Handeling
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Vergadernummer | Datum vergadering |
---|---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2010-2011 | nr. 4, pagina 6-8 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Vergadernummer | Datum vergadering |
---|---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2010-2011 | nr. 4, pagina 6-8 |
Vragen van het lid Arib aan de minister van Justitie over de aanpak van kinderporno omdat die in een aantal politieregio's niet de prioriteit krijgt die hij verdient.
Mevrouw Arib (PvdA):
Voorzitter. Er liggen 600 kinderpornozaken op de plank, blijkt uit het programma Uitgesproken EO van afgelopen donderdag. Het maakt voor de afhandeling van een kinderpornozaak kennelijk veel uit in welke regio die zich voordoet. Als je geluk hebt en in Twente woont, zet de politie alles op alles om de daders en slachtoffers van kinderporno op te sporen. Als je echter in een andere regio woont, is het afhankelijk van de vraag welke prioriteit het desbetreffende politiekorps geeft aan de opsporing van kinderporno. Hoe is dit mogelijk?
De bescherming van slachtoffers van seksueel misbruik hoort landelijk een hoge prioriteit te hebben. De verschillende politiekorpsen mogen geen verbrokkeld beleid voeren. Er mag geen verschil zijn in de aanpak van kinderporno waar dan ook. Alle politieregio's horen in principe dezelfde aanpak te hebben als het politiekorps van Twente. Er moet een eenduidig beleid komen voor kinderporno en een eenduidige aanpak daarvan. Kan de minister verklaren waarom het kinderpornoteam in Twente fors meer slachtoffers wist te bevrijden dan de meeste andere korpsen? Waarom lukt het in Twente wel om daders op te sporen en slachtoffers te beschermen, maar in andere delen van het land slechts in mindere mate? Graag een reactie van de minister. Kan de minister aangegeven of hij bereid is om op korte termijn de slachtofferaanpak in Twente ook landelijk in te voeren?
Minister Hirsch Ballin:
Voorzitter. Ik ben mevrouw Arib erkentelijk dat zij wederom aandacht vraagt voor de bestrijding van kinderpornografie. Wij hebben van die bestrijding in de afgelopen jaren veel werk gemaakt. Ik heb de Kamer op 10 juli een brief gestuurd waarin de huidige stand van zaken in de aanpak wordt beschreven. Ik kijk ernaar uit om die brief met de Kamer te bespreken, mocht de tijd daarvoor ons gegeven zijn.
Ik kom op de recente televisie-uitzending waarnaar mevrouw Arib verwijst. Wij hebben in de afgelopen jaren vooruitgang geboekt door een gerichte inzet op verschillende methoden van bestrijding van kinderporno. Die vooruitgang zit voor een deel in het gegeven dat in samenwerking met de private sector wordt tegengegaan dat kinderporno gemakkelijk beschikbaar komt op het internet. Die vooruitgang zit voorts voor een deel in het ter hand nemen van onderzoeken door de recherche en ook voor een deel in het beëindigen van daadwerkelijke situaties van misbruik van kinderen voor de productie van kinderporno.
Daarop is gewezen door de mensen van de politie die zijn geïnterviewd in de desbetreffende uitzending van Uitgesproken EO. Ik heb veel waardering voor hetgeen zij hebben gedaan en over hun werk hebben gezegd. Commissaris Van Kleef heeft gewezen op het belang van voldoende capaciteit voor de recherche. Dat ben ik met hem eens. Het hoofd van de zedensectie van de politie in Twente, Henk Gerritsen, heeft specifiek iets gezegd over de gerichte methodiek die in die regio wordt gebruikt. Als mevrouw Arib met haar vragen wil zeggen dat dit een mooie en in zekere zin voorbeeldige aanpak is, ben ik dat met haar eens. Het lijkt mij echter verkeerd om ervan uit te gaan dat, omdat deze aanpak terecht en welverdiend in beeld is gebracht, de aanpak in andere regio's niet deugt. Ook in andere regio's is, ook door de bovenregionale recherche én het Korps landelijke politiediensten, extra werk gemaakt van de bestrijding van kinderpornografie. Daarbij is uiteraard speciale aandacht besteed aan slachtoffers die worden ontzet uit situaties van productie. Om daarbij cijfers te geven, en voor de rest verwijs ik graag naar mijn brief van 10 juli: in 2008 zijn 40 kinderen ontzet die slachtoffer waren bij de productie van kinderporno, in 2009 waren dat er 100. Het aantal is dus duidelijk toegenomen, wat betekent dat de gerichte inzet van de recherche heeft gewerkt.
Mevrouw Arib (PvdA):
Ik dank de minister voor zijn antwoorden op een paar van mijn vragen, niet alle. Ik ben ervoor erkentelijk dat hij erkent dat het te maken heeft met voldoende capaciteit, dus ik ga ervan uit dat dit niet het probleem hoeft te zijn. De minister heeft in eerdere debatten ook gezegd dat dit geen reden mag zijn. Ik blijf toch met een aantal vragen zitten. In hetzelfde programma bleek niet dat andere regio's minder werk doen, maar dat je door actieve opsporing, zowel van de daders als van de onbekende slachtoffers in beelden, veel meer slachtoffers beschermt en daders oppakt. Dat zegt ook iets over de wijze waarop de verschillende regio's werken. Ik hoor daar graag een verklaring voor.
Nog een andere vraag is blijven liggen. Hoe je het wendt of keert, 600 kinderpornozaken blijven op de plank liggen. Hoe gaan we daarmee om? In eerdere debatten heb ik al gezegd dat "plankzaken" zo oneerbiedig klinkt, maar achter elke zaak schuilt ellende waarmee kinderen te maken hebben. Daarover heb ik van de minister niets gehoord.
Minister Hirsch Ballin:
U heeft daar wel over gehoord, want dat staat in mijn brief van 10 juli. Om een misverstand te voorkomen: ik heb gezegd dat voldoende capaciteit van de recherche van groot belang is. U gaat nu uit van de verdeling van de recherchecapaciteit over de regio's, zoals nu het geval is. Het is waar dat er verschillen in capaciteit zijn al naar gelang de situatie in de regio's. Ik heb hier de statistieken voor me liggen van augustus 2009 tot juni jongstleden: in het afgelopen jaar zien we in de werkvoorraad een gestage daling van het aantal zaken die in behandeling moeten worden genomen door de politie. Natuurlijk is het mijn wens dat dit verdergaat, natuurlijk is daarbij mijn wens dat prioriteit wordt gegeven aan de situaties waarin nog steeds misbruik wordt gemaakt van kinderen.
Mevrouw Van Toorenburg (CDA):
Voorzitter. Een grote diversiteit in aanpak van kinderporno door de verschillende korpsen; zou een nationale politie daarbij uitkomst kunnen bieden? En in het programma is ook Defence for Children aan het woord, dat stelt dat het erg veel mensen heeft gesproken wier zaken niet in behandeling worden genomen. Kan de minister, of een van zijn ambtenaren, met Defence for Children in gesprek gaan om te bezien wat daar precies klemt?
Minister Hirsch Ballin:
Ook de contacten met Defence for Children zijn voor ons zeer waardevol. Ik zal hetgeen in de uitzending aan de orde was, graag met Defence for Children bespreken.
Als antwoord op uw eerste vraag: u heeft mij in deze Kamer wel vaker horen zeggen dat ik de argumenten goed onderken voor de bundeling van de beheersverantwoordelijkheid van de politie op landelijke schaal; dat is aan de orde met een wetsvoorstel dat nog steeds bij de Tweede Kamer aanhangig is en dat in het najaar van 2006 is ingediend onder de verantwoordelijkheid van minister Remkes, mijn toenmalige collega van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. Ik neem aan dat dit onderwerp binnenkort op de agenda van deze Kamer komt, bij het begin van een nieuwe kabinetsperiode. Wat de recherche betreft, ik heb vaker gezegd dat het mijn opvatting is dat er veel bij te winnen valt als zaken waarvoor specifieke deskundigheid nodig is, landelijk kunnen worden gepoold en vervolgens kunnen worden behandeld in contact met de rechercheurs die de regio's specifiek kennen. Het antwoord op uw eerste vraag is dus: ja.
De heer Van der Staaij (SGP):
Voorzitter. De minister verwees al een aantal keren naar de julibrief. Overigens stond daar volgens mij de datum "16 juli" boven. De minister zei "10 juli".
Minister Hirsch Ballin:
Hij is inderdaad van 16 juli.
De heer Van der Staaij (SGP):
In dat geval hebben we het over dezelfde brief. Die brief is terecht gevolgd op een verzoek van de Kamer om per halfjaar op de hoogte te worden gehouden van de voortgang. Meer tegen de Kamer dan tegen de minister zeg ik: het is prima als we een extra gelegenheid zoals nu hebben om erover te spreken, maar het was de wens van regering en Kamer om aan de hand van een grondige voortgangsrapportage steeds de vinger aan de pols te houden. Aan de hand daarvan zouden we hierover debatteren, niet slechts aan de hand van media-uitlatingen. Daarom neem ik aan dat we zo'n debat nog zullen voeren.
Met betrekking tot het debat dat we nu voeren, viel me op dat in de rapportage stond dat niet van alle korpsen de resultaten inzichtelijk zijn of worden gemaakt. Kan de minister bevestigen dat het doenlijk moet zijn om ook de prestaties per korps op het gebied van de bestrijding van kinderpornografie zichtbaar te maken? Het beeld ontstaat dat het door de grote instroom, mede van zaken uit het buitenland, steeds moeilijker wordt om achterstanden in de aanpak te voorkomen. Wat is het langetermijnperspectief in dat opzicht?
Minister Hirsch Ballin:
De heer Van der Staaij wijst er terecht op dat de aantallen in de werkvoorraad moeten worden uitgesplitst. Overigens nemen de aantallen in de werkvoorraad af, zoals ik zojuist al tegen mevrouw Van Toorenburg zei. Mevrouw Arib had het daar ook reeds over. In ieder geval dienen we wel onderscheid te maken. Bepaalde meldingen uit het buitenland hebben mogelijk betrekking op situaties van productie en misbruik die in het verleden liggen. Daarmee zijn ze niet minder erg, maar uiteraard geven we prioriteit aan het beëindigen van situaties van daadwerkelijk misbruik die zich nu in Nederland voordoen. De politie stelt hiermee een terechte prioriteit.
Verder vroeg de heer Van der Staaij of het mogelijk was de verschillen tussen de politiekorpsen inzichtelijk te maken. Deze dienen uiteraard ook nog onderscheiden te worden van de inspanningen van de bovenregionale rechercheteams en van het Korps landelijke politiediensten. Op zichzelf is dat mogelijk, maar dit raakt heel erg het punt dat door mevrouw Van Toorenburg is aangesneden: de toekomstige beheersorganisatie van de politie. Het lijkt me niet erg doelmatig om nu daarover te spreken terwijl op dit punt mogelijk nieuw beleid op komst is.
Ik heb de Kamer inderdaad vorig jaar juni toegezegd halfjaarlijks te rapporteren over de aanpak van kinderpornografie. Ik heb dat ook gedaan. Vandaar dat er sindsdien nog twee brieven zijn gevolgd, waaronder die van 16 juli. Ik hoop erg dat die spoedig kan worden besproken, dan kan de bespreking nog plaatsvinden voor de volgende halfjaarrapportage volgt.
De heer Voordewind (ChristenUnie):
Ook bij de ChristenUnie-fractie leven grote zorgen over het nog steeds grote aantal kinderpornozaken dat nog op de plank zou liggen. Het zou om 600 zaken gaan. Ik heb de brief van 16 juli gelezen en erken dat de aantallen naar beneden gaan.
Een ander aspect dat in de uitzending van EO Uitgesproken naar voren kwam, was dat sommige rechters de beelden zelf hadden bekeken en tot een andere strafmaat kwamen dan de rechters die dat niet deden. Zou de minister die mogelijkheid kunnen stimuleren om de soms lage straffen – soms zijn het zelfs taakstraffen – bij kinderpornozaken omhoog te krijgen?
Minister Hirsch Ballin:
Ik bedank de heer Voordewind allereerst voor zijn waarderende woorden. Ik hecht er eveneens belang aan dat de rechters zelf kennisnemen van het materiaal. De vraag van de heer Voordewind of ik dat wil stimuleren, kan ik daarom bevestigend beantwoorden. Sterker nog: ik heb dat al gedaan. Ik heb dit punt uitdrukkelijk aan de orde gesteld, zowel bij een conferentie die zich daartoe leende als in contacten met de strafrechtspraak. Ik deel de opvatting die in de vragen van de heer Voordewind doorklinkt. Hoe erg en akelig en afstotend dat deel van het werk ook is, het is desalniettemin van belang dat rechters ook kennisnemen van wat er echt aan de hand is.
Mevrouw Gesthuizen (SP):
Ik ga even door op het punt dat de heer Van der Staaij maakte. In principe bestaat de wens om van iedere politieregio apart te weten in hoeverre slachtoffers van kinderverkrachting en de beeltenissen die daarvan worden gemaakt, worden getraceerd. Bovendien wil de Kamer weten hoeveel zaken er in elke regio worden opgelost. De minister heeft aangegeven daarover nog niet veel te kunnen zeggen, maar kan hij in ieder geval toezeggen dat dit in de toekomst wel het geval zal zijn? Zullen wij in de toekomst de verschillen tussen de verschillende regio's kunnen zien aan de hand van cijfers die in ieder geval de minister krijgt en die hij met ons kan delen?
Minister Hirsch Ballin:
Wij volgen dit natuurlijk wel. In het landelijk overleg dat plaatsvindt, wordt ook gekeken naar de verschillen die er per regio zijn. Dit gebeurt dus wel. Ik heb in mijn brief van 16 juni de cijfers geleverd die voor het land als geheel gelden; dat is de optelsom van de cijfers die mevrouw Gesthuizen wil hebben. Ik val even stil om de dialoog tussen mevrouw Gesthuizen en de heer Dibi achter de interruptiemicrofoon niet te verstoren. Het is, wat mij betreft, prima mogelijk om bij een komende gelegenheid – dat zal dan in de eerstvolgende voortgangsrapportage zijn – ook in te gaan op de verschillen die er nog zijn tussen de regio's.
De voorzitter:
Dank u wel. De heer Dibi is gelijk weg. Nu lok ik hem uit, geloof ik.
De heer Dibi (GroenLinks):
Voorzitter. Het komt niet vaak voor, maar ik was tevreden met het antwoord.
De voorzitter:
Oké. Het is fijn dat dit nu ook in de Handelingen staat.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/h-tk-20102011-4-6.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.