Handeling
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Vergadernummer | Datum vergadering |
---|---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2011-2012 | nr. 16, item 3 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Vergadernummer | Datum vergadering |
---|---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2011-2012 | nr. 16, item 3 |
Aan de orde is de behandeling van:
- het voorstel van wet van de leden Eijsink, Van Dijk, Hachchi, El Fassed, Voordewind, Ouwehand, Van der Staaij, Hernandez, Bruins Slot en Bosman tot vaststelling van regels omtrent de bijzondere zorgplicht voor veteranen (Veteranenwet) (32414).
De algemene beraadslaging wordt geopend.
De voorzitter:
Ik heet de indieners welkom in vak-K. Voor degenen die hier niet elke dag zijn, merk ik op dat vak-K het vak is waar mensen uit het kabinet zitten en dat het heel bijzonder is om daar zo'n rij collega's te zien zitten bij de behandeling van dit initiatiefwetsvoorstel.
Naast de initiatiefnemers heet ik welkom in vak-K de adviseurs: mevrouw Eline Bosman, de heer Henk van der Meijden, mevrouw Jacqueline van Rossum, en als adviseur de minister van Defensie, die zich natuurlijk thuis voelt in vak-K, met naast zich als adviseur generaal Hans Leij.
Wij starten vanochtend met de eerste termijn van de Kamer, waarna vanmiddag het antwoord in eerste termijn en de re- en dupliek zullen volgen.
Mevrouw Wolbert (PvdA):
Voorzitter. Voor veel militairen, hun partners en hun gezin is dit een mooie dag. Niet eens omdat wij hier eindelijk, na 25 jaar en het werk van velen, staan voor het sluitstuk van vele commissies, nota's, rapporten, adviezen en aanbevelingen over veteranen. En misschien ook niet eens omdat het slechts zelden voorkomt, of misschien nog nooit is voorgekomen, dat alle fracties in vak K vertegenwoordigd zijn. Ik moet zeggen: het is een prachtig beeld.
Nee, de PvdA vindt het een mooie en ook een historische dag omdat na vandaag de bijzondere zorgplicht voor de bijzondere positie van militairen echt handen en voeten zal krijgen. Natuurlijk, er is voor veteranen veel geregeld sinds minister Relus ter Beek in 1999 constateerde dat beleidsvorming rond veteranen noodzakelijk was omdat, zoals hij dat indertijd zei, "niet voorbij mag worden gegaan aan de noden en behoeften van hen die reeds lang geleden het Koninkrijk als militair hebben gediend in moeilijke en buitengewone omstandigheden en daar (nu) de gevolgen van ondervinden".
Er is sindsdien steeds meer onderkend dat een deel van de militairen na uitzending aanpassings- en verwerkingsproblemen krijgt. Daarmee ontstond het inzicht dat er dus ook zorg nodig is. Erkenning, maar ook lotgenotencontact en professionele hulpverlening. Gelukkig is er ook na lange tijd het besef dat het niet alleen gaat om geneeskundige of psychologische hulp, maar ook om hulp en ondersteuning voor het thuisfront, en terugkeer in het arbeidsproces. Die zijn van cruciaal belang voor het herstelproces van veteranen die klachten hebben gekregen tijdens of na inzet.
De initiatiefnemers hebben echter ook moeten constateren dat er weliswaar al het een en ander was geregeld voor veteranen maar dat er in de praktijk van alledag veel misging. Feitelijk ging het voor de veteranen op die punten mis waarop het ook voor andere hulpvragers in de Nederlandse gezondheidszorg erg moeilijk blijkt te zijn. Men kan de weg niet vinden in onze complex georganiseerde zorg. De signaalgevoeligheid van hulpverleners voor bijvoorbeeld PTSS is nog niet genoeg op orde, waardoor het te lang duurt voordat er hulp komt. Of men is juist met te veel hulpverleners aan de slag zonder dat de hulp gecoördineerd wordt. Of men kijkt te eenzijdig naar de klachten en bijvoorbeeld niet naar de omgeving van gezin of werk. Of men is niet deskundig genoeg op een specifiek terrein, in dit geval vaak PTSS. Kortom, de initiatiefnemers hebben met deze wet betere verbindingen willen maken tussen de verschillende bestaande regelingen voor veteranen. Tegelijkertijd hebben zij de hiaten en tekortkoming aangevuld. Naar de mening van de PvdA-fractie zijn zij daar goed in geslaagd.
Als de wet straks ook in de Eerste Kamer is behandeld, weten militairen die uitgezonden worden waar ze op kunnen rekenen bij de voorbereidingen op hun missie, tijdens de uitvoering van de missie en bij terugkomst, als het onverhoopt niet goed met hen blijkt te gaan. Veteranen mogen erop rekenen dat zij bij terugkomst na inzet actief en alert in de gaten worden gehouden en dat zij niet zomaar worden losgelaten. Als een veteraan zelf aandacht vraagt voor zijn klachten of als er anderszins ondersteuning nodig is – financieel of bijvoorbeeld bij de oriëntatie op de verdere loopbaan – kan hij bij één loket terecht. Dat is wel zo vertrouwd en overzichtelijk. Hij kan er straks ook van op aan dat hij niet van het kastje naar de muur wordt gestuurd. De militair krijgt namelijk vanaf het begin, vanaf het melden van klachten, een casemanager die zijn zaak blijft volgen en ervoor zorgt dat de verschillende diensten en hulpverleners niet langs elkaar heen kunnen werken. De veteraan kan er straks op rekenen dat hij actief wordt ondersteund bij het re-integreren in de burgermaatschappij en dat er een fatsoenlijke, transparante en eenduidige inkomensvoorziening is voor degenen die arbeidsongeschikt zijn geraakt, dus voor degenen die door militaire inzet of diensttijd invalide zijn geraakt en voor degenen die in verband met zorg een inkomensvoorziening nodig hebben.
De overheid gaat straks meer doen dan zij tot dusverre heeft gedaan en zij gaat dat beter georganiseerd en beter onderling afgestemd doen. Van Defensie wordt voortaan verwacht dat er daadwerkelijk proactief en preventief wordt gehandeld in het belang van militairen die worden ingezet. En last but nog least: mocht de overheid het uiteindelijk slecht doen of geen luisterend oor hebben voor wat er eventueel toch fout gaat, dan kan de betrokkene terecht bij de veteranenombudsman die door de initiatiefwet wordt ingesteld.
Relus ter Beek leeft helaas niet meer, maar ik weet zeker dat hij trots zou zijn geweest op de initiatiefwet die nu voorligt. De PvdA heeft desondanks nog enkele vragen aan de initiatiefnemers en de minister. Zij wil ook nog aandringen op een paar belangrijke punten. In de eerste plaats wil mijn fractie de initiatiefnemers, maar ook de minister, meegeven dat er voor de PvdA geen veteranenwet in werking mag treden zonder dat de kwestie van de schadeloosstelling van de oude veteranen is opgelost. Hoe kunnen de nieuwe veteranen er ooit vertrouwen in hebben dat de Nederlandse overheid deze initiatiefwet betrouwbaar uitvoert als er nog steeds onzekerheid is over de schadeloosstelling van de oude veteranen? De PvdA ziet de onderlinge verwevenheid van de ereschuld met de nieuwe veteranenwet. Zij wil dat er met een schone lei en een opgeruimd geweten aan een nieuwe periode begonnen kan worden. Graag een reactie van de minister op dit punt. Is er nu een oplossing in zicht? Komt de minister met het budget hiervoor over de brug en, zo ja, wanneer?
In de tweede plaats is mijn fractie kritisch over de uitvoering van de Veteranenwet. Bij sommige nieuwe elementen in de wet zullen wij zonder meer op een goede uitwerking kunnen rekenen. Denk aan de veteranenombudsman. Andere delen van de wet vragen een strakke sturing, controle, evaluatie en eventueel bijstelling. Ik doel dan op de samenwerking die nodig is tussen de verschillende instellingen achter het veteranenloket. Wij weten uit de zorgpraktijk dat samenwerking tussen zorgverleners, dienstverleners, ondersteuners en begeleiders minder vanzelfsprekend is dan wij zouden willen.
The proof of the pudding is in the eating. Daarom wil de Partij van de Arbeid van de minister weten hoe hij de uitvoering van de wet ter hand gaat nemen. Hoe gaat hij de samenwerking en de afstemming bevorderen? Heeft hij een instrumentarium om het uiteindelijk te kunnen afdwingen of moet het allemaal op vrijwillige basis?
Verder vraagt de PvdA-fractie aan de initiatiefnemers of zij denken dat de Inspectie voor de Gezondheidszorg nog een rol kan spelen, bijvoorbeeld bij de vraag of huisartsen voldoende signaalgevoelig zijn en voldoende kennis hebben over PTSS. Hebben de initiatiefnemers dit overwogen en zo ja, waarom hebben zij ervan afgezien?
De PvdA-fractie is ook benieuwd naar de manier waarop het monitoren gaat plaatsvinden. Hebben de initiatiefnemers daar een opvatting over? De PvdA-fractie heeft hierover ook een vraag aan de minister. Is het mogelijk om in het toetsingskader voor de evaluatie van uitzendingen de uitvoering van de Veteranenwet als een vast onderdeel structureel in te passen?
Verder realiseert de PvdA-fractie zich dat geestelijk verzorgers voor zowel de militairen als het thuisfront heel belangrijk zijn. Zij spelen een centrale rol in de preventie van klachten, dus het is van cruciaal belang dat de positie van geestelijk verzorgers niet wordt aangetast door bijvoorbeeld bezuinigingen. We spannen het paard achter de wagen als we enerzijds een mooie Veteranenwet aannemen en anderzijds een belangrijke factor in het voorkomen van PTSS zouden aantasten. Wij krijgen graag een reactie van de minister op dit punt. Kan de PvdA-fractie ervan op aan dat bij de defensiebezuinigingen de formatie geestelijk verzorgers zo veel mogelijk wordt ontzien?
Wij vinden de inkomensvoorziening een mooi instrument. De vragen die wij daarover hadden, zijn inmiddels beantwoord in de schriftelijke vragenronde.
De laatste opmerking van de PvdA-fractie is eigenlijk meer een aansporing. Mijn fractie zou het toejuichen als de minister van Defensie voortgaat op de weg die is ingeslagen in de richting van gezinnen en verwanten. Zij verdienen het om in de voorbereidingen, tijdens de uitzending en in de nazorg voortdurend betrokken te worden. Ik was deze zomer bij de opening van het ontmoetingscentrum voor veteranen in Smilde. Daar zag ik hoeveel verwanten en veteranen voor elkaar kunnen betekenen. De PvdA-fractie complimenteert de initiatiefnemers dan ook met de Veteranenwet. De wet zit goed in elkaar. Zij gaat over alle belangrijke elementen in het werk van militairen en zal straks in de uitvoering, uiteraard alleen als zij goed wordt geïmplementeerd en blijft gehandhaafd, veel verbeteren voor veteranen.
De PvdA-fractie vindt dat de Veteranenwet ook als voorbeeld zou kunnen dienen voor andere beroepsgroepen die in de uitvoering van hun werk worden geconfronteerd met levensgevaar, doodsbedreigingen en andere omstandigheden die kunnen leiden tot het ontwikkelen van PTSS of andere klachten met uitval tot gevolg. Ik wil op deze plaats dan ook graag zeggen dat mijn fractiegenoot Attje Kuiken het initiatief heeft genomen tot een nieuwe wetgeving voor de politie. D66 heeft zich inmiddels ook aangesloten, dus wie weet zit er binnenkort weer een vol vak-K. Hopelijk hoeven we daar dan geen twintig jaar op te wachten.
Ik sluit af met een prachtig citaat uit Checkpoint, van Aad de Leeuw, 82 jaar, die drie uitzendingen achter de rug heeft. Hij vindt het belangrijk zich nog actief in te zetten voor veteranen. Hij zegt: "Dat heeft deels te maken met onze ontvangst na Indië. Er was niets geregeld voor ons. Toen wij in de haven van Rotterdam aankwamen, werden we voor moordenaars uitgemaakt. Ik had geen vlieg kwaad gedaan. Dat viel me zo tegen. Omdat er toen niets voor ons was, wil ik me nu voor de veteranen inzetten". Daar sluit de PvdA zich graag bij aan.
Mevrouw Berndsen (D66):
Voorzitter. Een van de moeilijkste beslissingen die deze Kamer kan nemen, is het op missie sturen van onze militairen. Zo'n besluit valt ieder kabinet en ieder Kamerlid zwaar. D66 is overtuigd van de cruciale rol van onze krijgsmacht. Artikel 97 van de Grondwet stelt dat er een krijgsmacht is voor de verdediging en bescherming van Nederland en ten behoeve van de handhaving en de bevordering van de internationale rechtsorde. Deze verwijzing naar de internationale rechtsorde is uniek voor een grondwet. Wij staan daar vierkant achter. Wij vinden dat Nederland moet delen in de collectieve verantwoordelijkheid voor een veilige wereld en dat het uitzenden van militairen soms noodzakelijk is.
Als wij besluiten onze mannen en vrouwen uit te zenden, nemen we een grote verantwoordelijkheid op ons. Als kabinet en als Kamer, maar ook als samenleving. We nemen de verantwoordelijkheid om klaar te staan voor onze militairen: voor, tijdens en na de missie. De D66-fractie is daarom zeer verheugd dat we vandaag het wetsvoorstel Veteranenwet bespreken. Aanvankelijk is dit geïnitieerd door de fracties van de Partij van de Arbeid, de SP, GroenLinks en D66. Uiteindelijk is het ingediend door alle fracties. Het is goed dat deze belangrijke wet, die de erkenning, waardering en zorg voor veteranen vastlegt, breed wordt gedragen in de Kamer. Door de samenwerking met militaire vakbonden, veteranenorganisaties en veteranen zelf wordt het wetsvoorstel ook maatschappelijk breed gedragen. Mijn fractie waardeert de inzet van de indieners dan ook zeer.
Decennia lang heeft de Nederlandse overheid onvoldoende aandacht gehad voor zorg en nazorg aan militairen. Mijn fractievoorzitter heeft eens het voorbeeld van zijn vader gegeven. Zestig jaar geleden kwam hij van de boot. Op de kade kreeg hij een sinaasappel en een buskaartje. Dat was het. Sindsdien is er veel veranderd. In de jaren negentig waren er de rapportages van de commissie-Tiesinga. In 2003 werd het Veteraneninstituut opgericht. Het kabinet-Balkenende II van VVD, CDA en D66 zette in 2005 een belangrijke stap met de Veteranennota. De inspanningen voor militairen, oud-militairen, dienstslachtoffers en aanverwanten zijn de laatste jaren dus wel verbeterd, maar we zijn er helaas nog niet. Dat zien we bijvoorbeeld rond Uruzgan. Tussen 2006 en 2010 zijn 16.000 militairen uitgezonden naar Uruzgan. Van hen geeft 10% aan mentale problemen te hebben, zoals vermoeidheidsklachten, slaapproblemen en woedeaanvallen. Dat wordt soms ook wel PTSS genoemd. Het beleid is op dit moment te versnipperd om deze militairen breed te steunen en specifieke hulp tijdig aan te bieden. Een vast juridisch kader ontbreekt voor hen. Te vaak worden veteranen en hun naasten van het kastje naar de muur gestuurd. Deze wet moet daar verandering in brengen.
Over wie hebben we het precies? Nederland telt nu ruim 100.000 veteranen. Helaas hebben militairen die uitgezonden zijn geweest en nog steeds in dienst zijn bij Defensie, momenteel niet de veteranenstatus. Dat is onwenselijk. Militairen met uitzendervaring moeten aanspraak kunnen maken op veteranenregelingen, ook als zij nog in dienst zijn. Daarom heeft de D66-fractie in 2010 de motie-Pechtold c.s. ingediend. Wij zijn verheugd dat de indieners de motie overnemen en dat het begrip "veteranen" is uitgebreid naar iedereen die is uitgezonden.
Het wetsvoorstel wil de huidige regelgeving stroomlijnen. De Raad van State zei over de eerste versie van het voorstel dat de versnippering van regelgeving door het wetsvoorstel niet wordt opgelost.
De indieners hebben het voorstel nu gewijzigd. De minister zal bijvoorbeeld de samenwerking tussen de betrokken uitvoeringsinstanties en zorginstellingen bevorderen. Hoe zal dit echter concreet gebeuren? Welke taken integreert het wetsvoorstel en wanneer? Er zijn nu vele instellingen actief voor de veteranen. Collega Wolbert zei dit ook al. Ik noem in dit kader het Veteraneninstituut, het Landelijk Zorgsysteem voor Veteranen, het Veteranen Platform en stichting de Basis. Zien de indieners in de toekomst de wenselijkheid en de mogelijkheid om dit aantal te reduceren?
Centraal in de discussie staan de erkenning en de waardering voor veteranen. Een wettelijke grondslag hiervoor is wenselijk. D66 heeft hierin traditioneel een rol gespeeld, bijvoorbeeld met de al eerder genoemde commissie-Tiesinga en met de motie-Van Waning uit 1997 waarin voor het eerst aandacht werd gevraagd voor de zorgbehoefte van partners en gezinsleden van veteranen. D66 vindt nog steeds dat de overheid proactiever moet optreden om erkenning en waardering voor veteranen in de samenleving te bevorderen. Hoe moeten wij hieraan vormgeven?
De initiatiefnemers spreken over het beschikbaar stellen van faciliteiten, het leveren van diensten en het organiseren van activiteiten. Zij noemen als voorbeelden het draaginsigne, de vrije vervoersbewijzen voor de NS en de veteranenpas. Kunnen zij hier specifieker op ingaan? Hoe gaan zij deze concrete voorbeelden realiseren?
Ik vraag ook aandacht voor goede meetinstrumenten. De Veteranennota 2005 is nu zeven jaar oud, maar wij zien dat Defensie de meetinstrumenten voor erkenning en waardering niet af heeft. Hoe zien de indieners dit? Hoe zal het wetsvoorstel bijdragen aan meer evidencebased beleid?
Zorg is een van de belangrijkste aspecten in het veteranenbeleid. Militairen zijn verplicht om opgedragen taken uit te voeren onder risicovolle omstandigheden. Daar moet een bijzondere zorgplicht van de overheid tegenover staan. Het gaat daarbij niet alleen om zorg, maar ook om ondersteuning en begeleiding. Wij moeten aan de voorkant van missies zo veel mogelijk investeren om problemen aan de achterkant zo veel mogelijk te voorkomen. Wanneer zullen het zorgloket en de zorgcoördinator operationeel worden? Zien de indieners problemen met de samenwerking tussen de verschillende partijen? Zo ja, hoe wordt de samenwerking dan gestimuleerd?
Ik heb een vraag over de criteria die gelden voor het woord "relatie". Het initiatiefwetsvoorstel verankert ook bijzondere zorg voor relaties. De initiatiefnemers spreken in dit verband over echtgenoten, geregistreerde partners, bloed- en aanverwanten in de eerste of de tweede graad of andere levensgezellen. Die laatste term roept bij mijn fractie vragen op. Wat wordt verstaan onder "andere levensgezellen"? Welke vereisten stellen de indieners hieraan? Moet er bijvoorbeeld sprake zijn van samenwonen? Kan dit ook gelden voor andere naasten? Graag ontvang ik een reactie van de indieners.
De regeling om gewonde veteranen die voor 1 juli 2007 terugkeerden van een missie schadeloos te stellen en een extra vergoeding te betalen, is niet meer in het wetsvoorstel opgenomen. Deze gewonde veteranen, onder wie militairen met traumatische stoornissen, zouden extra geld krijgen. Helaas is dit echter nog niet gebeurd. Een grote groep veteranen die verwondingen heeft opgelopen tijdens vroegere missies, staat in de kou. Het kabinet maakt geen 110 mln. voor hen vrij. De minister vindt het echter belangrijk dat er een oplossing komt. Hij gaat zich inzetten om deze ereschuld van 110 mln. af te lossen. Wanneer komt dit geld op tafel, minister? Het kabinetsbesluit om de Hedwigepolder niet te ontpolderen kost zo'n 150 mln. 150 mln. voor 3 km2 aardappelpolder! Dat geld werd zo gevonden. Ik hoop dus dat het kabinet ook geld vindt voor de ereschuld.
De indieners zien naast de Nationale ombudsman graag een veteranenombudsman. Wat is hier precies de meerwaarde van? Hoe wordt hieraan concreet vormgegeven? Kunnen militairen hier ook terecht met klachten over zorgaanbieders? Gaat het om een nieuw onderdeel van de Nationale ombudsman of bestaat het plan om een nieuw instituut op te richten? Hoe verhoudt dit zich met het idee dat er één loket komt voor de veteranen? Kunnen de indieners ingaan op de mate van vrijblijvendheid van adviezen?
Ik rond af. D66 heeft lang gewacht op een wet die erkenning, waardering en zorg voor veteranen en hun naasten verankert. Voor het eerst in de Nederlandse geschiedenis komt zo'n wet er nu. Het voorstel dat voorligt, voldoet in grote lijnen aan onze wensen. Defensie en de Kamer hebben nu de taak om ervoor te zorgen dat de positie van veteranen en hun naasten daadwerkelijk verbetert. Zoals de voorzitter van de vakbond AFMP zei: de wet is mooi, maar het gaat natuurlijk om de uitvoering.
De heer Van Gerven (SP):
Voorzitter. Het zal niet uniek zijn, maar het is wel heel bijzonder dat de Kamer unaniem een wetsvoorstel indient. Het zal ook wel niet uniek zijn, maar toch zeer bijzonder dat zo veel mensen, vooral veteranen en hun naasten, meewerkten aan de strekking en inhoud van dit wetsvoorstel. Dat zien we ook op de publieke tribune. Ook niet uniek, maar wel bijzonder is dat de vakbonden, militaire ambtenaren en vele specialisten hebben meegewerkt om dit wetsvoorstel inhoud en duiding te geven. Vanaf deze plaats wil ik al deze mensen, in het bijzonder de veteranen en hun naasten, dan ook bedanken voor hun jarenlange inzet om tot een betere rechtspositie van de veteranen te komen. Vanuit mijn partij rest een bijzonder woord van dank aan Remi Poppe, die ook veteraan is, zij het van de Tweede Kamer, en aan collega Angelien Eijsink. Het was een bijzondere tandem die bijzonder hard getrokken heeft om dit wetsvoorstel tot stand te brengen.
Het belang van dit wetsvoorstel is gelegen in het feit dat militaire ambtenaren en voorheen dienstplichtige militairen onder bijzondere arbeidsvoorwaarden moesten en moeten werken. De militair is verplicht om opgedragen taken uit te voeren. Dat kan betekenen dat hij onder risicovolle omstandigheden moet optreden, waar dan ook ter wereld. Zijn arbeidsovereenkomst houdt in dat weigeren zelfs strafbaar is. Daar dient een bijzondere zorgplicht van de overheid tegenover te staan en daar gaat dit wetsvoorstel in voorzien. Het is vervolgens aan eenieder die met de wet te maken krijgt, om er een succes van te maken.
Het wetsvoorstel kent een lange geschiedenis. Er is feitelijk nog maar kort aandacht voor de problemen van militairen die door de politiek naar oorlogsgebieden zijn uitgezonden, problemen die zich soms pas jaren na uitzending openbaren en lange tijd ontkend zijn. Het is nog niet zo heel lang geleden dat soldaten die traumatische ervaringen opdeden aan het front en rillend ineenkrompen, werden gefusilleerd als dienstweigeraars. “Shellshock” was toen de benaming voor de psychologische en psychiatrische gevolgen van gebeurtenissen en ervaringen die het militairen onmogelijk maakten nog verder te functioneren door objectieve symptomen als gevoels- en bewegingsstoornissen en subjectieve stoornissen als slapeloosheid, angsttoestanden, emotionele labiliteit en hallucinaties.
Dergelijke verschijnselen doen zich gelukkig nauwelijks meer bij onze militairen voor tijdens de actieve dienst, maar ze zijn daarmee niet volledig verdwenen. De negatieve gevolgen van heftige emotionele ervaringen onder vaak levensbedreigende omstandigheden heten nu posttraumatische stressstoornis. Er zijn nationaal en internationaal al vele onderzoeken en studies verricht naar de oorzaken en gevolgen van PTSS. Dit heeft geleid tot nazorgmaatregelen voor militairen die tijdens missies mentaal beschadigd raken. Met zeventien zorginstellingen, waaronder drie van het ministerie van Defensie, wordt samengewerkt onder de noemer Landelijk Zorgsysteem voor Veteranen (LZV). Er is een veteraneninstituut tot stand gekomen dat onder andere aan kennisverwerving en onderzoek doet, maar ook ondersteuning en begeleiding biedt aan veteranen en hun naasten.
Zo kennen wij ook de jaarlijkse Veteranendag voor erkenning en herdenking, een centraal aanmeldpunt, een veteranenregistratiesysteem enzovoorts. Kortom, er heeft zich de afgelopen jaren al het nodige ontwikkeld ten aanzien van de bijzondere zorgplicht van de overheid. Toch was dit voor vele veteranen en hun naasten, en ook voor de Kamerleden, onvoldoende. De discussie ging vooral over het feit dat veel veteranen met mentale problemen en hun naasten soms in een doolhof van voorzieningen en van soms niet goed aansluitende nazorg terechtkwamen. Ze werden van het kastje naar de muur gestuurd, moesten meerdere keuringen ondergaan en konden met financiële lapmiddelen vaak onvoldoende rondkomen. Het was ook een heel grote belasting voor het gezin.
De roep om een veteranenwet waarin de bijzondere zorgplicht van de overheid en de rechten en plichten van veteranen goed zouden worden vastgelegd, heeft vele debatten en vele jaren geduurd. Dat leidde tot stappen vooruit, maar bleek onvoldoende te zijn om tot een samenhangende wettelijke verankering van rechten en plichten te komen. Het huidige veteranenbeleid is versnipperd, niet genoeg gericht op preventie en onvoldoende duidelijk. Daarom is de Kamer tot de formulering van het voorliggende wetsvoorstel gekomen, mede door de aanhoudende problemen en klachten waarmee Kamerleden werden geconfronteerd, zoals processen en schadeclaims. Maar vooral ook door de inzet van de veteranen en hun naasten zelf ligt er nu een unaniem ingediend wetsvoorstel.
De eerste en misschien wel belangrijkste stap die in het wetsvoorstel wordt genomen, is het beantwoorden van de vraag wie nu eigenlijk een veteraan is. Vanwege de duidelijke relatie tussen enerzijds het feit dat men op uitzending is geweest en anderzijds de gezondheidsklachten, strekt zich deze definitie nu ook uit tot diegenen die nog in actieve dienst zijn.
Ik zal een aantal aspecten noemen die met dit wetsvoorstel geregeld worden: de preventie van gezondheidsproblemen, de begeleiding en ondersteuning van relaties, een snel herstel en de re-integratie van veteranen die vanwege een uitzending gezondheidsproblemen krijgen, een blijvende ondersteuning voor veteranen met gezondheidsproblemen vanwege een uitzending, onafhankelijk van het moment waarop deze problemen zich manifesteren. Andere aspecten zijn het bepalen van de geschiktheid tot uitzenden van militairen en een betere opleiding in aanloop naar een missie, betreffende de omstandigheden waarin zij terecht gaan komen, zoals de lokale cultuur, de geschiedenis van het conflict enzovoorts. Ook van belang is dat militairen en hun relaties geïnformeerd worden over de gezondheidsrisico's van de inzet, dat zij geïnformeerd worden over de zorg die voor hen beschikbaar is, dat er wordt voorzien in een sociaal-medische begeleiding van veteranen en hun relaties na afloop van de inzet en dat veteranen ondersteund worden bij het vinden van een andere betrekking indien ontslag als militair aan de orde is. Ook heeft de veteraan recht op een letselschadevergoeding, een veteranenloket en zorgcoördinatie. Een niet onbelangrijk punt, tot slot, is het instellen van een veteranenombudsman.
In 2008 nam de Kamer een motie van de collega's Poppe, Eijsink, Diks en Voordewind aan, waarin werd gevraagd naar een onafhankelijke klachtencommissie. Graag krijg ik een toelichting van de initiatiefnemers. Ik begrijp dat de veteranenombudsman, namelijk een centrale deskundige en een onafhankelijke klachtencommissie, daarvan een concrete uitwerking is, maar hoe wordt deze ondergebracht onder de Nationale ombudsman? Kan ook worden aangegeven hoe de daarvoor noodzakelijke expertise wordt opgebouwd, in plaats van dat de bestaande ombudsman gewoon een extra pet krijgt toebedeeld?
Een belangrijk aspect van het voorliggende wetsvoorstel is dat wordt overgaan van een tot nu toe gehanteerd soort haalrecht naar een actieve benadering van de veteraan en zijn relaties. Gezien de klachten die ook mijn fractie de afgelopen jaren ontving, is dit een verandering van groot belang. Zodoende zal in een vroeger stadium goede en gespecialiseerde zorg geboden kunnen worden en kan het gevoel verdwijnen van het kastje naar de muur te worden gestuurd. Dat is niet het minst van groot belang voor de naasten van de veteranen, want de escalerende vervelende toestanden waarvan wij tijdens gesprekken met veteranen en vooral ook hun directe omgeving kennis hebben genomen, kunnen zo beter worden voorkomen. Hierbij denk ik ook aan de recente uitzending van RTL Nieuws over de missie naar Uruzgan. 1600 van de 16.000 militairen die één of meerdere keren naar Afghanistan zijn geweest, kampen met mentale problemen, woede, depressieve klachten, slaapproblemen en overmatig drankgebruik.
Ruim 300 mensen van deze uitgezonden groep lopen een risico op PTSS. Die gegevens laten zien hoe belangrijk de Veteranenwet is, te meer omdat militairen jong in het leger komen. Een belangrijk deel van de geestelijke en sociale ontwikkeling van die militairen vindt plaats binnen de militaire hiërarchie. Zeker na een of meer missies zien wij ook een vorm van kameraadschap ontstaan, gebaseerd op die zekerheden en het onderlinge vertrouwen dat zich binnen deze hiërarchie ontwikkelt. Als deze mensen de dienst verlaten, zijn zij vaak nog jong en dus onervaren met de civiele samenleving waarin geen scherp afgebakende duidelijke hiërarchie bestaat. Het plots missen van kameraadschap, gebaseerd op onderling vertrouwen en het gezamenlijk delen van ervaringen, kan een verlies van oriëntatie tot gevolg hebben. Wij weten uit ervaring dat een dergelijke situatie een sluimerende PTSS sterker en sneller tot ontwikkeling kan brengen, met alle gevolgen van dien voor deze persoon en zijn naaste familie. Daarom voorziet deze wet er ook in dat een ontslag uit de dienst niet eerder ingaat dan ten minste drie maanden na terugkeer van een missie, of de militair moet er uitdrukkelijk van willen afzien. In deze periode zal hij of zij begeleid kunnen worden om zijn of haar oriëntatie op de civiele samenleving te vormen. Kunnen de indieners aangeven hoe dit verloopt als iemand terugkeert na een ongeval en vanwege invaliditeit uit dienst gaat?
De bijzondere zorgplichten die in het wetsvoorstel zijn geformuleerd, zijn niet allemaal nieuw – zeker niet – maar alle bestaande voorzieningen zijn wel beter ingepast in het totaalkader en beter wettelijk verankerd. Mijn fractie heeft met inzet en betrokkenheid deelgenomen aan het voorbereiden van dit wetsvoorstel. Een groot aantal in deze wet geformuleerde bijzondere voor- en nazorgplichten zal nog in algemene maatregelen van bestuur moeten worden uitgewerkt. De memorie van toelichting bij dit wetsvoorstel is daarover helder en wij zien dan ook met vertrouwen het opstellen van die algemene maatregelen van bestuur tegemoet, ervan uitgaande dat deze naar letter en geest van de wet worden ingevuld. Wij hopen ook dat deze algemene maatregelen van bestuur snel tot stand zullen komen.
Wij hadden gehoopt – ook anderen hebben daarop gewezen – dat er met deze wet ook een einde zou komen aan de lang slepende kwestie van de schadevergoeding voor veteranen met PTSS van voor 1 juli 2007. Dat is helaas niet gelukt. Er wordt gewerkt aan een oplossing, zo begrijpen wij. Ik vraag de minister hoe het staat met die oplossing. Wij spreken nadrukkelijk de wens uit dat het probleem van de schadevergoeding snel wordt opgelost en dat de wet snel in werking treedt.
Tot slot snijd ik een kwestie aan die nauw verband houdt met de Veteranenwet, namelijk de ervaringen die de veteranen hebben met het PTSS-protocol. Deze zijn verwoord in de brief van 7 juli 2011 van de Bond van Nederlandse Militaire Oorlogs- en Dienstslachtoffers aan de minister van Defensie. Luitenant-generaal b.d. Seijn wijst op de negatieve ervaringen van ex-militairen met een trauma. In de brief staat heel veel, maar er wordt voor gepleit – dat is toch de rode draad – om het uitgangspunt van ruimhartigheid ten aanzien van verbanderkenning vorm te geven door de omgekeerde bewijslast toe te passen. Dat betekent dat in beginsel wordt uitgegaan van een dienstgerelateerde aandoening als door de behandelaar een PTSS wordt vastgesteld. Ik vraag de minister om op deze brief te reageren.
Mevrouw Thieme (PvdD):
Voorzitter. De Partij voor de Dieren is erg blij met het initiatiefwetsvoorstel voor de veteranen. Mijn fractie ondersteunt dit wetsvoorstel dan ook van harte. De regelingen die in de Veteranenwet zijn opgenomen, zijn van groot belang voor alle veteranen, militairen en hun familieleden, voor alle veteranen vandaag en van de toekomst.
Het verheugt de fractie van de Partij voor de Dieren dat de Veteranenwet niet alleen een breed maatschappelijk draagvlak heeft, maar ook in de Kamer brede steun geniet. Alle partijen hebben de Veteranenwet ondertekend en dat is een unicum. Grote waardering voor de indieners en iedereen die zich belangeloos heeft ingezet voor de totstandkoming van deze Veteranenwet.
De fractie van de Partij voor de Dieren wil een aantal punten graag nader toegelicht krijgen van de initiatiefnemers. Het eerste punt betreft de inkomensvoorziening voor veteranen. De initiatiefwet regelt een inkomensvoorziening voor veteranen buiten de actieve dienst. Als de veteraan ten gevolge van de uitoefening van de militaire dienst moet revalideren, re-integreren en een behandeling krijgt, wordt de bezoldiging na een jaar niet teruggebracht tot 70%. Gedurende de periode van revalidatie en re-integratie wordt een inkomen gegarandeerd van 80% van het laatstverdiende loon van de veteraan. De veteraan moet dan wel meewerken aan zijn re-integratie. De fractie van de Partij voor de Dieren vindt het terecht dat veteranen op grond van hun bijzondere rechtspositie een inkomensvoorziening krijgen. Het is van het grootste belang dat de veteraan in staat wordt gesteld zijn re-integratie- en revalidatietraject te voltooien. Financiële zekerheid geeft de veteraan en ook diens relaties hiervoor de noodzakelijke rust en stabiliteit. Onze fractie vraagt zich wel af hoe deze regeling zal worden uitgewerkt door Defensie. Wat zou de beste aanpak zijn vanuit het ministerie? Hebben de initiatiefnemers daar ideeën over?
Ik kom bij het tweede punt. De Veteranenwet besteedt aandacht aan de relaties van veteranen. Onze fractie vindt dit een zeer belangrijk punt. Het zijn namelijk de relaties van de veteraan die vaak als eerste merken dat er iets mis is met hun geliefde. Zij hebben dat vaak door voordat de veteraan zelf erkent dat hij hulp nodig heeft. De familieleden zijn dus degenen die snel aan de bel kunnen trekken bij het veteranenloket, waarna de veteraan de benodigde ondersteuning zal krijgen. Goede voorlichting voor het thuisfront voorafgaande aan de uitzending over mogelijke klachten bij de militair na terugkeer van de missie kan dit proces nog versnellen. Ondersteuning van de relaties in het verdere zorgtraject van hun geliefde is dus eveneens noodzakelijk. De Veteranenwet voorziet hierin. Hoe gaat Defensie voorzien in de geïntensiveerde begeleiding en ondersteuning van de relaties van de militairen? Welke ideeën hebben de initiatiefnemers hierover? Kan voldoende begeleiding zeker worden gesteld onder druk van de bezuinigingen van de komende jaren?
Vervolgens heb ik enkele opmerkingen over de rapportage over veteranenzorg en de evaluatie van missies. In de evaluatie van de Nederlandse bijdrage aan ISAF wordt te weinig aandacht besteed aan zorg en nazorg. Slechts op de pagina's 93 en 94 is een aantal zinnen hierover terug te vinden. Let wel, het gaat dan alleen om de financiële aspecten van zorg en nazorg. Maar wij zijn niet alleen geïnteresseerd in de kosten van zorg en nazorg. Belangrijk is voor ons om te weten wat heeft gewerkt in het uitzendgebied en wat niet. Wat zijn de lessons learned? Waar liggen kansen tot verbetering van de zorg? Hoe hebben de militairen en hun relaties de zorg en nazorg ervaren? De Partij voor de Dieren steunt de PvdA op dit punt. Ook onze fractie vindt het belangrijk dat de uitvoering van de Veteranenwet zowel voorafgaande en tijdens als na de inzet een vast onderdeel wordt van het toetsingskader dat wordt gebruikt om een uitzending van militairen te evalueren. Graag krijg ik een reactie op de mogelijkheden hiertoe.
Mededogen met mens en dier moet het centraal uitgangspunt zijn van het beleid. Daarom pleit mijn fractie voor een goede zorg voor veteranen, evenzeer als ik van mening ben dat er een einde moet komen aan de bio-industrie.
Mevrouw Peters (GroenLinks):
Voorzitter. Wat is een veteraan? Een oudgediende, een ervaringsdeskundige. Het Latijnse "vetus" betekent "oud". Bij de spreekwoordelijke veteraan stelde ik mij als kind inderdaad een oudere man voor, met medailles omhangen en vol verhalen van de krijgsgeschiedenis die zijn leven blijvend heeft gemarkeerd. In Nederland is sinds 1990 formeel een veteraan een voormalige militair of een voormalig gemilitariseerde burger met de Nederlandse nationaliteit die het Koninkrijk heeft gediend onder oorlogsomstandigheden of tijdens vredesoperaties.
En dat zijn er heel wat: ongeveer 140.000. Het zijn niet alleen ouderen uit de Tweede Wereldoorlog, Nederlands-Indië, Korea of Libanon. Het zijn ook veel jonge mannen en vrouwen, uit alle rangen en standen en etnische achtergronden van de Nederlandse samenleving. Zij zijn teruggekeerd uit Bosnië, Irak, Afghanistan, en pronken lang niet allemaal met medailles, maar met langdurige fysieke, sociale of psychische problemen.
Landen gaan verschillend met hun veteranen om. In het Rusland van na de Tweede Wereldoorlog bezochten pasgetrouwde stelletjes op hun huwelijksdag een militaire begraafplaats om de veteranen te eren. In Frankrijk krijgen veteranen een voorrangsplek in het openbaar vervoer. Andere landen gaan low profile met hun uitgezondenen om. Het Duitsland van na de Tweede Wereldoorlog, met zijn pacifistische traditie, doet het zonder enig publiek vertoon. Landen met een levendige veteranencultuur als Amerika, Engeland en Frankrijk kennen een luide patriottistische traditie met een krijgsmacht die er door de eeuwen heen op uittrok om nationale of koloniale oorlogen te bevechten. President Obama spreekt rechtstreeks tot de Amerikaanse ziel als hij zijn militairen in Afghanistan oproept "freedom and justice" te verdedigen "because that is who we are".
In zijn boek "Te wapen" wijst Mient-Jan Faber erop dat Nederland zo'n soort nationale mythe niet heeft. Wij zijn nuchterder. Wij zingen niet meer het geuzenlied "O Nederland, let op uw zaak, de tijd en stond is daar". De Nederlandse krijgsmachtgeschiedenis kent een lange periode van neutraliteit: sinds het ontstaan van de republiek in 1568 tot aan het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog. Sinds de bevrijding, de verzelfstandiging van Indonesië en het toetreden van Nederland tot multilaterale verbanden als de NAVO vecht het Koninkrijk geen eigen conflicten meer uit. Onze militairen worden in een abstracter internationaal verband op missie gezonden naar een strijd in andere delen van de wereld die niet als "de onze" wordt beleefd, om weer met Faber te spreken. De mensen die van die missies terugkomen, komen als uit andermans werkelijkheid gelopen. Is het misschien daarom dat wij in Nederland lang geen goede veteranenzorg en cultuur van erkenning hebben gekend?
Mijn fractie is verheugd dat met dit initiatief van de Kamer Nederland nu een volwaardig veteranenbeleid krijgt, een bij de Nederlandse cultuur, historie en betrokkenheid bij internationale conflicten passend veteranenbeleid. De overheid krijgt de wettelijke taak de erkenning van veteranen te bevorderen. De Staat krijgt een zware zorgplicht ten aanzien van veteranen en hun naasten, hetgeen aan hun bijzondere positie recht doet. Het accent valt op preventie, gebruiksvriendelijke dienstverlening in de vorm van een veteranenloket en een zorgcoördinator, en bevordering van laagdrempelige conflictoplossing in de vorm van de veteranenombudsman.
Dit is in meer opzichten een bijzondere wet. Het zal in de parlementaire geschiedenis niet vaak voorkomen dat alle in de Kamer vertegenwoordigde politieke partijen in vak-K zitten om een voorstel te verdedigen. De wens voor een goede zorg voor veteranen staat los van politieke kleuren. Bij het aangaan van een missie kunnen wij verschillen van mening, maar na uitzending van militairen zijn wij gezamenlijk verantwoordelijk voor de zorg voor, de opvang van en het respect voor onze veteranen. Dat is verheugend en in mijn ogen zeer terecht.
Evenzeer bijzonder is dat deze wet niet van de regering, maar vanuit de Kamer komt. Dat markeert vooral de bijzondere rol en verantwoordelijkheid die wij als volksvertegenwoordigers sinds de grondwettelijke artikel 100-procedure hebben bij de uitzending van militairen. De Kamer kent formeel geen goedkeuringsrecht, maar een uitzending zonder de Kamer is ondenkbaar. De Kamer is en voelt zich verantwoordelijk voor de uitzending van militairen en geeft daaraan inhoud door ook de nazorg en erkenning bij terugkeer goed te willen regelen. Veteranen verdienen onze steun. Dat betekent een goede voorbereiding vooraf, afdoende begeleiding tijdens en zeker goede zorg en ondersteuning na de missie.
Veteranen hebben die zorg nodig. De cijfers spreken voor zich. Ongeveer 5% van de mensen die terugkomen, kampt met blijvend psychisch letsel. Een meerderheid lijdt aan het posttraumatisch stresssyndroom (PTSS). Bij sommige missies liggen die cijfers hoger. Van de 8000 Nederlandse blauwhelmen die begin jaren tachtig in Libanon dienden, waren er tien jaar na terugkeer nog altijd 600 onder behandeling bij een psycholoog of psychiater. Ook de oud-Srebrenicagangers hebben het zwaar. Deze week werd dat nog eens benadrukt bij de presentatie van het boek "Herinneringen aan Srebrenica; 171 soldatengesprekken". 40% van de 400 Dutchbatters leed bij thuiskomst aan de joegotic: aanvallen van agressie, relatieproblemen, overmatig drank- of drugsgebruik en/of zelfmoordneigingen.
Over de rechten van deze veteranen bestaat al geruime tijd consensus, maar die is niet omgezet in coherent en effectief beleid. Defensie voert sinds eind jaren tachtig een veteranenbeleid. Dit is sindsdien in ontwikkeling gebleven en er zijn maatschappelijke initiatieven bijgekomen – zo kwam er het Veteraneninstituut – maar de zorg en erkenning kennen op tot dit moment te zwakke punten in wet en praktijk. Veteranen hebben het gevoel dat zij van het kastje naar de muur worden gestuurd. Het is onduidelijk waar ze recht op hebben en bij welke instantie ze dat moeten halen. Ook gaat de zorg te veel uit van het haalrecht van veteranen in plaats van een brengplicht van Defensie. Bovendien ontbreekt het aan een echt onafhankelijke instantie waar een veteraan het gevoel heeft goed met klachten terecht te kunnen. Dit wetsvoorstel brengt die verbetering aan en de GroenLinks-fractie kan niet anders dan dat toejuichen.
Toch heb ik een aantal vragen voor de indieners. Veteranen kennen een bijzondere rechtspositie. Die wordt nu verder verbijzonderd. De rechtvaardiging daarvoor is gelegen in de bijzondere prestaties die zij leveren door onder gevaarlijke omstandigheden hun werk te doen. Zij hebben geen keus en kunnen vijanden tegenkomen die hen regelrecht naar het leven staan. Er zijn echter ook andere beroepsgroepen die grote risico's lopen, zoals medisch burgerpersoneel bij rampen en politieagenten bij gevaarlijke aanhoudingen. Die mensen krijgen de bijzondere privileges van de veteraan niet. Het lijkt mij goed dat de indieners nog eens duidelijk stellen en uitleggen waarom niet. Het verheugt mij te horen dat er vanuit de Kamer weer initiatieven worden genomen om ook de bijzondere posities van ander personeel dat in gevaarlijke omstandigheden opereert, beter te regelen.
Dit voorstel verruimt ook de definitie van "veteraan". Niet alleen oud-militairen, maar ook actieve militairen die van een missie terugkomen, vallen eronder conform de motie-Pechtold c.s., mede gesteund door mijn fractie. Mijn fractie beschouwt die uitbreiding als een winstpunt, want de zorgbehoeften onder actieve militairen en oudgedienden zijn dezelfde. Internationaal wordt echter een andere definitie gehanteerd, met name onder NAVO-partners. Ik zou het op prijs stellen als de indieners markeren waarom zij nu in Nederland voor deze inclusieve oplossing hebben gekozen en waarom de reguliere werkgeverszorgplichten van Defensie in hun ogen voor actieve militairen niet volstaan.
Ik heb meer vragen over de reikwijdte van de definitie van "veteraan". Vallen veteranen uit de Koude Oorlog eronder? Geldt het wetsvoorstel ook voor reservisten die zijn ingezet? Waarom zijn niet-Nederlanders of ex-Nederlanders uitgezonderd? Geldt het wetsvoorstel voor terugkerenden van alle uitzendingen, ongeacht duur, veiligheidsrisico of beklede functie? De Raad van State vroeg daar ook naar. Ter verduidelijking verwijzen de indieners in de memorie van toelichting naar de criteria voor missies zoals gehanteerd in VVHO, de Regeling voorzieningen bij vredes- en humanitaire operaties. Het lijkt mij goed als de indieners vandaag omwille van de gebruiksvriendelijkheid van het voorstel nog eens verduidelijken wat zij bij het begrip "veteraan" precies voor ogen hebben.
Er komt een zorgloket, maar dit laat het bestaan onverlet van verschillende loketten bij bestaande betrokken instanties die veteranenzorg bieden. Ik hoor graag op welke wijze die eenloketgedachte volgens de indieners in de praktijk kan worden gewaarborgd.
Ik kom op de klachtenafhandeling. Er waren veel klachten. Het is ontzettend goed dat het wetsvoorstel hier extra naar heeft gekeken en maatregelen biedt. Meer dan eens hebben geschillen tussen veteranen en Defensie namelijk tot escalatie geleid, tot drankmisbruik, huiselijk geweld en financiële problemen door onvoldoende ondersteuning en begrip. De voor de behandeling van die problemen aangewezen Inspecteur-Generaal der Strijdkrachten was niet echt onafhankelijk of laagdrempelig bij zulke problemen. Het oorspronkelijke voorstel voorzag dan ook in een onafhankelijke klachtencommissie. Die is in het gewijzigde voorstel na het advies van de Raad van State weggevallen. Mijn vraag is waarom. Voorzien de recent in het leven geroepen overkoepelende klachtencommissie en de overige reeds bestaande klachtencommissies van bijvoorbeeld het ABP, Defensie en het Veteraneninstituut naar de mening van de indieners voldoende in de behoefte aan onafhankelijke klachtenbehandeling?
De veteranenombudsman is een van de opmerkelijkste kenmerken van dit voorstel. Mijn fractie is daar enthousiast over. De Nationale ombudsman deelt dat enthousiasme. Zijn ervaringen met laagdrempelige, informele bemiddeling en beslechting kunnen, als hij zich gaat specialiseren op hun problematiek, menig veteraan van pas komen.
Mijn vragen zijn de volgende. Waarom wordt de bevoegdheid van de veteranenombudsman uitgestrekt tot ook niet-bestuursorganen die zich bezighouden met veteranenzaken? Waaraan denken de indieners hierbij? Waarom is het advies van de Raad van State op dit punt niet gevolgd? Welke extra kosten zijn volgens de indieners met deze uitbreiding van de taken van deze ombudsman gemoeid? De memorie van toelichting meldt dat is voorzien in de benodigde financiële middelen als daaraan in de praktijk behoefte mocht blijken. Welke middelen zijn dit, zo vraag ik in deze tijden van bezuinigingen.
Ook een vraag aan de minister over de ereschuld. Na bemiddeling door de ombudsman is er nu een schikking. Dat is een historisch en verheugend feit. De minister heeft aangegeven dat hij op korte termijn zal komen met de financiële compensatie die bij deze schikking hoort. Ik hoor graag de stand van zaken van hem, want mij dunkt dat deze veteranen lang genoeg hebben gewacht.
Tot slot wil ik de indieners en medewerkers, de minister en de betrokken ambtenaren, vakbonden en alle anderen die hebben bijgedragen aan de totstandkoming van deze wet, bedanken voor hun inzet. Een speciaal woord van dank en vooral complimenten richt ik tot collega Eijsink van de PvdA-fractie, maar nu in vak-K. Zonder haar initiatief, volhardendheid, bijzondere collegialiteit en grondige manier van werken was dit breed gedragen resultaat er niet gekomen. Zij is de ereveteraan van deze wet, als wij daar straks vóór gaan stemmen.
Laat ik eindigen met een citaat uit het grote veteranengedenkboek voor veteranen van 1940 tot 2010: "Een vrije samenleving vraagt zorg, onderhoud en voortdurende waakzaamheid, nationaal en internationaal. Dat vraagt om moedige mensen. Mensen die zich verzetten tegen onrecht en armoede, mensen die door blijven vechten, ook als het moeilijk wordt. Iedereen, jong en oud, kan daar persoonlijk een bijdrage aan leveren. Want zolang anderen nog in angst en gebrek moeten leven, zijn wij zelf ook niet vrij." Voor die moedige mensen en voor de mensen die na hen komen, is dit wetsvoorstel bedoeld, dat wij graag en van harte omarmen.
De heer Azmani (VVD):
Voorzitter. Vandaag is een bijzondere dag in deze Kamer: wij bespreken vandaag een initiatiefwetsvoorstel waaronder vertegenwoordigers van alle partijen in deze Kamer hun handtekening hebben gezet. Hieruit blijkt dat wij als Kamer pal achter de veteranen staan, die voor ons allen hebben gediend. Zij zijn door de overheid namelijk ingezet om namens ons een bijdrage te leveren aan vrede en veiligheid; niet alleen voor Nederland, maar ook voor de rest van de wereld.
Ik heb teruggekeken in de parlementaire geschiedenis en kon maar één wetsvoorstel vinden waarbij dit eerder het geval was: het Voorstel van wet van de Enquête-Commissie Regeringsbeleid 1940–1945 tot wijziging van enige bepalingen der wet van 5 Aug. 1850, tot regeling van het regt van onderzoek, Kamerstuknummer 658. Deze wet is behandeld in de Tweede Kamer op 19 december 1947. Het ging hierbij om een enquêtecommissie, die in het leven was geroepen tot het houden van een enquête naar de gebeurtenissen verband houdende met de Duitse inval in Nederland en naar het beleid van opeenvolgende kabinetten te Londen. Sommige bepalingen in deze wet tot het "regt van onderzoek" zouden aan de doeltreffendheid van dit onderzoek in de weg staan en zouden moeten worden gewijzigd. Het was een wetsvoorstel waarover verdeeldheid bestond. In de Eerste Kamer haalde het wetsvoorstel het uiteindelijk niet.
Het mooie aan onderhavig wetsvoorstel is dat er geen verdeeldheid over is, maar unanimiteit; men staat pal achter deze wet. Daarom is vandaag een unieke dag in de parlementaire geschiedenis. Met dank aan de indieners. Met dank aan mevrouw Eijsink, de heer Van Dijk, mevrouw Hachchi, de heer El Fassed, de heer Voordewind, mevrouw Ouwehand, de heer Van der Staaij, de heer Hernandez, mevrouw Bruins Slot en de heer Bosman. De Veteranenwet heeft een langdurige historie en sommige leden waren er langer bij betrokken dan andere. Veel gesprekken zijn gevoerd tussen veteranen, hun relaties, de betrokken instellingen, belangenorganisaties, woordvoerders en initiatiefnemende partijen. Het wetsvoorstel is met de hulp van ervaringsdeskundigen en specialisten tot stand gekomen. Het is te prijzen dat iedereen zich op zijn eigen wijze heeft ingezet om uiteindelijk te komen tot een gezamenlijke wet, die breed wordt gedragen. Ik voel me dan ook meer dan bevoorrecht dat ik als woordvoerder voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid deze wet namens de VVD-fractie in de Kamer mag behandelen.
Veteranen hebben een bijzondere dienst geleverd aan Nederland. Zij hebben Nederland gediend onder oorlogsomstandigheden en door deelname aan missies ter handhaving of bevordering van de internationaal rechtsorde. En dat deden ze ook vaak nog eens onder gevaarlijke omstandigheden met het risico te sneuvelen of gewond te raken. Zij hebben hun verantwoordelijkheid genomen door Nederland te dienen in moeilijke omstandigheden. Op die manier hebben zij een bijdrage geleverd aan een vrijere en veiliger wereld. Dit is in het belang van ons allen geweest. Nederland staat daarom bij hen in het krijt en draagt daardoor een grote verantwoordelijkheid voor goed veteranenbeleid om de erkenning en de waardering van veteranen te bevorderen en om te zorgen voor adequate zorg wanneer dit nodig blijkt te zijn.
De VVD heeft altijd voor deze verantwoordelijkheid voor veteranen gestaan en is daarom ook zeer verheugd over de behandeling van de Veteranenwet door de Staten-Generaal. Het is een voorlopig sluitstuk op de ruim twintigjarige ontwikkeling van het veteranenbeleid dat in 1990 aanving met de aanbieding van de nota Zorg voor veteranen in samenhang door oud-minister van Defensie Relus ter Beek, die helaas niet meer onder ons is.
In deze twintig jaar heeft de VVD op verschillende manieren bijgedragen aan de ontwikkeling van het veteranenbeleid. Zo stond het oud-VVD-Tweede Kamerlid Theo van den Doel samen met collega De Koning in 1996 aan de basis van de jaarlijkse Dag voor de veteraan. Ook diende de heer Van den Doel in 2001, samen met oud-Kamerlid Zijlstra een motie in die heeft geleid tot het instellen van een draaginsigne voor alle veteranen. Beide initiatieven vonden Kamerbrede steun en zijn nog steeds van belangrijke symbolische waarde voor de erkenning en de waardering van veteranen. Zowel de Veteranendag als het draaginsigne is daarom opgenomen in de Veteranenwet. De VVD staat dus al decennialang pal voor de veteranen en heeft de totstandkoming van de Veteranenwet daarom ook laten opnemen in het eigen verkiezingsprogramma en het regeerakkoord van het kabinet-Rutte.
Voorzitter. Het wetsvoorstel beoogt het huidige veteranenbeleid te verbeteren. Het huidige beleid is versnipperd, onvoldoende proactief en onvoldoende transparant. De in dit wetsvoorstel voorgestelde regelingen hebben als doel het veteranenbeleid te stroomlijnen: geïntegreerd, proactief en preventief. Dus geen verschillende loketten, maar één loket voor veteranen en hun relaties en een proactieve benadering in het kader van de zorgplicht. Dit zal leiden tot een veteranenbeleid met een veel preventiever karakter. Voorkomen is nog altijd beter dan genezen.
Het wetsvoorstel verankert veel: de erkenning en de waardering voor veteranen, de zorgplicht voor, tijdens en na de inzet, de bijzondere zorgplicht voor veteranen, het veteranenregistratiesysteem, het bevorderen van wetenschappelijk onderzoek naar aandoeningen, de veteranenombudsman, de re-integratie, de bijzondere inkomensvoorziening en de zorgcoördinator. In de schriftelijke procedure is al veel duidelijk geworden, maar ter verdere verduidelijking zal ik vandaag nog wel een aantal vragen stellen aan de indieners, vooral over de laatste twee onderwerpen. Dat zijn de bijzondere inkomensvoorziening van 80% van het laatst verdiende inkomen, wat doorgaans in het sociale zekerheidsrecht – ik heb mijn bril als woordvoerder sociale zekerheid op – 70% is.
Ik begrijp het bijzondere karakter van wat de indieners met deze inkomensvoorziening beogen. De woorden "ten minste", zoals die in de wet worden voorgesteld, maken het onduidelijk. Is die bijzondere inkomenspositie nu 80% of is het meer? Daarover krijg ik graag een nadere toelichting van de indieners. Mijn tweede vraag betreft de zorgcoördinator. Hij of zij krijgt een spilfunctie in de totale zorg, zowel in de materiële als in de immateriële zorg. Deze staat de veteranen en diens gezin, indien nodig en gewenst, "lifetime" bij. Het is volgens de indieners een vertrouwensfunctionaris. Deze functionaris bepaalt echter ook of iemand in aanmerking komt voor een bijzondere inkomensvoorziening en eventuele extra kostenvergoedingen.
Hij sanctioneert echter ook wanneer de veteraan onvoldoende meewerkt aan zijn re-integratie of genezingsproces, een grote verantwoordelijk om op iemands schouders te leggen. Hoe zorgen wij er dan ook voor dat deze zorgcoördinator niet al te kwetsbaar wordt? Is het bijvoorbeeld de bedoeling dat de zorgcoördinator in een multidisciplinair team gaat werken? Ook is mij nog onduidelijk op basis waarvan die zorgcoördinator bepaalt dat er aanspraak kan worden gemaakt op de inkomensvoorziening. Het is mij niet geheel duidelijk of daaraan een medische keuring of medische stukken ten grondslag moeten liggen. Zijn die nu wel of niet nodig om het causale verband tussen de uitzending en de klachten aan te tonen, zeker als er jaren overheen zijn gegaan en mensen lange tijd buiten Defensie werkzaam zijn geweest? Op basis waarvan moet dit volgens de indieners worden beoordeeld? Wat is de rol van de medicus, ook tijdens het re-integratie- en genezingsproces?
Voorzitter. Ten slotte heb ik nog een vraag over de financiële paragraaf. Waarop is de instroom van 100 à 150 veteranen per jaar gebaseerd? Wat is nu eigenlijk de grondslag voor die 3 mln. extra die wordt aangegeven bij de inkomensvoorziening? Volgens mij wordt nu ook al het een en ander betaald en bemiddeld.
Ik heb begrepen dat de Kamer nader zal worden geïnformeerd over de uitwerking door het ministerie van Defensie van de maatregelen in algemene maatregelen van bestuur. Deze algemene maatregelen van bestuur zullen worden voorgehangen. Verder hebben de indieners in de wet vastgelegd dat de wet in ieder geval eens in de twee jaar wordt geëvalueerd op basis van de criteria doeltreffendheid en effectiviteit.
Dat is goed voor de wet: een vinger aan de pols zodat waar nodig verbeteringen kunnen worden aangebracht, juist in het belang van de veteranen.
Voorzitter. Ik kom tot een afronding. Met de Veteranenwet wordt de verantwoordelijkheid genomen voor degenen die namens Nederland hebben gediend en zo hebben bijgedragen aan de huidige vrede, veiligheid en welvaart. Zonder hen had de wereld, en dus ook Nederland, er anders uit gezien. De VVD is daarom dankbaar en gelukkig dat na 20 jaar ontwikkeling de laatste stap wordt gezet naar een wet die de veteranen hebben verdiend.
De voorzitter:
Met de volgende spreker is iets bijzonders aan de hand. Ik laat u vandaag alle gebruiken die de Kamer kent, gewoon meemaken. CDA-woordvoerder Holtackers houdt vandaag zijn maidenspeech. Dat houdt in dat hij vandaag voor het eerst in de plenaire zaal het woord voert. Hij heeft daarbij het voorrecht niet onderbroken te mogen worden door zijn collega's. Dit is de enige keer dat een spreker zijn verhaal kan houden zonder het risico te lopen onderbroken te worden. Nadien wordt de mogelijkheid geboden om hem te feliciteren. Het woord is aan de heer Holtackers. Hij spreekt namens de CDA-fractie.
De heer Holtackers (CDA):
Voorzitter. Ik spreek vandaag inderdaad voor de eerste keer namens de CDA-fractie in het plenair debat. Dit is voor mij een heel bijzondere gebeurtenis omdat ik mij realiseer dat het slechts enkelen gegeven is om het prachtige ambt van volksvertegenwoordiger te vervullen. Wat is het toch een voorrecht om vanuit deze positie perspectief te kunnen bieden aan alle Nederlanders. De eer die mij ten beurt valt, wil ik niet alleen op mezelf betrekken, maar ook op mijn naaste familie en mijn hechte vriendenkring zonder wiens niet aflatende steun ik dat nooit bereikt zou hebben. Het bevestigt voor mij eens temeer dat mensen slechts in verbinding met andere mensen tot ontplooiing komen. Voordat ik toetrad tot de Kamer, werkte ik 35 jaar bij de Nederlandse politie, een fantastische werkgever met als motto: waakzaam en dienstbaar. Met een iets gewijzigde focus zal ik dat motto ook in dit werk handhaven; waakzaam op het doen en laten van de regering, en vandaag op de initiatiefnemers, en dienstbaar aan de burger en de rechtstaat. Dit ambt schept grote verplichtingen en dito verantwoordelijkheden. Ik ben mij daarvan bewust en ik zal mij daarnaar gedragen met alles wat ik in mij heb. Ik weet mij daarbij gegidst door de krachtige beginselen van de christendemocratie die ik altijd als een soort politieke TomTom voor ogen zal houden.
Vandaag behandelen wij de Veteranenwet. Dat is een wet die mijn fractie met vreugde begroet en verwelkomt. Ik begin met het bedanken van de initiatiefnemers voor hun inspanningen. Die inspanningen leiden tot een Kamerbrede steun voor het wetsvoorstel. Mijn fractie onderschrijft uiteraard ook de bijzondere zorgplicht van de overheid. Om hogere doelen te bereiken, sturen wij militairen naar zeer gevaarlijke situaties; letterlijk "levensgevaarlijk". Situaties waarin anderen het op hun leven hebben gemunt of situaties waarin veelal jonge mensen geconfronteerd worden met de weerzinwekkende praktijken en gevolgen van foute regimes of terroristen. Daarbij verwachten wij ook nog dat zij daarin handelend optreden.
Het spreekt voor zich dat dat niemand onberoerd laat. Natuurlijk behoren onze mensen van Defensie tot het neusje van de zalm, maar zoiets laat niemand onberoerd. Ik sta daarbij graag wat langer stil. Ik wil de wet en de medische termen terugbrengen naar de mens van de veteranen. In 2009 is er een prijswinnende biografie verschenen, van de hand van Jolande Withuis van het NIOD, over de heer Pim Boellaard, geboren in 1903 en overleden in 2001.
De heer Boellaard was een soldaat. Hij heeft gevochten in de frontlinie in mei 1940, is ook verzetsman geweest en heeft verschrikkingen doorgemaakt waarover wij ook vandaag spreken. De heer Boellaard is daar goed uitgekomen, zo blijkt uit de biografie. Hij wordt gekarakteriseerd als een man van staal met zachte kanten. De biografie beschrijft ook precies hoe hij zich door zo'n situatie heen heeft geslagen. De heer Boellaard was in staat om gemeenschappelijk met andere mensen en andersdenkenden ontroerende ervaringen te delen. Misschien was wel zijn kernpunt dat hij in die gevaarlijke en moeilijke situaties altijd kon blijven geloven in zijn eigen zekerheden: zijn liefde voor God, zijn liefde voor Oranje en zijn liefde voor Nederland.
Aan het einde van die biografie – daarom vertel ik het – wordt er een soort optelsom gemaakt. Had de heer Boellaard nu PTSS, of was hij nu beschadigd door die actie? Daarop is het antwoord van de biografe: nee, de heer Boellaard heeft voortreffelijk gefunctioneerd. Toch lees je in de biografie van zijn zoon en van anderen dat hij heftig geëmotioneerd kon raken, en nog steeds, als het over die ervaringen ging. Er wordt een voorbeeld genoemd uit de tijd van de oorlog in de Balkan. Als de televisie aan stond en er verschenen verschrikkelijke beelden van mensen achter prikkeldraad, in kampen, kon hij daar niet tegen. Dan moest de televisie uit. Als een man van zo'n postuur, met zo'n karakter, die daarna goed in de samenleving heeft gefunctioneerd, daar last van heeft, dan denk ik dat dat ook heel typerend is voor wat zulke situaties met ons doen. Vandaar die zorgplicht, die preventief, proactief en eventueel herstellend moet zijn. Dat regelen wij vandaag in deze wet.
Ik kom nu bij de vragen die ik heb in reactie op de nota naar aanleiding van het verslag. Zij zijn goed beantwoord, maar niettemin hebben wij nog vier vragen, dan wel opmerkingen. Een wezenlijk onderdeel van de wet is de inkomensgarantie, die erop toeziet dat een veteraan op een zodanige manier aan zijn herstel kan werken dat hij zich daarbij geen zorgen hoeft te maken over zijn inkomen. De garantie bedraagt 80%, een hoog percentage. Ook daarin wordt weer de erkenning en de zorgplicht van de overheid zichtbaar. Maar wij hebben daar wel een vraag bij. Andere inkomsten uit arbeid of verplichtingen van ex-werkgevers zouden wij ook graag bij die ex-werkgevers willen laten. Die zouden wij niet graag overnemen. Die garantie moet dat aanvullen. Kunnen de indieners dat bevestigen?
Ik heb in de korte tijd dat ik hier rondloop, van mijn vicefractievoorzitster geleerd dat er niets zo sociaal is als een baan. Ik zou ook een pleidooi willen houden dat als een veteraan kan worden behandeld in combinatie met werk, wij daarnaar moeten zoeken. Anders wordt een veteraan gestraft. Dan komt hij in een behandeling en moet hij zijn werk opgeven. Kunnen de indieners bevestigen dat er ook wordt gekeken naar mogelijkheden om een veteraan maximaal tegemoet te komen en maximaal te behandelen? Daar gaat het om.
Een tweede vraag van ons betrof de relatie tussen het invaliditeitspensioen en de inkomensgarantie. Hoe gaan die twee samen? Is daarin een vorm van samenloop of niet? Kan de ene procedure starten zonder de andere? Kunnen de indieners daar eens wat nader op ingaan?
Mijn derde punt. In deze financieel moeilijke tijd moet je goede argumenten hebben om een nieuwe voorziening te starten. Die argumenten hebben wij en wij gaan het doen. Wel staat in de memorie van toelichting dat er ruim begroot is. Kunnen de indieners aangeven hoe die begroting precies tot stand is gekomen en waarom die ook ruim begroot is? Natuurlijk moeten verplichtingen worden nagekomen, maar onze schatkist is ook gebaat bij precisie.
Tot slot, wij krijgen nu een prachtig zorgsysteem en wij hebben al goede praktijken in Nederland op het gebied van veteranenzorg. Ik noem de Reinier van den Arkel Groep en Stichting 1940–1945, maar wat deze wet ook doet, is het coördineren van de zorg. Daarom heeft de wet die nu is ingediend ook nog een breder effect. Een van de vele hoogtepunten ervan is ook dat die bijdraagt aan de doelmatigheid van andere voorzieningen die op dit moment in de veteranenzorg bestaan. Ook dat vind ik een buitengewoon aantrekkelijk en goed bestanddeel van deze wet.
Ik sluit af. Deze wet zal Kamerbreed worden aangenomen. Daarmee treffen wij een voorziening voor veteranen die volgens mij de start kan zijn van een goede invulling van de zorgplicht.
De voorzitter:
Mijnheer Holtackers, als fungerend voorzitter mag ik u als eerste feliciteren met uw maidenspeech. Omdat ik heel dicht bij u zat, kon ik het heel goed volgen. U hebt al meteen geschiedenis geschreven door in uw maidenspeech behoorlijk los te komen van uw voorbereide tekst. Daar houden wij van in deze Kamer: mensen die in staat zijn om hun verhaal ook zonder papier te houden. Het is een veelbelovende start. Ik feliciteer u daarmee. Ik wens u heel veel succes met uw Kamerwerk. Ik hoop u als voorzitter van de vaste commissie voor Defensie nog heel vaak tegen te komen, want wij zullen heel veel gaan samenwerken.
De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.
De heer Van den Besselaar (PVV):
Voorzitter. Ik zit ook nog niet zo lang in de Kamer en een van de gebruiken is mij even ingefluisterd. Het is een ontzettend goed gebruik dat degene die zijn maidenspeech heeft gehouden door de volgende spreker namens de gehele Kamer wordt gefeliciteerd met de activiteiten die hij hier mag gaan ontplooien. Mijnheer Holtackers, u komt uit de wereld van de politie en u gaat zich bezighouden met het defensiedossier. Wij wensen u daar ontzettend veel succes mee. Je ziet vaak het omgekeerde, namelijk dat mensen van Defensie een beroep bij de politie ambiëren. Mijn fractie was er niet van op de hoogte dat u uw maidenspeech zou houden. Namens onze gehele fractie wil ik u van harte feliciteren met deze dag die voor u belangrijk is en die ook voor heel veel veteranen belangrijk is.
Voorzitter. Dan nu mijn betoog. Allereerst wil ik mijn diepe respect uitspreken voor alle militairen die op missie zijn, maar ook voor al degenen die de afgelopen decennia hun vaderland hebben gediend onder oorlogsomstandigheden of op vredesmissies. Deze mensen zijn in meer dan vijftig landen actief geweest, waaronder Cambodja, Irak, Afghanistan, Bosnië en Ethiopië. Voor het eerst in de geschiedenis krijgen onze veteranen bij wet de erkenning, de waardering en de zorg die hun toekomt voor hun bewezen diensten aan Nederland. De Partij voor de Vrijheid is dan ook blij met de indiening van deze Kamerbreed gesteunde initiatiefwet. Ik heb begrepen dat het niet zo vaak voorkomt dat er meer Kamerleden in vak-K zitten dan in de zaal. Even was ik bang dat ik deze zin niet zou kunnen uitspreken omdat en masse mensen binnenkwamen om de heer Holtackers te feliciteren, maar ik zie dat zij inmiddels alweer vertrokken zijn. De leden in vak-K zijn weer in de meerderheid.
Het is een wet die de rechtspositie van de veteraan wettelijk verankert. Te lang hebben veteranen te maken gehad met een overheidsbeleid dat versnipperd, niet proactief, onvoldoende helder en onsamenhangend was. Dit initiatiefwetsvoorstel maakt hier terecht een einde aan. De behoefte aan erkenning en waardering van veteranen voor hun inzet en de risico's die zij hebben gelopen, is vrijwel universeel. Het is aan de overheid om deze taak op te pakken. De PVV wil de band tussen de Nederlandse samenleving en de Nederlandse krijgsmacht dan ook versterken.
De betrokkenheid van onze bevolking bij Defensie moet omhoog. Een gezonde dosis patriottisme met de daarbij behorende trots, hoort erbij. Het begint bij de basis, zoals onderricht en kennis over ons militaire verleden en over de bijdrage die onze militairen hebben verleend aan allerlei soorten operaties. Ook de zichtbaarheid, en dan heb ik het over bijvoorbeeld openbare parades en ceremonies, hoort erbij, evenals positieve aandacht van media. Ook de uniformen van de militairen in ons openbaar vervoer spelen een rol in het kader van de zichtbaarheid. Dat uniform moet synoniem zijn aan respect. Een geïntegreerd veteranenbeleid moet de zichtbaarheid in de samenleving van de krijgsmacht in het algemeen en de veteranen in het bijzonder vergroten. Dit initiatiefwetsvoorstel draagt in belangrijke mate aan die zichtbaarheid bij. Het legt namelijk het recht vast op de Veteranendag, de veteranenpas en het draaginsigne.
De Nederlandse regering stuurt militairen op missie in het buitenland, waar ze zich inzetten ten dienste van de Nederlandse samenleving. Dat maakt de overheid verantwoordelijk voor een bijzondere en adequate zorg voor deze militairen, zowel tijdens als na de missies. Een uitzending blijkt voor 80% van de uitgezonden militairen geen problemen te geven. We kunnen dus zeggen dat het met het grootste deel van de veteranen gelukkig goed gaat. De keerzijde is echter dat een uitzending voor 20% van de uitgezonden militairen wel gezondheidsproblemen tot gevolg heeft. Een op de tien uitgezonden militairen heeft zelfs langdurig hulp en begeleiding nodig. De PVV vindt dan ook dat er voor deze groep, die negatieve gevolgen ondervindt voor de gezondheid, een adequaat vangnet moet zijn. De PVV-fractie heeft nog enkele vragen en opmerkingen over de invulling die het initiatiefwetsvoorstel daaraan geeft.
Allereerst een vrij eenvoudige vraag aan de indieners. Wat is de status van reservisten die zijn uitgezonden? Na 30 dagen in een missiegebied te zijn geweest, hebben zij immers ook recht op de uitzendmedaille. Zij moeten dan naar mijn mening ook als veteraan in de zin van dit wetsvoorstel worden aangemerkt.
De instelling van één zorgloket, één keten van zorg, een inkomensvoorziening tijdens re-integratie en revalidatie en begeleiding van de veteraan zijn voor de PVV-fractie van groot belang. Hoewel de indieners grote waardering verdienen voor het wetsvoorstel dat thans voorligt, wordt er op één belangrijk onderdeel geen helderheid gegeven. Het betreft de keuze voor het garanderen van een inkomensvoorziening van ten minste 80% van het laatst verdiende inkomen, aanvullend op eventueel ander inkomen. De indieners geven aan dat er zich omstandigheden kunnen voordoen die een hogere uitkering dan 80% kunnen rechtvaardigen. Gedacht wordt daarbij aan een behoefte of noodzaak gelegen in de omstandigheden van het gezin of van andere van het inkomen van de veteraan afhankelijke personen. Het gekozen percentage van 80 wijkt af van het gebruikelijke percentage van 70 in de sociale zekerheid. De PVV-fractie verneemt graag welke motieven dit verschil noodzakelijk en te rechtvaardigen maken.
De gekozen formulering geeft wel een bodem, maar geen plafond. Daarmee is het in feite een openeindregeling. Van dergelijke regelingen is bekend dat de opwaartse druk ervan moeilijk te weerstaan valt. Het bevreemdt dan ook dat er wel een minimumuitkeringspercentage wordt genoemd, maar geen maximumuitkeringspercentage. En wat verstaan de initiatiefnemers precies onder een behoefte of noodzaak gelegen in de omstandigheden van het gezin of andere van het inkomen van de veteraan afhankelijke personen? Wie bepaalt of er daadwerkelijk sprake is van noodzaak? Waarom is niet gekozen voor het in de wet vastleggen van één uniform uitkeringspercentage en het opnemen van een hardheidsclausule voor bijzondere situaties?
Er bestaat een levensgroot verschil tussen een uitkering van ten minste 80% van het laatstverdiende inkomen zoals te lezen valt in de memorie van toelichting en het inkomen dat iemand uit hoofde van zijn beroep of bedrijf gebruikelijk zou hebben kunnen genieten zoals het wetsvoorstel omschrijft. Het laatste geval zal oeverloze discussies opleveren omdat er gekeken moet worden naar beroeps- of bedrijfsgenoten en men daarbinnen veelal te maken krijgt met een grote bandbreedte. De PVV-fractie wil dan ook dat er een duidelijke keuze wordt gemaakt in het initiatiefwetsvoorstel. Ook in de nota naar aanleiding van het verslag wordt dit verschil gesignaleerd. De indieners stellen daarin dat de voorziening wordt gebaseerd op de inkomsten genoten in het jaar voorafgaand aan de aanmelding. De zinsnede "zou hebben kunnen" wordt hier dus terecht niet langer gebruikt. Als dit laatste juist is, is mijn vraag wanneer we een nota van wijziging kunnen verwachten waarin helderheid wordt geschapen.
Bij het bestuderen van dit wetsvoorstel valt verder op dat de kosten van materiële hulp en vergoedingen voor specifieke zorgkosten in de inkomenssituatie worden meegenomen waardoor deze voorziening boven de 100% van het laatstgenoten inkomen kan uitkomen. Er is geen socialezekerheidsvoorziening in ons land waarbij kosten van bijzondere activiteiten zoals re-integratie of zorg zijn geïncorporeerd in de inkomensvoorziening. Ik wil de indieners op het hart drukken dit hier ook niet te doen, omdat de zo nagestreefde helderheid er geweld mee wordt aangedaan.
Minstens zo belangrijk als de zorg voor de veteranen is de zorg voor de relaties van de veteranen, zowel voor, tijdens als na de missie. Een uitzending trekt een zware wissel op een gezin. De rust thuis maakt het voor de militair gemakkelijker om zich te concentreren op zijn of haar moeilijke taken onder zware omstandigheden. Het is goed dat dit wetsvoorstel daar aandacht aan besteedt.
Dan kom ik op de veteranenombudsman. De PVV-fractie is niet overtuigd van nut en noodzaak van het instellen van een aparte veteranenombudsman. Ik zou graag uiteengezet krijgen wat hiervan precies de meerwaarde is naast de al bestaande mogelijkheid tot het aangeven van klachten. Veteranen kunnen nu al naar de onafhankelijke Nationale ombudsman stappen. Die kan zich gevraagd en ongevraagd uitspreken over het beleid en de uitvoering met betrekking tot veteranen. Een aparte veteranenombudsman lijkt dus overbodig.
De afgelopen jaren zijn er veel militairen uitgezonden naar gebieden over de hele wereld. Een grote groep is op dit moment nog steeds op missie. Al deze mensen zouden mogelijk een beroep kunnen doen op deze nieuwe wet. De wet zou in die zin mogelijk een aanzuigende werking kunnen hebben. In hoeverre is hier bij de berekening van de kosten rekening mee gehouden?
De PVV-fractie acht het wenselijk om gezien de wezenlijke wijzigingen die dit initiatiefvoorstel met zich brengt, in te zetten op een rapportage over de aard en omvang één jaar na inwerkingtreding. Daarna kan de voorgestelde tweejaarlijkse rapportage volgen. Graag krijg ik hierop een reactie.
De Nederlandse samenleving en de Nederlandse krijgsmacht zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden. Een onderzoek van het Veteraneninstituut geeft aan dat 30% van de veteranen behoefte heeft aan meer waardering vanuit de samenleving, media en politiek. De samenleving moet volgens 40% van de veteranen beter op de hoogte worden gebracht inzake de veteranen en hun missies. De PVV-fractie vindt dat deze cijfers moeten worden verbeterd. Deze wet verankert de rechtspositie van de veteranen en draagt daarnaast bij aan het vergroten van de zichtbaarheid van de veteranen en de krijgsmacht in de Nederlandse samenleving. Aan die zichtbaarheid kan uiteraard altijd meer gedaan worden. Zo zijn veteranen in de VS vaak duidelijk herkenbaar aan een veteranensymbool op hun auto.
De PVV-fractie is trots op de mannen en vrouwen die zich dagelijks inzetten en ingezet hebben ten dienste van de Nederlandse samenleving. Zij verdienen waardering, erkenning en de zorg die hun toekomt voor hun bewezen diensten aan Nederland. Dank aan de initiatiefnemers, hun adviseurs en degenen die een bijdrage hebben geleverd aan dit mooie wetsvoorstel.
De heer Dijkgraaf (SGP):
Voorzitter. Het is inderdaad gebruikelijk dat de eerstvolgende spreker namens de gehele Kamer degene die zijn maidenspeech houdt, feliciteert. Toch heb ik al vele malen meegemaakt dat ook de sprekers daarna dit doen.
De ene keer is de behoefte daaraan groter dan de andere keer. Dit keer is de behoefte groot, niet alleen vanwege de manier waarop de heer Holtackers zijn maidenspeech hield, maar ook vanwege de stijl die hij neerzette. Ik denk dat die uitermate paste bij het debat dat wij hier voeren. Ik moest even denken aan een militair: kordaat, stevig en tegelijkertijd bewogen. Het publiek heeft helaas het robbertje vechten dat daarbij hoort, gemist. Ik beloof de heer Holtackers echter dat dit goed zal komen met alle interrupties die zullen volgen tijdens komende debatten. Gezien zijn stijl zal de heer Holtackers dat vooral motiverend vinden. Wat dat betreft: chapeau!
De heer Holtackers (CDA):
Ik zie ernaar uit om met de heer Dijkgraaf van gedachten te wisselen en te debatteren over allerhande zaken in de toekomst.
De heer Dijkgraaf (SGP):
Dank u zeer, mijnheer Holtackers.
Voorzitter. Uit de aandacht en zorg die worden besteed aan veteranen, kan feitelijk worden afgeleid welke waardering de samenleving en de politiek hebben voor de bewezen diensten. Daarom ben ik heel blij dat wij nu dit Kamerdebat over het voorliggende initiatiefwetsvoorstel mogen voeren. Ik wil de indieners en dan vooral de voortrekster, collega Eijsink, hartelijk danken voor en complimenteren met hun werk en inspanningen. Het is ook heel bijzonder om alle partijen in vak-K te zien zitten. Daar blijkt maar weer uit dat er voor de veteranenzorg geen aparte, bijzondere gedoogconstructies nodig zijn. Voor één dag lijkt het alsof wij een nationaal kabinet hebben. Laten wij eens bezien of dit naar meer smaakt. Wie weet wat daar nog uit volgt.
Uit het wetsvoorstel blijkt voluit erkenning en waardering voor veteranen. Zo hoort het ook; een erezaak! Ik heb dit ook boven mijn tekst gezet. Veel van onze militairen zijn al meerdere malen uitgezonden. Ook nu vervullen Nederlandse militairen hun plicht in onder meer Afghanistan, Somalië en Libië. Zij maken zich daar sterk voor het indammen van chaos en het bevorderen van vrede en stabiliteit. Dit is goed werk, maar het is ook gevaarlijk en spanningsvol. Lichamelijke en psychische schade liggen voortdurend op de loer, soms zelfs met dodelijke afloop. Ik noem in dit verband ook uitdrukkelijk het thuisfront. Als je vader, je moeder, je broer of je zus, je zoon, dochter, man of vrouw uitgezonden is, trekt dit een grote wissel op het thuisfront. Laten wij dit niet vergeten. Het thuisfront verdient dus serieuze aandacht en erkenning.
Het verheugt de SGP-fractie dat de aandacht en het respect voor veteranen in de samenleving groeit. De SGP hecht zeer aan een stevige, warme verbinding tussen de samenleving en het leger. In de stukken las ik dat mijn collega Van der Staaij eens een citaat aanhaalde van een zoon van een Franse veteraan uit de Eerste Wereldoorlog. Die zoon zei: "Mijn vader sprak nooit over de oorlog. Wanneer wij, kinderen, hem naar zijn ervaringen vroegen, staarde hij in de verte en zweeg." Dit citaat geeft wat mij betreft in een notendop aan waarom wij een goed veteranenbeleid moeten voeren. Wij moeten daarbij ook alle aandacht hebben voor nazorg, openheid, inbedding en begrip in de samenleving.
De SGP-fractie heeft met veel instemming kennis genomen van de inhoud van het wetsvoorstel. Die geeft ons geen aanleiding voor een kritische bijdrage. Met dit wetsvoorstel wordt zekerheid geschapen voor veteranen op het vlak van hun rechten en hun zorg. Daarnaast hecht de fractie van de SGP zeer aan de instelling van één zorgloket, één keten van zorg en aan passende inkomensvoorziening in verband met revalidatie, re-integratie en begeleiding van de veteraan en bovendien aan de wettelijke verankering van het Veteranen Registratie Systeem. Heel positief ben ik ook over de aandacht voor regionale en provinciale initiatieven die voor veteranen worden ontplooid.
Ik heb daarom slechts twee vragen. Ten eerste is het blijkbaar nog steeds heel lastig om veteranen die zorg nodig hebben, ook daadwerkelijk daarmee te bereiken. Veel veteranen hebben feitelijke nazorg nodig, maar krijgen die om allerlei redenen niet. Het blijkt heel moeilijk te zijn om dergelijke personen op te sporen. Biedt het wetsvoorstel ten opzichte van de bestaande situatie nu echt voldoende instrumenten om hieraan ook in de praktijk tegemoet te komen? Papier is immers wel geduldig, maar werkt dit ook in praktijk? Ik krijg hierop graag een reactie van de initiatiefnemers. Verwachten de indieners dat genoemde problemen nu definitief tot het verleden behoren?
Ten tweede heb ik een vraag over de meerwaarde van het aanstellen van een aparte veteranenombudsman. Daarover zijn door anderen al vragen gesteld en ook wij zijn nog niet helemaal overtuigd. Wat voegt dit substantieel toe aan de al bestaande klachtenregeling? Ik heb de indruk dat de indieners hiervoor primair hebben gekozen omdat dit bijdraagt aan het bevorderen van de erkenning van veteranen. Dat is een nobel doel, maar het is een wat magere basis voor het instellen van een apart instituut. Ik zie ook nogal wat mogelijke onduidelijkheid in de verhouding tussen de beoogde veteranenombudsman en de Inspecteur-Generaal der Krijgsmacht in diens rol als inspecteur der veteranen. Dit maakt mij vooralsnog wat sceptisch over dit onderdeel van het wetsvoorstel, maar ook hier laat ik mij graag overtuigen door de initiatiefnemers.
Voor het overige alle lof voor de indieners. Last but not least veel dank aan alle betrokkenen voor hun doorzettingsvermogen. Niet opgeven in moeilijke omstandigheden zit in de genen van militairen. Het blijkt maar weer dat dit niet alleen noodzakelijk is in militaire missies, maar ook in politieke missies. Dat heeft de totstandkomingsgeschiedenis van dit wetsvoorstel bewezen. Juist daarom zijn wij dankbaar dat dit voorstel er nu ligt en wij hopen dat de wet zo spoedig mogelijk effectief in de praktijk wordt gebracht.
De algemene beraadslaging wordt geschorst.
De vergadering wordt van 12.00 uur tot 13.00 uur geschorst.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/h-tk-20112012-16-3.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.