6 PBO's

Aan de orde is het VSO PBO’s (32615, nr. 15).

De voorzitter:

Ik heet de minister van Economische Zaken van harte welkom.

De heer Geurts (CDA):

Voorzitter. Ik dien eerst een motie in en stel vervolgens een paar vragen.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat de productschappen grotendeels zijn gefinancierd door heffingen die zijn betaald door ondernemers in de land- en tuinbouw;

constaterende dat de minister voornemens is om de resterende vermogens van de productschappen te laten overgaan op de Staat;

verzoekt de regering om de resterende positieve vermogens van de productschappen, die opgebracht zijn door boeren en tuinders, te laten vloeien in het Plantgezondheidsfonds of het Diergezondheidsfonds als bijdrage van de desbetreffende sectoren,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Geurts en De Rouwe. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 17 (32615).

De heer Geurts (CDA):

Ik heb nog een paar vragen. De opheffing van de PBO's leidt tot hogere kosten, een grotere overheid en minder organisatie in de land- en tuinbouw. Dat bleek vandaag ook weer uit een artikel in Het Financieele Dagblad. Dat kopte: "Ingrijpend besluit dat niemand meer wil". Om de land- en tuinbouw handvatten te bieden om zich te organiseren in producentenorganisaties en interbranche-organisaties, heb ik in een motie verzocht om een blauwdruk. Wanneer komt de minister nou eens met die blauwdruk naar de Kamer? Welke datum heeft hij daarvoor in zijn hoofd?

Ik ben de minister er erkentelijk voor dat het kabinet eindelijk erkent dat de verwachte besparingen op de bedrijfsvoering bij overname van onderdelen van de schappen door de rijksoverheid niet zijn in te schatten. Ook daaruit blijkt dat het ingrijpende besluit dat niemand meer wil, geen geld gaat opleveren voor de sector.

De voorzitter:

De minister heeft behoefte aan een korte schorsing.

De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.

Minister Kamp:

Voorzitter. De heer Geurts kiest voor een wat andere toon met betrekking tot de publiekrechtelijke bedrijfsorganisatie dan ik doe. Hij herinnert zich dat de Kamer zich daarvoor een aantal keren uitdrukkelijk heeft uitgesproken. De Kamer heeft mij destijds als minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid alle gelegenheid geboden om met argumenten te komen voor het in een bepaalde vorm overeind houden van de publieksrechtelijke bedrijfsorganisatie. Die argumenten bleken voor de Kamer echter niet overtuigend en de Kamer heeft dan ook uiteindelijk het besluit genomen om een proces in gang te zetten dat nu zijn voltooiing nadert. De heer Geurts zal begrijpen dat als in een democratie enkele keren door het parlement is gezegd dat het op een bepaalde manier moet worden gedaan en dat proces al een heel eind gevorderd is, waarbij er goed wordt samengewerkt met het veld om het op een verantwoorde manier te laten verlopen, het passend is om dat proces door te zetten. Ik zal dat dan ook doen.

De heer Geurts stelt dat nu blijkt dat het allemaal geen geld oplevert. Naar mijn mening moeten wij dat afwachten. Voorheen werd 220 miljoen aan heffingen opgebracht. De kosten zullen in totaliteit ten minste ruim 51 miljoen gaan bedragen. Daar zit een heleboel tussen. In hoeverre dat opgevuld wordt, via activiteiten die branche- en productenorganisaties gaan ontplooien en die al dan niet algemeen verbindend worden verklaard wat betreft eventuele heffingen die daaruit voortvloeien, moet de komende tijd nog blijken. De ondernemers en hun organisaties zitten daar zelf op de eerste rij bij.

De heer Geurts vroeg wanneer "de blauwdruk", zoals hij het noemt, op het punt dat hij aan de orde heeft gesteld beschikbaar komt. Uiterlijk begin april zal het wetsvoorstel bij de Kamer zijn. Het is al naar de Raad van State gegaan. Dat komt er nog het moment tussen de reactie van de Raad van State, een eventuele tweede behandeling in de ministerraad en het klaar maken van de zaak voor verzending naar de Kamer. Dat proces kan begin april zijn afgerond. Bij die gelegenheid, het presenteren van het wetsvoorstel, zullen we ook de informatie waar de heer Geurts om gevraagd heeft op dit punt aan de Kamer doen toekomen.

Dan kom ik te spreken over de motie. Ik geloof niet dat we in relatie tot de inhoud van de motie erg ver uit elkaar zitten. De vermogens moeten gebruikt worden om een aantal zaken af te wikkelen, de zogenaamde vereffening. Mogelijk blijft dan een bedrag over. Dat geld moet terug naar de sector; dat vind ik ook. Het is echter goed mogelijk dat de sector besluit om dat geld te laten toevloeien naar het plantgezondheidsfonds of het diergezondheidsfonds zodat daarvoor dan niet op een andere manier financiering voor gevonden hoeft te worden, met name door de sector zelf. Het kan ook dat ze een wat andere constructie willen. Het lijkt mij het beste om de middelen die resteren na de vereffening zonder beperkingen naar de sector te laten terugvloeien. Ik zou dat op die manier willen doen en niet nu als Kamer vastleggen dat het geld per definitie naar deze twee fondsen moet gaan. Om die reden ontraad ik toch het aannemen van de motie, hoewel ik geloof dat ik het niet erg oneens ben met de bedoeling van de heer Geurts op dit punt.

De heer Geurts (CDA):

De minister geeft in zijn brief aan dat als er resterende vermogens zijn bij de opheffing, de minister van Economische Zaken bepaalt waar het heengaat. Dat haal ik uit de brief. Daarom diende ik de motie in. Nu geeft de minister een nadere uitleg aan wat in de brief staat. Betekent dit dat de sector advies kan geven aan de minister en de minister dat advies vervolgens overneemt?

Minister Kamp:

Sterker nog, ik vind dat het geld terug moet gaan naar de sector. De mensen in de sector brengen het geld op. Dat wordt gebruikt voor de vereffening. Mogelijk blijft er geld over en dat gaat terug naar de sector. Ik zal dat als minister van Economische Zaken ook doen. Vervolgens is het heel goed denkbaar dat de sector besluit om het te storten in het plantgezondheidsfonds of het diergezondheidsfonds. Dat wachten we even af. Als ik de heer Geurts goed begrijp en hij mij goed begrijpt, dan zijn wij het eigenlijk eens met elkaar. Op grond daarvan zou de heer Geurts tot de conclusie kunnen komen dat een Kameruitspraak op dit punt niet nodig is.

De heer Geurts (CDA):

Ik ben tot de conclusie gekomen, door de reactie van de minister, om de motie aan te houden.

Minister Kamp:

Dank u wel.

De voorzitter:

Op verzoek van de heer Geurts stel ik voor, zijn motie (32615, nr. 17) aan te houden.

Daartoe wordt besloten.

De beraadslaging wordt gesloten.

De voorzitter:

De aangehouden motie was tevens de enige motie die is ingediend. Er hoeft dus geen stemming plaats te vinden.

De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.

Voorzitter: Neppérus

Naar boven