Noot 1 (zie blz. 2636)

BIJVOEGSEL

Schriftelijke antwoorden van de minister voor Wonen, Wijken en Integratie op vragen gesteld in de eerste termijn van de behandeling van de begroting van Wonen, Wijken en Integratie voor het jaar 2009 (32 123-XVIII).

Bijlage bij brief met kenmerk 2009063866 Antwoorden op vragen gesteld tijdens de begrotingsbehandeling WWI, onderdeel Inburgering en Integratie

Vragen van het lid Sterk (CDA):

Hoe kunnen we ouders van kinderen «bij de taal krijgen»? In hoeverre is het mogelijk een koppeling te maken tussen leeftijdsonafhankelijke leerplicht en inburgering van ouders? Het CDA stelt voor om een verbrede leerplicht in te voeren voor ouders waarvan de kinderen een taalachterstand hebben. Vrijwillige inburgering kan daarna worden afgeschaft/overgelaten aan het maatschappelijke middenveld. Graag reactie op deze denkrichting.

Mede namens de staatssecretaris van OCW (primair onderwijs) en de minister voor Jeugd en Gezin heb ik de Universiteit Utrecht de opdracht gegeven onderzoek te doen naar de juridische mogelijkheid van een verbrede leerplicht, zoals ook opgenomen in het coalitieakkoord. Het eindrapport zal ik nog voor het eind van dit jaar aan de Kamer aanbieden.

De heer Dijsselbloem heeft gevraagd naar een initiatief van FORUM en de onderwijssectorraden. (zie ook pag. 34) Dit initiatief vind ik op zichzelf waardevol. We kunnen dan in de praktijk aan de slag met hetzelfde doel: meer ouders leren en beheersen de Nederlandse taal. Begin december heb ik met Forum en de onderwijssectorraden een overleg om samen te bekijken op welke wijze hun ideeën binnen het bestaande inburgeringsbeleid vorm gegeven zouden kunnen worden. Voor dit gesprek heb ik ook de beide staatssecretarissen van OCW en de VNG uitgenodigd. Voor een goede uitvoering van deze plannen is de inzet van verschillende partijen hard nodig. Verder wil ik bezien of het mogelijk is om in ieder geval meer drang van de andere kant te creëren. Ik denk daarbij bijvoorbeeld aan invoering van een aanbodverplichting voor ouders bij gemeenten. In de nieuwe wetgeving rond voor- en vroegschoolse educatie is ook voor die lijn gekozen. Nog niet leerplichtige kinderen kunnen niet verplicht worden tot deelname aan voorschools onderwijs. Gemeenten hebben echter wel een inspanningsverplichting om voldoende aanbod te hebben en schoolbesturen en gemeenten zijn verplicht jaarlijks afspraken te maken over de te behalen doelstellingen. Het doelbereik van het voorschoolse onderwijs is inmiddels fors toegenomen. Een dergelijke maatregel zouden we ook voor vrijwillige inburgering van ouders van jonge kinderen kunnen overwegen. De denkrichting om op termijn niet meer in te zetten op de overige vrijwillige inburgering (van niet-ouders) kan worden meegenomen in het heroverwegingsproces. Daarbij kan ook worden gekeken naar de mogelijkheid van een bredere participatieleerplicht, zoals bijvoorbeeld de leeftijdsonafhankelijke leerplicht , die dan algemeen gaat gelden en geen onderscheid maakt naar herkomst. Het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid onderzoekt momenteel een voorstel hierover.

Wat is de rol van religie in het integratiedebat. Hoe denkt de minister over de scheiding tussen kerk en staat? Waarom mag een Eindhovense moskee geen weekendschool uitvoeren?

Hoe denkt de minister over de scheiding tussen kerk en staat?

Kort samengevat houdt de scheiding van kerk en staat in dat de overheid geen inhoudelijke bemoeienis heeft met religies of religieuze organisaties, dat de overheid neutraal is en alle religies gelijk behandelt. Als het gaat om zuiver maatschappelijke activiteiten mag de overheid geen onderscheid maken of het gaat om een maatschappelijke instelling of een instelling op religieuze grondslag.

Ik wil helder zijn over de mogelijkheden voor de inzet van religie en religieuze organisaties voor integratiedoeleinden: deze mogelijkheden zijn naar mijn mening gering. Ik vind dat we terughoudend moeten zijn in samenwerking met religieuze organisaties als het gaat om subsidiering van projecten. De neutraliteit van de staat is een verworvenheid waar we niet op af kunnen en willen dingen. Voorkomen moet worden dat de overheid ook maar de indruk wekt een religieuze gemeenschap te bevoordelen boven een andere gemeenschap.

Wat is de rol van religie in het integratiedebat?

Mensen zijn met elkaar verbonden door hun geloof of levensovertuiging. Religie is geen voorwerp van beleid, maar wel een belangrijke factor bij integratie van mensen die door religie met elkaar in een gemeenschap verbonden zijn. Veel projecten met integratiedoeleinden die georganiseerd worden door religieuze organisaties zijn lokale projecten. Waar het gaat om lokale situaties is het aan de lokale overheid om te beslissen wanneer subsidiering van religieuze organisaties om maatschappelijke doelen te bereiken gepast is. Het ministerie verstrekt in principe geen subsidies aan lokale projecten.

Waarom mag een Eindhovense moskee geen weekendschool uitvoeren?

De subsidieaanvraag van de pilot «Maatschappelijke rol van de moskee» van Palet is afgewezen vanwege het feit dat dit een lokaal project betreft binnen de gemeente Eindhoven. De beslissing om al dan niet subsidie te verlenen is daarom niet de verantwoordelijkheid van de rijksoverheid, maar van de gemeente. Dit alles past in de aanpak Marokkaanse Nederlandse jongeren waar het Rijk een samenwerkingsverband is aangegaan met 22 gemeenten (waaronder Eindhoven) om hen te ondersteunen in hun lokale uitvoering.

Welke grenzen worden gesteld aan religie? bij de brief van 8 maart 2008 zijn voorstellen van het Kabinet aangekondigd. Kunt u een update hiervan geven?

Op 8 februari 2008 hebben de minister van BZK, OCW Justitie en ik de Kamer een brief gestuurd waarin het standpunt van het kabinet over gelaatsbedekkende kleding uiteen is gezet. Voor wat betreft de toezegging om met de openbaar vervoer-sector overleg te plegen over een verbod op gelaatsbedekkende kleding in het OV kan ik u informeren dat dit overleg inmiddels heeft plaatsgevonden. De OV-sector heeft aangegeven de noodzaak van een dergelijk verbod niet te zien. De minister van Verkeer en Waterstaat beraadt zich op dit moment nog over eventuele vervolgstappen. Ik zal hem vragen naar de laatste stand van zaken.

Daarnaast is er een wetsvoorstel over het verbod op gelaatsbedekkende kleding in het onderwijs in voorbereiding. De minister van OCW heeft toegezegd dat dit wetsvoorstel zo kort mogelijk na het kerstreces wordt ingediend.

In de brief van februari 2008 hebben de ministers van BZK, OCW Justitie en WWI aangegeven dat het dragen van gelaatsbedekkende kleding niet verenigbaar is met goed ambtenaarschap. Op 4 juni 2008 heeft de minister van BZK een circulaire gestuurd aan alle diensten binnen de rijksoverheid met daarin het verzoek om uitvoering te geven aan het standpunt van het kabinet. In juni 2008 is er daarnaast een brief aan de VNG en de provincies gestuurd met daarin het verzoek om uitvoering te geven aan dit kabinetsstandpunt. Gevraagd is of indien er problemen zouden zijn om dit te melden aan BZK. Tot op heden zijn er echter geen meldingen geweest.

Waarom krijgt de website Nieuwe Wij geen subsidie meer, terwijl de site veel bezoekers trekt?

– Project W!J heeft in het kader van het Jaar van de Interculturele Dialoog in 2008 een eenmalige subsidie gekregen voor de periode 2008–2009 om op te starten. Dit past ook in mijn subsidiebeleid (en passend in mijn beleidsdoelstellingen en -programma’s) waarin ik goede, innovatieve projecten die anders niet van de grond zouden komen een bijdrage verstrek ter ondersteuning van de opstartfase. Als deze projecten hun meerwaarde vervolgens hebben bewezen, zoals het W!J-project, zullen andere financierders deze rol over moeten nemen zodat het project op eigen benen kan staan.

– Al bij het verlenen van de subsidie is de voorwaarde gesteld dat W!J zelf op zoek zou gaan naar vervolgsubsidie na 2009.

Wil de minister reageren op het CDA-actieplan dat er op is gericht etnische stijgers vast te houden in de wijken?

Ik kan mij goed vinden in de strekking van het Actieplan Etnische Stijgers. We moeten sociaal-economische stijgers voor wijken behouden.

Zij kunnen een voorbeeld stellen, zij vormen draagvlak voor voorzieningen en kunnen ertoe bijdragen dat een wijk zich positief ontwikkelt.

Het woonbeleid is er dan ook op gericht om een gevarieerde woningvoorraad in wijken tot stand te brengen, gericht op het bedienen van verschillende doelgroepen, opdat de bewonerssamenstelling ook gevarieerd zal zijn. Het is daarbij nadrukkelijk ook de bedoeling om het aantal koopwoningen te vergroten. Deze koopwoningen in wijken bij voorrang verkopen aan etnische stijgers gaat mij echter te ver. Nederland kent een kleurenblind woonbeleid waar ik volledig achtersta.

Het uitgangspunt is gelijke behandeling, dus ook op de woningmarkt. Bevoordelen op de woningmarkt betekent dat anderen benadeeld wordenen stuit maatschappelijk en bij mij op groot verzet. Ook ik ben van mening dat de middengroepen ook in de steden moeten kunnen wonen, óók in het belang van de steden zelf. De middengroepen dragen vaak actief bij aan de leefbaarheid van wijken. Er wordt op lokaal niveau getracht om voldoende woningen beschikbaar te krijgen voor deze groep. Het is echter nou eenmaal zo dat de woningvoorraad in de steden zich kenmerkt door een groot aandeel kleine sociale huurwoningen, waarvoor de middengroepen geen interesse hebben. De druk op de grotere woningen met meer woonkwaliteit in de steden is dan ook bijzonder hoog. In de nieuwbouw en herstructurering in de steden wordt hier wel op ingespeeld. Een goed voorbeeld van geslaagde nieuwbouw zijn het Borneo-eiland en het KNSM-eiland in Amsterdam, waar overwegend middengroepen wonen in een stedelijk woonmilieu.

Is de minister bereid helderheid te geven over de mate waarin geld wordt overgemaakt naar de landen van herkomst?

Ik zal in de gesprekken die ik met minderhedenorganisaties heb, dit punt aan de orde stellen. Ik zal een moreel appel doen aan nieuwe Nederlanders om zich te richten op onze samenleving. Zij hebben immers gekozen om hier te leven. Investeringen in het buitenland die ten koste gaan van investeringen in bijvoorbeeld een woning hier, de toekomst van kinderen, kortom, in de algehele toekomst van nieuwe Nederlanders hier in Nederland, vind ik niet wenselijk.

Het is lastig te onderzoeken over hoeveel geld het precies gaat bij de zogenaamde terugstortingen. Ik ben wel bereid om te kijken of het te onderzoeken is. In ieder geval zal ik me hierover nader laten informeren bij mijn werkbezoek aan Marokko voorjaar 2010.

Is de minister bereid het gesprek aan te gaan met minderheidsorganisaties over het investeren in Nederland ipv in het land van herkomst. Investeren in Nederland ziet het CDA als bijv. investeren in het huis, de opleiding van kinderen of een vereniging

Dit punt is aan de orde geweest in het LOM-overleg van 12 november jl. over de Integratiebrief, waar ik mijn standpunt nader heb toegelicht. Conclusie van het overleg was dat het mij vooral ging om een moreel appèl op hun achterban om te investeren in een toekomst voor henzelf en hun kinderen.

Vragen van het lid Ortega-Martijn (CU):

De subsidie voor het project «Wij» wordt niet gecontinueerd. Kan de minister hierop een toelichting geven?

– Project W!J heeft in het kader van het Jaar van de Interculturele Dialoog in 2008 een eenmalige subsidie gekregen voor de periode 2008–2009 om op te starten. Dit past ook in mijn subsidiebeleid (en passend in mijn beleidsdoelstellingen en -programma’s) waarin ik goede, innovatieve projecten die anders niet van de grond zouden komen een bijdrage verstrek ter ondersteuning van de opstartfase. Als deze projecten hun meerwaarde vervolgens hebben bewezen, zoals het W!J-project, zullen andere financierders deze rol over moeten nemen zodat het project op eigen benen kan staan.

– Al bij het verlenen van de subsidie is de voorwaarde gesteld dat W!J zelf op zoek zou gaan naar vervolgsubsidie na 2009.

Is de minister het eens dat de integratie gedoemd is te mislukken zonder een appel op de gemeenschapszin van 2 kanten. Hoe wil hij dat verder bevorderen?

Om de integratie van nieuwe Nederlanders een succes te maken zijn inspanningen van twee kanten vereist. Zoals in de Integratiebrief staat: «Burgers hebben een individuele en een gezamenlijke verantwoordelijkheid om wederzijds respectvolle verhoudingen te realiseren. Dat vraagt om solidariteit die groepsgrenzen overstijgt.» Zowel oude als nieuwe Nederlanders moeten hun verantwoordelijkheden nemen.

In de Integratiebrief wordt aangegeven dat het kabinet wil stimuleren dat Nederlandse burgers elkaar ontmoeten over de grenzen van verschillende etnische achtergronden heen. Het leren van de Nederlandse taal is een eerste voorwaarde voor samen leven. Ook wil het kabinet de ruimtelijke segregatie en segregatie in het onderwijs aanpakken, zodat mensen elkaar ontmoeten binnen een veilige en leefbare omgeving. Hierdoor leren ze elkaars opvattingen kennen en zullen ze eerder samen problemen aanpakken. Door elkaar in functionele verbanden te ontmoeten, zoals binnen school, krijgen mensen zicht op datgene wat zij met elkaar delen (belangen en uitdagingen) en ontstaat er tevens ruimte voor verschil. De Integratiebrief noemt nog andere beleidslijnen die van belang zijn voor het samen leven van oude en nieuwe Nederlanders, zoals het bewaken van de grenzen van de rechtsstaat en een restrictief migratiebeleid om ervoor te zorgen dat de spankracht van de samenleving niet overbelast wordt.

Wat is de reactie van de minister op het rapport «Voorwaarden voor integratie»?

Ik heb direct na het verschijnen van het rapport met belangstelling kennis genomen van het rapport «Voorwaarden voor integratie». De week daarop heb ik al met de heer Segers over het rapport gesproken. Het was een goed en constructief gesprek, waaruit naar voren kwam dat er veel overeenkomsten zijn in de visie van de minister en de visie die uit het rapport van de heer Segers spreekt, maar uiteraard ook verschillen. Een overeenkomst tussen beide visies is bijvoorbeeld dat huwelijksmigratie een blijvend punt van zorg is, omdat ze vaak een import van achterstanden kan inhouden.

Bent u het met mij eens dat opname van een module nationale cultuur en identiteit in de inburgering geen overbodige luxe is?

Ik ben het met u eens dat het ook voor nieuwe Nederlanders van belang is kennis te hebben van Nederlandse cultuuraspecten. In het inburgeringsexamen wordt al aandacht besteed aan onderwerpen die betrekking hebben op de cultuur en identiteit van Nederland. Het examenonderdeel Kennis van de Nederlandse Samenleving behandelt bijvoorbeeld thema’s rondom de staatsinrichting, het onderwijsstelsel, gezondheidszorg, geschiedenis en geografie van Nederland. Daarnaast is in het examenonderdeel Kennis van de Nederlandse Samenleving expliciet het thema «Omgangsvormen, waarden en normen» opgenomen. Hierin wordt kennis gevraagd van de in Nederland heersende normen en waarden en gebruikelijke gedragsregels in veel voorkomende situaties. Dat gaat bijvoorbeeld over gebruiken tijdens belangrijke familiegebeurtenissen maar ook over de achtergrond van, en gebruiken tijdens, Nederlandse feestdagen.

Vanaf 2010 verschuift de aandacht bij de inburgering naar inburgeringsbehoeftigen. Wordt het geen tijd voor een buurtgerichte aanpak? Kan de minister succesvolle wervingsmethoden bundelen en verspreiden onder gemeenten?

In veel gemeenten wordt op buurt of op wijkniveau geëxperimenteerd met de inburgering. De helft van de grote gemeenten heeft de wijkgerichte aanpak op de Inburgeringsagenda gezet. In de loop van 2008 zijn acht gemeenten gestart met een pilot wijkgerichte inburgering, waarvoor extra middelen ter beschikking zijn gesteld. Begin 2010 komen de resultaten van deze pilots met daarin onder andere best practices met betrekking tot de werving van vrijwillige inburgeraars. Gezocht zal worden naar een manier om de uitkomsten breder te communiceren. De procesmanagers van het Deltaplan zullen in 2010 met regelmaat de werving van vrijwillige inburgeraars met de gemeenten bespreken. Het thema staat ook centraal tijdens de grote Jaarmarkt Inburgering, die in december plaatsvindt en waar gemeenten van elkaars aanpak kunnen leren.

Waarom kunnen bepaalde burgers niet aarden in Nederland? En wat gaat u daaraan doen?

Een groot deel van de nieuwe Nederlanders kan goed aarden in Nederland. Zij volgen onderwijs, werken of participeren op een andere manier in Nederland. De onderwijsdeelname en de arbeidsmarktparticipatie van de Nieuwe Nederlanders zijn de afgelopen 10 jaar sterk verbeterd. Een groot deel van de nieuwe Nederlanders is ook tevreden met de Nederlandse samenleving, soms zelf meer dan autochtonen (zie het Jaarrapport Integratie 2008 waarin specifiek is gekeken naar orientatie op Nederland).

Een deel van de nieuwe Nederlanders kan minder goed zijn plek vinden in Nederland. Het is voor hen een onbekende samenleving met een andere taal, cultuur en economische en politieke orde. Een plek vinden in een nieuwe samenleving betekent loslaten, soms meer dan je lief is. Immigratie is iets anders dan een jaar na jaar uitgesteld vertrek. Het vraagt om een fundamentele keuze voor een leven in Nederland.

Kiezen voor de Nederlandse samenleving betekent meedoen aan de Nederlandse samenleving. Inburgering is een eerste, maar belangrijke stap die nieuwe Nederlanders daarbij helpt. Meedoen aan de samenleving vereist minimaal kennis van de Nederlandse taal, de samenleving en de rechtsstaat. Onderwijs en betaald werk zijn daarnaast van cruciaal belang. Meedoen is in principe ieders eigen verantwoordelijkheid.

De spankracht hangt ook af van hoe we naar elkaar kijken en over elkaar spreken. Gaan we uit van een samenleving die gebaseerd is op contractdenken of een samenleving die een verbond is van burgers, zoals ze samen NL op bouwden na WO II of de watersnood. Graag uw reactie.

In de Integratiebrief wordt veel aandacht besteed aan het samen leven, ontmoeten en dialoog. Ik acht het van groot belang dat burgers niet langs elkaar heen leven, maar elkaar leren kennen. Daarom is het aanpakken van segregatie in het wonen en in het onderwijs van zo’n groot belang. Door ontmoeting, contact en dialoog kunnen onjuiste percepties over en weer worden bijgesteld en ontstaat er tevens ruimte voor verschil. Het streven is om een samenleving te realiseren waarin alle burgers van Nederland zich thuis voelen, waarin Nederlanders niet met de ruggen, maar met de gezichten naar elkaar toe staan. Kortom, samenleven eist meer betrokkenheid dan die kenmerkend is voor een samenleving gebaseerd op contractdenken.

Vragen van het lid Van der Ham (D66):

Hoe gaat u uitwerking geven aan het verbieden van neef-nicht huwelijken?

In december zal ik gezamenlijk met de Minister van Justitie en de Staatssecretaris van Justitie een planning naar uw Kamer sturen met de uitwerking van de verschillende maatregelen uit de brief huwelijksmigratie van 2 oktober jl. In deze planning wordt ook de aanpak van het verbod op neef-nicht huwelijken meegenomen.

Jeugdzorg bereikt allochtone jongeren in een te laat stadium. Veel allochtone jongeren met problemen komen in jeugdgevangenissen terecht. Hoe spreekt u uw collega Rouvoet aan op dit probleem?

Ik onderken zeker dat migrantenjongeren oververtegenwoordigd zijn in de geïndiceerde jeugdzorg en onvoldoende bereikt worden met preventief jeugdbeleid. Daarom heb ik samen met de minister voor J&G de verantwoordelijkheid genomen voor het programma Diversiteit in het Jeugdbeleid. De Kamer heeft hierover op 11 juli 2008 de brief Diversiteit in het Jeugdbeleid ontvangen. Voor de uitvoering van het in de brief aangekondigde programma Diversiteit in het Jeugdbeleid is 10 mln voor de periode 2008–2012 beschikbaar gesteld, waarvan 6 mln door de minister voor J&G en 4 mln door mij. Eén van de speerpunten uit het programma is het beter bereiken van de migrantenjeugd en hun ouders. Het uitvoeringsprogramma kent de programmalijn versterking jeugdvoorzieningen, waarbinnen zogenaamde frontlinieprojecten en participatieprojecten worden ontwikkeld ten behoeve van het beschikbaar krijgen van effectieve strategieën om de jongeren en hun ouders te bereiken. Het gaat hierbij om het overbruggen van de kloof tussen de moeilijk bereikbare migrantenjeugd en de reguliere jeugdinstanties.

Waarom accepteert u het korten op de politie, terwijl blauw op straat juist belangrijk is in de wijken?

De politiesterkte zal de komende jaren ruimschoots bovende sterkteafspraak 2010 uitkomen. Mijn collega van BZK heeft dit aan uw Kamer gemeld per brief van 30 juni 2009. Ook heeft zij uw Kamer (per brief van 22 september jl.) geinformeerd over het akkoord met de korspbeheerders waarmee de financiele problematiek voor de volgende jaren het hoofd moet worden geboden. Het is de doelstelling van de korpsbeheerders en de minister van BZK om de operationele sterkte op peil te houden, nu en in de toekomst.

Waarom worden taal en inburgeringslessen niet op tijden gegeven waarop mensen daadwerkelijk in staat zullen zijn te volgen?

Er zijn geen exacte cijfers van het aanbod in de avonduren en weekends bekend. De opdrachtverlening daartoe en bereidheid om dit uit te voeren is een locale aangelegenheid; tussen opdrachtgever (gemeente) en opdrachtnemer (taalaanbieder). De verwachting is echter dat in 2010 ook een flexibeler aanbod zal ontstaan omdat gemeenten de groep meer maatwerk zullen moeten leveren om de groep vrijwillige inburgeraars te interesseren voor een aanbod. Door de prioriteit die ik de komende tijd leg op de inburgering van werkenden, verwacht ik dat er ook veel meer flexibeler aanbod zal worden ontstaan. Immers, dan gaat het om cursussen die juist voor werkenden ingepast moeten worden. In hun of rond hun werktijden. Ik neem dit mee in de gesprekken die ik voer met met de gemeenten.

Hoe wilt u de verschillen in kosten en bijvoorbeeld aantallen lesuren van inburgeringscursussen tussen gemeenten gelijk trekken?

De Wet Inburgering wordt uitgevoerd door gemeenten. Gemeenten hebben de verantwoordelijkheid om elke inburgeraar datgene aan te bieden wat de inburgeraar gezien zijn wensen en capaciteiten nodig heeft om het vereiste niveau te behalen.. Omdat het inburgeringsexamen voor iedereen gelijk is, vraagt dat om maatwerk door gemeenten. Dit maatwerk levert uiteraard een verschil in kosten en inspanning (lesuren) op. Het is voor een succesvolle uitvoering van de wet cruciaal dat gemeenten in staat worden gesteld om dat maatwerk te bieden. Het ligt daarom niet voor de hand om eventuele verschillen tussen gemeenten weg te nemen.

Waarom ontbreken indicatoren en doelstellingen voor succesvol beleid in de begroting? Hoe gaat u dat oplossen?

De mate waarin de algemene doelstelling van het integratiebeleid wordt gerealiseerd wordt afgemeten aan de ontwikkeling van de kerndindicatoren: netto-arbeidsparticipatie; aandeel personen met een startkwalificatie en aandeel verdachten van een misdrijf. Ook bij concrete dossiers zoals de aanpak van risicojongeren wordt gewerkt met indicatoren. Het benoemen van zinnige streefwaarden bij deze indicatoren in de vorm van een «getal» in plaats van een afname van de achterstand is niet zonder problemen. Op EU niveau wordt gestreefd naar de vaststelling van gemeenschappelijke integratieindicatoren. Om tot de formulering van meer objectieve streefwaarden te komen wordt het SCP gevraagd een methodiek te ontwikkelen waarbij gecorrigeerd wordt voor belangrijke verschillen in kenmerken tussen nieuwe Nederlanders en autochtone Nederlanders. De Kamer zal in het voorjaar van 2010 worden geïnformeerd of deze methodiek bruikbaar is voor de vaststelling van concrete beleidsdoelstellingen welke passen binnen het EU-streven te komen tot gemeenschappelijke integratieindicatoren.

Vraag van het lid Dibi (GL):

Wil de minister als regisseur van het nu ontspoorde integratiedebat optreden om het debat weer op het goede spoor te krijgen? Het gaat daarbij om 3 punten: 1. Nadruk op het individu 2. Het moet niet gaan om vluchtige hypes (iedereen heeft zijn eigen verhaal) 3. Het debat moet weer gaan over de potentie van onderwijs, sport, kunst en cultuur voor de integratie

Ik heb met de integratiebrief mijn visie neergezet op integratie. Ik draag daarin onder andere uit dat de discussie over integratie zorgvuldig moet gebeuren, zonder versimpeling en zonder de problemen op de spits te drijven. Kortom, geen vluchtige hypes. Daarbij mogen ook niet de problemen van enkelen of bijvoorbeeld groepen probleemjongeren aan een hele gemeenschap worden toegerekend. Burgers hebben een individuele en een gezamenlijke verantwoordelijkheid om wederzijds respectvolle verhoudingen te realiseren. Dat vraagt om solidariteit die groepsgrenzen overstijgt. In de brief heb ik ook uiteengezet wat belangrijke onderwerpen voor het integratiedebat zijn.

Meedoen en samen leven vereist minimaal kennis van de Nederlandse taal, de samenleving en de rechtsstaat. Onderwijs en betaald werk zijn daarnaast van cruciaal belang. Tevens wil het kabinet de segregatie aanpakken, om zo betere voorwaarden te scheppen voor het ontmoeten en samenleven. Sport, kunst en cultuur leveren zeker ook een bijdrage aan de integratie.

Vragen van het lid Fritsma (PVV):

Marokkaanse jeugd die geweldadig gedrag vertoont wordt beloond met reisjes en andere verwenprojecten. Wil de minister deze flauwekul subsidies onmiddelijk stoppen?

In brief van 30 januari jl. over Marokkaans-Nederlandse probleemjongeren kiest het kabinet voor een aanpak van grenzen stellen en perspectief bieden. Met maatregelen als gebieds- en wijkverboden, supersnelrecht, veiligheidshuizen en straatcoaches worden duidelijke grenzen gesteld. Het perspectief bieden is gericht op de jongeren weer een actieve maatschappelijke rol te geven, waarbij scholing en werk centraal staan. Op lokaal niveau bepalen de gemeenten zelf welke aanpak op maat hier het best bij past. Een aantal voorbeelden die u noemde hebben recent de media gehaald. Ik ben geen voorstander van het belonen van wangedrag en reizen naar buitenlandse bestemmingen lijken mij niet gepast. Maar uiteindelijk maakt de gemeente zelf een afweging waar ze hun middelen aan willen besteden.

Blijft de minister bij het naïeve standpunt dat de voortgaande islamering geen negatieve invloed heeft op de samenleving ondanks: – dat meer dan 60% van de Turken vindt dat vrouwen teveel rechten hebben – dat 50% van de moslims vindt dat de westerse leefwijze niet samengaat met hun islamitische opvattingen en achtergrond? – dat 3/4 van de moslims begrip heeft voor de aanslagen op 9/11 – dat er problemen onstaan bij het lesgeven over WOII en de Holocaust (irt moslims)? Graag een reactie van de minister op deze vier punten.

Onder islamisering wordt verstaan: «de maatschappij organiseren volgens islamitische principes». Dit is in Nederland niet het geval. In ons land gelden de basiswaarden en grondprincipes van democratie en rechtsstatelijkheid. Alle religies, ook de islam, zijn in Nederland gelijk voor de wet.

De gegevens die u noemt komen uit het SCP Jaarrapport Integratie 2009: (In hoofdstuk 9) deze cijfers hou ik jaarlijks bij juist om de ontwikkelingen te kunnen monitoren en mijn beleid te richten op die terreinen waar de problemen zich voordoen.

Laat ik helder zijn over mijn opvattingen; ik sta pal voor de verworvenheden van onze rechtsstaat, dus ook de gelijkheid tussen man en vrouw. Ik vind het van belang dat burgers onderlinge irritaties, problemen en dilemma’s van de veranderende Nederlandse samenleving noemen en bespreken. Het betreft gedragingen die op zich legitiem zijn maar op gespannen voet staat met breed gedeelde verwachtingspatronen, omgangsvormen of met een verschillende omgang met vrijheidsrechten en verworvenheden. Bijvoorbeeld begroetingsrituelen , maar ook kledinggewoonten zoals het dragen van een hoofddoek. Mijn beleid richt zich onder andere op de aanpak van eergerelateerd geweld, polarisatie en radicalisering, dialoog en burgerschap.

Overigens wil ik u wel wijzen op andere onderzoeksresultaten, gepresenteerd in hoofdstuk 8 over sociaal-culturele positie, erop dat de opvattingen van Marokkanen en Turken moderner zijn geworden tussen 1996–2006, ook over de rol van mannen en vrouwen; en dit geldt in nog sterkere mate voor de tweede generatie.

Tot slot, u beweert dat 50% van de moslims vindt dat de westerse leefwijze niet samengaat met hun islamitische opvattingen en achtergrond. Uit het SCP jaarrapport blijkt echter dat de stelling «hoe mensen in het Westen en hoe moslims leven, gaat niet samen» in 2006 door 25% van de Turken en 17% van de Marokkanen wordt onderschreven.

Straatcoaches ondervinden geweld van Marokkaanse jeugd en daarom verzoek ik de minister het mogelijk te maken deze Marokkanen met een dubbele nationaliteit het land uit te zetten en mensen met een voorlopige verblijfsvergunning al na 1 overtreding het land uit te zetten

Wanneer er sprake is van criminaliteit dan is opsporing, vervolging en bestraffing uiteraard aan de orde. De zwaarte van een eventuele straf dient in overeenstemming te zijn met de ernst van de eventuele strafbare feiten. Er is een uitgebreid arsenaal aan straffen en maatregelen beschikbaar voor een passende strafrechtelijke reactie waarbij rekening kan worden gehouden met de specifieke omstandigheden en de persoon van de verdachte.

De Rijkswet op het Nederlanderschap bevat geen bepaling op grond waarvan intrekking van het Nederlanderschap wegens de hier aan de orde zijnde criminele feiten mogelijk is. Invoering van een dergelijke bepaling wordt evenmin overwogen, niet alleen laat het Europees Verdrag, inzake nationaliteit (Trb. 1998, 10) dat niet toe, maar bovenal is dit kabinet geen voorstander van het «denaturaliseren» zodra een burger zich onwelgevallig gedraagt.

Voor vreemdelingen die rechtmatig in Nederland verblijven, geldt dat het verblijf kan worden beëindigd om redenen van openbare orde. Hierbij wordt de duur van het verblijf van de vreemdeling op grond van een verblijfsvergunning gerelateerd aan de ernst van de inbreuk op de openbare orde (de zogenaamde glijdende schaal). Uw Kamer is 30 oktober jl. geïnformeerd over nieuwe maatregelen die het kabinet treft om een bijdrage te leveren aan het bestrijden van criminaliteit onder vreemdelingen in Nederland.

Zijn mensen die met een verblijfsvergunning in Nederland verblijven ook nieuwe Nederlanders?

Met de term nieuwe Nederlanders wordt verwezen naar mensen die in het buitenland geboren zijn of van wie tenminste één van de ouders in het buitenland geboren is. Mensen die met een verblijfsvergunning in Nederland verblijven vallen dus ook onder de term nieuwe Nederlanders. De term nieuwe Nederlanders is niet hetzelfde als het begrip Nederlandse nationaliteit.

Waarom worden internationale verdragen die verplichte inburgering verhinderen niet aangepast, of als dat niet kan, opgezegd?

Het Kabinet acht de naleving van internationale afspraken van eminent belang en acht het opzeggen van verdragen dan ook geen optie. Er zijn in zijn algemeenheid zwaarwegende redenen voor de sluiting van verdragen. Het feit dat bepaalde bepalingen in dergelijke verdragen in de weg staan van verplichte inburgering, hoe belangrijk dit ook is, is een onvoldoende reden om een geheel verdrag op te zeggen. In dat kader wijs ik u er o.m. op dat het kabinet achter het Verdrag van Lissabon staat, evenals uw Kamer die daarmee breed heeft ingestemd. Zoals ik reeds in de beantwoording van Kamervragen heb gesteld, ben ik wel bereid om bijvoorbeeld samen met Europese collega’s te kijken naar de mogelijkheden om inburgering voor EU burgers meer verplichtend te maken.

Kan de minister uitleg geven over het onderzoek naar de opbrengsten van imams?

De antwoorden op de door dhr. Fritsma (PVV) ingediende Kamervragen over het rapport waarin staat dat moskeeën de samenleving geld opleveren zijn vrijdag 20 november naar uw Kamer verstuurd

88% van de Turken en 76% van de Marokkanen voelt zich geen Nederlander. Hoe gaat dit samen met het uitgangspunt uit de Integratienota waarin gevraagd wordt om te kiezen voor Nederland?

In het Jaarrapport Integratie 2008 is specifiek onderzoek gedaan naar de oriëntatie van Nieuwe Nederlanders op Nederland of op het land van herkomst. Hieruit blijken grote verschillen tussen de verschillende groepen Nieuwe Nederlanders. Zo identificeert 58% van de Turkse-Nederlanders en 46% van de Marokkaanse-Nederlanders zich meer met het land van herkomst dan met Nederland. Voor Antiliaanse-Nederlanders en Surinaamse-Nederlanders liggen deze cijfers gunstiger (35% respectievelijk 20%).

Naast verschillen tussen de groepen zijn er ook grote verschillen binnen de groepen. Zo is er spraken van een duidelijk opleidings- en generatie effect: hoger opgeleiden en leden van de tweede generatie identificeren zich meer met Nederland dan hun lager opgeleide en eerste generatie herkomstgenoten

Identificatie met het land van herkomst betekent overigens niet dat men voor altijd in het land van herkomst zou willen wonen. Ruim één op de drie Turkse-Nederlanders en Antilliaanse-Nederlanders zou voor altijd in het herkomstland willen wonen. Bij Marokkaanse-Nederlanders en Surinaamse-Nederlanders geldt dit voor één op de vijf. Ook hier is er een duidelijk opleidings- en generatie-effect.

Oriëntatie met het land van herkomst betekent overigens geen ontevredenheid met Nederland. Een ruime meerderheid van de nieuwe Nederlanders zegt zich thuis te voelen in Nederland. Ook zijn nieuwe Nederlanders, met uitzondering van Turkse-Nederlanders, gemiddeld genomen zelfs meer tevreden met de Nederlandse samenleving dan autochtonen.

Een keuze voor Nederland betekent ook niet dat nieuwe Nederlanders hun afkomst hoeven te verloochenen. Natuurlijk blijven veel nieuwe Nederlanders zich betrokken voelen bij het land van herkomst en alles wat daarmee samenhangt. Dat alles mag echter de betrokkenheid bij het nieuwe vaderland niet in de weg staan. Nieuwe Nederlanders zullen een onomwonden keuze moeten maken voor een actieve deelname aan de Nederlandse samenleving. Kiezen voor Nederland betekent investeren in dit land, in letterlijke en figuurlijke zin.

Nog vaker zou het een bewuste keuze moeten zijn om te investeren in een huis en toekomst in Nederland in plaats van te sparen voor een huis en toekomst in het land van herkomst. Eigen woningbezit kan de betrokkenheid van nieuwe Nederlanders bij hun leefomgeving verbeteren en de bereidheid vergroten om problemen daarbinnen op te lossen. Ook kan het beknibbelen op de uitgaven ten einde te kunnen sparen voor een huis in het land van herkomst negatieve gevolgen hebben voor het toekomstperspectief van hun kinderen, bijvoorbeeld vanwege de krappe behuizing, de afwezigheid van een geschikte studieruimte of voorzieningen als een internetaansluiting of het afzien van actieve deelname aan de samenleving in cultureel, sportief en ander recreatief opzicht.

Wil het kabinet zorgen voor een immigratiestop voor mensen uit moslimlanden?

Nee.

Vragen van het lid Dijsselbloem (PvdA):

Hoe gaat de minister meer druk zetten op gemeenten om de handhavingsmogelijkheden die de wet inburgering biedt op te laten nemen in de verordeningen.

In 2008 is een kort onderzoek gedaan naar de maximale hoogte van de bestuurlijke boetes die in de gemeentelijke verordeningen van de G31-gemeenten zijn vastgesteld. De conclusie uit dit onderzoek is dat de meeste gemeenten in meer of mindere mate aansluiting hebben gezocht bij de in artikel 34 van de Wet inburgering genoemde maximale hoogte van de bestuurlijke boetes. De Tweede Kamer is hierover bij brief van 13 februari 2008 (Kamerstukken II, 31 143, nr. 10) geïnformeerd. Ook recenter blijkt dat gemeenten in hun verordeningen wel oog hebben voor het opleggen van boetes.

Uit de cijfers komt naar voren dat slechts een beperkt aantal gemeenten een beperkt aantal boetes heeft opgelegd in 2009. Dit heeft meerdere redenen.

In verschillende gemeenten ligt de verantwoordelijkheid om op te treden nadrukkelijk bij de taalaanbieder. Dit heeft tot gevolg dat de gemeente zelf geen of nagenoeg geen boetes hoeft op te leggen, omdat de taalaanbieder actief optreedt. Voordat gemeenten overgaan tot het opleggen van een boete, wordt eerst veelal de bestuurlijke druk opgevoerd door telefonisch contact, huisbezoek of een herhaalde oproep.

Een aantal gemeenten is bezig de druk op te voeren door ofwel het boetesysteem te activeren, mensen bij herhaling op te roepen of over te stappen naar het vaststellingsstelsel. Veertien van de vijftig grotere gemeenten (waaronder drie van de G4) hebben gekozen voor het vaststellingsstelsel en zes gemeenten overwegen dat te doen.

Behalve het opleggen van een bestuurlijke boete op grond van de Wet inburgering, passen veel gemeenten ook de maatregelen toe van de Wet werk en bijstand op uitkeringsgerechtigde inburgeringsplichtigen en vrijwillige inburgeraars. Dit betekent dat gemeenten de uitkering kunnen verlagen indien verplichtingen verbonden aan de bijstandsuitkering niet, onvolledig of niet tijdig worden nagekomen. De gemeente bepaalt zelf de hoogte van de verlaging en voor welke periode de uitkering wordt verlaagd.

De concurrentieslag tussen aanbieders van inburgeringscursussen is ten koste gegaan van kwaliteit. Voorstel voor het opnemen van: 1) een keurmerk binnen een publiekkader; 2) het stellen van opleidingseisen aan docenten; 3) gemeenten verplichten in te kopen met het keurmerk. Graag een reactie van de minister?

De PvdA-fractie bepleit een systeem van overheidscertificering.

Het binnen het publieke domein brengen van een Keurmerk is in feite hetzelfde als het invoeren van overheidstoezicht, van inspectie. Ik breng in herinnering dat er onder de Wet inburgering nieuwkomers de regionale opleidingscentra (Roc’s) alleengerechtigd waren voor inburgeringsonderwijs aan nieuwkomers en als instelling onder de bevoegdheid vielen van de Onderwijsinspectie.

De resultaten (in termen van niveaustijging) van de deelnemers waren reden om een breed gedragen beleidswijziging door te voeren ten gunste van het vrijgeven van de inkoop van cursussen. Hiermee is aan een lang gekoesterde wens van zowel gemeenten als uw Kamer tegemoet gekomen.

Er zijn nu inderdaad geen kwaliteitseisen vastgesteld, zoals de PvdA aangeeft, althans niet voor het onderwijs, maar nadrukkelijk wel voor het examen. Het inburgeringsexamen wordt vastgesteld door de minister voor WWI (art. 13 van de Wi). Er is wel degelijk publiek toezicht op de exameninstellingen (art. 15 lid 6 van de Wi).

Er is meer concurrentie gekomen, maar er heeft geen concurrentieslag plaatsgevonden, in de negatieve zin van het woord zoals de PvdA-fractie dat aangeeft. Zoals te verwachten was, zijn Roc’s een deel van hun marktaandeel kwijtgeraakt en andere aanbieders (reïntegatiebureaus’s en taalaanbieders) hebben martkaandeel verworven.

Op basis van de Regeling inburgering (Ri) is het Keurmerk Inburgeren aangewezen als het keurmerk (art. 1.2 Ri). Op basis van artikel 9 van de Wet inburgering kan -ingeval het keurmerk niet functioneert- worden overgegaan tot overheidscertificering.

De evaluatie van de Wet inburgering waarover ik de Kamer voor de zomer zal berichten, strekt zich ook uit tot het terrein van de kwaliteit van het onderwijs. De voorstellen van de heer Dijsselbloem zal ik meenemen in de bevindingen op deze evaluatie.

Het stellen van opleidingseisen aan docenten zou een zware ingreep zijn. Het betekent een wetswijziging, het brengt het opzetten van een opleiding voor inburgeringsdocenten met zich mee met het daarbij behorende toezicht. Dat is een lange weg met grote investeringen. Ten aanzien van de kwaliteit van de docenten, de door de heer Dijsselbloem genoemde opleidingseisen, wil ik melden dat in mijn opdracht een competentieprofiel docenten NT2 in inburgeringstrajecten wordt ontwikkeld. Dit profiel kan door taalaanbieders gebruikt worden om de kwaliteit van hun medewerkers, die betrokken zijn bij het inburgeringsonderwijs, verder te ontwikkelen. Daarnaast wordt in samenwerking met gemeenten een instrument ontwikkeld waarmee de gemeenten de kwaliteit van docenten bij taalaanbieders kunnen beoordelen. Dit wordt een praktisch instrument dat gemeenten in kunnen zetten bij bijvoorbeeld de aanbesteding, voortgang bewaken/bijsturen en bij de evaluatie.

Waarom worden omwille van de handhaving de lokale verordeningen niet aangepast aan de mogelijkheden die de huidige Wet Inburgering biedt?

Sinds 1 januari 2009 is het op grond van de Wet inburgering mogelijk dat gemeenten in hun verordening bepalen dat direct een inburgeringsvoorziening cq. taalkennisvoorziening aan inburgeringsplichtigen wordt opgelegd; het zgn. vaststellingstelsel. Het is een gemeentelijke bevoegdheid om hiervoor te kiezen, geen verplichting. In de loop van 2009 hebben veertien van de grotere gemeenten de verordening aangepast en gekozen voor het vaststellingstelsel, waaronder Den Haag, Rotterdam en Utrecht. Daarnaast overwegen zes gemeenten dit nog te doen, waaronder Amsterdam. De overige grote gemeenten blijven vooralsnog bij het aanbodstelsel.

Redenen waarom gemeenten (nog) niet voor een vaststellingsstelsel hebben gekozen zijn bijvoorbeeld:

– inburgeringsplichtigen verlenen voldoende medewerking aan de inburgering, er is geen reden om strenger te zijn;

– gemeenten vinden dat de eigen verantwoordelijkheid van de inburgeringsplichtige voorop moet staan en willen zelf als gemeente een positieve toon aanslaan;

– gemeenten willen eerst de periode 2007–2009 evalueren;

– het klantmanagement werkt zo effectief, dat er nauwelijks verwijtbaar gedrag voorkomt, een strengere toon is niet nodig;

– gemeenten willen uitgaan van verleiden en motiveren van inburgeringsplichtigen.

Forum heeft o.a. samen met de PO- en VO-raad het initiatief genomen voor een landelijke actie om scholen te betrekken bij taalcursussen voor ouders. Is de minister bereid dit initiatief financieel te ondersteunen vanuit het inburgeringsbudget?

Zoals Forum in haar inventarisatie van taal- en ouderbetrokkenheidprogramma’s aangeeft, bestaan er in het hele land al veel initiatieven waarin scholen zijn betrokken bij taalcursussen voor ouders. Deze initiatieven kunnen in principe al financieel gefaciliteerd worden vanuit het participatiebudget. De taal- en oudercomponent kan bijvoorbeeld als participatiecomponent (opvoedingsondersteuning en/of maatschappelijke participatie) van een duale inburgeringsvoorziening worden opgezet en gefinancierd worden met inburgeringsmiddelen. Ook kan een taal- en ouderbetrokkenheidvoorziening dienen als toeleidingsinstrument naar de inburgering. In de gemeente Breda bijvoorbeeld, gebeurt dit al en is de doorstroom naar de inburgeringscursus bijzonder hoog. Zoals ik eerder heb aangegeven ben ik voornemens gemeenten die bereid zijn een extra inspanning te verrichten teneinde de inburgeringsambities voor 2010 te realiseren, extra middelen ter beschikking te stellen waarmee zij onder andere dit soort instapcursussen kunnen financieren.

Het initiatief van Forum en de onderwijssectorraden om te bezien op welke wijze scholen nog beter betrokken kunnen worden bij taalcursussen voor ouders stel ik op prijs. Begin december heb ik met hen een overleg hierover. Ik heb voor dit overleg ook de beide staatssecretarissen van OCW en de VNG uitgenodigd zodat we samen kunnen bekijken op welke wijze het voorstel van Forum en de sectorraden tot een uitvoerbaar plan uitgewerkt zou kunnen worden.

Is de minister bereid, gelet op de weer toenemende relatief hoge werkloosheid onder allochtone jongeren, een aantal initiatieven op dit terrein (financieel) te ondersteunen: continuering van jobcoaches in de aandachtswijken, School 2 Care in samenwerking met minister J&G en het project «De uitdaging» in samenwerking met minister Def? Of ziet minister nog andere mogelijkheden?

Jobcoaches

De speciale jongeren-jobcoaches zijn onderdeel van een pakket maatregelen uit een convenant dat de minister van SZW in 2008 heeft gesloten met de vier grote steden. Het doel was een extra impuls geven aan de aanpak van de jeugdwerkloosheid in de vier grote steden, omdat daar het aantal jongeren met complexe problemen omvangrijker is en de jeugdwerkloosheid daar minder snel daalt. Dit convenant wordt uitgevoerd in 2009 en SZW heeft per stad € 1 mln beschikbaar gesteld. In dit convenant zijn afspraken gemaakt over extra-inzet van speciale jongeren-jobcoaches, bijv. in Nieuw West in Amsterdam. Bij de behandeling van de SZW-begroting voor 2009 heeft het TK-lid Spies (CDA) een motie over de begeleiding van jongeren met complexe problemen ingediend. Mijn collega heeft daarop toen geantwoord dat alle resultaten van (extra-) inzet op dit terrein in zijn totaliteit moeten worden bezien om vervolgens vast te stellen welke lessen daaruit kunnen worden getrokken. Daar zal ook in het bijzonder worden stilgestaan bij de ervaringen die zijn opgedaan met de speciale jongeren-jobcoaches.

In het eerste kwartaal van 2010 worden resultaten daarvan verwacht. Mijn collega van SZW heeft aangegeven niet eerder een uitspraak te doen over voortzetting dan nadat de resultaten van een en ander bekend zijn.

School2Care

De minister voor jeugd en gezin heeft in de begrotingsbehandeling gezegd dat hij positief tegenover het initiatief van School2Care staat. Het initiatief ligt in lijn met andere trajecten waar Jeugd en Gezin voor verantwoordelijk is, t.w. de plusvoorzieningen en de campussen. Het initiatief kan niet meer worden meegenomen in de evaluatie van de pilotprojecten met de campussen. Deze evaluatie zal in 2010 worden afgerond. Voor het opzetten van de plusvoorzieningen krijgen bepaalde regio’s, waaronder ook Amsterdam, financiële middelen.

De Uitdaging

De Uitdaging is voor de periode 2007–2009 één van de pilotprojecten geweest voor de effectevaluatie van de campussen. De minister voor Jeugd en Gezin heeft in een AO van 9 september toegezegd alle pilots in de gelegenheid te stellen subsidie aan te vragen tot juli 2010 wanneer er meer duidelijkheid is over de structurele inbedding van campusvoorzieningen. Jeugd en gezin laat het over aan de verantwoordelijkheid van de projecten om van deze verlenging gebruik te maken.

Het project «Meedoen door sport» is een groot succes maar loopt af in 2010. Is voortzetting en verbreding van dit project mogelijk nu blijkt dat meer sportbonden willen meedoen?

Het programma Meedoen is inderdaad een groot succes. Hieraan werken 11 gemeenten en 9 sportbonden mee (in totaal 600 sportverenigingen) Deze ruim 600 betrokken sportverenigingen hebben samen meer dan 12 000 nieuwe jeugdleden (2008) geworven waarvan bijna de helft (5700) allochtone jeugdleden. Gemiddeld is het percentage allochtone jeugd met een kwart (26%) toegenomen, een prima tussenresultaat. Niet westerse allochtone meisjes hebben ook een inhaalslag laten zien. Het percentage allochtone meisjes dat lid is van één van de 600 deelnemende sportverenigingen is gestegen van 16% naar 21%. Het beschikbare budget voor het programma is onder de 11 gemeenten en 9 sportbonden verdeeld.

Het is ons bekend dat er inmiddels grote belangstelling is voor het programma: van andere sportverenigingen, van andere sportbonden en van andere gemeenten. VWS en WWI hebben geen extra budget om dit lopende programma uit te breiden naar de andere verenigingen. Met de Kabinetsreactie op Olympische Spelen 2028 heeft het kabinet zich ten doel gesteld dat meer mensen aan de maatschappij meedoen door sport. Het gaat hier niet alleen om de jongeren van de achterstandsgroepen maar ook de volwassen die nu weinig of niet meedoen aan de maatschappij.

Met VWS wil ik de komende tijd kijken hoe de resultaten van «meedoen aan sport « ook voor deze bredere doelgroep ingezet kunnen worden. VWS zal u hierover medio 2010 hierover informeren.

Kan minister een link leggen tussen de onderwijsproblematiek van de 3e generatie Molukkers en zijn beleid en begroting en is hij bereid in deze initiatieven te nemen om de problematiek op te lossen?

 Onderwijsprestaties van kinderen uit groepen nieuwe Nederlanders, waaronder ook de derde generatie Molukse jongeren, hebben zeker aandacht van dit Kabinet. Uw Kamer is hieromtrent recent, bij brief d.d. 20 augustus jl. (TK,2008–2009, 27 020 en 31 268, nr. 61), door de staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en mij geïnformeerd. Deze brief zal op 2 december aanstaande in een Algemeen Overleg met staatssecretaris Dijksma worden behandeld. Specifieke vragen kunnen tijdens dat overleg worden gesteld.

 Bij het tegengaan van onderwijsachterstanden bij Molukse jongeren is het Landelijk Steunpunt Educatie Molukkers (LSEM) betrokken. Daarnaast kunnen Molukse ouders deelnemen aan het Platform Allochtone Ouders (PAOO). Het PAOO is een landelijk project met activiteiten in dertig steden. Eén van de belangrijkste doelen van het PAOO is de versterking van de betrokkenheid van allochtone ouders bij school en onderwijs, waaronder ook het basisonderwijs en het voortgezet onderwijs.

 Op 12 november jl. is een nieuw Moluks samenwerkingsverband toegetreden tot het LOM. Uiteraard ben ik bereid om samen met Stass OCW in gesprek te gaan met dit Moluks samenwerkingsverband over de onderwijsproblematiek van de derde generatie.

Een experiment in Eindhoven om segregatie tegen te gaan is mislukt omdat de scholen zelf voor de inschrijving verantwoordelijk wilden blijven. Kan de minister hierop een reactie geven?

Navraag bij staatssecretaris Dijksma die eerst verantwoordelijke is voor dit beleidsterrein heeft opgeleverd dat de pilot in Eindhoven één van de in totaal elf pilots is, gericht op het tegengaan van segregatie in het basisonderwijs.

Onlangs heeft een bijeenkomst plaatsgevonden van de gemeente Eindhoven met schoolbesturen en ouders. De schoolbesturen hebben geen gezamenlijke inschrijfprocedure voor de basisscholen afgesproken, maar zich wel gecommitteerd om de segregatie stapsgewijs terug te brengen gedurende een periode van 8 jaar. Dit commitment moet nog verder worden geconcretiseerd. Er is zeker geen sprake van een mislukt experiment. De gemeente zoekt samen met de ambassadeur gemengde scholen Zeki Arslan, naar mogelijkheden voor concretisering. In 2010 wordt een brede bijeenkomst voor schoolbesturen georganiseerd in vervolg op de bijeenkomst «kleur in de klas» van oktober jl.

Vragen van het lid Staaij (SGP):

Gaat inburgering er ook daadwerkelijk toe leiden dat er in de stadsbus Nederlands gesproken gaat worden?

Inburgering zou er toe moeten leiden dat mensen hun weg weten te vinden in de Nederlandse samenleving. In de inburgeringscursus wordt daarom bijvoorbeeld ook aandacht besteed aan weten hoe het openbaar vervoer werkt en daar gebruik van kunnen maken. Het betekent natuurlijk niet dat er in de stadsbus alleen nog maar Nederlands gesproken mag worden. Er bestaat immers geen plicht tot het spreken van de Nederlandse taal in openbare ruimtes.

Wat wil de minister doen aan vervreemding die ontstaat door ondermeer gebedsoproepen, schotels, minaretten, megamoskeeën?

Nederland is een democratische rechtstaat waarin de vrijheid van godsdienst en levensbeschouwing in de grondwet verankerd is. Een ieder heeft het recht zijn godsdienst of levensovertuiging, individueel of met anderen, vrij te belijden, behoudens ieders verantwoordelijkheid voor de wet. Alle religies worden daarbij gelijk behandeld.

Dat brengt met zich mee dat het in de publieke ruimte binnen de wettelijke kaders toegestaan is om uiting te geven aan religieuze opvattingen, bijvoorbeeld door het oproepen tot gebed. Binnen de in Nederland geldende vrijheid van godsdienst hebben moslims recht op een gebedshuis of vergelijkbare locatie om hun geloof uit te oefenen, net als ieder ander in Nederland met een religieuze of levensbeschouwelijke achtergrond. Ik wijs er tevens op dat de bevoegdheid tot het verlenen van een bouwvergunning berust bij de gemeente en dat de gemeenteraad bevoegd is regels te stellen met betrekking tot de duur en het geluidsniveau van gebedsoproepen.

Ik neem de gevoelens van vervreemding die leven bij oorspronkelijke Nederlanders die hun wijken de laatste decennia hebben zien veranderen door de komst van grote aantallen nieuwe Nederlanders uiterst serieus.

Ik erken dat een veranderend straatbeeld, waarin het verschijnen van grote aantallen schotelantennes als voorbeeld genomen kan worden, een gevoel van onbehagen kan opleveren bij bewoners die van oudsher in de wijken wonen waar veel nieuwe Nederlanders zijn komen wonen. Hoewel toegestaan binnen de wettelijke kaders, kan door deze schotelantennes naar de buitenwereld de indruk ontstaan dat mensen enkel gericht zijn op het land van herkomst.

Daarom zet ik als verantwoordelijk minister voor Wonen, Wijken en Integratie in op ontmoeting en dialoog als middel om vervreemding tegen te gaan. Dit gebeurt onder andere in de programma’s Actief Burgerschap en Polarisatie en Radicalisering.

Integratie is houden van je land. Nationale symbolen en rituelen spelen daarbij een grote rol. Het Wilhelmus moet daarom aan bod komen in de inburgering. Gebeurt dat ook?

Zoals ik in het antwoord op de vraag over cultuur en identiteit in de inburgering heb aangeduid, wordt er in het inburgeringsexamen aandacht besteed aan onderwerpen als de Nederlandse cultuur, geschiedenis en nationale feestdagen.

Het Wilhelmus is nu niet in de eindtermen van het inburgeringsexamen in Nederland opgenomen. In de film «Naar Nederland», dat onderdeel uitmaakt van een voorbereidingspakket voor mensen die naar Nederland willen migreren, komt het Wilhelmus wel expliciet aan bod. Andere nationale symbolen als het koningshuis, Willem van Oranje en de Nederlandse vlag zijn verwerkt in het inburgeringsexamen buitenland dat mensen moeten afleggen in het land van herkomst.

Is er zicht op herziening van het beleid voor de subsidieëring van websites zoals «ikmetjou.nl»

Ik heb de Kamer recent geïnformeerd over de afspraken die ik gemaakt heb met de exploitanten van marokko.nl, tevens de subsidiënten van het project «ik met jou». Deze afspraken betreffende het modereren van de website van de exploitant. Ik wil dat op (mede) door de overheid gesubsidieerde websites geen discriminerende uitlatingen voorkomen. Vandaar mijn eis dat als iemand zich hieraan schuldig maakt de uitlating ook prompt verwijderd wordt. in De subsidie voor dit project loopt eind 2009 af.

Waarom wordt er in de integratievisie niet gerept over de Christelijke identiteit? Er wordt bij de Nederlandse waarden uitgegaan van de waarden die zijn ontstaan in de Verlichting.

In de integratiebrief wordt uitgegaan van de rechtsstaat als grondslag voor de samenleving. Hierin zijn belangrijke verworvenheden van onze samenleving veilig gesteld, zoals de gelijkheid van mannen en vrouwen, de positie van homoseksuelen, de vrijheid van meningsuiting en de vrijheid van godsdienst. Neutraliteit van de staat als het gaat om scheiding kerk staat is ook een verworvenheid. Deze verworvenheden zijn in het verleden bevochten en komen in deze zin voort uit de Nederlandse geschiedenis. Binnen de grenzen van de rechtsstaat hebben burgers de vrijheid om hun leven naar eigen inzicht vorm te geven, ook in godsdienstig opzicht.

Vragen van het lid Karabulut (SP):

Wat gaat de minister doen om de kwaliteit van het huidige inburgeringsonderwijs te verbeteren?

De kwaliteit van het inburgeringsonderwijs gaat mij zeer ter harte. Ik constateer dat ook in de Kamer dit onderwerp op grote belangstelling kan rekenen.

Op dit moment wordt een evaluatie uitgevoerd van de Wet inburgering waarin ook de kwaliteit van de inburgeringscursussen wordt geëvalueerd. Voor de zomer zal ik de Kamer informeren over de uitkomst van de evaluatie en de gevolgen die ik daaraan verbind.

Het is belangrijk te weten dat in het inburgeringsonderwijs gewerkt wordt met een Keurmerk, het Keurmerk Inburgeren voor aanbieders van inburgeringscursussen dat wordt beheerd door de Stichting Blik op Werk. Ingevolge de Wet inburgering wordt toezicht uitgeoefend op de inburgeringexamens door het KwaliteitsCentrum Examinering.

Per januari 2010 zal gestart worden met een zogenaamde benchmark: de rangschikking van inburgeringsaanbieders. De rangschikking gebeurt op basis van de slagingspercentages berekend op grond van de aantallen personen, die in één keer de verschillende onderdelen van het inburgeringsexamen of het Staatsexamen NT2 behalen. De rangschikking is ook gebaseerd op tevredenheidcijfers van de opdrachtgevers en cursisten (geaggregeerd op bedrijfsniveau). Hiermee ontstaat voor de gemeente inzicht in prestaties van instellingen en daarmee kan de gemeente bij de inkoop kiezen voor de beter presterenden.

Ik heb opdracht gegeven om een competentieprofiel docenten NT2 in inburgeringstrajecten te laten ontwikkelen. Dit profiel kan door taalaanbieders gebruikt worden om de kwaliteit van hun medewerkers, die betrokken zijn bij inburgeringsonderwijs, verder te ontwikkelen.

Daarnaast wordt in samenwerking met gemeenten een instrument ontwikkeld waarmee de gemeenten de docentkwaliteit bij taalaanbieders kunnen beoordelen. Dit wordt een praktisch instrument dat gemeenten in kunnen zetten bij bijvoorbeeld de aanbesteding, voortgang bewaken/bijsturen en bij de evaluatie.

Heeft de minister, gezien de huidige situatie waarin Oost-Europeanen zich bevinden (o.m. huisvesting, slecht betaalde arbeid, verdringing van anderen op de arbeidsmarkt) geleerd van de migratiegeschiedenis?

In de brief «Beleidsreactie onderzoeken MOE-landers» (I&I2009061417) die ik op 23 november 2009 naar de Tweede Kamer heb verzonden, sta ik hier uitgebreid bij stil. Ik ben me er zeer goed van bewust dat er nu weer een omvangrijke groep migranten naar ons land is gekomen om hier arbeid te verrichten van wie het nog onzeker is of men in Nederland zal blijven. Ik realiseer me júist dat de migratiegeschiedenis ons wat kan leren. Met de komst van de arbeidsmigranten uit de MOE-landen dringt zich de vergelijking op met de arbeidsmigranten uit de jaren zestig en zeventig waarin er ook omvangrijke groepen naar Nederland kwamen. Destijds werd verondersteld dat zij voor de duur van het werk zouden blijven om vervolgens weer terug te keren. De gevolgen van deze misvatting zijn bekend.

Echter, de uitgangspositie van de arbeidsmigranten uit de MOE-landen is aanzienlijk gunstiger dan van nieuwkomers in de jaren ’60 en ’70. De huidige groep is relatief hoog opgeleid, waardoor de aansluiting op de arbeidsmarkt naar verwachting beter is. Daarnaast zijn de sociaal-culturele verschillen minder groot door de herkomst uit landen met een Europese traditie. We zien dan ook op dit moment geen herhaling van de geschiedenis en het ziet er ook niet naar uit dat die herhaling zich zal voordoen.

Uit het Risborapport blijkt dat de positie van de arbeidsmigranten naar eigen tevredenheid is:

– Huisvesting: er is tevredenheid over de woonsituatie, men maakt een wooncarrière naarmate men langer in Nederland verblijft en met vindt het aangenaam om in Nederland te zijn..

– Slecht betaalde arbeid: Voor veel Nederlanders zou de verleende arbeid door arbeidsmigranten slecht betaald zijn, maar deze arbeidsmigranten verdienen hier aanzienlijk meer dan in het land van herkomst. Uit het Risborapport blijkt dat voor meer dan de helft van de respondenten de financiële situatie (aanzienlijk) is verbeterd ten opzichte van de financiële situatie in het land van herkomst. Hoewel men hier vaak werkzaam is onder het opleidingsniveau, is het toch een vrije keuze en verkiest men hier het weliswaar simpele, maar beter betaalde werk. Tenslotte is de verblijfsreden in Nederland juist de hogere verdiensten die men hier krijgt.

– Verdringing op de arbeidsmarkt: Uit het rapport van het SEO, «De economische impact van arbeidsmigratie uit de MOE-landen, Bulgarije en Roemenië» uit 2008, blijkt dat er geen sprake is van verdringing op de arbeidsmarkt (gegevens zijn van voor de crisis).

Ondanks deze gunstige huidige positie en relatief gunstige toekomstperspectieven, is het natuurlijk van groot belang om de ontwikkelingen nauwlettend te volgen. Ik wil voorkomen dat opnieuw een omvangrijke groep ontstaat die op grote sociaaleconomische achterstand komt te staan. Om die reden neem ik ook maatregelen die ik heb aangegeven in de brief «Beleidsreactie op de onderzoeksrapporten die op aan de Tweede Kamer is verzonden. Daarbij heb ik zeker oog voor misstanden in de huisvestingsvoorzieningen. Misstanden en overlast mag zich niet meer voordoen. De gemeenten hebben hierin vanuit hun regisseursrol een belangrijke taak in om dit te voorkomen. Ook hebben de gemeenten een belangrijke taak in de handhaving.

Wil de minister stoppen met losse subsidieprojecten zoals iftar-maaltijden? De SP wil de garantie dat de minister dit gaat ontmoedigen en onmogelijk maken. Wil de minister duidelijk maken welke projecten hij subsidieert.

Vanuit mijn ministerie geef ik alleen subsidie aan projecten die daadwerkelijk een bijdrage leveren aan de beoogde doelstelling die mijn ministerie van belang vindt. Daarbij zet ik in principe in op structurele resultaten en stimuleer ik zoveel mogelijk projecten die hun meerwaarde hebben bewezen.

Subsidie gaat alleen naar activiteiten die passen binnen de uitvoering van programma’s zoals Actief Burgerschap, Polarisatie en Radicalisering. Vaak zijn dit landelijke projecten, de meeste budgetten zijn gedecentraliseerd naar de gemeenten

Veel van de voorbeelden die door het lid Karabulut en andere leden worden genoemd, vallen niet onder mijn verantwoordelijkheid. Vaak vallen ze onder de autonome verantwoordelijkheid van gemeenten. Daar kan en wil ik niet in treden.

Wat moeten nieuwe Nederlanders doen om Nederlander te worden?

Met het begrip nieuwe Nederlanders laat ik juist zien dat migranten en hun kinderen er bij horen. Met de term nieuwe Nederlanders wordt in brede zin verwezen naar burgers van Nederland die in het buitenland geboren zijn of van wie tenminste één van de ouders in het buitenland geboren is. Het gaat hier om migranten en hun kinderen in Nederland van wie het merendeel de Nederlandse nationaliteit heeft. Hoewel het begrip juridisch imperfect is, verdient het begrip nieuwe Nederlander de voorkeur boven de aanduiding allochtoon. De term nieuwe Nederlander richt de blik op de toekomst en het erbij horen, terwijl de term allochtoon op het verleden is gericht (de herkomst) en door velen wordt ervaren als een negatieve boodschap van «buitengesloten worden».

Het begrip nieuwe Nederlanders zoals ik dat gebruik moet worden onderscheiden van het Nederlanderschap in juridische zin. Het Nederlanderschap kan worden verkregen via de naturalisatie- of optieprocedure. Met de naturalisatieprocedure kan het Nederlanderschap worden verkregen middels een bij de IND in te dienen verzoek. Bij Koninklijk Besluit kan vervolgens het Nederlanderschap worden verleend. Er moet dan een aantal eisen zijn voldaan, waaronder een met succes afgelegd inburgeringsexamen, de bereidheid om afstand te nemen van de huidige nationaliteit en de afwezigheid van een strafblad (laatste vier jaar geen gevangenisstraf uitgezeten, leer- of taakstraf uitgevoerd of hoge geldboete betaald). Verkrijging van het Nederlanderschap met de optieprocedure verloopt via de burgemeester van de woonplaats van betrokkene. Van deze procedure kan gebruik worden gemaakt door specifieke groepen vreemdelingen, waaronder mensen die meerderjarig zijn, in Nederland geboren zijn als kind van immigranten, sinds de geboorte in Nederland wonen én in het bezit zijn van een geldige verblijfsvergunning. Een andere groep is de groep mensen die tenminste drie jaar getrouwd zijn met een Nederlander en die tenminste vijftien jaar onafgebroken legaal in Nederland verblijven. Voor de optanten geldt niet de eis van een inburgeringsexamen. Zowel naturalisandi als optanten zijn verplicht deel te nemen aan de naturalisatieceremonie. Verder dienen zij voor uitreiking van het besluit ter verkrijging van het Nederlanderschap daarbij verplicht de verklaring van verbondenheid af te leggen.

Wil de minister op Europees niveau regelen dat de tewerkstellingsvergunning opnieuw wordt ingevoerd? (Voor EU-onderdanen)

Het Kabinet hecht bijzonder aan het vrij verkeer van werknemers in Europa. Nederland kent immers van oudsher een open, internationale, en dynamische economie. Deze open economie brengt ons welvaart. Eén van de pijlers van deze open economie is het vrij verkeer van werknemers. Het opnieuw invoeren van tewerkstellingsvergunningen voor EU onderdanen wordt in dat licht dan ook onwenselijk geacht. (Het vrij verkeer van werknemers binnen de EU is daarbij vastgelegd in de EU verdragen. Aanpassing van deze verdragen zou zeer gecompliceerd zijn).

Is de minister bereid een spreidingsoffensief in te zetten om segregatie te voorkomen (bij huisvesting en onderwijs) en werkelijke ontmoeting tussen de bewoners mogelijk te maken? Bijvoorbeeld afspraken met scholen, coorporaties, enz.

Allereerst deel ik het belang van het voorkomen van segregatie bij huisvesting en onderwijs. Zoals ik ook in mijn integratiebrief schreef staat gescheiden wonen ontmoeting en integratie in de weg. Dat wil ik tegengaan en ik ben een groot voorstander van gemengde wijken als het gaat om de sociaal-economische positie van mensen. Van ontmoeting in de directe omgeving met mensen die maatschappelijk meedoen en die enige ambitie tonen, gaat een positieve invloed uit. Ik ben ook een voorstander van gemengde buurten voor wat betreft de etniciteit. Ik ben erop tegen dat in onze samenleving parallelle gemeenschappen ontstaan. Gemengd wonen bevordert ontmoeting en biedt meer kansen tot meedoen in de maatschappij.

Ik heb daartoe al verschillende instrumenten genoemd in mijn brief: gemengd bouwen, wijkenaanpak en herstructurering, woonruimteverdeling waaronder experimenteren met variabele huren en sturing van de woonruimteverdeling via de herziene Huisvestingswet. En tenslotte wijs ik op de Rotterdamwet. Ik wijs er verder op (zie ook mijn antwoorden richting mw Sterk van het CDA over dit onderwerp) dat we in Nederland een traditie van kleurenblind woonbeleid kennen. Zo heeft de Huisvestingswet als uitgangspositie heeft: vrijheid van vestiging. Dat is ook in Europese verdragen vastgelegd en ik hecht daar zeer aan.

Ik zie ook dat op vele plekken in het land veel activiteiten worden verricht juist ook met het oog op de terugdringing van segregatie. Ik ga er van uit dat dit zich doorzet en dat op die wijze de verdere ontwikkeling van segregatie wordt beheerst en liefst wordt tegengegaan.

Wat dit aan gaat is er dus al op vele fronten sprake van een (vrijwillig) spreidingsoffensief om de ruimtelijke concentratie tegen te gaan. Ik ben bereid om in mijn reguliere overleggen met de G31, want daar doet zich dit verschijnsel het meest prangend voor, dit onderwerp te agenderen en hen te vragen hoe het hiermee staat in hun eigen gemeente, wat zij, in overleg met corporaties, daar aan doen.

De zorg over segregatie in het onderwijs klemt mij eveneens. Het gaat er juist om kinderen al zo vroeg mogelijk samen op te laten groeien en dat zij op die manier ook snel de taal kunnen leren. Dat is nodig om achterstand in de toekomst te voorkomen. Ik ben blij met de diverse initiatieven die steeds meer in het onderwijsveld worden ontwikkeld. Ik wijs naar de onlangs gehouden Inspiratiebijeenkomst over gemengde scholen in het basisonderwijs. Die heeft opnieuw laten zien hoe cruciaal het is als scholen en gemeenten en de ouders samen aan de slag gaan om dit te bereiken. Deze bijeenkomst heeft deelnemers aangezet tot concrete acties. En daarnaast zal in 2010 een vervolgbijeenkomst worden georganiseerd voor schoolbesturen en een brede bijeenkomst waarin de resultaten van de pilots (die in 11 gemeenten worden uitgevoerd) aan de orde komen. Het verslag van de Inspiratiebijeenkomst is te vinden op de website van FORUM: http://www.forum.nl/paoo/paoo.html

Vragen van het lid De Krom (VVD):

Waarom is de sollicitatieplicht voor alleenstaande allochtone moeders afgeschaft?

Vanuit de participatiedoelstelling van het kabinet is gekozen om mensen meer te stimuleren om te gaan werken of zich via scholing voor te bereiden op duurzame arbeidsinschakeling. Daarom is besloten om alleenstaande ouders in de gelegenheid te stellen zich te ontwikkelen via scholing. Alleenstaande ouders, dus niet alleen allochtone moeders, kunnen een tijdelijke ontheffing krijgen van de sollicitatieplicht. Een dergelijke vrijstelling wordt niet automatisch gerealiseerd, maar wordt op verzoek (door gemeenten) afgegeven en is gekoppeld aan een scholingsplicht.

Drempel voor toegang tot bijstand is te laag. Hij pleit voor de eerste 10 jaar geen uitkering voor de eerste 10 jaar geen uitkering op straffe van verlies van de verblijfstitel. Wat vindt de minister?

Met betrekking tot de vragen over het ingroeimodel sociale zekerheid en de beperking van het recht op bijstand voor vreemdelingen, verwijs ik naar de nota «Arbeidsmobiliteit en sociale zekerheid» (Kamerstukken II, 2009/10, 32 149, nr. 1, 29 september 2009).

In het Algemeen Overleg op 11 november jl., hebben uw Kamer en de Minister van SZW uitgebreid gediscussieerd over deze nota. Geconstateerd is dat de toegangspoort tot de Nederlandse verzorgingsstaat de laatste twee decennia al fors is versmald.

Hierbij kan worden gewezen op

– de invoering van de Koppelingswet

– selectieve migratie waarbij bij arbeidsmigranten van buiten de EU vooral wordt gekeken naar de bijdrage van migranten aan de welvaart van Nederland

– de bestaande ingroei-elementen in de sociale verzekeringen waardoor de hoogte van de uitkering (of het recht op uitkering) afhankelijk is van de verzekeringsduur.

– de nadruk die op werk boven uitkering en het feit dat slechts bijstand kan worden toegekend als de betrokkene een duurzame band met Nederland heeft.

Vanuit integratieperspectief is een langere termijn dan de huidige vijf jaar in het ingroeimodel onwenselijk, ook voor de groep huwelijks- en gezinsmigranten.

– Het gelijkheidsbeginsel en internationale verdragen zijn hierbij onder meer in het geding.

– Toegang tot elementaire sociale voorzieningen voorkomt het risico dat een groep mensen onder het sociale minimum raakt.

– Een dergelijke situatie zou ook negatieve uitkomsten hebben voor de integratiekansen van deze groep en hun kinderen.

– Dit laat onverlet dat ook voor deze groep geldt dat werk boven uitkering gaat en dat er in de Wet inburgering een nadrukkelijke koppeling is gelegd tussen de inburgeringsplicht en het recht op bijstand.

– Hierdoor is het risico dat men langdurig een beroep doet op de bijstand beperkter.

Waarom subsidieert de minister al die (religieuze) «knuffelprojecten» (bv. gescheiden zwemmen + inburgeren) en tegelijkertijd wel – generaal pardon – kansarme immigratie laten oplopen – bezuinigen op de politie – schrappen van de eigen bijdrage voor inburgering?

Veel van de voorbeelden die door het lid de heer De Krom en andere leden zijn genoemd, vallen niet onder mijn verantwoordelijkheid. Vaak vallen ze onder de autonome verantwoordelijkheid van gemeenten. Daar kan en wil ik in beginsel niet in treden.

Vooropgesteld zij dat ik van mening ben dat er geen projecten door de overheid moeten worden gesubsidieerd die nieuwe Nederlanders voortrekken en oude Nederlanders achterstellen. Ik ga ervan uit dat ook gemeenten projecten steeds toetsen op de vraag of ze niet botsen met de beginselen van onze rechtsstaat. Verder ligt een toetsing op doelmatigheid en maatschappelijk draagvlak van de projecten voor de hand, zoals dat overigens voor alle overheidsprojecten gebruikelijk is.

Voor beleid en projecten op rijksniveau geldt in ieder geval dat er niemand wordt voorgetrokken. Het integratiebeleid richt zich op de bestrijding van achterstanden en op het vergroten van contact en ontmoeting in de samenleving. Het uitgangspunt van de regeling Ruimte voor Contact (die overigens dit jaar eindigt) is dat het contact tussen verschillende groepen in de samenleving wordt bevorderd. Ruimte voor Contact richt zich dus juist niet op één specifieke groep.

Waarom kunnen mensen in een polygaam huwelijk gebruik maken van uitkeringen en krijgen zij een verblijfstitel in Nederland?

Op basis van de huidige regelgeving kan slechts één echtgenoot of echtgenote voor verblijf in aanmerking komen en dientengevolge voor een uitkering (indien men daar aanspraak op kan maken op basis van de algemeen geldende voorwaarden).

In de brief huwelijksmigratie van 2 oktober jl. heeft het kabinet aangekondigd de mogelijkheden te zullen onderzoeken om in het buitenland gesloten polygame huwelijken niet langer in Nederland te erkennen. Indien dit mogelijk blijkt, kan geen enkele partner uit een polygaam huwelijk een verblijfstitel krijgen omdat dan geen sprake is van een rechtsgeldig huwelijk.

Allochtone kinderen die ouders hierheen halen moeten zorgen voor een financiële garantstelling. Wat vindt de minister hiervan?

Tijdens het AO huwelijksmigratie op 18 november jl. is deze vraag aan de orde gekomen. In mijn recente brief aan uw kamer, die ingaat op de openstaande vragen uit dat AO, is aangegeven dat de garantstelling voor ouders wordt geschrapt met inwerkingtreding van de wet modern migratiebeleid, die bij koninklijke boodschap van 9 september 2009 bij uw Kamer is ingediend (Kamerstukken II, 2008/09, 32 052, nr. 1). De garantstelling wordt dan vervangen door een stelsel van bestuurlijke boetes en kostenverhaal bij uitzetting. Dit stelsel is naar verwachting meer effectief dan de huidige garantstelling. Deze wet modern migratiebeleid is zorgvuldig samengesteld en afgewogen. Er is daarom geen reden om terug te komen op voorstellen die in dat kader zijn gedaan.

De kosten voor inburgering voor niet inburgeringsplichtigen lijken uit de hand te lopen. De trajecten worden volgend jaar 1/3 duurder. Kan de minister regeren op het voorstel van de VVD om geen extra geld voor inburgering beschikbaar te stellen, maar dit geld te bestemmen voor extra blauw op straat.

Dhr De Krom is van mening dat de kosten voor inburgering voor niet-inburgeringsplichtigen uit de hand lijken te lopen, de trajecten worden naar zijn mening volgend jaar 1/3 duurder. Er moet geen geen extra geld gaan naar inburgering, maar deze middelen kunnen beter worden ingezet voor meer blauw op straat.

De vraag van de heer De Krom heb ik als volgt geïnterpreteerd. De heer De Krom stelt de facto dat belastinggeld goed besteed moet worden – dat zijn we aan elkaar, aan de samenleving verplicht – op dat punt vindt de heer De Krom mij aan zijn kant. Waar we van mening over verschillen, is het antwoord op de vraag of investeren in mensen die niet tot inburgering zijn verplicht zin heeft? Mijn antwoord daarop is ja, omdat niet investeren zoveel betekent als een belangrijke groep afschrijven. De negatieve maatschappelijke gevolgen van een dergelijke keuze zijn niet in termen van geld uit te drukken, maar leiden tot maatschappelijk onaanvaardbare achterstanden die het Kabinet nu juist wil bestrijden. Het zijn gemeenten die mij van hebben overtuigd, dat investeren, extra investeren nodig is en de komende jaren nodig blijft, juist voor de groep voor wie inburgering niet vanzelfsprekend is. Bijvoorbeeld omdat ze vanwege hun gebrekkige taalvaardigheid niet werken en ook daardoor het risico op uitkeringsafhankelijkheid groeit. Of omdat hun kinderen -vaak hier geboren en getogen- eerder de steun en toeverlaat van hun ouders zijn dan andersom. Dan blijven de rollen omgedraaid. Het zijn deze kinderen die het risico lopen in een achterstandsfuik terecht te komen, waaruit ontsnappen nauwelijks mogelijk is.

Daarnaast is er een aanzienlijke groep mensen die werkt en voor wie het combineren van werk en inburgering een (te) grote opgave is. Ik ben er daarom groot voorstander van dat deze mensen via het werk de Nederlandse taal leren en inburgeren op de werkvloer en ben bereid een deel van het extra geld daaraan te besteden.

Overigens hecht ik eraan erop te wijzen dat het gaat om een eenmalig extra bedrag van € 75 mln. voor het jaar 2010. Mijn uitgangspunt is dat we alleen extra middelen inzetten als dit ook leidt tot prestaties. Ik ben dus voornemens om in overeenstemming met het eerdere kabinetsbesluit alleen middelen in te zetten voor die gemeenten die bereid zijn extra inspanningen te verrichten. Daarnaast wil ik middelen beschikbaar stellen om knelpunten op te lossen. Daartoe beschik in 2010 eenmalig over een bedrag van € 75 mln. Daarvan zal € 25 mln worden ingezet voor het oplossen van knelpunten in gemeenten (meer gecombineerde trajecten van inburgering en werk/reïntegratie, verbeteren van de intake inburgering op de zgn werkpleinen, instapcursussen inburgering).De resterende € 50 mln is ten behoeve van die gemeenten die bereid zijn om extra inspanningen te verrichten om meer mensen in de inburgering te krijgen. Het gaat daarmee niet om een verhoging van de trajectprijs, maar om een extra investering om tot meer kwaliteit en hogere aantallen te komen.

Ik ben met VNG, G4 en G48 in een intensief bestuurlijk overleg gegaan, waarbij mijn inzet erop gericht is om in 2010 de ambitie van 60 000 trajecten af te spreken. Dat proces wordt in december afgerond.

Waarom kiest dit kabinet niet voor een ingroeimodel sociale zekerheid?

Met betrekking tot de vragen over het ingroeimodel sociale zekerheid en de beperking van het recht op bijstand voor vreemdelingen, verwijs ik naar de nota «Arbeidsmobiliteit en sociale zekerheid» (Kamerstukken II, 2009/10, 32 149, nr. 1, 29 september 2009).

In het Algemeen Overleg op 11 november jl., hebben uw Kamer en de Minister van SZW uitgebreid gediscussieerd over deze nota. Geconstateerd is dat de toegangspoort tot de Nederlandse verzorgingsstaat de laatste twee decennia al fors is versmald.

Hierbij kan worden gewezen op

– de invoering van de Koppelingswet

– selectieve migratie waarbij bij arbeidsmigranten van buiten de EU vooral wordt gekeken naar de bijdrage van migranten aan de welvaart van Nederland

– de bestaande ingroei-elementen in de sociale verzekeringen waardoor de hoogte van de uitkering (of het recht op uitkering) afhankelijk is van de verzekeringsduur.

– de nadruk die op werk boven uitkering en het feit dat slechts bijstand kan worden toegekend als de betrokkene een duurzame band met Nederland heeft.

Vanuit integratieperspectief is een nog langere termijn in het ingroeimodel onwenselijk, ook voor de groep huwelijks- en gezinsmigranten.

– Het gelijkheidsbeginsel en internationale verdragen zijn hierbij onder meer in het geding.

– Toegang tot elementaire sociale voorzieningen voorkomt het risico dat een groep mensen onder het sociale minimum raakt.

– Een dergelijke situatie zou ook negatieve uitkomsten hebben voor de integratiekansen van deze groep en hun kinderen.

– Dit laat onverlet dat ook voor deze groep geldt dat werk boven uitkering gaat en dat er in de Wet inburgering een nadrukkelijke koppeling is gelegd tussen de inburgeringsplicht en het recht op bijstand.

– Hierdoor is het risico dat men langdurig een beroep doet op de bijstand beperkter.

Vragen van het lid Verdonk (Verdonk):

Er is dit jaar 120 miljoen euro in de inburgering gestoken. Daar blijft een deel van over. Wat gebeurt er met het geld dat gemeenten niet hebben gebruikt voor inburgering?

De door u genoemde bedragen herken ik niet. In 2009 is er voor facilitering inburgering € 393,8 mln beschikbaar. De middelen voor inburgering voor de grotere gemeenten (de G31) zijn in 2009 nog verstrekt via het grote stedenbeleid. De afrekening met gemeenten over 2007 tot en met 2009 vindt plaats vanaf 2010. Deze middelen worden deels ingezet om in 2010 knelpunten op te lossen en een deel komt ten goede aan de generale middelen. Daarnaast hebben de kleinere gemeenten (de niet-G31) in 2009 via het participatiebudget inburgeringsmiddelen ontvangen. Dat budget moet worden besteed aan participatievoorzieningen. De verantwoording van en afrekening met gemeenten over het participatiebudget vindt plaats in 2010.

In het SCP-rapport wordt gesproken over 22 000 somaliërs. Wat is de peildatum? Hoeveel hebben er de laatste twee jaar een verblijfsvergunning gekregen? Wat gaat de minister doen om te zorgen dat probleem-somaliërs zo snel mogelijk laten vertrekken?

 De peildatum is 1 januari 2009.

 Uit het Jaarrapport Integratie 2009 van het SCP blijkt dat het aantal personen afkomstig uit Somalië met 7000 is afgenomen sinds 2000. Voor gegevens over aantallen verblijfsvergunningen voor Somaliërs over de laatste twee jaar verwijs ik naar de rapportage Vreemdelingenketen.

 De vraag naar toelating, verblijf of uitzetting is een verantwoordelijkheid van Justitie.

Er zijn tot nu toe 928 inburgeringstrajacten aangeboden. Vraag aande minister: Hoeveel examens zijn afgenomen? Welke resultaten heeft dit opgeleverd? Er lijkt een morele verplichting te zijn voor werkgevers om zorg te dragen voor de inburgering. Welke werkgegevers?

Op dit moment is nog niet bekend wat de resultaten zijn van de inburgeringsvoorzieningen die in 2008 zijn aangeboden aan de Midden- en Oost-Europeanen. Wat betreft de rol van de werkgevers: wanneer zij degenen zijn die arbeidsmigranten uit deze landen naar Nederland laten komen, hebben zij ook een maatschappelijke verantwoordelijkheid voor deze groep. Zowel op het gebied van huisvesting als op het gebied van inburgering. Vanuit deze morele verplichting zal de werkgever zorg moeten dragen dat inburgering voor deze groep tot stand komt. Er is al een aantal werkgevers die hier in de praktijk vorm aan geeft, zoals Heemskerk BV en de Vereniging voor Internationale Arbeidsbemiddelaars. Ik zal in gesprek treden met werkgeversorganisaties om te bepleiten dat dit navolging krijgt.

Naar boven