3 Vragenuur: Vragen Klein

Vragen van het lid Klein aan de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties over het bericht "Overheid discrimineert ouderen".

De heer Klein (50PLUS):

Voorzitter. Sinds 2004 is de Wet gelijke behandeling op grond van leeftijd bij arbeid, de WGBLA, van kracht. Een belangrijke wet, die verbiedt om leeftijdsonderscheid te maken op de arbeidsmarkt. Deze wet is juist op dit moment belangrijk, nu ouderen steeds langer aan het arbeidsproces moeten deelnemen.

Wij zijn als 50PLUS zeer verontrust over de berichtgeving in Binnenlands Bestuur van 15 augustus, waaruit blijkt dat het leeftijdscriterium onwerkelijk hoog scoort bij het aantal klachten dat het College voor de Rechten van de Mens jaarlijks binnenkrijgt. Opvallend is ook dat dit betrekking heeft op de rijksoverheid als werkgever. De rijksoverheid, die naar onze mening op dit punt bij voorkeur het goede voorbeeld zou moeten geven. Tegengaan van leeftijdsdiscriminatie is een zaak tussen werkgevers en werknemers. De rijksoverheid heeft derhalve als grootste werkgever van Nederland bij uitstek een voorbeeldfunctie.

Dit vormt de aanleiding om de volgende vragen aan de minister te stellen.

Kan de minister de bevindingen in het artikel in Binnenlands Bestuur onderschrijven? Uit de cijfers van het College voor de Rechten van de Mens blijkt dat er nog steeds veelvuldig sprake is van leeftijdsdiscriminatie in het personeelsbeleid en dat vooral het ministerie van Defensie slecht scoort.

Vindt de minister het acceptabel dat vorig jaar van de 634 verzoeken om een oordeel van het College voor de Rechten van de Mens maar liefst 135 verzoeken gingen over leeftijd? Dat is waarschijnlijk nog maar het topje van de ijsberg. Is dit terug te voeren op tekortschietende handhaving van de WGBLA of op onbekendheid met deze wet?

Wat doet de rijksoverheid concreet om de leeftijdsdiscriminatie bij de rijksoverheid en overheidsinstellingen tegen te gaan? Wat gaat de minister doen om deze leeftijdsdiscriminatie keihard aan te pakken bij slecht scorende onderdelen van de rijkoverheid zoals het ministerie van Defensie? Wij hebben daarvan ook voorbeelden bij de politie, bij Veiligheid en Justitie en andere grote werkgevers. Effectief ouderenbeleid lijkt daar te ontbreken.

Hoe kan de minister voorkomen dat die leeftijdsdiscriminatie zal plaatsvinden in zijn beleid of bij personeelszaken? Er moet sprake zijn van leeftijdsbewust personeelsbeleid en van maatregelen om de negatieve beeldvorming rond ouderen tegen te gaan. Welk beleid wil de minister daarvoor voeren?

De voorzitter:

Ik geef het woord aan de minister, om in twee minuten tijd al deze vragen te beantwoorden.

Minister Plasterk:

Voorzitter. Dat zal ik doen. Ik zal proberen de vragen volledig te beantwoorden, maar nu ik zo nadrukkelijk op het werkgeverschap word aangesproken, hecht ik eraan te benadrukken dat strikt genomen collega Stef Blok verantwoordelijk is als werkgever voor de rijksoverheid. Ik zal de vragen niettemin beantwoorden, omdat ik vanuit mijn verantwoordelijkheid voor het College voor de Rechten van de Mens ook betrokken ben bij deze procedure. Uiteindelijk zijn de aangesproken ministers verantwoordelijk voor het personeelsbeleid dat in hun departement wordt gevoerd.

Ik heb kennisgenomen van de berichten. Er blijkt dat het College voor de Rechten van de Mens vier keer heeft geoordeeld dat de rijksoverheid in strijd heeft gehandeld met de rechten zoals die er zijn. Op zichzelf mag er onderscheid gemaakt worden, wanneer daar een gegrond argument voor bestaat. Kennelijk heeft het college geoordeeld dat in deze gevallen dat argument niet bestond en dat het dus een verboden onderscheid is.

Ik zal mede vanuit mijn verantwoordelijkheid voor de gelijkebehandelingswetgeving zorgen dat er op korte termijn een gesprek komt met het College voor de Rechten van de Mens, om nader te bezien hoe wij invulling kunnen geven aan de procedureafspraken die er zijn gemaakt bij de totstandkoming bij die Algemene wet gelijke behandeling. Die afspraken houden in dat als er een oordeel ligt, de minister van Binnenlandse Zaken daarvan een afschrift stuurt, om precies te zijn naar de minister van V en J en naar de betrokken ministers, in dit geval van Defensie en ook V en J. Als het betrekking zou hebben op een ongeoorloofd onderscheid tussen mannen en vrouwen, gaat het ook nog naar de minister van Sociale Zaken.

Dan neem ik contact op met het bestuursorgaan, in dit geval de departementen, om het oordeel te bespreken en te zorgen dat er voortaan conform dat oordeel wordt gehandeld. Het eerste gesprek vanuit het departement daarover met het College voor de Rechten van de Mens heb ik volgende week. Ik onderneem dus onmiddellijk actie.

De heer Klein (50PLUS):

Ik dank de minister voor zijn beantwoording, zeker waar die ging over zijn positie in relatie tot het College voor de Rechten van de Mens. Wij waarderen de wijze waarop hij actie wil ondernemen. Ik denk dat dit terecht is. Wij willen wel heel nadrukkelijk stipuleren dat de minister vier gevallen noemde, maar dat het over veel meer gevallen gaat. Ik heb dat al aangegeven. Bovendien gaat dit om het topje van de ijsberg; er gaan namelijk nogal wat stappen aan vooraf voordat je de drempel hebt overwonnen en bij het college terecht bent gekomen. Maar ik denk dus dat dit terecht is.

Het tweede is een veel lastigere zaak: het personeelsbeleid binnen de rijksoverheid zelf. Het lastige in dit verhaal — en dat hebben we ook in eerdere discussies gehad — is dat we bij wijze van spreken alle ministers, de minister van Defensie, minister Blok voor Wonen en Rijksdienst, de minister van Veiligheid en Justitie, hier naar voren zouden moeten roepen om hun te vragen hoe zij hier concreet mee omgaan. Ik denk dat dat geen goede weg is. Het lijkt mij een veel betere weg dat deze minister zegt: akkoord, ik ga dit meenemen naar mijn collega's en ervoor zorgen dat het personeelsbeleid op de diverse ministeries bijdraagt tot het tegengaan van de leeftijdsdiscriminatie van ouderen. Ik hoor graag dat dit niet een soort afschuif-jojobeleid gaat worden waarvan de ouderen uiteindelijk de dupe zullen zijn.

Minister Plasterk:

Ik ben het daarmee eens. Daarom schilderde ik net heel precies de verantwoordelijkheid: als het gaat om rijksambtenaren en het rijksbrede beleid is, strikt genomen, collega Blok daarover aanspreekbaar; als het gaat om de overheid in den brede, dus inclusief gemeenten, provincies, de sector onderwijs, de sector politie en defensie, dan ben ik uiteindelijk de coördinerende minister. Maar ik vind ook dat iedere afzonderlijke minister ervoor moet zorgen dat op het eigen departement niet wordt gehandeld in strijd met de rechten van de mens. Leeftijdsdiscriminatie is daar een onderdeel van. Ik ondersteun daarom het pleidooi dat dit niet zou moeten gebeuren.

Mevrouw Keijzer (CDA):

Voorzitter. Ik hoorde veel procedurele antwoorden en het afschuiven naar een collega-minister. Zo kwam het in ieder geval op mij over, en wellicht ook op de mensen die nu zitten te kijken en op zoek zijn naar een baan. Wat gaat de minister er nu concreet aan doen om te voorkomen dat in een vacature staat "vul je zakgeld aan" of "we zoeken een pas afgestudeerde"? En dit speelt al helemaal op het moment dat iemand toch de stoute schoenen aantrekt en solliciteert. De selectie dient te plaats te vinden op basis van kwaliteit, niet op basis van leeftijd.

Minister Plasterk:

Ik deel het gevoel van urgentie volledig. Daarom zei ik dat ik volgende week een afspraak heb met het College voor de Rechten van de Mens om precies te horen op welke punten volgens het college ongeoorloofd onderscheid is gemaakt, zodat ik mijn collega's daarop kan aanspreken en kan zeggen dat zij zich dienen te houden aan de wet, dat volgens het college op een bepaald punt de wet is overtreden en dat dit niet meer mag gebeuren.

Mevrouw Yücel (PvdA):

Voorzitter. Deze minister staat hier, dus mijn vraag zal ook gericht zijn aan deze minister; eventueel stemt hij een en ander af met zijn collega-ministers. Kan de minister uitzoeken of er mogelijkheden zijn om de boete voor het hanteren van ongegronde redenen bij werving en selectie of voor discriminatie te verhogen? Kan hij dit ook in zijn gesprekken meenemen? En kan de minister toezeggen dat er extra voorlichting komt over de Wet gelijke behandeling, en dat overheden actief antidiscriminatiebeleid gaan voeren? Ik vind namelijk dat de overheid hierbij een voorbeeldfunctie heeft.

Minister Plasterk:

Dat eerste moet ik uitzoeken, want ik weet niet of die boete vastligt. Ik zeg toe dat ik dit zelf zal doen of ervoor zal zorgen dat collega Blok dit doet en dat de Kamer bij een volgende gelegenheid wordt geïnformeerd en een antwoord krijgt op die vraag. En ik ben het ermee eens dat de overheid bij personeelsbeleid een voorbeeldfunctie dient te vervullen. Bij veel andere werkgevers zal hiervoor niet onmiddellijk op deze wijze aandacht zijn, maar het is goed dat de heer Klein deze vragen heeft gesteld en dat dit de gelegenheid geeft om te benadrukken dat je je echt moet houden aan de wet, ook op het punt van leeftijdsdiscriminatie. Ik wil die oproep hier herhalen.

Mevrouw Schouten (ChristenUnie):

De minister geeft aan dat hij in gesprek zal gaan, maar het echte probleem is natuurlijk dat een heel groot deel van de werklozen die nu thuiszitten, 45-plusser is. Dit kabinet gaat menukaarten opstellen en gaat er een paar honderd miljoen euro tegenaan gooien zodat mensen sollicitatietrainingen kunnen krijgen. Die situatie verbetert natuurlijk niet op het moment dat de overheid dit soort mensen niet aanneemt. Is de minister bereid om niet alleen gesprekken te voeren maar ook richting zijn collega's aan te geven dat er daadwerkelijk gekeken wordt naar de arbeidskansen van 45-plussers, zodat er ook beter zicht op komt dat die mensen kansen krijgen, juist ook bij de overheid?

Minister Plasterk:

Dat is een goede vraag maar wel een veel bredere vraag. Het ging hier om discriminatie, dus dat iemand niet wordt toegelaten tot de sollicitatieprocedure dan wel tot de baan. De bredere vraag, namelijk hoe je de kansen voor 45-plussers op de arbeidsmarkt kunt verbeteren, zal ik doorgeleiden naar mijn collega van Sociale Zaken, want ik vind dit een heel reële vraag.

De voorzitter:

Voordat ik u nogmaals dankzeg, nog even dit. U hebt eerder in antwoord op een vraag van mevrouw Yücel aangegeven dat u bij een volgende gelegenheid de Kamer zult informeren. Ik denk dat de Kamer het waardeert als u dat in een brief wilt doen.

Minister Plasterk:

Dan zeg ik dat namens collega Blok toe, want ik denk namelijk dat het bij hem zit.

De voorzitter:

Dank u wel. Ook hartelijk dank voor uw komst naar de Kamer.

Naar boven