8 Samenwerkingsscholen

Aan de orde is de behandeling van:

  • - het wetsvoorstel Wijziging van enige onderwijswetten inzake samenwerkingsscholen (32134).

De voorzitter:

Wij doen vanavond slechts de eerste termijn van de kant van de Kamer. Het woord is aan de eerste spreker, de heer Van der Ham van de fractie van D66.

De algemene beraadslaging wordt geopend.

De heer Van der Ham (D66):

Dit wetsvoorstel heeft, ook al is het een beetje laat op de avond, een lange geschiedenis. Die ga ik niet helemaal voorlezen, maar ik wil er wel iets over zeggen. De samenwerkingsschool was een behoefte die leefde en leeft in de samenleving. In de praktijk is de samenwerkingsschool er al, zij het tot dusverre nog niet gelegaliseerd in de wet.

Een van de belangrijkste aanstichters van deze wet – ik memoreer hem graag hier – was het D66-Kamerlid en de latere staatssecretaris Aad Nuis. Hij overleed in 2007. In 1993 diende hij een initiatiefwetsvoorstel in, met het oogmerk om de bestuursvormen van het openbaar onderwijs uit te breiden en met name privaatrechtelijke bestuursvormen binnen het bereik van het openbaar onderwijs te brengen. Tevens beoogde hij daarmee een vorm te creëren voor de samenwerkingsschool. Ook daarvoor was de privaatrechtelijke variant nodig. In 1994 is Paars I ermee aan de slag gegaan. In 1995 heeft de regering het wetsvoorstel overgenomen. In dat kader kwam de regering met een aantal voorstellen: de samenwerkingsschool, maar ook de problematiek van de zogenaamde bruidsschat, het richtingvrij plannen, de bekostiging en de uitbreiding van de bestuursvormen van het openbaar onderwijs. Na een ellenlang debat is destijds besloten om eerst tot een wijziging van de Grondwet over te gaan, voordat er verder zou worden gegaan met de samenwerkingsschool. De eerste lezing vond plaats in 2002. Ik heb die debatten met veel plezier gelezen. Het zal me vast ook tijdens dit debat van pas komen om mensen daaraan te kunnen herinneren, kan ik mij zo voorstellen.

Na die lange geschiedenis kan er nu eindelijk gesproken worden over het voorliggende wetsvoorstel. Tot dusverre lijkt de discussie, ook in de schriftelijke voorbereiding, met name te gaan over de ruimte die er bestaat voor het stichten van een samenwerkingsschool, over het aantal beperkende voorwaarden dat wordt gesteld en over de vraag of de samenwerkingsschool een noodoplossing is of juist een gewenste nieuwe mogelijkheid. Met name een aantal confessionele partijen heeft de afgelopen jaren de samenwerkingsschool als een ondermijning gezien van het duale stelsel. Een aantal progressieve en liberale partijen ziet de samenwerkingsschool juist als een praktische oplossing voor een bestaand probleem. Uit de geschiedenis van het wetsvoorstel blijkt dat die laatste groep zo min mogelijk voorwaarden wil stellen aan het stichten van een samenwerkingsschool. Als twee scholen het zelf willen, dan moet het kunnen.

Voor D66 biedt de samenwerkingsschool in eerste instantie een praktische oplossing voor een bestaand probleem. Er bestaan in Nederland verschillende scholen waarin openbaar en bijzonder onderwijs goed samenwerken. Daarvoor bestaat op dit moment geen wettelijke basis. Via een wijziging van de Grondwet willen we die basis nu dus regelen. Het is een praktische oplossing, waar sommige ideologische problemen op worden afgevuurd, die soms heel weinig te maken hebben met de praktijk. Het is een praktische oplossing. Het is naar onze mening een mooi voorbeeld van een veranderende samenleving en van een poging om die vorm proberen te geven. Het bijzonder onderwijs kan soms erg gearticuleerd zijn, vastomlijnd en daarmee nauwelijks verenigbaar met het openbaar onderwijs. We hebben hier veel discussies gehad over de enkelefeitconstructie, over voorlichting op school en dat soort zaken. Het gaat over het algemeen over een heel klein groepje binnen het bijzonder onderwijs. Dat groepje mag er ook zijn volgens artikel 23, maar het overgrote deel van het bijzonder onderwijs heeft een heel ander karakter. Dat varieert van behoorlijk behoudend tot bijna niets meer doen met die identiteit. Dan is er ook heel veel overlap met het openbaar onderwijs.

Zo'n 70% van de leerlingen gaat nu naar het bijzonder onderwijs, terwijl maar een klein gedeelte van de Nederlandse bevolking nog echt bij een georganiseerde religie hoort. Dat zie je dus ook terug op die scholen. Het kan heel goed zijn dat die scholen op een aantal punten goed samen zouden kunnen werken en dat zij daarin elkaar in sommige gevallen ook zouden kunnen versterken. Ouders zoeken steeds meer naar een school waar de kwaliteit goed is en waar een goed onderwijskundig en pedagogisch klimaat heerst. De scholen of initiatieven die daaraan voldoen, worden omarmd door ouders en ook door leraren. Het huidige wetsvoorstel gaat naar onze mening iets te veel uit van een negatieve veronderstelling, namelijk dat samenwerkingsscholen een soort laatste redmiddel zijn. Er is grote angst voor het verdwijnen van het duale stelsel en de stromingen moeten dus strikt gescheiden zijn. Wij willen daar niet zo verkrampt mee omgaan. Ik denk – dat is in de afgelopen jaren aan de orde geweest in de voorbereidende debatten – dat bijzonder onderwijs en openbaar onderwijs de hoofdstromen zullen blijven, dus dat samenwerkingsscholen niet de hoofdstroom zullen gaan vormen. Dat er een uitbreiding van zal plaatsvinden in de komende jaren vinden wij echter geen enkel probleem.

Wij moeten het voorliggende wetsvoorstel daarop toetsen. Wij moeten de vraag stellen of het echt de mogelijkheden biedt die in de samenleving gewenst zijn. Wat ook de reden is om een school te stichten, de kwaliteit moet voorop staan. Daar moet zo'n nieuwe school op worden getoetst. Moet een samenwerkingsschool bewijzen voor kwaliteit overleggen, net als een nieuw te stichten school dat moet doen?

De D66-fractie wil de samenwerkingsschool zo min mogelijk beperkingen opleggen die er niet toe doen. Onderwijskwaliteit doet er echt toe, maar al die andere zaken doen er niet toe. Daarom hebben wij een amendement ingediend. De in het wetsvoorstel gestelde eisen met betrekking tot de opheffingsnorm of de beschikbaarheid van onderwijs van een specifieke richting in de buurt, zijn wat ons betreft overbodig. Als twee scholen tot het besluit komen dat zij samen verder willen gaan, staan wat ons betreft geen andere dan de kwaliteitseisen de totstandkoming van een samenwerkingsschool in de weg. Daarom stellen wij in ons amendement dat de huidige beperkende voorwaarden uit het wetsvoorstel moeten worden geschrapt. Dat betekent dat de eis dat een van beide scholen onder de opheffingsnorm moet zakken, uit de tekst verdwijnt. Ook de eis dat een samenwerkingsschool alleen kan ontstaan als er geen ander aanbod dan de specifieke richting die opgaat in de samenwerkingsschool voorhanden is, moet verdwijnen.

De heer Elias (VVD):

Is dit alles wat u ter toelichting op uw amendement naar voren wilt brengen, mijnheer Van der Ham?

De heer Van der Ham (D66):

Gaat uw gang met uw vraag, mijnheer Elias. Misschien kan ik die leuk meenemen in mijn beantwoording.

De heer Elias (VVD):

Vindt u dat u het kunt maken dat u in zo'n belangrijk wetgevingsproces, waar wij een jaar of zeventien over hebben gedaan, gisteren als een dief in de nacht met een amendement bent gekomen dat de angel uit het wetsvoorstel haalt en dat louter voor de bühne is bedoeld? Het is goed gecast hoor, u bent acteur. Het is logisch dat ze u hebben genomen voor de bühne. Dit amendement haalt echter het hele wetsvoorstel onderuit. Wij hebben met zijn allen zeventien jaar geprobeerd om iets te maken wat aan alle geledingen in Nederland recht doet, wat ik juist zo aardig vind aan Nederland. Is dit een serieus voorstel?

De heer Van der Ham (D66):

Sterker nog, de heer Cornielje zei op 6 februari 2002: "De VVD-fractie wil niet treden in de motieven van de betrokkenen om gebruik te maken van de wettelijke regeling zoals die straks tot stand zal komen. Wij moeten een wettelijke regeling neerleggen. Het is vervolgens aan de betrokkenen om uit vrije wil van deze bestuursmogelijkheden gebruik te maken." Daarmee zei hij dat dit moet kunnen als de scholen dat zelf willen. Dit dilemma maakt ook onderdeel uit van de wetsgeschiedenis. Ik weet dat u journalist bent geweest, dus u bent misschien wat oppervlakkig op dat punt. Misschien hebt u de wetsgeschiedenis niet tot u genomen. Als u dat had gedaan, had u kunnen zien dat juist dit de discussie was in de afgelopen zeventien jaar.

De heer Elias (VVD):

De discussie in de afgelopen zeventien jaar is een andere geweest, namelijk dat wij gezamenlijk hebben geprobeerd om – ook andere woordvoerders zullen daar ongetwijfeld op gaan wijzen – iets te maken wat, naar ik stellig hoop, ook door de kleine christelijke partijen zal kunnen worden onderschreven, waarin iedereen elkaar een beetje de ruimte geeft. Dit is een destructief amendement, een opzichtig destructief amendement dat dwars ingaat tegen de bedoeling, de strekking en het wezen van de wet. Sterker nog, door de bijzondere wetshistorie – deze wetten konden alleen worden gemaakt door aanpassing van de Grondwet – zou je zelfs de stelling kunnen verdedigen dat dit een ongrondwettig voorstel is. Ik neem dat zeer hoog op. Wij maken hier wetten, zo constructief mogelijk en in dit speciale geval rekening houdend met de belangen van minderheden in dit land. Daar hoor je niet even met partijpolitieke handigheidjes doorheen te fietsen, zoals u dat gisterenavond hebt gedaan. Ik verzoek u zeer dringend om dit amendement in te trekken.

De heer Van der Ham (D66):

Ik klapper nu toch echt met mijn oren als ik naar u luister, mijnheer Elias. U moet het zelfs van papier oplezen. Blijkbaar heeft het iets te maken met de coalitie.

De heer Elias (VVD):

Nee hoor, ik heb het debat voorbereid.

De heer Van der Ham (D66):

Oh, interessant. Dan had u ook even de goede geschiedenis van dit wetsvoorstel moeten bekijken. Dan had u kunnen zien dat juist het vrijlaten aan de onderwijsinstellingen om te bezien of zij willen samenwerken, de kern is van de discussie die is opgestart door de heer Nuis en die is overgenomen door Paars. Ik hoop dat u zich daar toch nog even in verdiept. De rechten van kleine christelijke partijen of scholen worden juist ook dankzij dit amendement volkomen gewaarborgd. Waarom? Omdat beide onderwijsinstellingen moeten instemmen met het samengaan. Ik zie niet gebeuren dat een instelling voor openbaar onderwijs een samenwerkingsverband met een reformatorische school aangaat. In de praktijk zie je ook dat het om scholen gaat die iets meer belang aan hun bijzondere status hechten dan bijvoorbeeld reformatorische, islamitische of joodse scholen. Daarover hebben we het in de praktijk. Als die samen zeggen: wij willen dat, dan hoef ik daar niet heel veel eisen aan te verbinden. Dan zorgen we ervoor dat we alleen maar naar de kwaliteit kijken. Overigens denk ik dat er maar beperkt gebruik van zal worden gemaakt. Ik breng u de zaken in herinnering die de heer Cornielje daar in 2002 over heeft gezegd.

De heer Elias (VVD):

Ik herhaal dat het door u ingediende amendement het wezen van de wet, zoals die bedoeld is, onderuithaalt.

De heer Van der Ham (D66):

Legt u dat eens uit.

De heer Elias (VVD):

Dat heb ik net uitgelegd.

De heer Van der Ham (D66):

Dan hebt u dat niet goed uitgelegd, want u kunt dat niet hardmaken.

De heer Elias (VVD):

Laat ik anders een paar collega's uitnodigen om te kijken of zij zich in mijn stelling kunnen vinden. Ik verzoek u om dit amendement in te trekken.

De heer Van der Ham (D66):

Dat zullen we niet doen, omdat de wetsgeschiedenis hier juist over gaat. Dat herhaal ik. Het amendement erkent juist alle rechten van alle schoolbesturen. Er wordt juist niet vanuit Den Haag gezegd: u mag het alleen doen als u onder een bepaalde norm valt. Er wordt gezegd: als u het zelf wilt, is er juist meer onderwijsvrijheid. U hebt het over artikel 23 over de onderwijsvrijheid. Mijn amendement leidt tot meer onderwijsvrijheid.

De heer Dijkgraaf (SGP):

Voorzitter. Ik zit mij een beetje te verbazen omdat de heer Van der Ham een lezing van de wetsgeschiedenis geeft die ik volstrekt niet herken als ik de stukken lees. Hij heeft volkomen gelijk dat het helemaal niet gaat om reformatorische scholen. Ik verbaas mij erover dat die hier überhaupt worden genoemd, want de besturen daarvan zullen niet gauw een gemengde school gaan oprichten.

De heer Van der Ham (D66):

Daarom.

De heer Dijkgraaf (SGP):

Die discussie …

De heer Van der Ham (D66):

Exact.

De heer Dijkgraaf (SGP):

Ja, maar u noemt die termen, wij niet. Ik verbaas mij er dus al over dat die termen überhaupt naar voren komen, maar ik verbaas mij het meest over de grondwettelijke houding van D66 op dit moment. Normaal is die dat je prima beleid en politiek kunt voeren die diametraal tegenover allerlei andere richtingen staat – daarvoor zijn wij hier – maar wel altijd op een juiste juridische en grondwettelijke basis. Tijdens de behandeling van artikel 23 van de Grondwet, zoals die aangepast is, is er heel expliciet gezegd: alleen door fusie, niet door stichting. Er moest zelfs een objectief criterium worden gevonden. Het advies van de Raad van State was kristalhelder. Er was een brede meerderheid in de Kamer. Als ik de geschiedenis van de Grondwet met uw amendement vergelijk, kan ik alleen maar beamen wat de heer Elias zegt, namelijk dat het amendement ongrondwettelijk en destructief is.

De heer Van der Ham (D66):

De hele discussie over de Grondwet is indertijd door mevrouw Lambrechts en uw voorganger, de heer Van der Vlies, gevoerd. Daarin is dit uitgebreid gewisseld. Er bestond inderdaad een verschil van inzicht over. Als wij daarin verder gingen dan u voorstelde, zei u dat dat niet kon en zeiden wij dat dat wel kon. Overigens was er een meerderheid voor die laatste lezing. Volgens mij maakt de Kamer een dergelijke weging zelf tot het moment dat wij onze wetten aan de Grondwet laten toetsen, zoals wordt beoogd met het initiatiefwetsvoorstel-Halsema. Wat dat betreft, is dat altijd onderdeel van dit debat geweest.

Ik haalde overigens het reformatorisch onderwijs erbij, omdat de heer Elias begon met: wij moeten toch ook respect hebben voor de kleine christelijke fracties en dergelijke groepen? Zeker, zij mogen hun scholen stichten en hebben inderdaad helemaal niets van doen met dit wetsvoorstel, want in de praktijk zullen ze nooit tot een dergelijk samenwerkingsverband komen. Daarover zijn wij het dus eens.

De heer Dijkgraaf (SGP):

Daarmee ben ik het eens. Waarom is er in het verleden al die jaren keer op keer door tal van instellingen, door een brede meerderheid in deze Kamer, zo veel aandacht aan dit punt besteed? Omdat deze Kamer bij die grondwetswijziging heeft gezegd: wij willen dit nimmer zien als een uitholling van het duale stelsel dat wij hebben van openbaar en bijzonder onderwijs. Het moet een uitzondering zijn. De SGP heeft zelfs met die grondwetswijziging ingestemd, zij het in tweede lezing, omdat het beperkt werd tot een uitzondering. Dat zou toch voorop moeten staan? Ik zie dat Lambrechts en Van der Vlies dit inderdaad al hebben gewisseld tijdens de behandeling van het wetsvoorstel en dat Van der Vlies al tegen Lambrechts heeft gezegd: als u de kant op wil waar uw amendement nu heengaat, is dat eigenlijk destructief. Het verbaast mij dus dat D66 daar alsnog mee komt. D66 wist het!

De heer Van der Ham (D66):

De SGP-fractie voerde een discussie met de D66-fractie over de vraag hoe we hiermee moeten omgaan. Ik denk dat de D66-fractie op een aantal cruciale details anders aankijkt tegen bijzonder onderwijs dan de SGP-fractie. Ik hoop dat dit voor meerdere fracties geldt. Daarover kunnen we discussiëren. De Grondwet maakt mogelijk wat ik met dit amendement doe. De heer Dijkgraaf kan voor of tegen dat amendement stemmen, maar de Grondwet maakt dat wel mogelijk. Ik begrijp natuurlijk wel dat de heer Elias onder het juk van de SGP nu probeert om met heel veel kabaal de draai van de VVD in te zetten. Dat kan hij altijd wel goed. Hij doet dat fantastisch, maar dat constateer ik alleen maar. Wij zijn volstrekt consequent. Dat geldt ook voor de SGP-fractie, maar niet voor de VVD.

De heer Dijkgraaf (SGP):

Met alle respect merk ik op dat dit helemaal niets te maken heeft met welke coalitie dan ook en evenmin met de rol die wij zouden spelen. Dit heeft gewoonweg te maken met, gelukkig, een brede verzameling van fracties die het spel in deze zaal volgens de spelregels wil spelen. Zo moeten we het doen. Als we iets willen veranderen, moeten we dat netjes doen. In de wetsgeschiedenis is een wijziging doorgevoerd, namelijk dat er een grondwetswijziging nodig is voor datgene wat de heer Van der Ham voorstaat. En daarvoor is een tweederdemeerderheid nodig. Dat moet niet worden geregeld met een amendement waarvoor een gewone meerderheid nodig is. De Raad van State zegt dat de regering zich na parlementaire kritiek aansloot bij de visie van de Onderwijsraad. Dat is er weer een: de Raad van State, een brede Kamermeerderheid, een Grondwet waarin letterlijk staat dat het volstrekt een uitzondering moet zijn. Zie de toelichting, maar ook de letterlijke formulering in de Grondwet. Ik snap daarom absoluut niet dat een liberale partij als D66 deze koers durft te kiezen.

De heer Van der Ham (D66):

Daar neem ik nota van. Ik weet dat de opvattingen van de heer Dijkgraaf over artikel 23 anders zijn dan die van een aantal andere Kamerfracties. Wij kiezen echter voor deze lezing. Wij willen scholen de ruimte laten, als ze dat zelf willen. We overrulen de besturen of wat dan ook niet. Ook het bijzonder onderwijs overrulen we niet. We verplichten het tot niets. Als de scholen dat zelf willen, moet daartoe een mogelijkheid zijn. Laten we dat in de wet regelen. Daarover hebben we dus een meningsverschil. Dat kan.

De heer Biskop (CDA):

Ik zal niet ingaan op de strategische overwegingen van de heer Van der Ham die ten grondslag liggen aan dit amendement. Ik zal hem ook niet vragen om de heer Mosterd te citeren, want dat citaat heeft hij ongetwijfeld ook nog bij de hand.

De heer Van der Ham (D66):

Ja, een uitgebreid citaat!

De heer Biskop (CDA):

Ik ga in op de inhoud. De heer Van der Ham sprak zojuist over fuseren of over een andere vorm van samenwerken. Dit wetsvoorstel heeft nadrukkelijk betrekking op het fuseren van besturen. Ik weet dan ook niet wat de heer Van der Ham zojuist bedoelde met andere samenwerkingsverbanden. Graag wil ik daarop dan ook een toelichting. Voor het gemak scheert de heer Van der Ham al het bijzonder onderwijs maar even over de religieuze kam, terwijl er in ons land veel bijzonder neutraal onderwijs is. En voor wie dat wil, zijn er volop mogelijkheden om een dergelijke school te stichten. Dit amendement is dus niet alleen ongrondwettelijk, maar naar mijn idee ook overbodig.

De heer Van der Ham (D66):

Ja, ik weet dat de Grondwet erbij wordt gehaald als iemand ergens tegen is. Dat gebeurt ook als dat niet nodig is. En het wordt dan overbodig geacht. Als iets overbodig is, kan het naar mijn idee niet ongrondwettelijk zijn. Mij lijkt dat de heer Biskop daarover niet beide ideeën kan spuien. De heer Biskop heeft gelijk dat er ook andere vormen van bijzonder onderwijs zijn.

Ik heb gesproken over andere samenwerkingsverbanden. Er zijn natuurlijk allerlei besturen die er soms voor zorgen dat er op andere plaatsen scholen gesticht worden. We hebben daarvan veel voorbeelden gezien. Ik zal zo meteen iets zeggen over nieuwe initiatieven tot scholen wat de erkende richtingseis betreft. Dat brengt ook een probleem met zich. Dat willen wij op een andere manier regelen, namelijk met een initiatiefwetsvoorstel. We zijn dus nog lang niet klaar met het versterken van het nemen van initiatief tot het stichten van nieuwe scholen. Wat dat betreft, zeg ik altijd tegen de criticasters van het bijzonder onderwijs dat er ook niet-religieuze richtingen zijn of vrijzinnig religieuze richtingen die gebruik kunnen maken van artikel 23 van de Grondwet. Wat mij betreft zou dat veel meer mogen. Dat zeg ik. ondanks dat wij ook wel kritiek hebben op artikel 23.

De heer Biskop (CDA):

De heer Van der Ham is toch niet zo helder als hij spreekt over de andere vormen van samenwerking. Hij zegt dat er diverse besturen zijn die allerlei scholen aan het stichten zijn. Ik geloof het graag. In ons land bestaat de vrijheid om scholen van bijzondere of van openbare aard te stichten. Die keuze is er. Wat bedoelt de heer Van der Ham precies met de samenwerkingsverbanden die anders zouden zijn dan de verbanden door middel van een fusie, dus anders dan wat nu wordt voorgesteld?

De heer Van der Ham (D66):

Er zijn nu een aantal samenwerkingsscholen die geen legale basis hebben. Dat kunnen we constateren. Met dit wetsvoorstel wil men dat enigszins stroomlijnen. Daarom is mijn fractie voor het principe van dit wetsvoorstel. De vormpjes die er nu zijn en die nog geen legale basis hebben, worden met dit wetsvoorstel gekanaliseerd. Daarover zijn wij het meen ik allemaal eens.

De heer Beertema (PVV):

Ik ben ook teleurgesteld. De wetswijziging die nu voorligt en die is bedoeld om een vervelend probleem op te lossen, is eigenlijk heel mooi, klein en bescheiden. Met het wetsvoorstel wil men de samenwerkingsscholen wettelijk inbedden. Dat is mooi, praktisch en bescheiden. Ik heb het gevoelen dat de heer Van der Ham dit voorstel nu omkat naar iets heel groots. Hij maakt er een soort shortcut van naar de opheffing van artikel 23, of hij introduceert een derde weg; ik weet het allemaal niet. Ik sluit me aan bij het verzoek van de heer Elias om dit amendement zo snel mogelijk in te trekken. Dat zou ons veel tijd en ellende besparen. Volgens mij gaat het bovendien helemaal nergens toe leiden.

De heer Van der Ham (D66):

Ja, ik heb dit allemaal al toegelicht. Ik heb gezegd dat heel veel scholen hiervan geen gebruik zullen maken. Zij willen juist óf openbaar zijn, óf bijzonder. Wij vinden dat de scholen die het zelf willen, hiervoor moeten kunnen kiezen. Beide scholen moeten daarmee dus instemmen, vanuit hun autonomie. Dat is dus volstrekt in lijn met artikel 23 en het respecteert volstrekt de uitgangspunten van dit artikel. Wat is daarmee mis? Dit kan op geen enkele manier botsen met artikel 23.

De heer Voordewind (ChristenUnie):

De heer Van der Ham stelde zojuist dat zijn voorstel absoluut niet in tegenspraak is met de grondwetswijziging die is voorgesteld. Mag ik hem een citaat voorleggen uit de nota naar aanleiding van het verslag? "De grondwetgever heeft de Grondwet gewijzigd met het oog op het voorzien van een wettelijke regeling voor samenwerkingsscholen. Bij de uitwerking daarvan moest de regeling recht doen aan de bedoelingen van de grondwetgever. De samenwerkingsschool zal daarom altijd een uitzondering moeten zijn." Verderop staat verder dat de samenwerkingsschool alleen maar kan worden gesticht als het gaat om een fusie, dus niet als het gaat om een stichting.

De heer Van der Ham (D66):

Mijn probleem met het wetsvoorstel is dat er daarin van wordt uitgegaan dat zo'n fusie alleen tot stand kan komen als er een probleem is met de hoeveelheid leerlingen op een van de scholen. Ik vind dat het breder zou mogen worden gezien. Als de scholen zelf het initiatief willen nemen om samen te werken, om welke reden dan ook, dan kunnen ze tot een fusie komen. Ik ben het met de heer Voordewind eens dat dit wel moet leiden tot een fusie. In het wetsvoorstel worden de motieven die erachter zitten beperkt, want het kan alleen als een van de scholen door de bodem zakt voor wat betreft het aantal leerlingen. Ik zeg: het motief vind ik niet zo interessant. Wij zijn het er wel over eens dat de scholen tot een fusie moeten komen. Ik roep de woorden van de zeer gewaardeerde onderwijswoordvoerder van de VVD de heer Cornielje maar weer eens in herinnering. Die zegt: wij moeten niet treden in de motieven, maar wel in de vorm. De vorm is de fusie die voorligt. Daaraan wordt door mijn amendement helemaal niets gewijzigd.

De heer Voordewind (ChristenUnie):

Ik had de laatste zin nog even bij de voorbereiding moeten betrekken. Door de wetgever wordt erop gewezen dat de fusie alleen tot stand mag komen als er een opheffingsnorm wordt geraakt. Dat is een specifieke bepaling bij de mogelijkheid om tot een fusie over te gaan. Die is bewust aangebracht door de grondwetgever, en indertijd ook door mijn partij. De heer Van der Ham grijpt helemaal terug tot 1917, toen artikel 23 in de Grondwet is opgenomen. Met het amendement wordt artikel 23 echt helemaal opengebroken. Daarmee staat het Jan en alleman vrij om een fusie aan te gaan en is het overal mogelijk. Op die manier wordt artikel 23 een lege pagina.

De heer Van der Ham (D66):

Helemaal niet, want iedereen die met zijn school niet tot zo'n fusie wil overgaan, heeft volgens artikel 23 het volste recht om de eigen school te houden zolang die aan de kwaliteitseisen voldoet. Dit komt dus niet neer op het openbreken van artikel 23. Wij geven schoolbesturen de autonomie om, als ze dat willen, te fuseren tot een samenwerkingsschool. Wij willen dus niet te veel in de motieven treden. We hebben de afgelopen zeventien jaar, en langer ook, veel discussies gevoerd over de vraag in hoeverre je het moet beperken. Ik weeg de beperking voor het aantal leerlingen minder zwaar. Die staat ook niet letterlijk in de Grondwet.

De heer Voordewind (ChristenUnie):

Bij de behandeling van de grondwetswijziging heeft ook onze fractie uiteindelijk ingestemd. U weet dat daar een twee derde meerderheid voor nodig is. Dat deden we juist omdat de enige uitzondering de opheffingsnorm was. Hoe kunt u nu zeggen dat de bedoeling van de grondwetswijziging helemaal los staat van de opheffingsnorm? Die was toch gekoppeld? Daar hebben wij onze toestemming toen ook voor gegeven.

De heer Van der Ham (D66):

Ik begrijp dat u andere motieven had om voor de wet te stemmen dan wij. Dat mag. In een debat zoals dit, over een wetsvoorstel dat is geïnspireerd door de Grondwet, kun je tot een weging komen. Die fusie is belangrijk. U geeft in uw reactie op mijn antwoord op uw vraag toe dat ik helemaal niets zeg over wel of geen fusie. Het moet een fusie worden. We moeten dat goed regelen, niet het gerommel van de afgelopen jaren. Fusies, uit eigen wil. Maar wij willen meer vrijheden geven voor de motieven die eraan ten grondslag liggen. Probeer niet te betuttelen vanuit Den Haag. Laat scholen de vrijheid als ze het zelf willen.

De heer Jasper van Dijk (SP):

Ik moet u een compliment geven. U bent er in geslaagd om alle rechtse partijen op de kast te krijgen met een amendement. Dan verdien je respect bij de SP. Pas op, mijnheer Van der Ham, straks gaan ze u nog links noemen!

De heer Van der Ham (D66):

In ieder geval liberaal. Volgens mij de enige nog, als ik naar de heer Elias kijk.

De heer Jasper van Dijk (SP):

In de historie waren de liberalen samen met de socialisten in conclaaf met de confessionelen over artikel 23. Wat dat betreft, snap ik de positie van de heer Elias ook niet. Hij zou nog wat kunnen leren van de heer Bolkestein op dit punt. Maar laten we er geen doekjes omheen winden. Is het de intentie van D66 om uiteindelijk het duale stelsel binnen het onderwijs op te heffen? D66 heeft daar ook iets over in het verkiezingsprogramma neergeschreven: er moet een discussie komen over de houdbaarheid van artikel 23.

De heer Van der Ham (D66):

Ja, dat is de discussie over artikel 23 in den brede. We hebben het niet over een grondwetswijziging. Er is altijd veel discussie in mijn partij en volgens mij ook in de uwe over de invulling van artikel 23 over de onderwijsvrijheid. Ik vind de onderwijsvrijheid een belangrijk en groot goed. Mensen, met name ouders, hebben het recht om hun eigen scholen te stichten of hun kinderen te sturen naar een school van een richting die bij hun ideeën past. Dat is een groot goed. Overigens wel met een aantal randvoorwaarden waar wij, evenals de VVD, erg aan hechten, zoals gelijkheid en de enkelefeitconstructie. Dat we moeten kijken naar het meer mogelijk maken van nieuwe initiatieven om scholen te stichten, de stichtingseis, de erkende richtingendiscussie, daar hebben we kritiek op en discussie over. Op dit punt willen we meer vrijheid toelaten. Die discussie rond artikel 23 vinden we heel belangrijk. We hebben echter niet in ons verkiezingsprogramma staan dat we het artikel morgen willen opheffen. Daar is nog veel discussie over. U merkt dat ik als liberaal belang hecht aan de vrijheid van mensen om een school te stichten, juist als liberaal.

De heer Jasper van Dijk (SP):

Ik heb uw amendement bekeken en volgens mij is er inderdaad helemaal niet zo veel reden om er zo veel paniek over te maken.

De heer Van der Ham (D66):

Natuurlijk niet.

De heer Jasper van Dijk (SP):

Het blijft volstrekt aan de scholen om zelf te beslissen of zij overgaan tot een samenwerkingsverband. Dan blijft over mijn vraag wat dit wetsvoorstel en uw amendement toevoegen aan de huidige praktijk. Scholen kunnen nu ook al samenwerkingsscholen worden.

De heer Van der Ham (D66):

Dat is een goede vraag. Dit wetsvoorstel volgt eigenlijk de praktijk. Het is goed om de wetgeving te laten matchen met wat in de praktijk gebeurt. Ook omdat – dat antwoordde ik ook de heer Biskop – er allerlei bestuursvormen zijn waarvan we soms vinden dat die niet transparant genoeg zijn en dat er allerlei moeilijkheden kunnen zijn. Wij zijn voor het wetsvoorstel omdat dat het een beetje kanaliseert. Zo brengen we een beetje eenheid in de manier waarop het gebeurt. We vergroten ook de transparantie. Daarom zijn we voor het principe van het wetsvoorstel. Het is echter waar dat het eigenlijk volgend is in plaats van leidend.

De heer Elias (VVD):

Ik zal even voorbijgaan aan de verschillende beledigingen die u aan mijn adres hebt geuit.

De heer Van der Ham (D66):

Ik zal ook voorbijgaan aan uw beledigingen in mijn richting.

De voorzitter:

Het woord is aan de heer Elias.

De heer Elias (VVD):

Allereerst wilde ik even de heer Cornielje citeren, want dat hebt u ook een aantal keren gedaan. De heer Cornielje heeft tijdens de behandeling van de tweede lezing letterlijk gezegd: "Wat mij betreft, is de kern van dit debat dat er geen stichting komt van samenwerkingsscholen. De interpretatie van het grondwetsartikel impliceert geen stichting van samenwerkingsscholen, maar alleen een totstandkoming ervan door middel van fusie." Dat is toch net even iets anders.

Wat ik jammer vond, is dat door de interruptie van de heer Jasper van Dijk gedaan werd alsof het hierbij gaat om een soort rechts/linksverhaal. Ik probeer zuivere wetgevingsprocessen te handhaven als Kamerlid. Daar kom ik voor op. Daarom stel ik vast, en ik niet alleen, dat dit een destructief amendement is en vraag ik u, dat in te trekken. Ik vraag u dat trouwens nogmaals. Het zou u helemaal niet misstaan om dat te doen, want uw voorganger Zeevalking heeft dat gedaan in 1978, toen hij een keer met een destructief amendement kwam en mevrouw Scheltema van D66 in 1990. U kunt de wetsgeschiedenis erbij halen. U kunt zich gewoon partijpolitiek een beetje vergaloppeerd hebben en tot inzicht komen. Ik wil de heer Çelik van de PvdA vragen wat hij van dit amendement vindt. Anders wordt het een rechts/linksverhaal en dat wil ik nu net vermijden.

De heer Van der Ham (D66):

Mijnheer Elias, u moet allereerst even goed luisteren naar het debat dat is voltrokken nadat wij elkaar in de haren zijn gevlogen. Althans, ik deed dat bij u, want ik mis ze al zo'n tien jaar. Ik heb namelijk gezegd dat dit amendement niet gaat over het stichten van een nieuwe school, maar over het fuseren. De redenen waarom gefuseerd wordt, laat ik aan de besturen zelf. Het amendement gaat dus niet over het stichten van een school. Ik hoop dat u daarmee misschien wat kalmer wordt in het debat. Gewoon goed lezen, dan komen we een heel eind, mijnheer Elias. Zullen we eens doorgaan?

Goed, we gaan door, als het mag van de voorzitter.

De heer Elias (VVD):

Ik heb nog een vraag gesteld aan de heer Çelik.

De heer Çelik (PvdA):

Ik had die vraag graag in mijn inbreng, waarvoor ik tien minuten spreektijd heb opgegeven, willen beantwoorden. Ik kan op voorhand melden dat ik niet zo veel sympathie heb voor het amendement van de heer Van der Ham. Daar wil ik straks inhoudelijk op ingaan.

De heer Van der Ham (D66):

Ik hoop dat u, wanneer u dat doet, goed naar de geschiedenis kijkt van uw eigen partij en dat u ook goed kijkt naar het amendement. Ik begrijp nu dat de heer Elias over iets boos is geworden wat niet in het amendement staat. Ik zie hem nu ook een beetje tollen …

De heer Elias (VVD):

Laten we het zakelijk houden, mijnheer Van der Ham.

Artikel 97 van het Reglement van Orde gaat over de toelaatbaarheid van amendementen. Ik heb u een paar keer gevraagd om het amendement in te trekken. Als u dat niet doet, dwingt u mij om een zwaar middel in te zetten. Artikel 97, lid 1, geeft weer: "Een amendement is ontoelaatbaar, indien het een strekking heeft, tegengesteld aan die van het voorstel van wet, of …"; waarna een andere bepaling volgt. Lid 2 stelt: "Een amendement wordt geacht toelaatbaar te zijn zolang de Kamer het niet ontoelaatbaar heeft verklaard. Een daartoe strekkend voorstel kan, zo nodig met onderbreking van de orde, worden gedaan hetzij door de Voorzitter, hetzij door een van de leden." Ik ben zo'n lid. Ik wil vastgesteld zien, in verband met de zuiverheid van de wetgeving, dat dit een destructief amendement is en dat het niet in behandeling kan worden genomen.

De heer Van der Ham (D66):

Ja, voorzitter. Dat is aan u. U mag dat bepalen. Althans, u mag daar een weging in aanbrengen. Ik zeg er wel bij dat het zeer gebruikelijk is – ik zit alweer acht jaar in het parlement – om gewoon het debat aan te gaan over amendementen van Kamerleden die heel nadrukkelijk deel uitmaken van het debat dat wij daar de afgelopen jaren over hebben gevoerd. Een van uw wezenlijke punten van kritiek op het amendement is dat het zou gaan over de stichting van een samenwerkingsschool. Maar dat wordt niet beoogd met dit amendement. U moet dus eerst even uw huiswerk weer gaan doen en daarna weer eens terugkomen.

De heer Elias (VVD):

Het is net alsof u niet geluisterd hebt …

De voorzitter:

Wacht, wacht, wacht! De heer Van der Ham zegt: het is aan u om uit te maken of iets destructief is. Daarmee spreekt hij, zo neem ik aan, niet mij aan, maar de Kamer. De heer Van der Ham heeft gelijk dat het aan de Kamer is om te bepalen of iets destructief is. Dat gaat bij meerderheid.

De heer Elias (VVD):

Ik heb meerdere leden van de Kamer datzelfde horen vaststellen, vandaar dat ik dit ook naar voren breng. In reactie op de heer Van der Ham die zegt dat het zo'n vreselijk punt zou zijn: op 26 juni 2008 heeft mevrouw Verbeet de Kamer zelfs nog opgeroepen om als men vindt dat een amendement slecht is voor de gang van de wetgeving, dat als Kamer uit te spreken. Ik ben daar ook voorstander van. Als wij er juridisch een zooitje van maken – om het simpel te zeggen – moeten wij dat proces tijdig stoppen, in plaats van het gewoon door te laten lopen en dan tegen het amendement te stemmen en de indiener van het amendement er mooi weer over te laten spelen alsof hij de grote kampioen van het openbaar onderwijs is. Daar ben ik tegen!

De heer Van der Ham (D66):

In dat laatste zinnetje schuilt volgens mij een bepaalde waarheid; die voel ik hier nu achter. Ik doel op mijn suggestie dat de positie van de heer Elias ten opzichte van een andere fractie in de Kamer hem ertoe beweegt om zo ontzettend fel te zijn. Ik heb er ook bij gezegd – daar heeft hij niet naar geluisterd – dat een van de dingen waarom hij zegt dat dit een destructief amendement is, namelijk dat het zou gaan over het stichten van een samenwerkingsschool, geen onderdeel uitmaakt van het amendement. Ik roep de heer Elias op om zijn toon toch iets te matigen!

De heer Elias (VVD):

Ik pas ervoor om mij door de heer Van der Ham de partijpolitieke maat te laten nemen! Ik heb bij de behandeling van het wetsvoorstel over markt en overheid, toen door de PvdA en het CDA een destructief amendement was ingediend, ook buitengewoon grote bezwaren geuit. Dat heeft dus niets te maken met het tegemoetkomen van de SGP door de VVD, een onderwerp dat D66 al maandenlang probeert op te blazen tot ik weet niet wat, want het gaat helemaal nergens over! Ik maak mij zorgen over het wetgevingsproces, evenals veel collega's die hebben vastgesteld dat de heer Van der Ham een destructief amendement heeft ingediend. Dat zou hij zich moeten aantrekken!

De voorzitter:

Wij gaan even terug en proberen de loop van het verhaal weer op te pakken. Begrijp ik het goed dat de heer Elias het voorstel heeft gedaan om het amendement destructief te verklaren?

De heer Elias (VVD):

Ja!

De voorzitter:

Dan is het heel simpel: wij moeten nagaan of daar een meerderheid voor is.

De heer Van der Ham (D66):

Dat kunnen wij niet vaststellen, want wij zijn hier niet met ons allen bij elkaar.

De heer Elias (VVD):

Die meerderheid heb ik net bij de interruptiemicrofoon kunnen vaststellen en u ook!

De voorzitter:

Ik heb vastgesteld dat er bezwaren bestaan tegen het amendement. Ik weet niet of er ook een meerderheid is om het destructief te verklaren. Dat wil ik graag expliciet horen van de desbetreffende partijen.

De heer Elias (VVD):

Dat begrijp ik, maar ik heb in ieder geval het woord "destructief" gehoord van die sprekers die tezamen een meerderheid van de Kamer vormen.

De voorzitter:

Nogmaals: ik wil dat expliciet horen van de vertegenwoordigers van de desbetreffende partijen. Als er een meerderheid bestaat …

De heer Van der Ham (D66):

Ik onderbreek u even. Er kan geen sprake zijn van een meerderheid, want dit zijn woordvoerders. Wij hebben hier geen stemming. De leden kunnen straks gewoon over het wetsvoorstel stemmen. Wij kunnen nu geen meerderheid vaststellen.

De voorzitter:

Ik wil van de desbetreffende woordvoerders horen hoe zij tegenover het amendement van de heer Van der Ham staan.

De heer Elias (VVD):

Daarbij past de aantekening dat wat de heer Van der Ham zegt, niet is conform het Reglement van Orde, artikel 97, lid 2.

De voorzitter:

Ik wil even de diverse woordvoerders horen over het voorstel van de heer Elias en zijn opmerking dat het amendement destructief is.

De heer Dijkgraaf (SGP):

Ik steun dat. Ik merk daarbij op dat de heer Van der Ham eronder uit probeert te komen via de fusieverhalen. Het punt in de wetsgeschiedenis is dat het een uitzondering moet blijven. Alles wat boven de uitzondering uitgaat, is daarmee destructief.

De voorzitter:

Heel kort: u zegt "destructief"?

De heer Dijkgraaf (SGP):

Ik steun de heer Elias.

De heer Beertema (PVV):

Ik steun de heer Elias ook. Ik zal dat ook aan mijn fractie adviseren.

De heer Voordewind (ChristenUnie):

Mijn fractie steunt het voorstel van de heer Elias ook. Dat zal ik ook mijn fractie adviseren.

De heer Biskop (CDA):

Mijn fractie steunt het voorstel van de heer Elias. Bij de grondwetswijziging is duidelijk geworden dat het een uitzondering moet betreffen. Dat haalt de heer Van der Ham onderuit.

De heer Jasper van Dijk (SP):

Ja, ik kan tellen: dat is al een meerderheid. Ik moet echter zeggen dat ik zeer verbaasd ben over de gang van zaken. Hoe vaak worden er geen amendementen ingediend die indruisen tegen een wetsvoorstel? Dan kan de minister rustig zeggen: dat ontraad ik. Dan is er alle ruimte om daartegen te stemmen. Dat is alles! Wat is dit? Ik vind dit echt het gedrag van farizeeën! Dit heeft volstrekt geen nuttige rol in het debat.

De voorzitter:

De heer Elias deed net het verzoek om het zakelijk te houden. Ik begrijp dat u het niet eens bent met het voorstel.

De heer Çelik (PvdA):

Destructief of niet, ik ben het wel eens met de laatste uitleg van de heer Van der Ham, namelijk dat het op dit moment niet aan de orde is om het amendement destructief te verklaren of niet. Dat kunnen wij doen bij de stemming. Dat ik geen voorstander van het amendement ben, heb ik net al uitgelegd. Dat zal ik straks motiveren.

De heer Klaver (GroenLinks):

Ik sluit mij graag aan bij de woorden van de heer Çelik. Ik geef geen steun aan het voorstel.

De voorzitter:

Wij brengen het voorstel van de heer Elias dinsdag in stemming. Dat voorstel luidt dat het desbetreffende amendement destructief is en daarover zullen wij stemmen. Waarschijnlijk komen wij tot dezelfde conclusie als nu, namelijk dat er een meerderheid voor dat voorstel is, maar wellicht veranderen fracties van mening. Gelet op artikel 97 is het gelijk aan de kant van de heer Elias, maar wij zullen er dinsdag over stemmen zoals de heer Van der Ham zelf voorstelt.

De heer Van der Ham vervolgt zijn betoog. Hij is vier minuten gevorderd in de twintig minuten die hem zijn gegeven, en wij zijn al 55 minuten zoet.

De heer Elias (VVD):

Ik wil nog even reageren op de opmerking van de heer Van Dijk.

De voorzitter:

Mijnheer Elias, gaat uw gang.

De heer Elias (VVD):

Het is waar dat het hier vaker gebeurt, maar daar moeten wij dus eens mee stoppen. Je kunt ergens alleen maar mee stoppen door er een keer mee te beginnen. Dat beoog ik.

De voorzitter:

De heer Van Dijk mag hier nog even kort op reageren.

De heer Jasper van Dijk (SP):

Ik vind dit alles ongelooflijk vergezocht. Het is het gedrag van een schriftgeleerde. Als de heer Elias het oneens is met het amendement van de heer Van der Ham, kan hij gewoon tegen stemmen en klaar is kees.

De heer Dijkgraaf (SGP):

Ik wil daar nog iets aan toevoegen. Het betreft hier namelijk een grondwetswijziging en dat is heel iets anders dan vele amendementen die hier passeren. Als wij onszelf serieus nemen, twaalf jaar discussie onder de loep nemen en dan via een amendement op een "achternadinsdag" die twaalf jaar geschiedenis in de goot gooien, dan nemen wij onszelf volstrekt niet serieus.

De heer Voordewind (ChristenUnie):

Ik onderschrijf die woorden. Het was juist deze uitleg en deze vertaling van de grondwetswijziging die mijn fractie, na veel wikken en wegen, ertoe bracht om voor het voorstel tot een grondwetswijziging te stemmen. De heer Van der Ham wil met een simpele meerderheid dat volledige proces ongedaan maken. Ik houd er niet van om dit soort procedures uit te voeren, maar dit is wel een heel bijzonder geval. Het ging inderdaad om een grondwetswijziging.

De voorzitter:

De heer Van der Ham vervolgt zijn betoog in eerste termijn.

De heer Van der Ham (D66):

Het is altijd interessant om te zien hoe hoog de zeeën gaan als het gaat over artikel 23. Zelfs als je een heel constructief voorstel doet dat juist de onderwijsvrijheid vergroot, zie je ook bij de VVD onmiddellijk …

De voorzitter:

Nee, mijnheer Van der Ham, ik stel voor dat u gewoon doorgaat met uw termijn.

De heer Van der Ham (D66):

Dit was onderdeel van mijn tijd.

De voorzitter:

U had het allemaal al voorbereid?

De heer Van der Ham (D66):

Het stond hier op mijn papiertje.

De voorzitter:

Wie speelt er nu met wie onder een hoedje?

Gaat u verder.

De heer Van der Ham (D66):

Ik ben erg benieuwd.

Dames en heren, wij gaan door met het amendement over zeggenschap. Ik ben benieuwd of daarover net zo veel discussie is als over het vorige amendement.

Als het aan D66 ligt, hebben niet alleen ouders maar ook zittende leerkrachten instemmingsrecht. Wij zouden het mooi vinden als ouders, deelnemers en leerkrachten van de medezeggenschapsraad, die paritair is samengesteld, instemmingsrecht krijgen voor het oprichten van een samenwerkingsschool.

In de nota naar aanleiding van het verslag stelt toenmalig minister Rouvoet dat ouders instemmingsrecht behoren te hebben bij de besluitvorming over de totstandkoming van een samenwerkingsschool. Kan de minister bevestigen dat de WMS voorziet in instemmingsrecht voor ouders en leerlingen bij de totstandkoming van een samenwerkingsschool? Betekent dit ook dat niet is voorzien in instemmingsrecht voor leraren? Zo ja, waarom niet?

D66 vindt dat de medezeggenschap van ouders en leraren ook moet gelden in de overgangsregeling. Wij begrijpen niet waarom ouders en leraren van scholen die onder die regeling vallen, plots geen zeggenschap zouden hebben. Kan de minister dat toelichten? Dat laatste is een des te groter probleem omdat schoolbesturen al niet gekozen worden en juist door fusies ook nog eens een binding met een eventuele achterban verliezen. Het schoolbestuur verliest daardoor elke maatschappelijke binding.

Wij zijn van mening dat ook leraren de kans moet krijgen om in te stemmen met een fusie. Een school is voor een leraar namelijk meer dan alleen maar een werkplek. Als wij betrokkenheid van leraren bij een school verwachten, moeten wij ook zorgen dat de leraar zich betrokken kan voelen. Instemmingsrecht bij een fusie tot samenwerkingsschool hoort daarbij. Via ons amendement wordt geregeld dat leraren instemmingsrecht moeten hebben op grond van de WMS. De heer Jasper Van Dijk heeft een amendement ingediend waarmee hij dit in het voorliggende voorstel wil regelen. Wij hebben begrepen dat het wetstechnisch zuiverder is om het in de WMS te regelen. Ik hoor graag de reactie van de minister daarop. Wij moeten doen wat het meest zuiver is. Eventueel kunnen wij die amendementen samenvoegen. De heer Jasper van Dijk en ik zijn namelijk altijd bereid tot goede samenwerking. Dat ziet men ook maar weer in dit debat. Het komt dus wel goed.

Voorzitter. De Vereniging Openbaar Onderwijs plaatst zeer kritische kanttekeningen bij het wetsvoorstel. Waarom kiest de minister ervoor een samenwerkingsschool per definitie bijzonder te laten zijn? Overweegt de minister ten minste om de bestaande samenwerkingsscholen zelf een denominatie te laten kiezen, zodat ze een hoop administratieve lasten wordt bespaard? Een van de punten waarover onduidelijkheid bestaat is de positie van het personeel bij het samengaan van openbare en bijzondere scholen en met name als een samenwerkingsschool per definitie het predicaat bijzonder krijgt opgespeld. Wat is de status van de personeelsleden van het voormalige openbaar onderwijs in de nieuwe samenwerkingsschool?

Uit de nota naar aanleiding van het verslag wordt mij niet helemaal duidelijk of personeelsleden die uit het openbaar onderwijs komen, gedwongen kunnen worden om mee te werken aan vieringen die voortkomen uit het bijzondere karakter van de andere school. Kan de minister daar duidelijkheid over geven? De formulering van minister Rouvoet daarover was een beetje vaag.

Wij willen meer ruimte voor initiatieven binnen het onderwijs. Daarom zijn wij ook voor het principe van dit wetsvoorstel, los van wat wij er nog aan willen veranderen. De basis ervan is goed. Het in stand houden van onderwijs op het platteland is natuurlijk een belangrijk streven, maar samenwerkingsscholen zijn daarbij niet altijd de beste oplossing. Soms kan het goed zijn als er een nieuwe speler toetreedt, die ingesleten patronen niet samenbrengt maar er iets tegenover zet. Ook dat moet kunnen. Een gezonde mate van concurrentie tussen scholen kan de kwaliteit verbeteren. We zien dat de dreiging van een nieuwkomer bestaande scholen stimuleert om kritisch te kijken naar hun eigen kwaliteit. Daarom werkt D66 ook aan een initiatiefwetsvoorstel om het richtingvrije plannen mogelijk te maken. Dat is een van de wensen die nog niet zijn ingewilligd, in die heel lange rij aan wetsvoorstellen die in dit kader zijn langsgekomen. We hopen op dat punt juist de onderwijsvrijheid verder te vergroten om nieuwe initiatieven te nemen.

Voorzitter. Wij zijn positief over de basis van het wetsvoorstel. Wij hebben enkele wijzigingen voorgesteld die heel veel discussies hebben opgeleverd. We zullen kijken waar dat ons toe brengt. Door scheuring worden dingen alleen maar beter. Voorzitter, dat weet u ook. U bent ook met enige poëtische krachten begiftigd. We zullen zien hoe dit afloopt, maar discussies over de onderwijsvrijheid zijn altijd interessant.

Dank u wel, voorzitter.

De voorzitter:

Dank u wel. U hebt nog elf minuten over, maar die schenken we aan een goed doel. Dank voor uw bijdrage, die ik hier een daar een beetje destructief vond.

De heer Çelik (PvdA):

Voorzitter. De heer Van der Ham heeft gevraagd om de geschiedenis van mijn partij rond dit onderwerp mee te nemen. Dat zal ik doen, want ik ben gewend om mij altijd goed voor te bereiden. Als ik in de woorden van mijn partijgenoot De Cloe mag spreken, begin jaren negentig – want zo lang speelt dit al – dan heeft de heer Van der Ham gelijk. Dan hadden wij waarschijnlijk voor dit amendement gestemd. Ook als ik naar mijn partijgenote Sharon Dijksma kijk, die als staatssecretaris heeft gewerkt, weet ik dat zij hier redelijk nuchter in zat en dat wij deze koers zouden varen. Mijn voorganger, Margot Kraneveldt, zat er anders in, net zoals een deel van mijn fractie en net zoals de huidige woordvoerder. Dat ben ik. Dat maakt dat ik niet zo positief sta tegenover het amendement-Van der Ham. Daar kom ik straks nog op terug, maar ik wilde met een stukje geschiedenis starten.

Om maar even met geschiedenis verder te gaan: ik wil het hebben over artikel 23. Dat maakt het verhaal wat compacter. Omdat de Jonge Socialisten onlangs een column hebben geschreven en ik dezelfde vraag telkens voorgelegd krijg, wil ik klip-en-klaar zijn over wat de PvdA vindt van artikel 23 en het bijzonder onderwijs. Diep in mijn hart ben ik iemand die van openbaar onderwijs het meest heilige wil maken, maar ik geloof in een pluriforme samenleving en dat betekent dat het onderwijsaanbod pluriform en niet uniform moet zijn. Dat betekent dat mijn partij niet de lijn van de Jonge Socialisten volgt, maar dat zij volledig respecteert dat wij nu eenmaal bijzonder onderwijs hebben en dat heel veel ouders voor het bijzonder onderwijs kiezen. Dat respecteren wij.

Dat is de basis om over te gaan naar het voorliggende wetsvoorstel. Ik kan daar redelijk kort over zijn. Dit wetsvoorstel kan rekenen op onze steun. Juist de clausules, juist de uitzonderingsgevallen maken dat wij over de streep worden getrokken, omdat daarmee een probleem wordt opgelost dat op dit moment speelt. Wij hebben nu eenmaal krimpgemeenten waar dit soort zaken onderwerp van gesprek is. Dan moet je als overheid ingrijpen. Dat hebben wij al die jaren onvoldoende op wettelijke basis gedaan. Er waren initiatieven vanuit het veld. Prima, maar initiatieven behoren nu ook op rechtsgronden gebaseerd te zijn en dat doen we op deze manier. Vandaar ook dat ik een verschil zie tussen samenwerkingsscholen tot nu toe en samenwerkingsscholen na deze wet. Ik heb daarom een amendement ingediend waarmee ik duidelijkheid wil scheppen. Ik wil één lijn hebben, zodat iedereen weet waar wij het over hebben als wij over samenwerkingsscholen spreken. Dan weet iedereen wat dat betekent. Ik kan dan ook niet instemmen met het amendement van de fractie van D66, hoe goed bedoeld ook. Ik maak misschien ten onrechte een vergelijking, mijnheer Van der Ham, maar als u mijn amendement niet al te letterlijk vergelijkt met uw amendement, dan denk ik dat u kunt zien dat wij juist voor de uitzonderingsgevallen zijn en niet alles over een kam willen scheren.

De heer Van der Ham (D66):

Ik begrijp het niet helemaal. Volgens mij mogen volgens het amendement van de heer Çelik alleen de scholen die aan de eisen van deze wet voldoen, de naam samenwerkingsschool dragen. Daar zijn wij het over eens. Wij willen al die initiatieven en goed bedoelde dingen juist kanaliseren. Ik begrijp daarom niet helemaal wat dat met het amendement te maken heeft.

De heer Çelik (PvdA):

U hebt gelijk. Terwijl ik dat zei, dacht ik: dat is een verkeerde vergelijking. Ik wilde eigenlijk iets anders vergelijken, maar tussendoor heb ik de gedachten in mijn hoofd omgeschakeld en daardoor heb ik een foute vergelijking gemaakt. Excuus. U hebt gelijk, mijnheer Van der Ham.

Ook ik heb het advies van de Vereniging Openbaar Onderwijs gelezen. Ik ben het vaak met haar eens, maar op dit punt heeft zij mij niet weten te overtuigen. Ik vind het jammer dat zij met het advies zo in het defensieve is gegaan. Ik begrijp het wel vanuit het principe, maar ik moet in dit geval melden dat ik weinig aan het advies van het Vereniging Openbaar Onderwijs heb gehad.

Voorzitter. Ik wil het hierbij laten. Deze wijziging heeft onze zegen. Ik was ontzettend tevreden over het advies van de Raad van State en over de wijze waarop de minister met dit advies is omgegaan.

De heer Jasper van Dijk (SP):

Ik snap toch niet helemaal waarom de heer Çelik tegen het amendement van de heer Van der Ham is. Dat amendement dwingt immers niemand tot iets. Het staat de scholen volledig vrij om een initiatief te starten. Is de Partij van de Arbeid tegen samenwerkingsscholen? De heer Çelik heeft net een lofzang gehouden over artikel 23 en het bijzonder onderwijs. Dat is zijn goed recht, maar volgens mij is de Partij van de Arbeid zich ook bewust van de schadelijke effecten van dat artikel. Ik noem: segregatie, tweedeling, rijke witte christelijke scholen enerzijds en zwarte openbare scholen anderzijds. Op dat punt heb ik de heer Çelik helemaal niet gehoord. Waarom zou je de deur dan niet open moeten zetten voor samenwerkingsscholen?

De heer Çelik (PvdA):

Om met het laatste voorbeeld te beginnen: ik ben voor acceptatieplicht. Dat hoef ik hier niemand uit te leggen. Tegelijkertijd ben ik voor bijzonder onderwijs. Dat respecteer ik, maar dat betekent wel dat wij de toegankelijkheid moeten verbreden. Wij moeten af van onderwijssegregatie. Dat is een andere discussie die hier feitelijk niks mee te maken heeft. Dat is nou het mooie, want in deze wet regelen wij een oplossing voor een probleem in een gemeente waar één school mogelijk gesloten dreigt te worden omdat deze onder de norm zakt. De overheid komt dan met een creatieve oplossing met een wettelijke basis. Vandaar dat ik die twee dingen wil scheiden. Ik wil niet alles aan elkaar knopen. In dit geval steun ik de wet. Ik heb net al iets gezegd over het amendement van de heer Van der Ham. Ik wil hier niet allerlei dingen met harde woorden zeggen, maar ik vind dat je het niet kunt maken om bij een grondwetswijziging iets voor te stellen waardoor je 180 graden draait. Dat is eigenlijk het verhaal dat al is verteld. Ik heb dus een principieel bezwaar naast het onderscheid tussen het oplossen van een bestaand probleem en het veralgemeniseren van segregatie en samenwerking.

De heer Jasper van Dijk (SP):

Het argument dat het amendement tegen de Grondwet in zou gaan, vind ik eerlijk gezegd een heel procedureel argument. Het gaat echt om de techniek. Waarom wil de Partij van de Arbeid twee scholen belemmeren om een samenwerkingsschool te worden als zij dat willen? Dat is namelijk wat het amendement beoogt. Waarom wil de PvdA een blokkade opwerpen?

De heer Çelik (PvdA):

Ik begrijp dat dat de heer Jasper van Dijk door wil vragen, maar ik ben voor de wetswijziging die hier nu voorligt. Ik heb geen behoefte aan een algemeen beleid waarin alles en iedereen op deze manier kan samenwerken. Dit is een uitzondering. Iedereen kan al samenwerken. Als scholen willen samenwerken, moeten ze dat vooral doen, maar niet op basis van deze wet. Als een school dreigt te sluiten, wordt in deze wet geregeld dat hij op deze manier kan fuseren. Dat kun je op deze gronden doen. Alle andere samenwerkingen mogen zij allemaal doen; dat kan.

De heer Jasper van Dijk (SP):

Ik constateer alleen dat de heer Çelik geen inhoudelijk argument geeft en dat heb ik ook niet bij de heer Elias gehoord.

De heer Çelik (PvdA):

Ik wil mijn inhoudelijke argument nog wel een keer noemen. Het gaat mij niet om techniek, maar het gaat mij erom dat ik het niet zuiver vind dat er bij een grondwetswijziging waarover al zo veel jaren is gepraat, plotsklaps, op het laatste moment nog wat anders bij komt. Dat vind ik niet zuiver en dat is buiten de techniek om.

De heer Van der Ham (D66):

Ik probeer dit toch wel uit te benen, want het is niet alleen iets procedureels, maar het is heel belangrijk om dit als uitgangspunt te nemen. Daarom heeft D66 er voordat dit wetsvoorstel voorlag, samen met de andere coalitiepartners van Paars mee ingestemd om het via de Grondwet te regelen. Dat is even een nuance in de richting van de heer Jasper van Dijk. Wij vinden het van groot belang dat het via de Grondwet is geregeld.

Maar dan even afpellen. Het grootste bezwaar dat tegen het amendement kan worden ingebracht, is dat het gaat over het stichten van een samenwerkingsschool, dus dat je een nieuw soort school krijgt die je uit zichzelf kan laten opstarten, als een soort derde weg. Ik heb toegelicht dat dit niet klopt en blijkbaar verkeerd is begrepen Dat wordt niet beoogd met dit amendement. Het gaat puur over het samenvoegen van twee bestaande scholen.

En dan kom ik op de opheffingsnorm. Die opheffingsnorm wordt bij wet bepaald. Als wij de opheffingsnorm morgen bij wijze van spreken zouden verhogen naar 500 leerlingen, is er geen principieel verschil. In dat element van de Grondwet en de uitleg daarvan zit iets normatievers, omdat wij dat vaker wijzigen. Daarom vind ik het gerechtigd om op dat punt een amendement in te dienen. Dat is blijkbaar niet zo principieel voor de wet, omdat wij als wetgever nogal eens wisselen in de opvatting over wat die opheffingsnorm is. Daarom zeg ik dat dit niet in strijd met de Grondwet is.

De heer Çelik (PvdA):

De heer Van der Ham heeft het heel mooi uitgelegd. Zo kun je het inderdaad zien, maar mijn partij heeft er geen behoefte aan om de opheffingsnorm te verhogen of de uitzondering weg te laten en dus algemeen te maken. Daar heeft mijn partij geen behoefte aan, vandaar.

De heer Van der Ham (D66):

Dat mag. Daarover mogen wij van mening verschillen. de heer Çelik heeft zelf aangegeven dat de fractie van de Partij van de Arbeid daar in het verleden wel anders over dacht. Hij is van mening veranderd en dat kan in een parlement. De manier waarop ik het uitleg, rechtvaardigt wel om te zeggen dat het niet een destructief, ongrondwettelijk amendement is, omdat het element van de opheffingsnorm al iets normatiefs is in de wetgeving, waarmee wij al schipperen. Daarom zeg ik dat het niet zo principieel is als bijvoorbeeld de stichting van een school. Daarom hoop ik dat de PvdA-fractie wil overwegen tegen het voorstel van de heer Elias te stemmen.

De voorzitter:

Ik hoor nu allemaal dingen die ik al eerder heb gehoord, dus ik vraag u om hier heel kort op in te gaan.

De heer Çelik (PvdA):

Daar kan ik duidelijk over zijn en dat heb ik daarnet ook proberen te zeggen. Ik heb het woord "destructief" niet in de mond genomen. Ik heb gezegd dat ik het niet zuiver vind, maar ik heb niet gezegd dat ik het destructief vind. Laat dat duidelijk zijn. Dat betekent dat wij gewoon mee gaan stemmen.

De heer Voordewind (ChristenUnie):

Voorzitter. Door bevolkingskrimp is het noodzakelijk geworden om in sommige gebieden na te denken over vormen van samenwerking. Ik noem hierbij gebieden zoals het noorden en het oosten van het land, Limburg en Zeeland, maar ook delen van Zuid- en Noord-Holland. Wij hebben hierover onlangs een Kamerdebatje gehad. De ChristenUnie vindt het essentieel dat ook ouders in krimpgebieden kunnen kiezen waar hun kind naar school gaat. Dat vraagt om een evenwichtig net van openbare scholen, maar ook om instandhouding van scholen van kleine richtingen. Dat vraagt om bereikbaarheid en diversiteit van die richtingen.

In 2006 gebeurde er iets bijzonders. Artikel 23 van de Grondwet werd met steun van de ChristenUnie gewijzigd. Bovendien hield die wijziging een inbreuk in, zij het beperkt, op het sinds 1917 bestaande duale bestel van openbaar en bijzonder onderwijs. Wij hadden toen wel grote twijfels bij de aantasting van het duale onderwijsstelsel. De ChristenUnie vindt dat wij zuinig moeten zijn op het duale bestel. Mijn fractiegenoot Slob heeft daarom in het debat over de grondwetswijziging gesteld dat de samenwerkingsschool echt een uitzondering zou moeten blijven in ons onderwijssysteem. Met die blik kijk ik ook naar het voorliggende wetsvoorstel.

Op dit moment bestaan er al een aantal samenwerkingsverbanden tussen openbaar en bijzonder onderwijs. Dat werpt ook de vraag op of het voorliggende wetsvoorstel wel nodig is. Immers, openbaar en bijzonder onderwijs hebben in overleg besloten om samen te gaan werken. De Vereniging Openbaar Onderwijs stelt zelfs dat samenwerkingsscholen helemaal geen last hebben van hun actuele status. Voor de ChristenUnie is het echter niet relevant of scholen geen last hebben van hun status, voor de ChristenUnie is het relevant of we binnen de kaders van de wet en de uitgangspunten van de Grondwet blijven.

Enerzijds zijn er ouders die hechten aan van overheidswege gegeven onderwijs dat levensbeschouwelijk neutraal en algemeen toegankelijk is. Anderzijds zijn er ouders die vanuit godsdienst of levensbeschouwing een bewuste keuze maken voor een bijzondere school. En dat moeten we vooral zo houden! Bij de vorming van de samenwerkingsschool lijkt het onmogelijke met elkaar verenigd te worden. De samenwerkingsschool zal levensbeschouwelijk neutraal en openbaar toegankelijk moeten zijn en tegelijkertijd het bijzondere karakter van bijvoorbeeld het christelijke onderwijs moeten waarborgen. Toch dienen zich situaties aan waarbij openbare en bijzondere scholen willen fuseren. De huidige samenwerkingsvormen tonen dat al aan. Onder druk van lage leerlingenaantallen is dat ook begrijpelijk.

Feit is wel dat de grondwetswijziging het mogelijk heeft gemaakt dat het duale stelsel wordt omzeild, zij het dan in uitzonderlijke situaties. Voor die uitzonderingen moet een wettelijke basis bestaan, maar wel onder twee belangrijke voorwaarden. Dat hebben wij bij de hele wetsbehandeling zo ingebracht. De eerste voorwaarde luidt dat de openbare en de bijzondere stromingen duidelijk moeten kunnen worden onderscheiden. De tweede voorwaarde luidt dat de garantie er moet zijn dat de samenwerkingsscholen echt een uitzondering blijven, gekoppeld aan de opheffingsnorm.

Voorzitter. Ik ga er nog iets duidelijker op in. Binnen de samenwerkingsscholen komen volgens voorliggend wetsvoorstel waarborgen om de identiteit van stromingen te garanderen. In dat opzicht zien veel scholen kans om behoud van het bijzonder onderwijs in de regio te blijven garanderen als er geen andere mogelijkheden meer zijn. Via de toezichthoudende rechtspersoon wordt de gekozen invulling van het bijzondere karakter van een school gegarandeerd. Dat zou ook moeten gelden voor de invulling van het toelatingsbeleid. Bij een samenwerkingsschool geldt echter de wettelijke eis van levensbeschouwelijke pluriformiteit bij toelating. Zit er dus nog wel ruimte in het wetsvoorstel om hier een eigen invulling aan te geven? Tast dit niet de vrijheid van het bijzonderonderwijsdeel in de samenwerkingsschool aan? Daarover heeft collega Dijkgraaf een amendement ingediend waar wij positief tegenover staan. Sterker nog, wij zullen dat amendement meeondertekenen.

Ik kom te spreken over de uitzondering, die tweede voorwaarde. In het debat over de begroting van onderwijs heb ik de vinger gelegd bij de druk die schoolbesturen kunnen ervaren om te fuseren, met name in de krimpgebieden. Gemeenten zetten scholen onder druk van het huisvestingsbeleid soms klem. Dat is zorgelijk. Volgens de minister wordt niemand gedwongen tot samenwerking. In de praktijk kan dit echter wel eens anders gaan. De samenwerkingsvariant heeft het gevaar in zich dat die uitgroeit tot een derde reguliere stroming. De ChristenUnie ziet een duidelijke verwatering van de identiteit van het bijzonder onderwijs als de samenwerkingsschool een normale variant zou worden.

Juist binnen het duale onderwijsstelsel hebben we al een aantal wettelijke oplossingen bedacht om krimpproblemen aan te pakken. Allereerst staat in artikel 157 van de Wet op het primair onderwijs de mogelijkheid van de samenwerkingsovereenkomst waarbij door de gemiddelde schoolgrootte opheffing van een school kan worden afgewend. Het bijzonder onderwijs kan regionaal samenwerken met volledig behoud van de richting. Ook biedt de wet een uitzondering voor de laatste school van een richting in een gemeente. Daarnaast wordt in de memorie van toelichting de optie genoemd dat gemeenten kunnen samenwerken om openbaar onderwijs te blijven aanbieden wanneer er te weinig leerlingen per gemeente zijn om dat zelfstandig open te houden.

Dit zijn mogelijkheden die binnen het duale stelsel passen, in tegenstelling tot de samenwerkingsschool. Hebben deze opties, die passen binnen dat duale stelsel, ook de voorkeur van de minister boven een samenwerkingsvariant? Hoe ziet zij dat dan vertaald in het wetsvoorstel?

Ik kom ten slotte op het onderwerp van de eenpitter. Zo zou het uiteindelijk moeten gaan, zegt de minister. Er zijn scholen in krimpregio's die van mening zijn dat de keuze om samenwerkingsscholen onder te brengen in één afzonderlijke stichting een gedwongen keuze is. Hierdoor ontstaat een verplichte nieuwe eenpitter. De tendens is juist dat eenpitters langzaam zouden moeten verdwijnen omdat het besturen van een school een complexe zaak is geworden. Kan de minister onderbouwen waarom een samenwerkingsschool niet kan worden ondergebracht bij een bestaand schoolbestuur? Bovendien speelt mee dat het gemeentebestuur grip krijgt op het bestuur van een school, wat weer in strijd is met de vrije inrichting van een school. Ik krijg hierop graag een reactie van de minister.

Tot slot vraag ik de minister hoe zij de bestaande samenwerkingsscholen onder de nieuwe wet wil brengen. In de nota naar aanleiding van het verslag doet de minister daar niet zo moeilijk over. Zij zegt: die scholen bestaan nu eenmaal, laten wij ze vooral in stand houden. Wij krijgen dan echter twee typen scholen die toevallig dezelfde naam hebben: een samenwerkingsschool en een samenwerkingsschool. De een valt binnen de kaders van de wet en van de ander zegt de minister dat zij het even door de vingers ziet omdat hij al bestond. Vindt de minister het niet noodzakelijk om daarin eenduidigheid aan te brengen en ook de bestaande scholen onder de wet te brengen?

De heer Beertema (PVV):

Voorzitter. Wij spreken vandaag over de wijziging van enige onderwijswetten inzake samenwerkingsscholen. Het wetsvoorstel geeft voorschriften voor een nieuwe vorm van samenwerking waarbij openbaar en bijzonder onderwijs binnen een school aangeboden worden en waar beide richtingen op basis van gelijkwaardigheid met elkaar samenwerken. Binnen het kader van artikel 23 bestaan er eigenlijk geen mogelijkheden voor deze tussenvorm tussen enerzijds het openbaar onderwijs en anderzijds het bijzonder onderwijs, maar intussen werd de behoefte aan een tussenvorm steeds sterker gevoeld omdat steeds meer regio's in het land te maken krijgen met een demografische krimp.

Zoals zo vaak heeft ook nu de praktijk weer een voorsprong genomen op de wetgeving. Er bestaan natuurlijk al scholen die zich presenteren onder de noemer van samenwerkingsschool en waar openbaar en bijzonder onderwijs worden aangeboden; reden temeer voor de regering om te komen tot een wettelijk kader. Wat ons betreft een compliment voor de minister, die zich heeft voorgenomen om dat voortvarend aan te pakken. De minister heeft het, wat de PVV-fractie betreft, inderdaad goed aangepakt, zeker gezien het lange voortraject dat dit dossier kent. Ik refereer even aan de proeve van de wettelijke regeling in 2002. Nu, begin 2011, komt de minister met dit voorstel tot een wetswijziging die de samenwerkingsschool zijn wettelijke inkadering zal bieden. Dat is mooi.

De minister kiest ervoor om deze nieuwe vorm van samenwerkingsschool niet de status te geven van een reguliere extra mogelijkheid; geen derde weg dus als tussenvorm tussen openbaar en bijzonder onderwijs. Die keuze van de minister wordt door de fractie van de PVV onderschreven. Die derde weg is wat ons aangaat geen weg, maar een onbegaanbaar pad met vele hindernissen en gevaren dat 71% van de ouders van schoolgaande kinderen helemaal niet wil inslaan. De regering wil deze wettelijke mogelijkheid van samenwerking nadrukkelijk blijven hanteren als noodvoorziening en haar beperken tot die regio's waar de krimp zo ver is voortgeschreden dat het voortbestaan van het duale onderwijsaanbod in gevaar komt. En zo is het goed, voorzitter. Het duale onderwijsstelsel is en blijft het uitgangspunt voor de PVV en ook voor de coalitie.

Deze mooie beperkte maatregel – ik zei het net al in een interruptie – haalt niet te veel overhoop als het gaat om allerlei gevoeligheden die altijd op de loer liggen bij onderwerpen die artikel 23 betreffen en die er uiteindelijk heel vaak toe leiden dat de voorgenomen wetswijzigingen wegzakken in de zompige ondergrond van de Nederlandse polder, waarna er jaren niets meer van vernomen wordt. Deze maatregel voorziet bovendien in een duidelijk bestaande behoefte in de krimpregio's en zorgt ervoor dat de wettelijke inbedding van het onderwijs in de krimpregio's van de toekomst in orde is. Het bestuur van die regio's krijgt al zo veel op het bordje; het is mooi als dit alvast is geregeld.

Mijn laatste punt is dat deze maatregel de reeds ontstane praktijk een wettelijk kader geeft. Als wetgever moeten wij daar blij mee zijn; geen onduidelijkheid meer. Wij kunnen ons nog wel voorstellen dat er hier en daar nog een technische aanvulling komt die de zaken wat scherper benoemt als het gaat om het specifieke karakter van openbaar en bijzonder onderwijs, bijvoorbeeld op het vlak van toegankelijkheid. Verder dan dat moeten wij niet willen sleutelen aan dit zorgvuldige document van de minister, want dan verzandt alles weer en dan duurt het weer een decennium voordat wij verder kunnen. Wat de fractie van de PVV betreft valt hier iets te gedogen. In dit geval doen wij dat van harte.

De heer Jasper van Dijk (SP):

Wat vindt de heer Beertema van het verschijnsel samenwerkingsscholen? Zou het niet juist in de lijn van de visie van de PVV liggen dat je op een gegeven moment meer van dat soort scholen krijgt, waar kinderen gezamenlijk naartoe gaan? Dat is misschien ook een manier om uiteindelijk het islamitisch onderwijs te doen opheffen.

De heer Beertema (PVV):

In de krimpregio's gaan wij dit beslist meer zien. Helaas zijn er krimpregio's. Ook daar moet het duale onderwijsstelsel overeind blijven. Daar blijft het bij. Wij gaan dit echter niet gebruiken als een soort omweg om het duale stelsel aan te tasten.

De heer Jasper van Dijk (SP):

Dus u blijft een groot voorvechter van het islamitisch onderwijs?

De heer Beertema (PVV):

Dat hebt u mij niet horen zeggen.

De heer Jasper van Dijk (SP):

Het is de consequentie van artikel 23.

De heer Beertema (PVV):

Zoals de heer Van der Ham via een shortcut artikel 23 te lijf wil gaan, wilt u nu via een shortcut mij allerlei uitspraken laten doen over het islamitisch onderwijs. Dat staat nu niet op de agenda. Wij hebben het nu over samenwerkingsscholen in de krimpregio's, als noodmaatregel. Dat staat als een huis.

De heer Jasper van Dijk (SP):

Ik probeer een visie in uw partij te ontdekken. Die kan ik niet ontdekken. U bent een groot tegenstander van islamitische scholen, dat kunt u rustig zeggen. U houdt hier tegelijkertijd een hartstochtelijk pleidooi voor artikel 23. Dat gaat niet samen, tenzij u keihard discrimineert.

De heer Beertema (PVV):

Hiervan kan ik alleen maar ontzettend veel afstand nemen. Wij hebben bezwaren tegen islamitisch onderwijs. Ik ga er heel graag nog eens op in als het op de agenda staat, in het debat, maar ik ga dat niet op dit moment doen, nu het over een in wezen technische ingreep gaat, die heel pragmatisch aan een bestaande praktijk tegemoetkomt, waar krimpregio's plezier van hebben. Maar goed, ik ga mijzelf herhalen.

De heer Elias (VVD):

Mag ik de heer Van Dijk, om vele redenen, aanraden om het regeerakkoord te lezen, en dan specifiek naar aanleiding van deze interruptie de passage waarin staat dat zwakke scholen moeten worden aangepakt. Zwak is zwak. Zij mogen zich niet achter artikel 23 verschuilen. Dat is het antwoord.

De heer Jasper van Dijk (SP):

Voorzitter. Ik word aangesproken, dus ik wil daar even op ingaan. Het is wel een beetje pijnlijk dat de VVD-woordvoerder meent te kunnen zeggen wat de PVV vindt. De heer Beertema houdt een hartstochtelijk pleidooi voor artikel 23 ...

De voorzitter:

U wilde reageren op de interruptie van de Elias. Daar geeft u geen antwoord op? Dan is het woord aan de heer Biskop.

De heer Biskop (CDA):

Voorzitter. Het zal geen verrassing zijn als ik zeg dat de CDA-fractie hecht aan het huidige duale stelsel. Het doet recht aan de keuze van meer dan twee derde van de Nederlandse ouders voor het bijzonder onderwijs en aan de keuze van een derde van de Nederlandse ouders om hun kinderen naar het openbaar onderwijs te laten gaan. Zonder nu geschiedenisles te gaan geven, wilde ik iets verder in de geschiedenis teruggaan dan mijn voorgangers. Ik had namelijk mensen als Herman Schaepman, Abraham Kuyper en Isaäc Da Costa in gedachten. Meer dan 100 jaar geleden hebben zij de basis gelegd voor ons duale stelsel. Wij hechten daar zeer aan. Dit is juist zo van belang omdat onderwijs niet los gezien kan worden van opvoeding. Onderwijs en opvoeding liggen in elkaars verlengde en daarom hechten ouders groot belang aan de vrije schoolkeuze. Zij willen een school kunnen kiezen waarvan zij menen dat deze het beste aansluit bij de waarden die centraal staan in de opvoeding. Het gevolg is grote betrokkenheid van ouders bij het Nederlandse onderwijs. Dat kan alleen maar de kwaliteit van het onderwijs ten goede komen.

Dit wetsvoorstel biedt een oplossing voor de gebieden in ons land waar demografische krimp voorkomt en waar het vrijwel onmogelijk wordt om zowel een school voor openbaar onderwijs als een school voor bijzonder onderwijs in stand te houden. Krimp doet zich nu voor in delen van Groningen, Limburg en Zeeland, maar zal zich naar verloop van tijd verspreiden over meer delen van ons land. Om het duale karakter van ons onderwijssysteem te behouden, hechten wij er wel aan dat de samenwerkingsschool een uitzondering blijft. Bij de grondwetswijziging is aangegeven dat de samenwerkingsschool alleen mogelijk is in die gevallen waarin het niet mogelijk is om zowel een openbare als een bijzondere school in stand te houden. Wij zijn tevreden dat dit ook in het wetsvoorstel is opgenomen. In de nota naar aanleiding van het verslag zijn onze vragen over de rol van gemeenten en het speciaal onderwijs voldoende beantwoord. We hebben nog wel een aantal vragen over de vormgeving van de identiteit van de scholen, de bestuursvorm, de positie van het personeel en de positie van de niet-juridisch aangemerkte samenwerkingsscholen.

Ik begin met de identiteit. Zoals ook uit de nota naar aanleiding van het verslag blijkt, ligt het probleem bij de samenwerkingsschool die niet groot genoeg is om gescheiden groepen te houden. Hoe gaat die school in de praktijk om met de verschillende identiteiten? We hebben kleine scholen die niet overeind kunnen blijven en die met elkaar fuseren tot een samenwerkingsschool, maar hoe gaat het dan verder? Kan een bepaalde leerkracht bijvoorbeeld in één groep verschillende identiteiten uitdragen? Hoe ziet de minister dat?

Dan de bestuursvorm. Omdat in het wetsvoorstel sprake is van een fusie van een openbare en een bijzondere school en het bestuur in handen komt van een rechtspersoon die het in stand houden van een samenwerkingsschool tot doel heeft, zou het wetsvoorstel aanleiding kunnen geven tot het ontstaan van zogenaamde eenpitters. De heer Voordewind ging daar al op in. Voorziet de minister dit? Hoe staat zij daartegenover? Er wordt wel gesproken over het aanhaken van het bestuur aan een reeds bestaande rechtsvorm, maar, zo schrijft de minister in de nota naar aanleiding van het verslag, mits de statuten zodanig worden aangepast dat de bestaande rechtspersoon het in stand houden van een samenwerkingsschool tot doel krijgt. Ik mag aannemen dat bedoeld wordt dat de rechtspersoon mede tot doel krijgt, een samenwerkingsschool in stand te houden en niet uitsluitend, anders zouden we echt het hele bestuur van kleur doen verschieten. Kort gezegd: kan een samenwerkingsschool op basis van dit wetsvoorstel worden aangehaakt bij een reeds bestaande rechtspersoon door aanvulling van de statuten?

Dan de positie van het personeel. Volgens het nader verslag mag van het personeel worden gevraagd om deel te nemen aan de organisatie van een identiteitsgebonden viering. Kan de minister helder aangeven wat nu wel en wat niet gevraagd kan worden van het personeel? Is er voor het personeel bij verschil van inzicht een beroep mogelijk op de geschillencommissie? Kan de minister ingaan op wat tegenwoordig de praktijk is bij de huidige samenwerkingsscholen?

Tot slot de niet-formele samenwerkingsschool. De nu bestaande samenwerkingsscholen mogen blijven voortbestaan en de regering ziet geen bezwaar in het naast elkaar bestaan van twee vormen van samenwerkingsscholen. De heer Çelik heeft al een amendement ingediend om de term samenwerkingsschool te verbijzonderen voor deze vorm. De CDA-fractie vraagt zich af welk voordeel het heeft voor scholen om zich om te vormen, conform het voorliggende wetsvoorstel, vergeleken bij het blijven of worden van een niet-formeel erkende samenwerkingsschool. Wat zijn de voor- en nadelen daarvan en wat zou een reden zijn om zich wel formeel om te vormen en te voldoen aan alle wettelijke verplichtingen, als ze ook een niet-formeel erkende samenwerkingsschool kunnen zijn? Juist omdat het hier gaat om een uitzonderingspositie hecht de CDA-fractie eraan dat samenwerkingsscholen een juridische status krijgen en zich moeten conformeren aan de wettelijke vereisten conform dit wetsvoorstel. Op welke manier kan anders worden geborgd dat zowel aan het openbare karakter als aan het bijzondere karakter van de school tegemoet kan worden gekomen? Graag een reactie van de minister hierop.

De heer Klaver (GroenLinks):

Voorzitter. De discussie over het bijzonder en openbaar onderwijs hoort net zo bij Nederland als molens, kaas en praatjes over het weer. Eens in de zo veel tijd laait de discussie weer op over de vraag of we al dan niet af moeten van het bijzonder onderwijs. De Jonge Socialisten pleitten daar vorige week nog voor in de Volkskrant. Ik benader deze discussie en ook dit wetsvoorstel met pragmatisme. Dat in Nederland niet alleen openbaar onderwijs, maar ook bijzonder onderwijs door de Staat wordt bekostigd, is uniek en dat moet wat mij betreft ook zo blijven. Dit unieke karakter is een pragmatische oplossing na een jarenlange felle strijd. Ik heb dit wetsvoorstel met een pragmatische houding bekeken en ik bemerk dezelfde houding bij het kabinet. Wij zijn blij dat er eindelijk een wettelijke basis komt voor fusies tussen scholen van openbaar en bijzonder onderwijs. Dat is goed nieuws, zeker voor de tientallen samenwerkingsscholen die nu al bestaan.

Ik kom nu – ik kan er niet onderuit – bij het amendement van de heer Van der Ham uit. Ik heb dat met veel sympathie bekeken. Ik zag, of zie, niet in welke zin dit indruist tegen artikel 23 van de Grondwet. Wat ik wel begrijp, is het protest van de fracties van het CDA, de ChristenUnie en de SGP. Ik heb teruggezien dat zij bij de behandeling van de grondwetswijziging hebben aangegeven dat het voor hen als een paal boven water staat dat zij alleen kunnen instemmen met dit wetsvoorstel als het een uitzonderingsgrond betreft. Ik begrijp hun bezwaren, maar volgens mij is het amendement van de heer Van der Ham daarmee niet ongrondwettelijk. Het gaat wel in tegen de wetsgeschiedenis en de beweegredenen van de christelijke partijen om voor die grondwetswijziging te stemmen.

Ik bekeek het amendement met sympathie, omdat ik het vrij onschuldig vond. Het wetsvoorstel zoals het nu voorligt, biedt namelijk volgens mij voldoende waarborgen om het unieke karakter van zowel het openbaar onderwijs als het bijzonder onderwijs te behouden. Er komt niet zoiets als een derde weg. Wij leggen alleen, als wij de uitzonderingsgrond eruit zouden halen met het amendement van de heer Van der Ham, nog meer zeggenschap bij de scholen zelf. Zij beslissen en niemand anders. Dat is hoe ik het amendement van de heer Van der Ham heb begrepen. Of ik er voor of tegen ben – ik probeer een interruptie voor te zijn – weet ik nog niet. Dat moet ik nog beoordelen. Ik kan niet goed inschatten hoe belangrijk het standpunt is dat de christelijke partijen hebben ingenomen bij de grondwetswijziging, wat daarin gebruikelijk is. Daar wil ik rustig naar kunnen kijken. Misschien hoef ik er niet eens een standpunt over in te nemen, als ik de stemming van zojuist goed heb gepeild.

In de memorie van toelichting bij dit wetsvoorstel worden de kenmerken genoemd van het openbaar onderwijs, namelijk algemeen toegankelijk, levensbeschouwelijk pluriform en non-discriminatoir. Over die drie kenmerken tot slot nog een paar opmerkingen. Als een openbare en een bijzondere school samengaan, is voor mij van groot belang dat die drie kenmerken van het openbaar onderwijs behouden blijven. Hoe gaat de minister daarvoor zorgen? Mag een leerling die niet religieus is voor het bijzondere deel worden geweigerd en mag een leraar die openlijk homoseksueel is voor het bijzondere deel worden geweigerd en niet voor het openbare deel? Dat ik deze vraag moet stellen, geeft aan dat de vrijheid die bijzondere scholen hebben groot is.

Wat mij betreft, mag geen enkele leerling en geen enkele leraar worden geweigerd om wie hij of zij is. Daarom is GroenLinks medeondertekenaar van het initiatiefwetsvoorstel dat een acceptatieplicht voor het bijzonder onderwijs regelt. Naast de vrijheid van ouders om scholen te stichten, zouden ouders ook de vrijheid moeten hebben om scholen te kiezen. Het is niet meer van deze tijd dat leerlingen door de school kunnen worden geweigerd op onduidelijke gronden. Als je zegt de grondslag van de school te respecteren – dat is iets anders dan die te onderschrijven – mag wat ons betreft een school je niet weigeren.

Een ander initiatiefwetsvoorstel waaronder wij met trots onze naam hebben gezet, is dat over het schrappen van de enkelefeitconstructie. In onze ogen beperk je ook daarmee de vrijheid van onderwijs niet. De vrijheid met betrekking tot het aanstellen van onderwijzers blijft namelijk aan de scholen. Er wordt alleen een einde gemaakt aan onduidelijkheden over wat wel en wat niet mag. Wat GroenLinks betreft, is het duidelijk. Je mag mensen vragen om de grondslag van de school te respecteren, maar je mag mensen niet weigeren of ontslaan omdat zij bijvoorbeeld homoseksueel zijn.

Voorzitter, ik zie dat ik bijna aan het einde ben van mijn 45 minuten.

De heer Dijkgraaf (SGP):

De heer Klaver haalt een aantal belangrijke onderwerpen aan waarover wij nog gaan spreken. Dat zijn belangrijke discussies die wij goed moeten voeren.

De voorzitter:

Dat gaan wij niet hier doen. Wij gaan nu niet spreken over de enkelefeitconstructie.

De heer Dijkgraaf (SGP):

U vult mij prima aan, voorzitter. Als wij om en om een zin zeggen, komen wij er volgens mij wel. Dat was precies mijn punt: die discussie gaan wij met elkaar voeren. Ik vind dat wij die niet in het kader van dit wetsvoorstel moeten voeren, want daarover gaat dit wetsvoorstel niet. Het is prima dat de heer Klaver het naar voren brengt, maar hij is het vast met mij eens dat we dat los moeten zien van de behandeling van dit specifieke wetsvoorstel.

De heer Klaver (GroenLinks):

Daarover ben ik het helemaal met de heer Dijkgraaf eens. Ik heb het naar voren gebracht, maar we moeten het inderdaad los van elkaar zien.

De voorzitter:

Dit is een mooi moment om op te eindigen. Ik krijg er helemaal een warm gevoel van.

De heer Klaver (GroenLinks):

Voorzitter. Ik ga eindigen. Ik ben erg blij dat wij dit wetsvoorstel vandaag behandelen. Ik zie ook uit naar een spoedige behandeling van beide initiatiefwetsvoorstellen.

De heer Jasper van Dijk (SP):

Voorzitter. Nogal wat regio's hebben met bevolkingskrimp te maken. Dat betekent minder leerlingen op school en minder leerlingen betekenen een kleiner budget. Op een gegeven moment wordt het moeilijk om een school open te houden, maar soms is de school nog een van de weinige voorzieningen in de buurt of in het dorp. Bovendien wil je voorkomen dat jonge kinderen over lange afstanden moeten reizen. Een oplossing hiervoor kan de samenwerkingsschool zijn. Hierbij fuseert een school voor openbaar onderwijs met een bijzondere school. Zo kunnen twee kleine scholen gered worden.

Volgens schattingen bestaan er nu ongeveer 65 à 66 samenwerkingsscholen. Hoeveel van deze scholen zijn nu ontevreden over die officieuze status? Wat is de feitelijke grondslag van die nu al bestaande samenwerkingsscholen? Hoeveel procent is openbaar en hoeveel bijzonder? Heeft de minister daarvan cijfers? Zo ja, dan hoor ik ze graag.

In antwoord op onze vragen stelt de minister dat nogal wat schoolbesturen niet bereid zullen zijn om een formele samenwerkingsschool te worden. Ik verwijs naar pagina 3 van de nota naar aanleiding van het verslag. Het vergt namelijk nogal wat werk. Er moeten toezichthouders komen en er moet een geschillenregeling worden opgesteld. Wat is de inschatting van de minister? Hoeveel scholen zullen een officiële samenwerkingsschool willen worden? Hoe relevant is het voor scholen om daartoe over te gaan? Ze kunnen immers ook een, in mijn woorden, "officieuze" samenwerkingsschool blijven of worden.

De regering heeft er geen bezwaar tegen dat er verschillende soorten samenwerkingsscholen bestaan. Daarom vraag ik mij nog meer af wat dit wetsvoorstel toevoegt. Op 23 september jongstleden hebben wij al een wetsvoorstel behandeld waarmee werd beoogd dat kleine scholen niet zo maar opgeheven konden worden. De minister mag op grond van haar discretionaire bevoegdheid een school toestemming geven om open te blijven. Al tientallen jaren spreekt de politiek bovendien over samenwerkingsscholen. In hoeverre is zij ingehaald door de actualiteit? Kleine scholen worden dus niet meer zo maar opgeheven dankzij dat andere voorstel. Daar steekt de minister desgewenst persoonlijk een stokje voor. De vraag is dus voor welk probleem deze wet een oplossing biedt.

Wat is er mis met de huidige praktijk? De Vereniging Openbaar Onderwijs is daar heel duidelijk over. Zij is echt tegen dit wetsvoorstel. Een openbare school wordt immers gedwongen om algemeen bijzonder te worden. Daardoor komen er de facto minder openbare scholen, hetgeen bij hen wat lastig ligt. Daar kan ik mij wel wat bij voorstellen. Kun je dat ook van de betrokken docenten eisen? Sommige docenten hebben daar moeite mee, omdat ze bijvoorbeeld gewetensbezwaren hebben en niet voor een bijzondere school zeggen te willen werken. Hoe gaat de minister daarmee om? Waarom moet de samenwerkingsschool altijd een algemeen bijzondere school worden? Kunnen wij het ook zo regelen dat de samenwerkingsschool de grondslag aanneemt die in meerderheid van de betrokkenen wordt gewenst? Is dat niet democratischer en eerlijker? Ik krijg hierop graag een reactie van de minister.

Toezichthouders zien erop toe dat het bijzondere karakter van de school blijft bestaan. De gemeenteraad moet dat doen voor het openbare karakter van de samenwerkingsschool, maar hoe werkt dat wanneer een gemeenteraad louter wordt bevolkt door partijen die maar weinig op hebben met openbaar onderwijs? Waar kunnen ouders die waarde hechten aan openbaar onderwijs dan nog terecht? Ik krijg graag advies voor deze ouders. Ja, u noemt het misschien hypothetisch, maar je hebt gemeenten … Kijk, we zijn het eens!

De heer Biskop (CDA):

Voorzitter. Het wordt al wat laat en dan ben ik wat trager van begrip. Ik wil graag een klein stukje terug in het betoog van de heer Van Dijk. Hoorde ik hem zeggen dat wat hem betreft het komen tot een samenwerkingsschool altijd betekent dat de school van kleur verschiet? Ziet hij het liefst dat de samenwerkingsschool óf openbaar óf algemeen bijzonder wordt? Is dat volgens hem de vorm voor een samenwerkingsschool?

De heer Jasper van Dijk (SP):

Ik vraag de minister waarom zij heeft gekozen voor haar model. In haar wetsvoorstel wordt de samenwerkingsschool per definitie algemeen bijzonder. Ik vraag mij af waarom die samenwerkingsschool niet de kleur zou kunnen aannemen van de meerderheid van de betrokkenen.

De heer Biskop (CDA):

Ik wacht het antwoord van de minister af. Misschien heb ik het wetsvoorstel op dit punt ook niet helemaal goed begrepen.

De heer Jasper van Dijk (SP):

Ik kan de heer Biskop zeggen dat ik mijn voorstel aan het Bureau Wetgeving heb voorgelegd. Men zei mij daar: je kunt het zo doen, maar dat heeft nogal wat complicaties, omdat het niet meer per definitie privaatrechtelijk is als de samenwerkingsschool ook een openbare school kan zijn. Toen heb ik gezegd: weet je wat, ik leg het probleem gewoon voor aan de minister. Zij geeft immers altijd buitengewoon constructieve antwoorden. Ik krijg dus vast een buitengewoon zinvol antwoord. Daarna kijken we verder.

Het personeel van de medezeggenschapsraad heeft geen instemmingsrecht bij de wijziging van de grondslag van de school. Bij het stichten van een samenwerkingsschool is wijziging van de grondslag echter wel aan de orde. Is het niet vreemd dat het personeel geen instemmingsrecht heeft? Wordt er niet over de hoofden van het personeel een behoorlijke wijziging aangebracht? De SP-fractie wil graag dat personeel instemmingsrecht krijgt. Het lijkt mij dat het personeel als geen ander onderdeel is van de school. Ik heb hiertoe een amendement ingediend. De heer Van der Ham heeft hiertoe een amendement ingediend. Wij wachten de reactie daarop van de minister af. Wij zullen bekijken hoe wij dit oplossen.

Het stichten van een samenwerkingsschool is in dit wetsvoorstel een noodgreep die bij hoge uitzondering zal worden toegepast. Het mag alleen als de school binnen zes jaar onder de opheffingsnorm komt. De stichtingsnorm ligt echter vele malen hoger. Ook bij een lichte bevolkingsgroei zal het vrijwel onmogelijk zijn om de scholen weer te ontvlechten als ze dat zouden willen. Erkent de minister dat?

Het is goed dat de samenwerkingsscholen algemeen toegankelijk zijn. Ik heb het over de welbekende acceptatieplicht. Ook is het goed dat personeel gelijk wordt behandeld. Homoseksuele leraren mogen dus niet worden geweigerd of ontslagen, ongeacht de bijzondere grondslag van de samenwerkingsschool. Ook leerlingen moeten gewoon worden toegelaten. Dit klinkt mij als muziek in de oren. Laten wij dit zo snel mogelijk voor alle scholen regelen.

Ik vraag wel of dit werkelijk voor elke samenwerkingsschool opgaat; ik duik nu even in de details. Wat gebeurt er in een samenwerkingsschool waarbij het openbare deel van de basisschool bijvoorbeeld geen groep 3 heeft? Kan een niet-christelijke leerling in die klas dan worden geweigerd? Ik wijs op pagina 5 van de nota naar aanleiding van het verslag, waar staat dat dit in theorie kan, maar in de praktijk niet, omdat er altijd aanbod van openbaar onderwijs moet zijn in de omgeving. Ik ga er dus van uit dat de samenwerkingsschool algemeen toegankelijk moet zijn. Ik hoor echter graag de toelichting van de minister op dit punt.

Wat vindt zij verder van het amendement van de heer Dijkgraaf? Daarin wordt het toelatingsrecht ongedaan gemaakt. Is zij met mij van mening dat dit onaanvaardbaar is? Wat betekent dit in concreto? Betekent dit dat een leerling alsnog kan worden geweigerd op de laatste school in zijn omgeving? Wat is dit voor waanzin?

Wij moeten bij dit wetsvoorstel de hoofdlijn, namelijk goed onderwijs voor leerlingen, in de gaten houden. Als de samenwerkingsschool goed onderwijs mogelijk maakt, is dat goed. Het gaat om een klein aantal gevallen. Er zijn wel vragen over de precieze invulling. Mijn fractie zal vanzelfsprekend pal staan voor voldoende openbaar onderwijs. Dit wetsvoorstel mag wat dit betreft niet leiden tot een verslechtering. Als de minister dat kan waarborgen, neemt de kans toe dat de SP-fractie het wetsvoorstel zal steunen.

De heer Dijkgraaf (SGP):

Voorzitter. Samen leven en samenwerken zijn een mooi streven en belangrijke opdrachten. In de praktijk blijkt dit niet altijd even simpel te zijn.

Een belangrijke sfeertekening daarvan is te vinden in het rapport over de praktijkervaringen met samenwerkingsscholen. Ik citeer: Een dorp kende veel inwoners die financieel het protestants-christelijk onderwijs steunen en deze waren het felst tegen de samenwerkingsschool. De besturen en docententeams wilden echter al langer een fusie. Er werd een schoolgebouw gebouwd met twee zijingangen en één hoofdingang. Ten tijde van gescheiden protestants-christelijk en openbaar onderwijs maakten beide gebruik van de zijingangen. Nu maakt men gebruik van de hoofdingang. Einde citaat. Het doet natuurlijk altijd goed om te zien dat mensen uiteindelijk samen door één deur kunnen. Dat zegt helaas nog niets over de wenselijkheid en haalbaarheid van de samenwerkingsschool. Daar beginnen de complicaties namelijk vooral na de voordeur.

Het is bekend dat de SGP-fractie niet enthousiast is over de samenwerkingsschool. In ons logische en waardevolle duale bestel van openbaar en bijzonder onderwijs is voor deze variant eigenlijk geen ruimte te verzinnen. Pas in tweede lezing heeft de SGP-fractie voor grondwetswijziging gestemd. We willen namelijk waar mogelijk wel een oplossing bieden voor bijzondere knelpunten in ons bestel. Aan twee belangrijke bezwaren die destijds breed leefden, is destijds ook tegemoetgekomen.

Ten eerste door de toezegging dat de samenwerkingsschool alleen bij continuïteitsproblemen zou kunnen ontstaan. Een mogelijk voorstel voor verdergaande stichting van samenwerkingsscholen werd destijds als destructief opgevat. Ten tweede door het aanbieden van een proeve van wet. De SGP-fractie waardeert dat het voorliggende wetsvoorstel dicht bij deze proeve is gebleven. Ondanks deze tegemoetkomingen blijft het echter balanceren op een dun koord.

De heer Van der Ham (D66):

De SGP-fractie is vanuit haar eigen principes recht in de leer op dit punt. Zo kennen we haar ook. We hebben veel discussies gehad die te maken hebben met de discussie rond artikel 23. Mag ik de heer Dijkgraaf eraan herinneren dat de SGP-fractie het destijds ook kwalijk vond in het licht van artikel 23 dat bijvoorbeeld de kerndoelen werden geïntroduceerd in het onderwijs? Ook de enkelefeitconstructie bij de Algemene wet gelijke behandeling noemde zij in strijd met artikel 23 van de Grondwet. Dat is haar goed recht, vanuit haar perspectief, maar een meerderheid van de Kamer heeft gezegd: dat stond misschien ooit in de toelichting van dat wetsvoorstel, maar inmiddels denken we daar iets anders over. Dat zeg ik toch correct?

De heer Dijkgraaf (SGP):

Dat zegt u correct. Ik constateer met vreugde dat nu een brede Kamermeerderheid met ons van mening is dat uw amendement destructief is. Waarom? Omdat dat in twaalf jaar Kamergeschiedenis ook zo met elkaar gewisseld is. Er werd net door de heer Klaver al een aantal waardevolle citaten gegeven en gezegd dat confessionele partijen van mening waren dat dit zo was. Maar ik kan verder gaan. De heer Cornielje, ook door u geciteerd, heeft dat zelf tijdens de behandeling aangegeven. Ik citeer: "De minister geeft aan dat het een uitzondering moet zijn." En de heer Cornielje wil dat nog een keer extra bevestigd hebben, want, zegt hij, en hij onderbreekt de minister: "Het is belangrijk voor de wetsgeschiedenis dat u nu zegt dat deze grondwetswijziging en de behandeling daarvan uitsluiten dat er in de toekomst wetgeving komt die het mogelijk maakt een samenwerkingsschool te stichten."

De heer Van der Ham (D66):

Dat is helemaal waar. Mijn amendement beoogt ook niet om een nieuwe samenwerkingsschool te stichten. Dat is heel belangrijk, want straks gaan we – dat gebeurt niet zo vaak in dit huis – een amendement buiten de orde verklaren. Poeh, poeh! Dat doet u dus nu op een punt dat niet in mijn amendement staat. U kunt het ermee oneens zijn – dat is allemaal prachtig – maar op dit punt zijn we het helemaal eens met de heer Cornielje. Mijn amendement beoogt precies wat de heer Cornielje zegt. Dit amendement leidt niet tot stichten.

De heer Dijkgraaf (SGP):

Nu focust u weer op het woord "stichten". Gelet op de discussie van zojuist snap ik dat wel. De heer Cornielje heeft het veel breder neergezet. Hier staat dat woord toevallig. Leest u de hele wetsgeschiedenis. Maar belangrijker nog, in uw amendement schrapt u lid 2 van artikel 28g. En daarin staat: "Een samenwerkingsschool kan uitsluitend tot stand komen indien daardoor de continuïteit van het openbaar of het bijzonder onderwijs gehandhaafd kan blijven." Uit de hele wetsgeschiedenis blijkt dat alles wat ervoor zorgt dat een samenwerkingsschool geen uitzondering is maar misschien wel een breder fenomeen wordt, in strijd is met de wetsgeschiedenis en met de totstandkoming van de Grondwet, waarvoor twee derde meerderheid nodig is.

De voorzitter:

Mijnheer Van der Ham, tot slot.

De heer Van der Ham (D66):

Het springende punt voor u en de heer Elias was het stichten, maar dat staat niet in het amendement.

De heer Dijkgraaf (SGP):

Nee, nee, nee.

De heer Van der Ham (D66):

Het andere punt is dat wij zeggen: laat het aan scholen zelf, confessioneel, niet-confessioneel, om dat te bepalen. Daar kunnen we het over oneens zijn, maar u kunt niet zeggen dat het destructief is, zeker niet als u het bekijkt in het licht van andere wetsvoorstellen die rond artikel 23 zweven.

De heer Dijkgraaf (SGP):

Ik waardeer zeer de flexibiliteit van de heer Van der Ham om te proberen zijn amendementsrecht te redden door zich te richten op iets minder verschil tussen "fusie" of "stichten". Het gaat erom dat de hele wetsgeschiedenis erop gericht was, een oplossing te bieden voor uitzonderingssituaties. Het zou een zeer beperkte mogelijkheid moeten zijn. Wat daar ook tegenin gaat, is in strijd met de wetsgeschiedenis en de Grondwet en is daarmee ongrondwettelijk en destructief.

De voorzitter:

U continueert.

De heer Dijkgraaf (SGP):

Voorzitter. Ondanks deze tegemoetkomingen blijft het balanceren op een dun koord. Allereerst de feitelijke achtergrond. De regering wil met het wetsvoorstel voor de samenwerkingsschool tegemoetkomen aan een zekere maatschappelijke behoefte. In 2006 waren er ongeveer 55 samenwerkingsscholen in allerlei vormen. De SGP-fractie beschouwt het als een mankement dat sindsdien geen informatie voorhanden is. Ik hoorde net het aantal van 66, maar ik ben benieuwd naar de bron daarvan. Dat is ook precies mijn vraag aan de minister: welke onderbouwing levert de regering precies voor de maatschappelijke behoefte aan dit wetsvoorstel nu wij inmiddels vijf jaar verder zijn? Zijn er recentere cijfers om aan te geven dat er inderdaad een maatschappelijke behoefte is?

Dit wetsvoorstel heeft ons via de koninklijke weg van de grondwetswijziging bereikt. Omdat het zeker op onderwijsterrein geen vanzelfsprekendheid is dat voorstellen die evident strijden met artikel 23, deze weg volgen, spreekt de SGP-fractie haar bijzondere waardering uit voor deze procedure. Het was niet vanzelfsprekend dat een grondwetswijziging een noodzakelijke voorwaarde was voor de samenwerkingsschool. Daar is heel bewust door deze Kamer voor gekozen. Evenmin is het nu vanzelfsprekend dat het voorliggende wetsvoorstel voldoende voorwaarden biedt voor uitwerking van de grondwetswijziging. Kan de regering in ieder geval bevestigen dat we opnieuw de koninklijke weg op moeten wanneer men bij amendement zou willen voorzien in de mogelijkheid om de samenwerkingsschool te stichten dan wel te fuseren, daartoe te komen om welke reden dan ook anders dan zorg om de continuïteit?

De samenwerkingsschool wordt ook door de regering uitdrukkelijk als een uitzondering gezien. De SGP-fractie is het hier roerend mee eens. Dat is volstrekt helder, blijkens de woorden van voormalig minister Van der Hoeven. Ik citeer: "Deze grondwetswijziging behoort allerlei vormen uit te sluiten, omdat deze wijziging bedoeld is om een oplossing te bieden voor bijzondere situaties." Deze uitzondering is ook bewust gebaseerd op de tweede volzin van het vierde lid van artikel 23, waarin afwijkingen van de hoofdregel worden geregeld. Je hebt het dan niet voor niets over uitzonderingen. Zowel de tekst als de nog zeer recente interpretatie van de grondwetgever verzetten zich dus tegen stichten van samenwerkingsscholen dan wel fusie om andere reden dan continuïteit. Tegen de heer Van der Ham zeg ik: ook hier weer stichting, fusie om welke andere reden dan ook. Ook al voor dit debat stond dit in mijn tekst. De essentie is dat alles wat ervoor zorgt dat gemengde scholen geen uitzondering zijn, in strijd is en blijft met de wetgevingsgeschiedenis rond de recente grondwetswijziging. Wie enig respect heeft voor de Grondwet zal zich dan aan zo'n voorstel niet snel wagen. Van uitzonderingen is ook bekend dat je er niet te veel van moet hebben. Het is in dat licht te mager dat de regering meldt dat zij de totstandkoming van samenwerkingsscholen niet wil stimuleren. Een steviger inzet is wat ons betreft nodig.

Hoe stimuleert de regering scholen om naar alternatieven te zoeken en niet te gemakkelijk terug te vallen op de optie van de samenwerkingsschool? Hoe houdt zij de vinger aan de pols dat gemeenten scholen niet onder druk zetten om tot een samenwerkingsschool te komen? We zouden dan immers alsnog die tendens kunnen krijgen.

Voor de SGP-fractie is het van cruciaal belang dat de gelijkwaardigheid van openbaar en bijzonder onderwijs in de samenwerkingsschool voldoende uit de verf komt. De eerlijkheid gebiedt te zeggen dat er nog steeds sprake is van een lastige spagaat. Er zijn twee paradoxale lijnen. Enerzijds, wanneer sprake is van openbaar en bijzonder onderwijs met een zelfbewust profiel, is de kans reëel dat zich wezenlijke obstakels voor samenwerking voordoen. Te denken valt aan de keuze voor leermiddelen of ethische opvattingen buiten de lessen levensbeschouwing. De regering benadrukt dan vooral dat samenwerking niet te verwachten is. Anderzijds, als zich geen wezenlijke obstakels voor samenwerking voordoen, kan men zich afvragen wat de noodzaak van samenwerking is. Een directeur merkte op dat wij niet zo over dualiteit zouden moeten praten, omdat in feite sprake is van een gedeelde identiteit. Graag verneem ik de visie van het kabinet.

De conclusie lijkt te zijn dat openbaar onderwijs alleen kan samenwerken met een bepaald soort bijzonder onderwijs, dat zich openbaar gedraagt. Professor Koekkoek wees jaren geleden al op het voorbeeld van een lyceum in Deventer, waar bij samenwerking wel de crucifixen moesten sneuvelen. Over het crucifix is bij het Europees Hof inmiddels een geruchtmakende zaak bekend, die in dit verband relevant is. De heer Huisman merkt op dat de samenwerkingsschool voor de Europese rechter geen stand zal houden, omdat de samenwerkingsschool wat betreft onderwijs en materiële inrichting levensbeschouwelijk neutraal zou moeten zijn. Hoe beoordeelt het kabinet dit betoog? Hoe wordt aan de gelijkwaardige positie van het bijzonder onderwijs recht gedaan? Kunnen wij nog serieus van een samenwerkingsschool spreken, als de taart van het onderwijs openbaar is en het bijzonder onderwijs de slagroom mag vormen?

Voor de SGP-fractie is het van wezenlijk belang dat een uitzondering slechts mogelijk is zolang de noodzaak ertoe bestaat. Niemand blijft immers met krukken lopen wanneer de eigen benen voldoende aangesterkt zijn. Om te kunnen spreken van toegevoegde waarde van het concept "samenwerkingsschool" is het daarom nodig dat de noodzaak van samenwerking actueel blijft en getoetst wordt.

Er zijn volgens mijn fractie twee situaties waarvoor nog een voorziening zou moeten worden getroffen. De eerste is de situatie waarin een samenwerkingsschool na verloop van tijd weer groeit en waarin zowel het openbaar als het bijzonder onderwijs voldoende leerlingen hebben om aan de reguliere normen te voldoen. De SGP-fractie ziet niet in waarom aan het bestuur overgelaten zou moeten worden of ontvlechting plaatsvindt. Is de keerzijde van de eis dat een samenwerkingsschool slechts bij dreigende opheffing kan ontstaan niet de verplichting dat scholen ontvlechten als beide partijen zelfstandig kunnen voortbestaan? Graag krijg ik een toelichting.

De tweede situatie is die waarin een van de samenwerkingspartners feitelijk zijn betekenis heeft verloren. Het zou bijvoorbeeld vreemd zijn als een samenwerkingsschool blijft bestaan terwijl de leerlingen voor wie het bijzonder onderwijs is bedoeld, ontbreken. Welke minimumwaarborgen wil het kabinet creëren om te voorkomen dat zulke situaties zich voordoen? De SGP-fractie is van mening dat niet anders dan op het niveau van de leerling kan worden getoetst op de feitelijke aanwezigheid en noodzaak van openbaar en bijzonder onderwijs. Het is onvoldoende dat op het niveau van bestuur en statuten onderscheid wordt gemaakt tussen openbaar en bijzonder onderwijs. De school is natuurlijk geen doel op zich, maar het onderwijs wordt georganiseerd met het oog op de leerlingen. Hoe wordt voorzien in de onmisbare verplichte registratie naar achtergrond van de leerling? De SGP-fractie heeft momenteel geen bezwaar tegen het in leven roepen van samenwerkingsscholen op grond van noodzaak, mits deugdelijk vormgegeven, maar wel tegen het in leven houden van samenwerkingsscholen zonder noodzaak.

De SGP-fractie heeft een amendement ingediend waarin, conform de structuur van ons onderwijsbestel, de algemene toegankelijkheid van samenwerkingsscholen geldt, voor zover het openbaar onderwijs betreft. Dat onderscheid is nodig omdat geen sprake is van een nieuwe, gezamenlijke identiteit van de samenwerkingsschool. Het bezwaar dat dit praktisch onmogelijk is, omdat dan gescheiden groepen vereist zouden zijn, is om drie redenen onjuist. Ten eerste: als het kleine scholen betreft, hoeft geen sprake te zijn van gescheiden groepen voor het kunnen maken van onderscheid tussen openbaar en bijzonder onderwijs. Het onderscheid in toegankelijkheid correspondeert met de invulling die het schoolplan geeft aan openbaar en bijzonder onderwijs. Ten tweede: het gaat niet altijd om kleine scholen. Er kan in de toekomst sprake zijn van grote samenwerkingsscholen in gemeenten die een hoge opheffingsnorm kennen. Ten derde: als het amendement niet wordt aangenomen, wordt een bijzondere school met toelatingsbeleid in feite uitgesloten van de mogelijkheid van een samenwerkingsschool met openbaar onderwijs. Zodoende wordt een ongerechtvaardigd onderscheid gemaakt binnen het bijzonder onderwijs. Graag krijg ik een reactie van de minister op deze drie argumenten voor het amendement.

De heer Jasper van Dijk (SP):

Ik had in mijn termijn al een vraag gesteld over dit amendement, want het intrigeert mij bijzonder. Wat beoogt de heer Dijkgraaf hier nu precies mee? Hij wil natuurlijk dat een bijzondere school zijn identiteit kan behouden. Als dit amendement wordt aangenomen, kan het ertoe leiden dat een leerling die niet perfect past in de grondslag van de school zoals de heer Dijkgraaf deze graag ziet, geweigerd kan worden, bijvoorbeeld als het om een gemengde groep gaat. Is dat juist?

De heer Dijkgraaf (SGP):

Nee, dat is niet juist. Hij of zij kan worden geweigerd in het bijzondere deel van de gemengde school, maar niet in het openbare deel. Vandaar de toevoeging in het amendement dat de algemene toegankelijkheid alleen geldt voor het openbaar onderwijs en niet voor het bijzonder onderwijs.

De heer Jasper van Dijk (SP):

Het punt is dat er bij het bijzondere deel wel degelijk een toelatingsbeleid gevoerd kan worden. U hebt een amendement ingediend om dit duidelijk te markeren. Stel dat het gaat om een kleine samenwerkingsschool waar men gemengde groepen heeft, met openbare en bijzondere leerlingen in één klas. Wat moeten wij dan doen? Voeren wij dan uw selectieve toelatingsbeleid uit of zeggen wij dan gewoon, sociaal en redelijk, dat de klas algemeen toegankelijk is voor elk kind?

De heer Dijkgraaf (SGP):

Zo zijn er vele constructies mogelijk. In mijn amendement staat niets over de constructies. Ik vind dat de gemengde school daar zelf voor moet kiezen in de onderhandeling tussen het openbare deel en het bijzondere deel. Vrijheid moet wat dat betreft vooropstaan. In het bijzondere voorbeeld dat u schetst, wordt een leerling niet toegelaten tot een bijzondere school als die niet aan de eisen voldoet van het toelatingsbeleid van die bijzondere school. De leerling zou wel worden toegelaten tot de openbare school. Als er dan een gemengde klas is, maakt dat in dit geval niet zo veel uit omdat de leerling dan alsnog in een gemengde klas komt. Ik wil maar zeggen dat de algemene toegankelijkheid tot de gemengde school gewaarborgd is, maar niet die tot het bijzondere deel.

Nu u weer.

De heer Jasper van Dijk (SP):

Ik vind het onbegrijpelijk. Wij hebben het nota bene de hele avond over uitzonderingen! Het gaat om een heel kleine groep van 50 of 60 scholen op dit moment. Het gaat dus om krimpgebieden. Je hebt het over een der laatste scholen in een bepaald gebied, maar dan nog houdt u vast aan uw principiële lijn: ook daar wil de SGP een selectief toelatingsbeleid kunnen voeren.

De heer Dijkgraaf (SGP):

Ja, prachtig toch?

De heer Jasper van Dijk (SP):

Je hebt het over heel kleine scholen, maar een leerling moet dus van u desnoods maar tien of vijftien kilometer verder fietsen?

De heer Dijkgraaf (SGP):

De heer Van Dijk is er een meester in om een scenario te schetsen waarvan je zegt: wat heeft dit voor zin? Er zijn echter allerlei andere scenario's waarin het wel degelijk zin heeft. In de nota wordt aangegeven dat het feitelijk zo is, maar dat het juridisch niet geregeld is. Ik wil graag dat het juridisch ook netjes geregeld wordt, zoals in ons duale bestel. Het is dan aan de scholen om het op een bepaalde manier uit te werken. Voor u is het essentieel dat is gewaarborgd dat een leerling die toegang wil hebben tot een gemengde school, die toegang ook krijgt, maar dan wel via het openbare deel als die leerling niet aan de toelatingseisen van het bijzondere deel voldoet.

De heer Çelik (PvdA):

Zonder in herhaling te vervallen, vind ik dit toch een tegenvaller. Juist in dit wetsvoorstel is namelijk een uitzondering opgenomen waardoor je van beide kanten een beetje moet gedogen; je moet naar elkaar toegroeien, want je hebt elkaar nodig om te overleven. Daarom valt mij deze defensieve principiële houding erg tegen. Ook ik heb net gezegd dat ik in mijn hart voor het openbaar onderwijs ben, maar ik omarm dit wetsvoorstel omdat ik zie dat daarmee een knelpunt wordt opgelost. Dat zie ik bij u niet terug. Waarom bent u zo principieel op dit punt, in zo'n overlevingssituatie?

De heer Dijkgraaf (SGP):

De heer Çelik vraagt waarom ik zo principieel ben. Juist gelet op de geschiedenis van artikel 23 vind ik dat je zorgvuldig moet omgaan met de essentie van artikel 23. Toelatingsbeleid voor leerlingen is daarvan een onderdeel. Als je dat overeind kunt houden binnen gemengde scholen, ben je niet met iets vreemds bezig, maar dan houd je het fundament van het onderwijsbestel overeind. Het is dus geen kwestie van "we moeten toch gedogen en wij geven alles dus maar weg". Je moet natuurlijk naar elkaar toegroeien, je moet elkaar vinden op een aantal punten, maar er zijn voorbeelden van scholen met een toelatingsbeleid die willen fuseren met een openbare scholen omdat zij wel moeten in een dergelijke situatie. Anders blijft de school namelijk niet overeind. Als het uit de onderhandelingen naar voren komt – je moet het namelijk samen eens worden over de manier waarop je het doet, want anders komt er helemaal geen school tot stand – wat is er dan op tegen om die school de mogelijkheid te geven om het alsnog overeind te houden? Dat belemmert op geen enkele wijze de gemengde scholen die tot stand moeten komen, maar het geeft wel een instrument aan het bijzondere deel om het desbetreffende stukje van de identiteit vorm te geven. Bovendien is het helemaal niet in strijd met de wordingsgeschiedenis van de Grondwet, waarop dit gebaseerd is. Het is ook niet in strijd met het regeringsvoorstel. Lees de nota naar aanleiding van het verslag maar. Het is feitelijk alleen maar even netjes regelen, zoals het inhoudelijk ook al door de regering is aangegeven.

De voorzitter:

Zullen we dit college afronden?

De heer Dijkgraaf (SGP):

Ik vond het wel een mooi college.

De voorzitter:

Dank u wel. U was klaar, toch?

De heer Dijkgraaf (SGP):

Nee, ik heb nog twee kleine stukjes.

Over de term samenwerkingsscholen bestaat inmiddels enige verwarring. De SGP-fractie vindt het vooral van belang dat samenwerkingsscholen die niet onder het wetsvoorstel vallen, voorkomen worden of ongedaan gemaakt worden. Hoe gaat de minister hieraan werken? Er bestaan bijvoorbeeld plannen om een samenwerkingsschool te stichten terwijl geen sprake is van opheffingsproblematiek. De Vereniging Openbaar Onderwijs zal haar leden zeer sterk ontraden om samenwerkingsschool in de zin van de wet te worden. Zij adviseert de bestaande situatie te continueren. Wat gaat de regering hiertegen doen?

De SGP-fractie wil de hand uitsteken naar scholen die in problematische situaties verkeren. Samenwerking moet echter wel van twee kanten komen. We moeten niet alleen de handen op elkaar krijgen, maar elkaar ook vast blijven houden. Het wetsvoorstel doet nog niets om te waarborgen dat we op termijn met lege handen komen te zitten. Een nota van wijziging waarbij iets wordt gedaan in de twee genoemde situaties waarin er op een gegeven moment geen noodzaak meer is tot samenwerking, zou het de SGP-fractie aanzienlijk vergemakkelijken steun aan het wetsvoorstel te geven. Daartoe nodig ik de minister graag uit.

De heer Elias (VVD):

Mijnheer de voorzitter. Onze Kamer behandelt vandaag een voorstel om tot een wettelijke regeling voor de samenwerkingsschool te komen, een school waarin zowel openbaar onderwijs als bijzonder onderwijs wordt aangeboden. Namens mijn fractie begin ik met onze conclusie. De VVD is voorstander van dit wetsvoorstel, dat niet voor niets met belangrijke liberale inbreng uit het verleden tot stand is gebracht. De samenwerkingsschool is al jaren een veelbesproken onderwerp op het terrein van ons onderwijs. Zowel de Tweede als de Eerste Kamer, maar ook de Onderwijsraad en de Raad van State hebben zich bij herhaling gebogen over de vraag in hoeverre een wettelijke regeling van de samenwerkingsscholen wenselijk en juridisch mogelijk is. Daarbij kwam steeds de vraag naar de grondwettigheid van samenwerkingsscholen aan de orde. Het zal, gelet op hetgeen hier eerder vanavond is gezegd, niet verbazen.

Een oorspronkelijk ingediend wetsvoorstel inzake samenwerkingsscholen zou inbreuk maken op het duale onderwijsbestel, op artikel 23 van de Grondwet dus, omdat openbaar en bijzonder onderwijs niet in een school verenigd zouden kunnen worden, althans op basis van dat oude artikel 23. Daarom heeft het toenmalige kabinet in 1998 besloten een traject voor grondwetswijziging van artikel 23 in te zetten om de bestuurlijke vormgeving van de samenwerkingsschool wettelijk te kunnen regelen. De eerste lezing daarvan verscheen in 2002 in het Staatsblad. De tweede lezing verscheen op 16 maart 2006.

Het onderhavige wetsvoorstel biedt het sluitstuk. In de praktijk bestaan al tientallen scholen die zich presenteren als samenwerkingsschool waarin openbaar en bijzonder onderwijs worden aangeboden. De huidige wettelijke regelingen vormen daarvoor evenwel geen adequaat kader. Formeel worden de huidige samenwerkingsscholen ofwel als openbare school ofwel als bijzondere school beschouwd. Wettelijk gezien hebben het bijzonder onderwijs en het openbaar onderwijs niet dezelfde mogelijkheden tot samenwerking wanneer scholen te klein blijken te zijn om als aparte school te functioneren.

Het bijzonder onderwijs kan samenwerkingsscholen van verschillende richtingen oprichten. Het openbaar onderwijs is van participatie in zo'n samenwerkingsschool uitgesloten en kan derhalve sneller geïsoleerd komen te staan. Bij dreigende opheffing van een openbare school is nu soms de enige optie om voort te bestaan: omzetting in bijzonder onderwijs – meestal neutraal-bijzonder – en daaropvolgend een fusie met het bijzonder onderwijs, bijvoorbeeld algemeen bijzonder onderwijs. Het is belangrijk dat bij dreigende opheffing vanwege een laag leerlingenaantal de openbare school niet eerst zelf bijzonder hoeft te worden om samen te kunnen gaan met een echte bijzondere school.

Het voortbestaan van de huidige beperkte wettelijke mogelijkheden tot samenwerken doet het openbaar onderwijs in de krimpregio's soms verdwijnen en daarmee – en ik kan niet genoeg benadrukken dat dat de crux is voor de VVD – verdwijnt ook de vrije schoolkeuze voor ouders en leerlingen. Met de voorgenomen wettelijke regeling van de samenwerkingsschool kan het noodgedwongen verdwijnen van openbaar onderwijs worden voorkomen en kan openbaar en bijzonder onderwijs na fusie in één school worden aangeboden. Maar pas op! Om recht te blijven doen aan het onderscheid tussen openbaar en bijzonder onderwijs wil dit wetsvoorstel geenszins de samenwerkingsschool stimuleren. Daarom is het uitgangspunt dat de samenwerkingsschool alleen mogelijk is wanneer daardoor de continuïteit van het openbaar of het bijzonder onderwijs kan worden gehandhaafd en de school daardoor niet onder de opheffingsnorm blijft of komt. Dit betekent ook dat de samenwerkingsschool niet door stichting tot stand kan komen.

Veel aandacht in de wetshistorie, die ik wel degelijk heb bestudeerd, ging begrijpelijk uit naar de vraag of deze samenwerkingsschool niet zou uitgroeien tot een derde weg, een tertium, naast het bijzonder en het openbaar onderwijs. Omdat dit noch de bedoeling van de wetgever noch van de VVD-fractie is, wil ik bewust mijn voorganger, onderwijswoordvoerder Clemens Cornielje, letterlijk citeren, en wel toen hij op 6 februari 2002 in dit huis sprak. Dit citaat is ook voor de heer Klaver van belang, al zie ik hem nu niet. Hij kan het in de Handelingen nalezen voordat hij zijn fractie gaat adviseren.

"Kan de samenwerkingsschool als reguliere variant worden bestempeld? Ons antwoord is: de samenwerkingsschool is een buitengewone variant. De wijze waarop de samenwerkingsschool tot stand komt wijkt fundamenteel af van de wijze waarop openbare en bijzondere scholen tot stand komen. Het duale karakter van ons onderwijsbestel moet ook in de visie van de VVD-fractie gehandhaafd worden. Er is openbaar onderwijs. Er kan bijzonder onderwijs zijn en straks kunnen in één school beide onderwijsvormen aangeboden worden."

Ik mag aannemen dat dit toch ook voor de heer Van der Ham duidelijk genoeg is.

De heer Van der Ham (D66):

Ik had zelfs dezelfde bladzijde voor me als die waarvan de heer Elias nu citeert. Met al dat geweld is dat misschien niet allemaal gehoord, maar ik heb daar in mijn inbreng ook uit geciteerd. Ik heb gezegd dat de heer Cornielje daar ook bij zei – even voor de geschiedenis – dat wij niet te veel in de motieven moeten treden. Inderdaad, hij wil het niet stimuleren, maar hij wilde niet te veel treden in de motieven waarom dat gebeurt. In mijn amendement, waar wij het zo meteen nog wel over hebben, wordt ook gezegd dat wij niet over de motieven gaan. Wij gaan het ook niet stimuleren, maar de vrijheid laten wij aan de scholen.

De heer Elias (VVD):

Zoals ik al zei: einde citaat. Ik geloof niet dat de heer Van der Ham mij een vraag stelde.

Het is dan ook niet voor niks dat toenmalig onderwijsminister Rouvoet – niet lang daarna was hij lijsttrekker voor de ChristenUnie – in de nota naar aanleiding van het verslag van april vorig jaar vele malen en in alle toonaarden benadrukte dat de samenwerkingsschool altijd een uitzondering zal zijn. Het is om die reden dat vandaag breed politiek draagvlak voor het wetsvoorstel bestaat, met inachtneming van elkaars verschillende onderwijspolitieke uitgangsposities. Mijn fractie acht dat bepaald een gunstig feit. Zij hoopt van harte dat bij de eventuele behandeling van een eventuele initiatiefwet-Hamer over de acceptatieplicht over en weer eenzelfde begrip voor de onderscheiden politieke posities kan bestaan.

Ik vraag hier graag nog kort aandacht voor een andere liberale bijdrage in de wetsgeschiedenis. In een oorspronkelijke proeve was opgenomen dat een samenwerkingsschool pas mogelijk zou zijn wanneer een school op een teldatum onder de opheffingsnormen zou zijn geraakt. Dezelfde heer Cornielje heeft toen verzocht om verruiming van de reikwijdte. Hij vond dat het in gevaar komen van de continuïteit van een of meer partners op de lange termijn reeds aanleiding moest kunnen zijn voor het vormen van een samenwerkingsschool. Naar de mening van de VVD-fractie anno 2011 vond hij zulks terecht. In dit wetsvoorstel is daarbij tot ons genoegen aangesloten. Vandaag sluiten wij dan ook een historisch onderwijshoofdstuk af waarin naar de mening van mijn fractie een evenwichtige liberale inbreng goed herkenbaar is.

Dan maak ik nog heel kort een paar opmerkingen over het amendement van de heer Van der Ham.

De heer Van der Ham (D66):

Laten wij dan maar direct over dat amendement van Van der Ham beginnen. De heer Elias heeft het over de opheffingsnorm. Hij zegt zelf al dat daarin de afgelopen tien tot vijftien jaar een en ander is veranderd, ook op aandringen van de fractie van de VVD. Dat is hartstikke goed, want dat duidt op een ontwikkeling in het debat. Dat kan ook wijzigen; dat is dus iets subjectiefs. De jaartallen die je daarbij hanteert – nu gaat het over twintig jaar – zijn iets subjectiefs. En dat is ook goed, want de wetgever moet met de dag leven en moet ook naar de praktijk kijken. Daarmee geeft de heer Elias toch al aan dat die opheffingsnorm voor hem toch ook iets is waarover discussie moet kunnen blijven bestaan?

De heer Elias (VVD):

Nee, want de deal daarover was al veel eerder gesloten. Mijn problemen met dat amendementje van u zijn zowel inhoudelijk als procedureel. Het is ten eerste inhoudelijk te breed wat betreft de fusie; veel breder dan wat bij de behandeling van de grondwetswijziging als restrictie is meegegeven. Daarmee ondermijnt u de intentie van de Grondwet. Dat houd ik staande en niet alleen ik, maar meerdere leden van dit huis; een meerderheid, om precies te zijn, zoals dinsdag zal blijken.

Ten tweede zou het toch al te zot zijn dat bij wijze van amendement, dat met een gewone meerderheid kan worden aanvaard, de Grondwet wordt veranderd, terwijl dat in twee lezingen moet, waarvan de laatste met een tweederdemeerderheid. U weet hoe het hier gaat.

Dat is mijn inhoudelijke bezwaar en dan procedureel. Kamervoorzitter Verbeet heeft er op 26 juni 2008 op gewezen: als de Kamer vindt dat amendementen niet goed zijn voor het wetgevend proces of vluggertjes zijn, zoals ik het ook wel heb genoemd, dan moet zij deze gewoon niet behandelen. U komt hier 24 uur voor de behandeling van 17 jaar wetsgeschiedenis met een vluggertje aanzetten dat die hele wet onderuit trekt. Daar ben ik tegen. U speelt nu een beetje de zieligheidskaart dat u wordt beknot in uw parlementaire rechten.

De heer Van der Ham (D66):

Ik heb nog geen kaart getrokken, voorzitter.

De heer Elias (VVD):

Ja, er is al druk gebeld, zag ik. U speelt de zieligheidskaart dat u wordt beknot en zo, maar dat hebt u zelf over u afgeroepen.

De voorzitter:

Ik stel voor om het debatje wat wij aan het begin voerden over al dan niet destructiviteit van dit amendement niet nog eens te gaan voeren.

De heer Van der Ham (D66):

Nee, we gaan dat niet herhalen. Dat is mijn intentie ook niet.

De heer Elias (VVD):

Ik wil wel gezegd hebben dat ik wil weerspreken dat ik dat doe uit partijpolitieke overwegingen of wat dan ook. Ik doe dat omdat ik opkom voor de zuiverheid van het wetgevingsproces zoals ik vorig jaar ook heb gedaan bij de behandeling van het wetsvoorstel Markt en overheid, waar de heer Van der Ham ook bij was. Er zit continuïteit in mijn standpunt. Ik wil niet dat wij hier rommelig wetgeving maken.

De voorzitter:

Dat is genoteerd. Dan is nu het woord aan de heer Van der Ham.

De heer Van der Ham (D66):

Dat willen wij ook niet.

De heer Elias (VVD):

Dan moet u dat amendement intrekken.

De heer Van der Ham (D66):

Daar gaan wij het dan even over hebben. Ik zal u waarschijnlijk niet overtuigen om voor het amendement te stemmen, maar de claim dat dit niet zou kunnen moet echt weersproken worden. Omdat het over iets heel principieels gaat, namelijk het destructief verklaren van dit amendement, wil ik dat even goed uitbenen. In het gewijzigde grondwetsartikel staat: in elke gemeente wordt van overheidswege voldoende openbaar algemeen vormend lager onderwijs gegeven in een genoegzaam aantal openbare scholen. Hierbij is "openbaar" toegevoegd. Volgens bij de wet (ook toegevoegd) te stellen regels kan afwijken van deze bepaling worden toegelaten, mits tot het ontvangen van zodanig onderwijs gelegenheid wordt gegeven, en dan komt de volgende zin: al dan niet in een openbare school.

Wat staat er in dit grondwetsartikel? Bij de wet te stellen. Wij zijn nu bezig om die wet te maken. Dan kan het best zo zijn dat destijds de grondwetgever, de meerderheid in de Kamer en het kabinet, een bepaalde intentie hadden, maar als zij die zo hard hadden gevonden, hadden zij die in de Grondwet vastgelegd. Ik herinner eraan, en ik hoop dat de heer Elias daarop kan reflecteren, dat in artikel 23, lid 6, iets staat over de vrijheid van scholen van bijzonder onderwijs om leraren aan te stellen en de vrijheid van leermiddelen te garanderen. Ik breng in herinnering dat wij hierover veel debatten hebben gehad in de Kamer. In 1917 hebben zij bepaald: volstrekte vrijheid. De jaren daarna is daar discussie over gekomen en hebben de fracties van de VVD en D66 gezegd: veel vrijheid, maar wel kerndoelen en bijvoorbeeld ook eisen aan het aannemen van docenten op grond van de Algemene wet gelijke behandeling. Daarover ga ik samen met de VVD-fractie een initiatiefwetsvoorstel indienen.

De intentie van de oorspronkelijke wetgever telt natuurlijk, maar bij wet is door ons te bepalen om daar vervolgens invulling aan te geven. De heer Elias kan tegen mijn amendement stemmen, maar er staat in de Grondwet: bij wet te regelen. Als wij deze proeve van wet als Grondwet hadden willen betitelen, hadden wij het in de Grondwet moeten opnemen, maar dat is niet gebeurd. De heer Elias kan het met mij oneens zijn, maar met deze uitleg kan hij niet hard maken dat het ongrondwettig is, want er staat: bij wet te regelen en dat doen wij nu hier. Dit is het debat daarover.

De heer Elias (VVD):

U bent door de heer Dijkgraaf al beter weersproken dan ik het zou kunnen.

De heer Van der Ham (D66):

Probeert u het eens even!

De heer Elias (VVD):

Dat bepaal ik zelf wel. Ik wijs op de wetsgeschiedenis, laatstelijk de nota naar aanleiding van verslag, de citaten die ik heb gegeven en alles wat er in 2002 over is gezegd. Het is een politiek compromis geweest waarin verschillende fracties elkaar welbewust tegemoet getreden zijn – en Cornielje wat mij betreft niet het minst – om dit probleem principieel op te lossen. Zo ligt het, want het gaat uiteindelijk misschien om 40 scholen. Maar goed, wij hebben de discussie erover, omdat het nu eenmaal een principiële discussie is die wij in Nederland moeten voeren. En dan moeten wij die ook principieel en zuiver houden! Uit de wetsgeschiedenis wordt volstrekt helder dat hier sprake zou zijn van een uitzondering, van een bijzondere uitzondering. Er blijft openbaar onderwijs,er blijft bijzonder onderwijs en dit wordt af en toe, soms onder druk van krimp, in één school gegeven. Daar zijn soms pragmatische oplossingen bij nodig, waar de minister ons ongetwijfeld nog meer over gaat vertellen. Ik geef het voorbeeld van de school De Catamaran. Op de site van deze school staat het volgende. Het unieke van deze samenwerkingsschool is dat er gescheiden lessen levensbeschouwing worden gegeven. Drie maal per week volgen de kinderen lessen levensbeschouwelijke vorming in de eigen richting en alle andere lessen worden gezamenlijk in verschillende jaargroepen gevolgd. Ieders mening wordt gerespecteerd. Ik geef maar een willekeurig voorbeeld.

Duidelijk is dat de wetgever heeft bedoeld dat dit een uitzondering is. En duidelijk is dat met uw amendement wordt vastgesteld: jongens, ga je gang maar! Dat is mijn punt.

De heer Van der Ham (D66):

We moeten echt precies zijn.

De heer Elias (VVD):

Ik ben precies.

De heer Van der Ham (D66):

Nee!

De heer Elias (VVD):

Jawel!

De heer Van der Ham (D66):

Nee!

De heer Elias (VVD):

Jawel!

De heer Van der Ham (D66):

Nee, en dat kan ik hard maken, namelijk door gewoon de Grondwet te lezen. In de Grondwet staat: volgens bij de wet te stellen regels van afwijking … En met die wet zijn wij nu bezig. Er staat in de Grondwet niet dat het gekoppeld moet zijn aan het leerlingenaantal. Dat staat niet in de Grondwet. Als hier vervolgens dus een wet voorligt waarin dat wel wordt geregeld en waar u het mee eens bent, dan is dat wetgeving. Als ik dan een amendement indien om het bij wet net iets anders te regelen, is dat volstrekt legitiem. In de Grondwet staat immers: volgens bij de wet te stellen regels van afwijking et cetera. En daarmee zeggen wij dus: wij zijn hier bezig met het maken van een wet, er staat niets in de Grondwet over de leerlingenaantallen, ik sta dus volstrekt in mijn recht om het amendement in te dienen. Ik hoop dat u zich dat realiseert voordat u een heel groot middel aanwendt tegen het gewoon indienen van een amendement op een normaal wetsvoorstel, daartoe gemachtigd bij de Grondwet. Laten wij daar wel de ruimte voor laten!

De voorzitter:

Dank u wel. Dat was de heer Van der Ham. De heer Elias gaat nu antwoorden en gaat dan verder met zijn betoog in eerste termijn.

De heer Elias (VVD):

Ik geef twee antwoorden. Het eerste antwoord is dat ik meen dat de heer Van der Ham zich specifiek richt tegen mij. Ik geloof niet dat ik de enige was die deze interpretatie heeft. Wij zullen dus dinsdag zien hoe dat verder loopt.

Mijn tweede antwoord is als volgt. Ik zou erg graag aanwezig zijn tijdens het fractieberaad van D66 waar ook de staatsrechtelijk misschien wat meer geverseerde leden het woord gaan voeren. Ik geloof dat dat fractieberaad nog steeds openbaar is. Ik ben erg benieuwd hoe dat verder afloopt.

De heer Van der Ham (D66):

Voorzitter.

De voorzitter:

Nee, de heer Elias gaat nu door. Het spijt me.

De heer Van der Ham (D66):

Voorzitter. Ik heb een punt van orde.

De voorzitter:

Nee, ook geen punt van orde. Mijnheer Elias, u hebt het woord.

De heer Van der Ham (D66):

Voorzitter. Ik mag altijd een punt van orde maken.

De voorzitter:

U mag altijd een punt van orde maken, maar ik ken u langer dan vandaag. Ik weet dat u er misbruik van gaat maken.

De heer Van der Ham (D66):

Ik zal het punt van orde maken. Het punt is dat ik een vraag heb gesteld. Ik verzoek de heer Elias om te reageren op de analyse, de staatsrechtelijk volstrekt zuivere analyse. Ik heb de Grondwet er gewoon bij gehaald. En dat doet de heer Elias niet. Dat zegt iets over de kracht van zijn argumenten, namelijk dat die niet zo krachtig zijn.

De voorzitter:

Dat was geen punt van orde. Maar goed! De heer Elias gaat toch een antwoord geven.

De heer Elias (VVD):

Ten eerste is het geen punt van orde. Ten tweede is het een goedkope debatertruc. Ten derde heb ik u al een inhoudelijk antwoord gegeven, onder meer door te wijzen op de uitzondering in de wetsgeschiedenis die vastligt. En ik heb verwezen naar het antwoord van de heer Dijkgraaf in eerdere instantie dat ik als het mijne beschouw.

De voorzitter:

Dank u wel. U kunt uw betoog vervolgen.

De heer Elias (VVD):

Voorzitter. Ik ben klaar.

De voorzitter:

De heer Van Dijk heeft nog een korte vraag.

De heer Jasper van Dijk (SP):

Wij zijn er bijna, voorzitter, maar ik wil toch even weten of de VVD het met mij eens is dat het amendement van de heer Dijkgraaf, om nog weer eens een apart toelatingsbeleid toe te staan binnen een samenwerkingsschool, echt te ver gaat.

De heer Elias (VVD):

Ik heb mijn mening daarover nog niet helemaal bepaald. Ik wil daarbij de reactie van het kabinet betrekken.

De heer Jasper van Dijk (SP):

Maar de VVD is toch gewoon voorstander van een acceptatieplicht, maar mag zij het nu niet zeggen van het CDA? U bent ertegen; u bent aan het draaien.

De heer Elias (VVD):

Ik begrijp dat uw politieke groepering tot op de dag van vandaag in complottheorieën denkt. Dat moet u vooral doen. Het standpunt dat ik hier naar voren breng, is het standpunt dat ik geheel zelfstandig ...

De heer Jasper van Dijk (SP):

En dat is?

De heer Elias (VVD):

Dat heb ik u net uitgebreid verteld. Over het amendement ga ik goed nadenken.

De algemene beraadslaging wordt geschorst.

De voorzitter:

Mijnheer Van Dijk, dat lijkt mij een helder antwoord. Wij zijn er allemaal blij mee.

Ik dank alle deelnemers aan het debat tot dusver. Ik wijs de heer Elias er nog even op dat dit huis al bestaat sinds 1464. De minister zal ergens volgende week antwoord geven, waarschijnlijk op woensdagmiddag, wanneer wij de behandeling van dit wetsvoorstel voortzetten. Wij zullen echter dinsdag al stemmen over het ordevoorstel van de heer Elias.

Sluiting 23.31 uur.

Naar boven