6 Vragenuur: Vragen Klein

Vragen van het lid Klein aan de minister voor Wonen en Rijksdienst, bij afwezigheid van de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, over het bericht van discriminatie bij verzekeringen en overige financiële diensten.

De heer Klein (50PLUS):

Voorzitter. 50PLUS heeft met verbijstering kennisgenomen van de uitkomsten van een onderzoek naar leeftijdsdiscriminatie in het aprilnummer van de Consumentengids. Het betreft met name leeftijdsdiscriminatie, onder meer bij verzekeringen en financiële diensten. Leeftijdsdiscriminatie zou volgens ons niet moeten plaatsvinden. Daarom heb ik de volgende vragen aan de coördinerend minister voor het discriminatiebeleid.

Hoe ver reikt de vrijheid van verzekeraars en financiële dienstverleners om acceptatienormen in de vorm van leeftijdsgrenzen te hanteren? 43% van de autoverzekeraars hanteert voor nieuwe klanten leeftijdsacceptatiegrenzen. Is de minister het met ons eens dat verzekeraars bij autoverzekeringen te gemakkelijk naar het leeftijdscriterium grijpen? Ook bij reisverzekeringen en aanvullende zorgverzekeringen worden vaak scherpe leeftijdsgrenzen gehanteerd, waarboven fiks hogere premies worden berekend. Acht de minister dergelijke praktijken gerechtvaardigd en verdedigbaar? Vindt de minister het ook verdedigbaar dat bepaalde verzekeraars bij hun reisverzekering bij invaliditeit bijvoorbeeld vele duizenden euro's uitkeren beneden de grens van 70 jaar en dat mensen die daarboven zitten, veel minder krijgen? Is daarbij ook geen sprake van ongefundeerde leeftijdsdiscriminatie?

In hoeverre beoordeelt de minister het door de Consumentenbond gesignaleerde leeftijdscriterium bij het verlenen van creditcards, bijvoorbeeld bij het hanteren van kredietlimieten en afbetalingsfaciliteiten? Is de minister het met 50PLUS eens dat creditcardfaciliteiten door banken niet op grond van leeftijdscriteria maar op grond van een individuele beoordeling van de kredietwaardigheid van cliënten moet worden beoordeeld? Wil de minister in overleg treden met verzekeraars en financiële instellingen om in voorkomende gevallen leeftijdsdiscriminatie een halt toe te roepen en terug te dringen?

Minister Blok:

Voorzitter. De heer Klein stelt een aantal vragen naar aanleiding van het artikel in de Consumentengids van deze week. Ik ben het zeer eens met de heer Klein en met iedereen die tegen een ongerechtvaardigd onderscheid naar leeftijd is. Nu is niet ieder onderscheid naar leeftijd per se ongerechtvaardigd. Het hangt ervan af of er een objectieve grond is om onderscheid te maken. De heer Klein gaat in op het voorbeeld van autoverzekeringen. Bij de bepaling van de premie voor autoverzekeringen worden schadestatistieken gebruikt, die op dit moment met name voor jongeren een hoger risico laten zien. Het is dus in Nederland gebruikelijk dat jongeren een hogere verzekeringspremie betalen. Dat wordt gerechtvaardigd op grond van de feitelijke ongevalsstatistieken.

Een aantal verzekeringsmaatschappijen hanteert ook een hogere premie of uitsluitingsgronden voor ouderen. Of dat mag, hangt ook hierbij weer af van de vraag of de statistieken dat kunnen onderbouwen. Het goede nieuws is hierbij overigens wel dat er een sterke afname te constateren is in het aantal verzekeraars dat deze zaken toepast bij ouderen. Dat betekent dat ouderen in ieder geval een verzekeraar kunnen kiezen uit die grote groep die geen onderscheid op grond van leeftijd hanteert bij ouderen.

De heer Klein (50PLUS):

Ik ga eerst in op de praktijk van de verzekeraars en de bankinstellingen bij het hanteren van leeftijdscriteria. De minister heeft gelijk: als er statistieken aan ten grondslag liggen, kunnen zij afwijken. Dat heeft te maken met risico's. Als we echter bij autoverzekeringen constateren dat veel verzekeraars ervan afstappen omdat er klaarblijkelijk geen risico meer is, is het logisch dat alle verzekeraars dit gaan doen en dat leeftijdsdiscriminatie niet meer aan de orde is. Hetzelfde geldt voor leeftijdsdiscriminatie door de banken bij de verlening van creditcards. Die moet niet op leeftijd zijn gebaseerd, maar op de financiële situatie.

Tot slot heb ik nog één punt. Het gaat er in feite om dat de Europese richtlijn voor gelijke behandeling buiten arbeid leeftijdsdiscriminatie niet als een criterium hanteert. Dat moet nog gebeuren. Kan de minister aangeven wat hij op Europees niveau van plan is om ervoor te zorgen dat leeftijdsdiscriminatie niet aan de orde is? Zou hij daarnaast, vooruitlopend op het vaststellen van die richtlijn, dat alvast kunnen implementeren in nationale wetgeving?

Minister Blok:

Ik begrijp uit de woorden van de heer Klein dat, als er een statistische rechtvaardigingsgrond is, bijvoorbeeld meer ongevallen, hij met mij constateert dat er in zo'n geval geen sprake is van een ongerechtvaardigd onderscheid. Ik ben het met hem eens dat je in andere situaties ook geen onderscheid moet maken.

Een Europese richtlijn op dit gebied verlangt instemming van alle Europese lidstaten. Nederland is voorstander van zo'n richtlijn, maar op dit moment is er in Europa geen unanimiteit te vinden. Het is wel de inzet van de Nederlandse regering om tot zo'n unanieme richtlijn te komen, omdat het van belang is voor de Europese consument dat er overal op dezelfde manier wordt omgegaan met leeftijdscriteria. Nogmaals, daarvoor zijn we wel afhankelijk van unanimiteit binnen de Europese Unie.

De heer Klein (50PLUS):

Twee vragen zijn nog onbeantwoord gebleven. Is de minister bereid om met de verzekeraars en met bankinstellingen in overleg te gaan om te bekijken of zij hun criteria kunnen aanpassen om ervoor te zorgen dat ongerechtvaardigde leeftijdsdiscriminatie niet aan de orde is?

De tweede vraag was of de minister vooruitlopend op instemming met de Europese richtlijn — dat is weliswaar een richtlijn, maar die zal altijd in de nationale wetgeving geïmplementeerd moeten worden — bereid is om al stappen te ondernemen, naast zijn voortschrijdende en intensieve inzet om ook de andere Europese lidstaten ervan te overtuigen dat leeftijdsdiscriminatie niet kan.

Minister Blok:

Als het gaat om een ongerechtvaardigd onderscheid, dus niet gebaseerd op een feitelijke cijfermatige onderbouwing, dat gemaakt zou worden door banken, verzekeraars of anderen, dan zou ik graag bereid zijn om daarover het overleg aan te gaan. Op dit moment heb ik echter geen signalen dat het om een ongerechtvaardigd onderscheid gaat.

Het kabinet is geen voorstander van het door Nederland vast implementeren van regelgeving, vooruitlopend op een mogelijke Europese richtlijn. Dan creëer je namelijk een ongelijkheid tussen consumenten en aanbieders in Nederland en in andere Europese landen, terwijl het juist zowel voor de consument als voor de aanbieder van belang is dat in alle Europese landen op dezelfde manier omgegaan wordt met deze producten.

De heer Merkies (SP):

Het Centrum voor Verzekeringsstatistiek zegt dat bestuurders tussen 66 en 75 jaar net zo veel ongelukken maken — in ieder geval niet meer — dan de grote groep daaronder van 28 tot 65 jaar. Dan kun je toch zeggen dat er geen rechtvaardiging gebaseerd kan worden op statistische gegevens? Vindt de minister het dan fair om toch een hogere premie te vragen?

Minister Blok:

De minister bepaalt geen premies, dat doet de verzekeraar. Slechts een deel van de verzekeraars maakt een onderscheid. Zoals de heer Merkies ook in zijn vraag aangeeft, is er kennelijk tot een leeftijd van 75 jaar geen onderscheid te constateren en daarboven wel. Als dat aantoonbaar is, mag een verzekeraar een onderscheid maken, net als bij de leeftijdsgroep onderin waarnaar de heer Merkies verwijst. Als je op grond van leeftijd het onderscheid niet kunt aantonen — dat kan heel goed mogelijk zijn in de leeftijdsgroep die de heer Merkies noemt — dan is het ook niet logisch om onderscheid in de premie te maken.

De voorzitter:

Dank voor uw antwoorden en voor uw komst naar de Kamer, minister. Ik hoop dat u nog even wilt blijven zitten voor de stemmingen.

Naar boven