Handeling
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Vergadernummer | Datum vergadering |
---|---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2010-2011 | nr. 71, item 7 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Vergadernummer | Datum vergadering |
---|---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2010-2011 | nr. 71, item 7 |
Aan de orde is de behandeling van:
- het wetsvoorstel Wijziging van een aantal wetten ter uniformering van het loonbegrip (Wet uniformering loonbegrip) (32131).
Devoorzitter:
Ik zie dat minister Kamp nog in gesprek is met een van de leden. Mijnheer de minister, ik heb de vergadering niet geschorst! Het VAO hebben wij afgerond, en ik wil nu meteen verder met het volgende onderwerp.
Ik heet de staatssecretaris van Financiën van harte welkom. Ik zie dat nog niet alle woordvoerders aanwezig zijn. De heer Van Vliet is er wel, dus dan zal ik hem eerst het woord geven. Bij deze commissie kan ik de uitdrukking "tijd is geld" toch rustig gebruiken, of niet soms? Inmiddels is mevrouw Neppérus er ook, dus ik geef haar meteen het woord.
De algemene beraadslaging wordt geopend.
MevrouwNeppérus (VVD):
Voorzitter. Wij spreken vanmiddag over een wetsvoorstel waarmee wordt beoogd, een aantal versimpelingen aan te brengen in de loonbelasting en de werknemersverzekeringen. Dat heet met een duur woord "uniformering loonbegrip". Een aantal jaren geleden is het loonbegrip voor de loonbelasting en de werknemersverzekeringen op een heleboel punten al gelijkgetrokken, maar er lag nog een aantal punten open met betrekking tot de vraag wat loon is en wat niet. De VVD vindt het belangrijk dat dit wordt aangepakt, want wij moeten zo veel mogelijk over hetzelfde loon spreken; dat is wel zo praktisch. Wij hebben al vrij snel gezegd: het is heel goed, want het leidt ook tot een lastenverlichting voor het bedrijfsleven. Maar is het allemaal op de genoemde termijn uitvoerbaar? Wij hebben ervaring met de Belastingdienst rond de invoering van de huurtoeslag en de zorgtoeslag. Het klonk allemaal heel mooi en goed, maar het kostte moeite. De eerste fase van uniformering, de operatie-Walvis, heeft veel mensen bij veel organisaties heel veel hoofdpijn bezorgd. Laat ik het daar maar op houden.
De VVD-fractie vindt het belangrijk dat het voorliggende wetsvoorstel er nu is. Het moet gewoon gebeuren, laat ik daar helder in zijn. Wij zitten wel met de vraag hoe het in de praktijk gaat werken. Nadat er signalen waren gekomen dat de uitvoering wel eens lastig zou kunnen worden, heeft de staatssecretaris gelukkig gezegd: laten wij de oorspronkelijke datum dan maar gewoon iets opschuiven. Wij gaan nu niet uit van 1 januari 2012, maar van 1 januari 2013. Dat lijkt mij een verstandige keuze, want ik heb liever dat het wat langer duurt voordat het wordt ingevoerd, dan dat wij iets holderdebolder te snel doen. Daar is niemand bij gebaat: de Belastingdienst niet en de mensen in het land die ermee te maken krijgen, ook niet. Daarom gaan wij akkoord met het uitstel. Wel moet de Tweede Kamer vandaag duidelijk maken welke richting wij op willen, want dat moeten wij duidelijk maken aan de mensen in het land en aan de Belastingdienst.
In de stukken staat dat het wetsvoorstel tot een enorme lastenverlichting voor het bedrijfsleven leidt, van wel honderden miljoenen. Dat klinkt heel mooi, maar ik vraag mij wel af hoe hard dat bedrag is. De verwachting is dat werkgevers nu allemaal zelf hun loonadministratie gaan doen. Nu ben ik in mijn hoedanigheid van Kamerlid ook penningmeester en hoofd personeel van de medewerkers bij de VVD-fractie, maar ik heb zitten denken: zou ik nu echt de loonadministratie zelf willen gaan doen? Ik kan daarop zeggen: ik ben dat niet van plan en ik denk dat dit ook voor de medewerkers heel goed is. Met alle werkgevers en ondernemers in het land vraag ik mij echt af of het reëel is om hiervan uit te gaan. Hoe hard is dit bedrag?
Voorzitter. Dan de vraag of er lastenverzwaringen optreden. Mij hebben signalen bereikt, ook vanuit het bedrijfsleven, dat het uniformeren van het loonbegrip vooral in verband met de zorgtoeslag en de zorgverzekering tot een lastenverzwaring zou leiden. De staatssecretaris heeft in eerste aanleg geantwoord dat dit niet het geval is, maar ik ben daar nog niet helemaal van overtuigd. Het lastige met inkomenseffecten is dat we met modellen werken. Die effecten rollen uit modellen. Toen de Wet inkomstenbelasting 2001 werd ingevoerd, hebben we modellen ingezet en daarna is toch maar afgewacht wat de loonstrookjes echt zouden aantonen. Wat betekent een en ander concreet voor het loon dat wordt uitbetaald? Dan kun je immers pas echt iets zien. Ik blijf dat lastig vinden. Natuurlijk kun je spreken over effecten voor werknemers. Dat zullen anderen ook doen. Maar wat betekent een en ander nu precies? Ik wil toch graag een bepaalde periode nadat het wetsvoorstel in werking is getreden – ik wil de staatssecretaris best wat ruimte geven – weten wat een en ander in de praktijk betekent. Ik kan daar van alles over denken, gokken en gissen, maar van gissen worden we hier niet wijzer. Dat moeten we niet doen.
Tot slot. Ik zei al dat ik blij ben met het feit dat er enige uitstel is gekomen voor de inwerkingtreding. Er gaat nu een hele periode in. Ik denk dat het goed is als we toch op de hoogte worden gehouden van hoe het gaat werken en hoe het zich verder ontwikkelt. Het is vandaag 7 april 2011. We hebben het straks over 1 januari 2013. Het lijkt mij goed als wij op een gegeven moment een tussenstand ontvangen. Hoe staat het ermee? Ik vraag dit ook kijkend naar de samenloop met de toeslagen, waar zich ook ontwikkelingen voordoen. Is de staatssecretaris bereid, dat toe te zeggen?
De heerBashir (SP):
Voorzitter. Mevrouw Neppérus vroeg net aan de staatssecretaris of er lastenverzwaringen zullen optreden bij het bedrijfsleven door dit wetsvoorstel. De staatssecretaris heeft al bevestigd dat alleenstaanden met een minimumloon, alleenstaanden met kinderen en een minimumloon, maar ook sociale minima met kinderen erop achteruit zullen gaan. Nu mevrouw Neppérus die feiten kent, wat gaat zij daaraan doen?
MevrouwNeppérus (VVD):
Ik stel voor dat u dat gewoon vraagt en dan wacht ik het antwoord daarop af. Straks zal de heer Van Vliet op dat punt mede namens mij ingaan. Wij willen ook daarvan weten wat het allemaal gaat betekenen. Ik ga echter niet bij voorbaat al in op allerlei verhalen. Ik wil de werkelijkheid weten, juist ook voor de sectoren die ik net genoemd heb.
De heerVan Vliet (PVV):
Voorzitter. Misschien is het niet gebruikelijk, maar ik wil toch beginnen met een compliment aan de staatssecretaris. Ik vind dat deze staatssecretaris wel degelijk feeling heeft voor het niet-sexy vak der fiscaliteit en dat kom je maar zelden tegen in vak-K.
We hebben heel wat fiscale zaken op de agenda staan, waaronder de roemruchte Startnota, waar ik uitermate nieuwsgierig naar ben en een heleboel andere zaken, zoals het fiscale verdragsbeleid enzovoorts. Nu praten we over de uniformering van het loonbegrip. Te zien aan de zaal en aan de publieke tribune is dat een zeer aansprekend thema, dus kan de politiek weer scoren. Dat zal ik dan ook zeker proberen te doen.
Mijn fractie heeft het van begin af aan een goed plan gevonden dat we het loonbegrip gaan uniformeren in Nederland. Dat leidt namelijk niet alleen tot een administratieve lastenverlichting voor werkgevers, maar – en dat vindt mijn fractie minstens zo belangrijk – maakt hopelijk het loonstrookje ook beter begrijpelijk voor Henk en Ingrid. Vindt de staatssecretaris dat ook belangrijk? Kan hij nogmaals bevestigen dat het loonstrookje er wat simpeler en overzichtelijker gaat uitzien? Naar mijn bescheiden mening zou dat een grote sprong voorwaarts zijn in het ingewikkelde Nederlandse fiscale oerwoud.
Ik heb een vraag aan de staatssecretaris over de vereenvoudiging die dit wetsvoorstel beoogt te bereiken. Wat de levensloopregeling betreft, heb ik begrepen dat er geen premieheffing plaatsvindt over de opname als een werknemer van 61 jaar of ouder zijn tegoed opneemt. Volgens mij is dat dan een resterende ongelijkheid in het geheel van de uniformering, en dat op een redelijk klein detail. Ik had graag van de staatssecretaris een toelichting of hij geen mogelijkheden ziet om ook deze uitzondering alsnog mee te nemen in de uniformering.
Een groot onderdeel van deze uniformeringsoperatie is de inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet. Mevrouw Neppérus refereerde daar al even aan naar aanleiding van vragen van de heer Bashir. In principe gaat het systeem op de schop in die zin dat het werkgeversdeel dat in het loon zit, wegvalt en wordt vervangen door een premie, die vervolgens buiten de belastingheffing valt. Daardoor treedt belastingderving op bij het Rijk. Dat heeft als gevolg dat de staatssecretaris bij deze uniformering is overgegaan tot het nemen van flankerende maatregelen. Dat zijn er nogal wat. Ik heb dan ook de volgende vraag aan de staatssecretaris. Als het veranderen van de inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet zo'n belangrijk onderdeel is van deze wet en als je tegelijkertijd constateert dat je via de achterdeur 25 flankerende maatregelen moet nemen, is er dan op dit punt nog wel sprake van een vereenvoudiging? Ik hoop dat de staatssecretaris bereid is om in de toekomst de Kamer te informeren over de effecten van de uniformeringsoperatie op dit punt.
Wij zijn akkoord gegaan met een uitstel van de invoering van de Wet uniformering loonbegrip tot 1 januari 2013. Mijn fractie staat natuurlijk nog steeds achter dat standpunt. Kan de staatssecretaris garanties geven dat 1 januari 2013 echt haalbaar is? Ik citeer uit een brief van de staatssecretaris van 25 maart 2011 aan de Kamer. Hij schrijft in die brief: "Daarbij weegt voor mij zwaar dat invoering per 1 januari 2012 in potentie tot veel extra ongemak voor burgers zou leiden, terwijl bij invoering per 1 januari 2013 naar alle waarschijnlijkheid een oplossing voorhanden is, waarmee dat ongemak voor een aanzienlijk deel kan worden weggenomen." Is "naar alle waarschijnlijkheid" niet te vrijblijvend? Kan de staatssecretaris een harde toezegging doen dat 1 januari 2013 echt haalbaar is en dat wij dan kunnen overgaan tot de invoering van deze uniformering, waarvan wij voorstander zijn?
Ik heb tot slot een vraag aan de staatssecretaris over de inkomenseffecten. Ik heb opgevangen dat voor 88% van de werknemers de inkomenseffecten zich bewegen tussen de min 1,5% en plus 1,5%. Wat gebeurt er met de resterende 12% van de werknemers?
De heerBraakhuis (GroenLinks):
Voorzitter. De GroenLinks-fractie staat achter het doel van het wetsvoorstel om een grote vereenvoudiging te realiseren in de loonheffingen en de loonstrookjes. Het zou fijn zijn als meer werkgevers in staat zijn om het loonstrookje uit te leggen aan hun werknemers. Ook betekent dit wetsvoorstel voor werkgevers, de Belastingdienst en het UWV een grote vereenvoudiging die potentieel kan leiden tot forse kostenbesparingen. Feit is wel dat er voor dit wetsvoorstel een budgettaire verschuiving nodig is van 6,9 mld. Daarmee is het wetsvoorstel niet alleen technisch van aard, maar heeft het ook grote beleidsmatige consequenties.
Ik vind de negatieve effecten van dit wetsvoorstel op de werkgelegenheid voor lageropgeleiden ontoelaatbaar. Vereenvoudiging mag niet ten koste gaan van de toekomst van kwetsbare groepen op de arbeidsmarkt. Laagopgeleiden verdienen juist een steuntje in de rug.
Het neveneffect van het wetsvoorstel is dat het duurder wordt voor werkgevers om werknemers in dienst te nemen met een inkomen tot € 20.000 per jaar, een effect van plus 0,8% tenslotte. Dit gaat vooral ten koste van veel ondernemers in het mkb. Tegelijkertijd houden werknemers op het minimum minder besteedbaar loon over. Een werkende alleenstaande ouder met een inkomen op het minimum gaat er maar liefst 0,75% op achteruit als gevolg van deze vereenvoudiging. Dit betekent dat het een alleenstaande ouder geld kost om te gaan werken. Het kabinet stuurt alleenstaande ouders op deze manier echt terug naar het aanrecht. Voor werknemers met een laag inkomen loont het niet langer om te gaan werken en voor werkgevers wordt het duurder om iemand aan te nemen. Het CPB heeft becijferd dat hierdoor de werkgelegenheid onder laagopgeleiden afneemt met 0,1%.
Deze maatregel staat niet op zich, maar volgt op een reeks van maatregelen die ten koste gaan van de kwetsbare groepen op de arbeidsmarkt. Zo gelden fiscale kortingen voor werkende alleenstaande ouders vanaf 2012 niet meer voor alleenstaande ouders met kinderen vanaf twaalf jaar. Daarnaast bezuinigt dit kabinet 2,1 mld. op re-integratie, inburgering, de WSW en de Wajong. Dit voorstel past in een stapeling van maatregelen waarmee consistent juist de onderkant van de arbeidsmarkt continu wordt getroffen. Dat is niet acceptabel.
Het is niet acceptabel dat dit vereenvoudigingsvoorstel ertoe leidt dat deze mensen buiten de maatschappij worden geplaatst. Daarom heb ik een amendement opgesteld dat ertoe leidt dat de negatieve werkgelegenheidseffecten van het wetsvoorstel worden omgebogen in positieve effecten. Mijn amendement stelt de toekomst van mensen centraal. Het wordt niet duurder om werknemers met een laag inkomen aan te nemen, maar goedkoper. Ook kwetsbare groepen verdienen een gelijkwaardige plek in onze maatschappij. Daarom heb ik het amendement "de banenbonus" gedoopt. De banenbonus betekent dat er een extra stimulans voor de banenmotor van onze economie ontstaat.
Uit onderzoek van het mkb blijkt dat een ondernemer hoge kosten moet maken voor het in dienst nemen van een eerste werknemer. Daarom compenseert de banenbonus de administratieve kosten voor het in dienst nemen van een eerste werknemer. Ik wil geen rem meer op het benutten van ons arbeidspotentieel. Met de banenbonus gooi ik die los en krijgen kleine zelfstandigen de ruimte om te groeien. De banenbonus geeft een extra zetje aan de banenmotor van onze economie.
De banenbonus is bovendien lastenneutraal. Feitelijk wordt een beperkt deel van de lastenschuif van het wetsvoorstel teruggedraaid, zodat de loonkosten voor lageropgeleiden niet worden verhoogd. De premies voor de werkloosheidsfondsen en de arbeidsongeschiktheidsfondsen moeten hierdoor theoretisch gezien met 0,19% omhoog. Deze verhoging kan worden weggestreept tegen de hogere premieopbrengsten als gevolg van de premieheffing over de auto van de zaak en de afschaffing van de premieteruggave boven het premiemaximum. Daarnaast leidt de grondslagverbreding ertoe dat de premie voor het Algemeen Werkloosheidsfonds met 2,5% naar beneden gaat en de inkomensafhankelijke bijdrage voor de zorg met 0,7%. Feitelijk wordt met het amendement een beperkt deel van de oorspronkelijke lastenverschuiving als gevolg van het wetsvoorstel ongedaan gemaakt.
Ik geef toe dat het amendement inzake de banenbonus leidt tot een beperkte verhoging van de administratieve lasten, terwijl het wetsvoorstel juist een verlaging hiervan beoogt. Om deze effecten zo beperkt mogelijk te houden, heb ik met het amendement zo veel mogelijk aansluiting gezocht bij de bestaande systematiek voor premiekortingen voor arbeidsgehandicapten en ouderen. De betreffende gegevens zijn beschikbaar in de loonadministratie van de werkgever en kunnen automatisch meelopen in de loonaangifte. Desalniettemin leidt het amendement tot iets hogere administratieve lasten. Ter compensatie hiervan, wil ik enkele suggesties doen voor verdere vereenvoudigingen die niet ten koste gaan van deze kwetsbare groepen op de arbeidsmarkt.
De belangrijkste kans is om de huidige uniformering van het begrippenkader niet alleen toe te passen binnen de fiscaliteit en de sociale verzekeringen, maar om deze uit te breiden naar de pensioenen. Als voor pensioenen dezelfde definitie van loon zou worden gehanteerd, hoeven werkgevers nog maar één begrippenkader te hanteren binnen hun loonadministratie. De eerste stap is wat ons betreft het in beeld brengen van de mogelijke kostenbesparingen van een echte uniformering van alle loonbegrippen.
De heerOmtzigt (CDA):
Suggereert de fractie van GroenLinks dat nu het verzamelinkomen met 7% naar beneden gaat, de pensioenopbouw ook met 7% naar beneden gaat voor de gemiddelde werknemer?
De heerBraakhuis (GroenLinks):
Nee. Dat wordt hiermee niet gesuggereerd.
De heerOmtzigt (CDA):
Als het nieuwe verzamelinkomen wordt gehanteerd, het Witteveenkader niet wordt aangepast en de Zvw eruit wordt gegooid, gaat het pensioengevend salaris in één keer met 7% naar beneden en daarmee ook de pensioenen. Is dat wat de fractie van GroenLinks wil? Dat is een beetje in tegenspraak met wat de fractie hier normaal gesproken beweert.
De heerBraakhuis (GroenLinks):
Ik heb een motie op dit punt voorbereid. De heer Omtzigt heeft er gelijk in dat het Witteveenkader moet worden aangepast. Als u het mij toestaat voorzitter, dan pak ik die motie er even bij. Die ben ik namelijk vergeten mee te nemen.
Devoorzitter:
Die motie gaat u toch in tweede termijn indienen?
De heerBraakhuis (GroenLinks):
Ja, dat weet ik. Als ik de motie heb, kan ik in elk geval uitleggen wat ik hiermee bedoel. Maar goed. De heer Omtzigt heeft wel gelijk.
De heerOmtzigt (CDA):
Misschien kan de heer Braakhuis dit aan de staatssecretaris vragen. Daarmee wordt wellicht de motie overbodig. Een aanpassing van het Witteveenkader moet middels een amendement, niet via een motie. Die zou in deze wetsbehandeling moeten zitten, dunkt mij.
De heerBraakhuis (GroenLinks):
Ik leg dat bij dezen aan de staatssecretaris voor. Dit voorstel heeft natuurlijk gevolgen voor het Witteveenkader. Dat zal inderdaad naar ongeveer 1,5% moeten om dit te compenseren. Mijn vraag aan de staatssecretaris is of hij bereid is om dit in zijn overwegingen mee te nemen.
MevrouwNeppérus (VVD):
Ik geloof direct dat de heer Braakhuis hiermee een sympathieke bedoeling heeft. Vervolgens zie ik echter dat daardoor extra lasten ontstaan, waarna er van alles en nog wat moet worden veranderd om de administratieve lasten weer recht te trekken. Ik kan dat echt niet meer volgen. Door de motie werd mij dit ook niet helder. De heer Braakhuis zegt dat iets leidt tot meer lasten, waarna hij van alles en nog wat gaat veranderen. Hiep, hoi, we gaan nog meer veranderen in dit land. De heer Braakhuis kan dit toch niet menen?
De heerBraakhuis (GroenLinks):
Ik begrijp niet goed wat mevrouw Neppérus bedoelt.
MevrouwNeppérus (VVD):
De heer Braakhuis meldt dat dit tot extra administratieve lasten leidt. Vervolgens stelt hij allerlei aanpassingen voor om die lastenverhoging weer ongedaan te maken. Ik vraag mij dan af: waar is hij mee bezig?
De heerBraakhuis (GroenLinks):
Nee, dat is helemaal niet het geval. Ik heb al gezegd dat mijn fractie voor het wetsvoorstel is. Met een amendement willen wij ervoor zorgen dat de laagste inkomensgroepen door de invoering van deze wet niet worden getroffen. Ik kan niet wegnemen dat dit leidt tot een kleine beperking van het verminderen van de administratievelastendruk. Tegelijkertijd ziet mijn fractie nog veel kansen om tot verdere vereenvoudiging te komen en de administratievelastendruk verder te verlagen. Dit zijn kansen die nog niet door de staatssecretaris zijn benut.
MevrouwNeppérus (VVD):
Ik concludeer toch dat de fractie van GroenLinks vanuit haar politieke kleur hierbij een doel heeft. Het realiseren daarvan leidt tot een lastenverzwaring ten opzichte van wat voorligt. Daarvoor rekent de heer Braakhuis toekomstige zaken al naar zich toe. Hij put alvast uit een potje voor verdere vereenvoudiging. Dat is helder.
De heerBraakhuis (GroenLinks):
Dat is de interpretatie van mevrouw Neppérus van wat ik voorstel. Mijn fractie heeft de moed om het op te nemen voor de lagere inkomensgroepen. Ik neem die interpretatie van mevrouw Neppérus voor mijn rekening.
De heerGroot (PvdA):
Ik vind dat het amendement van de heer Braakhuis heel inventief is en slim is opgesteld. Als ik het goed begrijp, komt er een bonus voor werkgevers als zij een eerste werknemer in dienst nemen. Mijn vraag is of dit bijvoorbeeld ook betrekking heeft op uitzendkrachten. Stel dat een uitzendkracht een paar weken het kantoor komt schoonmaken. Krijgt de werkgever dan ook € 1280? Dat zou ik wat te veel van het goede vinden.
Voorzitter: Bosma
De heerBraakhuis (GroenLinks):
Nee. Werkgevers krijgen dat bedrag natuurlijk niet ineens. Het bedrag wordt uiteraard niet direct aan het begin van het dienstverband uitgekeerd. Het zal per maand moeten worden verrekend. Deze regeling is dus heel goed toepasbaar op tijdelijke contracten. Er wordt naar rato uitgekeerd.
Ik was bij mijn tweede voorstel om tot verdere vereenvoudiging te komen. Een extra stap met grotere beleidsmatige consequenties zou het zijn, als ook pensioenpremies zouden worden geheven over hetzelfde loontraject van € 0 tot € 49.000, onder een gelijktijdige inperking van het Witteveenkader ... Ja, het is maar net hoe je het aanvliegt, maar de heer Omtzigt heeft gelijk.
Devoorzitter:
Nee, mijnheer Braakhuis, zo moet u niet reageren op iets dat uit de zaal wordt geroepen. Wat nu is geroepen, staat niet in de Handelingen en zal voor ons niet meer terug te vinden zijn. Misschien kunt u even zeggen wat u zojuist beaamde?
De heerBraakhuis (GroenLinks):
Het is maar net van welke kant je het aanvliegt. Als je het van boven benadert, is het een verbreding en als je het van onderen benadert, is het een verruiming. Het komt echter op hetzelfde neer.
De fractie van GroenLinks is hiervan een voorstander, omdat dit tevens leidt tot een beperking van het perverse effect binnen het huidige pensioensysteem dat er inkomensoverdracht plaatsvindt van arm naar rijk. Stap twee zou wat mijn fractie betreft zijn, het in kaart brengen van de mogelijke kostenbesparingen en overige effecten van een echte uniformering van alle loontrajecten. Ook hierover zullen wij een motie indienen.
Ten slotte zien wij mogelijkheden bij een strikte selectie van vragen op de loonaangifte. Op dit moment staan daarop ongeveer 180 vragen. Niet alle gegevens worden gebruikt, omdat de Belastingdienst deze niet betrouwbaar acht. Stap 3 zou dan ook wat ons betreft het doorlichten zijn van de loonaangifte op het aantal vragen. Ziet de staatssecretaris daar heil in? Kan het aantal vragen drastisch worden teruggebracht? Een van de doelen van het wetsvoorstel is immers, dat ook de kleinere ondernemers zelf hun loonadministratie ter hand kunnen nemen. Als zij elke maand 180 vragen moeten beantwoorden, moeten zij daar elke maand uren insteken. Dan zouden het bijna andersoortige kosten worden. Kan dit niet worden opgeschoond?
Afsluitend wijs ik erop dat het veel zou opleveren als wij de spaarloonregeling zouden afschaffen. Dit is al doorgerekend; ik meen dat het 30 mln. oplevert. Dit leidt bovendien tot een aanzienlijke vereenvoudiging.
De heerVan Vliet (PVV):
Heb ik het goed begrepen dat de heer Braakhuis slechts scholing voor het invullen van de 180 vragen op de loonaangifte wil, zodat de kleine bedrijven de 180 vragen kunnen invullen? Is het niet verstandiger om na te gaan welke van de 180 vragen eindelijk geschrapt kunnen worden?
De heerBraakhuis (GroenLinks):
Excuses, het laatste. Er worden 180 vragen gesteld en het blijkt dat de Belastingdienst maar een klein deel daarvan gebruikt omdat hij alleen de antwoorden daarop als betrouwbaar beschouwt. Dat maakt de rest eigenlijk overbodige ballast, die er dus gewoon uit kan.
De heerGroot (PvdA):
Voorzitter. De paradox van de politiek is dat het heel gemakkelijk is om wetten ingewikkeld te maken, maar dat het heel moeilijk is om ze vervolgens weer te vereenvoudigen. Dat blijkt ook uit de wet waarover we het vandaag hebben. Er waren jaren aan denkwerk en voorbereiding nodig en er moesten tientallen flankerende maatregelen worden genomen om het loonstrookje simpeler te maken. Bleef het daar maar bij, want nu blijkt dat de Belastingdienst het niet voor elkaar krijgt om nog dit jaar de invoering van dit wetsvoorstel in goede banen te leiden. Zo eenvoudig het loonstrookje wordt, zo gecompliceerd is de weg, daar te komen.
Het zou wat al te gemakkelijk zijn om de staatssecretaris nu te overladen met verwijten over een falende Belastingdienst. Ik zeg mevrouw Neppérus na: liever een zorgvuldige en robuuste invoering dan willens en wetens het risico lopen op grote ongelukken. Ook mijn fractie kan daarom uitstel met een jaar billijken.
Ik vat wel de brief van de staatssecretaris over het uitstel op als het zoveelste signaal van de kwetsbaarheid van onze Belastingdienst. Het gaat om een organisatie die niet minder vitaal is voor het functioneren van de samenleving dan bijvoorbeeld de brandweer, de politie of de ziekenhuizen. Bij al dit soort organisaties moet je eigenlijk een soort overcapaciteit hebben, zodat de samenleving bij calamiteiten niet ontregeld raakt. Ik heb de indruk dat die vrije capaciteit bij de Belastingdienst er niet meer is. Men loopt daar op dunne koordjes en even stilstaan of een misstap is dan meteen fataal. Mijn vraag aan de staatssecretaris is of hij die zorg met mij deelt en, zo ja, of hij ten minste bereid is om de forse bezuinigingen op de Belastingdienst te heroverwegen, mocht straks blijken dat die zorgen zich inderdaad gaan materialiseren. Als het misgaat, dan weet de staatssecretaris zich in ieder geval daarvoor ten volle verantwoordelijk.
Ik kom aan de wet zelf. De aanpak is duidelijk. We hebben nu nog drie verschillende loonbegrippen, eentje voor de loonbelasting, eentje voor de werknemersverzekering en eentje voor de Zorgverzekeringswet. Om de ene heffing te berekenen, heb je de andere nodig. Je moet meerdere vergelijkingen tegelijk oplossen. Geen wonder dat er dan nog nauwelijks kleine bedrijven zijn die zelf hun loonadministratie kunnen voeren. De boodschap van de wet is dat er straks nog maar één heffingsgrondslag is, en dat is pure winst.
Een klassiek probleem bij vereenvoudiging is dat die ten koste gaat van de rechtvaardigheid, maar in dit geval zijn die kosten heel laag. De koopkrachteffecten zijn beperkt. Daar de heffingsgrondslagen worden geharmoniseerd, is het nettoresultaat wat onze fractie betreft zelfs zeer positief. Daarmee wil ik de staatssecretaris complimenteren. Ik som de belangrijkste voordelen even op. De grondslag voor de zorgpremie gaat met € 15.000 omhoog tot de premiegrens werknemersverzekeringen. Hierdoor komt zo'n 80% van de verdiende inkomens in dit land onder de inkomensafhankelijke zorgpremie te vallen. Dat leidt vervolgens tot veel minder zorgtoeslagen, maar nog belangrijker is dat zo ook het draagvlak voor de collectieve verzekeringen breder wordt. Toekomstige premieverhogingen in de zorg, en niemand twijfelt eraan dat die nog zullen komen, zullen kleiner zijn door het brede draagvlak en ze zullen minder drukken op de gewone werknemer in modale loondienst. Daar is de PvdA-fractie erg blij mee.
Verder komt de auto van de zaak te vallen onder de premieheffing WW. Ook dat verbreedt het draagvlak voor ons sociale stelsel. We vinden het niet verkeerd dat werknemers met een auto van de zaak gaan meebetalen aan de WW. Het is ook goed dat deze werknemers, als zij ontslagen worden, een betere WW-uitkering krijgen, want als je ontslagen wordt en je raakt je auto kwijt dan is de terugval in inkomen heel groot.
De WW-franchise is de eerste € 16.000 van het inkomen waarover geen WW-premie wordt betaald. Die verdwijnt. Daardoor kan de gemiddelde WW-premie met 2,5 procentpunt omlaag. Ik ben mij ervan bewust dat deze laatste maatregel pijn doet aan de onderkant van de arbeidsmarkt, vooral bij de grote groep flexwerkers in dit land. Niet voor niets lopen de uitzendbureaus te hoop tegen dit aspect van de wet. Maar er zit ook een andere kant aan. Wij weten dat flexarbeid verantwoordelijk is voor de helft van de instroom in de WW. Voor die instroom wordt nu nauwelijks WW-premie betaald. Andersom gesteld: vaste werknemers die rond modaal verdienen, betalen een fors hogere premie voor de WW dan flexwerkers. Daardoor worden vaste werknemers duurder voor de werknemer. In feite is dus sprake van een kruissubsidie van werknemers in loondienst naar flexwerkers. Mijn fractie vindt het goed dat die kruissubsidie door deze wet wordt verminderd. Ook deze maatregel kan zij dus steunen.
Een extra geruststelling in dit verband is de doorrekening van het CPB. Als ik die goed versta, is de boodschap dat uitzendbureaus deze kostenstijging relatief gemakkelijk kunnen opvangen zonder noemenswaardig verlies van werkgelegenheid. Immers, flexwerkers zijn toch al het goedkoopst en worden dus nauwelijks verdrongen op de arbeidsmarkt. Ik vertrouw erop dat uitzendbureaus de extra WW-kosten die ze over zich heen krijgen, voor hun rekening nemen of doorberekenen aan hun klanten, maar de rekening daarvan niet presenteren aan de flexibele werknemer zelf. Kortom, deze vereenvoudigingswet levert een royale sociaaleconomische bijvangst op. Niets ten nadele van deze staatssecretaris, maar ik herken hier duidelijk de hand van het vorige kabinet in.
Zijn er dan helemaal geen nare bijwerkingen? Ja, die zijn er ook. Een nadeel van het uniform loon is dat er ook informatie op het loonstrookje verloren gaat. Werknemers zien niet meer aan welke verzekeringen zij meebetalen. Alle sociale premies, die voor de zorgverzekering, de arbeidsongeschiktheid en de WW, krijgen het label "werkgeverspremie". Vanuit de eenvoud van de heffingen bezien is dat logisch. Maar wij weten dat hier ook een andere werkelijkheid achter schuilgaat, namelijk dat alle sociale premies uiteindelijk drukken op de arbeid en dus op de loonruimte voor werknemers. Maar die werkelijkheid wordt door dit wetsvoorstel onzichtbaar. Werknemers zien niet meer wat de sociale zekerheid hun kost. Dat kan weer problemen geven in het cao-overleg, zowel voor de werkgevers als voor de vakbonden. Hoe leg je namelijk straks nog uit dat er minder te verdelen valt vanwege de stijgende kosten voor de zorg, of dat iedereen eraan meebetaalt als de werkloosheid stijgt?
Mijn vraag aan de staatssecretaris is dan ook of het mogelijk is dat de afgedragen premies toch op een of andere manier zichtbaar blijven op het loonstrookje zonder de systematiek van het uniforme loonbegrip aan te tasten. Dat zou kunnen door standaard een post buiten het loonstrookje op te voeren. Een voorbeeld daarvan heb ik gezien op pagina 3 in de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel. Zo kan vereenvoudiging hand in hand gaan met transparantie.
De formele afschaffing van de werknemerspremie WW. Wij van de PvdA-fractie leggen ons er niet bij neer dat deze afschaffing het eindpunt is in de discussie over de toekomst van de WW. Wij achten het heel wel denkbaar dat sociale partners in de toekomst weer meer verantwoordelijkheid krijgen over deze klassieke sociale verzekering. Dat kan door werkgevers en werknemers meer verantwoordelijkheid te geven voor de uitstroom naar de WW. Als dat lukt, voer je de baten daarvan, wat ons betreft, terug naar de sociale partners zelf en verdwijnen ze niet in de schatkist. Kortom, in dat geval wordt de WW weer een zaak van sociale partners en houdt de bemoeienis van de overheid met de WW op.
Een laatste punt in het kader van nare bijwerkingen is de kritiek van VNO-NCW op het wetsvoorstel. Ik heb die goed gelezen. Kort samengevat komt die erop neer dat het in de toekomst steeds makkelijker zal worden voor de politiek om de zorgverzekeringspremie te verhogen nu die een werkgeverspremie wordt. Die vrees lijkt mij in een bepaald opzicht reëel en in een ander opzicht niet. Voor zover de werkgevers vrezen dat de macroverdeling 50/50 tussen nominale premies en inkomensafhankelijke premies in de toekomst verandert, is dat een keuze van de politiek; daar gaan de werkgevers niet over. Onze fractie zou er bijvoorbeeld geen problemen mee hebben als het inkomensafhankelijke deel omhoog zou gaan.
Er is nog een ander risico dat wel samenhangt met dit wetsvoorstel. Het gevaar bestaat dat inkomensafhankelijke premies die werkgevers moeten afdragen sneller gaan stijgen dan die voor andere groepen in de samenleving. Het is immers politiek gemakkelijker om een betrekkelijk onzichtbare premie te verhogen. Dat wordt makkelijker gedaan dan het verhogen van de premie voor bijvoorbeeld zelfstandigen of gepensioneerden. Dit zou een heel onwenselijke ontwikkeling zijn. Op dit punt deel ik de zorgen van de werkgevers wel. Het zou namelijk tot gevolg hebben dat een steeds groter deel van de kosten van de zorgverzekering wordt gedragen door bedrijven en uiteindelijk door werknemers in loondienst. Nu al is de zorgpremie voor werknemers hoger dan voor zelfstandigen en gepensioneerden. Daarvoor bestaat economisch gezien geen enkele rechtvaardiging. Het maakt werknemers in loondienst onnodig duur, wat slecht is voor de werkgelegenheid. Kan de staatssecretaris deze zorg van mij en de sociale partners wegnemen? We hebben gezien dat dit jaar de inkomensafhankelijke premies wel in gelijke mate zijn gestegen. Kan de staatssecretaris toezeggen dat dit ook in de toekomst het geval blijft en, zo nee, waarom niet? Op dat punt overweeg ik een motie, maar het hangt van het antwoord van de staatssecretaris af of ik die indien.
Tot slot. Ik complimenteer de staatssecretaris maar zeker ook het vorige kabinet voor de zorgvuldige voorbereiding van dit wetsvoorstel. Verder spreek ik mijn waardering en instemming uit dat als gevolg van dit wetsvoorstel het draagvlak onder de sociale verzekeringen breder wordt en dat de lasten voor vaste werknemers toch worden verlicht. We hebben echter ook zorgen over het gebrek aan transparantie dat ontstaat. Het is belangrijk dat zichtbaar blijft wie voor wat betaalt. Daarnaast is het belangrijk dat de verleiding wordt weerstaan om de zorgpremies voor werknemers ongeremd te verhogen omdat die door dit wetsvoorstel onzichtbaar zijn geworden. Het is onze fractie heel veel waard als de staatssecretaris die zorgen kan wegnemen.
De heerVan Vliet (PVV):
Als eenvoudig man juich ik iedere vorm van vereenvoudiging toe. De heer Groot sprak eerder over de WW-premie, die bij mijn weten nu op 0% staat. Die halen we ervan af – dat is een mooie vereenvoudiging – maar de WW zelf blijft bestaan. Mooier kan het niet. Wat is de kern van het betoog van de heer Groot om daar toch weer iets flankerends voor te regelen?
De heerGroot (PvdA):
Wij regelen niets flankerends voor de WW. Ik heb alleen gezegd dat wij niet willen uitsluiten dat in de toekomst de WW buiten het loonstrookje wordt gebracht en weer een zaak wordt van sociale partners onderling. Wij stellen in het verband van dit wetsvoorstel echter geen flankerende maatregelen voor de WW voor. We stellen wel voor dat zichtbaar blijft wat werknemers waarvoor betalen. Dat is gewoon een post buiten de loonstrook, waardoor werknemers dit toch kunnen blijven zien.
De heerVan Vliet (PVV):
Dit lijkt mij vrij cosmetisch te zijn. Het belang van een eenvoudig loonstrookje, zodat Henk en Ingrid in Nederland eindelijk begrijpen waar het om gaat, heb ik heel hoog zitten. Ik zie nog niet echt de kern van uw betoog.
De heerGroot (PvdA):
De optelling en de aftrek op dat eenvoudige loonstrookje worden heel helder omdat de optel- en aftreksom heel simpel wordt. Eronder komt een post waaruit blijkt dat de werknemer meebetaalt aan de WW, de WIA en de Zorgverzekeringswet, kosten die de werkgever voor de werknemer afdraagt. Zo ziet de werknemer ook wat hij betaalt voor de sociale verzekeringen. Dat is mijn punt.
De heerVan Vliet (PVV):
Ik ben benieuwd naar het antwoord van de staatssecretaris.
De heerBashir (SP):
De heer Groot noemde een aantal punten waarop het wetsvoorstel enigszins negatief uitpakt of waarover hij heel kritische vragen had. Ik heb alleen één punt gemist: de positie van mensen met een minimuminkomen en een aantal groepen sociale minima die er met dit wetsvoorstel op achteruitgaan. Waarom is hij daar niet op ingegaan?
De heerGroot (PvdA):
Volgens mij ben ik daar wel op ingegaan. Zoals ik uit de memorie van toelichting van het wetsvoorstel begrijp, doen de inkomenseffecten zich vooral voor als gevolg van de afschaffing van de WW-financiering. Voor die werknemers moet meer WW-premie worden afgedragen en daardoor komen die groepen in de min. Ten eerste heb ik gezegd: hier wordt een verkeerde kruissubsidie rechtgezet. Ten tweede heb ik iets gezegd over de doorrekening van het Centraal Planbureau. Daaruit blijkt dat de effecten op de flexwerkers uiteindelijk heel bescheiden zullen zijn. Als ik die studie van het CPB goed begrijp, staat daarin eigenlijk het volgende. De flexwerkers zijn toch al het goedkoopst op de arbeidsmarkt. Zij worden nauwelijks verdrongen door andere werknemers. Die kosten zullen de uitzendbureaus dus wel voor hun rekening nemen. Daardoor zullen de koopkrachteffecten in feite beperkt blijven.
De heerBashir (SP):
Sociale minima met kinderen gaan erop achteruit. Alleenstaanden met een minimumloon, al dan niet met kinderen, gaan er ook op achteruit. Je kunt hun wel uitleggen waarom zij erop achteruitgaan, maar daar hebben zij natuurlijk niets aan. Niet alleen deze maatregelen, maar ook heel andere maatregelen worden genomen door het kabinet. Is de inkomensachteruitgang van die groepen voor de Partij van de Arbeid te rechtvaardigen met dit wetsvoorstel?
De heerGroot (PvdA):
Nogmaals: de effecten zijn beperkt. De effecten zullen uiteindelijk nog kleiner blijken te zijn omdat in de praktijk de elasticiteit aan de onderkant van de arbeidsmarkt vrij klein is. De extra kosten zullen gewoon worden doorberekend. De effecten op de netto-inkomsten zullen, denk ik, heel klein zijn.
De heerBashir (SP):
Ik begrijp niet waarom de woordvoerder van de PvdA-fractie niet gewoon zegt dat het anders had kunnen uitpakken als bijvoorbeeld de keuze was gemaakt voor een andere component van het koopkrachtpakket, zodat de sociale minima er niet op achteruit zouden gaan. Het is een keuze die je maakt. Je kunt bijvoorbeeld om compenserende maatregelen vragen. Je kunt het wel uitleggen aan deze mensen, maar daar hebben zij niets aan als zij erop achteruitgaan. Door andere maatregelen gaan zij er ook nog op achteruit; het stapelt zich allemaal op.
De heerGroot (PvdA):
Over het geheel genomen, is het koopkrachtbeeld van dit wetsvoorstel heel evenwichtig. Aan de bovenkant gaat men er iets op achteruit. Dat komt door de grondslagverbreding van de zorgpremie. Het is voor ons heel belangrijk dat rond Jan Modaal de loonkosten dalen, waardoor de netto-inkomens verbeteren. Aan de onderkant is inderdaad hier en daar pijn, maar dat heeft ook te maken met het schrappen van zo'n economische kruissubsidie. Die pijn moet je even nemen. Nogmaals: als het doorwerkt in de economie, zal het effect heel klein zijn. Al met al lijkt mij dit dus een heel aanvaardbaar beeld.
De heerBashir (SP):
Voorzitter. Het voorliggende wetsvoorstel uniformering loonbegrip moet een einde maken aan de verschillende loonbegrippen en moet duidelijk maken waarover belasting en premies worden geheven. Dat zou een grote vereenvoudiging opleveren voor zowel de werkgevers, die minder administratieve lasten zullen hebben, als de werknemers, die een duidelijker en begrijpelijker loonstrookje krijgen.
De SP-fractie is uiteraard voor vereenvoudiging, maar dat moet zeer zorgvuldig gebeuren. Heel veel wetten die nu belastingtechnisch heel ingewikkeld zijn, zijn namelijk in het verleden niet zonder reden op die bepaalde wijze tot stand gekomen; er kan toen bijvoorbeeld geprobeerd zijn om een inkomenseffect te bereiken. Als je echter al die verschillende loonbegrippen naast elkaar legt, kun je je afvragen of het echt niet minder ingewikkeld kan. Het loonbegrip moet dus uniformer en eenvoudiger, ook volgens de SP-fractie. Onze belangrijkste voorwaarden voor de vereenvoudiging zijn dat er zo min mogelijk negatieve inkomenseffecten optreden voor de belastingplichtige, dat de laagste inkomens niet getroffen worden en dat deze vereenvoudigingsoperatie zo wordt vormgegeven, dat er een soepele overgang plaatsvindt.
Laat ik met dat laatste beginnen. De vorige vereenvoudigingsoperatie in de loonketen, operatie-Walvis genaamd, verliep niet geheel zonder problemen. Bij de overheveling van het heffen en innen van premies voor werknemersverzekeringen van het UWV naar de Belastingdienst, liep de aanlevering van gegevens niet geheel vlekkeloos. Dat leidde tot grote problemen bij het toekennen van toeslagen en tienduizenden werkgevers moesten opnieuw loongegevens insturen. De staatssecretaris houdt dan ook terecht een slag om de arm: de invoering van dit wetsvoorstel is uitgesteld tot 1 januari 2013 om zo ruim de tijd te nemen. De vraag is echter welke lessen uit het verleden zijn getrokken en welke maatregelen deze staatssecretaris neemt om nieuwe grote problemen te voorkomen.
Wat onze andere voorwaarde betreft, namelijk zo min mogelijk negatieve inkomenseffecten, maakt de staatssecretaris het wel erg bont. Sociale minima met kinderen, alleenstaanden met een minimumloon en alleenstaande ouders met een minimumloon gaan met dit wetsvoorstel erop achteruit. Dat komt bovenop de bezuinigingen op mensen met een laag inkomen die dit kabinet voor ogen heeft. De staatssecretaris zegt dat de optredende inkomenseffecten aan te merken zijn als dé prijs van vereenvoudiging. Het is op zich logisch dat er door vereenvoudiging inkomensverschillen optreden, maar waarom moeten juist weer deze groepen mensen getroffen worden? Sociale minima, werkende alleenstaanden met een minimumloon en werkende alleenstaande ouders met een minimumloon hebben het echt niet zo breed dat ze ook nog eens de prijs van deze vereenvoudiging moeten betalen.
Ik kan mij niet voorstellen dat de staatssecretaris dit een wenselijk resultaat van de vereenvoudiging vindt. Anders gebeurt hetzelfde als met de rekening van de crisis: de mensen met een dikke portemonnee worden ontzien, maar alle anderen krijgen de rekening van de crisis gepresenteerd. Ik vraag de staatssecretaris dan ook de prijs van vereenvoudiging, zoals hij dat noemt, niet bij de mensen neer te leggen die het niet kunnen betalen. Kan de staatssecretaris nog andere maatregelen treffen om deze groepen te compenseren? Wat de SP-fractie betreft, moeten er op zijn minst compenserende maatregelen komen voor de negatieve effecten voor deze groepen.
Dit wetsvoorstel kan naast de voordelen van vereenvoudiging van het loonbegrip ook de problemen met de teruggaaf van de te veel ingehouden inkomensafhankelijke bijdrage voor de Zorgverzekeringswet verminderen. In de schriftelijke beantwoording, de nota naar aanleiding van het nader verslag, staat dat er geen structurele problemen zijn met de heffing van de inkomensafhankelijke bijdrage voor de Zorgverzekeringswet. Hoe kan het dan dat onze fractie juist over dit onderwerp andere signalen ontvangt, zoals het structureel te laat terugstorten van te veel ontvangen gelden door de fiscus? Kan de staatssecretaris toezeggen dat de problemen met de teruggave van de inkomensafhankelijke bijdrage voor de Zorgverzekeringswet worden opgelost of gelooft de staatssecretaris niet in een structurele oplossing en houdt hij nog wat slagen om de arm? Graag een reactie.
Dit wetsvoorstel heeft ook gevolgen voor het toetsingsinkomen dat als basis voor de toeslagen dient. Kan de staatssecretaris toezeggen dat dit wetsvoorstel an sich geen negatieve verandering van de hoogte van de toeslagen oplevert? Anders krijgen we namelijk hetzelfde als bij de beperking van de buitengewone uitgavenregeling. Door de beperking van de buitengewone uitgavenregeling hebben mensen een hoger toetsingsinkomen, met als gevolg dat de hoogte van de toeslagen omlaag is gegaan. Dit wetsvoorstel is natuurlijk niet te vergelijken met de beperking van de buitengewone uitgavenregeling, maar het kan wel als een argument dienen om ongemerkt dezelfde gevolgen tot stand te brengen. Ik krijg dan ook graag een duidelijke toezegging van de staatssecretaris dat hij ervoor zal zorgen dat de hoogte van toeslagen als gevolg van dit wetsvoorstel niet lager wordt.
Andere fracties zijn ook al ingegaan op de loonkosten van bedrijven en instellingen. De staatssecretaris onderkent in de schriftelijke beantwoording, de nota naar aanleiding van het nader verslag, dat de verwachte loonkosten zullen stijgen tot een inkomen van € 18.000. Volgens de staatssecretaris bedraagt de stijging maximaal 0,8%. Daar wordt de opmerking bij gemaakt dat bedrijven meestal werknemers over het gehele spectrum van de arbeidsmarkt in dienst hebben en dat het loonkosteneffect voor daarom minder zou zijn. Beoordeelt de staatssecretaris de gevolgen ook als zodanig? Zal het uiteindelijk meevallen of zal het juist tegenvallen? En wat voor banen betreft het? Gaat het om deeltijdbanen of om kleine banen voor jongeren? Mijn fractie wil niet verantwoordelijk zijn voor negatieve gevolgen. Ik hoop dan ook dat de staatssecretaris onze zorgen kan wegnemen.
Tot slot ga ik in op een voor mijn fractie zeer belangrijk punt, namelijk de inspraak van werknemers bij sociale zekerheid. Nu het werknemersdeel van de AWf-premie verdwijnt, kan de invloed van werknemers op termijn ter discussie komen te staan. De SP vindt dat de sociale partners zeggenschap moeten houden over het Algemeen Werkloosheidsfonds. Kan de staatssecretaris toezeggen dat de zeggenschap van werknemers over het Algemeen Werkloosheidsfonds ook in de toekomst gewaarborgd blijft?
De heerOmtzigt (CDA):
Voorzitter. De perstribune is leeg, op de publieke tribune zitten nog drie mensen en er zijn zes Kamerleden. Het is dus een goed tijdstip om een wetsvoorstel te behandelen dat 6 mld. behelst en ervoor zorgt ...
Wie ben ik vergeten staatssecretaris? Ik kan ze allemaal bij naam noemen.
StaatssecretarisWeekers:
De persoon op de perstribune.
De heerOmtzigt (CDA):
O ja, de perstribune begint iets meer naar links. Daar zit één persoon. Welkom!
Het is een goed tijdstip om een ingrijpend fiscaal wetsvoorstel te behandelen dat het loonstrookje van elke Nederlander behelst. Misschien kan het Presidium overwegen om dit debat de volgende keer de titel "spoeddebat" te geven. Dat levert wat meer cachet op. Want wij hebben het vandaag ergens over.
MevrouwNeppérus (VVD):
Over een jaar zeker.
De heerOmtzigt (CDA):
Over een jaar, wanneer de gevolgen duidelijk worden, en dus vlak na de invoering, begint iedereen pas met het stellen van vragen over het wetsvoorstel. Dat heb ik in ieder geval bij de Zorgverzekeringswet meegemaakt. Ik sluit niet uit dat dit ook hierbij kan gebeuren. Ik noteer alvast dat vier partijen vandaag niet in het parlement zijn vertegenwoordigd. Bij een eventueel spoeddebat zal ik ze dat voorhouden.
Dit is namelijk belangrijk. Het wetsvoorstel gaat over het loonstrookje, maar niemand van de aanwezige leden zal zich nog kunnen herinneren dat hij ooit een loonstrookje heeft gehad. Meestal was het een A4'tje en soms was het een A4'tje dat dubbelzijdig was bedrukt. Ik heb deze A4'tjes in ieder geval nooit goed gesnapt en als ik het niet helemaal begrijp, dan is het mogelijk dat er meer mensen zijn die het loonstrookje niet in zijn geheel begrijpen. Dat is bijzonder vreemd, want het betreft je maandelijkse inkomen. Het is ook de grootste hap die de staatssecretaris van Financiën – ik zie een brede glimlach op zijn gezicht – uit het inkomen haalt om in dit land alle scholen en wegen, maar geen tanks meer, te betalen.
Ik complimenteer deze staatssecretaris nu hij een wetsvoorstel heeft ingediend waarin een aantal lastige knopen is doorgehakt. Die complimenten zijn zowel voor de huidige als de vorige regering. Bij vereenvoudiging hoort natuurlijk een inkomenswolk en daarbij hoort dat een aantal groepen er iets op achteruitgaat en dat een aantal groepen er iets op vooruitgaat. Zijn wij daar niet toe bereid, dan moeten wij het idee van vereenvoudiging laten varen. Dit wetsvoorstel hakt door, terwijl de meeste mensen niet begrijpen waarom je op de vraag wat het loon is, vier antwoorden kunt geven: het verzamelinkomen, het inkomen voor de Zorgverzekeringswet, het inkomen voor de werknemersbijdrage en het inkomen voor de pensioenfondsen. Dat zijn vier verschillende inkomensbegrippen. Je zou het van tevoren niet bedenken als je het zou moeten uitvinden. Die situatie dient te worden veranderd. Ik steun alvast de heer Braakhuis, die zegt dat ook het pensioenbegrip hier in principe best onder gebracht kan worden. Ik kom daar zo meteen op terug. Ik geef de staatssecretaris dus de complimenten dat hij hiermee is gekomen.
Ik sluit mij aan bij de sprekers die hebben opgemerkt dat een uitstel van een jaar zeer te billijken is. Bij voorgaande hervormingen hebben wij wel eens gezien dat alles precies op de strakke termijn was gepland en dat iedereen overliep bij één kleine wijziging. Nu wij deze extra tijd hebben, vraag ik de staatssecretaris om binnen een aantal maanden een hernieuwd plan voor te leggen waaruit blijkt wanneer het PANA-bericht wordt gepubliceerd en wanneer alle specificaties worden gepubliceerd, opdat iedereen die met loonaangiften te maken heeft, hierop rustig kan plannen. Graag hoor ik op dit punt een toezegging.
Dit zal een jaar later plaatsvinden en tussen de regels wordt aangekondigd dat het mogelijk is dat een aantal zaken verandert. Ik vraag de staatssecretaris dan ook om een brief te schrijven, laten wij zeggen voor 1 april 2012, waarin een aangepast koopkrachtbeeld wordt gegeven waaruit blijkt wat hier ongeveer het effect van is en waarin op een aantal vragen, die ik hierna zal formuleren, wordt ingegaan. Het gaat dan over de pensioenen, maar ook over de aanpassingen in de toeslagen waarover de heer Bashir sprak. Deze vormen er een integraal onderdeel van. Als je het verzamelinkomen verlaagt, veranderen ook de tabellen. Ik noem de aanpassingen in de alimentatiebetalingen, die ook afgeleid zijn van het verzamelinkomen. Hoe gaan we dat regelen? Moeten deze betalingen, die vaak privaatrechtelijk door de rechter zijn opgelegd, allemaal in één keer worden aangepast? Zo ja, op welke wijze?
Wij zijn blij dat hiermee de motie op stuk nr. 31704, nr. 59 wordt uitgevoerd. Daar stond onder andere de naam van ondergetekende onder. Het is toch leuk om dat in een wetsvoorstel te zien.
Dan kom ik op het perspectief. Wij hadden gehoopt een startnota te zien, maar het is nu al na 1 april. Het kabinet heeft aangegeven de adviezen van heroverwegingsgroep 16 van de Studiecommissie Belastingstelsel te benutten bij de in het regeerakkoord voorziene aanpak van de loonsomheffing. De staatssecretaris stelt in de nota naar aanleiding van het nader verslag dat in een interdepartementale werkgroep voorstellen daarvoor worden uitgewerkt. Kan hij alvast een flinke tip van de sluier oplichten? Streeft de staatssecretaris naar een loonsomheffing? Zo ja, hoe worden dan de loonbelasting en de inkomstenbelasting op elkaar afgestemd? Dan is er nog wel wat ingewikkelds te doen met heffingskortingen en andere grondslagversmallers.
Een belangrijk punt voor de CDA-fractie is het overleg met de sector en de mensen die dit in de praktijk moeten implementeren. Hoe is de stand van zaken? Op welke wijze zal de staatssecretaris de vinger aan de pols houden, bijvoorbeeld in overleg met salarisverwerkers?
Er is al gevraagd naar de reactie van de staatssecretaris op de brief van VNO-NCW. Toen de staatssecretaris nog in de Kamer zat, hebben wij samen de ingewikkeldheid bestreden van het PANA-bericht, waarover de heer Braakhuis vragen heeft gesteld. Ik ben benieuwd of hij nu hij in vak-K zit, toch mogelijkheden ziet om dat te vereenvoudigen. Zeedagenaftrek is voor de meeste landrotten, zoals degenen die in Enschede of in Weert wonen, niet echt iets wat de werkgever zou hoeven aan te geven.
In onze inbreng bij het nader verslag hebben wij gevraagd naar de mogelijke inpassing van een vitaliteitsregeling in het onderhavige wetsvoorstel. De staatssecretaris heeft te kennen gegeven dat een vitaliteitsregeling niet wordt meegenomen in het wetsvoorstel uniformering loonbegrip, in het licht van het noodzakelijke tijdpad van het onderhavige wetsvoorstel en omdat een mogelijke invulling ervan nog nader wordt onderzocht. Wanneer kan hij hierover meer duidelijkheid geven? Aanvankelijk zou dat in de startbrief gebeuren. Ziet de staatssecretaris daar nu van af of kunnen we deze nog tijdig zien, zodat wij de vitaliteitsregeling eventueel volgend jaar een plaats kunnen geven in het loonbegrip? Dat moet elkaar niet klem gaan lopen. Wij kunnen deze natuurlijk niet invoeren vlak voordat dit wetsvoorstel wordt doorgevoerd. Ik hoor graag een heel duidelijke toezegging dat die vitaliteitsregeling tijdig kan worden ingevoerd en dat er sprake zal zijn van een strakke planning.
Wat betreft het Witteveenkader sluit ik mij aan bij de heer Braakhuis. Ziet de staatssecretaris mogelijkheden om in overleg te treden met de pensioenkoepels, de werkgevers en de werknemers, om te kijken of het loonbegrip dat in deze wet wordt vastgelegd, in principe ook gebruikt kan worden als loonbegrip voor de pensioengrondslag? We hebben nu nog een heel ingewikkelde formule in het Witteveenkader, waarbij je er van alles bij mag optellen. Enige standaardisering zou hierbij wel op zijn plaats zijn, natuurlijk in overleg, want wij gaan er niet over. Ik kan mij voorstellen dat daar een nadere administratieve lastenverlichting uit gehaald kan worden, zeker nu de pensioenfondsen toegang hebben tot de polisadministratie.
Ik heb nog twee technische punten. Het eerste betreft de auto van de zaak. Als iemand in een auto van de zaak rijdt en aan het begin van het jaar aangeeft dat hij minder dan 500 km rijdt, heeft hij geen last van een bijtelling. Maar als na controle door de Belastingdienst achteraf alsnog wordt vastgesteld dat hij meer dan 500 km heeft gereden of als hij halverwege het jaar zegt dat hij toch wil dat er een bijtelling plaatsvindt, hoe gaat dat dan? Daar zit nog één frictiepunt. Tot nu toe, toen dit alleen in de inkomstenbelasting zat, had alleen de werknemer ermee te maken. Nu bijvoorbeeld de Zvw-premie en WW-premie met terugwerkende kracht moeten worden overgeheveld, is er een effectief mechanisme om dat te doen wanneer zich dit in de praktijk voordoet. De werkgever zal met terugwerkende kracht Zvw- en WW-premies moeten afdragen over de bijtelling. Zeker wanneer bijvoorbeeld sprake is van een tweede dienstbetrekking of iets dergelijks kan dat buitengewoon ingewikkeld worden. Overigens is er ook voor de werknemer nog een prikkel om vlak voor zijn werkloosheid nog snel door de 500 km-grens te gaan. Werkloos worden is natuurlijk nooit leuk, maar als je je inkomen nog even fors kunt opschroeven door een extra bijtelling, wordt de grondslag waarover de WW wordt berekend hoger. Is dat een probleem? Hoe gaat de staatssecretaris dit voorkomen?
Het kabinet heeft als doelstelling dat 90% van het mkb zijn eigen loonaangifte gaat doen. Is dat een realistische doelstelling? Kunnen wij daarover een terugrapportage krijgen? Ik houd van ambitie, maar ik kan mij voorstellen dat niet alle administratiekantoren en salarisverwerkers hun baan verliezen na invoering van dit wetsvoorstel.
De heerVan Vliet (PVV):
Ik heb met interesse geluisterd naar het betoog van college Omtzigt en ik begrijp dat hij het loonbegrip van de Noordpool tot de Zuidpool wil uniformeren, inclusief alimentaties en pensioenen. Als het antwoord van de staatssecretaris straks grotendeels ontkennend is inzake al die andere dingen die de heer Omtzigt erbij wil halen, inclusief de complete startnota, is hij dan nog steeds voorstander van deze uniformeringsoperatie?
De heerOmtzigt (CDA):
Ik ben blij dat de PVV-fractie op dit moment ook buiten de grenzen kijkt, maar ik heb het niet over de Noordpool en de Zuidpool, maar over dat klein stukje Nederland. Daarover wil ik een uniformering doorvoeren. Ja, wij zijn warm voorstander van dit wetsvoorstel dat 90% van de zaken beslaat. Ik heb het nu over de 10% die er nog naast ligt. Als wij vonden dat daar grote verbeteringen mogelijk waren dan had de heer Van Vliet, mij kennende, hier een hele stapel amendementen gezien. Aangezien hij die niet aantreft, kan hij ervan uitgaan dat ik redelijk positief ben over dit wetsvoorstel.
De heerVan Vliet (PVV):
Ik denk: ze komen dadelijk met de koffer!
De heerOmtzigt (CDA):
Wanneer dat aan de orde is, tracht ik ze in ieder geval voor de parlementaire behandeling in te dienen. Ik ben wat dat betreft ook blij dat de heer Braakhuis vanmorgen zijn amendement rondstuurde, zodat wij in ieder geval konden zien wat hij van plan is. Ze komen niet uit een koffer of uit de computer.
Afrondend stip ik nog wat kleine punten aan. Ik had het al over de doelstelling voor het mkb. De herijking zien wij graag volgend voorjaar terug in de brief waar wij om hebben gevraagd, inclusief de economische bijlage van de plussen en de minnen, zodat wij ook echt kunnen zien dat het niets kost en niets oplevert, dus dat de gemiddelde koopkrachteffecten nul zijn.
Ik heb nog twee vragen. Waarom is deze operatie niet gebruikt om ook het netto WGA-verhaal op werkgevers in een keer af te schaffen? Het is nog steeds een wat lelijk ding in de fiscaliteit dat de werkgever een stuk van het loon kan verhalen op de werknemer. De STAR heeft ook gezegd dat zij dat onwenselijk vindt, of beter gezegd dat zij de fiscale behandeling ervan onwenselijk vindt. Is de staatssecretaris bereid om in de brief van volgend voorjaar mee te nemen of een vereenvoudiging van het WGA-verhaal tot de mogelijkheden behoort?
Tot slot is het enigszins kwetsbaar dat in het wetsvoorstel een nieuwe stroom geld op gang wordt gebracht, namelijk van het Ouderdomsfonds naar het Zorgverzekeringsfonds. De AOW gaat van het hoge naar het lage tarief. In plaats daarvan gaat er van het Ouderdomsfonds in een keer een geldstroom lopen naar het Zvw-fonds. Waarom is er niet voor gekozen om dat onder het hoge tarief te laten vallen, waar het nu ook zit, net zoals andere werknemersverzekeringen en net zoals de andere volksverzekering, de Algemene nabestaandenwet? Waarom is nu voor het lage tarief gekozen? Ik vraag dit mede omdat ik ervan uitga dat het in de toekomst veel vaker zal voorkomen dat mensen boven de 65 ook inkomen uit arbeid hebben naast inkomen in verband met arbeid en dus ook daarover het hoge tarief zullen betalen. Ook bij de teruggave is het helemaal geen probleem om het onder het hoge tarief te laten vallen. Ik krijg hierop graag een toelichting.
Dit alles mag niet verhelen dat de CDA-fractie zeer positief is – zo zeg ik ook tot de heer Van Vliet – over dit wetsvoorstel. Het is een van de belangrijkste hervormingen. Ik ben blij dat dit al in de eerste maanden wordt doorgevoerd.
Devoorzitter:
Wij gaan schorsen tot de klok van 19.10 uur. Daarna gaan wij luisteren naar de antwoorden van de enige deelnemer aan dit debat met een stropdas: de staatssecretaris van Financiën.
De vergadering wordt van 18.12 uur tot 19.10 uur geschorst.
StaatssecretarisWeekers:
Voorzitter. Ik ben blij dat ik vanavond over de uniformering van het loonbegrip met uw Kamer van gedachten kan wisselen, zeker na het uitstel van de behandeling van het wetsvoorstel, waar ik overigens zelf om had gevraagd. Ik ben de Kamer, de voorzitter, erkentelijk dat men heeft willen meewerken en dat het onderwerp vervolgens weer snel is geagendeerd voor de plenaire vergadering. Ik ben ook erg verheugd over het feit dat de Kamerleden die hier aanwezig zijn zich zo positief hebben uitgelaten over de voorgenomen vereenvoudigingen. De heer Groot heeft treffend gezegd dat de paradox van vereenvoudiging is dat wetten heel ingewikkeld zijn, maar dat het nog ingewikkelder is om ze te vereenvoudigen. Dit wetsvoorstel illustreert die paradox. De heer Van Vliet heeft gezegd dat je misschien wel 25 regelingen en vele miljarden nodig hebt om de definitiewijzigingen uiteindelijk in realiteit voor de burger als het ware weg te masseren. Het is dus inderdaad zo dat een vereenvoudiging uiteindelijk misschien nog wel ingewikkelder is dan een ingewikkeld wetsvoorstel op tafel leggen.
Voordat ik de gestelde vragen zal beantwoorden wil ik eerst ingaan op het belang van het wetsvoorstel. Een aantal sprekers is hier al op ingegaan. Daarna wil ik uiteraard iets zeggen over het door mij gevraagde uitstel van behandeling en het door mij voorgestelde uitstel van de inwerkingtreding van het wetsvoorstel. In mijn beantwoording zal ik mede namens de medeondertekenaars van het wetsvoorstel spreken, te weten de minister van Sociale en Werkgelegenheid en de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport.
Ik zal eerst nader ingaan op het belang van het wetsvoorstel tot uniformering van de loonbegrippen. Laat ik beginnen met te zeggen dat ik ten zeerste hecht aan de doelen van het wetsvoorstel. Ik sta er voor 100% achter dat dit tot wet wordt verheven. Ik ben in de eerste plaats de heer Omtzigt mijn dank verschuldigd, want hij was het die samen met de fracties van de Partij van de Arbeid en de ChristenUnie het initiatief heeft genomen tot een motie, die uiteindelijk heeft geleid tot dit wetsvoorstel. Niet alleen bij de drie indieners van de motie en hun fracties, maar veel breder in de Kamer was er toen, en ook nu, steun voor dit wetsvoorstel. Ook vanavond blijkt, uit de bijdrage van de Partij van de Arbeid en van andere fracties, de constructieve houding van vrijwel de hele Kamer.
Het wetsvoorstel regelt een uniform loonbegrip voor de loon- en premieheffingen. In die zin is het een technisch en beleidsarm wetsvoorstel. De loon- en premieheffingen vormen met een omvang van 122 mld. per jaar de helft van de totale inkomsten van het Rijk en zijn dus van cruciaal belang voor de overheidsfinanciën. Met het uniforme loonbegrip wordt een volgende stap gezet in de vereenvoudiging. Die vereenvoudiging begon al in 1990 met de Oort-operatie, waarbij de loonbelasting en de premies volksverzekeringen een gelijke grondslag kregen. In 2006 werd een grote stap gezet door inning van de premies voor de werknemersverzekeringen ook bij de Belastingdienst onder te brengen. De heer Omtzigt had het er al over dat wij ons gezamenlijk druk hebben gemaakt – ik deed dat toen vanuit een andere verantwoordelijkheid – over het PANA-bericht. Dat laatste is in 2006 verdwenen. Met SUB/Walvis is destijds in elk geval een belangrijke stap gezet. De Kamer maakte zich toen zorgen over de snelle implementatie daarvan. Ik kan mij herinneren dat toen ook de Algemene Rekenkamer om een oordeel is gevraagd. De heer Bashir en anderen – een compliment aan mevrouw Neppérus is ook wel op zijn plaats – hebben opgemerkt dat de regering een- en andermaal is gevraagd om ervoor te zorgen dat de implementatie beheerst gebeurt, in de trant van: neem liever wat meer tijd voor de implementatie, maar zorg er dan ook voor dat het goed gebeurt. Voer de druk niet zo ver op dat je misschien al op je klompen zou kunnen aanvoelen dat het wel mis zal gaan. Wij hebben van het verleden geleerd en daarom hebben wij sommige zaken nog eens buitengewoon goed tegen het licht gehouden.
De uniformering van het loonbegrip is te zien als een vervolgstap, waarbij de vier belangrijkste resterende discoördinatiepunten tussen diverse loonbegrippen worden opgelost. Binnen de loon- en premieheffingen is er dan ook hetzelfde loonbegrip. De uniformering is van belang voor de verlichting van de administratieve lasten van het bedrijfsleven, de vereenvoudiging van het loonstrookje voor de burgers, dus ook voor Henk en Ingrid, zeg ik tegen de heer Van Vliet, en natuurlijk ook voor de uitvoering van de loon- en premieheffingen voor de Belastingdienst. Als er winst geboekt kan worden met een vereenvoudiging, dan is mij dat ook een lief ding waard.
De werkgevers zijn als inhoudplichtigen van de loonheffing een belangrijke en cruciale schakel in de uitvoering van de loon- en premieheffingen. Door het opheffen van de vier discoördinatiepunten wordt de uitvoering van deze heffing voor werkgevers een stuk eenvoudiger. Burgers kunnen door de uniformering rekenen op een veel eenvoudiger en begrijpelijker loonstrookje. Een mooi voorbeeld daarvan vormen de aanpassingen op het punt van de inkomensafhankelijke premie Zorgverzekeringswet en het afschaffen van de tegemoetkoming voor werknemers. Eigenlijk werd daarbij toch gewoon geld rondgepompt, wat eigenlijk ook wel weer onbegrijpelijk was voor werknemers. Het zadelde bovendien de Belastingdienst op met heel veel extra werk.
Door de uniformering wordt het dus ook eenvoudiger voor de Belastingdienst. De uniformering opent mogelijkheden voor verdere vereenvoudigingen in de loonheffingsketen. Ik denk daarbij – de heer Omtzigt heeft daar heel specifiek naar gevraagd – aan de in het regeerakkoord aangekondigde loonsomheffing. Daarbij mag ik verwijzen naar de fiscale agenda die binnenkort aan de Kamer wordt toegestuurd. Ik heb van de week al in een algemeen overleg hier in de Kamer gezegd dat de fiscale agenda morgen in de ministerraad wordt behandeld. Ik hoop die agenda in de loop van volgende week naar de Kamer te kunnen sturen.
Dan wil ik nog kort ingaan op het uitstel dat ik had gevraagd en op het voorgestelde uitstel van de inwerkingtreding. Allereerst dank ik de Kamer hartelijk voor het verleende uitstel. Eerder had ik zelf aangedrongen op een spoedige behandeling van het wetsvoorstel. Daarbij had ik voor ogen dat de Belastingdienst, de softwareleveranciers en de werkgevers voldoende tijd moesten krijgen om het wetsvoorstel uniformering loonbegrip op een verantwoorde manier door te voeren. Mij staat bij dat mijn ambtsvoorganger al eerder tegen de Kamer had gezegd: eigenlijk heb je daar wel een jaar voor nodig. Uiteindelijk hebben we gekeken wat nu echt de minimale termijn is. Dan blijkt toch dat het voorstel voor 1 april door de Kamer behandeld zou moeten zijn, wil het per 1 januari in werking kunnen treden. Dat is simpelweg omdat vervolgens al die softwareleveranciers aan de slag moeten, maar ook omdat de systemen van de Belastingdienst daarop aangepast moeten worden.
Nu kunt u zeggen: de staatssecretaris heeft besloten tot uitstel met één jaar, om redenen waar ik zo meteen nog even op inga. Dan kan ook de druk van de ketel. Ik denk dat het goed is dat wij helderheid verschaffen aan iedereen die in de toekomst hiermee moet werken over wat het parlement met dit wetsvoorstel wil en over de vraag of het hier voorliggende wetsvoorstel nog aangepast of geamendeerd wordt. Vervolgens is het van belang dat het wetsvoorstel ook snel in de Eerste Kamer behandeld kan worden. Als de parlementaire behandeling is afgesloten, kan iedereen zich nog een heel lange tijd voorbereiden op de inwerkingtreding. Alleen al met het feit dat je extra tijd hebt gekocht, kun je heel wat zorgen wegnemen. Mocht er iets tegenzitten, dan wordt het niet per definitie een race tegen de klok. Dan heb je toch nog de gelegenheid om daarop in te spelen.
Enkele weken geleden bleek mij dat er goede mogelijkheden zijn om in de loop van dit jaar live te kunnen gaan met het nieuwe toeslagensysteem. Afgelopen week is de samenloop hiervan met het wetsvoorstel uniformering loonbegrip onderzocht. Onze inzet is steeds geweest om het systeem beheerst te implementeren. Het nieuwe toeslagensysteem heeft heel wat consequenties voor de 6,5 miljoen toeslagen die worden uitgekeerd. Als daar nog eens een aantal maatregelen bovenop komt, moet het proces wel behapbaar, beheersbaar en voor de burger uiteindelijk begrijpelijk blijven. Er zit dus ook een grens aan het aantal verschillende projecten dat je op elkaar kunt stapelen. Het is wel van belang dat het nieuwe toeslagensysteem live gaat. Ik hoop dat dit tegen het eind van dit jaar lukt.
De conclusie van het onderzoek is dat het risico van samenloop per 1 januari 2012 is om te buigen in een kans bij de invoering van dit wetsvoorstel per 1 januari 2013, met ondersteuning van het nieuwe toeslagensysteem. Je hebt dan niet meer te maken met allerlei losse toeslagensystemen, maar met een geïntegreerd toeslagensysteem dat van hetzelfde begrippenkader uitgaat.
De heer Bashir en anderen hebben gevraagd naar de gevolgen voor burgers met een toeslag met het oog op het hele koopkrachtbeeld en reparatiepakket dat voor een deel in de toeslagen zit en voor een deel in andere regelingen. Die gevolgen zijn met dit wetsvoorstel technisch gesproken weggenomen. De bevoorschotting van de toeslagen – je hebt immers voorlopige toeslagen en na afloop van het jaar pas definitieve toeslagen – kan bij toepassing van de huidige toeslagensystemen leiden tot praktische problemen en dus ook onbegrip.
Met het nieuwe toeslagensysteem is het mogelijk dat bij het automatisch continueren, dat per 1 november van elk jaar begint, rekening wordt gehouden met de gevolgen van dit wetsvoorstel. Voor burgers betekent dat veel minder ongemak en veel minder vragen. Voor de Belastingdienst betekent het dat er daar dus ook veel minder vragen zullen binnenkomen. Ik proef uit de reacties van alle fracties dat zij een dergelijke zorgvuldigheid, waarop de Kamer zelf heeft aangedrongen, op prijs stellen en het jaar uitstel daarmee op de koop toe nemen.
De heer Van Vliet heeft gevraagd naar garanties. Ik realiseer mij dat ik die op dit moment niet kan geven. Ik heb de Kamer er per brief op geattendeerd dat het mogelijk is om de invoering een jaar uit te stellen. Er is natuurlijk een risico dat een eenzijdig door de Belastingdienst in te voeren inkomensmutatie bij het automatisch continueren van toeslagen uiteindelijk per 1 januari 2013 toch niet mogelijk is. Ik schat dat risico eerlijk gezegd buitengewoon klein in. Als ik dat risico groot inschatte, had ik de Kamer wellicht een ander voorstel gedaan. Ik ga ervan uit dat 1 januari 2013 zeer wel haalbaar is en dat dan de vertaalslag gemaakt kan worden. Dat is voor mij reden te meer om de ontwikkelingen op dit gebied kritisch te blijven volgen.
De heerVan Vliet (PVV):
Voorzitter. Mag ik de woorden van de staatssecretaris zo interpreteren dat hij toezegt dat hij zijn uiterste best doet voor invoering per 1 januari 2013?
StaatssecretarisWeekers:
Zeker. Ik doe mijn uiterste best. Het is immers niet mijn bedoeling met een wetsvoorstel te komen en vervolgens de invoering ervan op de lange baan te schuiven. Ik hecht wel aan beheerste implementatie. Ik zie per 1 januari 2012 te veel problemen in de praktijk, in het bijzonder bij diegenen die een toeslag ontvangen en straks te weinig geld krijgen. Dat kan niemand bij de Belastingtelefoon aan die mensen uitleggen. Ik verwacht dat wij dit probleem een jaar later hebben opgelost en dat het dan beheerst kan worden geïmplementeerd. Ik zeg de heer Van Vliet toe dat ik daarvoor mijn stinkende best doe.
Ik realiseer mij terdege dat door de invoering van dit wetsvoorstel een jaar uit te stellen, de beloofde administratieve lastenverlichting voor burgers en bedrijven, het eenvoudige loonstrookje, ook een jaar langer op zich laat wachten. Als ik echter moet afwegen welke belangen het zwaarst wegen, denk ik dat wij op deze wijze de zaak het beste kunnen implementeren.
Op de verlichting van administratieve lasten kom ik straks terug in antwoord op vragen van onder meer mevrouw Neppérus. In de sommen is rekening gehouden met het feit dat het een soort ingroeimodel is gedurende vier jaar. Wij hebben echter nu een extra jaar ter voorbereiding. Iedereen kan zich erop instellen, ook de softwareleveranciers. Dat zijn degenen die straks mede loonaangiftes zullen verzorgen. Daardoor hebben wij wellicht geen vier jaar nodig voor het realiseren van de beoogde verlichting van de administratieve lasten, maar drie jaar. Nadat het parlement het wetsvoorstel heeft geaccordeerd, kan iedereen er immers mee aan de slag.
Dit waren mijn inleidende opmerkingen. Ik ga nu verder met de specifiekere vragen van de leden. De heer Van Vliet vroeg of er met dit voorstel met 25 maatregelen nog sprake is van vereenvoudiging. Daar ben ik eigenlijk net al even op ingegaan. Het is soms complexer om een complex wetsvoorstel te vereenvoudigen dan het oorspronkelijke complexe wetsvoorstel op tafel te leggen.
De heer Van Vliet heeft nog een vraag gesteld over de levensloopuitkering. Hij heeft er terecht op gewezen dat er nog enige discoördinatie overblijft, met name bij de levensloopuitkering die wordt opgenomen na de leeftijd van 61 jaar. Dat klopt. Na de leeftijd van 61 jaar worden over die levensloopuitkering geen premies werknemersverzekeringen meer geheven. Die uitkeringen worden als het ware behandeld als VUT-uitkeringen. Daarom worden er geen premies over geheven. Een alternatief is om over levensloopuitkeringen die worden opgenomen na het 61ste levensjaar ook de doorwerkbonus uit te keren. Dan is het probleem dat de heer Van Vliet schetste, opgelost. De Kamer heeft echter een motie, ik meen van mevrouw Koşer Kaya, aangenomen waarin wordt gesteld dat dit ongewenst is. Dan zouden mensen die een levensloopuitkering opnemen als vervroegd pensioen immers toch beloond worden als zouden zij doorwerken, terwijl zij dat dus niet doen. Ik zie geen aanleiding om een maatregel te nemen om deze, overigens beperkte discoördinatie, op te heffen.
Ik wijs erop dat in het regeerakkoord is opgenomen dat de levensloop- en de spaarloonregeling geïntegreerd zullen worden in een vitaliteitsregeling. Over de vormgeving daarvan is nu nog niets bekend. Ik zou mij echter zeer wel kunnen voorstellen dat bij de uitwerking van die vitaliteitsregeling ook wordt gekeken of er sprake is van discoördinatie of niet. Het liefst hebben wij natuurlijk helemaal geen discoördinatie. Indien en voor zover er nog overgangsregelingen worden getroffen voor de "Museumpleiners", faseren die de bestaande discoördinatie als het ware uit. Dit hangt dus heel nauw samen met wat er rondom dit dossier gaat gebeuren.
De heer Van Vliet had ook nog een vraag over inkomenseffecten, namelijk wat er gebeurt met de resterende 12% van de werknemers. In de stukken staat immers dat voor 88% van de huishoudens de effecten beperkt zijn tot tussen de 1,5% positief en 1,5% negatief. Voor de overige 12% van de huishoudens zijn de inkomenseffecten groter, zowel in positieve als in negatieve zin. Daarbij geldt wel dat lage inkomens er vaker op vooruitgaan dan hoge inkomens. Ik verwijs naar de inkomenseffecten die in de memorie van toelichting zijn gepresenteerd, op bladzijde 13. Daar staan de inkomenseffecten eigenlijk in een puntenwolk. Daarin is wel ongeveer te zien waar de uitschieters zitten. Er staat ook een heel keurige tabel in over het aantal huishoudens dat zich binnen bepaalde bandbreedtes bevindt.
Mevrouw Neppérus en de heer Omtzigt hebben mij gevraagd of ik een onderbouwing kan geven van de administratievelastenreductie ter waarde van 380 mln. De loonheffingen leiden tot een opbrengst van ruim 122 mld. voor de overheid. Ik zei zojuist al dat de loonheffing daarmee de belangrijkste inkomstenbron is van de overheid. Deze opbrengst heeft echter ook een keerzijde. Bedrijven en instellingen die deze loonheffingen moeten inhouden op het loon, zijn jaarlijks 1,3 mld. kwijt om aan deze wettelijke verplichting te voldoen. Eigenlijk zou je dit onbezoldigde herendiensten moeten noemen. Het bedrag van 1,3 mld. is bescheiden als wij het afzetten tegen de opbrengst van 122 mld. Het gaat "slechts" om 1% van het laatste bedrag. Toch is dit verreweg de grootste veroorzaker van administratieve lasten die worden veroorzaakt door de rijksoverheid. Met de uniformering van het loonbegrip willen wij nog een flinke stap zetten bij het terugdringen van de administratieve lasten.
Ik geef onmiddellijk toe dat het ramen van deze reductie van de administratieve lasten erg lastig is. Uitgaven en inkomsten kun je aan het einde van het jaar gemakkelijk berekenen, maar bij administratieve lasten is dat complexer. Sommige cijfers weerspiegelen bijvoorbeeld niet de administratieve lasten zoals ze door burgers of bedrijven worden ervaren. Deze berekeningen, die Actal voor ons toetst, creëren in zekere zin een Haagse werkelijkheid. Het is niettemin deze Haagse werkelijkheid die ons aanzet tot het verminderen van de administratieve lasten.
In de stukken staat al dat de opbrengst van 380 mln. is gebaseerd op de verwachting dat door de uniformering van het loonbegrip vooral mkb-bedrijven meer in staat zullen zijn om zelf met behulp van simpele software de loonadministratie en de loonaangifte uit te voeren op basis van de eigen salarisadministratie. Dit kunnen zij dan zelf doen, terwijl zij nu nog een relatief duur loonadministratiebureau moeten inhuren. Ik begrijp best dat mevrouw Neppérus – zij is de penningmeester en daarmee eigenlijk ook de personeelschef van de hardwerkende werknemers van de VVD-fractie – zal zeggen: ik ga die loonadministratie niet zelf doen. Toch zullen er uiteindelijk heel veel bedrijven zijn die dat straks wél zelf gaan doen. Op dit moment doet slechts 10% van de mkb-bedrijven de loonadministratie zelf. Het is natuurlijk de vraag of straks 90% die loonadministratie zelf doet. De waarheid zal wel ergens in het midden liggen.
Ik wijs er echter ook op dat bijvoorbeeld loonaangiftesoftware buitengewoon specifieke software is. Slechts enkele bedrijven bieden deze software aan. Als er eenvoudiger loonaangifteprogrammaatjes op de markt komen, zal op dat vlak ook een zekere competitie plaatsvinden. Ook dat zou ertoe kunnen leiden dat de loonaangiftes een stuk goedkoper worden. Daarvan ben ik in ieder geval overtuigd. Er ontstaat dus meer marktwerking. Het feit dat er meer aanbieders op de markt komen, zou ertoe moeten leiden dat de prijzen dalen. Zelfs als een belangrijk gedeelte van de mkb-bedrijven de loonaangifte dus blijft uitbesteden, zal dat toch tegen lagere prijzen gebeuren. Dat is althans mijn verwachting.
Devoorzitter:
De penningmeester heeft een vraag. Mevrouw Neppérus heeft het woord.
MevrouwNeppérus (VVD):
De staatssecretaris zegt zelf dat deze getallen een beetje een Haagse werkelijkheid creëren. Zal de werkelijkheid niet zijn dat, nog los van politieke fracties in de Tweede Kamer, veel kleine bedrijven dit helemaal niet zelf gaan doen? Ik geloof direct dat dit zal leiden tot lastenverlichting, maar het enorme bedrag aan besparingen dat wordt genoemd, lijkt mij een heel mooie droom, maar nog niet direct de werkelijkheid. Is de staatssecretaris dat met mij eens?
StaatssecretarisWeekers:
Het is zeker een mooie droom als dit bedrag zou kunnen worden bespaard. Ik wil echter niet zeggen dat het bezijden de potentiële werkelijkheid ligt. Dat zeker niet. Het bedrag wordt in de stukken goed onderbouwd. Uiteindelijk zal de praktijk moeten leren in hoeverre deze besparing wordt bereikt. Ik slinger deze bedragen niet verder de wereld in. Ik wijs er echter wel op dat ze zijn gebaseerd op de systematiek van de berekening van de administratieve lasten. Het past bij de manier waarop wij die uiteindelijk in de boeken krijgen. Soms denk ik bij bepaalde wetsvoorstellen: wat hier uitrolt aan verzwaring of verlichting van administratieve lasten, lijkt mij wat overdreven. Wij zullen uiteindelijk in de praktijk moeten zien wat het gaat worden. Maar zoals ik ook in mijn inleiding heb aangegeven, is dit een heel belangrijke stap die uitnodigt om te bekijken of wij nog verdere stappen kunnen zetten. Als wij zouden kunnen komen tot een (hybride) loonsomheffing, waarvan in het regeerakkoord staat dat wij dat eens moeten onderzoeken, dan wordt het voor heel veel werkgevers echt een stuk makkelijker om zelf loonaangifte te doen. Dit is een eerste stap die je daar zeker voor moet nemen.
MevrouwNeppérus (VVD):
Nu gaan wij wel heel ver in de toekomst kijken. Maar de staatssecretaris zei net af en toe ook wel eens te denken: gut, wellicht is dat wel erg in een bepaalde richting gedacht. Spreekt hij daar ook wel eens over met een organisatie die daarover gaat? Wellicht kunnen ervaringen uit de praktijk daar namelijk verder bij helpen.
StaatssecretarisWeekers:
Natuurlijk. Ik spreek veel met ondernemers, met de koepels, met MKB-Nederland en VNO-NCW, maar ook met het Adviescollege toetsing administratieve lasten (Actal). Dit soort zaken nemen wij daarin mee. Bij administratieve lasten gaat het mij vooral om het volgende. Je kunt op papier van alles opschrijven en prachtige rekenmodellen maken, maar uiteindelijk telt maar één ding: wat zijn de administratieve lasten zoals die door een ondernemer worden ervaren? Dat is het enige wat echt belangrijk is.
MevrouwNeppérus (VVD):
Wij wachten maar af wat de werkelijkheid gaat brengen.
StaatssecretarisWeekers:
Als wij werken aan verdere voorstellen, dan moeten wij niet alleen afgaan op wat er uit bepaalde rekenmodellen rolt, maar vooral ook kijken naar hoe dat wordt ervaren. Ik blijf er echter bij dat dit wetsvoorstel zonder meer leidt tot een zeer forse administratievelastenverlichting.
Mevrouw Neppérus en de heer Bashir hebben ook gevraagd welke lessen er uit het verleden zijn getrokken en welke maatregelen worden getroffen om nieuwe grote problemen bij de Belastingdienst te voorkomen. Het wetsvoorstel zoals het nu voorligt, is uitvoerbaar door de Belastingdienst. Gezien de ervaringen in het verleden met toeslagen, die mevrouw Neppérus nog als geen ander kan herinneren, en SUB/Walvis, gaat de Belastingdienst nu anders om met de implementatie van grote projecten en ICT. De nadruk ligt op beheerst implementeren. Dat heeft verschillende verschijningsvormen. Een van die verschijningsvormen is het stapsgewijs implementeren. Dat doen wij bijvoorbeeld met de vooringevulde aangifte. Elk jaar komen daar weer een paar nieuwe domeinen bij. Volgend jaar worden ook de bankgegevens van belastingplichtigen vooringevuld. Bij dit wetsvoorstel heeft de heer Franke geadviseerd om het een jaar later in werking te laten treden. Dat is een alternatieve manier van beheerst implementeren. Ik heb mij voorgenomen om dit uitgangspunt te laten zijn van beleid, want je kunt prachtige plannen hebben, maar als de uitvoeringspraktijk het uiteindelijk niet aankan, loop je hartstikke vast. Dat moeten wij ook goed met elkaar wisselen, want veel politici is de drang eigen om iets te willen bereiken in het land en graag snel, wat op zichzelf een goede eigenschap is. Tegelijkertijd loop je dan tegen de weerbarstige uitvoeringspraktijk aan dat bijvoorbeeld hele ICT-systemen moeten worden aangepast voor iets wat je eigenlijk morgen wilt invoeren. Dat kost vaak meer tijd dan je wenselijk acht. Maar met die realiteit hebben wij wel te maken. Daar zullen wij elkaar de komende tijd dan ook vaker over spreken.
Mevrouw Neppérus heeft gevraagd of ik kan toezeggen dat er een tussenstand wordt gegeven, onder meer met betrekking tot toeslagen. Ik ga ervan uit dat deze tussenstand ook betrekking heeft op de implementatie van dit wetsvoorstel, zodat duidelijk wordt of alles nog op koers ligt, of we tegen problemen aanlopen en hoe het zit met externe partijen. Ik zeg dat graag toe. Ik stel mij zo voor dat ik de Kamer niet belast met allerlei stukken en dat ik dit daarom opneem in de halfjaarlijkse rapportages over de Belastingdienst. De Kamer ontvangt deze ieder jaar in juni en december, waarna we erover spreken. Ik zal in deze rapportages ook ingaan op de voortgang van de implementatie van het nieuwe toeslagensysteem en op de realisatie van de correctiefaciliteit die ik heb aangekondigd in mijn brief van maart. Die faciliteit zou bij de invoering in 2013 wel ingebouwd kunnen worden in de machine, maar nog niet eerder, om de gevolgen voor de toeslagvoorschotten zo veel mogelijk te voorkomen. Als de Kamer nog vragen heeft over andere onderdelen, kan zij bij de bespreking van de eerstvolgende rapportage in het voorjaar vragen of ik in de daaropvolgende rapportage heel specifiek daarop wil terugkomen. Die bereidheid bestaat ten volle.
Mevrouw Neppérus en de heer Groot hebben, net als enkele anderen, vragen gesteld over de Zorgverzekeringswet. Zo is gevraagd of door de wijziging van die wet lastenverzwaringen optreden en of er effecten zijn voor werknemers. Mevrouw Neppérus heeft met name gevraagd of het mogelijk is om na een bepaalde periode te meten wat dit wetsvoorstel in de praktijk betekent. Bij de introductie van de Zorgverzekeringswet is afgesproken dat voor werknemers de helft van de premie via de werkgevers loopt, via een inkomensafhankelijk deel, en de andere helft via de nominale premie. Aan die uitgangspunten wordt niet getornd. Het zou ook niet juist zijn om daaraan te tornen in een wetsvoorstel dat niet beoogt om beleidsmatig te zijn op dit soort terreinen. Wat dat betreft kon ik het pleidooi van VNO-NCW niet zo heel goed plaatsen, dat zei: licht dat eruit, want wij maken ons grote zorgen over de ontwikkelingen van de zorgpremies. Ik kan mij die zorgen best voorstellen en die worden vast breed gedeeld. De vraag of je verandering moet aanbrengen in datgene wat werkgevers en datgene wat werknemers betalen hoort alleen niet in het kader van dit wetsvoorstel thuis. Die discussie moet maar gevoerd worden met minister Schippers. Ik heb in politieke kringen niet gehoord dat daar verandering in zou moeten worden gebracht, dus ik zou dit wetsvoorstel daar niet mee willen belasten.
Het wetsvoorstel is budgettair neutraal en lastenneutraal. Dat blijft ongewijzigd. Ik zie dan ook geen reden om de lastenontwikkeling in dit kader te monitoren. Ik zie wel reden – dit gebeurt alleen al jaarlijks – om het hele lastenkader te monitoren. Zoals de Kamer ongetwijfeld weet, kennen we een uitgavenkader met betrekking tot de begroting en een lastenkader. Als het lastenkader wordt overschreden, simpelweg omdat de zorguitgaven hoger zijn dan geraamd, dan zullen daarvoor compenserende maatregelen moeten worden getroffen. Als de zorgpremies meer stijgen dan in de Startnota van het kabinet staat, waarin de uitgangspunten voor deze regeerperiode zijn opgenomen, zal op andere onderdelen bezuinigd moeten worden en aan lastenverlichting worden gedaan. In de afgelopen jaren is de praktijk ook geweest dat waar werkgevers te maken hebben met stijgende premies, zij worden gecompenseerd en dat als burgers worden geconfronteerd met stijgende zorgpremies, zij daar ook compensatie voor ontvangen. Het uitgangspunt is echter het kader dat aan het begin van de kabinetsperiode is afgesproken. Daar zit de komende jaren een behoorlijke groei in.
De heerOmtzigt (CDA):
De staatssecretaris geeft aan dat het wetsvoorstel in principe lastenneutraal is, niet op microniveau, maar op macroniveau. Dat is het op het moment van berekening. Volgend jaar kunnen echter de Zvw-bijdragen anders – lees: hoger – zijn, want binnen het zorgkader is het risico op overschrijding wat groter dan dat op onderschrijding, zo leren de afgelopen tien jaar. De WW-premie zou bijvoorbeeld anders kunnen zijn. Zo zou nog een aantal zaken volstrekt anders kunnen zijn. Dan is het op macroniveau niet meer lastenneutraal bij de berekeningen van volgend jaar. Om die reden vragen wij de staatssecretaris om begin volgend jaar, in april of mei, een geactualiseerde versie aan de Kamer te sturen. Dan kunnen wij zien of bijvoorbeeld de koopkrachteffecten toch iets anders zijn, zodat wij kunnen nagaan of het nog steeds neutraal is. Is de staatssecretaris daartoe bereid?
StaatssecretarisWeekers:
Ik begrijp de wens van de Kamer. Er is echter één moment in het jaar waarop het kabinet beslist over de hele koopkracht en dat is tijdens de augustusbesluitvorming. Uiteindelijk heeft dat zijn weerslag in de Prinsjesdagstukken. Ik begrijp de zorgen van de heer Omtzigt aldus. Hij zegt dat bij dit wetsvoorstel een omvangrijk pakket aan flankerende maatregelen nodig is om de zaak lasten- en budgetneutraal te laten verlopen, binnen de marges van de koopkracht die zijn aangegeven in dit wetsvoorstel. Het kan inderdaad zo zijn dat bepaalde premies veranderen. Met name de zorgpremie kan hoger of lager zijn dan wij hierin aannemen; de kans dat zij hoger is, is groter dan de kans dat zij lager is. Ik heb zojuist gezegd: binnen de afspraken over het lastenkader wordt dat gecompenseerd. Dit wordt als het ware gecorrigeerd.
Ik zou het een weinig zinvolle actie vinden om tussentijds, bijvoorbeeld in april volgend jaar, met een partieel plaatje naar de Kamer te komen om te vertellen wat op dat moment de stand van zaken ten opzichte van dit wetsvoorstel is. Volgens mij is het veel belangrijker en interessanter voor de Kamer om te worden geïnformeerd als wij de definitieve cijfers hebben waarop de Prinsjesdagstukken zijn gebaseerd en waarmee het koopkrachtbeeld wordt gefinetuned. Dat gebeurt bij de augustusbesluitvorming; daarna, bij de presentatie van de Prinsjesdagstukken, kunnen wij de Kamer dan informeren.
De heerOmtzigt (CDA):
De CDA-fractie handhaaft haar vraag of hierop in het voorjaar kan worden teruggekomen. Het gaat niet alleen om dit punt, maar ook om het punt van alimentatie, zorgtoeslagen en dergelijke. De reden daarvoor is vrij duidelijk. In de aanloop naar de augustusbesluitvorming kan de Kamer dan wellicht een motie indienen om de regering te verzoeken om nog eens heel goed op te letten op punt a of punt b tijdens die augustusbesluitvorming. Het gaat hier om een behoorlijk omvangrijk pakket. Er zitten allerlei toeslagen achter. Ik noemde de alimentatie al en straks komen we misschien nog terug op de pensioenen. Een tussenstand zou wenselijk zijn.
StaatssecretarisWeekers:
Als de Kamer behoefte heeft aan informatie, wil ik daar altijd in voorzien; begrijp mij niet verkeerd. De vraag is alleen: wat heb je er uiteindelijk aan als het nog bewegende panelen zijn? In april heb je nog geen definitief beeld op basis waarvan de koopkrachtbesluitvorming plaatsvindt. Je hebt dan slechts het partiële beeld zoals dat in dit wetsvoorstel besloten ligt. Je gaat tussentijds de bijlage aanpassen, waarvoor nu al aan pakweg 25 knoppen is gedraaid. Dat ga je dan volgend jaar, in april, nog een keer doen. Wat zou er moeten wijzigen om tot ongeveer dit koopkrachtresultaat te komen? Daarmee ben je er echter nog niet. In augustus wordt het beeld pas "vastgeprikt" en gaat de zaak weer schuiven. Het heeft iets weg van werkverschaffing. In die zin is de exercitie niet zo zinvol. Ik begrijp dat de heer Omtzigt niet wil dat dit wetsvoorstel ertoe leidt dat er een heel ander koopkrachtbeeld ontstaat dan verondersteld mocht worden. De inzet is om het koopkrachtbeeld dat in het wetsvoorstel bestaat, mee te nemen in de augustusbesluitvorming.
De heerGroot (PvdA):
Begrijp ik goed dat de staatssecretaris zegt dat alle flankerende maatregelen niet in het wetsvoorstel hadden hoeven te staan, maar ook in de augustusbrief opgenomen hadden kunnen worden? Ik ondersteun het verzoek van de heer Omtzigt: je wilt toch opnieuw inzicht krijgen in de budgetneutraliteit van het voorstel?
StaatssecretarisWeekers:
Als de Kamer bezorgd is dat zij in augustus volgend jaar wellicht geen goed beeld krijgt – althans, de Kamer krijgt de informatie in september – waardoor zij de aansluiting met dit wetsvoorstel mist en zij onvoldoende een link kan leggen, dan wil ik best bekijken hoe ik daaraan tegemoet kan komen om die zorg weg te nemen. We hebben in april al een eerste indicatie, een tussenstand, in de vorm van het Centraal Economisch Plan (CEP) van het CPB. Wij zouden moeten bekijken wat dit betekent voor dit wetsvoorstel en aan welke knoppen je ongeveer moet draaien om tot een vergelijkbaar eindresultaat voor de lasten van burgers en bedrijven te komen. Ik zeg er wel bij dat dit beeld nog verandert tussen april en augustus. Dat weten de heren Groot en Omtzigt als geen ander. Als je de knoppen dan in april opnieuw hebt afgesteld, moeten die in augustus nog eens opnieuw worden afgesteld. Als de Kamer dat nodig heeft om voldoende comfort te houden bij dit wetsvoorstel, wil ik die exercitie wel uitvoeren.
De heerOmtzigt (CDA):
Ik dank de staatssecretaris voor zijn toezegging dat we die exercitie in het voorjaar, rond het verschijnen van het Centraal Economisch Plan, krijgen. Dat is misschien een goede reden om op dat moment een kleine update van het wetsvoorstel te sturen en daarin mee te nemen of alles qua software en andere zaken volgens plan verloopt. Dan kunnen wij over een jaar nog eens bekijken hoe het ervoor staat. Dat is een "leerding" voor de Kamer van bijvoorbeeld de operatie-Walvis. Wij hoeven niet de Algemene Rekenkamer erop af te sturen, zoals het lid Weekers destijds voorstelde.
StaatssecretarisWeekers:
Het zou deze staatssecretaris een lief ding waard zijn als wij dat voor dit wetsvoorstel achterwege kunnen laten. Het is op zichzelf een prima afspraak om over een jaar zo'n actueel mogelijke tussenstand van alles te krijgen, gelet op de vragen die in de Kamer leven.
Devoorzitter:
We kiezen dus voor het "leerding" van de heer Omtzigt?
StaatssecretarisWeekers:
Ja, het "leerding".
De heer Omtzigt vroeg waarom er geen gebruik is gemaakt van de mogelijkheid om het WGA-verhaal af te schaffen. Het kabinet heeft zich steeds op het standpunt gesteld dat de verhaalmogelijkheid een civiele kwestie tussen cao-partijen is en dat de verhaalde premie niet aftrekbaar is. Omdat de verhaalde premie uit het nettodeel van de werknemer betaald wordt, is er ook geen sprake van discoördinatie. Het afschaffen van het WGA-verhaal is derhalve niet aan de orde bij dit wetsvoorstel, dat gericht is op het afschaffen van discoördinatie. Ik kan wel zeggen dat het kabinet neutraal staat tegenover het afschaffen van de verhaalmogelijkheid, maar het is een kwestie voor de sociale partners.
Ik was al bezig met de verdere beantwoording van de vragen van de heer Omtzigt. Als ik de volgorde van sprekers wil aanhouden, doe ik de andere sprekers daarmee tekort en dat wil ik niet. Ik was bij de heer Braakhuis gebleven. Hij heeft vragen gesteld over de vereenvoudiging in z'n algemeenheid en hij heeft daarvoor ook drie of vier concrete suggesties gedaan, bijvoorbeeld voor de 180 loongegevens op de loonaangifte en de verdere harmonisatie van de loonbegrippen voor sociale voorzieningen en pensioenen. Deze vragen van de heer Braakhuis zijn begrijpelijk. Voor een deel loopt het genoemde ook parallel met de ideeën die ik zelf heb. Als je de zaak met het oog op vereenvoudiging aan het doorlichten bent en je ziet dat 180 vragen worden gesteld, dan zul je daar toch vooral naar moeten kijken.
De heerBraakhuis (GroenLinks):
Gaat de staatssecretaris hiermee aan de slag? Hoef ik daar dus geen motie voor in te dienen? Zegt de staatssecretaris mij toe dat hij dat gaat onderzoeken en dat de PANA zal worden ingekort?
StaatssecretarisWeekers:
Ik zal in elk geval kijken naar de verdere vereenvoudigingsmogelijkheden, ook van de loonaangifte. Ik zal dat met name betrekken bij de loonsomheffing. De andere twee punten zal ik daar ook bij betrekken.
Straks kom ik in de fiscale agenda in elk geval op dit soort thema's terug. Ik kan mij voorstellen dat, als de heer Braakhuis daarbij dingen mist, wij die bespreken in dat debat. Daarmee is het punt wat mij betreft alvast geagendeerd.
De heer Braakhuis heeft verder gevraagd of ik naar aanleiding van het wetsvoorstel ULB het Witteveenkader wil aanpassen. De heer Omtzigt vraagt of ik ruimte zie om in overleg te treden met de pensioenkoepels, de verzekeraars en de sociale partners om te komen tot een uniformering van het pensioengevend loon, overeenkomstig het loonbegrip in dit wetsvoorstel. Ik ben bereid om daarover het komende jaar met pensioenkoepels, verzekeraars en sociale partners in overleg te treden.
Dan het Witteveenkader. Het wetsvoorstel ULB leidt tot een verlaging van het fiscale loon en zo'n verlaging van het fiscaal loon raakt ook de fiscale pensioengrondslag omdat deze aan het loonbegrip is gerelateerd. Civielrechtelijk wordt een collectieve regeling in de inkomensafhankelijke bijdragen veelal niet tot de pensioengrondslag gerekend. Toch ben ik bereid om nog eens naar de gevolgen van dit wetsvoorstel voor het pensioengevend loon te kijken. Ik wil daarop terugkomen bij de bespreking van het wetsvoorstel inzake de AOW, waarbij de pensioenleeftijd wordt verhoogd. In dat voorstel zal het Witteveenkader vanwege de taakstelling in 2013 sowieso moeten worden aangepast. Voor een eventuele uniformering van het pensioengevend loon heb ik meer tijd nodig vanwege de daarvoor noodzakelijke overleggen met de pensioenuitvoerders en de sociale partners.
De heerBraakhuis (GroenLinks):
Zegt de staatssecretaris daarmee dat hij het Witteveenkader gaat aanpassen aan het nieuwe loonbegrip?
StaatssecretarisWeekers:
Nee, dat zeg ik niet. Ik zeg dat ik het Witteveenkader sowieso moet gaan aanpassen vanwege de afspraken die zijn gemaakt in het regeerakkoord. Ik doel nu op het langer doorwerken, tot 66 jaar. De Kamer zal daarvoor uiteindelijk ook een wetsvoorstel krijgen. Ik sprak over de uniformering van het loonbegrip en het pensioengevend loon. Dat zijn zaken die uit elkaar lopen. Ik ga echter niet over het pensioengevend loon. Ik moet daarover dus overleg voeren, niet alleen met sociale partners, maar natuurlijk ook met pensioenuitvoerders. Ik zal nagaan of zij voordelen zien in een betere coördinatie. Als dat allemaal gevolgen heeft voor het Witteveenkader, dan betrek ik dat daar natuurlijk bij.
De heerBraakhuis (GroenLinks):
De staatssecretaris heeft gelijk. Het zullen de sociale partners zijn die dit samen met de staatssecretaris zullen moeten oplossen. Gaat de staatssecretaris nu dus met de sociale partners in overleg om het Witteveenkader aan te passen aan het uniforme loonbegrip?
StaatssecretarisWeekers:
Ik heb gezegd dat ik het thema zoals dat is aangesneden door de heer Braakhuis, met sociale partners zal bespreken. Als dat uiteindelijk ook gevolgen heeft voor het Witteveenkader, dan zal dat daarbij uiteraard betrokken worden.
De heerOmtzigt (CDA):
Als ik het goed begrijp, wordt het Witteveenkader door dit wetsvoorstel in principe niet geraakt. De Zvw wordt nu buiten het loonbegrip geplaatst, maar kan nog steeds in het loonbegrip van het Witteveenkader gebracht worden. Zegt de staatssecretaris toe dat hij met de pensioenkoepels en de sociale partners om de tafel gaat zitten om te bekijken of het pensioengevend loon kan worden gebaseerd op het nieuwe, uniforme loonbegrip en dat hij daartoe binnen vier à vijf maanden een voorstel doet? Hij kan ook zeggen dat de onderhandelingen over de pensioenen niet helemaal lukken, want dat schijnt ook nog wel eens te gebeuren in die sector.
StaatssecretarisWeekers:
Ik ga mij hier niet op een bepaalde datum vastleggen. Ik heb al toegezegd dat ik bereid ben om gesprekken met de sociale partners aan te gaan, maar ik kan ze niet dwingen. Het hele pensioenverhaal is uitermate ingewikkeld. Ik zie voordelen als je de discoördinaties in de pensioengrondslag zou kunnen samenvoegen. Het is nog niet noodzakelijk om bij dit wetsvoorstel het Witteveenkader aan te passen. Er is wel een andere noodzaak om dat kader aan te passen, en daarover kom ik met voorstellen, simpelweg omdat civielrechtelijk de inkomensafhankelijke bijdrage voor de Zorgverzekeringswet veelal geen onderdeel is van de pensioengrondslag. Ik ben bereid om die gesprekken aan te gaan. Als ik daarover iets zinnigs kan melden, doe ik dat.
De heerOmtzigt (CDA):
Ik noem een termijn, omdat dat voorstel over het Witteveenkader naar de Kamer komt. Dat zou een uitstekende mogelijkheid zijn om dat met elkaar te integreren. Het kan ook zijn dat de gesprekken over de pensioenen niet slagen, zoals ik al zei, want we zien nu ook dat het niet meteen lukt, maar dat kan ook de boodschap zijn over vier maanden. Het is geen resultaatverplichting, maar gewoon een verzoek om te bekijken of het mogelijk is om dat te integreren.
StaatssecretarisWeekers:
De voorstellen met betrekking tot het Witteveenkader om de in het regeerakkoord aangekondigde besparing te realiseren, zullen snel naar de Kamer komen. Het is van belang om deze voortvarend te behandelen om de ingeboekte besparing daadwerkelijk op het gewenste tijdstip te realiseren. Het zou jammer zijn om dat wetsvoorstel op te houden om deze thematiek daar helemaal in mee te nemen. Ik zeg de heer Omtzigt graag toe dat ik verkennende gesprekken zal voeren met sociale partners en pensioenuitvoerders, over de vraag of zij hier iets in zien. Het antwoord kan zijn dat zij er totaal niets in zien, omdat zij wel andere zorgen aan hun hoofd hebben. Dat kan ik dan ook melden aan de Kamer. Hebben zij er wel oren naar, dan kunnen we kijken naar het beste vehikel en het beste moment om dat erin te vlechten. Dat zal ik dan uiteraard ook aan de Kamer melden.
De heerOmtzigt (CDA):
Kunt u dan vlak na het zomerreces een meldinkje doen? Al is het maar een briefje. Het gaat mij erom dat de implementatie voorbereiding vergt. Als het niet lukt, is dat ook een mededeling, maar dit is niet zo ingewikkeld als het pensioencontract.
StaatssecretarisWeekers:
De verkenning of de sociale partners en de pensioenuitvoerders er wat in zien en of zij bereid zijn om dit nader uit te werken, kan natuurlijk vrij snel gebeuren. Als de Kamer mij daar de komende maanden de tijd voor geeft, krijgt zij in of kort na het zomerreces een terugkoppeling over wat die gesprekken hebben opgeleverd.
Devoorzitter:
De staatssecretaris continueert en gaat een beetje richting het einde van zijn bijdrage, denk ik.
StaatssecretarisWeekers:
Er zijn nog wat vragen, voorzitter, maar als u zegt: het is goed, dan luister ik altijd naar de voorzitter.
Devoorzitter:
Ik kan uren naar u luisteren, dus gaat u verder.
StaatssecretarisWeekers:
Wat mij betreft zal het ook geen uren hoeven te duren.
Voorzitter. De heer Braakhuis heeft nog gevraagd of de spaarloonregeling kan worden afgeschaft. Dat is een onderdeel van het regeerakkoord dat in elk geval zijn steun geniet, proef ik. In het regeerakkoord wordt aangekondigd dat de spaarloonregeling en de levensloopregeling worden samengevoegd. De huidige regelingen worden afgeschaft en uiteindelijk vertaald in een vitaliteitsregeling. De Kamer zal nog even geduld moeten hebben, voordat zij weet wat deze precies zal worden.
Er staan volgens mij nog drie concrete vragen van de heer Groot open. Ik ben al even ingegaan op zijn betoog, waar ik heel veel in herken. De heer Groot maakte een uitstekende analyse toen hij zei dat de AWf-franchise in feite een kruissubsidie is. Ik wil hem dan ook complimenteren met die analyse. Het is inderdaad een kruissubsidie voor werknemers die veel gebruikmaken van de WW, maar voor wie geen premie wordt betaald als gevolg van die franchise. Eigenlijk heeft de heer Groot mij ook het gras voor de voeten weggemaaid door aan te geven dat de werkgelegenheidseffecten van de afschaffing van die franchise volgens het CPB verwaarloosbaar zijn.
De heer Groot heeft voorts gevraagd of ik kan toezeggen dat ook in de toekomst de afdrachten voor WW, WAO en Zorgverzekeringswet waarvoor de werknemer betaalt, op het loonstrookje worden vermeld. Ik wil toch even terug. Ik begrijp de vraag van de heer Groot op zichzelf heel goed. Een werknemer krijgt een loonstrookje met een brutoloon en een nettoloon, en dat is het dan. Maar als de werknemer dat loonstrookje ziet, dan heeft hij niet in de gaten dat de werkgever ook nog tal van andere zaken voor de werknemer betaalt. De werkgever betaalt om ervoor te zorgen dat de werknemer is verzekerd tegen werkloosheid en tegen andere zaken. De werkgever betaalt een belangrijk deel van de zorgpremie. Uiteindelijk zijn de totale werkgeverslasten inclusief de loonkosten, inclusief dat brutoloon, voor de werkgever ook relevant in het kader van de onderhandelingen over het loon. Het is dus op zichzelf wel goed als die notie bestaat. Ik begrijp dus de vraag van de heer Groot.
Tegelijkertijd is een van de belangrijkste doelen van dit wetsvoorstel om het loonstrookje zo eenvoudig mogelijk te maken. Het moet voor werknemers duidelijk zijn waarvoor zij betalen. Op het loonstrookje moeten het loonbedrag, de bedragen waaruit dit is samengesteld en de bedragen die op het loonbedrag zijn ingehouden, worden vermeld. Dat is ook geregeld in het Burgerlijk Wetboek. Werkgevers zijn niet verplicht om te melden welke premiebedragen zij voor hun werknemer afdragen. Dat gebeurt nu ook niet over alle werkgeverspremies. We zeggen dat het loonstrookje een stuk eenvoudiger moet worden. Heel veel posten die er nu op staan, kunnen eraf worden gehaald. Dan zou het op zichzelf raar zijn om er straks een aantal dingen op te zetten die er nu ook niet op staan. De vraag is: wordt het daarmee begrijpelijk voor die werknemer. Ik denk, eerlijk gezegd, van niet.
Gelet op de eerdere notie van de heer Groot, wil ik best wel eens nadenken over een oplossing hiervoor. Ik zou kunnen kijken naar de betekenis van een vermelding daarvan op de jaaropgave. Dan heb je één moment in het jaar waarop je dit soort informatie kwijt kunt. Ik teken daar echter nu alvast bij aan dat mensen die relevante bedragen dan ook ergens willen kunnen invullen op hun aangifte inkomstenbelasting. De ervaring bij de Belastingdienst leert dat als er meerdere bedragen op zo'n jaaropgave staan, mensen die ook ergens willen invullen. Ik wil de plussen en minnen daarvan wel eens op een rijtje zetten om te kijken hoe we daarmee kunnen omgaan. Het staat werkgevers uiteindelijk natuurlijk altijd vrij om dat te doen. Het staat uiteraard ook werknemersorganisaties vrij om te vragen of werkgevers dit vrijwillig willen toevoegen aan hun loonstrookje.
De heerGroot (PvdA):
Een vermelding op de jaaropgave zou ook al heel wat helpen. Maandelijkse loonstrookjes worden vaak weggegooid. Op het moment dat je je belastingformulier moet invullen, kijk je toch meestal wat nauwkeuriger. Dat zou dus iets kunnen helpen. Als de staatssecretaris toch een soort inspanning zou kunnen leveren om dit soort afdrachten zichtbaar te maken voor de werknemer, dan zou dat heel veel helpen.
StaatssecretarisWeekers:
Ik ga in elk geval eens even kijken wat de plussen en minnen zijn. Begrijp me niet verkeerd. Ik zeg niet toe dat ik ga verplichten dat die informatie zo meteen op de jaaropgave komt te staan. U hebt het vandaag naar voren gebracht. Ik ben best bereid om te kijken of dit een werkbare oplossing zou zijn. Ik stel mij voor dat ik op een gepast moment, wanneer ik meer dingen aan de Kamer meld, de plussen en minnen op een rijtje zet. Het is dan uiteindelijk aan de Kamer om te oordelen wanneer het wenselijk is.
Voorzitter. De heer Groot heeft ook gevraagd of ik de zorg deel over de kwetsbaarheid van de Belastingdienst en of ik bereid ben om de bezuiniging op de Belastingdienst te heroverwegen als blijkt dat die zorg zich materialiseert. Zoals ik al een paar keer heb gezegd staat voor mij een zorgvuldige en robuuste invoering van het wetsvoorstel voorop. Ik ben natuurlijk blij dat de heer Groot dat met mij eens is. Met het uitstel van de invoering streef ik die zorgvuldigheid na; liever goed een jaar later dan voorzienbare problemen een jaar eerder. Dat heeft niets te maken met meer of minder geld, maar met projecten die op een bepaald moment samenvallen. Ook al hadden wij nu fors extra geld beschikbaar, dan nog zou ik het probleem dat ik eind volgend jaar wel kan oplossen maar nu nog niet, niet kunnen oplossen. Sommige problemen hebben niets te maken met geld maar met de beperkingen van bijvoorbeeld de ICT-infrastructuur of met het feit dat er nog andere projecten lopen. Het stapelen van projecten kent ook zijn grenzen. Daar zit het hem meer in dan in geld.
Een cri de coeur mijnerzijds betreft het volgende. Als wij met elkaar de komende jaren in staat zijn om een aantal vereenvoudigingen te realiseren in de belastingen, in het aantal belastingen, in de complexiteit van bepaalde belastingen en in de complexiteit van de toeslagen, en als wij met elk wetsvoorstel vooral ook aandacht schenken aan de uitvoeringsaspecten, ben ik ervan overtuigd dat de Belastingdienst daarmee uiteindelijk het meest gediend is. Ook de kwaliteit van de Belastingdienst kan dan veel beter worden benut. De kwetsbaarheid van de Belastingdienst is er vooral als je de Belastingdienst opzadelt met zaken die schier onmogelijk zijn of die heel complex zijn en nog in een systeem moeten worden ingevoegd. Als wij de komende tijd samen die vereenvoudigingsslag kunnen maken, ben ik ervan overtuigd dat niet alleen de samenleving, maar ook de medewerkers van de Belastingdienst de Kamer en het kabinet dankbaar zullen zijn.
De heer Bashir heeft vragen gesteld over de gevolgen van het afschaffen van het werknemersdeel in de AWf-premie voor de verantwoordelijkheidsverdeling tussen werkgevers en werknemers en de invloed van de sociale partners. Hij maakt zich zorgen of de invloed van de sociale partners wel wordt geborgd. Ik meen dat de heer Groot erop heeft gewezen dat die zorg ook bij zijn fractie leeft. Die zorgen wil ik wegnemen. Het al dan niet handhaven van de verschuldigdheid van een deel van de AWf-premie door werknemers heeft op zichzelf niets te maken met de invloed die sociale partners hebben op de wetgeving die werknemers raakt. Op centraal niveau hebben organisaties van werkgevers en werknemers natuurlijk altijd betrokkenheid bij de Werkloosheidswet en andere werknemersverzekeringen. Die betrokkenheid vindt plaats via de Stichting van de Arbeid, via de leden van de Sociaal-Economische Raad en via het bestuur van de Raad voor Werk en Inkomen. Als ik als staatssecretaris van Financiën bezig ben met bepaalde plannen, praat ik natuurlijk ook met de sociale partners – soms met hen gezamenlijk, soms apart – over wat zij het liefste willen. Dit wetsvoorstel heeft dus geen gevolgen voor de rol van de sociale partners. Die is wat het kabinet betreft voldoende geborgd.
De heer Bashir heeft vragen gesteld over de koopkracht. Hij maakt zich met name zorgen over de laagste inkomens. De gevolgen van de loonkostenstijging voor de lage inkomens zullen meevallen. Deze vraag heeft vooral met de werkgelegenheidseffecten te maken. Het kabinet heeft het CPB gevraagd om het wetsvoorstel door te rekenen op arbeidsmarkteffecten. Het CPB concludeert dat het effect op de werkgelegenheid voor laaggeschoolden maximaal 0,1% is. Op grond hiervan verwacht ik niet dat er op dit terrein problemen zullen ontstaan. Als wij die problemen hadden verwacht, dan zouden wij natuurlijk met oplossingen zijn gekomen, want werkgelegenheid, vooral aan de onderkant van de arbeidsmarkt, is uitermate belangrijk. De heer Groot heeft daar in zijn bijdrage ook een heel mooie beschouwing aan gewijd.
De heer Bashir heeft ook zijn zorgen geuit over de alleenstaande ouders met een laag inkomen. Volgens hem zijn zij slecht af met dit wetsvoorstel, en dat zou hij graag gerepareerd willen zien. De inkomenseffecten van dit wetsvoorstel zijn divers, maar liggen voornamelijk tussen de plus 1,5% en de min 1,5%. Zoals ik zojuist al heb aangegeven, zal voorafgaand aan het moment van invoering het totale koopkrachtbeeld worden bekeken, inclusief de effecten van dit wetsvoorstel. Ik begrijp dat de Kamer ook dit wetsvoorstel wil bezien op inkomenseffecten, want je wilt er een gevoel bij hebben, in de trant van: is dit uiteindelijk een redelijke wet? Maar de finale afweging voor het kabinet vindt plaats in het kader van de augustusbesluitvorming. Dat vindt zijn weerslag in de koopkrachtcijfers die ook worden gepresenteerd in de Prinsjesdagstukken. Mijn ervaring is dat tussen de derde dinsdag in september en de laatste dag voor het kerstreces hierover uitvoerig wordt gesproken in dit huis. Ik deel wat dat betreft de zorg niet. Er is alle gelegenheid om hierover te spreken. Het is niet de bedoeling om met dit wetsvoorstel welke groep dan ook te pakken. Het is zoals sommige sprekers hebben aangegeven: als je iets vereenvoudigt, heb je altijd winnaars en verliezers. Dat probeer je zo goed mogelijk te compenseren, maar in een puntenwolk zie je ook bij bepaalde inkomensgroepen uitschieters naar boven en naar beneden. Ik denk dat dit een buitengewoon evenwichtig voorstel is.
De heerBashir (SP):
De staatssecretaris had het in de schriftelijke beantwoording voorafgaand aan dit debat, in de nota naar aanleiding van het verslag, over de prijs van vereenvoudiging. Hij heeft beargumenteerd dat juist deze groepen ook een prijs zouden moeten betalen. Als je het inkomensplaatje in zijn geheel bekijkt, zie je dat anderen, die wat meer inkomen hebben, er wel op vooruit gaan. Mijn vraag is dan: waarom moeten juist deze groepen – ik heb het over alleenstaanden, al dan niet met kinderen, met een minimuminkomen – de prijs van vereenvoudiging betalen? Laten wij dan die groepen compenseren.
StaatssecretarisWeekers:
Wij hebben geprobeerd zo evenwichtig mogelijk te compenseren. Ik zou de heer Bashir willen verwijzen naar pagina 13 van de oorspronkelijke memorie van toelichting, waarnaar ik zojuist ook de heer Van Vliet verwees. Daar staat de puntenwolk. Met name bij de laagste inkomensgroepen zijn er veel meer plussen dan minnen. De prijs van de vereenvoudiging is dat bepaalde specifieke compensaties misschien niet meer mogelijk zijn, maar als je naar het geheel kijkt, wordt de onderkant hiermee beter gecompenseerd dan de bovenkant. Dat is terecht door de heer Groot ook al zo geanalyseerd.
De heerBashir (SP):
In de nota naar aanleiding van het verslag staat een koopkrachtplaatje van voorbeeldhuishoudens. Daarin staat juist dat alleenstaande ouders met een minimumloon er 0,75% op achteruit gaan. Alleenstaanden met een minimumloon gaan er 0,25% op achteruit. Dat zijn de werkenden. De sociale minima die kinderen hebben gaan er 0,25% op achteruit. Je zou dit wetsvoorstel in het geheel moeten bezien. De zorgtoeslag wordt bijvoorbeeld bevroren en er worden dingen gedaan met de huurtoeslag. Al die dingen bij elkaar maken dat het op mijn fractie heel erg oneerlijk overkomt dat bijvoorbeeld werkenden op minimumloonniveau er weer eens op achteruit moeten gaan. Ik zou de staatssecretaris nog een keer willen vragen wat de argumentatie is om juist deze mensen de prijs van deze vereenvoudiging te laten betalen.
StaatssecretarisWeekers:
Het is niet zo dat de prijs van deze vereenvoudiging bij deze mensen wordt neergelegd. Als je een vereenvoudiging doorvoert, zitten daar altijd plussen en minnen aan vast. Die proberen we zoveel mogelijk te redresseren. Kijkend naar de tabel in de nota naar aanleiding van het verslag waar de heer Bashir net naar verwees, zie je dat bijvoorbeeld een alleenverdiener met kinderen op modaal niveau driekwart erop vooruitgaat, terwijl twee keer modaal erop achteruit gaat. Als je kijkt naar de sociale minima, dan gaat een paar met kinderen er een kwart op achteruit, maar bijvoorbeeld een alleenstaande ouder gaat er een kwart op vooruit, evenals een alleenstaande. Ik wil echt het beeld wegnemen als zouden de meest kwetsbaren de prijs betalen van deze vereenvoudiging. Dat is niet zo. Natuurlijk kun je niet elke groep in exact dezelfde mate compenseren. Er zitten een paar plussen bij, er zitten een paar minnen bij. Ik kan niet beter doen dan naar de stukken verwijzen en naar het betoog van de heer Groot: dit is uiteindelijk buitengewoon evenwichtig. Dat is het met name in de richting van de onderkant, terwijl er aan de bovenkant meer solidariteit wordt gevraagd.
De heerBashir (SP):
Voorzitter. Ik kan alleenstaande mensen met een minimuminkomen niet uitleggen dat zij erop achteruitgaan door te verwijzen naar het feit dat mensen met een modaal inkomen erop vooruitgaan. Zal ik mijn vraag anders formuleren? Is de staatssecretaris het met mij eens dat iemand met een minimuminkomen die er 0,75% op achteruit gaat, die 0,75% heel anders zal voelen dan iemand met een modaal of twee keer modaal inkomen?
StaatssecretarisWeekers:
Ik wil even terug naar een opmerking die ik eerder maakte, namelijk dat uiteindelijk de koopkracht in een bepaald jaar finaal wordt afgewogen door het kabinet in de besluitvorming in augustus. Het koopkrachtbeeld wordt tussen de derde dinsdag in september en de laatste dag voor het kerstreces uitvoerig besproken hier in de Kamer. De koopkrachteffecten van dit wetsvoorstel maken daar onderdeel van uit. Voorstellen van de regering in het kader van het regeer- en gedoogakkoord maken daar ook onderdeel van uit, evenals initiatiefwetsvoorstellen van de Kamer er onderdeel van kunnen uitmaken of de ontwikkeling van de zorgpremies. De overheid heeft daar minder grip op, omdat vooral de vraag om zorg bepalend is. Uiteindelijk wordt dat in augustus samen genomen en gaat het kabinet bezien hoe het ervoor kan zorgen dat de inkomensverdeling evenwichtig is. Dat lijkt mij het moment om te zeggen: dit accepteren we wel of dit accepteren we niet. Wat in dit wetsvoorstel staat, kan door de Kamer in het najaar via allerlei voorstellen worden aangepast in het bredere koopkrachtbeeld. Die vrijheid heeft de Kamer natuurlijk altijd. Het kabinet zal zorgen voor een evenwichtig koopkrachtbeeld.
Voorzitter. De heer Bashir heeft de vraag gesteld of ik kan toezeggen dat de problemen met de teruggaaf van inkomensafhankelijke bijdragen Zorgverzekeringswet worden opgelost of dat ik misschien niet in een echte oplossing geloof. De heffing van die inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet loopt samen op met de andere loonheffingen en geeft dus geen bijzondere problemen. De teruggaaf voor te veel ingehouden inkomensafhankelijke bijdragen Zorgverzekeringswet vindt elk jaar plaats in het derde kwartaal na afloop van het jaar waarin de inhouding heeft plaatsgevonden. Bij de invoering van de Zorgverzekeringswet was al voorzien dat een teruggaaf na afloop van het jaar zou zijn. Begin 2006 is voor burgers die hun inkomensafhankelijke bijdrage niet van hun werkgever vergoed krijgen, ook nog eens een bevoorschottingsregeling ingevoerd. Daardoor kunnen zij al eerder over de teruggaaf beschikken. Het wetsvoorstel leidt tot een verdere vereenvoudiging van de teruggaaf. Ik verwacht er eigenlijk alleen maar voordeel van en in elk geval geen nieuwe problemen.
De heer Bashir heeft gevraagd of ik kan garanderen dat dit wetsvoorstel an sich niets verandert aan de hoogte van de toeslagen. Via het aanvullend pakket van het wetsvoorstel uniformering loonbegrip wordt op macroniveau gezorgd dat dit wetsvoorstel an sich binnen de bandbreedte inkomensneutraal uitwerkt. Een onderdeel van dit aanvullend pakket is de aanpassing van de normen en toeslagen. De aanpassingen zorgen er in principe voor dat de toeslagen na invoering van de wet even hoog zijn als ervoor. Daarnaast zullen in de overgang van 2012 naar 2013 de effecten zoveel mogelijk worden gedempt door de geschatte toetsingsinkomens in de voorschotfase te verlagen. Ik heb dat in mijn brief nader toegelicht.
Dan kom ik bij de vragen van de heer Omtzigt. Ik ben ingegaan op de vragen over het koopkrachtbeeld en het perspectief van de loonsomheffing. De heer Omtzigt heeft gevraagd bij wie wordt nageheven als blijkt dat de Verklaring geen privégebruik auto onjuist is. Hij heeft zelfs een creatieve werknemer aangedragen die denkt dat het voor hem profijtelijk kan zijn om de grens van 500 km ondanks eerdere afspraken te overschrijden. De werknemer is verantwoordelijk voor het aanvragen van een Verklaring geen privégebruik auto. Als de werknemer deze verklaring aan de inhoudingsplichtige overlegt, hoeft deze geen belasting over privégebruik in te houden. Als er meer dan 500 km privé wordt gereden, dient de werknemer de Verklaring geen privégebruik auto in te trekken en dit door te geven aan de werkgever.
Wie uiteindelijk een naheffingsaanslag krijgt als de Verklaring geen privégebruik auto onjuist is, is afhankelijk van de inhoudingsplichtige. Als hij namelijk wist dat de verklaring niet juist was, als hij als het ware heeft samengespannen met de werknemer, krijgt de inhoudingsplichtige een naheffingsaanslag opgelegd. Als de inhoudingsplichtige dit niet wist, krijgt de werknemer de naheffingsaanslag opgelegd.
Na het intrekken van de Verklaring geen privégebruik auto en het doorgeven ervan gedurende het jaar zal de inhoudingsplichtige deze wijziging verwerken in de loonadministratie. Vanaf dat moment zal hij voor de inhoudingen rekening houden met het privégebruik van de auto. De werknemer krijgt dan een nafheffingsaanslag voor de verstreken loontijdvakken. Als na afloop van het jaar blijkt dat meer dan 500 km privé is gereden en de Verklaring geen privégebruik auto gedurende het jaar niet is ingetrokken, zijn er zoals ik heb gezegd twee situaties mogelijk. De werkgever wist het wel of de werkgever wist het niet. Als hij het wel wist, krijgt hij de naheffingsaanslag opgelegd. Als hij het niet wist, wordt de rekening bij de werknemer neergelegd.
De heerOmtzigt (CDA):
Voorzitter. Het gaat mij ook om de premies voor de Zorgverzekeringswet en de WW, want die zijn straks ook verschuldigd over het privégebruik van de auto. Worden die naheffingsaanslagen te allen tijde, of hij het nu wel of niet wist, bij de werkgever neergelegd?
StaatssecretarisWeekers:
Dat lijkt mij logisch. Het loon dat in natura is genoten via het privégebruik van de auto, maakt onderdeel uit van het loon. Dat betekent dat er niet alleen WW-premie over verschuldigd is, waarvoor later rechten gelden, maar dat er ook betaald moet worden over de andere zaken die in de heffing zitten, zoals de Zorgverzekeringswet. Anders zou je dat soort zaken vrij gemakkelijk kunnen ontlopen. Dat is niet de bedoeling.
De heerOmtzigt (CDA):
Dat betekent dus dat er een mogelijkheid is voor iemand die werkloos of langdurig ziek wordt, om alsnog te zorgen dat hij de verklaring intrekt en daarmee de grondslag van zijn uitkering fors te verhogen.
StaatssecretarisWeekers:
De casus is niet nieuw. Die is al eerder door de CDA-fractie opgebracht. De reactie daarop staat in de nota naar aanleiding van het verslag. Het antwoord is dat het denkbaar is dat daar op een creatieve manier gebruik van wordt gemaakt. Ik denk dat wij goed in de gaten moeten houden of dat gebeurt. Het is natuurlijk niet de bedoeling dat mensen misbruik maken van dergelijke situaties. Ik ga ervan uit dat dit in de praktijk niet veel zal voorkomen. Je moet wel heel erg creatief zijn en het wel heel erg goed weten te timen. Ik denk dat mensen met andere dingen bezig zijn dan met dit soort creativiteit op dat soort momenten.
De heer Omtzigt vroeg of de softwareleveranciers en andere belanghebbenden zijn geïnformeerd. Dat is het geval. Ik hecht, net als de heer Omtzigt, sterk aan het overleg met de sector. Ik heb regelmatig contact met ze. Het belang van tijdige duidelijkheid is, zoals gezegd, onverminderd van kracht. Vrij recent is nog overleg gevoerd met een kleine representatieve groep softwareontwikkelaars. In mei of juni is er opnieuw een overleg gepland. Als dit wetsvoorstel is aangenomen, wordt met de softwareleveranciers gesproken over de uitwerking ervan. Er wordt overigens jaarlijks in november een congres voor alle loonsoftwareontwikkelaars georganiseerd door de Belastingdienst. Dat zal blijven gebeuren.
De heer Omtzigt vroeg of de nieuwe vitaliteitsregeling niet tot nieuwe discoördinatiepunten leidt. Dat hangt van de uitwerking ervan af. Het zou mij overigens een lief ding waard zijn als dat niet het geval is.
De heerOmtzigt (CDA):
Wanneer kunnen wij de uitwerking van de vitaliteitsregeling tegemoet zien?
StaatssecretarisWeekers:
Er zijn verschillende bewindslieden betrokken bij het opstellen van de vitaliteitsregeling. Dat doe ik niet in mijn eentje. Als ik het alleen zou doen, zou ik een concreet tijdstip kunnen noemen. Er zijn echter ook andere bewindslieden bij betrokken, dus ik kan nu geen datum noemen.
De heerOmtzigt (CDA):
Als er een voorstel ligt, is het wellicht goed om het mee te nemen in de aprilbrief van volgend jaar. Dan kunnen wij zien of het een beetje meeloopt. Als er voor die tijd een voorstel is, zien wij dat uiteraard graag.
StaatssecretarisWeekers:
Misschien komt er al veel eerder een concreet voorstel naar de Kamer dat niet tot discoördinatie leidt. Mocht er wel sprake zijn van discoördinatie, is het wellicht goed om dat punt in de voortgangsbrief van volgend jaar mee te nemen.
Ook vroeg de heer Omtzigt of het niet kwetsbaar is dat in het wetsvoorstel geld stroomt van het AOW-fonds naar het Zorgverzekeringsfonds en waarom er geen hoog tarief is voor de AOW. In de AOW-uitkering zit een vergoeding voor de inkomensafhankelijke bijdrage. Het maakt voor de financiering van de zorg niet uit of de inkomensafhankelijke bijdrage direct door het AOW-fonds wordt betaald of door de AOW-gerechtigde. Voor de uitvoering is het makkelijker als de hoogte van de inkomensafhankelijke bijdrage over de AOW en het aanvullend pensioen hetzelfde zijn. De hoogte van die bijdrage voor loon uit dienstbetrekkingen is hetzelfde, ongeacht de leeftijd van de werknemers. Voor AOW en aanvullende pensioenen geldt het andere tarief.
Er is nog gevraagd of de vereenvoudiging van het loonstrookje ook mogelijk is voor pensioenpremies. Daar ben ik net al op ingegaan in antwoord op vragen van de heer Braakhuis.
Volgens mij staat nu alleen het amendement van de heer Braakhuis nog open. Dat moet ik, tot mijn spijt, ontraden. Het spijt mij, mijnheer Braakhuis. Ik zal het toelichten. Ik begrijp op zich de bekommernissen van de heer Braakhuis best. Het voorstel dat hij doet, laat echter dit wetsvoorstel niet aan kracht winnen. Integendeel. Een premiekorting zoals hij voorstelt voor compensatie van administratieve lasten voor ondernemers die starten als werkgever en een premiekorting voor laagbetaalden, past niet bij een wetsvoorstel dat nu juist tot doel heeft om de administratieve lasten in verband met personeel voor werkgevers te verminderen. Met dit wetsvoorstel willen wij ervoor zorgen dat de loonaangifte straks wat gemakkelijker en eenvoudiger wordt. De heer Braakhuis wil, omdat er desondanks nog wat administratieve lasten zijn, dit voor bepaalde werkgevers weer compenseren. Het zou trouwens een novum zijn als wij administratieve lasten op deze manier zouden gaan compenseren. De korting voor lage inkomens lijkt bovendien sterk op de afdrachtsvermindering lage lonen, de specifieke afdrachtskorting of SPAK. Die is tussen 2003 en 2006 juist gefaseerd afgeschaft. Ik kan mij nog herinneren dat de SPAK aan een deadweight loss leed van 80%. Dat betekent dat die SPAK eigenlijk maar voor 20% van de gevallen een effectief middel was. Voor het overige deel was het een douceurtje. In deze tijd moeten wij mijns inziens niet met douceurtjes strooien, zeker niet als zij ook nog eens leiden tot een grotere complexiteit.
Verder is de maatregel die wordt voorgesteld niet effectief. Het effect van een dergelijke maatregel op de werkgelegenheid is verwaarloosbaar. Je zou het doel beter bij andere wetsvoorstellen kunnen bereiken, bijvoorbeeld door ervoor te zorgen dat werken nóg lonender wordt gemaakt.
De heer Braakhuis zal als geen ander weten dat de administratieve lasten niet de enige drempel zijn die werkgevers ervaren bij het inhuren van werknemers. Ondernemers die voor de eerste maal personeel in loondienst willen nemen, ervaren daarbij andere zaken als hogere drempels. Hoe zit het als de zaak niet bevalt? Kunnen wij straks nog wel goed met elkaar door één deur? Hoe zit het met doorbetaling van loon bij ziekte? Die zaken ervaren ondernemers als veel zwaardere lasten op hun schouders. Als zij die horden hebben genomen, is de horde van de loonaangifte geen probleem meer. Wij proberen juist de loonaangifte te vereenvoudigen. Het lijkt mij geen goede zaak om ook nog eens te proberen om die af te kopen met een bonus van € 1200. Volgens mij zit niemand daarop te wachten. Dat geldt zeker als je ook alle administratieve rompslomp in ogenschouw neemt die daarmee gepaard gaat. Ik realiseer mij dat de heer Braakhuis goede bedoelingen heeft met zijn voorstel. Ik realiseer mij dat zeer goed. Toch vind ik dat wij ons vooral op het hoofddoel van dit wetsvoorstel moeten richten. Daarmee strookt dit amendement gewoonweg niet.
Devoorzitter:
Ik zie dat er behoefte bestaat aan het houden van een tweede termijn. Het woord is daarom aan mevrouw Neppérus.
MevrouwNeppérus (VVD):
Voorzitter. Ik dank de staatssecretaris voor zijn antwoorden. Wij hebben uitgebreid gesproken over de latere inwerkingtreding van de wet. Gelukkig heeft de staatssecretaris toegezegd om de Kamer hierover regelmatig te informeren. Dat lijkt mij een goede zaak. Het lijkt mij goed als hij dat doet bij de rapportage die wij elk halfjaar ontvangen. Dan kan de staatssecretaris namelijk ook de toeslagen daarin meenemen. Wij hebben ook gesproken over alle effecten op de inkomens een aantal maanden voor de beoogde inwerkingtreding. In reactie op vragen van de heer Omtzigt heeft de staatssecretaris gezegd om daarover in april te rapporteren. Dat lijkt mij verstandig. Ik laat het aan de staatssecretaris om de eerste keer wat elementen te combineren. Het is nu pas maart. Naar ik aanneem zullen wij in de rapportage van december 2011 in ieder geval al wat te lezen krijgen over de feitelijke ontwikkeling.
Ik kom op de vraag wat de effecten zijn van alle dingen die veranderen. Welk effect zal er zijn op de loonstrookjes? Daarop heeft dit natuurlijk toch effect. De staatssecretaris wil dat gaan volgen. Dan krijg je met Prinsjesdag natuurlijk een totaal, maar toch wil ik het iets meer toespitsen op het geheel van wat we nu gaan invoeren, wat wij volgens mij allen uiterst belangrijk vinden. Op de tribune is een eenzame gelukkig nog altijd aanwezig; de rest volgt het natuurlijk allemaal thuis. Dat is het, er zitten gewoon 7 miljoen kijkers voor de buis. Ik zie de collega's, de bodes en de ambtenaren meteen opgewekt kijken. Om het punt van hoe het in de praktijk gaat uitwerken toch nog even scherp te hebben, dien ik mede namens de heer Van Vliet de volgende motie in.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat de Wet uniformering loonbegrip onder andere moet leiden tot een lastenverlichting voor het bedrijfsleven;
overwegende dat loonkostenmutaties als gevolg van de uniformering van het loonbegrip voor verschillende inkomenscohorten op voorhand niet volledig zijn te meten;
verzoekt de regering om na de inwerkingtreding van de Wet uniformering loonbegrip de effecten ten aanzien van de ontwikkeling van de loonkosten voor bedrijven via onder meer loonstrookjes te meten en om de Kamer via een evaluatie hierover te informeren een jaar na de inwerkingtreding van de wet,
en gaat over tot de orde van de dag.
Devoorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Neppérus en Van Vliet. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.
Zij krijgt nr. 17 (32131).
De heerVan Vliet (PVV):
Voorzitter. Ook namens mijn fractie dank ik de staatssecretaris voor zijn uitgebreide beantwoording van de vragen. Mijn fractie staat nog steeds achter de invoering van het wetsvoorstel. Dat is eigenlijk de heldere conclusie van vanavond. Aansluitend bij mevrouw Neppérus willen wij voor de periode na inwerkingtreding van de wet – naar ik aanneem is dat op 1 januari 2013 – wel over voldoende middelen beschikken om een oordeel over de verschillende effecten te kunnen vellen. Door de volgende motie in te dienen, spoor ik de staatssecretaris daartoe extra aan.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
overwegende dat de Wet uniformering loonbegrip onder andere moet leiden tot een fiscale vereenvoudiging voor werkgevers, werknemers en de Belastingdienst;
overwegende dat de inkomensafhankelijke werkgeversbijdrage Zorgverzekeringswet in dit kader wordt omgezet in een fiscaalneutrale premie;
overwegende dat de hierdoor optredende belastingderving bij het Rijk wordt gecompenseerd middels diverse flankerende maatregelen waaronder een verhoging van tarieven en een verlaging van de arbeidskorting;
constaterende dat deze flankerende maatregelen de te bereiken eenvoud kunnen belemmeren en de inkomenseffecten voor werknemers niet op voorhand volledig zijn te meten;
verzoekt de regering om binnen een jaar na inwerkingtreding van de wet de inkomenseffecten van deze flankerende maatregelen voor werknemers te meten alsook de bereikte vereenvoudiging te evalueren en de Kamer hierover te informeren,
en gaat over tot de orde van de dag.
Devoorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Van Vliet en Neppérus. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.
Zij krijgt nr. 18 (32131).
De heerBraakhuis (GroenLinks):
Voorzitter. Het is en blijft inderdaad opvallend om te zien waar deze Kamer, deze ruimte doorgaans voor volloopt en om te zien dat deze ruimte nu leeg is. Ik heb het gevoel, dit hier met een aantal financiële nerds, intimi haast, te staan doen. We schuiven en passant met bijna 7 mld., maar inderdaad, er is geen haan die ernaar kraait. Dat is wel heel bijzonder aan dit Kamerwerk, mag ik wel zeggen.
Ik wil de staatssecretaris een compliment voor dit wetsvoorstel maken, juist omdat we met, laat ik zeggen, 1% van ons bbp aan het schuiven zijn en daarbij nagaan hoe de inkomenseffecten te beperken. Met het oog daarop kun je niet anders dan spreken van een bijzonder goed voorbereid wetsvoorstel, zeker gezien de complexiteit ervan. Dat de staatssecretaris mijn amendement wat minder vindt, begrijp ik vanuit zijn perspectief. Als ik kijk naar de € 1280 waar de staatssecretaris over sprak, ben ik toch van mening dat we elke drempel die we kunnen verlagen om mensen te laten toetreden tot de arbeidsmarkt, moeten verlagen, zeker in deze tijd en zeker wanneer het gaat om oudere werknemers. Die € 1280 gaat juist over werknemers in het onderste segment van de markt. Op dat soort salarissen is € 1280 helemaal geen kleine douceur, maar een substantieel deel van het eerste jaarsalaris. De staatssecretaris heeft toegezegd dat de loonaangifte versoberd of vereenvoudigd gaat worden en dat hij zal terugkomen met een voorstel daartoe. Daarmee voorkomt hij één motie. Hij heeft ook toegezegd, zij het wat omfloerst en daar zit bij mij een beetje de pijn, dat hij met sociale partners wil overleggen om met een gezamenlijk voorstel te komen voor het aanpassen van het Witteveenkader aan het uniform loonbegrip. Ik wil dat harder maken. De staatssecretaris kan dat opvatten als ondersteuning van beleid als er gewoon geleverd wordt. Anders beschouw ik haar als een "opharding" van wat ik zou willen bereiken.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
overwegende dat het wetsvoorstel Wet uniformering loonbegrip als doel heeft, de loonbegrippen te uniformeren die worden gebruikt in de loonbelasting en de sociale zekerheid;
constaterende dat hiermee het loonstrookje, de loonadministratie en de loonaangifte worden vereenvoudigd;
overwegende dat hiermee potentiële kostenbesparingen voor werkgevers en de uitvoering zijn gemoeid;
constaterende dat geen regels zijn vastgelegd over de gebruikte definitie van loon waarover pensioenpremies moeten worden betaald;
verzoekt de regering, in overleg te treden met sociale partners en met een gezamenlijk voorstel te komen waarbij het Witteveenkader gebaseerd wordt op het uniforme loonbegrip en dit binnen vier maanden aan de Tweede Kamer voor te leggen,
en gaat over tot de orde van de dag.
Devoorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Braakhuis en Omtzigt. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.
Zij krijgt nr. 19 (32131).
De heerGroot (PvdA):
Voorzitter. Ook van mijn kant dank voor de beantwoording van de vragen.
Voor zover iemand de prijs van de vereenvoudiging betaalt, zijn dat vooral de bovenmodale inkomens. Voor de rest is veel evenwichtigheid betracht. Daarvoor nogmaals dank.
Ik kan mij ook vinden in de toezegging van de staatssecretaris dat hij zijn best zal doen om zichtbaar te laten wat werknemers afdragen aan de diverse verzekeringen. Als dat via een jaaropgave zou kunnen, is dat ook heel goed. Ik ken de staatssecretaris intussen als iemand die zijn toezeggingen serieus neemt, dus ik wacht het antwoord af.
Wat minder bevredigend vond ik de antwoorden over de mogelijke stijgingen van de inkomensafhankelijke zorgpremies. Het gaat niet om de verdeling 50/50 nominaal en inkomensafhankelijk. Dat blijft een politieke keuze. Waar werkgevers en ik denk ook werknemers voor geducht zijn, is dat je een onafhankelijke stijging krijgt van inkomensafhankelijke premies. Die zorg is nog steeds niet weggenomen. Daarom wil ik de volgende motie indienen.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat door de Wet uniformering loonbegrip de inkomensafhankelijke premie voor de Zorgverzekeringswet geheel een werkgeverspremie wordt die ten behoeve van de werknemers wordt afgedragen;
constaterende dat bij werknemers in loondienst nu al een hogere zorgpremie wordt geheven dan bij andere groepen in de samenleving;
overwegende dat verhoging van een betrekkelijk onzichtbare werkgeverspremie op minder politieke en maatschappelijke weerstand stuit dan premieverhoging voor andere groepen in de samenleving;
overwegende dat een dergelijke ongelijke premieheffing ongewenst is met het oog op de concurrentiepositie van het bedrijfsleven, de werkgelegenheid en uiteindelijk de inkomens van werknemers;
verzoekt de regering om toekomstige verhogingen van de inkomensafhankelijke premie zorgverzekering evenwichtig te spreiden over alle groepen in de samenleving en niet onevenredig neer te leggen bij werkgevers en werknemers,
en gaat over tot de orde van de dag.
Devoorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Groot. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.
Zij krijgt nr. 20 (32131).
De heerBashir (SP):
Voorzitter. Ik dank de staatssecretaris voor de beantwoording.
Ik wil beginnen met "de prijs van de vereenvoudiging", zoals de staatssecretaris dat zo mooi heeft genoemd in de schriftelijke beantwoording. Als ik naar de inkomenseffecten kijk, dan zie ik dat een tweeverdienersgezin zonder kinderen met een gezamenlijk inkomen van twee keer modaal er 1,5% op vooruitgaat. Alleenstaanden met of zonder kinderen met een minimumloon, en sociale minima met kinderen gaan er echter wel op achteruit. Die prijs wil mijn fractie liever niet betalen voor een vereenvoudiging. Daarom dien ik de volgende motie in.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
overwegende dat met het wetsvoorstel Wet uniformering loonbegrip onder meer alleenstaanden met minimumloon, alleenstaande ouders met minimumloon, maar ook sociale minima met kinderen erop achteruitgaan;
overwegende dat deze groepen het al niet breed hebben en dit extra negatieve inkomenseffect niet kunnen dragen;
overwegende dat het wetsvoorstel Wet uniformering loonbegrip per 2013 in werking treedt;
verzoekt de regering om voor alleenstaanden met minimumloon, alleenstaande ouders met minimumloon en voor sociale minima met kinderen compenserende maatregelen te treffen die gelijktijdig ingaan met het wetsvoorstel,
en gaat over tot de orde van de dag.
Devoorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Bashir. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.
Zij krijgt nr. 21 (32131).
De heerBashir (SP):
In eerste termijn heb ik namens de SP-fractie zorgen geuit over de afschaffing van het werknemersdeel van de WW-premie voor het AWf, het Algemene Werkloosheidsfonds. Daarover wil ik ook een motie indienen. In feite geldt "wie betaalt, die bepaalt". De staatssecretaris heeft heel duidelijk gezegd dat dit alleen een wetstechnische manier is om de premie toch eenvoudiger te maken zonder de zeggenschap van werknemers te willen afnemen. Ik ben er toch enigszins bang voor dat we in de toekomst discussie krijgen over de vraag waarom werknemers zeggenschap zouden moeten hebben terwijl ze niet meebetalen aan de WW-premie. Om dat helemaal uit te sluiten dien ik de volgende motie in.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
overwegende dat door het schrappen van de werknemerspremie voor het Algemeen Werkloosheidsfonds de positie van werknemersvertegenwoordigers in de toekomst ter discussie kan komen te staan;
van mening dat de sociale partners zeggenschap moeten houden over het Algemeen Werkloosheidsfonds;
verzoekt de regering om de zeggenschap van werknemersvertegenwoordigers over het Algemeen Werkloosheidsfonds ook in de toekomst te waarborgen,
en gaat over tot de orde van de dag.
Devoorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Bashir. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.
Zij krijgt nr. 22 (32131).
De heerOmtzigt (CDA):
Voorzitter. Ik heb niet veel tijd nodig omdat de vragen afdoende zijn beantwoord. Ik wacht graag af hoe dit proces voortgang vindt. We hebben vandaag een eerste stap gezet op de weg, die best moeilijk zal zijn, tot de totale implementatie ervan. Op lange termijn zullen administratieve lasten verlicht worden, maar in de overgang zullen er best extra hobbels genomen moeten worden en zaken optreden.
Omdat al drie collega's per motie om een voortgangsrapportage hebben gevraagd, zal ik verder afzien van het indienen van een motie voor een vierde voortgangsrapportage, mede omdat de staatssecretaris in eerste termijn vrij duidelijk is geweest in zijn toezeggingen. Aangezien we 80% van het publiek dat aanwezig was, hebben weggejaagd en er nog één persoon op de publieke tribune zit ...
Devoorzitter:
Het stroomt vol, mijnheer Omtzigt. U moet even goed kijken.
De heerOmtzigt (CDA):
O, daar zitten nog drie mensen. Overigens hebben ook een aantal mensen via Twitter gemeld dat zij meekijken, waarvoor dank.
Voorzitter. Dit is een heel belangrijke hervorming. Wij zullen heel erg de vinger aan de pols houden om te bekijken of de software en de voortgangsrapportage tijdig klaar zijn en om te bekijken of de staatssecretaris in de brief ook nog even meldt wat er met de alimentatie gebeurt omdat het inkomensbegrip verandert. Wellicht moet de staatssecretaris dat even afstemmen met zijn collega van Justitie. We bekijken of al deze zaken tijdig gedaan worden, zodat we lering trekken uit de zaken die soms wat lastig gegaan zijn bij andere grote projecten, zoals de Zorgverzekeringswet en buitenlanders en zoals de operatie-Walvis. Ik denk dat de staatssecretaris daarmee misschien het grootste wetsvoorstel dat hij deze kabinetsperiode zal verdedigen – ik maak overigens uit de lichaamstaal van de staatssecretaris op dat hij vol ambitie is voor volgende week, wanneer we eindelijk zijn plannen zien – nu al door de Kamer heeft.
De vergadering wordt enkele minuten geschorst.
StaatssecretarisWeekers:
Voorzitter. Ik dank de Kamer voor haar inbreng in tweede termijn. Ik heb geen nieuwe vragen opgetekend; er zijn wel enkele conclusies getrokken en enkele moties ingediend. Een meerderheid van de Kamer heeft uitgesproken dat er steun bestaat voor dit wetsvoorstel; daarvoor dank ik de Kamer in ieder geval.
Ik stap meteen over op de ingediende moties. De eerste motie is ingediend door de leden Neppérus en Van Vliet en de tweede door de leden Van Vliet en Neppérus. Zij zijn niet alleen qua indieners, maar ook qua dictum elkaars spiegelbeeld. De eerste motie (32132, nr. 17) gaat over de loonkostenontwikkeling voor werkgevers, de tweede motie (32132, nr. 18) gaat over de inkomenseffecten voor werknemers; dat is toch een soort spiegelbeeld. Op zichzelf begrijp ik de zorgen. Men zegt: er vindt zo'n gigantische schuif plaats, dat ik straks met eigen ogen wil zien hoe het uitpakt. Ik ben graag bereid om tegemoet te komen aan het verzoek om bijvoorbeeld een jaar na invoering de zaak te evalueren. Ik stel voor dat het geen zware evaluatie wordt. Ik zal rapporteren over de punten die de Kamerleden zojuist hebben genoemd en waarvan zij het belangrijk vinden dat deze tegen het licht worden gehouden. Het betreft de effecten ten aanzien van de ontwikkeling van de loonkosten, de inkomenseffecten van de flankerende maatregelen en de administratievelastenverlichting; dat laatste was immers ook een doel van het wetsvoorstel. Aan dit verzoek kom ik graag tegemoet.
Ik heb de motie-Neppérus/Van Vliet op stuk nr. 17 goed gelezen. Ik denk dat er nog een woord vóór "lastenverlichting" moet worden geschreven. In de eerste constatering staat "dat de Wet uniformering loonbegrip onder andere moet leiden tot een lastenverlichting voor het bedrijfsleven". Volgens mij moet daar staan "administratieve lastenverlichting voor het bedrijfsleven", maar er staat "lastenverlichting". Als je de motie zonder dit adjectief leest, kun je haar lezen alsof dit wetsvoorstel zou moeten leiden tot lagere werkgeverslasten en lagere ziektekostenverzekeringslasten. Dat kunnen wij natuurlijk op geen enkele manier waarmaken, want in deze zaal weten wij allen dat de zorgverzekeringspremies de komende jaren alleen maar zullen stijgen. Ervan uitgaande dat hier "administratieve lasten" wordt bedoeld, wil ik wel tegemoetkomen aan dit verzoek.
Voor de helderheid: het is niet de bedoeling van het kabinet om met dit wetsvoorstel veranderingen aan te brengen in de verhouding tussen hetgeen burgers betalen aan de zorg versus hetgeen werkgevers voor hun rekening nemen. Dat is niet de bedoeling. Dat heb ik ook in mijn antwoord in eerste termijn aangegeven. Ik kom daar straks bij mijn oordeel over de motie van de heer Groot nog op terug. Het is ook niet de bedoeling om de werkgeversbijdrage, die nu 50% is, in de komende jaren verder te laten oplopen. Eigenlijk hangt dat samen met het vorige punt. De zorg die werkgevers hebben en die VNO-NCW heeft, deel ik niet en begrijp ik eerlijk gezegd ook niet. Als mij desondanks wordt gevraagd of ik dat straks goed in beeld wil brengen, doe ik dat; met die rapportage kunnen de zorgen worden weggenomen, denk ik.
MevrouwNeppérus (VVD):
Wij zullen de motie aanpassen en het woord "administratieve" toevoegen. Dat is een terechte opmerking van de staatssecretaris.
StaatssecretarisWeekers:
Dank u zeer. Ik kom op de motie van de heren Braakhuis en Omtzigt op stuk nr. 19. Ik meende dat ik deze twee leden van de Kamer behoorlijk tegemoet was gekomen met mijn toezegging. Die toezegging luidde dat ik de volle bereidheid heb om in de komende tijd met de sociale partners en pensioenuitvoerders te bespreken of zij ook de voordelen van de uniformering van de grondslag inzien. Het is de vraag of zij zich aansluiten bij de uniforme grondslag en deze ook als grondslag voor de pensioenen nemen. Ik heb gezegd dat als dit gevolgen moet hebben voor het Witteveenkader, ik ook bereid ben om te bekijken of dat aangepast moet worden.
De vraag welke pensioenafspraken worden gemaakt, is echter een kwestie tussen werkgevers en werknemers. Daar wil ik niet in treden. Ik wil hen ook niet voorschrijven welke grondslag zij daarbij moeten hanteren. Zij hebben de handen vol aan de manier waarop zij lopende pensioenaanspraken mogelijkerwijs kunnen opnemen in een nieuw systeem. Ik ben er niet zeker van dat iedereen staat te springen om dit pakket ook nog eens mee te nemen in het kader van het Wetsvoorstel uniformering loonbegrip. Desalniettemin ben ik bereid om met hen hierover het gesprek aan te gaan, omdat er best voordelen te onderkennen zijn.
De Kamer kan zeggen dat die toezegging niet genoeg is, omdat zij wil dat ik nog een stap verder ga en met de sociale partners in overleg treed. Dat staat eigenlijk in deze motie. De Kamer kan ook zeggen dat ik niet alleen in overleg moet treden en aan haar moet rapporteren over hetgeen ik daarstraks heb toegezegd, maar dat er ook nog eens een gezamenlijk voorstel moet komen waarin het Witteveenkader gebaseerd wordt op het uniforme loonbegrip en dat dit binnen vier maanden aan de Tweede Kamer moet worden voorgelegd. Dat is mij niet één brug te ver, maar dat is mij vier bruggen ver. Daarmee wordt namelijk iets van mij gevraagd wat ik totaal niet kan waarmaken. Ik heb ook weinig behoefte om mij daarvoor in te zetten. Als je het zo met de sociale partners bespreekt, is de kans van slagen ook buitengewoon gering. Volgens mij is het veel beter om te zeggen: de Kamer heeft samen met het kabinet het loonbegrip geüniformeerd, de Kamer ziet belangrijke voordelen voor pensioenfondsen om hetzelfde als uitgangspunt te nemen; zullen wij samen kijken of dat voor u inderdaad een aantal voordelen oplevert? Als zij dat zelf ook zo zien en als daar wetgeving uit moet voortvloeien, dan neem ik dat graag op mij. In het dictum van de motie in kwestie wordt mij echter iets gevraagd wat ik bezwaarlijk vind om uit te voeren. Daarom moet ik de motie met klem ontraden. Als de indieners in de motie precies opschrijven wat ik al heb toegezegd, dan heb ik daar natuurlijk geen probleem mee.
De heerBraakhuis (GroenLinks):
Als wij dat met alle moties zo zouden doen, dan was de regering echt de baas. Dat was echter niet de bedoeling van de Kamer.
StaatssecretarisWeekers:
Nee, het parlement is nog altijd de baas.
Devoorzitter:
Is dat uw voorstel, mijnheer Braakhuis?
De heerBraakhuis (GroenLinks):
Nee voorzitter, ik stel voor om de motie iets aan te passen in de hoop dat de staatssecretaris zich daarin kan vinden. Als de staatssecretaris de motie voor zich heeft en hij het woordje "dit" vervangt door "het resultaat van de gesprekken", dan is het in lijn met hetgeen de staatssecretaris beoogt en ook met wat wij beogen. Als wij vragen om een voorstel, willen wij niet meer dan een soort voornemen voor de manier om er in de toekomst mee om te gaan; wat doen wij eraan? Dat vragen wij en dat kan ook een voorzet voor nader overleg zijn of voor een periode waarin het mogelijk verder bekeken en/of ontwikkeld wordt.
StaatssecretarisWeekers:
Begrijp ik goed dat de tweede regel van het dictum en de laatste paar woorden van de eerste regel komen te vervallen, zodat de regering wordt verzocht in overleg te treden met de sociale partners en binnen vier maanden aan de Tweede Kamer het resultaat van dat overleg te melden en zo nodig met voorstellen te komen?
De heerBraakhuis (GroenLinks):
Dat noem ik een deal.
Devoorzitter:
Wij zullen een gewijzigde versie van de motie op stuk nr. 19 verspreiden voor de stemmingen.
StaatssecretarisWeekers:
Goed. Dan zijn wij het erover eens dat wij op die manier met dit thema aan de slag gaan.
Dan ga ik in op de motie van de heer Groot op stuk nr. 20. In deze motie wordt de regering verzocht om toekomstige verhogingen van de inkomensafhankelijke premie zorgverzekering evenwichtig te spreiden over alle groepen in de samenleving en niet onevenredig neer te leggen bij werkgevers en werknemers. De heer Groot heeft in zijn eerste termijn gezegd dat, nu de inkomensafhankelijke zorgverzekeringspremie een echte werkgeverspremie wordt die nota bene niet meer op het loonstrookje zichtbaar is, het mogelijk is dat nog wat extra's van de premieverhoging richting werkgevers worden geduwd. Hij is er bang voor dat dit repercussies heeft voor de arbeidsmarkt en de concurrentiepositie van Nederland. Die zorgen deel ik, als je dat zou doen. Het is echter absoluut niet de bedoeling van het kabinet om een dergelijke toer op te gaan. Met de uniformering van het loonbegrip wordt niet beoogd om een verandering in de premieheffing aan te brengen, ook niet in de verdeling tussen werkgevers en andere groepen. Ik zie wat dat betreft geen enkel bezwaar tegen deze motie. Sterker nog, volgens mij is zij een ondersteuning van het beleid. Als de heer Groot dat gestipuleerd wil zien door middel van deze motie heb ik daar geen enkel bezwaar tegen.
De heer Bashir heeft twee moties ingediend. In een debat kan ik natuurlijk niet zo soepel zijn bij alle moties, maar dat zal de heer Bashir niet verbazen. In de motie op stuk nr. 21 verzoekt hij de regering om voor alleenstaanden met een minimumloon, alleenstaande ouders met een minimumloon en voor sociale minima met kinderen compenserende maatregelen te nemen die gelijktijdig ingaan met het wetsvoorstel. Gelet op het betoog van de heer Bashir, moet ik deze motie ontraden. Ik wil wel verwijzen naar mijn eerdere opmerking dat het evenwichtig koopkrachtbeeld integraal aan de orde komt in de augustusbesluitvorming. Ook de groepen die door de heer Bashir zijn genoemd en waarover hij zijn zorgen kenbaar heeft gemaakt, worden natuurlijk door het kabinet meegewogen. Ik ga echter niet sleutelen aan het koopkrachtbeeld dat geïsoleerd in dit pakket zit. Uiteindelijk zal dit het uitgangspunt zijn bij dit wetsvoorstel. Andere wetsvoorstellen die de revue passeren en die per 1 januari 2013 ingaan, zullen andere koopkrachteffecten hebben. Al die zaken leg je op elkaar. Daar leg je ook nog eens de macro-economische ontwikkelingen en de ontwikkeling van de zorgpremies bij. Uiteindelijk kom je dan tot een evenwichtig koopkrachtbeeld. Ik hoop daarmee de zorgen van de heer Bashir in zoverre te kunnen wegnemen dat hij deze motie wellicht kan intrekken. Mocht dat niet het geval zijn, dan heb ik gezegd wanneer en op welke wijze wij daarmee omgaan.
In de motie op stuk nr. 22 verzoekt de heer Bashir de regering om de zeggenschap van werknemersvertegenwoordigers over het Algemeen Werkloosheidsfonds ook in de toekomst te waarborgen. Het is de vraag wat de heer Bashir hier nu precies mee beoogt. Als hij hiermee beoogt dat een werknemerspremie ook in de toekomst moet blijven bestaan onder het motto "alleen als je betaalt, bepaal je mee", dan is dat in strijd met de bedoeling en de geest van het wetsvoorstel. Dan moet ik de motie om die reden ontraden. Vindt hij dat de werknemers, net als nu, via de Stichting van de Arbeid, de SER en de Raad voor Werk en Inkomen als buitengewoon belangrijke partners in de Nederlandse polder moeten worden gehoord en dat hun mening betrokken moet worden bij alle afwegingen, dan antwoord ik daarop dat dit staand beleid is. In dat geval zou de motie overbodig zijn.
De heerBashir (SP):
Deze motie is bedoeld voor de toekomst, zoals in de eerste overweging staat. Daarom is zij niet overbodig, maar gewoon een oproep voor de toekomst. Het gaat mij om de tweede uitleg die de staatssecretaris gaf, namelijk dat de positie van de werknemersvertegenwoordigers gewaarborgd moet worden.
StaatssecretarisWeekers:
Dan luistert het dictum ook nog even nauw. Daarin staat: "verzoekt de regering om de zeggenschap van werknemersvertegenwoordigers over het Algemeen Werkloosheidsfonds ook in de toekomst te waarborgen". Volgens mij ging de discussie over de vraag hoe het socialezekerheidsstelsel eruit ziet. Dat is volgens mij iets anders dan het beheer van het werkloosheidsfonds. Hier in de Kamer wordt bepaald hoe de rechten van werknemers of de polisvoorwaarden worden geformuleerd, en daar worden de adviezen van de sociale partners natuurlijk zeer fors bij betrokken. Ik denk dat deze formulering eigenlijk net een slagje te ver gaat.
De heerOmtzigt (CDA):
Ik ben verbaasd over dit antwoord. De heer Bashir vraagt om staand beleid te continueren. De bedoeling van het wetsvoorstel is uniformering van het loonbegrip en niet een verandering van zeggenschap in zaken als het Algemeen Werkloosheidsfonds. De heer Groot is hierover ook heel duidelijk geweest. Als de Socialistische Partij dan vraagt om dat nog even te markeren en de staatssecretaris zegt dat hij daar iets van plan is, dan hoor ik graag of er kennelijk nog iets anders achter dit wetsvoorstel zit met betrekking tot het AWf.
StaatssecretarisWeekers:
Dan hebt u mij verkeerd begrepen of ik heb mij onvoldoende duidelijk uitgedrukt. Laat ik het bij het laatste houden, want je moet altijd de hand in eigen boezem steken. Ik heb gezegd dat met dit wetsvoorstel op geen enkele wijze wordt beoogd om de zeggenschap of de betrokkenheid van sociale partners, dus ook van de vakbeweging, te veranderen. Als de strekking van deze motie is om dat nog even vast te leggen, zeg ik dat deze op zichzelf overbodig is, want dat is staand beleid. Als dat de exacte uitleg ervan is, kan ik er ook niets op tegen hebben. Je zou kunnen zeggen dat de motie daarmee overbodig is.
De heerOmtzigt (CDA):
Dat begrijp ik. Ik heb nog een ongerelateerde vraag, namelijk of in de brief die volgend jaar komt, ook even wordt gekeken naar de gevolgen voor de indexatie en het vaststellen van de alimentatiebijdrage. Deze is ook gekoppeld aan het verzamelinkomen. Deze vraag is misschien te technisch voor vandaag, maar volgens mij kan dat behoorlijke effecten hebben. De staatssecretaris hoeft niet nu te antwoorden, dat kan ook volgend jaar.
StaatssecretarisWeekers:
Ik zal even kijken of ik daar nu antwoord op kan geven. In alle eerlijkheid, alles wat ik vandaag kan afdoen, doe ik het liefst vandaag af. Volgens mij is de alimentatie ook in de technische briefing aan de orde gekomen. Er is gevraagd of het redelijk is dat bij alimentatie een inkomensafhankelijke bijdrage betaald moet worden. Over het inkomen waaruit alimentatie wordt betaald, is toch al ooit een inkomensafhankelijke bijdrage ingehouden? Volgens mij is dat de portee van de vraag van de heer Omtzigt.
De heerOmtzigt (CDA):
Nee, dat was de portee drie jaar geleden, toen mijn motie niet werd uitgevoerd, maar daar heb ik mij al een klein beetje bij neergelegd. De portee is nu dat de alimentatie wordt vastgesteld op basis van een verzamelinkomen. Nu alle verzamelinkomens van dit land gaan veranderen, omdat de Zvw-bijdrage uit het inkomensbegrip wordt gehaald, hebben we te maken met een ander inkomensbegrip en zullen de tabellen voor dat soort bijdragen ook bijgesteld worden. De staatssecretaris komt volgend jaar toch terug op andere zaken die met toeslagen te maken hebben. Daarom is mijn vraag om dit mee te nemen en rustig te bekijken of dit gevolgen heeft en hoe en op welke wijze deze worden gecommuniceerd. Daar hangt het wetsvoorstel niet vanaf, maar het is wel belangrijk om dat zorgvuldig te doen.
StaatssecretarisWeekers:
Ik zeg de heer Omtzigt toe dat ik sowieso op de alimentatie zal terugkomen. Dat zal misschien niet alleen in het kader van dit wetsvoorstel zijn. Het is mogelijk dat wij daar nog een keer wat breder over moeten spreken. De heer Omtzigt maakt zich altijd zorgen over de zogenaamde trouwtaks. Gelet op de fiscale behandeling van alimentatie zou je ook nog wel eens van een scheidingsbonus kunnen spreken. Laten wij daar dus sowieso nog maar eens over spreken op een later moment. Voor zover deze kwestie gevolgen heeft voor dit wetsvoorstel, zal ik er ook heel concreet in één van de rapportages tussen nu en pakweg een jaar op terugkomen.
Devoorzitter:
Dat lijkt me een mooie toezegging.
De heerBashir (SP):
Voorzitter. Ik wil toch nog even terugkomen op mijn laatste motie die de staatssecretaris overbodig heeft verklaard. Volgens mij hebben we geen overbodige moties. Ik neem aan dat het oordeel over deze motie gewoon aan de Kamer wordt overgelaten.
StaatssecretarisWeekers:
Uiteindelijk ga ik over mijn eigen woorden. Wij hebben met elkaar een debat en we zeggen dat dit wetsvoorstel op geen enkele manier beoogt de zeggenschap van werknemersorganisaties aan te tasten. U beoogt dat met de motie, met een ietwat andere formulering, maar u bent het eens met wat ik daarover heb gezegd. Dan is daarmee die motie toch overbodig? En als u iets anders beoogt met die motie dan de conclusie die ik heb getrokken, dan zou ik wel even heel precies willen weten welke zeggenschap u nog even nader benoemd zou willen zien.
Voorzitter. Ik blijf dus toch bij mijn eigen woorden.
Devoorzitter:
De staatssecretaris gaat over zijn eigen woorden, mijnheer Bashir.
StaatssecretarisWeekers:
Voorzitter. Ik wil nog een afrondende opmerking maken. De heer Omtzigt heeft gezegd dat hij zal afwachten hoe dit wetsvoorstel zijn verdere voortgang vindt. De Kamer heeft heel breed aangegeven dat zij de vinger aan de pols wil houden. Ik heb vorige week een brief aan de Kamer gestuurd waarmee we de invoeringsdatum een jaar hebben uitgesteld. Ik denk dat dit in elk geval ook het bewijs is dat we lering hebben getrokken uit de grote projecten uit het verleden. Dit wetsvoorstel is er gekomen als uitvloeisel van een motie vanuit de Tweede Kamer. Ik beschouw het hele invoeringstraject als een gezamenlijk traject van Kamer en kabinet.
De algemene beraadslaging wordt gesloten.
Devoorzitter:
Ik dank de staatssecretaris voor zijn deelname aan het debat. Wij stemmen aanstaande dinsdag over het wetsvoorstel, de moties en het amendement.
Sluiting 21.30 uur.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/h-tk-20102011-71-7.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.