3 Beperken duur partneralimentatie

Aan de orde is de behandeling van:

  • - het Voorstel van wet van het lid Bontes tot wijziging van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek in verband met het beperken van de duur van partneralimentatie en tot wijziging van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering in verband met het desverzocht verstrekken van berekeningen van draagkracht en behoefte in zaken betreffende partneralimentatie (33311).

De voorzitter:

Ik heet welkom de initiatiefnemer de heer Bontes en zijn ondersteuning, de heer Driessen. Ook heet ik welkom de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, die vandaag aanwezig is in zijn rol als adviseur van de Kamer en die gisteravond laat ook nog in ons midden was.

Vandaag vindt alleen de eerste termijn van de Kamer plaats. Het antwoord op de vragen zal op een nader te bepalen moment plaatsvinden. Dat moment zal worden bepaald in nauw overleg met de initiatiefnemer.

Ik geef graag het woord aan de heer Van Oosten van de fractie van de VVD.

De algemene beraadslaging wordt geopend.

De heer Van Oosten (VVD):

Voorzitter. In de eerste plaats wil ik grote waardering uitspreken voor het initiatief van collega Bontes. Kamerleden die zich de moeite getroosten om een iniatiefwetsvoorstel te schrijven, heb ik hoog. Inmiddels heb ik een klein kijkje gekregen op de hoeveelheid werk die daarmee gepaard kan gaan en op de diepte van de techniek, waarmee het aan te passen systeem of de aan te passen wet dient te worden bestudeerd. Laat ik daarover heel helder zijn namens de VVD.

Waardering hebben wij voor het uitgangspunt dat collega Bontes met zijn initiatiefwetsvoorstel heel helder en volledig terecht markeert. Het is de hoogste tijd dat de algemene duur van alimentatie wordt verkort en wordt teruggebracht van twaalf naar vijf jaar. Niettemin heb ik wel een aantal zorgen of aandachtspunten ten aanzien van dit voorstel. Ten dele heb ik die al weergegeven in de schriftelijke ronde die aan dit plenaire debat vooraf is gegaan, maar vandaag wil ik duidelijk aangeven waarin mijns inziens het wetsvoorstel op dit ogenblik nog tekortschiet.

Ik noem vijf punten. Ten onrechte wordt naar mijn smaak voorbijgegaan aan de situatie bij langdurige en traditionele huwelijken. Die kunnen gerust 20 of 30 jaar hebben geduurd. Een partner die recht heeft op alimentatie, zal minstens 40 of 50 jaar zijn. Indien betrokkene al die tijd niet heeft gewerkt, kan vijf jaar als een zeer onredelijke termijn uitwerken, gegeven de ontstane achterstand op de arbeidsmarkt.

Wanneer sprake is van twee werkende partners is toekenning van alimentatie misschien helemaal niet nodig, zelfs als je het hebt over een achteruitgang in het inkomen van een van de partners. Ik zie dat aspect niet verwerkt.

Dat geldt evenzeer voor de vraag waarom wij überhaupt alimentatieverplichtingen accepteren ingeval een huwelijk slechts kort heeft geduurd. Zou het ook niet mogelijk moeten zijn dat voorafgaand aan het sluiten van het huwelijk door de aanstaande partners wordt afgesproken dat zij over en weer geen alimentatie verschuldigd zijn ingeval het huwelijk door echtscheiding zou komen te eindigen? Nu staat de wet dat niet toe en eigenlijk vind ik dat een onjuist uitgangspunt.

Een gemiste kans zou ik evenzeer vinden dat de grondslag waarop het alimentatiebedrag wordt berekend niet wordt meegenomen. Wat mij betreft, is dat namelijk ook aan herziening toe. Is het niet uit de tijd dat de alimentatie nog altijd gebaseerd is op het idee dat door het huwelijk een recht ontstaat op overdracht van inkomen, gebaseerd op welvaart tijdens het huwelijk? Het voorstel van het collega Bontes wijzigt daar in de kern niets aan. Is het niet veel rechtvaardiger, te kiezen voor een systematiek waarbij wordt uitgegaan van de achterstand die in het arbeidsproces wordt opgelopen als gevolg van keuzes die je in het huwelijk hebt gemaakt?

Mevrouw Helder (PVV):

Ik hoorde collega Van Oosten spreken over partners — en straks ex-partners — die nooit geparticipeerd hebben op de arbeidsmarkt. De grondslag van de initiatiefnota, die onder andere van de VVD afkomstig is, is het verlies van arbeidsvermogen. Maar hoe kan je nu arbeidsvermogen verliezen als je niet op de arbeidsmarkt geparticipeerd hebt? Dat is namelijk het verschil in grondslag tussen de initiatiefnota en het initiatiefwetsvoorstel.

De heer Van Oosten (VVD):

Dat is zeer wel mogelijk vanuit het enkele feit dat je niet hebt gewerkt als gevolg van keuzes die je in datzelfde huwelijk en met je huwelijkspartner hebt gemaakt. In de initiatiefnota wordt door de collega's een andere grondslag voorgesteld. Nogmaals, ik wil daar dadelijk nog wat over vertellen, maar ik kan mij daar wel wat bij voorstellen. Ik zie daar echter niets van terug in het voorstel van collega Bontes. Dat vind ik jammer, maar wellicht komt de heer Bontes daar op een later moment op terug. Ik wacht dat met belangstelling af.

De voorzitter:

Mevrouw Helder wacht even af wat u over die initiatiefnota gaat zeggen en houdt haar kruit nog even droog.

De heer Van Oosten (VVD):

In aanvulling op wat mevrouw Helder zo-even aangaf, merk ik op dat wij allemaal weten dat collega Bontes niet het enige Kamerlid is dat een initiatiefwetsvoorstel heeft ingediend, althans, aan een voorstel werkt om de alimentatieduur te verkorten. Collega's Van der Steur, Recourt en Berndsen, die hier alle drie in de zaal zitten, werken daar eveneens hard aan. Collega Helder refereerde er al aan dat zij eerder een initiatiefnota hebben ingediend. Ik moet eerlijk zeggen dat die nota en de daarin gegeven voorbeelden mij wel het vertrouwen geven dat de nuances, die ik zo-even heb aangegeven en die ik in het voorstel van collega Bontes mis, daarin een plek kunnen krijgen. Ik heb begrepen dat dit voorstel nog dit voorjaar gereedkomt.

Ik rond af. Ondanks de verschillen in uitwerking proef ik een enorm ruime Kamermeerderheid voor het verkorten van de alimentatieduur van twaalf naar vijf jaar. Laat ik heel duidelijk zeggen dat wij die kans wat mij betreft grijpen. De VVD-fractie kan het uitgangspunt om de alimentatieduur te beperken ten volle onderschrijven. Collega Bontes vraagt daarvoor met zijn initiatiefwetsvoorstel meer dan terecht aandacht. Niettemin vind ik dat wij als medewetgever naar een zo doordacht en verantwoord mogelijke wetsaanpassing moeten streven. Dat ideaal is met het voorstel van collega Bontes op dit ogenblik naar mijn smaak nog niet geheel bereikt. Ik ben daarom erg benieuwd wat collega Bontes doet met de opmerking die ik zo-even heb gemaakt. Dan kan ik dat terugkoppelen naar mijn fractie.

Mevrouw Berndsen-Jansen (D66):

Voorzitter. Allereerst uit ik mijn waardering voor collega Bontes voor de tijd en de energie die hij in dit wetsvoorstel heeft gestoken. Het zal niet opmerkelijk zijn dat mijn inbreng vele gelijkenissen vertoont met de inbreng van collega Van Oosten.

Na een echtscheiding valt er veel te regelen. Dan heb ik het niet over de verdeling van simpele dingen, want dat valt meestal nog wel mee. Veel lastiger is het bespreken en vaststellen van een partneralimentatieregeling. Waar men het tijdens het huwelijk nog redelijk vond om in te staan voor elkaar en elkaar te steunen, in goede en in slechte tijden, verdwijnt die bereidheid met het voorbijzijn van het huwelijk vaak snel. In een maatschappij waarin mannen en vrouwen gelijke kansen hebben en waarin echtelieden zorg voor kinderen en werk combineren, hoeft er geen langdurige verplichting tot partneralimentatie te bestaan. Het is goed als de politiek daarop inspeelt en partneralimentatie eerlijker, simpeler en korter maakt. Precies om die reden zijn D66, de VVD en de PvdA met een eigen voorstel over dit onderwerp bezig. Dat voorstel herziet de grondslag voor partneralimentatie geheel en gaat daarmee verder dan het initiatiefwetsvoorstel van collega Bontes dat vandaag behandeld wordt.

Hoewel de fractie van D66 de wens onderschrijft om de duur van de partneralimentatie aan te passen en de berekening van de partneralimentatie meer inzichtelijk te maken, heeft zij grote moeite met dit voorstel. Daarom ga ik hierna op de volgende punten in: het gebrek aan probleemoplossend vermogen, de gevolgen van de verkorting voor scheidende ouderen en, tot slot, het overgangsrecht.

Wie partneralimentatie werkelijk eerlijker en simpeler wil maken, moet niet enkel aan de duur rommelen. Wie het daar wel bij laat, dweilt met de kraan open. Zolang de regeling erop gericht is, de levensstandaard van vóór het huwelijk in stand te houden, terwijl er wegens de scheiding veel lasten bijkomen, blijft er wrevel ontstaan. Pas wanneer het verlies aan verdiencapaciteit ten gevolge van het huwelijk de basis wordt, komt men werkelijk tot een oplossing voor de oneerlijkheid die volgens velen in de huidige wettelijke regeling schuilt. Er kleven ook andere bezwaren aan dit wetsvoorstel: de positie van scheidende 55-plussers en de rechtsonzekerheid die volgt uit het gebrek aan degelijk overgangsrecht. De initiatiefnemer heeft in zijn nota naar aanleiding van het verslag nogmaals nadrukkelijk aangegeven dat er, ook bij een huwelijk dat langer dan vijftien jaar heeft geduurd, geen reden is meer dan vijf jaar partneralimentatie toe te kennen. Graag geef ik de initiatiefnemer, via de voorzitter, een voorbeeld ter illustratie van de gevolgen daarvan.

Bij toepassing van dit voorstel van wet krijgt een 55-jarige die na 35 jaar huwelijk gaat scheiden en in de tussentijd enkel voor de kinderen heeft gezorgd zodat de partner aan zijn carrière kon werken, slechts vijf jaar om weer aan het werk te komen. Dat is evenveel tijd als een 30-jarige na 10 jaar huwelijk door dit wetsvoorstel krijgt. Hoewel het goed is om de participatie van ouderen op de arbeidsmarkt te bevorderen, wijst de praktijk uit dat de kans erg klein is dat hij of zij nog werkt vindt. Omdat iemand tot het bereiken van de AOW-leeftijd terugvalt naar de bijstand, ontstaat er een dermate grote inkomensval dat dit niet als rechtvaardig kan worden gezien. Mijn fractie vindt dat ongewenst en hoort graag van de initiatiefnemer of hij dit wel rechtvaardig vindt.

De D66-fractie vindt het voorgestelde overgangsrecht onverstandig. Het grijpt onnodig zwaar in in bestaande situaties en het leidt tot rechtsonzekerheid. Het eerbiedigen van gerechtvaardigde verwachtingen is een van de pijlers van een zorgvuldig wetgevingsproces. Zonder rechtszekerheid kunnen mensen hun gedrag niet afstemmen op de wet. Wie in de afgelopen jaren een partneralimentatieregeling trof, verwachtte daaruit tot maximaal twaalf jaar inkomsten te ontvangen, uiteraard behoudens bijzondere omstandigheden gelegen in de persoonlijke sfeer. Iemand stemt zijn leven vervolgens af op de te verwachten inkomsten. Zo investeert hij of zij in de toekomst door een parttime studie te beginnen die, naast het bieden van zorg aan de nog minderjarige kinderen, uitzicht biedt op een baan zodra zij zonder die zorg kunnen. Of wellicht is er een hypotheek afgesloten waarvan de hoogte mede is bepaald door de partneralimentatie. Beide zijn investeringen voor de lange termijn en gebaseerd op gerechtvaardigde verwachtingen.

Wij staan hier niet alleen in. Ook de Raad van State liet zich in zijn advisering bijzonder kritisch uit over de voorgestelde constructie. Men kon in de argumentatie van de initiatiefnemer geen zwaarwegende redenen vinden die de inbreuk op de aan de wet ontleende bestaande rechten konden rechtvaardigen. Mijn fractie heeft ook later in de behandeling van dit voorstel die redenen niet aangetroffen. Het naast elkaar bestaan van verschillende alimentatiestelsels is volgens zowel de Raad van State als mijn fractie in ieder geval niet zo'n reden. Voor zover het oude stelsel als onjuist wordt gezien, kan de wet altijd de basis bieden om vrijwillig over te stappen op het nieuwe recht. Een dwingende verplichting om dat te doen, hoort niet bij een zorgvuldig wetgevingsproces. Ik vraag de initiatiefnemer dan ook om het wetsvoorstel alsnog van de gevraagde zwaarwegende redenen te voorzien.

Ik sluit af. De grondgedachte van dit voorstel, namelijk het eerlijker, simpeler en korter maken van partneralimentatieverplichtingen, steunt de fractie van D66 van harte, maar zij heeft grote moeite met de uitwerking ervan.

De heer Recourt (PvdA):

Voorzitter. Allereerst wil ik de indiener feliciteren en complimenteren. Ik weet uit eigen ervaring hoeveel werk het is om een initiatiefwetsvoorstel hier in de Kamer behandeld te krijgen. Vervolgens sluit ik me aan bij wat mijn collega's van de VVD en D66 hebben gezegd. We zijn natuurlijk zelf ook met een initiatief bezig op dit onderwerp en daarom ga ik dat niet allemaal herhalen. Dat is ook overbodig, want in de Handelingen zijn hun opmerkingen op dit punt al opgenomen.

Ik nog een paar korte opmerkingen en vragen aan de heer Bontes en aan de staatssecretaris. Allereerst steun ik de heer Bontes in het uitgangspunt dat de duur van de partneralimentatie wordt verkort, vanuit de gedachte dat twaalf jaar zonder tegenprestatie in veel gevallen te lang is. Dat doet aan niemand recht, niet aan degene die moet betalen, maar ook niet aan degene die ontvangt. We willen immers uiteindelijk dat de ontvanger wordt geactiveerd, snel aan het werk gaat en snel economisch zelfstandig wordt. Daarvoor dus steun.

Wel heb ik kritische opmerkingen bij gevallen waarin jonge kinderen in het spel zijn. Die kinderen moeten opgevangen worden. Dat kan door de ene partner meer te laten werken en de ander wat minder. Maar is het dan niet heel logisch dat je de partner die kan blijven doorwerken, daarvoor laat betalen? Als beide partners fulltime gaan werken, omdat er geen partneralimentatie meer is, dan is er sprake van kinderopvang. Wie betaalt die dan? Is dat niet een medeverantwoordelijkheid van beide ouders?

Gevallen waarin sprake is van een langdurig huwelijk zijn al uitvoerig aan de orde geweest. Daar ga ik nu aan voorbij.

Het tweede punt waar ik inhoudelijk iets dieper op wil ingaan, is het ontbreken van overgangsrecht. Dat kan heel hard uitpakken voor gevallen waarin de vrouw de zorg voor kleine kinderen heeft. Het is meestal de vrouw. Zij komt dan van het ene op het andere moment met een enorm inkomensgat te zitten en mogelijk komt zij zelfs in de bijstand terecht. Ik heb twee vragen aan de staatssecretaris. In hoeveel procent van de gescheiden ouders voert de vrouw het grootste deel van de zorgtaken voor kinderen uit? Hoeveel vrouwen met kinderen zitten er in de bijstand en hoe lang zitten deze vrouwen gemiddeld in de bijstand? Ik heb ook wat vragen aan de indiener. Is het mogelijk om te voorzien hoeveel vrouwen als gevolg van de aanneming van dit wetsvoorstel extra in de bijstand komen? Is daar financieel rekening mee gehouden?

Mijn volgende vraag betreft de grondslag. De grondslag van partneralimentatie is op dit moment lotsverbondenheid, in die zin dat een echtpaar gaat scheiden. Zo is ook de praktische uitwerking. Meestal is het de man die nog inkomen vergaart. Hij moet, als daar financiële ruimte voor is, de levensstandaard van de vrouw op niveau houden. Dat wordt in dit wetsvoorstel gehandhaafd. Mijn vraag is waarom dat zo is. Is dat nog een redelijk uitgangspunt, als je ervan uitgaat dat er twee partijen zijn die vanuit economische zelfstandigheid het huwelijk aangaan?

Voorzitter. Ik zie het lampje al knipperen.

De voorzitter:

Dit is een wetsvoorstel, dan mag u zo lang spreken als u wilt. Alleen had u van tevoren een bepaalde tijd opgegeven en die is voorbij, maar gaat u rustig verder.

De heer Recourt (PvdA):

Desalniettemin voel ik mij aangesproken om een beetje door te werken. Ik heb nog een technische vraag over het overgangsrecht. Als er geen overgangsrecht is en mensen een bepaalde aanspraak op alimentatie hebben die vrij abrupt eindigt, is dat dan niet in strijd met artikel 1 van het Eerste Protocol EVRM, het recht op eigendom? Dat zou het kunnen raken. Ik vraag zowel de indiener als de staatssecretaris of ik dat goed zie.

Voorzitter. Ik ben aan het eind van mijn inhoudelijke punten en wacht de beantwoording van de indiener af. Dit onderwerp wordt hoe dan ook vervolgd, want het is een onderwerp waarvan veel Nederlanders vinden dat het op dit moment niet goed is geregeld. Dat moet dus wel veranderen.

De heer De Wit (SP):

Voorzitter. Ook van mijn kant complimenten aan de heer Bontes voor dit initiatief en voor het vele werk dat hij tot nu toe al heeft verzet voor zijn wetsvoorstel.

Ook de SP vindt dat hij hier een probleem te pakken heeft. Over alimentatiebeslissingen leeft immers veel onvrede in de samenleving. Ook mijn fractie krijgt daarover veel klachten. Die gaan met name over de te lange termijn. Twaalf jaar partneralimentatie betalen is erg lang. Dat stuit veel mensen tegen de borst. Het voelt onrechtvaardig en het ís vaak ook onrechtvaardig. We hebben het hierover vaker gehad in de Kamer.

Ik wil in verband met dit wetsvoorstel een paar onderwerpen speciaal bespreken. Ik zeg er gelijk bij dat ik moet constateren dat de voorgaande bijdragen een beetje een discussie uitlokken over de nota die de drie collega's hebben uitgebracht. Omdat die punten eigenlijk niet door de heer Bontes aan de orde zijn gesteld, heb ik ze ook niet in mijn bijdrage opgenomen. Het feit dat ik niet heb geïnterrumpeerd, betekent niet dat ik stilzwijgend met deze nota instem. Met name op het vlak van de grondslag en de duur heb ik toch een opvatting die wat afwijkt van wat in deze nota wordt verwoord. De gelegenheid om daarover met de drie initiatiefnemers te debatteren, komt echter ongetwijfeld nog.

De voorzitter:

Zij zijn gewaarschuwd.

De heer De Wit (SP):

Zo zou ik het niet willen zeggen, voorzitter. Het is de taak van een Kamerlid om alles te bespreken wat aan de orde is.

Ik kom eerst op de termijn van twaalf jaar. Mijn fractie vindt het niet goed als er geen enkele prikkel is voor alimentatie-ontvangende partners om weer zelf in het levensonderhoud te gaan voorzien, bijvoorbeeld door weer aan de slag te gaan. Voor alle duidelijkheid zeg ik erbij dat we het daarbij hebben over de ex-partner met kinderen. Ik heb de indruk dat de maximale termijn van twaalf jaar, die in artikel 157 van het Burgerlijk Wetboek staat, geworden is tot een standaardtermijn. Toch is dat volgens mij niet de bedoeling van het artikel. Daarmee werd volgens mij juist beoogd om maatwerk te kunnen leveren. In het artikel wordt een maximum gesteld. In principe wordt in het artikel, door die twaalf jaar, ook de ruimte gegeven om alimentatieverplichtingen voor andere termijnen op te leggen. Ik vraag de initiatiefnemer, de heer Bontes, en de staatssecretaris of die indruk juist is. Onderschrijven zij dat die termijn vaak een standaardtermijn is geworden? Is dat wel in overeenstemming met de oorspronkelijke bedoeling van artikel 157 van het Burgerlijk Wetboek?

Nogmaals benadruk ik dat ik het een probleem vind dat vaak de verplichting wordt opgelegd om twaalf jaar aan de ex-partner te betalen. De oplossing die de heer Bontes in zijn wetsvoorstel kiest, is om de maximale termijn terug te schroeven naar vijf jaar. Met die oplossing heeft mijn fractie echter problemen. Het is een eenvoudige oplossing die echter niet de voorkeur heeft van mijn fractie. Niet voor niets heeft zij gevraagd naar de oorspronkelijke bedoeling van de wetgever met een maximale termijn van twaalf jaar. Waarom heeft men die toen bedacht?

Men heeft die bedacht om aan te sluiten bij de leeftijd van de kinderen. Als het jongste kind net geboren is op het moment van de echtscheiding en de partners dan uit elkaar gaan, moet je er rekening mee houden dat het kind er nog een behoorlijk lange tijd over doet voordat het redelijk op eigen benen kan staan. In de wetgeving is er toen van uitgegaan dat daarvoor toch een periode van twaalf jaar nodig zou zijn. Twaalf jaar is de gemiddelde leeftijd waarop een kind de basisschool verlaat en naar de middelbare school gaat. Beneden die twaalf jaar is er onvoldoende zelfstandigheid van het kind om alleen thuis te kunnen komen en zonder opvoeder of gezag de dag door te brengen. Dat is wat mij betreft de oorsprong van artikel 157. De duur van die twaalf jaar is de leeftijd van het jongste kind op het moment van de echtscheiding. Wat mijn fractie betreft is die argumentatie nog steeds van kracht. De oplossing van de heer Bontes om te kiezen voor maximaal vijf jaar partneralimentatie, omdat hij ervan uitgaat dat dan de ex-partner weer in staat om een volwaardig inkomen te verdienen, vindt mijn fractie te grofmazig, en het pakt ook niet in alle gevallen rechtvaardig uit. In de schriftelijke voorbereiding zijn al voorbeelden genoemd, en we krijgen daar regelmatig berichten over, met name van partners die langdurig getrouwd zijn geweest. Daarvoor is die vijf jaar echt een groot probleem.

De heer Bontes wijst in zijn wetsvoorstel en in de toelichting naar de uitzonderingsmogelijkheid die nu reeds in de wet staat en blijft gelden, ook in zijn wetsvoorstel. Maar hoe ziet hij dit nu? Hoe vaak zal een beroep worden gedaan op de uitzonderingsmogelijkheid dat er strijd zou zijn met redelijkheid en billijkheid bij het beëindigen van de uitkering na vijf jaar? Aan welke gevallen denkt de heer Bontes? In de nota naar aanleiding van het verslag staat op pagina 7 arbeidsongeschiktheid, of een gehandicapt kind. Is het alleen in die gevallen redelijk om langer dan vijf jaar partneralimentatie te moeten betalen? Want een pagina later, op pagina 8, haalt de heer Bontes de hardheidsclausule aan, op grond waarvan ook de uitzondering op de regel mogelijk is. Hoe ruim is nu die uitzonderingsmogelijkheid? En hoe vaak kan een dergelijk verzoek gedaan worden? Als je namelijk goed kijkt naar artikel III, lid 3, dan is daar geen enkele beperking aan. Het is met andere woorden mogelijk dat door die verlengingsmogelijkheid er een alimentatie uitrolt die langer duurt dan twaalf jaar.

Ik wijs er nog op, dat de initiatiefnemer in zijn toelichting ter onderbouwing van zijn voorstel zelf een rapport aanhaalt van TNS-NIPO met de titel "Duur van partneralimentatie. Maatwerk in plaats van ingrijpende verkorting." Die titel geeft nu precies het standpunt weer van de SP-fractie: maatwerk bij de toepassing van de duur.

Het tweede punt is het partneralimentatieplan. Misschien komt het de Kamer vreemd voor, maar mijn fractie heeft al eerder bepleit voorstander te zijn van het partneralimentatieplan, vóór echtscheiding. Partners zouden dan samen, op basis van beider concrete omstandigheden en de verwachtingen van beiden voor de toekomst, afspraken moeten maken over de te betalen alimentatie, over de termijn dat de alimentatie eindigt en voorts over welke inspanningen zij gaan verrichten om onafhankelijk van elkaar te worden. Dat geldt voor degene die in eerste instantie afhankelijk is van alimentatie, en ook als het gaat om de verplichting om te gaan werken, enzovoorts. Er zou kunnen worden gekozen voor een gefaseerde afbouw van de alimentatie in zo'n plan. Dat geeft meer ruimte om naar passend werk te zoeken en geleidelijk aan naar een baan te kunnen groeien. De indiener doet dit voorstel helaas af als ongewenste betutteling en bemoeienis van de overheid, waar de heer Bontes "absoluut geen voorstander van is". Maar het is helemaal geen bemoeienis, laat staan betutteling van de overheid, het zijn juist de beide partners die samen, op basis van de concrete omstandigheden, het verleden en de toekomst, afspraken proberen te maken over de duur van de alimentatie, en daarin allerlei varianten kunnen afspreken. Dat is de bedoeling van het partneralimentatieplan. Daaraan houdt mijn fractie nog steeds vast.

Mevrouw Helder (PVV):

De heer De Wit spreekt over een partneralimentatieplan. Naar mijn mening gaat hij er een beetje aan voorbij dat mensen niet voor niks gaan scheiden. De redelijkheid is vaak zoek en er is ruzie. Als ex-advocaat weet ik als geen ander — de heer De Wit misschien ook wel — dat er vaak dan al geen draagvlak is om zo'n plan te maken. Stel dat dit er wel is, denkt de heer De Wit dan dat dit plan al die jaren zo blijft staan? Wat is de meerwaarde van het partneralimentatieplan ten opzichte van een overeenkomst bij de rechter?

De heer De Wit (SP):

Ik kom daar nog op terug, maar ik kan deze vraag wel meteen beantwoorden. Uit mijn eigen praktijk weet ik — ik kan niet zeggen dat ik het weet als geen ander, aangezien u het ook weet — hoe moeilijk het is om afspraken te maken. Toch worden er steeds meer afspraken gemaakt op dat punt; denk daarbij aan mediation. De realiteit is dat dit in een aantal gevallen niet lukt. Daarom moet je een tweeslag maken. Je moet het partneralimentatieplan vooropstellen en er proberen zelf uit te komen. Als dat niet lukt, zal de rechter dat moeten doen. Dan is mijn uitgangspunt dat de rechter niet moet uitgaan van maximaal vijf jaar, maar van maximaal twaalf jaar. Dat is het maximum. Hij moet beter dan nu, nu de twaalf jaar de standaard lijkt te zijn geworden, kijken naar het arbeidsverleden van beiden, naar de verdiencapaciteit, naar de concrete perspectieven op de arbeidsmarkt en naar de concrete omstandigheden waarin men leeft, of er kinderen zijn, wat de mogelijkheden zijn van de kinderen enzovoorts. Hij moet daarop de alimentatie baseren. Het partneralimentatieplan hoeft niet tot sint-juttemis geldig te zijn, want ook daarbij moet je rekening houden met wijzigingen in de omstandigheden. Perspectieven die je had, kunnen bijvoorbeeld niet uitkomen. Dat heeft tot gevolg dat je dingen wijzigt in de overeenkomst. Als het kan, bespreek je dat samen, en als dat niet kan, zul je terugvallen op de rechter.

Mevrouw Helder (PVV):

Wordt zo'n partneralimentatieplan nog door de rechter bekrachtigd of is het volgens de heer De Wit voldoende dat partijen daar zelf uitkomen? Ziet hij dan geen problemen met de incasseringsmogelijkheid van het LBIO? Dat incasseert alleen beschikkingen die door de rechter zijn opgelegd.

De voorzitter:

We hebben hier een publieke tribune en heel veel mensen volgen ons thuis.

Mevrouw Helder (PVV):

"LBIO" staat voor Landelijk Bureau Inning Onderhoudsbijdragen.

De voorzitter:

Gebruikt u dus zo min mogelijk afkortingen.

De heer De Wit (SP):

Natuurlijk is het de bedoeling dat ook dat plan, net als het ouderschapsplan, in het vonnis wordt opgenomen. Daarmee heb je de mogelijkheid van inning gerealiseerd.

De heer Van Oosten (VVD):

De heer De Wit spreekt over het partneralimentatieplan en stelt daarover een aantal vragen. Ik wacht die antwoorden af, maar ben benieuwd naar het volgende. Zoals de heer De Wit het partneralimentatieplan schetst, zou het vlak voor de echtscheiding moeten worden opgesteld. Hoe kijkt de SP dan aan tegen de introductie van de mogelijkheid om voorafgaand aan het sluiten van het huwelijk afspraken te maken over de alimentatieverplichting en wellicht zelfs om af te spreken dat die verplichting er niet is, waarbij men dus afspreekt dat men geen alimentatie aan elkaar verschuldigd is in het geval van een echtscheiding?

De heer De Wit (SP):

Het is lastig om te zeggen. Mijn fractie is daartegen. Ik zou het nooit adviseren. Even los van de duur van een huwelijk, naarmate je vroeger afspraken daarover maakt, bijvoorbeeld voorafgaand aan het sluiten van een huwelijk, is de kans groter dat ze niet aansluiten op de concrete situatie als je uit elkaar gaat. Overigens kun je de onderwerpen verbreden tot andere onderwerpen dan alleen alimentatie. Je kunt die afspraken dus beter maken op het moment waarop dit zich voordoet. Als de heer Van Oosten dat al zou menen, ben ik het met hem eens dat het dan meestal lastiger is om afspraken te maken. Ik kan niet veel zeggen over de kans dat het lukt om afspraken te maken, want de praktijk is eerlijk gezegd dat er heel vaak ruzie is en dat het niet altijd lukt om afspraken te maken.

De heer Van Oosten (VVD):

Andere sprekers gaven al aan dat dit niet de laatste keer is dat we in deze zaal over het fenomeen van de partneralimentatie zullen spreken. Wellicht kan dit onderwerp dus later worden meegenomen, maar mag ik wel vaststellen dat u het nu door mij ingebrachte element mist in het voorstel van collega Bontes en dat het waardevol zou zijn om een reactie ten aanzien van dat aspect te ontvangen?

De heer De Wit (SP):

Altijd; dat is geen enkel probleem.

Mijn derde onderwerp is de motivering van de alimentatiebeslissing. Dat onderdeel van het wetsvoorstel van de heer Bontes vindt mijn fractie sympathiek. Op verzoek van de belanghebbenden wordt de berekening van draagkracht en behoefte bijgevoegd, zodat deze deel uitmaakt van de alimentatiebeschikking. Dat komt de begrijpelijkheid van de beschikking zeer ter ten goede en zorgt ervoor dat mensen in de toekomst beter kunnen inschatten of het zinvol is om wijziging van de alimentatieverplichting te vragen bij wijziging van omstandigheden. Mijn fractie heeft de staatssecretaris echter al in een eerder debat gevraagd of het mogelijk is om ervoor te zorgen dat deze berekening standaard wordt opgenomen in een alimentatiebeschikking. De staatssecretaris heeft toen gezegd dat hij dit een goed idee vond, maar de heer Bontes stelt in zijn wetsartikel dat die beschikking "desverzocht" kan worden bijgevoegd. Dat vind ik heel jammer, want dan laat je het over aan partijen, terwijl de beschikking eigenlijk standaard zou moeten worden verbreed door de berekening erbij te voegen. De motivering wordt ook veel beter als de berekening wordt toegevoegd en als duidelijk is waarom tot de conclusie is gekomen. Ik pleit er dus voor om het woord "desverzocht" te schrappen, zodat altijd te zien is hoe de berekening tot stand is gekomen.

Verscheidene collega's hebben het overgangsrecht al aan de orde gesteld. Er is sprake van directe werking. Zodra het voorstel van de heer Bontes in werking treedt, geldt dus een nieuwe termijn van vijf jaar, ook voor bestaande gevallen. Collega's hebben er al op gewezen dat de Raad van State hier problemen mee heeft. Ook ik heb daar problemen mee, want hiermee kan inbreuk worden gemaakt op opgebouwde verwachtingen en bestaande rechten. Daarvoor zijn, ook volgens de Raad van State, zwaarwegende argumenten nodig. Dat is standaard de redenering van de Raad van State bij terugwerkende kracht van wetgeving, zeker als die inbreuk maakt op rechten. Ik ben benieuwd wat de zwaarwegende argumenten van de initiatiefnemer zijn, want die heb ik niet aangetroffen in zijn toelichting op het wetsvoorstel.

Hoewel de indiener terecht het probleem aan de orde stelt dat twaalf jaar alimentatie betalen in veel gevallen veel te lang is, vind ik dat zijn voorstel onvoldoende recht doet aan de weerbarstige praktijk en de verschillende mogelijke denkbare situaties. Net als de heer Bontes vindt mijn fractie echter dat er iets moet gebeuren. Voor mij staat vast dat wij opnieuw naar artikel 157 moeten kijken. Ik heb al gezegd dat onze voorkeur daarbij uitgaat naar een partneralimentatieplan om te voorkomen dat in eerste instantie de rechter het moet gaan uitzoeken. Als dat niet lukt, zal de rechter de duur van de alimentatie moeten vaststellen op basis van de concrete situatie, waarbij de maximale termijn van twaalf jaar overeind blijft, maar geen standaard is. De rechter zal dus maatwerk moeten leveren, gebaseerd op de concrete situatie die hij aantreft. En ten slotte zal de berekening van de alimentatie standaard bij de beschikking moeten worden gevoegd.

Ik nodig de heer Bontes graag uit op deze punten te reageren. Zijn antwoord zal vanzelfsprekend van grote betekenis zijn voor het antwoord op de vraag of mijn fractie dit voorstel zal steunen.

De heer Van der Staaij (SGP):

Voorzitter. Ik spreek in dit debat mede namens de fractie van de ChristenUnie.

Allereerst een woord van waardering voor de initiatiefnemer. Hoe je ook tegen dit wetsvoorstel aankijkt — en het zal hem niet verbazen dat er straks wat kritische noten van de kant van onze fracties komen — ik heb er toch altijd veel waardering voor als leden van onze Kamer zich de moeite getroosten om te werken aan alternatieven voor een wettelijke regeling die naar hun mening niet goed is en beter kan. Dus waardering daarvoor.

Dan naar de inhoud van dit wetsvoorstel. Sterke relaties tussen partners en gehuwden bepalen de kracht van onze samenleving. Volwassenen en kinderen zijn bij uitstek gebaat bij stabiele relaties. Het is dus niet alleen wenselijk, maar ook nuttig dat de overheid het belang van trouw aan elkaar benadrukt. Die norm staat niet voor niets nog steeds in het Burgerlijk Wetboek. Een maatschappelijk klimaat waarin het normaal wordt gevonden dat partners uit elkaar gaan en waarin het vreemd is te zeggen dat partners elkaar trouw moeten zijn, is ongezond. Als relaties worden verbroken, is dat doorgaans niet alleen triest voor de echtgenoten, maar zeker ook voor kinderen die met risico's en negatieve gevolgen indringend in aanraking worden gebracht. Onze fracties zijn van mening dat de overheid er verstandig aan doet te bevorderen dat mensen naar elkaar omzien en dat zij verantwoordelijkheid voor elkaar nemen, zeker als het familierelaties betreft.

Deze visie op het huwelijk spoort niet met het uitgangspunt van de initiatiefnemer die eigenlijk het individualisme als groot goed voorop stelt. Afhankelijkheid van elkaar krijgt in zijn voorstel een veel beperktere invulling. Verantwoordelijkheid dragen voor fundamentele keuzes die bij nader inzien ongewenst zijn, moet zo kort mogelijk duren. Dat is in feite het uitgangspunt van dit wetsvoorstel. Om die reden moet volgens het wetsvoorstel betaling van alimentatie maximaal vijf jaar duren, behoudens uitzonderingsvallen.

Ik daag de initiatiefnemer uit om de feitelijke onderbouwing van de noodzaak en de wenselijkheid van het wetsvoorstel nog eens helder uiteen te zetten met aanvullende gegevens. De informatie die tot nu toe wordt aangevoerd, lijkt namelijk niet te wijzen op de behoefte om de maximale alimentatietermijn simpelweg in te perken van twaalf naar vijf jaar. De echtscheidingscijfers zijn inderdaad heel hoog. Dat is een van de pijlers van dit wetsvoorstel, aldus de initiatiefnemer. De vraag is echter of die cijfers sinds de totstandkoming van de huidige regeling wel zo dramatisch zijn gestegen. De Raad van State wijst er ook op dat het onderzoek waarnaar de initiatiefnemer verwijst, niet tot simpele inkorting hoeft te leiden. De initiatiefnemer stelt tot slot dat een alimentatietermijn korter dan twaalf jaar, nauwelijks wordt toegewezen. Ik krijg daarvoor toch graag wat meer houvast in cijfers want wij krijgen die signalen ook, maar kan daar toch iets meer concreet over worden gezegd?

Voor onze fracties is het van groot belang dat de negatieve financiële gevolgen van een echtscheiding zo min mogelijk op de samenleving worden afgewenteld. Door de stevige beperking van de alimentatieduur van twaalf naar vijf jaar zal het beroep op de bijstand toenemen, zo is de verwachting. De initiatiefnemer onderkent dat probleem, maar hij ziet het als onvermijdbaar. Ik vind het woord "onvermijdbaar" in dit verband wat merkwaardig aangezien het om een gevolg gaat dat je door de aanpassing van de regeling welbewust creëert. Waarom vindt hij het acceptabel dat de kosten op de overheid worden afgeschoven terwijl hier toch allereerst een verantwoordelijkheid van de gehuwden aan de orde is?

De fracties van de ChristenUnie en de SGP vinden het bedenkelijk dat volgens de initiatiefnemer de kosten van een echtscheiding wel op de maatschappij mogen worden afgeschoven, maar de kosten van de opvoeding niet als ouders ervoor kiezen dat een van hen de gehele zorg voor de kinderen op zich neemt. Ik vind het prima, maar die ouders moeten daar zelf voor opdraaien. Ik vind dat de wereld op zijn kop. Ouders die hun kinderen volledig zelf willen opvoeden, moeten daarvoor niet financieel worden gestraft. Hoe is het uit te leggen dat de mogelijkheid van de ene ouder om na de echtscheiding volledig voor de kinderen te blijven zorgen, wordt beperkt door de onwil van de andere ouder om langer alimentatie te betalen als beiden er ten tijde van het huwelijk van overtuigd waren dat de volledige zorg voor het kind het beste is?

Alle fracties in deze Kamer, ook de fracties van de SGP en de ChristenUnie, krijgen regelmatig berichten in de mailbox waarin indringend wordt gesteld dat de alimentatielast die op iemand drukt, echt niet redelijk en billijk is. Het punt is dat het buitengewoon ingewikkeld is om een regeling te hebben die zowel voor degene die alimentatie moet betalen als voor degene die de alimentatie ontvangt rechtvaardig en bevredigend is. Je moet wel steeds naar die twee kanten kijken. Bovendien merk ik op dat, hoe meer wij erover nadenken, hoe meer wij tot de conclusie komen dat elke te simpele oplossing eigenlijk nog meer onvrede oproept. Juist op dit terrein, in deze complexe situaties, is er bijzonder veel behoefte aan maatwerk. Onder dat woord, "maatwerk", wil ik echt een dikke streep zetten. Aan die behoefte, meer maatwerk, komt het wetsvoorstel niet echt tegemoet, wat ook in de literatuur wordt beschreven.

De initiatiefnemer constateert dat te vaak een termijn van twaalf jaar wordt vastgesteld. Dat brengt hem tot de conclusie dat de mogelijkheid van de rechter om een termijn tussen de vijf en twaalf jaar te kiezen, bijna helemaal moet worden geschrapt. Die oplossing gaat wel erg kort door de bocht. Waarom heeft de initiatiefnemer niet gezocht naar alternatieven die bevorderen dat juist meer maatwerk wordt geleverd? Hoe kijkt hij daartegen aan?

Het in de wet vervangen van twaalf jaar door vijf jaar lijkt eenvoudig, maar dat is het toch niet. Nu wordt nog bewust onderscheid gemaakt tussen kortdurende huwelijken zonder kinderen en langer durende huwelijken met kinderen, maar dat verschil vervaagt door het wetsvoorstel. De alimentatietermijn is bij een huwelijk van vijf jaar zonder kinderen dan even lang als bij een huwelijk van vijftien jaar met kinderen. De gevolgen hiervan, de brokken die hierdoor kunnen ontstaan, vinden wij onwenselijk. Kortom: het is niet echt een onderwerp waarbij wij met grote stappen snel thuis kunnen komen.

Wij zien met belangstelling uit naar de beantwoording van de vragen door de initiatiefnemer. In eerste termijn wil ik het hierbij laten.

Mevrouw Helder (PVV):

Voorzitter. Ook van de PVV-fractie komt natuurlijk een woord van waardering voor de initiatiefnemer en voor de tijd, de moeite en het vele werk dat hij heeft gestoken in het initiatiefwetsvoorstel. Dit wetsvoorstel heeft tot doel de wettelijke duur van de verplichting tot levensonderhoud van ex-partners na het einde van het huwelijk of het geregistreerd partnerschap van maximaal twaalf jaar terug te brengen naar maximaal vijf jaar. Het is al uitvoerig aan de orde gekomen. De PVV is het met de initiatiefnemer eens dat de huidige tijdgeest een andere is dan die in 1994, toen werd besloten om een wettelijke verplichting tot levensonderhoud met een maximale duur van twaalf jaar vast te leggen. De PVV kan dan ook instemmen met het wetsvoorstel.

Wij hebben echter wel een klein puntje van zorg. Er zijn ook alimentatiegerechtigden van 55 jaar of ouder die nog nooit aan het arbeidsproces hebben deelgenomen. Het is nog maar een heel kleine groep, maar deze mensen hebben door hun leeftijd wel een grotere afstand tot de arbeidsmarkt. Wij vinden dan nog altijd dat in redelijkheid van hen kan worden verwacht dat zij proberen om binnen vijf jaar in het eigen levensonderhoud te voorzien, maar toch wil ik de initiatiefnemer graag vragen om in de jurisprudentie naar voorbeelden te zoeken waarin een beroep is gedaan op de hardheidsclausule. Ik doel nu op het toekennen van een verlenging vanwege bijzondere omstandigheden. Die zouden wij dan nog wel graag zien.

Mijn bijdrage is korter dan u van mijn gewend bent, voorzitter, maar het is een kort initiatiefwetsvoorstel met een duidelijk doel en dat heb ik net namens de PVV-fractie onderschreven.

De algemene beraadslaging wordt geschorst.

De voorzitter:

Hiermee zijn wij wat eerder dan gepland gekomen aan het einde van de eerste termijn van de Kamer. De initiatiefnemer zal in een later stadium antwoorden, wat ook de staatssecretaris in zijn rol als adviseur van de Kamer zal doen.

De vergadering wordt van 11.05 uur tot 11.15 uur geschorst.

Naar boven