Aan de orde is de behandeling van:

het wetsvoorstel Aanpassing van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering tot invoering van een procedure voor deelgeschillen ter bevordering van de buitengerechtelijke afhandeling van letsel- en overlijdensschade (Wet deelgeschilprocedure voor letsel- en overlijdensschade) (31518).

De voorzitter:

Wij gaan proberen om deze hele wet vandaag af te ronden. Ik geef als eerste het woord aan mevrouw Van Vroonhoven-Kok van het CDA.

De algemene beraadslaging wordt geopend.

Mevrouw Van Vroonhoven-Kok (CDA):

Voorzitter. Er zijn vele manieren om je recht te halen en steeds meer raken wij ervan doordrongen dat de rechter niet altijd de aangewezen persoon is om de rechtzoekende uitsluitsel te geven. De rechter is duur, de procedure duurt vaak eindeloos en de uitkomsten zijn lang niet altijd bevredigend. Het is dan ook terecht dat het kabinet alternatieve wegen verkent.

Het wetsvoorstel geeft de rechtzoekende meer en wellicht ook effectievere instrumenten en het werkt bovendien kostenbesparend voor het Rijk. Immers, voor het oplossen van een geschil kan de rechtzoekende naar de rechter, maar de kans is groot dat hij bijvoorbeeld via het juridische loket, een geschillencommissie of mediation sneller en goedkoper uit is en ook nog eens een betere uitkomst krijgt.

Een dankbaar juridisch deelterrein waar heel wat winst te behalen is, is de letsel- en overlijdensschadepraktijk. Al jaren volgt de Kamer de slepende procedures op de voet. De financiële belangen zijn groot en de krachtsverhoudingen zijn echt ongelijk. De machtige verzekeraar die het zich kan permitteren om de boel te traineren, is in het voordeel. Gevolg zijn slepende procedures. Bijna iedere onderhandeling wordt zo doodgeslagen. In belang van allen zal het proces moeten worden "platgedrukt". De rechter kan daarbij een goede stok achter de deur zijn.

De afwikkeling van letselschadezaken is voor een belangrijk deel ook een kwestie van onderhandelen. Maar dan moet er wel eenduidigheid zijn over de aansprakelijkheidsvraag. Er moeten toch zeker regelingen mogelijk zijn die het mogelijk maken dat je met een redelijk snelle uitspraak van de rechter verder kunt als een onderhandelingsproces dreigt te stokken, zonder dat een en ander de boel jarenlang vertraagt?

De gedachte die in het wetsvoorstel is verwoord en verankerd, namelijk dat partijen in onderhandeling zijn en de verwachting hebben dat ze er samen uit kunnen komen en dat ze dan zullen kiezen voor een nieuwe geschilprocedure omdat je zo de bodemprocedure achterwege kunt laten, heeft onze volledige steun. De geschilprocedure levert niet alleen tijdwinst op, maar ook een aanmerkelijke verlichting van de werklast van de rechterlijke macht.

In de nota naar aanleiding van het verslag constateren wij dat de meeste vragen van de CDA-fractie naar tevredenheid zijn beantwoord. Ik zal desondanks nog een paar opmerkingen maken en enkele vragen stellen.

De deelgeschilprocedure geldt voor allerlei soorten geschillen. Een rechter wijst het verzoek alleen af als hij meent dat het onvoldoende zal bijdragen aan de totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst. Ik vind dat een goede zaak, want je dwingt de rechter daarmee om puntig tussenbeide te komen. Het doel van zijn ingrijpen is om de partijen weer aan de onderhandelingstafel te krijgen. Heel goed vinden wij ook de mogelijkheid van comparitie. Comparitie biedt de rechter namelijk de mogelijkheid om te bezien of er een schikking kan worden getroffen. Je houdt daarmee de partijen bij elkaar.

De belasting van de rechterlijke macht. Heeft de rechterlijke macht voldoende capaciteit om een verzoek om een deelgeschilprocedure op korte termijn te behandelen? Hoeveel rechters moeten hiervoor worden vrijgemaakt en opgeleid worden? Graag een reactie van de minister.

Ik kan mij voorstellen dat op verschillende deelterreinen een uitspraak van de rechter wordt gevraagd. Ik heb gevraagd of die verzoeken gebundeld kunnen worden. De minister antwoordt op die vraag niet. Hij stelt alleen dat een verzoek kan worden afgewezen, maar zegt niets over de vraag of bundeling van verzoeken wel of niet wenselijk is. Ik krijg op dit punt graag alsnog een reactie.

De verhouding met het tuchtrecht. De confraternele correspondentie, de correspondentie tussen advocaten, mag niet zomaar openbaar worden gemaakt. Maar voor een deelgeschilrechter is het van belang om zich een beeld van de zaak te kunnen vormen. De minister vindt dat niet zo belangrijk, omdat de meeste procedures zouden zien op de correspondentie tussen een advocaat en een verzekeraar. Dat wil zeggen op gewone juridische adviseurs. Er zou echter best wel eens een keer sprake kunnen zijn van twee advocaten. En dan is het aan de Nederlandse Orde van Advocaten om te beslissen of het noodzakelijk is om die gedragsregel aan te passen. Hier kom ik op een afweging van twee belangen, enerzijds het belang van de advocaat en anderzijds het belang van de rechtszoekende. Dit is een netelige kwestie. Heeft de minister inmiddels over dit onderwerp al contact gehad met de orde? Hoe wil hij reageren op deze zaak?

Ten slotte. Het gaat om een fundamentele wijziging van de bestaande situatie waar wij het vandaag over hebben. We introduceren een nieuwe manier van procederen. Er zullen ongetwijfeld nog veel praktische vragen opborrelen, bijvoorbeeld hoe dit instrument zich verhoudt tot andere gerechtelijke instrumenten zoals het voorlopige deskundigenbericht en het voorlopige getuigenverhoor.

Dan zijn wij ook weer terug bij het begin. Wij staan een fundamentele herbezinning van het gebruik van de rechter voor. De fase voorafgaand aan de gerechtelijke procedure kan veel beter worden benut. Civiele geschillenbeslechting hoeft niet altijd voor de rechter te worden uitgevochten. In dat licht wordt de mogelijkheid van een preprocessuele schikkingscomparitie geopperd, dat betekent dat je alles al bij elkaar brengt, voordat het bij de rechter is. Zou dit instrument voor de deelgeschilprocedure – vraag ik de minister ten slotte – dus misschien ook voor andere delen van het civiele recht kunnen worden geïntroduceerd?

Voorzitter. Ik wil de minister bedanken voor het feit dat hij de evaluatietermijn naar vier jaar heeft teruggebracht.

Mevrouw Gerkens (SP):

Leef eerlijk, wees niemand tot schade en geef ieder het zijne. Zo zei de Romeinse keizer Justianus nu al bijna 1500 jaar geleden. Het lijkt ook zo simpel: geef iedereen het zijne. De praktijk in de afwikkeling van letselschade en overlijdensschade is helaas anders.

Het zal je maar gebeuren: van de ene op de andere dag verander je buiten je schuld om door een ongeval van een hardwerkend, gezond persoon in een lichamelijk wrak en is je toekomst onzeker. Of nog erger: je nabestaanden moeten zien hoe ze het na jouw overlijden verder zonder jou gaan redden. Het zijn dramatische gebeurtenissen die diep ingrijpen in mensenlevens en het laatste waar je hoofd dan naar staat, zijn zakelijke onderhandelingen over de aard van je letsel en de financiële gevolgen daarvan.

Toch is dat wat wordt verwacht van benadeelden. Daarbij is er vanaf het begin sprake van een ongelijke positie tussen de aansprakelijke partij, veelal vertegenwoordigd door de verzekeraar, en de benadeelde. Bij de verzekeraar is de letselschaderegeling dagelijkse kost en gaat bij een schademelding een vast draaiboek in werking. Wat is de ernst van de schade? Wat is mogelijk het financiële risico? Is er sprake van persoonsschade? Vanaf het eerste moment wordt er zakelijk naar de schademelding gekeken. De benadeelde is op dat moment in een heel andere situatie. Hoe moet het met mijn werk? Hoe lang gaat dit duren? Word ik weer beter? Wie brengt mijn kinderen naar school? En vooral ook: wie moet ik bellen om mij hierbij te helpen? De benadeelde moet zijn weg vinden in het woud van belangenbehartigers die naar eigen zeggen allemaal het beste met hem voorhebben.

De heer Heerts (PvdA):

Voorzitter. Ik begrijp het betoog van mevrouw Gerkens, maar gaat zij ervan uit dat al die benadeelden geen vorm van rechtsbijstandsverzekering hebben?

Mevrouw Gerkens (SP):

Niet allemaal. Er zijn natuurlijk benadeelden die wel verzekerd zijn, maar een groot deel van de benadeelden heeft inderdaad geen vorm van rechtsbijstandsverzekering.

Voorzitter. Helaas moeten wij constateren dat betrokkenen niet altijd het beste voor hebben met de belangen van de benadeelde. Steeds vaker duiken er berichten op over belangenbehartigers die hun eigen belang en hun eigen portemonnee vooropstellen. Als er dan eenmaal een traject op gang gekomen is, waarbij de benadeelde contact heeft met de verzekeraar, kan het nog lang duren. De verhalen over verzekeraars die schadeafwikkelingen traineren, zijn allen bekend. Ik wijs bijvoorbeeld op eerdere rapporten van Stichting De Ombudsman en ook televisieprogramma's zoals Radar en Zembla die hier aandacht aan hebben besteed.

Naarmate het financiële belang toeneemt, gaat de trukendoos van de verzekeraars verder open. Benadeelden worden geobserveerd, er wordt geprobeerd om zonder toestemming medische gegevens te verkrijgen en ze worden financieel uitgerookt. Het devies bij de verzekeraars lijkt te zijn dat er bij grote schades nog altijd betaald kan worden, maar dat eerst geprobeerd wordt om de schade-uitkering naar beneden te krijgen. Dat is niet omdat de benadeelde geen recht zou hebben op een hoger bedrag, maar omdat men zo min mogelijk wil uitkeren. Waar een onwrikbare houding toe kan leiden, hebben wij helaas de afgelopen tien jaar gezien in de legionellazaak. Vandaag bespreken wij het wetsvoorstel deelgeschilprocedure voor letsel- en overlijdensschade. Deze procedure moet gaan bijdragen aan de vereenvoudiging en versnelling van de buitengerechtelijke afhandeling van letsel- en overlijdensschade. De SP-fractie is een groot voorstander van het doorbreken van de jarenlange procedures die nu in dit soort zaken helaas aan de orde van de dag zijn.

De minister antwoordt in de nota naar aanleiding van het verslag dat de verzekeraar ook belang heeft bij een snelle afwikkeling. De minister noemt als voorbeeld de hogere wettelijke rente en de extra advocaatkosten die anders moeten worden betaald. Ik vrees toch dat de minister op dit punt de realiteit uit het oog verliest. De verzekeraars maken deze afwegingen nu al en het resultaat is bekend. Bij grote financiële belangen loont het blijkbaar om die extra kosten voor lief te nemen. Laten wij eerlijk zijn, zij kunnen het zich financieel ook veroorloven. Een slachtoffer met letselschade heeft die positie niet en beschikt gewoon over minder tijd en geld dan een verzekeraar. Wij hopen dat de deelgeschilprocedure kan bijdragen aan het verkorten van de duur van de afwikkeling, die ook buitengerechtelijk vaak jarenlang duurt.

Ik heb mij enigszins verbaasd over een opmerking van de minister in de nota naar aanleiding van het verslag. De minister zegt dat de vraag of een deelgeschilprocedure de aangewezen weg is, niet afhangt van de betrokken financiële belangen, maar van de aard van de vraag die de partijen verdeeld houdt. De omvang van de financiële belangen is volgens de minister bijvoorbeeld van geen belang bij de vraag of er een deskundige moet worden benoemd. Ik ben bang dat ik de minister uit de droom moet helpen. Het gaat in letselschadezaken altijd om financiële belangen. Ook een geschil over het benoemen van een deskundige gaat over geld. De conclusies van die deskundige zullen immers worden vertaald in financiële gevolgen.

Dat maakt de situatie vaak zo schrijnend voor slachtoffers met letselschade. Er valt niet aan te ontkomen, maar er wordt onderhandeld over een prijs, over het verlies van gezondheid, het verlies van levensvreugde, het verlies van arbeidscapaciteit of het verlies van een dierbare. Het gaat in letselschadezaken altijd over geld. Dat moeten wij goed voor ogen houden.

Mijn fractie vindt het een goede zaak dat het aantal deelgeschilprocedures niet wordt beperkt. De rechter kan immers uitstekend beoordelen of een deelgeschilprocedure kan bijdragen aan de oplossing. Het kan in het ene geval misschien een aantal procedures zijn, terwijl in het andere geval één procedure al te veel is. Gelet op de grote diversiteit in individuele omstandigheden is het daarom een goede keuze om dit aan de rechter over te laten.

De werklast van de rechterlijke macht is een volgend punt waarover onduidelijkheid bestaat. De minister verwacht dat deelgeschilprocedures niet zullen leiden tot een extra belasting bij de rechterlijke macht omdat het aantal bodemprocedures zal verminderen. Het is een nogal rooskleurige voorstelling van zaken en de minister geeft dit ook onomwonden toe. Wij weten gewoon niet of de rechterlijke macht extra zal worden belast. Wij kunnen alleen de evaluatie van de wet op dit punt afwachten.

Dat neemt niet weg dat wel een aantal effecten te voorzien is.

De heer Teeven (VVD):

Mevrouw Gerkens werpt inderdaad een terecht punt op. Is zij er een voorstander van dat wij er als wetgever naar moeten streven dat de deelverschilprocedure en de eventueel te volgen bodemprocedure altijd bij de, in persoon dezelfde, absolute en relatieve competente rechter plaatsvindt? Dat zou de werklast kunnen verminderen, want dan hoef je je niet iedere keer in te lezen in zowel het deelgeschil als het totale geschil.

Mevrouw Gerkens (SP):

De heer Teeven heeft hierover een amendement ingediend. Ik heb dat gezien. De gedachte erachter vind ik sympathiek, maar in de praktijk zal dit toch lastiger uitvoerbaar zijn. Het is mogelijk dat een deelgeschilprocedure bij de kantonrechter voorkomt en dat uiteindelijk de procedure zelf zo gecompliceerd wordt dat het een bodemprocedure wordt. Dan willen wij daarnaar toch een rechter laten kijken die veel meer gespecialiseerd is. Er is daarmee net een proef uitgevoerd in Amsterdam. Er zijn wellicht ook andere praktische bezwaren. Wat doen wij als de rechter op vakantie is of wellicht geen rechter meer is? De gedachte van de heer Teeven is sympathiek en de conclusie dat dit veel werklast kan schelen, deel ik. Maar de uitvoering vind ik complicaties opleveren.

Er is wel een aantal effecten te voorzien, zei ik. Met de dreiging van de verhoging van de competentiegrens naar € 25.000 zal wellicht in een aantal simpelere zaken de deelgeschilprocedure bij de kantonrechter komen. Volgens de minister zal de verhoging van de competentiegrens ontegenzeglijk van invloed zijn op het aantal zaken dat door de kantonrechter zal worden behandeld. In hoeverre is dit een voordeel? Is immers bij de verhoging van de competentiegrens niet aan de orde geweest dat ingewikkelde zaken die bij de sector kanton komen meervoudig zullen worden afgedaan? En wat is dan het criterium voor de hoogte van de vordering? Wanneer het bijvoorbeeld gaat over een geschil over de inkomenscomponent als deel van de schade, is dan de hoogte van de vordering van het deelgeschil de maatstaf, of de hoogte van de vermoedelijke totale schade? En deelt de minister de mening dat de kantonrechter alleen een rol kan spelen bij eenvoudige letselzaken?

Dit brengt mij bij de procesvertegenwoordiging. De SP acht procesvertegenwoordiging nodig in deelgeschilprocedures. Geschillen die in deelprocedure worden voorgelegd, zijn vaak bepalend voor een verdere afwikkeling van de totale zaak. Een fout is snel gemaakt met een grote, rechtvaardige en deskundige belangenbehartiger. Terecht wordt ook op dit punt gewezen door de vereniging letselschadeadvocaten. Een verhoging van de competentiegrens tot € 225.000 maakt deskundige bijstand des te meer nodig.

Hiermee kom ik ook op het punt van de kosten van de deelgeschilprocedure. De procedure onderscheidt zich van andere rechtsmiddelen doordat de kosten van de deelgeschilprocedure als buitengerechtelijke kosten voor rekening komen van de aansprakelijke. De SP vindt dat een goede zaak, omdat daarmee een belangrijk obstakel wordt weggenomen voor de benadeelde. Benadeelden hebben geen belang bij vertraging van de afwikkeling, maar zouden anders wellicht omwille van de kosten moeten afzien van een deelgeschilprocedure. Die drempel wordt nu weggenomen en de verzekeraar zal dan wellicht tot een andere afweging in de onderhandelingen komen. Hiermee wordt ook de benadeelde in de positie gebracht dat hij een gerechtvaardigd belang in een deelgeschilprocedure aan de orde kan stellen zonder daarbij gehinderd te worden door financiële drempels. Daarbij is het van belang om te onderkennen dat de rechter altijd een afweging zal maken over de wenselijkheid van de deelgeschilprocedure. Wegen de te investeren tijd, geld en moeite op tegen het belang van de vordering en de bijdrage die de procedure kan leveren aan de totstandkoming van een buitengerechtelijke afwikkeling? De rechter zal een dubbele redelijkheidstoets moeten hanteren.

Volgens het wetsvoorstel wordt artikel 241 Rechtsvordering van toepassing op de kosten van de deelgeschilprocedure. Wanneer de aansprakelijke een bodemprocedure begint, verschieten de kosten van de deelgeschilprocedure van kleur. De SP vindt dat ongewenst. Hiermee blijft onzekerheid bestaan voor de benadeelde tijdens de afwikkeling. Het belang van de toegang van de benadeelde tot de deelgeschilprocedure wordt door de SP zwaarder gewogen dan het toepassen van artikel 241. Wij hebben daarom een amendement ingediend om artikel 241 Rechtsvordering niet van toepassing te laten zijn op de kosten van de deelgeschilprocedure, te meer omdat er een zo nadrukkelijke rechterlijke toets is voorafgegaan aan die deelgeschilprocedure.

De SP hoopt van harte dat de deelgeschilprocedure in de praktijk een bijdrage kan leveren aan de versnelling en vereenvoudiging van de letsel- en overlijdensschade. Te vaak duurt de afwikkeling van letselschadezaken te lang, en wordt er eerder leed toegevoegd dan leed vergoed. Wij zijn daarom positief over dit wetsvoorstel, maar dan wel met kritische kanttekeningen en suggesties voor verbetering. Het doel dat ons allemaal voor ogen staat, is tenslotte: geef ieder het zijne.

De heer De Roon (PVV):

Voorzitter. De Partij voor de Vrijheid is van mening dat de deelgeschilprocedure zoals voorgesteld in het thans voorliggende wetsvoorstel een welkome aanvulling is op de al bestaande procesrechtelijke instrumenten die gericht zijn op, of kunnen bijdragen aan de beëindiging van een geschil. Door middel van dit wetsvoorstel kan worden voorkomen dat jarenlang over allerlei aspecten van verzekeringsaansprakelijkheid in een geval van letsel- of overlijdensschade moet worden geprocedeerd. Behalve dat hier hoge kosten mee gemoeid kunnen zijn, dient ook de emotionele belasting niet onderschat te worden. Het is voor de schade lijdende partij zwaar genoeg dat zij schade heeft geleden en een langdurige rompslomp met een koppige verzekeraar is een zware belasting. Als de onderhandelingen op een deelonderwerp in een impasse komen, is het goed dat over dat onderwerp dus een beslissing van de rechter kan worden gevraagd. Dit is beter voor zowel degene die schade heeft geleden alsook voor de rechtspraak, die op deze manier hopelijk minder belast zal worden.

Momenteel is het toepassingsgebied van het wetsvoorstel beperkt tot personenschade, omdat juist hier de wens leeft een buitengerechtelijk traject bij de afhandeling van personenschade te versterken. In een later stadium kan, mede naar aanleiding van de in dit wetsvoorstel voorziene evaluatie, worden bezien of uitbreiding van het toepassingsgebied ook aanbeveling verdient. Ik vraag de minister of er al wordt gedacht aan andere terreinen waarop die uitbreiding zou kunnen plaatsvinden.

Er is gekozen voor een ruime termijn van welteverstaan vier jaar voor een evaluatie, om zo voldoende ervaring op te kunnen doen en betrouwbare conclusies te kunnen trekken. Ik ben het met de minister eens dat er na een redelijke termijn pas echt een goede evaluatie kan plaatsvinden. Een termijn van vier jaar achten wij adequaat. Mocht er eerder sprake zijn van ongewenste ontwikkelingen in de toepassing van de deelgeschilprocedure, dan zullen wij natuurlijk eerder met de minister in gesprek gaan.

Het is niet de bedoeling van het kabinet dat de schadeafwikkeling in deelgeschillen wordt opgesplitst, zodat de rechter steeds opnieuw over een deelgeschil moet oordelen. Niet uitgesloten is echter dat er wel meerdere deelgeschilprocedures nodig blijken om tot een alomvattende goede afwikkeling van de schade te komen. Ik kan mij vinden in het feit dat in sommige gevallen meer dan een deelgeschilprocedure nodig zal zijn om die goede afwikkeling te bereiken. Een expliciete limitering in de wet van het maximaal toegestane aantal deelgeschilprocedures in een zaak lijkt mij niet wenselijk. In het wetsvoorstel wordt het oordeel daarover aan de rechter overgelaten en daarin kunnen wij ons vinden. Op dit punt is rechterlijk maatwerk het meest billijk en ook geboden.

De heer Teeven (VVD):

Voorzitter. Het wetsvoorstel is bedoeld om de buitengerechtelijke afwikkeling van letsel- en overlijdensschade te versnellen en te verbeteren. In de praktijk blijkt dat de afwikkeling van dergelijke zaken veel tijd kost, doordat partijen het over kleine onderdelen niet eens kunnen worden. Hierdoor wordt soms de kern van de zaak uit het oog verloren.

De Wet deelgeschillen voor letsel- en overlijdensschade zoals die nu voorligt, zorgt ervoor dat een van beide partijen of beide voor een dergelijk punt naar de rechter kunnen stappen. Zo ontstaat er snel zekerheid en kunnen partijen dooronderhandelen.

Dit wetsvoorstel heeft een aantal gevolgen voor de praktijk. Er kan een korte procedure bij de rechtbank komen over een deel van het verschil. De uitspraak is bindend en niet voor hoger beroep vatbaar. Beide betrokkenen hebben het recht om onafhankelijk van elkaar een deelgeschilprocedure te starten. Ten aanzien van de procesvertegenwoordiging wordt aangesloten bij de vraag welke rechter de zaak behandelt. Er is een ruim toepassingsgebied en dat vindt mijn fractie een goede zaak. Er is geen beperking tot spoedeisende zaken.

De VVD-fractie is van mening dat deze procedure kan helpen bij het bespoedigen en verbeteren van beslissingen in dergelijke geschillen en het lijkt vooral in het belang van het slachtoffer om zo spoedig mogelijk te weten te komen waar hij of zij aan toe is.

Bij de schriftelijke inbreng hebben wij een aantal vragen gesteld aan de minister en hij heeft deze naar onze tevredenheid beantwoord. Ik heb nog een enkele vraag. De VVD-fractie acht het onwenselijk dat een deelgeschilprocedure ook kan worden gevoerd indien al een bodemprocedure aanhangig is en hierbij twee verschillende rechters zijn betrokken. Er is gevraagd of het de duidelijkheid niet ten goede komt deze samenloop uit te sluiten. De minister was het daar niet mee eens. Hij stelt dat de oplossing van geschillen tussen partijen altijd de voorkeur heeft en daar heeft hij gelijk in. Tevens zegt hij dat de rechter die over de bodemprocedure beslist, de procedure kan schorsen om bijvoorbeeld naar een mediator te verwijzen.

Dat is allemaal waar, maar als dan slechts een deelgeschil hen in de weg staat, wil de minister dat de deelgeschilprocedure ook openstaat zonder dat partijen het geschil van de rol moeten halen. Wij onderschrijven het belang van het komen tot een oplossing in een geschil, maar wij zien toch graag dat het behandelen van een bodemprocedure en deelgeschillen altijd bij een en dezelfde absolute en relatief competente rechter plaatsvindt. Dat zal de overzichtelijkheid en de efficiëntie ten goede komen en de werklast van de rechters verlichten. Het voorkomt ook dat meerdere rechters zich onnodig over een bepaald feitencomplex moeten buigen. Al naar gelang de beantwoording van de minister, zal ik nog de afweging maken het amendement eventueel terug te trekken.

Eigenlijk was er na vijf jaar pas een evaluatieperiode gepland, maar dat duurde ons iets te lang. Gelukkig heeft de minister er een periode van vier jaar van gemaakt. Wij hadden liever een periode van drie jaar gezien, maar wij kunnen ermee leven. Wij hopen wel dat, als er correcties nodig zijn, die tussentijds kunnen worden aangebracht.

Dan nog iets over het in te dienen amendement. Het is in het belang van een efficiënte rechtspraak dat zaken die kunnen worden geconcentreerd qua kennisconcentratie, bijvoorbeeld bij een en dezelfde rechter, daadwerkelijk ook worden geconcentreerd. Wat is de zienswijze van de minister daarop? Er is wel iets geregeld in artikel 1019w, lid 2, maar het amendement beoogt dat dit ook gebeurt als bijvoorbeeld over meerdere deelgeschillen moet worden geoordeeld, of als in eerste instantie wordt geoordeeld over een deelgeschil en daarna over de bodemprocedure.

Wij zullen dit wetsvoorstel steunen, omdat wij denken dat het in ieder geval een belangrijke bijdrage levert aan het oplossen van kleine geschillen.

De heer Heerts (PvdA):

Voorzitter. Er komt een eenvoudige en snelle toegang tot de rechter als partijen er in een letsel- of overlijdensschadezaak door onenigheid over een deelgeschil zelf niet meer uitkomen. Dat streven in het wetsvoorstel ondersteunt mijn fractie van harte. Een snellere afhandeling van de buitengerechtelijke kosten steunen wij ook. In mijn periode bij het bureau beroepsziekten van de vakcentrale FNV heb ik mee mogen maken hoe lang verzekeraars zaken kunnen traineren, soms zelfs zo lang dat betrokkene al was overleden. Het gaat dan niet alleen over een legionellazaak. Ik denk ook aan vele zaken in het kader van asbest of de schildersziekte, ook wel OPS genoemd, die ook wel het gevolg is van het lang werken met thinner. Daar weten wij heel veel van. Met andere woorden, het wetsvoorstel dat wij nu behandelen is een buitengewoon belangrijk wetsvoorstel. Daarmee kan het zogenaamde dubbele lijden, wat veel benadeelden vaak moeten ondergaan, niet alleen vanwege soms het verlies van personen, maar ook vanwege de ellende van de handicap nadat je iets vreselijks is overkomen, of dat nu op de weg is of op de plek waar je werkt, iets worden verlicht, ook al is het allemaal verschrikkelijk. Je moet soms in je eentje opboksen tegen de machtige verzekeraars. Het is dan heel goed dat je je verzekerd weet van de steun van bijvoorbeeld vakbonden of consumentenorganisaties.

Wij zijn het in het algemeen dus heel erg eens met het streven van deze wetgeving en het voorkomen van onnodige belasting van de rechterlijke macht. Als een deelgeschil kan helpen om de rest van het geschil te bespoedigen qua afhandeling, dan moeten wij dat ondersteunen. Wij hebben in de schriftelijke ronde een aantal vragen gesteld. Die zijn door het kabinet naar behoren beantwoord. Over de steun van het wetsvoorstel hoeft de minister niet te twijfelen. Toch hebben wij nog een aantal vragen.

Eerst iets over de werklast van de rechterlijke macht, ook in relatie tot de kantonrechtergrens waarover wij binnenkort ook komen te spreken. Ik sluit mij aan bij de vragen die op dat punt door de collega's zijn gesteld.

Ik ga even in op wat de heer Teeven erover heeft opgemerkt. Hij heeft een amendement op dat punt ingediend. Het hangt in belangrijke mate af van wat de minister ervan vindt, maar het principe dat zoveel mogelijk kennis in de rechterlijke macht bij één rechter terechtkomt, al zal die wel eens op vakantie zijn, deelt mijn fractie. Dat scheelt naast een hoop lezen ook veel ellende, in die zin dat een benadeelde of een slachtoffer zich voor de zoveelste keer moet verantwoorden voor een nieuw persoon. Ik hoop dat de minister op dit amendement wil ingaan, net als op het amendement van mijn collega Gerkens van de SP-fractie.

Stel dat dit wetsvoorstel door de Eerste Kamer wordt aangenomen. Over het doel van het wetsvoorstel is al voldoende gezegd. Hoe ziet de minister de voorlichting voor zich, opdat bij alle burgers bekend wordt dat je een deelgeschil kunt voeren, mocht dat nodig zijn? Hiertoe moet overlegd worden met de Raad voor de rechtspraak en met consumentenorganisaties. Een en ander is natuurlijk niet zo sexy als je gezond aan lijf en leden bent. Als je niets mankeert, denk je daar niet direct aan. Ik wil de minister vragen hoe hij door actieve voorlichting, niet alleen van de rechterlijke macht, maar zeker ook van belanghebbenden, ervoor zorgt dat wij over vier jaar, als wij de zaak gaan evalueren, op basis van een aantal casussen kunnen zeggen dat het wetsvoorstel dat wij nu behandelen en straks hopelijk door de Eerste Kamer wordt aanvaard een bijdrage heeft geleverd. Op het moment van inwerkingtreding van de wet betekent dit een heel actieve wervingscampagne, al klinkt dit wat luguber bij dit onderwerp. Kan de minister hierop ingaan?

Voor het overige wachten wij de reactie van de minister op de amendementen af. In tweede termijn zal ik melden hoe de PvdA-fractie hierover denkt.

De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.

Minister Hirsch Ballin:

Voorzitter. Het wetsvoorstel dat vandaag in de Kamer wordt behandeld, heeft naar onze overtuiging veel betekenis voor een onderwerp dat mensen die letsel hebben ondervonden of een sterfgeval te betreuren hebben, bezighoudt. Zoals zo-even in het debat terecht werd opgemerkt, gaat het altijd om schade, maar het gaat ook om mensen. Bij dit soort geschillen is het bij uitstek van belang dat de behandeling niet gecompliceerder is dan nodig is en dat waar mogelijk buiten de rechter om tot een bevredigende afdoening van een twistpunt kan worden gekomen, tot een regeling van de afwikkeling van letsel- en overlijdensschade.

De buitengerechtelijke afwikkeling van overlijdensschade en letselschade staat de laatste jaren dan ook volop in de belangstelling. Vanuit het ministerie van Justitie alsook vanuit andere organisaties is eraan meegewerkt om daarin naar verbeteringen te zoeken en deze tot stand te brengen. Deze liggen voor een deel buiten het vlak dat door de wetgeving wordt bestreken, maar voor een deel ook in de wetgeving zelf. Vandaar dat er een aantal initiatieven nodig en zinvol bleek te zijn. Ik noem de Gedragscode Behandeling Letselschade met een normering voor de buitengerechtelijke afwikkeling van letselschadeclaims, een code waarin afspraken zijn neergelegd voor wat er gaat gebeuren, welke stappen er moeten worden gezet en binnen welke termijnen, en die naar mijn mening veel heeft bijgedragen aan het beter draaglijk maken van wat zich op dit terrein voordoet.

Het wetsvoorstel zouden wij kunnen zien als een soort wettelijke evenknie van wat er in de gedragscode staat. Het is een andere benadering. "Deels buiten de wetgeving om en deels in de wetgeving", zei ik zonet al. Het bevat dan ook vooral procedurele normen voor de geschillen waaraan de rechtspraak te pas kan komen. Dan verwachten wij dat de procedure voor deelgeschillen een zinvolle oplossing biedt: een eenvoudige, snelle toegang tot de rechter voor oplossing van deelgeschillen in de buitengerechtelijke onderhandelingsfase, zodat waar men de rechter nodig heeft, dit het uitgangspunt van buitengerechtelijke afwikkeling niet verstoort.

Ik wil in dit verband niet onverlet laten dat mevrouw mr. D. de Groot, die nu raadsheer is in het gerechtshof Arnhem, in 2005 de contouren van deze bijzondere procesvorm heeft geschetst, dat hierop door vrijwel alle bij de schaderegeling betrokken organisaties en beroepsgroepen enthousiast is gereageerd en dat dit enthousiasme nadien onverminderd is gebleven. Hadden wij op dat moment reeds de internetconsultatie over wetgeving toegepast waarvan wij gisteren publiekelijk de start hebben gemarkeerd– daarvoor was ook belangstelling van de voorzitter van de vaste commissie voor Justitie en van de buitenwacht – zou dit bij uitstek een wetsvoorstel zijn geweest dat wij graag daar hadden geplaatst. Uit de enthousiaste reactie in traditionele vorm die er inmiddels is geweest weten wij nu dat daaruit veel steun en aanvullende suggesties voor een goed gebruik van de procedures zouden zijn voortgekomen.

Ook daarom stel ik het op prijs dat aan dit wetsvoorstel aandacht is besteed, ook met aandacht voor de finesses, in de behandeling van het wetsvoorstel vanmiddag in de Kamer. Ten blijke daarvan dat wij ook zelf de finesses niet uit het oog verliezen, meld ik dat er in artikel I, waar het gaat om de tekst van artikel 1019bb, het woord "vierde" in de verwijzing naar artikel 1019cc moet worden vervangen door "derde". Bedoeld is het derde lid van artikel 1019cc en niet het vierde lid. De accuratesse van wetgeving verplicht mij om dit in een nota van wijziging neer te leggen. Deze overhandig ik bij dezen door tussenkomst van iemand die daarvoor gereedstaat graag aan u, mevrouw de voorzitter.

De voorzitter:

Een nota van wijziging wordt nu aangeboden.

Minister Hirsch Ballin:

Ik kom op een aantal vragen over de uitwerking en de toepassing die door de leden van de Kamer vanmiddag aan de orde zijn gesteld. Mevrouw Van Vroonhoven stelde de belangrijke vraag of de rechterlijke macht qua capaciteit gereedstaat om deze zaken in behandeling te nemen. Daarover hebben we gesproken met de Raad voor de rechtspraak. Deze bereidt zich voor op de invoering van deze nieuwe procesvorm, ongetwijfeld in het vereiste tempo. Als de Kamer instemt met dit wetsvoorstel, hoeft alleen nog de behandeling in de Eerste Kamer te volgen. Ik heb inmiddels van de raad begrepen dat er voldoende capaciteit is om deze zaken te behandelen. Mijn ministerie is intussen ook betrokken bij een opleiding, die aan rechters zal worden aangeboden zodra de datum van invoering in zicht komt.

Mevrouw Van Vroonhoven-Kok (CDA):

Zou het amendement van de heer Teeven, dat gaat over de bundeling van zaken bij een rechter, een handreiking kunnen bieden om de nodige capaciteit te verkrijgen?

Minister Hirsch Ballin:

Ik ga graag in op de vraag of het goed is om te bundelen en of daarvoor een amendement nodig is. Als ik aan de beantwoording van de vragen van de heer Teeven toe ben, zal ik erop terugkomen.

Mevrouw Van Vroonhoven heeft ook in haar termijn de bundeling aan de orde gesteld. Je zou hierbij kunnen denken aan bundeling van verzoeken met betrekking tot vragen van materiële of procedurele aard, bijvoorbeeld aan een verzoek om te beslissen over de aansprakelijkheid en aan een verzoek om te beslissen over de vraag of een deskundige gehoord moet worden. De ene vraag is materieel van aard, de andere procedureel. Dat soort verzoeken tot een deelgeschilbeslissing kan worden gebundeld. Bepalend voor de vraag of het verzoek ook wordt toegewezen, is het voorgestelde artikel 1019z van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. De rechter wijst het verzoek af als de verzochte beslissing naar zijn oordeel onvoldoende kan bijdragen aan de totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst. Uiteraard stemt hij toe als dit wel het geval is. Als in een geschil een groot aantal verzoeken om een beslissing van vergelijkbare aard of dezelfde inhoud wordt gedaan, kan dit inderdaad worden gebundeld. Maar je kunt ook in de situatie terechtkomen dat een bodemprocedure zou moeten worden gevolgd. Daarvoor hebben partijen de ruimte. Daarvoor heeft ook de rechter de ruimte.

Mevrouw Van Vroonhoven heeft verder gevraagd of er ook overleg is geweest met de advocatuur. De Nederlandse Orde van Advocaten heeft gedragsregels voor het openbaar maken van de correspondentie, die men confraternaal noemt, ook al speelt ze zich tussen sorores af. Regel 13 van de gedragsregels bepaalt dat over de gevoerde onderhandelingen niets mag worden meegedeeld zonder toestemming van de advocaat van de wederpartij. Als een deelgeschilprocedure aanhangig is, is deze regel niet van toepassing, omdat de wet de deelgeschilrechter verplicht een overzicht te geven van de inhoud en van het verloop van de onderhandelingen tot dan toe. Een advocaat kan dus niet in zo'n situatie terechtkomen. Het is evident dat de wettelijke plicht het verbod van regel 13 terzijde schuift en dat bij een deelgeschilprocedure de kaarten dus op tafel moeten worden gelegd.

Mevrouw Van Vroonhoven heeft gevraagd of we hiermee ook wat aankunnen in andere domeinen van het burgerlijk recht. Die vraag heb ik vooral verstaan als een aanmoediging. Het is natuurlijk onze bedoeling om eerst deze nieuwe procedure te laten werken en te zien dat de rechterlijke macht daarmee kan werken. Daarna kunnen we bekijken of er ook op andere terreinen profijt van kan worden getrokken. Zoals bekend, is het beleid van de staatssecretaris van Justitie en mij om de buitengerechtelijke geschilbeslechting aan te moedigen, zonder daarmee uiteraard af te doen aan het grondrecht op toegang tot de rechter. De toepassing van de deelgeschilprocedure, in de gevallen waarin men kan en wil overschakelen op een middellijke regeling, maar toch iets overhoudt waarbij de rechter nodig is, kan daaraan een nuttige bijdrage leveren. Wij geven dus graag gevolg aan de in de vraag van mevrouw Van Vroonhoven te beluisteren aanmoediging.

Mevrouw Gerkens vraagt of in alle zaken van letselschade, gelet op de complexiteit die zich daarin vaak voordoet, procesvertegenwoordiging zou moeten worden voorgeschreven. Ik zie geen reden om op dit punt andere regels in de wet op te nemen dan die welke er zijn, maar het is wel goed om erbij stil te staan. De complexiteit van zaken moet er uiteraard niet toe leiden dat iemand op achterstand wordt gezet door het ontbreken van kundige rechtsbijstand. Laat ik vooropstellen dat de rechtsbijstand niet in alle gevallen in een onderhandelingsproces hoeft te worden geleverd door een advocaat. Er zijn ook andere gekwalificeerde raadgevers. Medewerkers van de afdelingen rechtsbijstand en juridische bijstand voor leden van vakbonden kunnen daar een heel nuttige rol in vervullen. Als zij geen advocaat zijn en de verplichte procesvertegenwoordiging niet vereist is, kunnen zij de betrokkene in een procedure terzijde staan. Dat kunnen zij a fortiori in de onderhandelingen waar mogelijk een deelgeschil uit voortkomt.

De juridische vraag of de procesvertegenwoordiging verplicht is, hangt af van de vraag welke rechter het geschil behandelt, de kantonrechter dan wel een rechter van de sector civiel van de rechtbank. De toepasselijkheid van verplichte procesvertegenwoordiging wordt daardoor bepaald, ook waar het gaat om deelgeschillen. Er staat partijen trouwens niets in de weg als zij in kantonzaken zelf tot de conclusie komen dat zij een advocaat nodig hebben of een andere gekwalificeerde juridisch adviseur.

Mevrouw Gerkens heeft de opmerking gemaakt dat het altijd over geld gaat. Dat is waar en dat lag eigenlijk al in de start van mijn antwoord besloten. Het gaat bij letsel- en overlijdensschade inderdaad om vragen van financiële aard, maar er zijn tegelijkertijd andere aspecten aan verbonden. Daar zijn mevrouw Gerkens en ik het helemaal over eens. Dat is een van de redenen waarom wij hechten aan de procedure, omdat het zaken zijn die te maken hebben met leed, letsel of verlies van een dierbare, en het weer oppakken van de draad van het leven. Omdat dit soort aspecten eraan verbonden zijn, is het van belang dat de procedure geen nodeloze belasting, complicaties of vertraging bevat. Het is dus allebei waar.

Mevrouw Gerkens heeft een vraag gesteld over de mening dat de kantonrechter alleen eenvoudige deelgeschillen moet bepalen. De kantonrechter is een ten volle gekwalificeerde rechter. De kantonrechtspraak wordt juist meestal door ervaren rechters uitgevoerd. Vanuit dit oogpunt zie ik geen beletsel om de gewone taakverdeling tussen kantonrechter en sector civiel gerelateerd aan de hoogte van de eis, te laten bepalen welke rechter de zaak behandelt. Het gaat natuurlijk om deelgeschillen. Als er zo veel deelgeschil is dat het ook het hele geschil is, dan is de deelgeschilprocedure niet de geëigende weg, maar moet de bodemprocedure worden gevolgd.

De heer De Roon heeft een vraag gesteld die in het verlengde ligt van de aanmoedigende vraag van mevrouw Van Vroonhoven, namelijk welke onderwerpen wij ons nog meer zouden kunnen voorstellen voor de toepassing van de deelgeschilprocedure. Vlotte afwikkeling speelt inderdaad ook in andere privaatrechtelijke rechtsverhoudingen. Het is een vraag die ik ook wil betrekken bij de evaluatie over vier jaar. Daarbij kan worden bezien of je daarvoor met brede categorieën zou moeten werken, zoals het civiele recht, of dat je daarvoor onderdelen zou moeten nemen. Ik sluit ook niet uit dat op dit terrein lering kan worden getrokken uit de ervaring die wij nu opdoen op het gebied van het bestuursrecht, waarop vaker dan tot nu toe het geval was in onderling overleg wordt bezien of tot een aanvaardbare regeling kan worden gekomen. Het is ook een van de terreinen waarmee de "ambassadeur" voor de buitengerechtelijke afdoening van geschillen, mevrouw Monique de Vries, oud-lid van de Kamer, zich bezighoudt op verzoek van de staatssecretaris van Justitie en mij. Daarbij wordt ook naar het bestuursrecht gekeken. Daarop doordenkend, zou ik mij kunnen voorstellen dat positieve ervaringen met de deelgeschilprocedure niet alleen worden betrokken bij het nader bekijken van de mogelijkheden op andere gebieden van het civiele recht, maar ook in het bestuursrecht aan de orde kunnen komen.

Dan kom ik bij de gedachte die de heer Teeven heeft voorgelegd, waarvan hij overweegt om die de vorm te geven van een amendement met de strekking dat de rechter die met een deelgeschil bezig is geweest, ook moet doorgaan als rechter in de bodemprocedure wanneer de deelgeschilprocedure onverhoopt niet ertoe heeft geleid dat de bodemprocedure wordt vermeden. Ik kan de onderliggende gedachte niet alleen begrijpen, maar ook onderschrijven. In zo'n situatie is het namelijk goed dat degene die de zaak kent, daarmee doorgaat.

Dat neerleggen in een wettelijke regeling zou wel eens meer nadelen kunnen hebben dan voordelen. Die voordelen vereisen uiteraard een bepaalde werkwijze. Ik zou daar graag op ingaan. Ik doel erop dat bij een deelgeschilprocedure, als die wordt gevolgd door een bodemgeschilprocedure, het kan gaan om een zaak waarvan men de omvang niet onmiddellijk scherp in het vizier heeft gehad. Daarvan kan, ook met een criterium als dat waar de heer Teeven aan denkt, aanvankelijk de indruk ontstaan dat het iets is voor de kantonrechter, terwijl wegens de hoogte van het bedrag behandeling door de rechtbank aangewezen is. Dan is een vastpinnen op de bevoegdheid van de kantonrechter die er aanvankelijk op redelijke gronden bleek te zijn, niet echt goed. Dan pakt dat weer net verkeerd uit.

Dat neemt echter niet weg dat wij ons ook de vraag hebben gesteld. Wij gaan dat ook bespreken met de Raad voor de rechtspraak, dat het wenselijk is als een rechter één keer naar de zaak heeft gekeken, dat niet nodeloos een andere rechter zich daarin moet inwerken. Dat hangt niet zonder meer af van de vraag of het de kantonrechter is of de sector civiel. Een andere rechter kan inmiddels met de behandeling van de kantonzaak belast moeten worden om redenen van interne organisatie. Hetzelfde kan zich uiteraard voordoen bij de sector civiel. Omgekeerd is het bij de rechtbanken vaste praktijk dat de leden van de sector, de rechters die zitting hebben in de sector civiel, ook kunnen deelnemen aan de behandeling van kantonzaken en omgekeerd. Met inachtneming daarvan is het in de praktijk prima te realiseren dat de rechter die de zaak al kent, als er later een bodemprocedure volgt, ook belast wordt met de behandeling van een bodemgeschil.

Een regeling bij amendement van wat de heer Teeven voor ogen staat, of wijziging is niet nodig. Ik neem het uiteraard graag op mij om in de verdere contacten met de Raad voor de rechtspraak op dit punt de aandacht te vestigen.

De heer Teeven (VVD):

Natuurlijk is het in de praktijk te realiseren. Maar moet de wetgever niet nadrukkelijker in de wet vastleggen dat dit onze uitdrukkelijke wens is? Ik noem de afwikkeling van civiele procedures in de Srebrenicazaak, bij de rechtbank in Den Haag. Daar werden vraagtekens gezet bij de wisseling van de rechter op het laatste moment. Dat is misschien niet het goede voorbeeld, maar het gaat mij om de vraag of de wetgever niet duidelijk moet markeren dat dat steeds dezelfde persoon is. Kennisconcentratie vindt plaats, tenzij dat om organisatorische redenen niet kan, vindt de wetgever.

Minister Hirsch Ballin:

Met markeren ben ik het eens, maar de wet pleegt geen bepaling in te houden welke rechter in een rechtscollege een zaak behandelt. Vastpinnen op de persoon die dat heeft gedaan zou een totaal ongebruikelijk element in onze rechtspraak zijn. Met het oog op het belang van partijen, maar ook op het belang van een doelmatige behandeling van de zaak is het natuurlijk zeer wenselijk en voor de hand liggend dat de leiding van de rechtbank niet nodeloos twee of meer collega's zich in dezelfde zaak laat inwerken. Dat is bij dezen gemarkeerd. Omgekeerd: de regeling van de bevoegdheden – kantonrechter blijft kantonrechter, en civiele sector van de rechtbank blijft civiele sector rechtbank – kan niet tegenhouden dat er toch wisselingen plaatsvinden. Verder noem ik het nadeel dat je soms blijft zitten met zaken die ten onrechte als kantonzaak moeten worden behandeld, terwijl ze van het kaliber zijn dat je de rechtbank moet inschakelen.

De heer Teeven (VVD):

Dat begrijp ik, maar dan is er nog wel een ander punt dat onze aandacht verdient, namelijk de relatieve competentie. Je kunt je voorstellen dat in een bepaald deelgeschil rechtbank A competent is, dat de situatie nadien wijzigt en dat je een bodemprocedure voor rechtbank B begint. Vindt u het op het punt van de relatieve competentie dan niet gewenst dat je daarvan wel duidelijk zegt: als een deelgeschil bij rechtbank A is begonnen, wordt de bodemprocedure daar ook afgemaakt, zodat er niet meer wordt gewisseld? Ik kan mij voorstellen dat u daar in tweede termijn nog op ingaat.

Minister Hirsch Ballin:

Ik geloof dat u daar een punt hebt. Ik zal daar nog even over nadenken, inclusief de vraag of het goed zou zijn om dat in een wettelijke bepaling neer te leggen. Verder moet ik de te verwachten frequentie daarvan inschatten. Daar kom ik in tweede termijn op terug.

Mevrouw Gerkens heeft op stuk nr. 10 een amendement ingediend. In het voorgestelde tweede lid is, anders dan in het huidige tweede lid, niet langer bepaald dat de kosten van de deelgeschilprocedure als buitengerechtelijke kosten in de zin van artikel 96 van Boek 6 van het BW zullen gelden. Daarmee valt de grond weg om deze kosten op de aansprakelijke partij te verhalen, zodat de gemaakte kosten voor eigen rekening blijven. Ik weet niet of dat is bedoeld, maar het lijkt mij een verslechtering. Er moet even naar de redactie van het amendement worden gekeken, voor zover ik mevrouw Gerkens er niet van kan overtuigen dat het misschien niet echt nodig is om het amendement te handhaven.

Mevrouw Gerkens (SP):

Het gaat om het mogelijk van kleur verschieten van buitengerechtelijke kosten. De rechter heeft een dubbele redelijkheidstoets gedaan: hij kijkt naar de hoogte en de redelijkheid. De huidige procedure houdt in dat die kosten ten laste van de benadeelde komen. Maar komt er vervolgens een bodemprocedure, dan kunnen die kosten weer van kleur verschieten en vallen ze onder een staffel, wat een heel andere rekenmethode inhoudt. Dat levert zo'n onzekere factor op, dat wij voorstellen de buitengerechtelijke kosten te laten voor wat ze zijn. Nogmaals, er zit een dubbele redelijkheidstoets op.

Minister Hirsch Ballin:

Ik ga daar nu op in. Ik denk dat het van belang is om te vermijden dat het in bepaalde situaties net de andere kant opwerkt. Dat wilt u uiteraard niet, dat is helder. Wij zetten al een hele stap door deze kosten als buitengerechtelijke kosten aan te merken. De regeling die hier wordt ondergebracht, is voor de benadeelde gunstig. Door de kosten van de deelgeschilprocedure als buitengerechtelijke kosten aan te merken, komen ze in beginsel voor rekening van de verzekeraar, zelfs als de benadeelde in de deelgeschilprocedure in het ongelijk wordt gesteld. Als ik het goed begrijp, is de strekking van het amendement om dat ongeacht de procedure tot een dwingende regel te maken. Als het gaat om iets waarbij het in het geheel van de kosten kennelijk onredelijk is om te procederen, lijkt mij dit net een stap te ver. Ik denk dat de regel die in het wetsvoorstel gegeven is redelijk is. Die leidt er ook toe dat de kosten in beginsel komen voor rekening van de verzekeraar. Wij zouden het ook daarbij kunnen laten.

Mevrouw Gerkens (SP):

Dat is eigenlijk een vreemde spagaat. Wij zeggen dat wij er in beginsel voor de verzekeraar zijn. Er wordt eerst gekeken naar de dubbele redelijkheidstoets: zijn de hoogte van de kosten en de kosten redelijk? Als de rechter ja zegt, zijn de kosten voor de verzekeraar. Dan is dat deel van de geschilprocedure afgehandeld. Prima. Soms komt het dan tot een buitengerechtelijke schikking. Prima. Soms komen partijen er toch niet uit en gaan ze door naar een bodemprocedure. Die kosten kunnen dan van kleur verschieten. Mijns inziens levert dit toch weer een drempel op voor mensen om in die deelgeschilprocedure broodnodige adviezen in te winnen. Die kosten kunnen dan mogelijkerwijs toch weer voor hun rekening komen, terwijl de redelijkheid al dubbel is getoetst. Dat is wat wij nu willen voorkomen.

Minister Hirsch Ballin:

Ik begrijp het. Het is een kwestie van inschatting hoe vaak die situaties zich zullen voordoen. Ik denk niet dat die heel vaak zullen voorkomen. De regeling die er staat is bruikbaar, maar er zijn ook tegenargumenten. Die heeft mevrouw Gerkens aangevoerd en daar wil ik niet aan afdoen.

Mevrouw Gerkens (SP):

Mag ik daaruit concluderen dat u het oordeel over het amendement overlaat aan de Kamer?

Minister Hirsch Ballin:

Die uitdrukking is een beetje sleets geraakt. Ik geloof dat dit tegenwoordig de discrete manier is om te zeggen dat je blij bent met een amendement of een motie om te voorkomen dat zo'n motie of amendement onder de bijl van overbodigheid valt. Als we het neutraal en in de oude betekenis opvatten, heb ik met die woorden geen moeite.

De heer Heerts verwacht dat dit alles consequenties heeft voor de belasting van de rechtspraak. De rechtspraak moet het aankunnen, ik heb dat al gezegd naar aanleiding van de opmerkingen van mevrouw Van Vroonhoven. Wij hebben dat besproken en de Raad voor de rechtspraak bereidt zich daarop voor, ook qua opleiding. Wij werken daaraan mee. De raad heeft de rechters die dit soort zaken kunnen behandelen als het ware gereed zitten. Daarnaast zullen wij er bij de evaluatie op letten dat de procedure niet onder zijn succes bezwijkt.

De heer Heerts (PvdA):

Dat begrijp ik. Is het overigens zo dat de Raad voor de rechtspraak dat ook nog in een bepaalde richting binnen de rechtspraak ordent?

Minister Hirsch Ballin:

Het is eigenlijk de taak van de gerechtsbesturen om dat te ordenen. De basisprincipes van de ordening liggen voor de hand. Als u onder ordening ook het opleiden verstaat, het beschikbaar stellen van expertise om daarmee te starten via de opleiding van de rechters die vanuit de verschillende rechtbanken hieraan deelnemen, dan is het antwoord ja.

De heer Heerts (PvdA):

Nog een spade dieper: binnenkort ordenen wij weer de hoeveelheid gerechtsbesturen. Gaat dit meer in de richting van de sector kanton? Dat vind ik eigenlijk al een beetje vreemd. Of gaat dit meer in de richting van civielbestuurlijk? Daar hebt u toch ook wel een opvatting over?

Minister Hirsch Ballin:

Ja, ik heb daarover de opvatting dat het goed is dat de sectoren kanton en civiel niet te ver uit elkaar liggen en niet kunstmatig van elkaar gescheiden worden gehouden, zoals in de startperiode nog het geval was. U kent inmiddels het wetsvoorstel dat naar aanleiding van het advies van de commissie-Deetman is opgesteld. Die ontwikkeling en de vergroting van het bereik van gerechtsbesturen in het kader van de gerechtelijke kaart komen eraan ten goede dat de goede rechter op de goede plaats zit.

Dan de informatie naar de consumenten, de belanghebbenden, de gelaedeerden. Wij hebben langs verschillende kanalen bekendheid gegeven aan de deelgeschilprocedure. De heer Heerts noemde de Consumentenbond. Ik noem met name de Letselschaderaad, die ook een verwijsfunctie heeft. Bij vastgelopen onderhandelingen zal de Letselschaderaad partijen onder meer op de mogelijkheid van de deelgeschilprocedure wijzen. Wij zijn de internetcommunicatie nu dus de andere kant op aan het doen.

Ik hoop dat ik hiermee de vragen in eerste termijn voldoende heb beantwoord.

Mevrouw Gerkens (SP):

Voorzitter. Ik dank de minister voor de heldere beantwoording. Ik kom op twee punten terug. Eén vraag is niet beantwoord. Wat is bijvoorbeeld bij een geschil over de inkomenscomponent als deel van de schade het criterium voor de hoogte van die vordering? Is de hoogte van de vordering van het deelgeschil dan de maatstaf? Of is de hoogte van de vermoedelijke totale vordering dan de maatstaf? Dat is van belang voor de vraag waar zo'n deelgeschil terecht kan komen.

De minister zei zojuist dat wij competente kantonrechters hebben, die dit allemaal prima aankunnen. Ik bedoelde zeker niet te insinueren dat zij dit niet aankunnen. Onze kantonrechters zijn zeker gekwalificeerd en werken ook snel. Dat is dus echt prima, maar er is nu ook een discussie over de competentiegrens. Daarbij is gezegd dat, als de competentiegrens wordt verhoogd naar € 25.000, complexe zaken naar de meervoudige kantonrechter zullen gaan. Mijn stelling is dat ook deelgeschillen vaak ingewikkeld kunnen zijn. Is het niet zo dat de kantonrechter de facto alleen een rol zal spelen bij de eenvoudige letselzaken? Dat was mijn vraag.

Wat mijn amendement betreft: ik wil graag met de ambtenaren van de minister nog even precies kijken naar de juiste tekst om de zojuist in het interruptiedebatje besproken intentie daarin goed te verwoorden en het amendement indien nodig op dit punt te wijzigen. Als de minister zegt dat het niet uitmaakt, zou ik zeggen: laat het voordeel dan aan de benadeelde vallen, want dan hebben we dat meteen afgedekt.

De heer Teeven (VVD):

Voorzitter. Ik dank de minister voor zijn antwoorden in eerste termijn. Onze fractie staat niet onsympathiek tegenover het amendement van mevrouw Gerkens, maar volgens ons zal de bedoelde situatie in de praktijk niet heel vaak voorkomen. Wij zullen dat bespreken.

We hebben gesproken over de termijn van vier jaar. Volgens mij heeft collega De Roon gevraagd of wij, als de wet echt niet goed werkt, daar eerder naar gaan kijken dan na die beoordelingstermijn van vier jaar.

Ik wil even samenvatten wat de minister heeft gezegd over mijn amendement. Ik kan leven met de markering die wij hier hebben gemaakt op het punt van de individuele rechter. Ik denk dat de minister er gelijk in heeft dat je dat niet in de wet moet vastleggen. Wij hebben het hier gezegd en gewisseld en daar wordt kennis van genomen.

Dan blijft nog het punt staan van de absolute en de relatieve competentie. Wat betreft de absolute competentie hoor ik ook van andere fracties dat er een grote voorkeur voor blijft bestaan dat het deelgeschil en de bodemprocedure zo veel mogelijk worden afgedaan in de sector kanton van de gerechten. Ik hoor graag van de minister of hij vindt dat we de absolute competentie nog zouden moeten vastleggen in wetgeving, of dat we ook daarbij kunnen volstaan met de wens en de uitspraak van de wetgever dat voldoende duidelijk is dat de afhandeling in de sector kanton gebeurt. Ik wacht de opmerkingen van de minister over de relatieve competentie af. Daar moeten we even op wachten.

Minister Hirsch Ballin:

Voorzitter. Ik behandel eerst de punten die mevrouw Gerkens heeft aangesneden. Zij vroeg of alleen eenvoudige letselschadezaken goed kunnen worden ondergebracht bij de kantonrechter. De opmerking van de heer Teeven raakte aan deze vraag. Het antwoord op de vraag is nee. Dat heeft ook te maken met de verhoging van de kantongrens tot € 25.000, zoals voorzien in het wetsvoorstel naar aanleiding van de voorstellen van de commissie-Deetman. De kantonprocedure is procesrechtelijk eenvoudig, maar is wel een volwaardige rechterlijke procedure met ervaren rechters. Ik geloof dat wij allemaal herkennen dat dit het geval is. De kantonrechter doet al sinds jaar en dag alle arbeidsongevallen, ongeacht de hoogte van de vordering en daarbij speelt een vergelijkbare problematiek. Bovendien is voorzien in de mogelijkheid van een meervoudige kamer voor kantonzaken. Ik denk dat daarmee aan alle voorwaarden is voldaan om een en ander met vertrouwen tegemoet te zien.

Mevrouw Gerkens vroeg ook naar het criterium voor de hoogte van de vordering bij het verzoek ten aanzien van een deelgeschil. Het vermoedelijke beloop van de vordering – om de precieze woorden in artikel 1019x te gebruiken – betreft de totale vordering van de benadeelde. Als die straks, bij aanvaarding van het andere wetsvoorstel, boven de € 25.000 ligt, is de sector civiel bevoegd, ook voor de deelgeschillen. Dat is de situatie voor de berekening van de inschatting van het bedrag waarop de vordering is gericht.

Ik heb al doen blijken dat ik het amendement op stuk nr. 10 van mevrouw Gerkens niet echt wil bestrijden. Het behoort tot de onderwerpen ten aanzien waarvan redelijke mensen een verschillende voorkeur kunnen hebben. Laat ik het zo maar formuleren. Ik raad mevrouw Gerkens wel aan om nog even naar de bijzonderheid te kijken waarover ik aan het begin van mijn antwoord sprak. Misschien is het namelijk goed dat er een verbeterd amendement komt.

Naar aanleiding van mijn antwoord stelde de heer Teeven nog vragen over de absolute competentie. Hij vroeg of je dat niet beter kunt regelen bij de relatieve competentie. Ik denk dat dit ook geen erg frequente situaties zijn, maar daar zit wel wat in. Misschien kan de heer Teeven zijn amendement daarop toespitsen. Ik denk dat dit op zichzelf goed kan worden verwoord. Dan ligt het voor de hand om het zowel te regelen voor de situatie dat er eerst een deelgeschil is en dan de zaak ten principale als voor de situatie dat er een deelgeschil komt en daarna nog een deelgeschil. Dan zou ik zeggen dat wij voor beide dezelfde aanvullende regel over de relatieve competentie opnemen. Als de heer Teeven een amendement van deze strekking zou willen voorstellen, dan zal ik aanneming daarvan al evenmin ontraden.

De algemene beraadslaging wordt gesloten.

De voorzitter:

Wij zijn gekomen aan het eind van de behandeling van dit wetsvoorstel. De stemmingen over de amendementen en het wetsvoorstel zijn volgende week dinsdag.

Ik schors de vergadering tot 18.00 uur. Dat betekent dat wij nu aan een heel vroege dinerpauze beginnen, want daarna gaan wij gewoon door, te beginnen met het VAO Besluiten kerndoelen.

De vergadering wordt van 15.45 uur tot 18.00 uur geschorst.

Voorzitter: Van Gent

Naar boven