2 Kinderontvoering

Aan de orde is de behandeling van:

  • - het wetsvoorstel Wijziging van de Wet van 2 mei 1990 tot uitvoering van het op 20 mei 1980 te Luxemburg tot stand gekomen Europese verdrag betreffende de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen inzake het gezag over kinderen en betreffende het herstel van het gezag over kinderen, uitvoering van het op 25 oktober 1980 te 's-Gravenhage tot stand gekomen Verdrag inzake de burgerrechtelijke aspecten van internationale ontvoering van kinderen alsmede algemene bepalingen met betrekking tot verzoeken tot teruggeleiding van ontvoerde kinderen over de Nederlandse grens en de uitvoering daarvan en van de Uitvoeringswet internationale kinderbescherming in verband met afschaffing van de procesvertegenwoordigende bevoegdheid van de centrale autoriteit in zaken van internationale kinderontvoering en kinderbescherming, alsmede, in teruggeleidingszaken, de concentratie van rechtspraak, introductie van de bevoegdheid van de rechter om te beslissen aan het hoger beroep in teruggeleidingszaken schorsende werking te verlenen, en beperking van het beroep in cassatie (32358).

De voorzitter:

Te elfder ure hebben zich nog leden ingeschreven voor dit debat. Ik wil om 11.45 uur de stemmingen laten plaatsvinden. Bij voorbaat bied ik mijn excuses aan voor de onderbreking van dit debat. Dit is wat vervelend, maar ik zal proberen om er een logisch moment voor te vinden, hoewel vaststaat dat dit om 11.45 uur is. Veel logischer kan het dus niet.

De algemene beraadslaging wordt geopend.

De heer Van der Steur (VVD):

Voorzitter. Ik zal proberen om mijn bijdrage kort te houden. De VVD-fractie is blij met de wetswijziging die vandaag voorligt. Kinderontvoering, in dit geval kinderontvoering door ouders, is een ernstige zaak. De belangen van het kind kunnen er ernstig door geraakt worden. Het doel van de verdragen wordt in deze wetswijziging op een goede manier uitgewerkt: snelle besluitvorming over de verblijfplaats van het kind, zodat een einde kan worden gemaakt aan de ontvoering van het kind door een van de ouders. De VVD-fractie stemt dan ook in met het voorstel om de zaken die hierop betrekking hebben te concentreren in Den Haag. Is de staatssecretaris bereid om ook de zaken die betrekking hebben op de omgangsregelingen in Den Haag te concentreren, zodat de expertise op dit gebied in Den Haag aanwezig is en de zaken daar worden behandeld?

De VVD-fractie is bijzonder blij met het goede werk dat het Centrum Internationale Kinderontvoering in Nederland doet. Op het gebied van advies, begeleiding en mediation worden heel goede resultaten geboekt. Voor de Nederlanders en de kinderen die hierbij betrokken zijn is dit van groot belang. Ook in het hierna volgende heb ik gebruikgemaakt van een aantal suggesties die het Centrum Internationale Kinderontvoering aan de politiek heeft gedaan.

Nederland erkent alle andere landen als een verdragsland. Nederland beschouwt dus alle andere landen, ook als zij niet zijn aangesloten bij een van de ontvoeringsverdragen of bij een van de kinderverdragen, als een verdragsland. Dit betekent dat teruggeleiding naar die landen mogelijk is. De VVD-fractie ziet duidelijke voordelen aan deze aanpak, hoewel wij hierdoor kinderen wel teruggeleiden naar landen waar in andere gevallen kinderen niet meer uit terugkeren. Ziet de staatssecretaris dat andere landen door onze aanpak bereid zijn om zich bij het verdrag aan te sluiten? Als dit zo is, begrijpen wij heel goed dat wij dit beleid voeren.

Wij horen uit de samenleving dat er bezwaren bestaan tegen het functioneren van de Nederlandse Centrale autoriteit. De bezwaren gaan bijvoorbeeld over de lastige bereikbaarheid. Als je per e-mail contact legt, wordt er altijd per post gereageerd. Ook de telefonische bereikbaarheid vormt een probleem. Bij sommige ouders die met kinderontvoering te maken hebben, bestaat het gevoel dat de Centrale autoriteit niet in alle gevallen heel hard werkt. Ik vraag de staatssecretaris of hij zich in deze klachten herkent. Overigens merken ouders ook op dat de Centrale autoriteit zich niet met de emoties van ouders bezighoudt. Deze opmerking is begrijpelijk, maar ze is niet terecht. De Centrale autoriteit is immers een organisatie die zich niet met emoties hoeft bezig te houden. Deze organisatie hoort gewoon te werken aan de teruggeleiding van de kinderen. Hoe kijkt de staatssecretaris tegen het functioneren van de Centrale autoriteit aan?

Een groot probleem is de internationale medewerking. Alle landen die verdragsluitende staat zijn, die dus aangesloten zijn bij de verdragen, zijn verplicht om volledige medewerking te verlenen aan de onverwijlde teruggeleiding van een ontvoerd kind, zoals in het verdrag zo mooi staat. In een aantal landen wordt die teruggeleiding echter bemoeilijkt, ofwel doordat de rechtspraak in die landen nog niet goed geregeld is, ofwel doordat de rechtspraak prima geregeld is maar de uitvoering daarvan lastig is. Een goed voorbeeld daarvan is Mexico. Ik ken persoonlijk het voorbeeld van een meisje van tien jaar, ontvoerd in 2009, dat nog steeds niet is teruggekeerd uit Mexico. Er zijn nog meer gevallen in Mexico, waarbij de terugkeer van de ontvoerde kinderen bijzonder lastig is. Wij lopen daarbij tegen het probleem aan dat wij afhankelijk zijn van de centrale autoriteit in de landen zelf. Aan een machteloze vader of moeder, die toch wel heel graag zijn of haar kind terug wil hebben, is het buitengewoon lastig om uit te leggen dat wij daar natuurlijk niet over gaan. Ik vraag aan de staatssecretaris: is er nog een manier waarop Nederland die landen tot meer inzet en actie zou kunnen bewegen?

Het voorliggende voorstel bevat een aantal verbeteringen ten aanzien van de manier waarop de rechtspraak is vormgegeven, zoals het afschaffen van cassatieberoep om daarmee onnodige vertraging te voorkomen. Daar kan de VVD zich volledig in vinden. Het voorstel bevat ook de gedachte dat de rechter kan uitspreken dat het instellen van hoger beroep tegen een beslissing van de rechtbank schorsende werking heeft. Is de staatssecretaris het wellicht met de VVD eens dat het handiger en ook makkelijker is als wij omdraaien wat nu is voorgesteld, in die zin dat standaard de regel geldt dat het instellen van hoger beroep schorsende werking heeft ten aanzien van het teruggeleiden van het kind en dat de rechter om gemotiveerde redenen daarvan kan afwijken? De VVD heeft daarover ook een amendement ingediend. De afspraak is dat het hoger beroep binnen zes weken plaatsvindt en behandeld wordt. Dat is dus een vrij korte periode, maar dan weten wij in ieder geval zeker dat het kind tot die tijd in Nederland verblijft. Als dan ook in hoger beroep wordt uitgesproken dat teruggeleiding plaats moet vinden, kan het kind terugkeren. Het lijkt de VVD-fractie in het belang van het kind om daar op die manier mee om te gaan. Het voorkomt onnodige reisbewegingen van het kind naar een land waar het misschien later als gevolg van de uitspraak van het hof weer uit terug moet worden gehaald. In sommige gevallen zal het ook lastig zijn om het kind in dat land terug te vinden en het daaruit terug te krijgen. Wij vernemen graag van de staatssecretaris hoe hij tegen het amendement aankijkt dat gisteren is ingediend.

De voorzitter:

Het woord is aan de heer Rik Janssen. Hij vervangt op dit moment mevrouw Karabulut en slaat meteen toe met zijn maidenspeech. Na de bijdrage van de heer Rik Janssen schors ik kort om hem geluk te wensen.

De heer Rik Janssen (SP):

Voorzitter. Ik waarschuw de staatssecretaris, maar wel in alle vriendelijkheid. Ik ben mij er namelijk van bewust dat het goed gebruik is in de Kamer om bewindspersonen niet aan te spreken op hun voorgaande functie. Gelet echter op de eensgezindheid waarmee mijn fractiegenoot De Wit ten aanzien van dit onderwerp jarenlang is opgetrokken met het voormalig Kamerlid Teeven, zal ik er niet aan ontkomen om de staatssecretaris hierop vandaag af en toe te wijzen. Naar mijn inschatting zal de staatssecretaris mij dat niet kwalijk nemen. Ik kijk even naar hem en zie hem nee schudden, dus daar ga ik van uit. Ik besef dat resultaten uit het verleden geen garantie bieden voor de toekomst, maar ik zal ook niet ontkennen dat de eerdere uitlatingen van het Kamerlid Teeven op zijn minst toch enige verwachtingen voor dit debat bij mij hebben gewekt. Dat gaan wij dus zien.

"Internationale kinderontvoering" klinkt vreselijk en de term doet het ergste vermoeden. Het gaat echter niet alleen om gevallen van een in Nederland mislukt huwelijk, waarbij de buitenlandse vader het kind ontvoert naar een ver land, zoals veel landen denken. Het kan ook gaan om een situatie waarin een Nederlandse moeder die in het buitenland haar huwelijk ziet mislukken, met het kind teruggaat naar Nederland, bijvoorbeeld omdat zij noodgedwongen vlucht voor ernstig geweld binnen het huwelijk tegen haarzelf of tegen haar kind.

In november 2008 heeft de Kamer uitgebreid over internationale kinderontvoering gedebatteerd. Op 18 december 2008 zijn hierover vervolgens zes moties aangenomen. De brief van de minister van Justitie aan de Kamer destijds in reactie op die aangenomen moties getuigde – laat ik het voorzichtig formuleren – niet van daadkracht. Vervolgens was er dan ook nog een spoeddebat voor nodig om toezeggingen van de minister te krijgen om de aangenomen moties daadwerkelijk uit te voeren. Mijn fractiegenoot Jan de Wit trok hierin samen op met de huidige staatssecretaris, de heer Teeven. Dit wetsvoorstel geeft uitvoering aan een deel van de wensen van de Kamer. Het is een verbetering en een stap in de goede richting. Het is echter ook een feit dat we niet over onze grenzen heen kunnen regeren en niet alles in Nederland kunnen regelen.

De SP-fractie is het inhoudelijk eens met het voorstel om de procesvertegenwoordigende bevoegdheid van de Centrale autoriteit af te schaffen. Daardoor hoeft de Nederlandse Staat ook niet meer tegen Nederlandse burgers te procederen. Dat is een winstpunt. Het is ook veel beter als beide ouders door een advocaat worden vertegenwoordigd als zij er met elkaar niet uitkomen. Dat is in bijna alle andere landen ook zo.

De SP-fractie kan ook instemmen met de concentratie van de rechtspraak in teruggeleidingszaken. Dit zijn immers ingewikkelde zaken die niet dagelijks voorkomen en waarvoor echt specialistische kennis nodig is. Het is dus beter om hiermee één rechtbank en één gerechtshof te belasten. Wij steunen dit onderdeel van het wetsvoorstel.

Zoals de schorsende werking van het hoger beroep nu in het wetsvoorstel naar voren komt, roept zij nog wel vragen op. Er ligt een aangenomen motie van de SP-fractie uit 2008, medeondertekend door de fracties van de VVD en de PvdA, waarin de regering wordt opgeroepen ervoor te zorgen dat hoger beroep tegen een beslissing tot teruggeleiding van een kind schorsende werking heeft. Teruggeleiding kan dan pas plaatsvinden nadat de beslissing in hoger beroep is genomen. Waarom is die schorsende werking zo belangrijk? Als het kind al is teruggeleid, heeft het hoger beroep namelijk weinig waarde meer. Sterker nog, het gerechtshof kan dan oordelen dat er geen belang meer is voor het hoger beroep. Dan zou het dus tegenwerken. In het wetsvoorstel is dit nu opgenomen als een kanbepaling. De rechter kan bepalen dat het hoger beroep schorsende werking heeft, maar de rechter kan dit ook nalaten. Ik heb er begrip voor dat teruggeleidingszaken vragen om een snelle beslissing, maar het gaat hier wel om ingrijpende beslissingen die snel moeten worden genomen, maar ook zorgvuldig getoetst moeten kunnen worden. Ik heb het amendement van de heer Van der Steur op dit punt met belangstelling bekeken. Dat beoogt de schorsende werking door het instellen van een hoger beroep automatisch te laten geschieden. Dat lijkt mij een goede vertaling van de aangenomen SP-motie. Ik kan me daar dus zeker in vinden. Dat van de schorsende werking kan worden afgeweken in het belang van het kind lijkt me vanzelfsprekend. Het belang van het kind moet immers leidend zijn.

In aanvulling hierop heb ik nog wel enkele vragen over de organisatie van de rechterlijke macht. Is het gerechtshof in Den Haag voldoende toegerust snel en zorgvuldig te beslissen in dergelijke zaken? Kan de staatssecretaris ervoor zorgen dat dit op korte termijn wordt gerealiseerd als dit niet het geval is? Voor ons is dit een cruciaal punt. Daarom vragen wij om een toezegging.

De SP-fractie mist wel een aantal punten in dit wetsvoorstel. Bij internationale kinderontvoering moet het belang van het kind vooropstaan; daarover kan geen discussie zijn. De hoofdregel uit het Haags kinderontvoeringsverdrag is dat het kind eerst wordt teruggebracht en dat er pas daarna wordt gepraat. Daar wil ik toch een kanttekening bij plaatsen. Ik wil me voorzichtig uitdrukken: het komt mij voor dat het kind niet in alle gevallen het beste af zal zijn met een razendsnelle terugkeer. Eerst terugkeren en dan praten is zeker niet altijd in het belang van het kind. Het Haags kinderontvoeringsverdrag kan zo ook conflicteren met het Verdrag inzake de rechten van het kind. Ik verwijs ook naar een recente uitspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens van 6 juli 2010. Daarin stelde het hof dat een overheid in individuele gevallen het belang van het kind eerst in kaart moet brengen. Er ligt een aangenomen motie, ook medeondertekend door het voormalige Kamerlid Teeven, die daar precies om vraagt. Het belang van het kind moet altijd worden meegewogen voordat tot teruggeleiding wordt besloten. Ik hoor graag van de staatssecretaris hoe hij deze motie gaat uitvoeren. Ik hoop oprecht dat de staatssecretaris zich er bij de beantwoording niet net als zijn voorganger van afmaakt met de opmerking dat het Haags kinderontvoeringsverdrag al rekening houdt met het belang van het kind. Dat is echt onvoldoende. Zo'n antwoord van deze staatssecretaris zou me teleurstellen. Ik verwacht van hem meer duidelijkheid. Kinderen mogen niet automatisch en zo snel mogelijk worden teruggeleid zonder de individuele belangen van het kind vanuit een persoonlijk ontwikkelingsperspectief in kaart te brengen. Daarbij kan gedacht worden aan leeftijd, taal, school, omgeving en ervaringen. Al die zaken moeten in kaart worden gebracht, want het gaat om maatwerk. Als we dit niet doen – ik verwijs naar de uitspraak van het hof van vorig jaar – zou dat in strijd zijn met de geldende jurisprudentie. Graag krijg ik op dit punt een duidelijke toezegging.

Ik heb nog een vraag over een andere aangenomen motie in dit dossier. Ik doel op de motie waarin wordt gevraagd om zo veel als mogelijk een omgangsregeling tot stand te brengen voordat het kind wordt teruggeleid. Ik ga ervan uit dat de staatssecretaris hiervoor gaat zorgen, met name omdat het een motie is die hij als Kamerlid zelf heeft ingediend. Die mag hij nu uitvoeren dus dat zal geen probleem zijn. Ik hoor graag van hem hoe de Centrale autoriteit zich concreet zal gaan inspannen om bij te dragen aan het tot stand brengen van omgangsregelingen voor teruggeleiding.

Wij kennen de signalen van ouders die zich in de steek gelaten voelen. Dat heeft soms te maken met onwelwillendheid van de autoriteiten in het andere land, soms met het niet nakomen van afspraken en soms botweg met traineren. Wanneer het omgangsrecht met een kind wordt geschonden, is dat iets vreselijks voor een ouder. Ik hoop dan ook dat de staatssecretaris bereid is om de landen die de afspraken niet nakomen, hierop ook nadrukkelijk aan te spreken in de toekomst, nog nadrukkelijker dan nu al gebeurt. Welke rol kan volgens de staatssecretaris de Nederlandse Centrale autoriteit spelen wanneer bijvoorbeeld heel dichtbij in Duitsland of Spanje de omgangsregeling tussen een kind en een Nederlandse ouder wordt geschonden? Ik vind dat Nederland hier dan niet de handen van af mag trekken. Hierover zijn immers afspraken gemaakt en die zijn niet voor niets gemaakt. Wat kan en mag een ouder in dergelijke gevallen concreet verwachten van de Nederlandse Centrale autoriteit? Graag een reactie.

Een probleem dat hierop aansluit, is dat ouders soms in het andere land moeten procederen over gezag en omgang. Dat is vooral problematisch als de ouder met strafrechtelijke vervolging wordt bedreigd wegens de kinderontvoering. De schrijnende voorbeelden zijn uit-en-te-na ook de staatssecretaris bekend. Hij heeft hierover in het verleden in zijn hoedanigheid van Kamerlid met de SP-fractie Kamervragen gesteld, in het bijzonder over het geval in Canada dat heel erg schrijnend was en nog steeds is. Mevrouw stond zelfs internationaal gesignaleerd en kon geen kant op, terwijl het kind al was teruggeleid naar Canada. Ook de in Canada verblijvende vader streefde naar een goed contact tussen moeder en kind. De Centrale autoriteit heeft hier vervolgens niets kunnen doen en Canada niet op andere gedachten kunnen brengen. Dat is simpelweg tragisch en zou niet mogen voorkomen. Het zijn naar hun aard immers civiele zaken. Zeker in zo'n voorbeeld als Canada, mag het strafrecht geen rol spelen. Onder verwijzing naar weer een aangenomen motie van de SP in die tijd, hoor ik graag van de staatssecretaris op welke wijze hij zich zal inspannen om strafrechtelijke vervolging te voorkomen in voorkomende gevallen.

Voorzitter. Ik kom tot een afronding. De SP is nog steeds van mening – het is een belangrijk punt voor ons – dat er een voorziening moet komen voor ouders die noodgedwongen moeten procederen in het buitenland. Wij kregen in de Kamer en van het vorige kabinet geen steun voor het voorstel in 2008. Ik betreur dat. Het is echt schrijnend om te lezen hoe het soms onmogelijk is voor ouders om in dergelijke zaken in het buitenland hun recht te halen. Het maakt ouders wanhopig en het is slecht voor de betrokken kinderen. Aan het eind van mijn bijdrage wil ik toch de aandacht van de staatssecretaris hierop nog eens vestigen. Is hij het met mij eens – ik praat dan niet over een generiek fonds – dat in uitzonderlijk schrijnende gevallen toch hulp zou moeten worden geboden? Wil hij de mogelijkheid onderzoeken om een noodvoorziening te creëren voor de Nederlandse ouders die werkelijk tussen wal en schip vallen? Ik vraag dat niet om die ouders ter wille te zijn, maar in het belang van de betrokken kinderen om hen niet de dupe te laten worden.

De voorzitter:

Dank u wel. Aan mij de eer om u als eerste te feliciteren. Ik heb helemaal niet het gevoel dat u hier voor het eerst staat en ik zal ook niet de enige zijn, denk ik. Van harte gelukgewenst.

Als u voor mij komt staan, kunt u de zoenen en andere zaken in ontvangst nemen. Ik verheug mij enorm op het moment dat de heer Roemer u gaat zoenen!

De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.

De heer Bontes (PVV):

Voorzitter. Het aantal internationale kinderontvoeringen is de laatste jaren toegenomen. Door het vrije verkeer van personen en het wegvallen van de landsgrenzen wordt de internationale mobiliteit steeds groter. Als gevolg daarvan komen er meer internationale huwelijken en samenlevingsrelaties voor. Het komt dus geregeld voor dat kinderen ouders met een verschillende nationaliteit hebben. Verschillen in cultuur, taal en nationaliteit kunnen voor problemen zorgen. Deze verschillen kunnen leiden tot conflicten tussen ouders en in het ergste geval tot kinderontvoeringen.

Het nu voorliggende wetsvoorstel strekt tot verbetering van de positie van de direct betrokkenen in zaken van internationale kinderontvoering. Het belang van het kind staat daarbij voorop. Vanuit de praktijk wordt gesignaleerd dat in internationale kinderontvoeringszaken een spanningsveld is ontstaan tussen de uitvoering van het Haags kinderontvoeringsverdrag en het belang van het kind. Het Haags kinderontvoeringsverdrag heeft tot doel de onmiddellijke terugkeer te verzekeren van kinderen die ongeoorloofd zijn overgebracht naar of worden vastgehouden in een land dat eveneens partij is bij het verdrag. Het uitgangspunt daarbij is het herstel van de situatie zoals die voor de ontvoering bestond.

Een belangrijke rol hierin is weggelegd voor de Centrale autoriteit, de instantie die toeziet op de naleving van het Haags kinderontvoeringsverdrag. De laatste jaren is er veel kritiek geuit op de werkwijze van de Centrale autoriteit. De rol van de Centrale autoriteit is vaak onduidelijk. Enerzijds fungeert de Centrale autoriteit als bemiddelaar door het bevorderen van een minnelijke regeling tussen de ouders, anderzijds treedt zij op als procesvertegenwoordiger voor de verzoekende partij.

Hoewel het aantal inkomende ontvoeringszaken licht is gestegen en het aantal uitgaande ontvoeringszaken licht is gedaald, is het aantal kinderen dat naar het buitenland wordt ontvoerd tweemaal zo groot als het aantal kinderen dat naar Nederland wordt ontvoerd. Dat blijkt uit de cijfers van het ministerie van Justitie uit 2008.

Dat de minister van Justitie in de toelichting bij het wetsvoorstel laat blijken dat het wel meevalt, valt de PVV zwaar. De PVV vraagt de minister dan ook om nieuwe cijfers betreffende kinderontvoering en vraagt hem of het belang van het kind ook gediend wordt in teruggeleidingszaken in islamitische landen. Wij kennen allen het indrukwekkende waargebeurde verhaal "In een sluier gevangen" van een vrouw wier kinderen ontvoerd werden naar een islamitisch land. Deze vrouw heeft er jaren over gedaan om haar kinderen mee naar Nederland te kunnen nemen. Hoewel dit verhaal van jaren geleden is, lijkt de situatie niet te zijn verbeterd. De PVV vraagt de minister naar cijfers betreffende kinderontvoeringen naar islamitische landen.

De snelle terugkeer van het ontvoerde kind naar zijn oude omgeving is geboden om te voorkomen dat het in zijn nieuwe omgeving geworteld raakt. Hoewel de PVV het van groot belang acht dat de rechterlijke beslissingen in kinderontvoeringszaken aan de Hoge Raad ter toetsing kunnen worden voorgelegd, acht zij het belang van het kind groter en is zij derhalve tevreden met de voorgestelde wijziging en beperking van het cassatieberoep ter bespoediging van de teruggeleidingsprocedure. Een voortvarende teruggeleiding is geboden. Daarom is de PVV tevreden met het uitgangspunt dat de beslissing in eerste aanleg uitvoerbaar is bij voorraad, tenzij de rechter met het oog op de belangen van het kind anders bepaalt, in welk geval het hoger beroep schorsende werking heeft.

De voorgestelde concentratie van teruggeleidingszaken bij de rechtbank 's-Gravenhage en het gerechtshof 's-Gravenhage vindt de PVV een goede zaak. Ondanks het mogelijke gebrek aan ontwikkeling van verschillende denkbeelden in eerste aanleg, wegen de voordelen zwaarder dan de nadelen. De concentratie bevordert de rechtseenheid en de rechtszekerheid in teruggeleidingszaken. Gekozen is voor een splitsing tussen de procedures betreffende ontvoering en de procedures betreffende de omgang. Vragen over de omgang die tijdens een ontvoeringsprocedure rijzen, staan meestal in verband met de ontvoering van het kind en kunnen efficiënter door dezelfde rechtbank behandeld worden. Waarom is de minister niet overgegaan tot concentratie van teruggeleidingszaken en omgangszaken?

De PVV vindt de dubbelrol van de Centrale autoriteit problematisch. Die dubbelrol is in strijd met het beginsel van de "equality of arms". De Centrale autoriteit poogt namelijk een minnelijke regeling te treffen tussen beide ouders, maar treedt ook op als procesvertegenwoordiger van de achtergebleven ouders. De PVV vindt het een vreemde gewaarwording dat de Nederlandse Staat tegen zijn eigen onderdanen procedeert. Wij zijn derhalve van mening dat het voorliggende wetsvoorstel, dat een einde maakt aan de dubbelrol van de Centrale autoriteit, een goede zaak is. De Centrale autoriteit zal de verzoeken voortaan doorverwijzen naar een gespecialiseerde advocaat. De PVV is van mening dat beide partijen over de gespecialiseerde advocaten zouden behoren te worden ingelicht door de Centrale autoriteit en vraagt de minister waarom hiertoe niet is besloten.

De voorzitter:

Ik vind het ontzettend leuk voor de staatssecretaris dat u hem steeds minister hebt genoemd, maar volgens mij is hij nog steeds staatssecretaris.

De heer Bontes (PVV):

Neemt u mij niet kwalijk.

De heer Çörüz (CDA):

Voorzitter. Ook namens de CDA-fractie feliciteer ik de heer Janssen hartelijk met zijn waardevolle bijdrage en zijn maidenspeech.

Kinderontvoering is voor kinderen en ouders een aangrijpende aangelegenheid, vooral als het in internationaal verband gebeurt. Het belang van het kind staat altijd voorop. Het Haags verdrag gaat dan ook terecht uit van een zo snel mogelijk herstel van de situatie zoals die bestond vóór de ontvoering. Daarmee wordt beoogd het kind niet abrupt van zijn andere ouder te scheiden zonder dat de ouders gezamenlijk over zijn toekomst afspraken hebben gemaakt of de rechter hierover heeft beslist. Eigenrichting van één van de ouders moet niet worden beloond. De CDA-fractie onderschrijft dit volledig.

In november en december is in de Kamer verschillende keren gedebatteerd over kinderontvoering. Er zijn moties ingediend en toezeggingen gedaan. De wetswijzigingen waar wij thans over spreken, zijn daarvan een gevolg. In de inbreng voor het verslag heeft de CDA-fractie instemming betuigd met het wetsvoorstel. Onze vragen zijn in de nota naar aanleiding van het verslag afdoende beantwoord. Mijn bijdrage aan dit plenaire debat beperk ik tot een paar opmerkingen.

Voordat ik dat doe, spreek ik ook namens mijn fractie waarderende woorden voor het belangrijke werk van het Centrum Internationale Kinderontvoering. Met name het aspect van de mediation, juist om te voorkomen dat zaken escaleren, spreekt ons erg aan.

In december 2008 is de motie-Çörüz/Teeven aangenomen. In die motie wordt de regering verzocht om in internationaal verband de mogelijkheden te verkennen om te komen tot een internationaal onafhankelijk toezicht, zodat de bij het Haags kinderontvoeringsverdrag aangesloten landen op gepaste en zo veel mogelijk uniforme wijze uitvoering geven aan de verdragsverplichtingen. Betrokken partijen kunnen zo nodig hun beklag doen. In een reactie op die motie berichtte de toenmalige minister van Justitie op 7 april 2009 dat voor nadere vormen van internationaal toezicht een internationale afspraak nodig was en dat hij contact had doen opnemen met het permanent bureau van de Haagse conferentie en de centrale autoriteiten in Duitsland, België, het Verenigd Koninkrijk en Zweden, om het draagvlak hiervoor te onderzoeken. In het verslag van 22 april 2010 van het schriftelijk overleg over kinderontvoering staat dat naast de eerdergenoemde vier landen nog een zevental landen is aangeschreven. Het streven was erop gericht, de Kamer na de zomer van 2010 over de uitkomst van deze verkenning te berichten. Hoe staat het daarmee?

Bij de recente behandeling van de begroting Veiligheid en Justitie heb ik de suggestie gedaan, luchtvaartmaatschappijen meer te betrekken bij de aanpak van kinderontvoering door stewardessen en stewards te trainen in het onderkennen van signalen van kinderontvoering. Ik was tot dit idee gekomen naar aanleiding van een bijeenkomst van de OVSE, de Organisatie voor Veiligheid en Samenwerking in Europa, in Palermo. Daar werd het project Airline Ambassadors International Child Trafficking besproken, een initiatief van de Amerikaanse luchtvaartmaatschappij American Airlines, en de non-gouvernementele organisatie Innocents at risk. De resultaten zijn positief. De minister heeft hierop toen positief georganiseerd. Hij zou contact opnemen met de luchtvaartmaatschappijen. Hoe staat het daarmee? Landen als Portugal, Griekenland, Macedonië, Italië, Malta, België, Oekraïne, Bosnië en Kazachstan hebben hun mensen al naar de Amerikaanse ambassade in Washington gestuurd om hiervan kennis te nemen. Hoe staat het met de toezegging van de minister?

Mevrouw Arib (PvdA):

Voorzitter. Door de mondialisering is internationale kinderontvoering een steeds belangrijker maatschappelijk probleem geworden. Bij internationale kinderontvoeringen moet het beschermen van kinderen die terecht zijn gekomen in een hevige strijd tussen ex-partners te allen tijde vooropstaan. Kinderen kunnen niet de dupe worden van deze hevige strijd. De belangen van kinderen moeten op de eerste plek staan, en zijn gewaarborgd in alle kinderontvoeringsprocedures. Omdat het wetsvoorstel een bijdrage kan leveren aan het verbeteren van de praktijk rondom kinderontvoeringszaken is mijn fractie hiervan een groot voorstander. In de schriftelijke vragenronde heb ik enkele aanvullende vragen bij dit wetsvoorstel gesteld. Het ging daarbij vooral om de motie-Arib, volgens mij mede ondertekend door de heer Teeven, waarin wordt gewezen op het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind, en de spanning die er met het Haags kinderontvoeringsverdrag kan ontstaan. De kans bestaat dat op basis van dat verdrag een ontvoerd kind naar het land van herkomst wordt teruggeleid, terwijl het in het belang van het kind kan zijn dat die teruggeleiding niet of niet onmiddellijk aan de orde zal zijn, bijvoorbeeld omdat er gerechtvaardigde twijfels zijn over de opvoeding van het kind door de andere ouder. Het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind schrijft voor dat te allen tijde het belang van het kind wordt meegenomen. In de motie wordt de regering verzocht, te bewerkstelligen dat in het kader van het uitvoeren van het Haags kinderontvoeringsgedrag de beleidsregel wordt gehanteerd dat het belang van het kind te allen tijde zal worden meegewogen, alvorens tot teruggeleiding wordt besloten.

In de nota naar aanleiding van het verslag antwoordt de minister dat het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind en het Haags verdrag niet met elkaar botsen, maar dat het Haags verdrag het belang van het kind zoals tot uitgangspunt is genomen in het eerstgenoemde verdrag nader heeft ingekleurd in zaken van internationale kinderontvoering. In het antwoord wordt ook gesteld dat het Europees Hof voor de Rechten van de Mens ervan uitgaat dat het belang van het kind, zoals dat in het Verdrag inzake de rechten van het kind is bedoeld, ook wordt ingevuld door het Haagse verdrag. Met andere woorden: de minister lijkt het probleem niet te zien. Zonder in een juridisch steekspel te ontaarden, wil ik toch van de minister horen dat ook hij inziet dat teruggeleiding van een ontvoerd kind niet altijd in het belang van dat kind hoeft te zijn, terwijl het Haags verdrag wel die teruggeleiding kan afdwingen. Ziet de minister die spanning, en zo ja, hoe wordt daarmee in de praktijk omgegaan?

Daarnaast leidt vooralsnog de huidige situatie bij teruggeleidingsprocedures vaak tot een situatie waarin er soms een jaar verstrijkt voordat ontvoerde kinderen worden teruggeleid naar het land van herkomst. Van 1 november 2009 tot 1 mei 2010 heeft een pilot plaatsgevonden bij de rechtbank te Den Haag en de Centrale autoriteit in samenwerking met het Centrum Internationale Kinderontvoering. Overigens spreek ik mijn waardering uit voor het werk dat deze instanties leveren. In deze pilot werd ervan uitgegaan dat de teruggeleidingsprocedure achttien weken duurt. Er werden zes weken gerekend voor het traject bij de Centrale autoriteit, zes weken voor de procedure bij de rechtbank en nog eens zes weken als men in hoger beroep gaat. Tegelijkertijd met de pilot zou een evaluatieonderzoek plaatsvinden door het Verwey-Jonker Instituut. Over de uitkomsten van de evaluatie zou de Kamer in de zomer van 2010 bericht krijgen. Kan de minister ingaan op de uitkomsten van deze pilot? Kan hij daarbij aangeven of de pilot succesvol is verlopen? Voorts ben ik benieuwd welke doorlooptijd bij teruggeleidingsprocedures de minister redelijk acht.

Bij een beslissing tot teruggeleiding moet er voldoende aandacht zijn voor een veilige en zorgvuldige terugkeer van het kind, met voldoende contact met de achterblijvende ouder, die vaak niet meekomt of niet mee kan komen. Hoewel de aangezochte rechter zelf geen zeggenschap heeft over de wijze van terugkeer en de invulling van het contact tussen het kind en de ontvoerende ouder, moet dit wel een belangrijk aandachtspunt zijn. Te veel kinderontvoeringszaken hebben laten zien dat je niet altijd kunt vertrouwen op een eerlijke en zorgvuldige procedure in het land van herkomst, alleen al omdat regelmatig een onherroepelijke beslissing is genomen ten tijde van de ontvoering zonder dat de ontvoerende ouder bij de procedure betrokken is geweest. Overeenstemming tussen ouders over een omgangsregeling acht ik van grote waarde. Daarmee wordt immers direct het belang van het kind gediend.

De inzet van mediation kan daarbij een belangrijke rol spelen. Ik heb vernomen dat de inzet van crossborder mediation in internationale kinderontvoeringszaken een positief effect kan hebben op de afhandeling van deze zaken. Daarom vraag ik de minister of de inzet van crossborder mediation reeds standaard wordt toegepast in internationale kinderontvoeringszaken. Indien dat niet het geval is, vraag ik me af waarom dat zo is. Deelt de minister daarnaast de opvatting dat het van belang is om de effecten op lange termijn van mediationprocedures in kinderontvoeringszaken te monitoren? Op welke wijze wil hij bewerkstelligen dat goede monitoring zal plaatsvinden?

Het centrum Internationale Kinderontvoering heeft een aantal opmerkingen gemaakt. Een van die opmerkingen wil ik de minister voorleggen. Die gaat over artikel 11, waarin sprake is van gedwongen afgifte. In het Haags kinderontvoeringsverdrag wordt gesproken over terugkeer naar het land van de gewone verblijfplaats en niet over terugkeer naar de achtergebleven ouder. In dit verband adviseert het Centrum Internationale Kinderontvoering dat wordt opgenomen dat een gedwongen afgifte niet nodig is wanneer de ontvoerende ouder het kind zelf kan teruggeleiden, in het geval de rechter tot teruggeleiding heeft beslist. Met name zeer jonge kinderen kunnen psychische schade oplopen als zij zonder meer gescheiden worden van de ouder die verantwoordelijk is voor de dagelijkse verzorging. Vaak is dat de moeder. Ik deel deze constateringen van het Centrum Internationale Kinderontvoering en zou daarop graag een reactie van de minister vernemen.

Niet alle landen hebben het Haags kinderontvoeringsverdrag ondertekend. Ik heb er in eerdere debatten reeds aangegeven dat Marokko het verdrag ook zou moeten ratificeren. Ik heb begrepen dat er onderhandelingen zijn om dit te bewerkstelligen. Ik zou daarover graag meer informatie willen hebben. In het licht van de opmerking die mijn PVV-collega heeft gemaakt over islamitische landen, zou ik ook graag een overzicht willen hebben waarin de landen worden gespecificeerd. Waar komt kinderontvoering allemaal voor, in welke landen het meest en hoe wordt ontvoering afgehandeld?

Tot slot: wij ondersteunen het amendement van collega Van der Steur van de VVD. Dat is in lijn met een eerder aangenomen motie van de SP, de PvdA en andere partijen.

De vergadering wordt van 10.55 uur tot 11.05 uur geschorst.

De voorzitter:

Ik geef het woord aan de staatssecretaris voor zijn antwoord in eerste termijn. Zoals gezegd, zal er om 11.40 uur een lange bel gaan en onderbreken wij zijn eerste termijn voor enige tijd.

Staatssecretaris Teeven:

Voorzitter. Inderdaad, staatssecretaris. Een aantal leden ging consequent door met het mij aanspreken als minister, maar ik ben toch echt nog steeds staatssecretaris van Veiligheid en Justitie.

Ik dank de leden voor hun bijdrage in eerste termijn. De heer Janssen van de fractie van de SP wil ik feliciteren met zijn indrukwekkende maidenspeech. Ik denk dat daar alles in zat wat er in moet zitten. Van de zijde van de regering zal er ook uitgebreid op worden geantwoord. Daar heeft hij uiteraard ook recht op.

In lijn met wat de heer Van der Steur van de VVD-fractie heeft opgemerkt met betrekking tot zijn amendement, merk ik op dat de regering al voornemens was om artikel I, onderdeel F, lid 1 te wijzigen, in de zin dat de laatste zin van het vijfde lid anders komt te luiden. Daarin wordt als het aan de regering ligt opgenomen: het hoger beroep schorst de tenuitvoerlegging van de beschikking tenzij de rechter in het belang van het kind op verzoek of ambtshalve anders bepaalt. Met die wijziging willen wij eigenlijk bewerkstelligen dat de beslissing tot teruggeleiding pas ten uitvoer wordt gelegd nadat een eventuele procedure in hoger beroep is afgerond, tenzij dat niet is in het belang van het kind. Wat ons betreft maakt dat dus duidelijk dat het belang van het kind bij rust vooropstaat. Het kind moet niet nodeloos en ten onrechte worden teruggeleid. Er moet eerst duidelijkheid zijn, tenzij het belang zich daar echt tegen verzet. Het voorstel is wat ons betreft ook verantwoord gelet op de korte termijnen die gelden voor de procedure in hoger beroep, dit ook in het licht van wat de heer Bontes van de PVV-fractie hierover heeft gezegd. Bovendien is het in overeenstemming met de recente guide to good practice over de tenuitvoerlegging die in september 2010 het levenslicht heeft gezien. Bij dezen verzoek ik de bode om die nota van wijziging onder de leden te verspreiden.

Ik spreek waardering uit voor het Centrum Internationale Kinderontvoering voor zijn werk bij het informeren en begeleiden van de ouders en voor de hulp bij de verkorte procedure en diens initiatieven op het terrein van crossborder mediation. Mevrouw Arib sprak daar terecht al over in haar eerste termijn. Ook van de zijde van de regering bestaat heel veel waardering voor het werk van het IKO.

Het onderwerp internationale kinderontvoering kan al langere tijd op volledige aandacht van de Kamer rekenen. Dat is niet verwonderlijk, omdat er achter kinderontvoering vaak een wereld van ellende en leed schuilgaat en er vaak sprake is van heel schrijnende situaties, waarbij gescheiden ouders er samen niet meer uitkomen. Wij bespreken vandaag het wetsvoorstel waarmee Nederland uitvoering geeft aan het Haags kinderontvoeringsverdrag en aan de breed gevoelde wens in deze Kamer om daar echt werk van te maken. Het voorstel van wet regelt dat een kind wordt teruggeleid naar het land van zijn gewone verblijfplaats, tenzij de rechter beslist dat het kind het hoger beroep in Nederland afwacht. Ik acht het wenselijk dat het uitgangspunt van het vorige kabinet ter zake wordt omgedraaid. Dat betekent dat de rechter bepaalt wanneer het in het belang van het kind is om over te gaan tot teruggeleiding. De hoofdregel is dus dat het kind hier blijft als er hoger beroep wordt ingesteld. Dat is ook in overeenstemming met het recht in een aantal andere landen dat ook het HKOV heeft ondertekend. De verhouding tussen de landen die dat wel doen en landen die dat niet doen is ongeveer 50/50. Je kunt dus niet zeggen: de meeste landen geleiden niet terug, tenzij … Dat is de regel die wij nu gaan invoeren. Er zijn ook landen die vasthouden aan de regel die wij tot op heden kennen: wij geleiden wel terug, tenzij anders wordt bepaald. Daar wordt door de deelnemende landen dus verschillend mee omgegaan.

Het in Nederland afwachten van de procedure in hoger beroep is dus het uitgangspunt. Dat maakt ook duidelijk dat de rust in het leven van een kind voorop moet staan. Een kind moet niet worden teruggeleid om vervolgens weer opnieuw naar Nederland te worden gebracht. Daar hebben wij in het verleden wel voorbeelden van gezien. Het ligt echter anders als het belang van het kind in een concreet geval juist uitwijst dat een spoedige teruggeleiding wel op zijn plaats zou zijn. Het zou kunnen zijn dat een kind zelf terug wil. Die situatie heeft zich in het verleden ook voorgedaan. Daarom blijft die tenzijclausule er dus in staan. Dat is ook in overeenstemming met de recente aanbevelingen van de Haagse Conferentie voor Internationaal Privaatrecht.

Wij denken ook dat dit wetsvoorstel leidt tot een versnelling van de teruggeleidingsprocedure, zonder dat er afbreuk wordt gedaan aan een evenwichtige belangenafweging. Kind en ouders hebben hierdoor zo snel mogelijk duidelijkheid over de toekomst van het kind. Het kind krijgt houvast en dat is belangrijk voor zijn ontwikkeling. Maar vooropgesteld moet worden dat de rechtspraak in teruggeleidingszaken – ik zal straks nog wat zeggen over de omgangszaken waar vragen over zijn gesteld – wordt geconcentreerd bij de rechtbank in Den Haag en dientengevolge dus ook bij het hof in Den Haag als het gaat om hogerberoepszaken. Op deze manier kan optimaal worden geprofiteerd van de opgebouwde expertise van de kinderrechters bij deze rechtbank. Ook wordt het beroep in cassatie beperkt tot cassatie in het belang der wet. Zo worden heel langdurige cassatieprocedures voorkomen. Iedereen die met deze zaak bezig is geweest, herinnert zich nog de zaak tussen Nederland en Italië met betrekking tot Noa, waarbij in eerste instantie door het hof werd beslist dat er niet werd teruggeleid. De zaak ging in cassatie en toen werd er alsnog wel teruggeleid. Twee hoven deden een uitspraak na een cassatieprocedure. Dat willen wij niet opnieuw. Om die reden is de wet op dit punt veranderd. Er zijn in het personen- en familierecht en ook bij de onderbewindstelling veel meer momenten in het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering waarbij cassatie niet mogelijk is, maar cassatie in het belang der wet wel.

Ten slotte wordt de positie van de Centrale autoriteit in zaken van kinderontvoering en kinderbescherming verduidelijkt. Daar is in het verleden heel veel kritiek op geweest. De Centrale autoriteit zal de achterblijvende of verzoekende ouder niet langer in rechte vertegenwoordigen. Beide ouders moeten in de toekomst voor een gerechtelijke procedure een advocaat inschakelen. De Nederlandse Staat procedeert in deze gevoelige zaken dus niet meer tegen de eigen onderdanen. Hiermee wordt ook tegemoetgekomen aan de gevoelde bezwaren van Nederlandse ouders. Ik wijs er ten overvloede nog op dat uit de memorie van toelichting ook blijkt dat de ouder die tot voor kort samen met de Centrale autoriteit procedeerde, de achterblijvende ouder, als dat noodzakelijk is gebruik kan maken van rechtsbijstand. De achterblijvende ouder kan daar dus wel degelijk een beroep op doen.

De taakwijziging van de Centrale autoriteit heeft er toe geleid dat ook andere taken van deze autoriteit opnieuw zijn bezien. Dit heeft tot gevolg dat de Centrale autoriteit zich terughoudender zal opstellen in individuele zaken. Zij zal zich dus met name richten op het informeren en faciliteren van betrokkenen. Zij zal bijvoorbeeld, zoals mevrouw Arib terecht onder de aandacht bracht, verwijzen naar mediation en soms ook twee mediators aanstellen, de crossborder mediation. Zij zal zicht houden op de ketenpartners en zij zal contacten onderhouden met buitenlandse autoriteiten. Dat contact onderhouden met de zusterautoriteiten in andere landen is hard nodig, omdat in die landen soms heel verschillend wordt gewerkt. Sinds dit jaar wordt ook mediation aangeboden in kinderontvoeringszaken. De eerste ervaringen zijn positief: onze indruk is dat ouders door bemiddeling vaak gemakkelijker tot een duurzame oplossing komen en weer on speaking terms raken. Mediation is natuurlijk niet goedkoop, maar werkt wel en leidt tot goede resultaten: van de eerste tien geëvalueerde pilotzaken zijn er inmiddels drie opgelost en daarin is ook daadwerkelijk een omgangsregeling tot stand gebracht; en in nog twee andere zaken is bereikt dat ouders die eerst totaal niet met elkaar spraken, nu wel in gesprek zijn. We hebben dus al een beetje een voorschot genomen op deze manier van werken, om ouders echt in gesprek te brengen.

In dit licht wil ik erop wijzen dat het motto "eerst terug en dan praten" voor de regering de lading van het verdrag niet langer dekt. Daarover hebben wij eerder al gesproken, dit willen wij niet. Eerst wordt ouders een mediationtraject aangeboden, daarna vindt eventueel een gerechtelijke procedure plaats; dus in die volgorde. Nadat de ouders zijn gehoord en al hun argumenten naar voren hebben gebracht, neemt de rechter een weloverwogen beslissing over de teruggeleiding. In het algemeen stemt het positief dat de Kamer dit wetsvoorstel positief benadert. Ik zal nu overgaan tot de beantwoording van de individuele vragen.

Een aantal leden vroegen of het wel efficiënt is om de teruggeleidingszaken te scheiden van de omgangszaken, dus de teruggeleidingszaken wel te concentreren in Den Haag en dientengevolge ook bij het Haagse hof, en de omgangszaken niet. Ik vind die vraag begrijpelijk, maar het is goed om deze zaken wél te scheiden. Een verzoek tot teruggeleiding vergt vaak namelijk een andere afweging dan de afweging die ten grondslag ligt aan de vaststelling van omgang. De kaders van teruggeleiding zijn neergelegd in het Haagse verdrag en zijn, kort gezegd: teruggeleiding, tenzij de weigeringsgronden van toepassing zijn. Blijft een kind in Nederland, dan is het Nederlandse recht van toepassing op de omgang en dient er een onderzoek naar alle voor de omgang relevante omstandigheden plaats te vinden. Een onderzoek van de Raad voor de Kinderbescherming is daarbij geen uitzondering. Dat kost meer tijd en kan soms ook niet binnen die snelle procedures. Daarbij komt dat de teruggeleidingsprocedure een spoedprocedure is, waarvoor speciale procesrechtelijke regels gelden. De omgangsprocedure is geen spoedprocedure. Dat zou zich praktisch ook moeilijk verhouden tot het onderzoek dat voor die omgang is vereist. Om die reden is het ook moeilijk om alle omgangszaken te concentreren. Daarnaast speelt dat ouders, naast de teruggeleidingsprocedure, altijd een nieuwe procedure kunnen starten voor de omgang. Concentratie biedt op dat punt dus ook geen voordelen, al die zaken kunnen niet bij dezelfde rechter worden ondergebracht. Er is meer onderzoek nodig, wat betekent dat de raad zijn werk in verschillende arrondissementen moet doen. Al deze zaken bij elkaar brengen in Den Haag zou het geheel dus eerder compliceren dan vergemakkelijken. Het is wel goed dat we de teruggeleidingszaken concentreren; dat geeft een duidelijke jurisprudentie en een duidelijke richting, maar we moeten dat juist niet doen met de omgangszaken.

Ik denk dat ik hiermee de vragen hierover van de heer Van der Steur heb beantwoord. Dit betekent ook dat het juridisch kader bij de omgangszaken met een internationaal karakter niet anders is dan bij zaken met een zuiver nationaal karakter. Iedere familierechter behandelt met grote regelmaat verzoeken tot omgang en nadat de rechter zijn nationale en internationale bevoegdheid heeft bepaald, beoordeelt hij het verzoek, dus nationaal of internationaal, op grond van artikel 377a, Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek. Ik hoop dat ik hiermee heb aangegeven wat het verschil is tussen teruggeleiding en omgangsregeling en dat wij niet kiezen voor concentratie met betrekking tot de omgangszaken.

De heer Van der Steur vroeg naar het beleid ten aanzien van de niet-verdragslanden en naar de omgang met betrekking tot de bereidheid van andere landen om zich bij verdragen aan te sluiten. Bij de voorbereiding van de behandeling van dit wetsvoorstel heb ik daarnaar gekeken. In de bespreking met de medewerkers van de Centrale autoriteit heb ik de vraag aan de orde gesteld of wij een vorm van reciprociteit zouden moeten invoeren: als Nederland zaken moet doen met een niet-verdragsland en het niet-verdragsland niet wil meewerken, doen wij dat dan ook niet? Dat zou natuurlijk het totale idee van het Haags verdrag onderuit halen. Als wij dat zouden doen, dus niet zouden meewerken in het geval dat het om landen gaat die het verdrag niet hebben ondertekend, dan zou de motivatie tot aansluiting bij het Haags verdrag eerder worden teruggebracht dan bevorderd. Overigens hoeft Nederland in het teruggeleiden naar niet-verdragslanden die ook niet al te welwillig zijn, niet altijd het beste jongetje van de klas te zijn. In elke zaak zal apart worden bekeken of er heel enthousiast kan worden teruggeleid of eerst maximale overtuigingskracht moet worden ingezet – echt de grenzen van het verdrag opzoeken – om te kijken of het ander land in omgekeerde situaties wil meewerken. In de uitvoering van het beleid door de Centrale autoriteit wordt daarnaar echt gekeken.

Er wordt ook structureel met de niet-verdragslanden gesproken, en wel in het zogenaamde "Maltaproces". Dit is een overleg van de Haagse conferentie. Er is dus ook tussen verdragslanden en niet-verdragslanden overleg gaande. Er treden nog steeds staten toe tot het verdrag. Mevrouw Arib vroeg mij om mijn invloed zodanig aan te wenden dat Marokko toetreedt. Ik kan haar zeggen dat Marokko is toegetreden tot het HKOV in september 2010, dus zeer onlangs.

De heer Van der Steur heeft nog gevraagd of de CA lastig bereikbaar is per telefoon of e-mail; is het een instantie die je honderd keer moet bellen zonder teruggebeld te worden? Ik kan hem zeggen dat dat absoluut niet mijn indruk is. Ik ben politiek verantwoordelijk op dit punt en werk sinds tweeëenhalve maand met de medewerkers van de Centrale autoriteit. Ik ontmoet daar zeer hoge professie, hoge kwaliteit en veel gemotiveerdheid. Als het druk wordt en er veel inkomende en uitgaande verzoeken behandeld moeten worden, is het echter zaak om werkzaamheden te prioriteren. Omdat dit probleem in eerdere jaren zeer hardnekkig was, heeft de Centrale autoriteit enkele jaren geleden een telefonisch spreekuur ingevoerd. De vorige minister van Justitie haalde altijd de website aan, maar ik zeg alleen dat de CA spreekuur houdt van 10.00 uur tot 12.00 uur en van 14.00 uur tot 16.00 uur. Iedereen die op dit terrein vragen wil stellen en informatie nodig heeft, kan in contact treden met de medewerkers. Er wordt uiteraard ook buiten die uren gewerkt door de medewerkers, maar tijdens die uren is een direct contact mogelijk.

Ik benadruk tegenover de heer Van der Steur dat de Centrale autoriteit als overheidsorganisatie terughoudend is in het communiceren via de e-mail, ook in het licht van de rechtszekerheid van de betrokken ouders. Het wil nog wel eens voorkomen dat informatie langs die weg op straat komt te liggen. In geval van spoedeisendheid wordt er evenwel wel degelijk op die manier gewerkt, maar altijd kijkend naar de belangen van beide ouders.

De heer Van der Steur vraagt of de Centrale autoriteit rekening houdt met emoties. Naar mijn mening mag van rijksambtenaren verwacht worden dat zij de emoties van de ouders begrijpen, maar zelf niet al te veel emotioneel betrokken zijn. Ik zou dat als staatssecretaris niet graag zien. Zij moeten hart en ziel van ouders kunnen begrijpen, maar zelf met het hoofd blijven werken. Zij moeten het hoofd erbij houden en het hoofd koel houden. Dat is wel een beetje het uitgangspunt. Dat betekent niet dat niet mag worden ingevoeld waarmee de ouders te maken hebben en de omstandigheden waarin ouders zich vaak bevinden.

De heer Van der Steur vroeg nog naar een wat concretere zaak, namelijk die van een meisje dat niet is teruggekeerd uit Mexico. Hij vraagt of de staatssecretaris een manier vindt om dergelijke landen tot meer actie te bewegen. Wat heeft Nederland gedaan in een concrete zaak? Ik zal straks nog even op een andere zaak ingaan, namelijk die van Canada, waarvoor de heer Janssen aandacht heeft gevraagd. Binnen de Haagse conferentie worden landen aangesproken op hun handelen. Maar ik geef toe dat die Haagse conferentie maar heel periodiek is, dat dit niet vaak voorkomt en dat de dwang die hierachter zit niet groot is. Wij hebben daarom op zaakniveau de kwestie met Mexico opgeschaald naar diplomatiek niveau. Dat is ook besproken, maar desalniettemin blijft het soms heel moeilijk.

Misschien kan ik dan meteen iets zeggen over de Canadese zaak, die natuurlijk heel bekend is, waarbij de omgangsregeling tussen de moeder en haar kind wordt geblokkeerd door de ingezette strafvervolging door het Canadese openbaar ministerie. De secretaris-generaal van het departement van Veiligheid en Justitie is in juli vorig jaar naar Canada gereisd om mede deze zaak inhoudelijk te bespreken met de hoogste Canadese autoriteiten op het ministerie van Justitie aldaar. Dat heeft niet tot een oplossing geleid. Sterker nog, het heeft geleid tot een wat star antwoord dat het echt volledig de bevoegdheid is van het openbaar ministerie. Formeel, strikt genomen, is dat natuurlijk juist. Ik kan wel toezeggen dat ik binnenkort een gesprek zal hebben met de Canadese ambassadeur en dat ik deze zaak onder zijn aandacht zal brengen om te kijken of wij deze zaak weer wat vlot kunnen trekken.

De heer Van der Steur (VVD):

Ik ben heel blij met de beantwoording door de staatssecretaris van de vragen over die internationale medewerking. De afspraken zijn helder, maar zij moeten natuurlijk wel worden uitgevoerd. Mexico is daar een voorbeeld van, maar ook Italië, dat toch ook een land is dat aan alle eisen zou moeten voldoen. Dat blijkt toch in de praktijk heel lastig te zijn. Dus ik zou graag steun willen uitspreken voor de intenties van de staatssecretaris om daar echt achteraan te zitten.

Staatssecretaris Teeven:

Ik kan over Italië en over de casus die de meesten van uw leden ook goed kennen wel zeggen dat daar in die zin een wat ander probleem is. Daar is de traagheid in de individuele gerechtelijke procedure het grootste punt. Juist voor de Italiaanse zaak is door de vorige minister van Justitie ook persoonlijk aandacht gevraagd. Wij zullen dat blijven doen, ook via de diplomatieke kanalen. Maar dat is een wat andere situatie dan de zaak in Canada, waar de omgangsregeling op zich niet wordt geblokkeerd door de ouders maar door het feit dat de moeder wordt bedreigd met strafvervolging. Het feit is dat zij geen contact kan hebben met haar kind.

De heer Janssen heeft gevraagd wat nu de inspanningen van de Centrale autoriteit zijn bij de teruggeleiding van een kind naar het buitenland ten einde de omgang van de achterblijvende ouder en het kind te waarborgen. Ik kan u echt verzekeren dat het ook het beleid is op dit moment van de Centrale autoriteit dat partijen voordat een kind wordt teruggeleid tot overeenstemming komen over een omgangsregeling. Dat gaat op dit moment vaak via mediation. Dan is die omgangsregeling altijd het onderwerp van gesprek. Partijen stellen soms een overeenkomst op betreffende de omgang voor het geval dat de rechtbank beslist dat een kind in Nederland moet blijven en tevens voor het geval dat de rechtbank tot teruggeleiding beslist. Dat is de zogenaamde spiegelovereenkomst. De heer Van der Steur heeft daarover ook wel eens opmerkingen gemaakt. Dat gebeurt wel, maar mevrouw Arib heeft zeker gelijk dat daar nog wel wat te winnen valt. Mediation is een duur middel, maar het leidt in bepaalde situaties echt tot goede resultaten. Er is inmiddels ook geld ter beschikking gesteld aan het IKO om dat nader uit te bouwen.

De heer Janssen stelt een heel principiële vraag aan de orde, waarover de heer Bontes ook sprak, namelijk of een snelle procedure nu eigenlijk altijd wel in het belang van het kind is. Daarop antwoord ik volmondig ja. Een snelle procedure is wel in het belang van het kind, want zolang er niet over de teruggeleiding van het kind is beslist, is de toekomst op lange en korte termijn onzeker en ook de vraag of er binding kan ontstaan met beide ouders. Die onzekerheid moet je dan ook zo snel mogelijk wegnemen, zeg ik tegen de heer Janssen. Dus een snelle teruggeleidingsprocedure met een snelle beslissing is belangrijk. Die snelheid moet niet afdoen aan de evenwichtige belangenafweging. Dat is ook een heel belangrijk punt. Een snelle teruggeleidingsprocedure voorkomt dat een kind zich mogelijk te zeer hecht aan zijn nieuwe omgeving, waarheen hij is ontvoerd. Dat zou een stap naar de oude omgeving moeilijker en minder draaglijk maken. Om die reden is snelheid toch wel heel erg gewenst.

De heer Rik Janssen (SP):

Ik heb mij heel voorzichtig uitgedrukt. Ik heb gezegd dat snelheid niet altijd het belangrijkste is. Ik hoor de staatssecretaris nu zeggen dat snelheid altijd belangrijk is. Ja, maar wel onder de nadrukkelijke voorwaarde dat het ook in het belang van het kind is en dat het zorgvuldig gebeurt. Die kanttekening heb ik willen maken, maar natuurlijk: hoe sneller er een oplossing is in het belang van het kind, hoe beter het is, maar niet snelheid als leidend uitgangspunt met opzijzetting van alle andere zaken.

Staatssecretaris Teeven:

Ik denk dat wij het met elkaar eens zijn. Het gaat zowel om snelheid als om een evenwichtige belangenafweging. Het is wel steeds zoeken naar een balans.

Is een kind eenmaal teruggeleid, dan kan worden beslist over zijn definitieve toekomstige verblijfplaats. Deze beslissing leidt tot rust en zekerheid bij het kind. Door mediation is er ook ruimte gekomen voor de minnelijke oplossing. Het is terecht dat mevrouw Arib daar aandacht voor vraagt. Er is dus geen sprake meer van dat kinderen zonder meer terug moeten. Het beleid is echt anders geworden. We bekijken eerst of de wetgeving op een andere manier kan worden uitgelegd.

De heer Janssen heeft gevraagd of de restrictieve uitleg van de weigeringsgronden wel te verenigen is met het Internationale Verdrag inzake de Rechten van het Kind. Juridisch gezien is dit te verenigen. De restrictieve uitleg is het uitgangspunt, om te voorkomen dat de strekking van het verdrag wordt ondergraven. Het uitgangspunt is dat het kind de familiebanden met beide ouders moet kunnen behouden. Het moet niet abrupt door de ene ouder van de andere worden gescheiden. Dit is overigens ook verankerd in het internationale verdrag. In het land van de gewone verblijfplaats van het kind wordt na de teruggeleiding beslist over de toekomst van het kind. De teruggeleiding is daardoor te beschouwen als een voorlopige maatregel. Een kind wordt nooit automatisch teruggeleid. De rechter zal in alle gevallen de bijzondere omstandigheden van het geval afwegen. Hij zal beoordelen of het kind door terugkeer niet in een ondraaglijke situatie wordt gebracht. Naar mijn mening is hierdoor voldaan aan de uitvoering van motie op stuk nr. 17, die twee jaar geleden is aangenomen. Dit nummer noem ik overigens uit mijn hoofd. Nederland wil echt niet het beste jongetje van de klas zijn. Wij kijken ook naar de individuele situatie. Dat is ook het beleid van de Centrale autoriteit.

Hiermee heb ik ook de vraag van de heer Janssen beantwoord. Hij vroeg of de weigeringsgronden niet ruimer kunnen worden uitgelegd. De belangen van het kind worden te allen tijde vooropgesteld. Ik ben daar duidelijk over geweest.

Wordt in het Haags verdrag voldoende rekening gehouden met de belangen van het kind? Ja, dat is het geval. Zoals ook het Europees Hof voor de Rechten van de Mens overweegt, bestaat het belang van het kind uit twee takken. Enerzijds is het in zijn belang om het familieleven met beide ouders te behouden. Anderzijds is het in zijn belang om op te groeien in een evenwichtige omgeving. Deze belangen zijn inherent aan het Haags verdrag. Teruggeleiding staat voorop, maar niet als het gevaar dreigt van een onevenwichtige situatie. Dit uitgangspunt wordt bevestigd in het Europees verdrag.

De heer Janssen heeft gevraagd of het Haagse hof geëquipeerd is om snel te oordelen in een teruggeleidingszaak. Dat is het geval. In de verkorte procedure is namelijk inmiddels sprake van een termijn van zes weken bij de rechtbank en zes weken bij het hof. Binnen die termijnen moet worden beslist. Wij denken dat de kennis van het Haagse hof wordt vergroot door alle teruggeleidingszaken te concentreren bij de rechtbank. Het hof Den Haag handelt dienovereenkomstig. Het lukt dus ook om binnen de termijn van zes weken in hoger beroep teruggeleidingszaken af te doen. Wij denken dat dit zowel qua doorgeleidingssnelheid als qua kwaliteit op dit moment mogelijk is.

De heer Rik Janssen (SP):

Ik heb nog een vraag gesteld over een eventuele noodvoorziening voor ouders die tussen wal en schip vallen. Misschien kan de staatssecretaris deze vraag nu beantwoorden. Dat scheelt weer tijd in de tweede termijn.

Staatssecretaris Teeven:

Ik zal deze vraag nog beantwoorden.

De heer Janssen heeft gevraagd wat de Nederlandse regering doet aan het voorkomen van strafvervolging van de ontvoerende ouder in het buitenland. Ik heb daar al iets over gezegd. De vorige minister en ik hebben tijdens de vergadering van de EU-ministers van 14 oktober 2010 in Brussel en ook daarna nog, in november, aandacht gevraagd voor dit onderwerp. Binnen Europees verband is door de lidstaten die de Verordening Brussel II bis hebben ondertekend, besloten om binnen Europees verband te bezien of een eventuele vervolging van de ontvoerende ouder de omgangsregeling niet ogenblikkelijk in de weg staat. Op dit moment spelen bijvoorbeeld problemen met Canada. We bekijken of we dit op een andere manier kunnen oplossen.

De heer Janssen heeft een vraag gesteld over de rechtsbijstand in gezagsprocedures in het land van herkomst na een internationale kinderontvoering. De heer Janssen zegt dat er voor schrijnende situaties eigenlijk een noodvoorziening zou moeten zijn. Er is wel eens gesproken over een fonds, maar de heer Janssen spreekt nu over een noodvoorziening. Daar is de laatste jaren al meerdere keren over gesproken en geschreven. Mijn voorgangers hebben daar inderdaad steeds afhoudend op gereageerd. Er komen ook buiten de gevallen van internationale kinderontvoering veel schrijnende situaties voor met betrekking tot dit soort zaken en ook met ingrijpende financiële gevolgen. Naar aanleiding van de vraag van de heer Janssen zou je je wel moeten afvragen welke criteria voor een uitkering uit zo'n fonds of zo'n noodvoorziening zouden moeten worden gehanteerd. Welke schade zou bijvoorbeeld in aanmerking moeten worden genomen, hoe zou die schade moeten worden vastgesteld, is de schade niet te verhalen op de andere ouder? Er is bijvoorbeeld een zaak tussen Nederland en de Verenigde Staten rond een meisje dat is teruggeleid naar de Verenigde Staten, waarbij de vraag speelt of de schade verhaalbaar is. Er is daarover rechtspraak, zo zeg ik tegen de heer Janssen. Ik wijs daarbij op een wat oudere uitspraak van de rechtbank Zwolle van 6 februari 2001, waarin dat ook gebeurt.

Als criteria dus te ruim zouden zijn, is de omvang van zo'n fonds niet te overzien. Wij zouden er toch voor willen kiezen om het van de individuele situatie, van een schrijnende individuele situatie, te laten afhangen of er sprake zou moeten zijn van een hardheidsclausule. Zoals dat nu bijvoorbeeld ook met Canada op een ander punt van dit onderwerp gebeurt, zou je moeten bekijken of je in die ene zaak zou moeten komen tot toepassing van een vorm van een hardheidsclausule.

De heer Rik Janssen (SP):

Dat was ook mijn vraag aan de staatssecretaris. Ik zei in mijn bijdrage dat er in het verleden is gesproken over een generiek fonds. Daar was geen steun voor. Vandaar ook mijn vraag aan de staatssecretaris of hij ernaar wil kijken hoe dat invulling kan krijgen. Hij heeft het erover hoe de criteria moeten luiden. Wil hij er eens naar kijken, en daar eventueel op terugkomen, hoe in incidentele, schrijnende situaties hieraan invulling kan worden gegeven?

Staatssecretaris Teeven:

Ik heb de bereidheid om dat in zeer incidentele situaties te doen. Ik wijs erop dat het ook heel goed mogelijk is om met bijstand van bijvoorbeeld onze diplomatieke vestigingen in het buitenland, te proberen om die schrijnende situaties een beetje te verlichten. Er zijn een aantal individuele gevallen bij waarbij dat ook daadwerkelijk gebeurt. Ik ga zeker bekijken wat de mogelijkheden zijn.

Mevrouw Arib (PvdA):

Twee vragen zijn nog niet beantwoord. Als eerste had ik een vraag gesteld over meer mogelijkheden rond de gedwongen afgifte. Als tweede had ik gevraagd of wij een overzicht kunnen krijgen van het aantal ontvoeringen in het afgelopen jaar, gespecificeerd naar land.

Staatssecretaris Teeven:

Mevrouw Arib heeft helemaal gelijk. Ik ben nu toe aan de beantwoording van de vragen van de heer Bontes en daarna die van de heer Çörüz. Daarna kom ik bij mevrouw Arib. Ik heb nog een stapeltje, dus ik stel voor om even te schorsen.

De voorzitter:

Doet u er nog een aantal. Laten wij bekijken hoe ver wij komen.

Staatssecretaris Teeven:

Dat is prima.

De heer Bontes heeft gevraagd wanneer de Kamer statistische informatie en gegevens kan verwachten over 2009 en 2010. Ik denk in maart van dit jaar. Daarover wordt dan een brief gestuurd, die de heer Bontes dan ook krijgt.

De heer Bontes vraagt of het belang van het kind gediend is met de teruggeleiding naar een islamitisch land. Ik moet zeggen dat een dergelijke situatie zich nog nooit heeft voorgedaan. Wij hebben wel de beweging andersom gehad, vanuit een islamitisch land, maar andersom is nog niet voorgekomen. De rechter beslist dat in het individuele geval aan de hand van de weigeringsgronden van het verdrag. Die gronden, zo zeg ik tegen de heer Bontes, geven ruimte voor het meewegen van de psychische en sociale omstandigheden van het kind. Het kan daarbij ook gaan om concrete omstandigheden met betrekking tot de leefomstandigheden in zo'n land waarheen zou moeten worden teruggeleid. In de praktijk heeft het zich nog nooit voorgedaan.

De heer Bontes vraagt verder waarom besloten is dat de Centrale autoriteit niet meer voor partijen optreedt, maar dit door advocaten zal gebeuren. Hij vraagt of ik het overdragen van die procesvertegenwoordiging aan de advocatuur kan toelichten. Het is voor velen inderdaad moeilijk te begrijpen dat in inkomende zaken ten aanzien van internationale kinderontvoering de Nederlandse Staat tegen de in de regel Nederlandse ontvoerende ouder procedeert – de Centrale autoriteit deed dit tevens kosteloos – terwijl de ontvoerende ouder kosten moest maken voor de procedures. In het licht van de "equality of arms" is besloten dat in de toekomst een advocaat de achterblijvende ouder bij zal staan. Dat betekent dat zo'n ouder straks zelf een advocaat in de arm moet nemen. De Centrale autoriteit verwijst de zaken naar het Centrum Internationale Kinderontvoering, de Raad voor de Rechtsbijstand of de recentelijk opgerichte vereniging van advocaten die zich bezighouden met de internationale kinderontvoering.

De beraadslaging wordt geschorst.

De voorzitter:

Het wordt nu een beetje rommelig. Ik schors de vergadering en na de stemmingen gaan wij verder met dit debat.

De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.

Naar boven