4 Informele JBZ-Raad

Aan de orde is het VAO Informele JBZ-Raad (AO d.d. 22/01).

De voorzitter:

Als eerste is het woord aan mevrouw Gesthuizen van de SP-fractie. Ik maak van deze gelegenheid gebruik om er nogmaals op te wijzen dat bij dit soort overleggen de spreektijd twee minuten bedraagt, inclusief de indiening van moties.

Mevrouw Gesthuizen (SP):

Voorzitter. U weet ongetwijfeld hoe kort van stof ik altijd ben.

Ik heb één enkele motie. Ze gaat over de dramatische situatie waarin mensen zich bevinden die vluchten en de EU als eerste in Bulgarije binnenkomen. Er zijn mensen die vanuit Bulgarije doorreizen naar Nederland. Het kan dan zo zijn dat wij ons dan beroepen op de Dublinclaim en de mensen terugsturen naar Bulgarije. Dat is onwenselijk. De staatssecretaris heeft gezegd dat er op dit moment op basis van individuele afwegingen niet wordt teruggestuurd. Ik wil daar echter iets meer beleid over en iets meer lijn in. Ik wil ook de mogelijkheid hebben om dit te controleren. Vandaar de volgende motie.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat The United Nations Refugee Agency heeft geconcludeerd dat het asielzoekers in Bulgarije onder andere ontbreekt aan voedsel, gezondheidszorg, humane opvang en een eerlijke procedure;

constaterende dat The United Nations Refugee Agency derhalve heeft opgeroepen om tot nader order geen Dublinclaimanten over te dragen aan Bulgarije;

verzoekt de regering, de aanbevelingen van The United Nations Refugee Agency ter harte te nemen, de voorwaarden voor Dublin-overdrachten aan Bulgarije vast te leggen voor zolang als dat met het oog op de UN-aanbevelingen nodig is en de Kamer actief te informeren over de uitvoering van dat beleid,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Gesthuizen. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 208 (32317).

De heer Van Hijum (CDA):

Voorzitter. Mijn eerste motie sluit aan bij het onderwerp dat mevrouw Gesthuizen heeft aangekaart, maar heeft een iets andere strekking.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat vluchtelingen in Bulgarije momenteel onder erbarmelijke omstandigheden worden opgevangen;

overwegende dat de opvang nu al maanden niet voldoet aan de eisen uit de opvangrichtlijn en dat ook andere lidstaten hiervan nadelige gevolgen ondervinden;

verzoekt de regering om de Europese Commissie te verzoeken om Bulgarije in gebreke te stellen inzake de naleving van de opvangrichtlijn,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Van Hijum. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 209 (32317).

De heer Van Hijum (CDA):

Mijn tweede motie betreft de uitverkoop van paspoorten; althans zo vat ik het maar even samen.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat diverse EU-lidstaten onder verschillende voorwaarden paspoorten en andere verblijfsdocumenten verkopen aan vermogende vreemdelingen van buiten de EU;

voorts constaterende dat personen die eenmaal tot een EU-lidstaat zijn toegelaten het recht krijgen om vrij te reizen en mogen wonen en werken in andere lidstaten;

overwegende dat een ruime toelating van vreemdelingen via de "achterdeur" het Europese migratie- en asielbeleid ondermijnt, dat zich richt op bescherming van vluchtelingen en selectieve toelating van kennis- en arbeidsmigranten van buiten de EU;

verzoekt de regering om zich in de JBZ-Raad in te zetten voor strenge en meer uniforme voorwaarden voor de verstrekking van verblijfsdocumenten,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Van Hijum. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 210 (32317).

De heer Van Hijum (CDA):

Ik heb nog een paar seconden om toe te lichten dat ik hiermee echt een poging heb gedaan om recht te doen aan het debat dat ik met de heer Azmani heb gevoerd. Dit moet niet meteen een Europese bevoegdheid worden, maar in de JBZ-Raad kan wel een inspanning jegens andere lidstaten worden gedaan om te voorkomen dat we met deze beweging de doelstellingen van het Europese asiel- en migratiebeleid ondermijnen.

De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.

Staatssecretaris Teeven:

Voorzitter. We hebben vorige week een goed algemeen overleg gehad waarin we een aantal zaken met elkaar hebben gewisseld. Ik zal eerst commentaar leveren op de eerste twee ingediende moties, die van mevrouw Gesthuizen op stuk nr. 208 en die van de heer Van Hijum op stuk nr. 209. In de beschikbare informatie over Bulgarije zit op dit moment onvoldoende aanleiding om over te gaan tot een algehele Dublinstop voor Bulgarije. Dat heb ik vorige week ook aangegeven. Uit het rapport van de UNHCR van 2 januari van dit jaar komt duidelijk naar voren dat veel asielzoekers erin slagen om een zelfstandig onderkomen te vinden in Bulgarije. Het inwilligingspercentage in Bulgarije, onder meer voor Syriërs, is hoog. Er functioneert dus wel een asielprocedure en dat is voor mij de belangrijke reden om niet de verregaande conclusie te trekken van een algehele Dublinstop voor Bulgarije.

Mevrouw Gesthuizen en ook andere leden van de commissie hebben er tijdens het algemeen overleg terecht aandacht voor gevraagd dat er natuurlijk wel grote zorgen zijn over het opvangsysteem. Dat blijkt ook uit het rapport van de UNHCR van 2 januari. Dat is voor mij aanleiding om ruimhartig invulling te geven aan de humanitaire clausule als de individuele omstandigheden van de vreemdeling daartoe aanleiding geven. Dat heb ik ook toegezegd tijdens het algemeen overleg. Daar ben ik volstrekt helder over geweest.

Daarbij komt dat de Unie adequaat geantwoord heeft op de situatie in Bulgarije door geld, 8 miljoen, beschikbaar te stellen en door EASO en Frontex in te zetten. Dat is nieuw in tegenstelling tot de situatie tijdens het algemeen overleg. Een en ander is in lijn met wat we vorige week met elkaar gewisseld hebben. Nederland heeft ook experts aangeboden voor hulp ter plekke. Dat heeft al geleid tot meerdere aanpassingen en verbeteringen. Dat blijkt ook uit zeer recente brieven van de UNHCR en van de Bulgaarse minister van 22 januari 2014 die niet tijdens het algemeen overleg voorhanden waren. In zijn brief noemt de Bulgaarse minister de oprichting van nieuwe opvangcentra, met een extra capaciteit van 3.000 plekken. In de reeds bestaande centra zijn de voorzieningen verbeterd. Dat wordt ook geconstateerd door de UNHCR in haar brief. De doorlooptijden van de asielprocedure zijn verbeterd door de extra mankracht die is geworven.

Ik wil de leden attenderen op een recent werkbezoek dat vertegenwoordigers van het Europees Parlement aan Bulgarije hebben gebracht, van 20 tot 22 januari van dit jaar. Naar aanleiding daarvan is een persbericht opgesteld. In dit bericht laten de EP-vertegenwoordigers zich positief uit over de recente in Bulgarije aangebrachte verbeteringen in de opvang van asielzoekers en in de doorlooptijden van asielprocedures.

Volgens mij hebben we ook met elkaar gewisseld dat niet mag worden verwacht dat met de recente verbeteringen alle kwetsbaarheden uit het Bulgaarse stelsel zijn opgelost. Dat verwacht ik ook niet. Er zijn wel een aantal verbeteringen doorgevoerd. Het zou daarom nu een vreemd signaal zijn naar Bulgarije om volledig te stoppen met de overdrachten en te doen alsof de doorgevoerde verbeteringen niet hebben plaatsgevonden. Dat zijn voor mij belangrijke redenen om de gekozen beleidslijn waarover ik heb gesproken tijdens het algemeen overleg, voort te zetten. Er komt geen algehele Dublinstop, maar wel tijdelijk een zeer grote mate van terughoudendheid. Ook andere lidstaten die, zoals ik had toegezegd, gesondeerd zijn in de marge van de informele JBZ-Raad, passen deze lijn toe.

De lijn in de motie van mevrouw Gesthuizen op stuk nr. 108 gaat verder dan de lijn die we tijdens het algemeen overleg met elkaar hebben gewisseld en die ik nu ook heb toegelicht. Ook de lijn die de heer Van Hijum voorstaat om de Europese Commissie te vragen om een inbreukprocedure te starten, acht ik niet zinvol in het kader van de verbeteringen die nu gaande zijn. Begin april zal de UNHCR opnieuw rapporten uitbrengen over Bulgarije. Dan hebben we ook meer zicht op de periode vanaf nu tot over acht weken en op de verbeteringen die daarin tot stand zijn gebracht. Om op dit moment andere, verdergaande dingen te doen waarom in de beide moties wordt gevraagd, acht ik niet zinvol. Om die reden ontraad ik beide moties.

Mevrouw Gesthuizen (SP):

Volgens mij zijn er drie zaken belangrijk. Dat is in de eerste plaats de erbarmelijke situatie waarin mensen verkeren. We hebben dat allemaal kunnen zien en volgen, onder andere middels televisiebeelden. In de tweede plaats noem ik het feit dat Bulgarije wel bezig is om de zaak te verbeteren maar dat dit niet van vandaag op morgen kan gebeuren. In de derde plaats heeft de staatssecretaris gerefereerd aan een brief die ik niet kende ten tijde van het algemeen overleg. Sterker nog, ik kende die zo-even ook nog niet. Ik ga die brief goed bekijken. Dan kan ik besluiten om mijn motie aan te houden of in te trekken, maar vooralsnog handhaaf ik de motie omdat ik vind dat we weg moeten blijven van willekeur. De staatssecretaris heeft gezegd nu geen mensen terug te sturen. Ik vind dat we dat ordelijk moeten vastleggen in beleid. Ik wil niet dat, zoals met Griekenland gebeurde waarbij wel werd teruggestuurd, er uiteindelijk een uitspraak van de rechter nodig is om ervoor te zorgen dat mensen niet in erbarmelijke omstandigheden terechtkomen.

Staatssecretaris Teeven:

Een aantal standpunten delen we wel. Zo delen we met elkaar dat de situatie aldaar slecht is. Ik gebruik zelf het woord "erbarmelijk" niet; de situatie is daar slecht, maar verbetert wel gedeeltelijk. We delen ook dat dit niet moet en dat er verbeteringen moeten plaatsvinden in Bulgarije. Dus ook daar zijn de regering en mevrouw Gesthuizen het niet over oneens. Ik deel echter niet met mevrouw Gesthuizen dat er op dit moment beleid voor moet worden gemaakt. Ik vind dat op basis van individuele omstandigheden moet worden bezien of er wel of niet moet worden teruggestuurd. Ik heb daarvan al aangegeven dat ik er terughoudend in ben, maar ik vind niet dat het beleid van de Nederlandse regering moet zijn dat er sprake is van een algehele stop wat betreft terugsturen. Daar is op dit moment ook geen aanleiding voor en het is bovendien niet in lijn met wat de andere Europese landen op dit moment doen. Dus op dat punt verschillen we daadwerkelijk van mening.

De heer Van Hijum (CDA):

De staatssecretaris meldt nu een aantal verbeteringen. In het algemeen overleg konden we nog niet beschikken over deze informatie die op zich natuurlijk goed nieuws betekent. Mijn vraag is wel of die verbeteringen nu zodanig zijn dat wat betreft de staatssecretaris het land daarmee voldoet aan alle kwaliteitsstandaarden die we in de Europese Unie aan de opvang verbinden dan wel of er op dat punt nog wel een weg te gaan is. Verder is mijn vraag wanneer er volgens hem een moment kan zijn aangebroken om de lidstaat Bulgarije op een wat scherpere manier tot de orde te roepen om ten aanzien van de opvang orde op zaken te stellen.

Staatssecretaris Teeven:

In die zin is de situatie eigenlijk niet anders dan tijdens het algemeen overleg van vorige week. Er is dus nog een weg te gaan, maar er hebben wel verbeteringen plaatsgevonden in de afgelopen weken. Het is om die reden dat ik ook het nieuwe rapportagemoment noem van de UNHCR die dan opnieuw naar de situatie in Bulgarije zal kijken. Zowel in Europees verband als bilateraal met Bulgarije moeten de inspanningen van het Nederlandse kabinet erop gericht zijn dat we Bulgarije enthousiasmeren en helpen bij het verbeteren van de situatie. Daar past op dit moment wat mij betreft nog niet bij het aandringen bij de Europese Commissie om te komen tot een ingebrekestelling. Ik vind dat we het nu nog moeten zoeken in verbeteringen. Over acht weken hebben we een nieuw moment waarop de UNHCR rapporteert over Bulgarije.

De heer Van Hijum (CDA):

Mijn fractie wil best oog hebben voor het feit dat die verbeteringen er zijn, maar vindt tegelijkertijd wel dat er voortgang mee gemaakt moet worden. Dus wat dat betreft kunnen we de motie nog even aanhouden.

De voorzitter:

Op verzoek van de heer Van Hijum stel ik voor, zijn motie (32317, nr. 209) aan te houden.

Daartoe wordt besloten.

Staatssecretaris Teeven:

Voorzitter. Dan kom ik op de tweede motie van de heer Van Hijum. In de eerste constatering van die motie wordt gesproken van het verkopen van verblijfsdocumenten en het onder voorwaarden verkopen van paspoorten. Ik zou dan liever willen spreken van het verlenen en verstrekken ervan. Dat is toch net weer iets anders dan wat in de constatering staat. Dus ik deel die constatering niet, maar ik begrijp wel waar de heer Van Hijum op doelt. Overigens heb ik over dit onderwerp de Kamer toegezegd haar een brief te sturen waarin ik een overzicht geef van de regelingen zoals die op dit moment in de verschillende lidstaten van Europa bestaan met betrekking tot paspoorten en verblijfsdocumenten. Wij kennen zelf op dit moment de regeling inzake vermogende vreemdelingen. Met de overweging die de heer Van Hijum noemt in zijn motie ben ik het overigens niet eens. Juist op dit punt willen we namelijk eigen beleidsruimte houden. Als er nou iets is waarin lidstaten kunnen verschillen, is het de toelating van kennismigranten of vermogende vreemdelingen. Daar kunnen de lidstaten op dit moment een onderscheid in maken. Die ruimte willen wij ook houden.

Het dictum, dus het verzoek aan de regering om zich in de JBZ-Raad in te zetten voor meer uniforme voorwaarden voor de verstrekking van verblijfsdocumenten, raakt weer wel aan het gemeenschappelijk asielbeleid. Dat steunt Nederland wel. Wat in de laatste zin van de motie gevraagd wordt, kan ik zien als ondersteuning van beleid, maar dat is net iets anders dan het verhaal van de paspoorten en de wijze waarop je omgaat met kennismigranten en vermogende vreemdelingen. Als het verzoek uniforme voorwaarden voor de verstrekking van verblijfsdocumenten betreft, zeg ik: ja, maar de mogelijkheid is wel geschapen dat lidstaten onderscheid maken als het gaat om kennismigratie en vermogende vreemdelingen die structureel investeren in een lidstaat. Kan de heer Van Hijum het dictum van zijn motie nog even duiden, voordat ik de motie omarm of van mij afwerp?

De heer Van Hijum (CDA):

Er ligt een bepaalde zorg aan deze motie ten grondslag. Die hebben wij in het algemeen overleg ook besproken. Op Europees niveau wordt een selectief migratie- en asielbeleid gevoerd, met een beperkte toelating van migranten, ook arbeidsmigranten, van buiten. Als zij eenmaal zijn toegelaten tot een lidstaat, hebben zij vrije toegang tot andere lidstaten. Op die manier kan een heel ruime toegang tot paspoorten en verblijfsdocumenten in een lidstaat van invloed zijn op het asiel- en migratiebeleid in ons land, om maar wat te noemen. Daarover maak ik mij zorgen. Ik merk bij de staatssecretaris nog geen enkele bereidheid om überhaupt te inventariseren wat de consequenties zijn in termen van de doelstellingen van het gemeenschappelijk asiel- en migratiebeleid. Ik probeer hem er dus toe te bewegen om daar op zijn minst inzicht in te verschaffen en om wat hogere drempels op te werpen om te voorkomen dat andere lidstaten al te gemakkelijk mensen van buiten toelaten, die wij vervolgens in Nederland aantreffen.

Staatssecretaris Teeven:

Tegen dat eerste, het verschaffen van inzicht, bestaat geen enkel bezwaar. Dat heb ik in het algemeen overleg ook al gezegd. Ik wil best een overzicht geven van wat er in andere lidstaten gebeurt. Ik heb er geen enkel bezwaar tegen om nog eens precies te duiden wat dat voor gevolgen kan hebben voor het verblijf in andere lidstaten van de Europese Unie en waar het onderscheid kan worden gemaakt. Als dat de strekking van de motie is, ben ik zeker bereid om daaraan gevolg te geven. Ik heb al gezegd dat Nederland een uniform, gemeenschappelijk asielstelsel voorstaat. Dat betekent dat je probeert uniform op te treden als het gaat om verblijfsdocumenten en toelatingsprocedures. Op een aantal onderdelen hebben lidstaten echter een afwijkingsmogelijkheid. Dat is ook vastgelegd in de richtlijnen. Daar maken wij zelf ook gebruik van, bijvoorbeeld op het onderdeel van de vermogende vreemdeling. De bereidheid om inzicht te verschaffen is zeker aanwezig. Als de motie zo bedoeld is, zal ik haar met alle plezier uitvoeren.

De heer Van Hijum (CDA):

Het is een eerste stap, maar dan moet er toch een tweede stap volgen. Malta en Cyprus zijn voorbeelden van lidstaten die heel lage drempels kennen voor de verkoop van paspoorten; zo noem ik het toch maar even. Stel dat mensen van buiten de EU daar op grote schaal gebruik van maken, vindt de staatssecretaris dat dan een probleem?

Staatssecretaris Teeven:

Dat kun je zo niet zeggen. Het betreffen daar ook uitzonderingen. Gezien de voorwaarden die Cyprus en Malta stellen, ligt het niet in de lijn der verwachting dat grote aantallen personen daar gebruik van kunnen maken, ook al bestempelt de heer Van Hijum het als laagdrempelig. In de brief die ik de Kamer stuur, zal ik hieraan aandacht besteden. Als ik de motie zo mag interpreteren als wij nu met elkaar hebben gewisseld, zie ik haar als ondersteuning van beleid.

De voorzitter:

Dan moet de heer Van Hijum die motie wel handhaven. Ik wijs op de woorden die zojuist zijn gesproken.

De heer Van Hijum (CDA):

Het gaat mij er niet om dat die motie per se in stemming moet worden gebracht. Ik wil wel graag nog even weten wanneer wij die brief kunnen ontvangen. Dan wil ik tot die tijd best mijn motie aanhouden.

Staatssecretaris Teeven:

Ik heb in het algemeen overleg al met de Kamer gedeeld dat ik haar binnen een aantal weken probeer te informeren over de regelingen die er allemaal zijn. Ik zal die informatie vergezeld laten gaan van een reactie op de vraag, waar die uitzonderingen nu precies op van toepassing zijn.

De heer Van Hijum (CDA):

Zal dat voor 1 maart zijn?

Staatssecretaris Teeven:

Dat lijkt me een redelijke termijn. Ik hoor mevrouw Gesthuizen nu zeggen dat de Kamer in verband met het voorjaarsreces eerder een algemeen overleg over de JBZ-Raad van 5 maart 2014 zal houden. Dat is juist. Volgens mij zal dat overleg rond 20 februari plaatsvinden.

De voorzitter:

Er wordt mij ingefluisterd dat dit algemeen overleg op 20 februari plaatsvindt. Is het mogelijk om die brief dan voor 20 februari naar de Kamer te zenden?

Staatssecretaris Teeven:

Dat lijkt me een redelijk verzoek van de heer van Hijum.

De voorzitter:

Ik begrijp dat de heer Van Hijum zijn motie aanhoudt tot die brief in ieder geval is ontvangen.

Op verzoek van de heer Van Hijum stel ik voor, zijn motie (32317, nr. 210) aan te houden.

Daartoe wordt besloten.

De beraadslaging wordt gesloten.

De voorzitter:

Daarmee zijn we gekomen aan het einde van dit VAO. Ik stel voor, te stemmen over de ingediende motie op dinsdag 4 februari 2014.

Daartoe wordt besloten.

De vergadering wordt van 11.37 uur tot 12.45 uur geschorst.

Naar boven