Aan de orde is de voortzetting van de behandeling van:

het wetsvoorstel Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (VIII) voor het jaar 2009 (31700 VIII).

(Zie vergadering van 9 december 2008.)

De voorzitter:

Wij gaan door met de eerste termijn van de Kamer. Mevrouw Verdonk heeft mij gevraagd of zij als eerste mag spreken vanavond. Naar ik heb begrepen, bestaat daartegen geen bezwaar.

De algemene beraadslaging wordt hervat.

Mevrouw Verdonk (Verdonk):

Voorzitter, dank. Voor de goede orde: op het moment dat ik weer op mijn blauwe zetel zou kunnen plaatsnemen, zal ik de vergadering verlaten.

De voorzitter:

Dan bent u verontschuldigd, mevrouw Verdonk.

Mevrouw Verdonk (Verdonk):

Dank u.

Voorzitter. Goed onderwijs is voor Trots op Nederland onderwijs dat onze kinderen in staat stelt hun talenten te ontplooien. Zij moeten de kans krijgen om uit te groeien tot autonome burgers. Goed onderwijs draagt wat ons aangaat in belangrijke mate bij aan integratie en saamhorigheid en daarmee aan de kwaliteit van onze samenleving op straat-, wijk- en stadsniveau. Kortom, goed onderwijs verbindt de burgers met elkaar en bindt onze samenleving als geheel. Wij zijn daarom blij met een aantal keuzes die het kabinet heeft gemaakt om de integratierol die het onderwijs altijd heeft gehad, weer te versterken en door het stapelen van opleidingen niet langer te ontmoedigen maar juist te stimuleren. De minister start hiertoe een onderzoek naar de belemmeringen die er zijn voor het stapelen en doorstromen in het onderwijs. Kan de minister of de staatssecretaris beloven dat dit onderzoek voor eind maart kan worden afgerond en dat het stapelen dan ook onmiddellijk mogelijk wordt gemaakt? Wij mogen namelijk niet langer al die leerlingen die een iets langere weg nodig hebben, in de kou laten staan. Stapelen is voor alle leerlingen belangrijk maar vooral in de grote steden is het stapelen van enorm belang voor de integratie. Juist daar zit heel veel talent bij allochtone leerlingen die nu onderpresteren en onnodig op een te laag niveau blijven steken.

Wij delen de analyse van het kabinet dat de voorschoolse trajecten en het basisonderwijs van cruciaal belang zijn in een kinderleven. Alleen heel veel extra taal, cultuur en rekenvaardigheden op de basisschool geven leerlingen met achterstanden de mogelijkheden om echt hun talenten volledig te ontplooien en in het voortgezet onderwijs en het vervolgonderwijs volwaardig mee te kunnen doen. En dan moet er natuurlijk aan het eind van die periode wel een heldere toets zijn.

Wat wij missen is het belang van extra ondersteuning van de leraren door klassenassistenten en conciërges. Maak geld vrij om deze waardevolle mensen weer grootschalig op de basisscholen aan te nemen. Stel heldere taaleisen aan deze werknemers want ook zij hebben veelvuldig contact met leerlingen. Alleen op deze manier komt de leraar toe aan zijn kerntaak: goed lesgeven. Bij de keuze voor de investeringen in 2009 heeft de minister zich laten leiden door de hoofdgedachte dat de inspanningen van de overheid dienstbaar moeten zijn aan het primaire proces in de klas en aan de professional. De minister verwijst naar het rapport-Dijsselbloem en concludeert terecht dat het misgaat in het onderwijs wanneer verantwoordelijkheden van overheid, scholen en leraren te veel door elkaar lopen. Hij zegt dat de overheid zich niet bemoeit met de didactiek maar zich richt op haar primaire verantwoordelijkheid, namelijk het scheppen van goede randvoorwaarden. De overheid zal zelfs op gaan treden bij misstanden. Dat betekent dat de overheid bepaalt wat leerlingen op enig moment minimaal moeten hebben geleerd maar dat de docenten van de minister de professionele ruimte krijgen die zij nodig hebben. Dat wil zeggen: zeggenschap over het ontwerp en de uitvoering van het onderwijskundig beleid en het kwaliteitsbeleid van de school. Zo zou het moeten zijn maar zo is het helaas niet. De beleidsvoornemens van de bewindslieden zijn bij lange na niet genoeg om het onderwijsmiddenveld ertoe te bewegen om zijn macht te delen met de docenten. Alle macht over het ontwerp, de uitvoering en het kwaliteitsbeleid is nu geconcentreerd bij de adviesorganen, de onderwijsraden en de kenniscentra. Zij zijn het die uitmaken wat er wordt geleerd en hoe dat moet, ondanks de pogingen van de overheid om de docent meer ruimte te geven om zelf te kunnen bepalen hoe het werk uitgevoerd moet worden.

In dit kader kom ik tot de volgende opmerking over het middelbaar beroepsonderwijs. Het mbo verdient onze aandacht. Met zo'n 630.000 leerlingen is het niet alleen de grootste vorm van onderwijs maar is het ook het onderwijs dat de toekomstige vakmensen moet afleveren aan het bedrijfsleven, vooral aan het mkb dat toch de belangrijkste economische motor is van Nederland. Onze economie kan niet zonder degelijk opgeleide vakmensen. Er zijn in het bedrijfsleven bij verschillende sectoren, vooral de technische, al tekorten aan vakmensen. Dat heeft een directe weerslag op onze economische groei. Gezien het grote economische belang dat hiermee is gemoeid, is het buitengewoon zorgelijk dat de kwaliteit van het mbo de laatste jaren zo sterk is afgenomen. Wij hebben dat laten gebeuren en dat is heel jammer. Juist in het mbo komen alle maatschappelijke problemen bij elkaar: emancipatie, integratie, discriminatie, taalachterstanden, spijbelen en uitval.

De kwaliteitsdaling die in het mbo heeft plaatsgevonden, heeft dezelfde oorzaak als in het hele onderwijsveld: de terugtredende overheid heeft alle beleidsverantwoordelijkheid en alle uitvoerende verantwoordelijkheid bij het onderwijsveld neergelegd. Daar weet men het beste hoe je onderwijs moet geven, maar steeds duidelijker blijkt dat die verantwoordelijkheid helemaal geen invulling heeft gekregen. Het onderwijsmiddenveld blijkt te bestaan uit adviesorganisaties, beleidsmakers, onderwijsraden en managementlagen die elkaar aan het werk houden in een papieren realiteit die nauwelijks nog binding heeft met de werkelijkheid van leerlingen, ouders en leraren. In het middenveld is alle macht geconcentreerd. Het merkwaardige is dat dit onderwijsveld zelf helemaal niet wordt gecontroleerd, niet door de overheid en zelfs niet door het parlement. Het resultaat is dat het onderwijsmiddenveld bepaalt wat er geleerd moet worden, in eindtermen of kwalificatiedossiers, en de manier waarop dat moet gebeuren, de didactiek. In het geval van het mbo is dat het competentieleren.

Het competentiegericht onderwijs (CGO) is een vorm van het nieuwe leren: het "doe-het-zelfleren". Met veel bestuurlijke spierballen werd deze vernieuwing erdoor gedrukt, maar wel tegen de zin van het echte onderwijsveld, namelijk de leraren, leerlingen en de ouders. Het resultaat hiervan zien wij vandaag op alle roc's in Nederland. Het onderwijs is chaotisch en structuurloos, docenten zijn wanhopig en weten nauwelijks meer wat zij moeten doen. Ik heb huilende docenten aangetroffen en onwerkbare kwalificatiedossiers gezien die zo ingewikkeld zijn dat niemand er nog iets van begrijpt. Ik noem het voorbeeld van lbb. Gaat er bij de bewindslieden al een lampje branden? Dat staat voor leren, loopbaan, burgerschap; u mag het mij zeggen. Ik zie grote ruimten met 60 pc's waar leerlingen dagenlang zitten te goochelen en filmpjes op YouTube bekijken door een gebrek aan structuur en omdat zij nu eenmaal geacht worden om hun eigen leertraject samen te stellen op basis van reflectie en competentie. Ik durf de stelling aan dat zelfs de meeste Kamerleden in zo'n onderwijssysteem niet zouden kunnen slagen.

De invoering van het competentieonderwijs is uitgesteld. Leraren zijn heel duidelijk over het CGO: het werkt nauwelijks, de invoering verloopt chaotisch en er wordt te weinig geld uitgetrokken voor de implementatie in de klas, want al dat ontwikkelingsgeld blijft steken in die beleidslagen van de scholen. Er zijn te weinig leermomenten, de leerling wordt niet uitgedaagd en krijgt geen kennis meer aangereikt. Het mag duidelijk zijn dat het CGO de leraren ontmoedigt. Ik heb nog een voorbeeld. Laatst vroeg een leerling in mijn bijzijn aan zijn meester wat reflectie op zijn beroepscompetenties betekent. Hij vroeg zich af hoe hij moest weten wat hij niet wist. Vertel het maar. Ik ben heel benieuwd naar het antwoord van de bewindspersonen.

Tot op de dag van vandaag wordt de politiek gemanipuleerd. Als de MBO Raad, het kenniscentrum Colo en al die andere gremia die de dienst uitmaken in onderwijsland, moedwillig de Kamer op een dwaalspoor brengen, zou ik zeggen dat wij ernstig geschoffeerd worden. Doe er wat aan, bewindspersonen.

Trots op Nederland stelt voor dat de politiek de verantwoordelijkheid voor de inrichting van het onderwijs terughaalt. Dat betreft dus het "hoe" en het "wat", want zo kan het echt niet langer. Om te beginnen stel ik voor dat de minister de taken en de bevoegdheden van de MBO Raad, de PO-Raad en de VO-raad herdefinieert. Die zijn niet de exclusieve eigenaren van het onderwijs, al gedragen zij zich daar langzamerhand wel naar. Wil het kabinet maatregelen nemen om dat te bewerkstelligen?

Het gaat niet alleen om het allochtone talent, maar om alle talent. Ik spreek met heel veel ondernemers in het land. Die schreeuwen om goed opgeleide vakmensen. Die willen schilders die weten hoe zij een kwast vast moeten houden. Die willen geen mensen die alleen maar de theorie kennen. Terug dus naar de ambachtsschool en de vakmensen.

Dan is er de schaalgrootte. Er zijn scholen met rond de 46.000 leerlingen, ontstaan door fusies of door processen van bestuurlijke samenwerking. Die ontwikkeling is totaal uit de hand gelopen met deze mega-instituten. Het onderwijs in deze leerfabrieken kan door massaliteit, bureaucratie en uiteindelijk onbestuurbaarheid alleen maar eindigen in "Verelendung".

Er is gesproken over een fusietoets. Die moet er komen om fusies te laten beoordelen door bijvoorbeeld de NMa. Dat duurt echter nog een tot twee jaar. Gisteren is het ook al een aantal keren aan de orde geweest. Schei toch uit! Bij een schoolgrootte van ongeveer 5.000 leerlingen is er sprake van schaalvoordelen. Maar scholen met tienduizenden leerlingen? Dat is toch ongelofelijk?

Ik hoor geluiden uit het onderwijsveld dat er een golf van schoolfusies te verwachten is. De bestuurders denken immers alleen aan hun eigen belangen. Die denken: nu of nooit. Wat mij betreft komt er een moratorium op schoolfusies. Ik ben het wat dat betreft helemaal eens met de SP. Dat moratorium moet beginnen bij de voorgenomen fusie van het roc van Amsterdam en het roc Flevoland, dat nu nog een bestuurlijke samenwerking heet. Ik vraag het kabinet dus om te komen met een moratorium.

Minister Plasterk kwam met een voorzetje om de schoolkeuze uit te stellen. Waarom zwengelt de minister juist nu die discussie aan? Waarom weer een sociaaldemocraat? Waarom drie dagen voor behandeling van de onderwijsbegroting? Misschien was het bedoeld om de aandacht af te leiden van het gebrek aan visie of van de beloofde verbetering van de arbeidsomstandigheden van leraren die er nog steeds niet is?

Bekend is dat veel allochtone leerlingen met een achterstand aan het middelbaar onderwijs beginnen. Zij spreken slecht Nederlands, worden door hun ouders, die overigens ook negen van de tien keer geen of slecht Nederlands spreken, niet gestimuleerd en hebben geen rolmodellen. Om die reden worden deze leerlingen ingeschaald onder hun werkelijke intelligentieniveau. Dat probleem moet opgelost worden. Er moet geïnvesteerd worden in voor- en naschoolse opvang, in een taaltoets en in extra taalles op de basisschool. Ouders moeten wij verplichten om naar ouderavonden te komen. Ook moet de inburgeringswet eindelijk ingevoerd worden. Dat zijn echte oplossingen voor echte problemen. Wij moeten niet de kinderen die wel weten wat zij willen en kunnen, laten wachten op de kinderen die het nog niet weten en kunnen. Niet allemaal grijze muizen laten worden dus, maar kinderen stimuleren om het beste uit zichzelf te halen. Wij moeten kinderen de ruimte geven en een vangnet creëren voor de kinderen die nog niet zover zijn. Dat is de visie van Trots op Nederland op het onderwijs.

De heer Bosma (PVV):

Ik hoor mevrouw Verdonk een mooi pleidooi houden voor een moratorium op schoolfusies. Onlangs is een motie in stemming gebracht over een fusietoets en het voorlopig staken van fusies. Waarom heeft mevrouw Verdonk niet voor die motie gestemd? Dat snap ik niet.

Mevrouw Verdonk (Verdonk):

De heer Bosma heeft gelijk. Al doende leert men, zal ik maar zeggen. Ik heb met heel veel mensen gesproken in het onderwijs. Ik dacht het gisteren al goed gemaakt te hebben door het CDA aan het dictum van die motie te houden. De heer Bosma echter heeft helemaal gelijk. Ik heb niet voor gestemd. Als de motie opnieuw wordt ingediend, stem ik als eerste voor!

De heer Jasper van Dijk (SP):

Dat hoeft niet. De motie is aangenomen. Ik ben blij met de steun van mevrouw Verdonk. Ik ben ook onder de indruk van haar analyse. Ik herken die namelijk een beetje. Mevrouw Verdonk ziet dat er tussen het ministerie en de leraren een apparaat gekomen is dat nu de dienst uitmaakt. De vraag is hoe wij dat oplossen. Ik zou zeggen dat de overheid randvoorwaarden zoals salaris en bevoegdheid moet regelen. De leraar is dan maximaal vrij in het klaslokaal. Is de overheid verantwoordelijk voor de salarissen?

Mevrouw Verdonk (Verdonk):

Daarmee ben ik het natuurlijk eens. Het is niet de bedoeling een situatie te creëren waarin wij duizend bloemen laten bloeien. De overheid moet de randvoorwaarden realiseren. Dat moet niet gebeuren door de ministeries, maar door de verantwoordelijke bewindspersonen. Ambtenaren voeren immers slechts uit. De verantwoordelijke bewindspersonen moeten de salarissen bepalen. Wij kunnen hen vervolgens aanspreken als zij zich niet aan hun beloften houden. De leraren zijn de professionals, precies zoals de minister zegt. Hij geeft er vervolgens echter geen inhoud aan.

Mevrouw Dezentjé Hamming-Bluemink (VVD):

In de eerste plaats wil ik mevrouw Verdonk van harte gelukwensen met haar maidenspeech op onderwijs, want daar heb ik haar nog niet eerder over gehoord hier ...

Mevrouw Verdonk (Verdonk):

Mag ik hier heel even op reageren? Ik vind het wel heel intrigerend dat mevrouw Dezentjé dat zegt, want ik was haar voorganger bij de VVD-fractie. Mijn maidenspeech op dit onderwerp had ik dus al gehouden voordat zij ten tonele verscheen.

Mevrouw Dezentjé Hamming-Bluemink (VVD):

Ik wilde mevrouw Verdonk gelukwensen met haar maidenspeech op onderwijs, omdat ik haar het afgelopen jaar daarover niet heb gehoord. Nu krijg ik daar een heel vijandige reactie op. Dat is eigenlijk heel erg jammer. Ik dacht dat mevrouw Verdonk nu bij TON zat en in die zin dus haar maidenspeech hield. Ik heb dus met belangstelling geluisterd naar haar visie op onderwijs. Mijn vraag is tweeledig. In de eerste plaats vraag ik mij af of mevrouw Verdonk het rapport-Dijsselbloem heeft gelezen. In de tweede plaats begrijp ik dat mevrouw Verdonk ervoor kiest om de grip op onderwijs weer terug te halen. Kan zij in twee zinnen formuleren wat zij daar precies mee bedoelt, dus het wat en het hoe?

Mevrouw Verdonk (Verdonk):

Misschien is het goed om in het kader van het onderwijsdebat ook eens over woorden te praten. Dat was een behoorlijk vileine opmerking, zoals dat zo mooi heet, van mevrouw Dezentjé. TON bestaat niet. TON heet Trots op Nederland, en Trots op Nederland bestaat helemaal niet in deze Kamer. Wat willen wij nu? Wij willen het hele grijze middenveld dat zich heeft gevormd van allerlei adviesorganen, van het Colo, van al die raden, heel graag ontmaskeren. Ik zou dat heel graag, om met de woorden van Jasper van Dijk te spreken, laten oplossen. Kunt u niet helpen, mevrouw Dezentjé? Weet u geen middel?

Mevrouw Dezentjé Hamming-Bluemink (VVD):

Ik vroeg eigenlijk of mevrouw Verdonk – niet van TON – het rapport van de commissie-Dijsselbloem heeft gelezen. Wat is haar visie op het wat en hoe in het onderwijs? Hoe wil zij de grip op het onderwijs terugkrijgen?

Mevrouw Verdonk (Verdonk):

Ik wil eigenlijk precies datgene wat de minister zegt. Hij zegt: wij kijken weer eerst naar het belang van de leerlingen, dat is het primaat, en wij laten de professionals aan het woord, wij laten de professionals het onderwijs invullen. Daar ben ik het helemaal mee eens. Ik vind alleen dat de minister het te weinig inhoud geeft. Ik vind dat de politiek hier randvoorwaarden moet stellen. Ik vind dat wij daarvoor verantwoordelijk zijn. Ik vind dat hier de eisen moeten worden gesteld aan het onderwijs. Ik vind dat hier de kwalificatiedossiers invulling moeten krijgen, niet door een Colo dat totaal niet meer wordt gecontroleerd. Daar, in vak K, zitten de politiek verantwoordelijken. Zij brengen het naar voren. Wij zeggen uiteindelijk wat wij daar wel of niet goed aan vinden en of wij er wel of niet mee akkoord gaan.

Mevrouw Kraneveldt-van der Veen (PvdA):

Onder het motto "meer autonomie voor scholen en minder regels" heeft het vorige kabinet de schoolbesturen in een veel steviger positie gebracht dan voorheen het geval was. Mevrouw Verdonk zat in dat kabinet; zij is daar medeverantwoordelijk voor geweest. Heeft zij in ooit in de Trêveszaal, toen al die plannen langskwamen, gezegd dat zij het daar mee oneens was omdat het onderwijs ermee naar de knoppen zou gaan? Het is leuk hoor, al dat inzicht nu, maar het is wel een heel somber beeld dat mevrouw Verdonk schetst. Zij is er medeverantwoordelijk voor als het zo erg is als zij beweert.

Mevrouw Verdonk (Verdonk):

Ten eerste doe ik natuurlijk geen mededelingen uit de Trêveszaal. Mevrouw Kraneveldt weet als geen ander dat dat niet gebeurt. Ten tweede zit dit kabinet er nu twee jaar lang. Ik vind het zo'n zwaktebod om altijd maar terug te grijpen op het kabinet dat hiervoor heeft gezeten. Eigen verantwoordelijkheid, daar gaat het om in deze samenleving. Ik zie deze bewindspersonen voor vol aan. Ik vind dat zij hun eigen verantwoordelijkheid kunnen dragen.

Mevrouw Kraneveldt-van der Veen (PvdA):

Die eigen verantwoordelijkheid gold ook voor mevrouw Verdonk toen zij medeverantwoordelijk was in de vorige kabinetsperiode, waarin een aantal beslissingen is genomen dat zij nu zo verfoeilijk vindt. Als zij spreekt van eigen verantwoordelijkheid en kabinetsleden hier verwijt dat zij niet ingrijpen, moet zij ook zichzelf verwijten dat zij blijkbaar niet stevig genoeg tegen haar collega heeft gezegd dat het de verkeerde kant op ging.

Mevrouw Verdonk (Verdonk):

Als mevrouw Kraneveldt zo iemand is die vindt dat mensen moeten worden aangesproken, zou ik haar willen uitdagen om de huidige minister van Economische Zaken, nu zitting hebbend in het CDA/PvdA/ChristenUniekabinet, daar eens op aan te spreken. Misschien is mevrouw Kraneveldt het vergeten, maar dat was de vorige minister van Onderwijs.

De heer Dibi (GroenLinks):

Ik was aangenaam verrast toen ik las dat u zich had ingeschreven voor dit debat zodat u de visie van Trots op Nederland op het gebied van onderwijs kon lanceren. Ik dacht: dat is veelbelovend, wij gaan nu iets heel nieuws horen. Eigenlijk hoor ik heel weinig nieuws. Ik hoor u er wel voor pleiten om de sectorraden te laten oplossen. Ik ga daar zelf ook iets over zeggen, want ook de fractie van GroenLinks is erg kritisch over al die raden. Wat mist u nu in het onderwijs? Noem eens een top drie van zaken Trots op Nederland wil regelen in het onderwijs die nu nog niet geregeld worden.

Mevrouw Verdonk (Verdonk):

Goed taalonderwijs, goed rekenenonderwijs, handhaven in het onderwijs, kinderen waarden en normen bijbrengen en er vooral voor zorgen dat ieder kind de kans krijgt om zich te ontplooien. Dat hoeft niet tot dit niveau van het grijze muis zijn. Dat kan ook andere kanten op. Kinderen inspireren en motiveren, dat is waar wij voor staan.

De heer Dibi (GroenLinks):

Het is u misschien ontgaan, maar het reken- en taalonderwijs krijgt een heel heftige impuls in deze kabinetsperiode. Daar hebben wij allemaal voor gestemd. Ook burgerschap heeft een plekje in het onderwijs, dus ik hoor eigenlijk nog steeds niets nieuws. Wat is nu dat nieuwe dat Trots op Nederland onderwijsland binnen gaat brengen? Of hebt u eigenlijk niet zo veel nieuwe ideeën?

Mevrouw Verdonk (Verdonk):

Wat Trots op Nederland in de politiek gaat inbrengen, is daadkracht, is echt doen wat je belooft. Alles heeft inderdaad nu een plekje, maar er gebeurt nog echt helemaal niets.

De heer Van der Ham (D66):

Iedereen is u nu een beetje aan het bashen omdat u aan dit debat deelneemt. Ik vind het juist fantastisch dat u dat doet. Welkom. Ik ben ook even nieuw in dit debat, maar dat heeft een andere reden. Het is hartstikke goed dat u dat doet. Ik heb één vraag. U was de PvdA een beetje aan het bashen over het feit dat minister Plasterk zei dat er een toch wel een probleem is met de vroege schoolkeuze. Nu ben ik de eerste die meedoet met het bashen van de PvdA en zeker deze minister. Dat vind ik hartstikke leuk.

De voorzitter:

Wat is uw vraag?

De heer Van der Ham (D66):

Ik vond het wel een beetje flauw dat u zei, mevrouw Verdonk, dat deze minister bij wijze van spreken de middenschool weer zou willen invoeren of dat zijn opmerking een grote onderwijsvernieuwing zou betreffen. Ik heb de minister zo begrepen dat hij zegt dat er een probleem is met de vroege schoolkeuze en dat hij daar heel gericht iets aan wil doen. Dat wil Trots op Nederland, of de groep Verdonk, toch ook?

Mevrouw Verdonk (Verdonk):

U vraagt mijn mening over het plannetje van minister Plasterk. Ik vraag mij in de eerste plaats af waarom hij het op dit moment heeft gepresenteerd. Ik vind ook dat problemen bij de wortel moeten worden aangepakt. Het gaat erom dat er heel veel allochtone leerlingen zijn die de Nederlandse taal niet voldoende beheersen. Zij beginnen aan de middelbare school met een taalachterstand van twee jaar en die wordt alleen maar groter. Daar maak ik mij zorgen om, want die kinderen gaan het niet redden. Ik vind het ook niet goed dat alle andere leerlingen, autochtoon en allochtoon, de kans lopen om daardoor op hun handen te moeten zitten en zich niet kunnen ontplooien. Het zou niet goed zijn als zij moeten wachten tot die allerlaatste schakel ook een deel van de ketting is. Dat is niet de verantwoordelijkheid van de leerlingen, maar van het onderwijsveld. Daar moet het worden geregeld.

De heer Van der Ham (D66):

Voorzitter ...

De voorzitter:

U zei dat u één vraag had. Dit is een tweede. Ik weet niet wat u precies van plan bent.

De heer Van der Ham (D66):

Voorzitter, dan concludeer ik iets. Ik concludeer dat de minister ongeveer hetzelfde heeft gezegd, namelijk dat leerlingen geen vertraging mogen oplopen door de vertraging van anderen. Dat zeggen mevrouw Verdonk en de fractie van D66 ook. Wij zijn het dus gedrieën eens. Dat vind ik een verfrissend geluid van TON.

Mevrouw Verdonk (Verdonk):

Laten wij eerst het antwoord van de minister afwachten. Ik vind dit een beetje voorbarig, mijnheer Van der Ham. Eerst het antwoord van de minister en dan de conclusie.

Ik wil de andere leden nog even bedanken voor hun bereidwilligheid.

De heer Bosma (PVV):

Graag gedaan, mevrouw Verdonk. Prettige avond verder. Veel succes.

Voorzitter. Ik waardeer de geste dat u de belangrijkste begroting tot het eind hebt bewaard, met LNV als pauzeact. Ik hoop dat wij dit debat vanavond op hetzelfde tomeloze niveau kunnen krijgen als gisterenavond. Ik teken aan dat ik nog steeds het enige Kamerlid ben, met onze nestor, dat tout OCW voor zijn rekening neemt. Daarom is mijn scope vandaag ook wat breder dan sec onderwijs.

Mijn eerste punt is de dubbele subsidie aan marokko.nl. Deze minister geeft via het Stimuleringsfonds voor de Pers geld aan een site die de meest vunzige teksten tegen homo's, joden, vrouwen en negers op zijn forum heeft staan. Sommige teksten zijn te schunnig voor woorden. Mijn fractie beukt al enige jaren op dit dossier. Ik heb hierover meermalen Kamervragen gesteld. Twee weken geleden heb ik dit eveneens ter sprake gebracht bij de mediabegroting. Ik verschafte toen enkele tientallen citaten van die site aan de leden, teksten die er soms al sinds 2001 op staan. Als onze soldaten sterven in Afghanistan, is dat reden voor een feestje. Het Amerikaanse persbureau Reuters maakte zelfs een bericht over het feit dat men op marokko.nl de grootste lol heeft vanwege de aanslagen in Mumbai, onder de kop: Dutch financed Moroccan website praises Mumbai attacks: "May Allah reward these heroes with paradise." Dit stukje Hollandpromotie wordt u aangeboden door de Nederlandse belastingbetaler.

De minister van homo-emancipatie, vrouwenemancipatie en cultuur verdedigt de herhaalde donatie door erop te wijzen dat deze geschiedt binnen wettelijke kaders. Een paar dagen later echter vond de PVV ineens onverwacht gehoor bij de kersverse minister voor WWI, de heer Van der Laan. Hij liet zich heel anders uit. Van der Laan zei "erg geschrokken" te zijn van wat hij aantrof op die site. "Laat duidelijk zijn dat ik van overheidswege geen bijdrage wil leveren aan een site waar dergelijke opruiende teksten te vinden zijn." Ook kondigde minister Van der Laan ineens een onderzoek aan. Dat zou binnen enkele weken klaar zijn.

Dat is heel interessant. Minister Plasterk kijkt bij dit dossier al jarenlang naar zijn schoenen. Marokko.nl krijgt niet één keer maar twee keer subsidie. Dan komt minister Van der Laan en die zegt iets heel anders: een onderzoek. Ik stel hierover twee vragen. Ten eerste: hoe gaat dat onderzoek in zijn werk? Gaat minister Van der Laan nu iets onderzoeken dat toch echt tot het terrein van OCW behoort? Hoe werkt dat? En welke relatie heeft dit tot de persbrief, die wij volgende week donderdag bespreken? Dan praten wij immers over het stimuleringsfonds. Gaat deze minister onder het motto "oog om oog, tand om tand" straks ook dingen onderzoeken op het terrein van WWI? Ten tweede stel ik de politieke vraag: waarom spreekt het kabinet met twee monden, Plasterk "ja", Van der Laan "nee"? Waarom ligt de tolerantiegrens van de minister van homo-emancipatie zo veel hoger dan die van de minister voor Integratie? Plasterk zegt: "geen probleem"; Van der Laan zegt: "onderzoek".

Dan nog even de rest van de begroting. Er bevinden zich daarin twee beurze plekken. De eerste is het geld dat naar kunstsubsidies gaat. Er zijn veel berichten over geld dat onverantwoord en ondoelmatig wordt uitgegeven. De vraag of kunstsubsidies bijdragen tot topkunst, is evenmin ooit beantwoord. De cultuur met betrekking tot kunstsubsidies werd perfect verwoord door mevrouw Van Vroonhoven van het CDA, die zei: hoe meer geld er naar kunst gaat, des te beter.

De mediabegroting is het tweede probleem. Niet de eersten de besten zijn het erover eens dat de publieke omroep een probleem heeft met de balans links-rechts. De kreet "drie keer per dag de Volkskrant" wordt gebruikt. Niet alleen deze minister gaat daarin mee, maar ook de bestuursvoorzitter van de publieke omroep, de heer Hagoort, zijn voorganger, de heer Bruins Slot, alsmede de voormalige netcoördinatoren, de heren Van Dijk en Lips. Oftewel, de slager keurt zijn eigen vlees en stelt vast dat het vlees rood is. Dat is ernstig, want dat betekent dat de wet niet wordt nageleefd, in dit geval de Mediawet, waarin wordt gesteld: ván ons allemaal, vóór ons allemaal. Ik zeg het even in mijn eigen onjuridische woorden. Wij als Kamer oordelen onder andere op basis van die wet. Als de wet, in dit geval de Mediawet, niet wordt nageleefd, dan moeten wij volgens mij tegen die begroting stemmen. Mijn vraag aan de minister is wat hij gaat doen om ervoor te zorgen dat gewoon de wet wordt nageleefd.

Ik kom op onderwijs. De Partij voor de Vrijheid is erg blij met de fusietoets en de fusiemotie, die wij gisteren ook uitgebreid mochten bespreken. Hopelijk stemt de volgende keer mevrouw Verdonk ook mee. De erkenning van de minister dat de menselijke maat op scholen onder druk is komen te staan, is heel belangrijk. Leerlingen, docenten en ouders voelen zich vaak niet gezien of gehoord. Er zijn monopolistische schoolbesturen ontstaan. Daardoor is de keuzevrijheid op veel plaatsen aangetast. Ik noem maar wat: Deventer heeft nog één schoolbestuur, zowel voor primair als voor voortgezet onderwijs. Dat is niet goed. Ziet de minister dat ook? Is hij bereid om keuzevrijheid centraal te stellen in het beleid? Onderwijsvrijheid begint ten slotte met de mogelijkheid om te kiezen. De Onderwijsraad doet een voorstel. Hij vindt dat er in elk voedingsgebied meerdere aanbieders moeten zijn per onderwijstype. Dat is erg ambitieus. Mijn vraag aan de minister is of hij bereid is om deze uitspraak van de Onderwijsraad tot beleidsdoel te verheffen.

Nieuws en nieuwtjes over de kwaliteit van het onderwijs blijven ons constant bereiken. Gisteren kregen wij weer het bericht over het onderzoek van TIMSS. Ik had er nooit van gehoord, maar het staat voor Trends in International Mathematics and Science Study. Dit ziet een neerwaartse trend in het rekenniveau in Nederland. Sinds 1995 is er sprake van een gestage achteruitgang. Dit soort nieuws dwingt ons om te kijken naar de basis en naar de school die die naam draagt. Daar wordt de kennis opgedaan die cruciaal is voor het verdere onderwijs en daar wordt de basis gelegd voor later succes. Omgedraaid geldt dat als de basis niet goed is, zich achterstanden voordoen die er later nauwelijks nog uit te krijgen zijn.

Het grootste probleem, in de bescheiden optiek van mijn fractie, ligt bij de cultuur op scholen. Die is te veel "alles moet leuk zijn" en te weinig gericht op resultaat, heel simpel te definiëren als leeropbrengst. De heer Meijerink van de gelijknamige commissie zegt dat kinderen het vooral maar prettig moeten hebben op school, dat er te weinig geautomatiseerd wordt – vroeger heette dat stampen – en dat er te veel "leuke" projecten worden gedaan. Gezien de cijfers moet het misschien maar wat minder leuk worden op school. Gezelligheid is prima, maar 1,5 mln. functionele analfabeten is echt geen feestje waard.

Heldere eindtermen zijn het antwoord. De Onderwijsraad heeft meermalen gepleit voor harde eindtermen, wat mijn fractie betreft te definiëren op detailniveau. Wij gaan nu richting referentieniveaus. Die stuurt de staatssecretaris ons in het voorjaar van 2009 op. Voor die tijd krijgen wij nog een hele serie veldraadplegingen. Er moet van alles gebeuren voordat er witte rook zal zijn; ik denk even aan al die ambtenaren en politici die er ook nog naar moeten kijken. De heer Jan Jacob van Dijk moet toch ergens "artikel 23!" roepen ... Als de staatssecretaris haar deadline niet haalt, wat is dan haar plan B? Moeten wij het haar niet gewoon gemakkelijk maken en nadenken over het adapteren van de Cito-toets als verplichte eindtoets? Dat is ook logisch, want het leerlingvolgsysteem is geënt op het Cito. Misschien is het best een idee om het hele circus over te slaan en vast te stellen dat wij al kerndoelen/referentieniveaus/eindtermen hebben, namelijk de Cito-toets. Maak die verplicht en zorg er ook voor dat kinderen weer gewoon kunnen blijven zitten. Dat gebeurt nu namelijk nog nauwelijks, het moet tenslotte wel leuk blijven allemaal.

Dan kom ik op het competentiegericht leren. Mevrouw Verdonk heeft hier al het een en ander over gemeld. De Kamer laat het competentiegericht leren terecht onderzoeken door haar eigen onderzoeksbureau. Wij zien ondertussen dat het uitgerold wordt over de volle breedte van het mbo. Dat is geen goede zaak. Ook mijn fractie bereiken veel negatieve berichten over docenten die geen les meer geven maar passief aanwezig zijn en kennis die niet langer hard is, maar meer gaat in de richting van "heeft goed meegedaan." Onderwijs lijkt een proces geworden en niet meer iets dat moet leiden tot afrekenbare zaken zoals kennisvermeerdering. Er bestaat bij mijn fractie de stellige overtuiging dat de invoering van het competentiegericht onderwijs een verkeerde zaak is. Recente onderzoeken van de AOb en het JOB hebben als uitkomst respectievelijk: te veel top-down en er wordt te weinig geleerd.

Ondertussen wordt er nog volop gebouwd en verbouwd. Er komen nieuwe gebouwen, prachtig glimmend, met een nieuwe indeling, dus niet meer van die benauwde, ouderwetse klaslokalen. Er komen echter ook scholen zonder deuren. Heeft de minister een overzicht hoeveel er wordt verspijkerd? Moet er geen pas op de plaats worden gemaakt in afwachting van het Kameronderzoek?

Mijn laatste 51 seconden wijd ik aan het hoofddoekje. De Kamer heeft een motie aangenomen die beoogt het dragen van een hoofddoek door politieagenten te beëindigen. Dat is een goede zaak. De minister van BZK heeft het opgepakt en introduceert de term "lifestyle neutraliteit". De minister heeft drie argumenten. Zij vindt dat de politie sterk moet zijn op de gebieden van gezagsuitstraling, neutraliteit en veiligheid. Dat zijn termen waar wij in het onderwijs ook iets mee kunnen. Het argument van veiligheid is dan niet zo relevant – er hebben mijn fractie nog geen berichten bereikt over hoofddoekjes die aan het schoolbord blijven haken – maar gezagsuitstraling en neutraliteit hebben wij hard nodig in de klaslokalen. Net als de politieagent neemt ook de leraar in onze maatschappij een bijzondere plaats in. Als ik in de tekst van het ministerie van BZK het word "politieagent" vervang door het woord "leraar", kom ik tot het volgende. "Ook de leraar dient bij het uitoefenen van zijn of haar taak richting leerlingen gezag en respect uit te stralen. Uitingen die afbreuk kunnen doen aan de representativiteit en daarmee aan het gezag van de leraar dienen te worden vermeden." Een voorbeeld is dan onder andere het hoofddoekje. Ziet de minister de overeenkomsten tussen een politieagent en een leraar en is hij bereid tot een hoofddoekjesverbod voor docenten in het Nederlandse onderwijs?

De heer Dibi (GroenLinks):

Ik weet niet of het de heer Bosma is ontgaan, maar wij hebben te maken met een dreigend lerarentekort. Dit is een serieus probleem in onderwijsland, wat mijn fractie betreft het meest acute probleem. Er zijn gelukkig veel moslima's, die een hoofddoek dragen, die het onderwijs in willen. Zegt u nu dat zij er niet inkomen, waardoor het lerarentekort alleen maar nijpender wordt, of zegt u: nee, om het leraren tekort op te lossen moeten ook zij gewoon docent kunnen worden?

De heer Bosma (PVV):

Ik volg de argumentatie van de minister van BZK en ik plant die over naar het onderwijs, dus van de politieagent naar de leraar. U hebt helemaal gelijk dat het lerarentekort een enorm probleem is, zeker waar dit schoolleiders betreft. Maar wij hebben ook een tekort aan politieagenten. Daar kunnen wij ook heel moeilijk mensen voor vinden. Daarbij geldt dezelfde argumentatie: nee, geen hoofddoekjes, ongeacht het feit dat er een tekort is aan politieagenten. Aangezien ik de argumentatie overplant van BZK naar OCW, van politieagent naar leraar, handhaaf ik ook die argumentatie.

De heer Dibi (GroenLinks):

De kwaliteit van het onderwijs staat of valt met de docent voor de klas. Dit betekent dat wij iedereen nodig hebben en dat wij al die docenten die het onderwijs in willen gaan, met open armen moeten ontvangen. Ik stel vast dat u bereid bent om in uw kruistochten tegen de islam, het lerarentekort groter te maken en daarmee de toekomst van Nederland nog onzekerder te maken dan deze nu al is. Als de PVV moet kiezen tussen een goede kenniseconomie, oplossingen gericht op de vergrijzing en het lerarentekort of islampje pesten, dan kiest zij nog steeds voor islampje pesten.

De heer Bosma (PVV):

Nee hoor, want het hoofddoekje kan ook gewoon af.

De heer Slob (ChristenUnie):

Voorzitter. Eigenlijk zou ik hier niet moeten staan. Niet alleen vanwege eerdere planningen, maar zoals sommigen weten is het vandaag mijn trouwdag. Maar als het dan toch moet, dan alleen voor onderwijs!

De voorzitter:

Van harte gefeliciteerd.

De heer Slob (ChristenUnie):

Want naast mijn vrouw, draag ik ook het onderwijs een heel warm hart toe.

Voorzitter. Gisteren is er al een aantal sprekers begonnen met terug te kijken op de eerste periode van dit kabinet en ook met vooruit te kijken. Dat is goed en sluit ook mooi aan bij de brief van de minister aan de Kamer, een soort tussenbalans, getiteld "Het beste onderwijs".

Als ik terugkijk op de eerste periode, dan kan ik niet anders stellen dan dat onderwijs weer hoog op de politieke agenda staat. Daar heeft overigens ook in het afgelopen jaar de commissie-Dijsselbloem een bijdrage aan geleverd. Maar het heeft ook alles te maken met de afspraken die in het coalitieakkoord zijn gemaakt en die langzaam maar zeker nu in de uitvoering terecht zijn gekomen. Een heel belangrijke stap in het afgelopen jaar was het verbeteren van de positie van de leerkracht. Ik hoop overigens wel dat het in het voortgezet onderwijs nog gaat lukken om voor het eind van het kalenderjaar een cao af te sluiten, maar dat terzijde.

In het afgelopen jaar zijn, niet te vergeten, de kwaliteitsagenda's gepresenteerd. Daar zijn al weer de nieuwe rondes voor ingezet. Kortom, wij hebben het met elkaar over onderwijs en dat is meer dan terecht. Er is veel gebeurd. Het is nu wel zaak, op die ingeslagen weg verder te gaan en om, met het rapport van de commissie-Dijsselbloem in de hand, de juiste afwegingen te maken. Ik heb zelf bij het debat over het rapport van de commissie-Dijsselbloem als een van de belangrijkste lessen geformuleerd dat grootschalige vernieuwingen, maar sowieso vernieuwingen en veranderingen, niet op de Haagse tekentafel plaats moeten vinden, maar met kleinere of grotere stappen in de praktijk, waarin de man of de vrouw voor de klas bepalend zijn. Ik denk dat deze conclusie breed in de Kamer werd gedeeld, ieder in zijn eigen bewoordingen.

In dat opzicht kwam het pleidooi van de minister vorige week om het keuzemoment voor leerlingen verder uit te stellen wel een beetje uit de blauwe lucht vallen, zeg ik in alle oprechtheid. Natuurlijk is er geen taboe op het bespreken van dit onderwerp. Er is niets zo vervelend als leerlingen die opgesloten zitten in een eerder gemaakte keuze. Maar dit soort discussies kun je niet zo maar vrijblijvend opstarten. Graag hoor ik morgen van de minister hoe hij, uiteraard Dijsselbloemproof, de discussie over dit onderwerp verder wil voeren.

Een kleine voorzet van de kant van de fractie van de ChristenUnie. Wij hebben geen enkele drang om het onderwijsbestel op zijn kop te zetten. Als het om de moeite gaat van het maken van een goede studiekeuze, zien wij meer in betere begeleiding en het vereenvoudigen van de overstap tussen bijvoorbeeld vmbo en havo. Daar liggen zeker grote struikelblokken.

Een discussie waar een uitgebreide, goede brief aan ten grondslag ligt, is die over de menselijke maat in het onderwijs. Ik was daar erg blij mee. Over die brief is goed nagedacht. Ook de Onderwijsraad heeft een uitstekend advies over de schaalvergroting en de fusietoets uitgebracht. Door te wijzen op de risico's op het gebied van keuzevrijheid en legitimatie is de discussie eindelijk op het niveau geplaatst waar deze hoort te liggen. Ik vond dat tot nu toe de discussies in de Kamer veel te veel en veel te eenzijdig werden gevoerd vanuit het sentiment dat groot slecht is en klein goed. Er werd een tegenstelling gesuggereerd tussen grootschalige besturen en kleinschaligheid op de werkvloer. Terecht stelt de minister in zijn brief dat schaalvergroting op het niveau van besturen maar een deel is van het hele verhaal. Deze schaalvergroting is zeker relevant, maar voor de dagelijkse praktijk op scholen, opleidingen en vestigingen is de schaal van de directe leer- en werkomgeving veel relevanter. Daar zien wij dat kleinschaligheid ook binnen grote verbanden valt te organiseren.

Deelt de minister mijn opvatting dat wij bij het zoeken naar oplossingen om diversiteit en keuzevrijheid te waarborgen, ervoor moeten waken te verzeilen in een nieuwe centraliseringslag en dat wij recht moeten doen aan de autonomie van de instellingen en aan het zelfregulerend vermogen van de sector als geheel? Ik heb daarop morgen graag een reactie.

De heer Depla (PvdA):

Voorzitter. Ik ben vol verwachting over het zelfregulerend vermogen van de sector. Wij kregen vandaag een mailtje van de directeur van de Besturenraad. Hij zei dat het niet verstandig was om iets te doen aan de fusies in de roc's, want, ik citeer: "De invoering van competentiegericht onderwijs is een aangelegenheid die zich afspeelt in de lagere regionen van de instellingen dan dat van het college van bestuur en het intern toezicht. Wij zien de vermeende stapeling van grote bestuurlijke operaties dan ook niet. Een fusiestop in het mbo op dit moment zou de ontwikkeling van deze sector eerder frustreren dan bevorderen." Deze directeur zegt dus dat het college van bestuur zich niet bezighoudt met de invoering van het competentiegericht onderwijs, dus wij kunnen best doorgaan met fuseren. Uit dit voorbeeld blijkt toch het beste dat het zelfregulerend vermogen van in ieder geval deze club ons niet veel verder gaat brengen?

De heer Slob (ChristenUnie):

Voorzitter. Met mijn opmerking dat wij ervoor moeten oppassen in een nieuwe centraliseringslag te komen, bedoel ik dat wij moeten proberen de discussie op een verantwoorde wijze te voeren en recht te doen aan de verscheidenheid zoals wij die in het onderwijs kennen. Er is verschil tussen wat wij zien in het primair en het voortgezet onderwijs en bij de roc-vorming. Ik ben niet van plan om op basis van een mail conclusies te trekken. Natuurlijk, komen wij dit soort zaken in de praktijk tegen. De Onderwijsraad zegt terecht dat het goed is dat wij een fusietoets gaan instellen en proberen de beoordeling van de fusies buiten de politiek te leggen opdat er een zuivere beoordeling kan plaatsvinden.

De heer Depla (PvdA):

Wij zijn het een stuk meer met elkaar eens, mijnheer Slob. U zegt ook dat er een fusietoets moet komen met onafhankelijk toezicht.

De heer Slob (ChristenUnie):

Ik vind dat de Onderwijsraad geweldige bruggen heeft geslagen. Mijn fractie is steeds tegen de moties geweest zoals die in de Kamer aan ons werden voorgelegd. Wij vonden die echt veel te eenzijdig. Het sentiment waarover ik zojuist sprak, klonk daarin veel te veel door. Met het advies van de Onderwijsraad en met de brief van de minister zijn wij eindelijk op het niveau waar wij moeten zijn. Dat heeft jaren geduurd; wij praten er al zo lang over! Laten oppassen en niet terug stappen.

De heer Jasper van Dijk (SP):

Voorzitter. De heer Slob zegt dat er niets mis hoeft te zijn met bestuurlijke schaalvergroting. De Onderwijsraad heeft erop gewezen dat bestuurlijke schaalvergroting ertoe kan leiden dat in een bepaalde regio maar één aanbieder is; één school! Dat is op nogal wat plaatsen het geval. Slaat de heer Slob dat advies van de Onderwijsraad in de wind?

De heer Slob (ChristenUnie):

Misschien moet de heer Jasper van Dijk het stenografisch verslag morgen nog even teruglezen. Ik heb daaraan net aandacht besteed. Juist dat is goed en daarom moeten wij er heel kritisch naar kijken, maar niet vanuit het sentiment dat groot alleen slecht zou zijn en klein goed zou zijn. Als de heer Van Dijk het onderwijsveld bezoekt, ziet hij dat de praktijk vaak heel anders is en dat ook in grootschaligheid kleinschaligheid georganiseerd kan worden. Op het moment dat in bepaalde regio's ouders vanwege al die fusies nauwelijks meer een keuze hebben, misschien zelfs helemaal geen keuze hebben, is er iets aan de hand. Dan moeten wij ernaar kijken en proberen die diversiteit te stimuleren.

De minister heeft aangegeven dat hij wil onderzoeken of op termijn de stichtings- of toetredingsnormen zodanig kunnen veranderd dat het eenvoudiger wordt voor nieuwe instellingen om toe te treden tot het stelsel zonder dat aan kwaliteit wordt ingeboet. Dat is ook een mogelijkheid om de keuzevrijheid te vergroten. Ik ondersteun dit en wil er graag een aspect aan toevoegen. Volgens de huidige regelgeving moet een nieuw te stichten school binnen vijf jaar na start van de bekostiging de stichtingsnorm halen. In de praktijk zijn er scholen die wel het reële uitzicht hebben op het bereiken van de stichtingsnorm, maar waarvoor vijf jaar te kort is. Ik zou mij kunnen voorstellen dat die scholen iets meer tijd geboden wordt, bijvoorbeeld acht jaar. Dat getal van acht heb ik niet zelf verzonnen. Het wordt ook door de onderwijsorganisaties genoemd. Alle onderwijsorganisaties hebben in januari van dit jaar daarover een nota laten verschijnen. Met deze voorgestelde termijn kunnen wij onnodige doorstartprocedures of het op de langere termijn onnodig en ongewenst samengaan met grotere schoolbesturen voorkomen. In een aantal situaties is er de reële dreiging van dat onnodig samengaan. Graag krijg ik morgen van de minister of van de staatssecretarissen een reactie op deze suggestie.

Mevrouw Dezentjé Hamming-Bluemink (VVD):

Voorzitter. Ik wil nog even terugkomen op het punt van de onafhankelijke toetsing. Daarover sprak de heer Slob. Ik begreep dat hij de onafhankelijkheid belangrijk vindt bij een fusietoets. Gisteren heb ik geopperd om onze Onderwijsinspectie onafhankelijker te maken dan zij nu is. Deelt hij de visie van de VVD op dit punt? Is hij er ook voor dat rapporten van de onderwijsinspectie rechtstreeks naar de Kamer worden gestuurd? Vindt hij ook dat wij rechtstreeks contact moeten kunnen hebben met de inspectie en dat wij die gevraagd en ongevraagd advies moeten kunnen laten uitbrengen?

De heer Slob (ChristenUnie):

Ik heb geen tijd gehad om uw beschouwing van gisteren te doordenken. Vandaag hebben wij het debat over de kredietcrisis moeten voeren. Ik was het wel eens met wat de heer Depla gisteren tegen u zei, namelijk dat u op deze manier de politieke weging misschien helemaal uit handen geeft. Bij de fusietoets is het uiteraard aan politiek om vast te stellen aan de hand van welke normen er getoetst moet worden, maar zij doet die toetsing niet zelf. Zij laat een andere instantie de toetsing doen. Zij geeft bijvoorbeeld de NMa de verantwoordelijkheid op dit punt. Ik meen dus dat het een niet helemaal vergelijkbaar is met het ander. Echter, om recht te kunnen doen aan uw inbreng van gisteren, zal ik daar nog eens goed naar kijken. Ik hoop er dan morgen op terug te komen.

Voorzitter. De commissie-Dijsselbloem heeft voor de examens ook aanbevelingen gedaan. De staatssecretaris heeft zich daarmee vervolgens beziggehouden en de Kamer een aantal voorstellen voorgelegd. Daarover moeten wij nog spreken. Om het maar kort samen te vatten: het wordt lastiger om met onvoldoendes verder te komen. Men mag slechts één vijf hebben voor de vakken Nederlands, Engels en wiskunde. Wij zijn het eens met de inzet om de kwaliteit van het behaalde diploma te versterken. Wel wil ik horen hoe doordacht een en ander is. Dat zeg ik vooral omdat ik in het debat met de commissie-Dijsselbloem aandacht heb gevraagd voor specifieke groepen leerlingen, met name voor leerlingen met een niet-Nederlandse achtergrond die met de huidige opzet van de eindexamens in feite steeds opnieuw het examen Nederlands moeten doen. De kans wordt nu nog groter dat zij alle eindexamens niet meer met een voldoende zullen kunnen afsluiten. Als het moet dan moet het, maar op deze manier kan wel de situatie ontstaan die met zich meebrengt dat leerlingen uitvallen die met de huidige regels wel een diploma zouden halen en die, zoals wij weten vanwege het feit dat hun vorderingen gemonitord worden, het in het vervolgonderwijs vaak heel erg goed doen. Nogmaals, als het niet anders kan, dan moet het zo, maar ik wil van de bewindslieden vernemen of zij dit soort aspecten heeft betrokken bij datgene wat zij de Kamer hebben voorgelegd.

Dan wil ik iets zeggen over de schoolkosten. Ik ben erg blij met de stappen die wij in de afgelopen tijd op dit punt hebben gezet. Ik denk natuurlijk aan de invoering van de gratis schoolboeken. De staatssecretaris heeft overigens de ouders een prachtige brief gestuurd. Ik begreep dat D66 daar wat moeite mee had, maar waarschijnlijk kwam dat doordat de staatssecretaris was vergeten dat D66 tegen de maatregel was. Niet alleen is deze actie geweldig voor de ouders, maar zij is ook een geweldige impuls voor de scholen om een meer gericht eigen leermiddelenbeleid te voeren voor zover zij daartoe nog niet waren overgegaan. Ik vind de discussie over de verplichte aanbesteding wel een smetje op het dossier, maar wij weten allen dat ook zonder de gratis schoolboeken de verplichte aanbesteding er zou zijn geweest. Dan hadden wij dus in dezelfde situatie verkeerd. Laten wij proberen om dit goed in aanmerking te nemen.

De staatssecretaris heeft een prachtig convenant met de verschillende partijen gesloten. Mijn waardering daarvoor! Ik hoop dat het met zich meebrengt dat de juridisering minimaal zal zijn en dat er alle ruimte zal zijn om de maatregel van de gratis schoolboeken in te voeren op de manier die wij voor ogen hadden.

Ik vraag voorts aandacht voor de uitvoering van de motie die mijn naam draagt en die bij de algemene politieke beschouwingen is ingediend. Zij betreft het ov voor mbo-leerlingen. Ik heb de brief van het kabinet gelezen en ik ben het eens met de lijn die daarmee wordt uitgezet. Uiteraard willen wij de komende tijd nauwkeurig geïnformeerd worden over de voortgang van de gesprekken. Ik vraag het kabinet wel om een zo eenvoudig mogelijke uitvoering en ook om, als dat maar enigszins mogelijk is, te streven naar invoering ingaande het schooljaar 2009/2010. U hoort aan mijn formuleringen dat ik zorgvuldigheid voorsta.

Ik vraag aandacht voor de Taskforce Technologie Onderwijs Arbeidsmarkt. Het is onduidelijk wat hier precies mee gebeurt. EZ doet er iets mee, maar het staat weer op de begroting van OCW. Er is eenmalig een bedrag beschikbaar gesteld. Dat is echter alleen voor het jaar 2008. Hoe gaat dat nu verder? Een heel gerichte afspraak hierover mag niet verzanden, terwijl er een schreeuwend tekort is aan mensen met deze kennis. Het gaat om het benadrukken van het technologieaspect van deze taskforce en niet alleen de techniek.

Is er nog nieuws van het front van de leerstoelen onderwijsrecht? Ik heb ergens in de verte iets gehoord wat mij aangenaam in de oren klonk, maar ik krijg hier graag morgen meer duidelijkheid over.

De voorzitter:

Ik meen dat wij daarover een brief hebben ontvangen.

De heer Slob (ChristenUnie):

Die heb ik nog niet gezien.

De heer Dibi (GroenLinks):

Voorzitter. "Toen mijn vader nog naar de lagere school ging, had je de klompen- en de centenschool. Kinderen van bemiddelde ouders gingen naar de centenschool, en het eenvoudige volk ging naar de klompenschool. Die selectie vond toen al plaats op zesjarige leeftijd. Dat is opgeschoven. In mijn tijd kende de lagere school 5A en 5B, en 6A en 6B. Toen werd er dus als het ware op tienjarige leeftijd geselecteerd. Door de Mammoetwet van Cals is ook het eerste jaar van het voortgezet onderwijs een brugjaar geworden, en is het moment weer wat opgeschoven." Dit antwoordde oud-minister Van Kemenade op een vraag die ik hem stelde in een van de openbare hoorzittingen van de commissie-Dijsselbloem. Van het hele parlementaire onderzoek naar de onderwijsvernieuwingen heeft dit antwoord de diepste indruk op mij gemaakt, omdat het actueler is dan ooit. Nederland maakt van relatief weinig dubbeltjes kwartjes, doordat wij kinderen te vroeg dwingen tot een keuze voor het vervolgonderwijs. De portemonnee en diploma's van papa en mama zijn meer bepalend voor de schoolkeuze dan het talent van de kinderen.

Ik heb geluk gehad met juffen, meesters en een moeder die geloofden in mijn talent, maar veel van mijn klasgenoten hebben een enorme omweg gemaakt of onderweg de hoop opgegeven. Dat is pure sociale onrechtvaardigheid met een hoge schooluitval, relatief weinig hoogopgeleiden en een groot verschil in opleidingsniveau tussen allochtonen en autochtonen als gevolg.

Wekelijks vergadert mijn fractie over het compliment van de week, bedoeld voor een van de bewindspersonen. Vaak is het goed zoeken en soms lukt het totaal niet, maar dit keer waren wij er snel uit. Minister Plasterk verdient een compliment, omdat hij moedig genoeg is om de vroege selectie in Nederland ter discussie te stellen. Bij dezen dus. Ik moet wel zeggen dat dit een van de weinige momenten in deze kabinetsperiode was dat ik een warm gevoel kreeg als ik een van de bewindspersonen hoorde spreken over onderwijs. Je kunt veel kritiek hebben op mensen zoals Tineke Netelenbos, Jos van Kemenade, Jacques Wallage en alle anderen die hen zijn voorgegaan – die hebben wij ook gegeven in het rapport Tijd voor Onderwijs – maar als ik hen hoor spreken over onderwijs, dan heb ik wel het gevoel dat het ergens over gaat.

Kinderen missen door deze vroege selectie een van de belangrijkste onderwijsdoelen: maatschappelijke vorming en persoonlijkheidsontwikkeling. Scholen zijn meer dan reken- en taalfabrieken en burgerschap is meer dan een maatschappelijke stage frikadellen frituren in een sportkantine. De reacties van mijn collega's vond ik ronduit teleurstellend en getuigen van weinig historisch besef. Ik roep mijn collega's er dan ook toe op om zich los te maken van het "posttraumatisch Dijsselbloemsyndroom", want sinds de Tweede Wereldoorlog zijn er van links tot rechts verwoede pogingen gedaan om alles uit elk kind te halen. Dat is nog steeds niet gelukt. Sterker nog, de basisvorming had een averechts effect. Het selectiemoment werd niet vervroegd en in combinatie met de tweede fase werden de muren van het vmbo, toen nog mavo, en havo/vwo alleen maar moeilijker te beklimmen.

Ik geef nog snel een historisch lijstje: Veringa, KVP, in 1968; Grosheide en Roolvink, ARP, in 1970; Van Veen, CHU, en Schelfhout, KVP, in 1971; Van Kemenade, PvdA, in 1973; Pais, VVD, en De Jong, CDA, in 1979; en Van Kemenade, PvdA, en Deetman, CDA, in 1982. Het uiteindelijke resultaat was dat minister Deetman en daarna Jacques Wallage de basisvorming hebben ingevoerd en dus iets door de Kamer hebben gekregen om de vroege selectie uit te stellen. Mijn conclusie is dat de politiek het sinds de Tweede Wereldoorlog heeft geprobeerd, maar dat het haar nog steeds niet is gelukt en dat zij in de tussentijd heel veel foute stappen heeft gezet, waardoor die vroege selectie heel veel kinderen de foute kant op heeft gestuurd.

De heer Jasper van Dijk (SP):

Wij willen dat leerlingen zo hoog mogelijk worden opgeleid; daar is volgens mij geen misverstand over. De vraag is hoe je dat gaat doen. Ik pleit voor meer doorstroming. Ik las zaterdag in de krant dat mevrouw Halsema zei: het taboe van de middenschool moet van tafel, wij willen algemeen vormend onderwijs voor iedereen tot zestien jaar. Is dat het staande standpunt van GroenLinks?

De heer Dibi (GroenLinks):

Ik was nog niet klaar met dit punt. Het is goed als iedereen even wacht totdat ik met dit punt klaar ben, want dan weet u wat GroenLinks wil.

De heer Van der Ham (D66):

Dan fakkelen wij het plan gewoon lekker af.

De voorzitter:

Dan komt u er zo op terug. Mevrouw Dezentjé Hamming.

De heer Dibi (GroenLinks):

Gaat dat ook over dit onderwerp? Dan wil ik toch even mijn punt afmaken.

De voorzitter:

U zei mij net dat u het punt had afgerond.

De heer Dibi (GroenLinks):

Ja, maar dat was niet helemaal waar.

De voorzitter:

Toch niet? Dan stel ik voor dat u verder gaat.

De heer Dibi (GroenLinks):

Natuurlijk, veel kan binnen het bestaande stelsel, te beginnen met de terugkeer van de brede brugklas. Daarnaast moet er snel op alle scholen, verplicht voor elke leerling die wil overstappen, een brugprogramma klaarliggen waarin staat hoe de doorstroming van het vmbo naar havo/vwo precies zal plaatsvinden. Vervolgens moeten scholen niet alleen afgerekend worden op het aantal leerlingen dat slaagt voor het examen, want dat werkt selectie alleen maar verder in de hand. Wij moeten scholen afrekenen op de leerwinst die zij weten te boeken. De onderwijsinspectie toetst de leerwinst door na vier jaar te kijken hoeveel leerlingen boven en hoeveel leerlingen onder hun Cito-toetsscore zitten. Graag krijg ik hier een reactie op van de minister.

Maar dat is niet genoeg. Immers, het selectiemoment is daarmee niet echt uitgesteld. Nog meer indruk op mij maakte een verhaal van hoogleraar neuro- en biopsychologie Jelle Jolles. Hij zegt dat de Cito-toets veronderstelt dat kinderen aan het eind van de basisschool al prima logisch kunnen denken. Maar de hersenfunctie die bij logisch denken wordt ingezet, blijft zich ontwikkelen en is ook rond het veertiende jaar nog niet volgroeid. Je moet dus niet te veel conclusies trekken uit het feit dat een twaalfjarige mager scoort bij de Cito-toets. Dat kan een jaar later bij hetzelfde kind heel anders liggen. De minister schetst een mooi toekomstbeeld, maar zegt er bezwerend achteraan dat hij in deze kabinetsperiode geen concrete stappen zal nemen. Dat vind ik jammer, maar echt verbaasd ben ik niet. Wij lazen gisteren in de krant dat de minister graag door wil met het CDA. Ik hoop van harte dat de minister vasthoudt aan het onderzoek en daarnaast aanjaagsubsidies beschikbaar wil stellen aan het onderwijsland om te experimenteren met uitstel van studiekeuze. Dan leggen wij het niet op vanuit Den Haag, maar laten wij het vrij aan de scholen zelf. Zo ging dat ook bij de middenschool; volgens mij was dat ook Van Kemenade. Toen zijn er subsidies beschikbaar gesteld. Er kwamen direct 140 aanvragen binnen en er zijn ongeveer twintig aanvragen gehonoreerd. Zo kun je duizend bloemen laten bloeien in onderwijsland.

Voorzitter. Volgens mij ben ik nu klaar met het punt van de uitstel van selectie.

De heer Jasper van Dijk (SP):

Mag ik dan nu antwoord op de vraag of het citaat van mevrouw Halsema, "wij willen algemeen vormend onderwijs voor iedereen tot zestien jaar", het standpunt van GroenLinks is?

De heer Dibi (GroenLinks):

Het standpunt van GroenLinks heb ik net verkondigd. Wij willen dat uitstel van studiekeuze plaatsvindt in de toekomst. Dat mag een lange periode duren; dat willen wij niet meteen vandaag de dag regelen. Maar wij denken wel dat niet alles binnen het huidige stelsel kan, dus dat het mogelijk is dat een stelselwijziging op termijn zal moeten plaatsvinden. Dat moet dat onderzoek uitwijzen. Dan kunnen wij erover discussiëren hoe dat er precies moet uitzien en of dat voor iedereen tot zestien jaar moet zijn of niet. Dat wil ik uiteindelijk pas beslissen wanneer de uitkomsten van het onderzoek er zijn; het is geen eindoordeel.

De heer Jasper van Dijk (SP):

De heer Dibi is een van de gezichten van de commissie-Dijsselbloem. De kernconclusie van Dijsselbloem is dat je ongelijke leerlingen niet gelijk moet behandelen. Hoe kan hij dat rijmen met wat hij hier verkondigt en wat mevrouw Halsema zegt over een terugkeer van de middenschool?

De heer Dibi (GroenLinks):

Er is geen sprake van een terugkeer van de middenschool, maar wel van het eindelijk realiseren van de uitstel van studie- en beroepskeuze. Laat mij een voorbeeldje geven, want er is onlangs een internationale vergelijking gedaan met een aantal landen. Daaruit blijkt dat in Duitsland, waar geselecteerd wordt met 10 jaar, 7% van de Duitse Turken doorgaat naar het hoger onderwijs. In Frankrijk, waar pas geselecteerd wordt met 15 jaar, gaat 47% van de Franse Turken naar het hoger onderwijs. In Nederland, waar wij selecteren met 12 jaar, gaat 28% door naar het hoger onderwijs. Ik vind het onacceptabel dat wij niet alles uit elk kind halen. Wij moeten alles doen om het selectiemoment te verleggen en dat gaat het onderzoek hopelijk uitwijzen. Je kunt dan ook onderscheid maken tussen verschillende kinderen, want in landen die wel uitstel van studiekeuze hebben, is het niet zo dat kinderen die vroeger weten wat zij willen, daarvan schade ondervinden. Helemaal niet. Zij schieten gewoon door naar het hoger onderwijs en de schooluitvalcijfers zijn lager dan die in Nederland.

Mevrouw Dezentjé Hamming-Bluemink (VVD):

Je kunt geen internationale vergelijkingen maken, want landen hebben niet dezelfde schoolsystemen.

De heer Dibi (GroenLinks):

Dat is allemaal gecorrigeerd in het onderzoek.

De voorzitter:

Nee nee, wel met elkaar zingen, maar niet door elkaar praten. Mevrouw Dezentjé Hamming.

Mevrouw Dezentjé Hamming-Bluemink (VVD):

Ik ben vanavond niet helemaal bij stem om te zingen, voorzitter.

De heer Dibi zegt dat voor hem bovenaan staat dat wij het beste uit de leerlingen halen. Daar zijn wij het allemaal over eens, maar dat doe je door de verschillende talenten van de kinderen te respecteren. Dat doe je door hen, al op de basisschool, zo te begeleiden en te toetsen dat die talenten duidelijk worden. Uit welk onderzoek blijkt nu dat het kiezen op 12-jarige leeftijd zo funest is als de heer Dibi aangeeft? Is de heer Dibi ermee bekend, dat het juist voor zwakkere leerlingen zo slecht is om pas een schoolkeuze te maken op hun veertiende en tot die tijd hetzelfde onderwijs te krijgen? De leerling sleept de achterstand die hij al heeft, dan namelijk gewoon mee. Hij loopt hem niet in.

De heer Dibi (GroenLinks):

Ik heb zelf in een brede brugklas gezeten, met kinderen van verschillende intelligentieniveaus. Een paar van die kinderen trokken zich aan mij op bij wiskunde, terwijl ik me aan hen optrok bij techniek. Wij lazen allemaal Oorlogswinter van Jan Terlouw en Multatuli van Max Havelaar, ik bedoel Max Havelaar van Multatuli, zij het op eigen tempo. Wij leerden bij godsdienst elkaars levensbeschouwing te respecteren. Het kan wel, het vergt alleen heel erg veel van de docent. Hoe het precies moet worden ingericht, moet zo'n onderzoek uitwijzen en ik erken direct dat er voor een groep leerlingen een aparte variant moet zijn. Bij hoogbegaafde leerlingen moet je zeggen: natuurlijk, jullie zijn al veel verder dan andere leerlingen, dus jullie moeten een aantal vakken alleen kunnen volgen. Bij andere vakken kun je deze leerlingen echter samen zetten met andere kinderen. Je hoeft hen niet overal bij elkaar te proppen, maar je hoeft hen ook niet constant bij elkaar weg te houden.

De voorzitter:

Mevrouw Dezentjé Hamming, nog één maal.

De heer Dibi (GroenLinks):

Mevrouw Dezentjé Hamming vroeg ook naar het onderzoek. Als zij zich een beetje heeft verdiept in het onderwerp, weet zij dat er echt een wildgroei is aan onderzoeken die aantonen dat uitstel van studiekeuze er uiteindelijk toe zal leiden dat het hoger onderwijs meer kinderen tot zich zal nemen.

Mevrouw Dezentjé Hamming-Bluemink (VVD):

Wij willen op een andere manier talent uit kinderen halen, namelijk door goed te toetsen en door te ontkokeren. Op die manier kunnen kinderen, als zij van de basisschool af zijn, switchen en stapelen. Ik vind dat meer maatwerk dan in een klas allerlei maatwerk verrichten. De heer Dibi werkt een zesjescultuur in de hand, want hij doet echt geen recht aan de verschillende talenten.

De voorzitter:

Stelt u uw vraag.

Mevrouw Dezentjé Hamming-Bluemink (VVD):

Ik ben de heer Dibi een beetje kwijtgeraakt op het punt dat hij én een stelselwijziging bepleit én maatwerk voor iedereen in de klas wil. Ik geloof dat dat een ingewikkelde zaak is voor het onderwijs. Waarom zo ingewikkeld?

De voorzitter:

Kort graag, nog één keer.

De heer Dibi (GroenLinks):

Ik stel op korte termijn voor dat de brede brugklas terugkeert en wij op elke school een brugprogramma hebben, waarin het uitgangspunt is dat kinderen die vmbo doen gewoon naar de havo kunnen gaan als zij dat willen, en dat daarvoor alles gereed wordt gemaakt. Dat zijn de eerste stappen die ik wil zetten. Op termijn, in een periode van tien jaar, moet een stelselwijziging tot de mogelijkheden behoren als onderzoek uitwijst dat uitstel van studiekeuze er daadwerkelijk toe zal leiden dat verspilling van talent wordt tegengegaan.

Landen om ons heen die kinderen wel bij elkaar zetten in de klas, presteren beter dan wij. Het doembeeld dat mevrouw Dezentjé Hamming creëert, de mythe dat je kinderen daardoor tegenhoudt, klopt niet als je kijkt naar internationale vergelijkingen. Zij zou er bijvoorbeeld eens onderzoeken van Jaap Dronkers op moeten naslaan.

De heer Van der Ham (D66):

Die brede brugklas die de heer Dibi overal wil invoeren ... Eén van de dingen die volgens mij ook in de hoorzittingen van de commissie-Dijsselbloem naar voren kwam, is dat de vroegere mavo deels de positie van een middenschool zou kunnen innemen, juist om meer vrijheid te krijgen. Erkent de heer Dibi dat? Ik wil het woord "middenschool" overigens niet gebruiken, want dat is niet correct.

Ik stel nog een vraag in aansluiting op de woorden van de heer Van Dijk van de SP-fractie. Mevrouw Halsema was heel fel. Zij pleitte voor algemeen vormend onderwijs tot aan het zestiende levensjaar. Wil de heer Dibi toegeven dat mevrouw Halsema iets te snel heeft gereageerd en haar corrigeren? Hij is immers de onderwijswoordvoerder en weet wel beter.

De heer Dibi (GroenLinks):

Datgene wat mevrouw Halsema heeft gezegd, leeft heel erg binnen onze fractie. Wij vinden het onacceptabel dat verborgen talent niet wordt ontdekt en dat heel veel allochtone kinderen daardoor het hoger onderwijs niet bereiken. Als het misgaat, spreken wij wel over die allochtone kinderen. Datgene wat mevrouw Halsema heeft gezegd, leeft dus binnen onze fractie en vandaag heb ik heel duidelijk gezegd hoe wij willen realiseren dat verborgen talent wordt ontdekt.

De heer Van der Ham (D66):

Mevrouw Halsema heeft gezegd dat zij algemeen vormend onderwijs wil voor iedereen tot zestien jaar. Zegt de heer Dibi daarover dat mevrouw Halsema dat deed in the heat of the moment, dat zij gepassioneerd is en dat zij iets te kort door de bocht heeft gereageerd?

De heer Dibi (GroenLinks):

Als er bijvoorbeeld aanjaagsubsidies komen om te experimenteren met het uitstellen van de studiekeuze en er scholen zijn die dat op die manier willen doen, mogen zij dat. Als scholen dat op een andere manier willen regelen, is dat prima. De overheid moet echter naar onderwijsland duidelijk communiceren dat zij in de toekomst uitstel van studiekeuze wil.

De heer Bosma (PVV):

Mevrouw Halsema weet inderdaad wat zij wil, namelijk de middenschool. De heer Dibi wil alleen een onderzoek. Dat is een wereld van verschil. Natuurlijk heeft de heer Dibi gelijk dat het verkeerd is als talent verspeeld wordt. Dat is sociaal kapitaal dat verkwist wordt. Maar voor heel veel kinderen geldt dat rond hun twaalfde al duidelijk is welke richting zij opgaan. Dat kun je ook verspillen als je al die kinderen in de eenheidsworst van de middenschool dwingt. Is de heer Dibi dat met mij eens?

De heer Dibi (GroenLinks):

Als de heer Bosma zegt dat de middenschool een eenheidsworst wordt, vind ik dat eerlijk gezegd een karikatuur. Ik ben het met iedereen eens die zegt dat er voor bepaalde kinderen uitzonderingen gemaakt moeten worden. Dat doen wij nu ook. Toch praten wij over het integreren van meer zorgleerlingen in het regulier onderwijs in plaats van over speciaal onderwijs. Ik denk dat de kinderen die wat eerder weten wat zij kunnen, niet zullen lijden onder de kinderen die dat op latere leeftijd weten. Je moet dan echter wel op een heel zorgvuldige manier te werk gaan. Onderzoek moet uitwijzen of dat klopt. Ik denk dat sommige kinderen daaronder wel zullen lijden, maar voor hen is een aparte leerweg mogelijk. Internationale vergelijkingen laten zien dat datgene wat ik bepleit, niet per se hoeft te leiden tot slechtere prestaties. Sterker nog, andere landen die doen wat de heer Bosma verfoeit, presteren beter dan wij.

De heer Bosma (PVV):

De afgelopen jaren is veelvuldig gesproken over herinvoering van de ambachtsschool. De SP-fractie heeft dat geroepen, evenals mijn fractie. Staatssecretaris Van Bijsterveldt doet dat tot op zekere hoogte. De heer Dibi zegt daarover dat dit de verkeerde tendens is. Hij pleit ervoor dat iedereen naar algemeen vormend onderwijs moet. Iedereen moet gewoon Multatuli lezen.

De heer Dibi (GroenLinks):

Nee. Laat duizend bloemen bloeien. Ik vind dat er in onderwijsland allerlei mogelijkheden moeten zijn, maar de overheid moet erop toezien dat wij alles uit ieder kind halen. Daarvoor moet je een aantal dingen regelen en randvoorwaarden stellen. Eén van die randvoorwaarden is naar mijn mening het uitstellen van de studiekeuze. Of je links bent of rechts, neurowetenschappen wijzen uit dat je op twaalfjarige leeftijd niet veel kunt bepalen met een Cito-toets en een leerweg.

De heer Jan Jacob van Dijk (CDA):

De bewijsvoering van de heer Dibi ziet in belangrijke mate op internationale vergelijking, namelijk van Duitsland, Frankrijk en Nederland. Er is geen sprake van een causale relatie. De heer Dibi zegt dat uitstel van de studiekeuze leidt tot betere resultaten. Kan hij dat nog wat nader onderbouwen? Ik kan ook zeggen: ik pas in mijn jas en mijn jas past in mijn tas, dus ik pas in mijn tas. Dat is volgens mij niet altijd waar. Die logica is dus mijn eerste punt.

Mijn tweede punt is dat de heer Dibi in de afgelopen anderhalf tot twee jaar waarin hij het woord voerde op dit terrein, altijd voorstander is geweest van daadkracht. Hij is altijd degene geweest die zei dat wij iets moeten gaan doen. Nu zegt hij dat er eigenlijk geen onderzoek meer zou moeten worden gedaan. Er moet een brede brugklas komen en dat soort dingen. Als puntje bij paaltje komt, gaat hij dat wel onderzoeken. De heer Dibi heeft toch geen onderzoek meer nodig? Hij weet toch wat hij wil, namelijk uitstel van de studiekeuze?

De heer Dibi (GroenLinks):

Ik wil voor duizenden leerlingen uitstel van studiekeuze waar die keuze op dit moment nog te vroeg moet worden gemaakt. Als u zegt dat ik van de daadkracht ben, dan vat ik dat op als een compliment. Daarom zeg ik ook dat die brede brugklas en die brugprogramma's op korte termijn kunnen worden gerealiseerd. Op termijn moet een stelselwijziging hier openlijk bediscussieerd kunnen worden. U heeft zelf hier gisteren gezegd, evenals de PvdA, dat nadat het onderzoek is voltooid, u openstaat voor alles wat er toe zal leiden dat het onderwijspeil en de onderwijskwaliteit in Nederland zullen stijgen. Ik verwijs u ook door naar ontzettend veel van uw partijgenoten, ook oud-ministers, die het volledig met mij eens zijn op het punt van uitstel van studiekeuze. Dit is niet iets wat ik uit mijn duim zuig. Ik zeg dat ook tegen mevrouw Dezentjé Hamming, want het zijn ook VVD'ers geweest die hebben gezegd: dit kan zo niet langer, wij verspillen talent als wij zo doorgaan.

De heer Jan Jacob van Dijk (CDA):

Dat is allemaal hartstikke leuk, lief en aardig maar u zegt hier op dit moment dat u dat onderzoek eigenlijk helemaal niet meer nodig heeft omdat u uw keuze al heeft bepaald. Waarom dringt u dan nog aan op dat onderzoek? Zeg dan gewoon rechttoe, rechtaan dat u wilt dat het nu gaat gebeuren. Wij willen evenwel eerst kijken of er ook andere instrumenten zijn waarmee wij betere doelstellingen halen dan met hetgeen u wilt.

De heer Dibi (GroenLinks):

Ik wil dat onderzoek omdat ik wil weten hoe wij die stelselwijziging dan gaan vormgeven. Als er een stelselwijziging komt, wil je namelijk weten hoe je die precies moet inrichten. Daarvoor heb ik een onderzoek nodig. Ik wil het voorstel inzake de middenschool niet letterlijk overnemen. Ik wil dat wij een eigentijdse manier zoeken en een eigentijdse oplossing vinden voor dat uitstel van studiekeuze. Dat is voor mij niet dat verouderde idee van de middenschool. Het moet een moderne variant zijn en dat onderzoek moet daartoe de eerste aanzet leveren. Dus op termijn wil GroenLinks een structuurwijziging.

De heer Depla (PvdA):

Eerst moet ik zeggen dat ik uw exclusieve claim, in de zin dat GroenLinks als enige partij niet kan accepteren dat er talent verspild wordt, niet echt verstandig vind, aangezien wij op dat punt allemaal hetzelfde vinden.

Daarnaast maakt u een vergelijking met Frankrijk; daar wordt later geselecteerd hetgeen tot een hoger percentage leidt. Ik geef u dan wel aan dat een groot deel van de mensen die bij ons op het mbo zitten, in Frankrijk zouden worden aangeduid op het niveau van hoger onderwijs. Dus u moet oppassen om appels en peren met elkaar te vergelijken.

Mijn vraag is de volgende. U kiest heel eenzijdig voor kinderen die vooral beter met hun hoofd kunnen leren en plaats van ook voor kinderen die goed kunnen leren met hun handen. Waarom kiest u nu niet voor twee stromen? Ik denk dan aan een beroepskolom waar je gemakkelijk naar kunt doorstromen. In het beroepsonderwijs heb je dan kinderen die beter met hun handen kunnen leren en in het algemeen vormend onderwijs

  • kinderen die beter met hun hoofd kunnen leren, waarbij je ervoor zorgt dat ze gemakkelijk kunnen switchen. Is dat niet beter dan om nu iedereen weer over één kam te scheren? Waarom niet meer differentiatie?

De heer Dibi (GroenLinks):

Er zijn twee redenen waarom GroenLinks toch die structuurwijziging op termijn zou willen zien. De eerste is dat wij kinderen samen een brede maatschappelijke en culturele vorming willen geven. Dat is een belangrijke taak van het onderwijs. De tweede is het uitstel van het selectiemoment. Ten aanzien van de basisvorming heeft de WRR destijds voorgesteld om naast wat er toen allemaal is overgenomen door Wallage, een combinatievariant te introduceren voor leerlingen die beter met hun handen zouden kunnen werken. Die zou je dan bij bepaalde vakken als het gaat om de brede maatschappelijke en culturele vorming samen kunnen brengen met kinderen met hogere intelligentieniveaus. Bij bepaalde vakken die meer bij hen en bij hun handjes passen zet je ze dan weer apart. In deze discussie wordt nu echter een soort zwart-witverhaal gehouden waarin je óf iedereen bij elkaar zet en vervolgens niet meer kunt differentiëren, óf totaal gaat differentiëren waardoor de leraar helemaal gek wordt. Je kunt daar een tussenweg in vinden. Ik hoop dat het onderzoek dat ook zal aantonen. Dat zal uiteindelijk wel heel veel vergen van docenten. Er is een aantal middenscholen dat nog steeds bestaat, bijvoorbeeld in Zuidoost waar een brede brugklas is. Die scholen geven zelf ook aan dat het ontzettend veel van docenten vergt. Daarom zeg ik ook dat het zal gaan om een periode van tien jaar waarbinnen je dit kunt bewerkstelligen. Maar daar moet je nu al mee beginnen, want die verspilling van talent kunnen wij niet door laten gaan.

Nog een compliment, want GroenLinks was ook erg blij met de brief over de menselijke maat. Het is goed dat de bewindspersonen de menselijke maat in het onderwijs in ere willen herstellen. Uit de brief blijkt dat zij oog hebben voor de afgenomen invloed van ouders en docenten op het beleid in de school. Het kabinet stelt daarom onder andere een fusietoets voor. Een goed plan. De criteria moeten nog nader worden ingevuld. GroenLinks vindt het van het grootste belang dat docenten, ouders en leerlingen instemmen met de fusie. Wordt dit een hard onderdeel van de fusietoets?

Vervolgens ook een compliment aan de PvdA-fractie die het mogelijk heeft gemaakt om te defuseren. Dat lijkt mij ook een heel belangrijke stap om het onderwijs terug te geven aan de mensen om wie het gaat. En of ze er gebruik van maken of niet, ik vind het een heel mooi signaal richting onderwijs.

Wat ik mis in de brief is een analyse van hoe het komt dat de macht van besturen zo is gegroeid. Onder Maria Van der Hoeven was meer autonomie voor scholen het refrein. Dat is het nog steeds, alleen is het volume iets omlaag gegaan. Niet de scholen hebben echter meer autonomie gekregen, maar de schoolbesturen. Zij hebben de onderwijsachterstandsmiddelen van de gemeenten overgeheveld gekregen. Mijn fractie wil de middelen terugbrengen naar de gemeenten. Zij weten heel goed waar de problemen zitten en kunnen een pressiemiddel goed gebruiken. Graag een reactie van de bewindspersonen.

Doordat de macht van de besturen is gegroeid, is de balans verdwenen. Ook het ministerie onderhandelt met raden en niet meer met leraren, zoals vroeger. De minister moet die balans herstellen. Hoe zien de bewindslieden nu eigenlijk de PO-Raad, de VO-raad, de Bve Raad, de MBO Raad en de HBO-raad? Zijn het werkgeversclubs of zijn het sectorraden? Als het sectorraden zijn, ontbreekt er nog wel het een en ander. Waar zijn de docenten, leerlingen en studenten dan? Als het werkgeversclubs zijn, vraag ik mij af waarom zij zo veel geld krijgen. De positie van de VO-raad in de Kwaliteitsagenda VO geeft aan dat het niet helemaal goed gaat. Op het ene moment stond de handtekening van de VO-Raad er nog onder. Het ging toen om de urennorm; dat kan de staatssecretaris zich vast nog wel herinneren. Tijdens de algemene ledenvergadering hebben de leden unaniem voorgestemd. Vervolgens kwam er allerlei ophef en trok de raad zich terug. Eigenlijk was toen de bodem onder de Kwaliteitsagenda VO weg. Ik wil graag dat de bewindslieden duidelijk aangeven hoe zij die raden zien en wat zij eraan willen veranderen.

Ook op school moet de balans hersteld worden. Daartoe zou het professioneel statuut of de professionele ruimte een wettelijk kader moeten krijgen. Dat mag geen vaag kader worden. Docenten moeten echt meer invloed krijgen op het onderwijskundig beleid. Kan de minister een tipje van de sluier oplichten wat hij daaronder verstaat? Wat gaat er concreet veranderen voor de docent en wanneer kan de Kamer de voorstellen tegemoet zien?

Ik heb een concreet voorstel over de lerarenbeurs. Na de eerste jubelverhalen over het succes krijgen wij nu te horen dat schoolbesturen de beurs gebruiken om de opleidingskosten te drukken. Dat is nadrukkelijk niet de bedoeling, vindt de minister. Ik wil wel wat verder gaan: ik vind het ronduit kwalijk dat de bijscholingspotjes jaren niet worden uitgegeven omdat veel werkgevers dat geld liever uitgeven aan iets anders en daar nu de lerarenbeurs voor misbruiken. Dit geld was expliciet voor de leraren bedoeld en niet om de kas van de schoolbesturen te spekken. Dit moet onmiddellijk ophouden. Wat gaat de minister daaraan doen?

GroenLinks wil meer academici voor de klas omdat dat het vak echt aantrekkelijker maakt. Helaas heeft het kabinet het advies van Rinnooy Kan over de koppeling niet overgenomen. Dit hebben wij al vaak gewisseld. Ik kom daarom nu met een ander voorstel. Als een docent een hbo-bachelor heeft afgerond en een wo-master wil volgen om als eerstegraadsdocent aan de slag te gaan, moet hij eerst een schakeljaar doen. Dat kost aardig wat geld, maar helaas mag de lerarenbeurs niet worden gebruikt om dit jaar te bekostigen. De GroenLinksfractie wil dat de lerarenbeurs hier wel voor gebruikt kan worden. Is de minister bereid dit te gaan regelen? Ik zie dat ik nog maar heel weinig tijd heb, voorzitter. Is dit het einde van die veertien minuten?

De voorzitter:

Ja, inderdaad.

De heer Dibi (GroenLinks):

Dan doe ik er nog twee minuten bij.

De voorzitter:

Twee minuten erbij; u zegt het maar.

De heer Dibi (GroenLinks):

Over het competentiegericht onderwijs onthoud ik mij van een definitief oordeel omdat er op dit moment nog een klein parlementair onderzoekje plaatsvindt. Daarna zullen wij zeggen wat wij daarvan vinden. Ik hoor dat met name de roc's drempels opwerpen voor leerlingen. Er wordt geleurd met vmbo-leerlingen. Gemeenten moeten verantwoordelijk worden voor een leerlingvolgsysteem waar de roc's verplicht aan meewerken. Ook de CWI's moeten daar op aangesloten worden, zodat geen leerling meer uit beeld verdwijnt.

Ik vind het bijzonder kwalijk dat wij toestemming moeten krijgen van de minister voordat wij een gesprek mogen hebben met de onderwijsinspectie. Ik wil eigenlijk niet meer hebben dat de minister bevindingen van de onderwijsinspectie eerder heeft dan de Kamer. Daarmee heeft hij een informatievoorsprong. Ik waardeer het dat de VVD-fractie die discussie heeft gestart en wil graag dat de minister hierop reageert en hopelijk wil hij het beleid wijzigen. Ik kreeg van een belangrijk onderwijsadviseur die er vandaag niet bij kan zijn, te horen dat de onderwijsinspectie in Noorwegen direct rapporteert aan de premier. Ik ben benieuwd naar een internationale vergelijking van onderwijsinspecties. Is de minister bereid om te bekijken hoe andere landen daarmee omgaan en of wij daar misschien iets van kunnen leren om de onderwijsinspectie onafhankelijker te maken? Zij wordt nog net niet gehuisvest in het ministerie van OCW.

Ik heb nog een compliment te maken. Vorige week heeft het kabinet afspraken gemaakt met de VSNU en de HBO-raad over energiebesparing en duurzaam inkopen. Dat is een goed initiatief dat navolging verdient. Het keren van de klimaatverandering bestaat uit allerlei kleine stapjes en dit is er één van. Zijn de staatssecretarissen bereid om te bevorderen dat deze afspraken ook worden gemaakt in het primair onderwijs, het voortgezet onderwijs en het beroepsonderwijs?

Ik kom bij segregatie en de buitenschoolse opvang. Bij nieuw te bouwen scholen moet altijd ruimte zijn voor voor-, na- en tussenschoolse opvang. Wat vindt de staatssecretaris daarvan? Over segregatie heeft Pieter Hilhorst een voorstel gedaan. Die wil bij scholen met wachtlijsten regelen dat een collectieve inschrijving voor een individuele inschrijving gaat. Als een blank ouderpaar per se een plek voor hun kind op een populaire school wil, moeten zij zich inspannen om een allochtoon echtpaar te overtuigen van de kwaliteit van de betreffende school. Vervolgens kan men zich gezamenlijk inschrijven.

De voorzitter:

U bent nu ook door uw twee extra minuten heen. Wilt u nog meer minuten aanspreken?

De heer Dibi (GroenLinks):

Dit zou een leuke toevoeging aan de pilots kunnen zijn. Vindt de staatssecretaris dat ook? Vanuit mijn ooghoek denk ik te zien dat zij er niet zo blij mee is.

De voorzitter:

U gaat door?

De heer Dibi (GroenLinks):

Nee, ik stop ermee.

De heer Bosma (PVV):

De onderwijsinspectie moet volgens de heer Dibi aan de minister-president rapporteren. Waarom niet meteen aan de Veiligheidsraad? En hoe wordt het onderwijs beter van een rapportage aan de heer Balkenende?

De heer Dibi (GroenLinks):

Ik heb slechts een voorbeeld gegeven van hoe het in andere landen is geregeld. Je hebt ook landen waarin de onderwijsinspectie is afgeschaft en is gedecentraliseerd naar allerlei lokale overheden. Daar bestaat een gemeentelijke onderwijsinspectie. Ik wil dat de onderwijsinspectie werkt zoals de Algemene Rekenkamer. Kamerleden moeten die direct met vragen kunnen benaderen. Nu staat de minister tussen de Kamer en deze informatievoorziening. Ik vind dat een belemmering van mijn controlerende functie als Kamerlid.

De heer Depla (PvdA):

De heer Dibi heeft in de commissie gezeten die onderwijsvernieuwingen heeft onderzocht. Deze commissie-Dijsselbloem heeft ook de basisvorming onderzocht. Nu stelt de heer Dibi een proces voor dat precies lijkt op invoering van de basisvorming: van onderaf, tien jaar experimenteren en dan bij wet afdwingen. Welke les heeft hij getrokken uit zijn eigen onderzoek? Hij stelt nu toch voor om de geschiedenis te herhalen?

De heer Dibi (GroenLinks):

In het rapport Tijd voor onderwijs is gekeken naar onderwijsvernieuwingen in het verleden om daaruit lessen te trekken voor de toekomst. Een stelselwijziging kan in de toekomst heel goed tot de mogelijkheden behoren. Dan moet wel sprake zijn van een toetsingskader. Dat hebben wij geformuleerd. Als wij de volgende keer weer een onderwijsvernieuwing lanceren, wat zeker moet als het gaat om uitstel van studiekeuze, moeten wij vervolgens gewoon de lessen van het rapport gebruiken.

De heer Van der Ham (D66):

Voorzitter. De heer Dibi keek verwachtingsvol naar mij of ik nog een vraag had. Ik had echter genoeg gehoord.

Ga ik het in dit debat als woordvoerder van D66 weer hebben over achterstallig onderhoud van het lerarensalaris, over promotiepraatjes over gratis schoolboeken en over een maatschappelijke stage? Nee, dit keer niet. Dat komt ongetwijfeld een andere keer.

Ik wil het hebben over de toekomst. Niet ieder kind is hetzelfde. Zij verdienen echter wel gelijke kansen. In plaats van kinderen zo snel mogelijk een diploma te laten halen, moeten wij ieder kind zijn eigen weg laten bepalen. Maak het mogelijk om kinderen iets te laten proberen: een moeilijk vak, studeren in het buitenland of een andere richting kiezen zonder mogelijkheden af te sluiten.

Ik was blij toen de minister voorstelde om kinderen later te laten kiezen, zeker de kinderen die het hard nodig hebben. Dat is een prettige bijdrage aan het debat. Wij laten immers heel veel talent verloren gaan. Ook Alexander Rinnooy Kan, SER-voorzitter, zei dat dit jaar al. Hij drong sterk op een latere schoolkeuze aan.

De analyse van de minister in de krant klopt. Uitstel van schoolkeuze geeft kinderen meer kans op een hoge opleiding. Kinderen moeten op dit moment vanaf hun twaalfde al een bepaalde keuze maken. Dat is soms gewoon te vroeg. Vooral kinderen van allochtone ouders zijn daardoor de dupe. Ik pleit er niet voor om alle kinderen tot hun zestiende samen in één klas te zetten, zoals de wat te snel reagerende Femke Halsema bedoelde. Gelukkig is de heer Dibi wat genuanceerder. Ik pleit er ook niet voor om kinderen op te sluiten in schoolkeuze of vakkenpakket. Geen basisklassen of middenscholen dus, maar bredere brugklassen, stapelen van diploma's en betere aansluiting tussen vmbo, havo en vmbo en een intersectorale aanpak in het vmbo. Zo kunnen wij proberen de uitval terug te dringen en ontwikkelen wij elk talent. Ik vind het goed als de regering, met deze minister voorop, ervoor wil zorgen dat scholen veel meer ruimte krijgen om hierin te experimenteren. Dat is echt ongelooflijk belangrijk om vooral kwetsbare leerlingen beter te laten meekomen.

De heer Jasper van Dijk (SP):

In datzelfde artikel staat het volgende: "Hulde voor minister Plasterk", juicht D66-leider Alexander Pechtold. "Dit is een keerpunt. Ik dacht steeds: gaan wij nog wat meemaken met die man of niet." Ik zal niet het hele artikel voorlezen. Nu onderscheidt de heer Van der Ham zich van GroenLinks en zegt dat hij niet terug wil naar de middenschool. Dan komt hij volgens mij in het kamp terecht van de mensen die altijd al zeiden dat de doorstroom in de scholen moet verbeteren. Daarover waren wij het echter al eens. De minister heeft ook duidelijk gezegd dat er te vroeg wordt geselecteerd en dat wij later moeten selecteren. Dat is waar mevrouw Halsema zo blij van werd. In welk kamp zit de heer Van der Ham?

De heer Van der Ham (D66):

Ik zit in het kamp waarin wij altijd al zaten. Ik heb de minister heel goed horen zeggen dat hij leerlingen die al op hun twaalfde een keuze kunnen maken, geen vertraging wil laten oplopen. Daarin val ik hem van harte bij. Voor de leerlingen die dat nog niet kunnen of die dat vanwege allerlei achterstanden beter op een later moment kunnen doen, moet je in het onderwijs ruimtes maken waarin zij die keuze pas later hoeven te maken. Voor een deel kan dat al binnen bepaalde structuren. Het mavo is bij de commissie-Dijsselbloem langsgekomen als een schoolvorm die voor sommige leerlingen een heel goede tussenschool, een soort van tussenkeuze was waarin de keuze werd uitgesteld of zij wat meer een technische richting opgaan op het mbo of meer met hun hoofd aan de slag gaan op het havo. Dat is voor een bepaald slag leerlingen een mooie onderwijsvorm ...

De voorzitter:

Mijnheer Van der Ham, kunt u uw antwoord afronden?

De heer Van der Ham (D66):

... en er zijn ook nog heel veel andere vormen te bedenken. Ik vind het fantastisch dat de minister spreekt over de kramp die misschien een beetje is ontstaan na de commissie-Dijsselbloem dat er niet meer mag worden nagedacht over de grote problemen van het onderwijs. Dat is overigens een miskenning van het rapport van de commissie-Dijsselbloem, want daarin staat juist dat wij er vooral over moeten blijven nadenken, maar dat wij in de invoering van dat soort nieuwe trajecten heel zorgvuldig te werk moeten gaan. Ik ga ervan uit – want dat vertrouwen heb ik zeker in het kabinet op dat punt – dat het kabinet de veiligheidseisen die de commissie-Dijsselbloem heeft geformuleerd, daarbij in de linkerhand heeft. Ik zie zo'n debat dan met veel plezier tegemoet, ook als oud-lid van de commissie-Dijsselbloem.

De voorzitter:

Ik sta per woordvoerder nog maar één interruptie toe. Nu krijgen wij een herhaling van vragen en van zetten, plus dat u morgen nog een tweede termijn hebt, plus dat u nog het antwoord van het kabinet krijgt.

De heer Dibi (GroenLinks):

Ik kan eigenlijk alleen maar zeggen dat de pot de ketel verwijt. De heer Van der Ham zegt precies hetzelfde als ik net heb gezegd.

De voorzitter:

Oké, dank u wel. U zei dat u maar één ding kon zeggen en dat hebt u net gedaan.

De heer Dibi (GroenLinks):

Laat ik dan nog één ding zeggen.

De voorzitter:

Twee dingen dus!

De heer Dibi (GroenLinks):

De heer Alexander Rinnooy Kan, die ook heel graag uitstel van het selectiemoment wil realiseren, heeft gezegd dat hij het jammer vindt dat er zo gepolariseerd afscheid is genomen van de middenschoolgedachte. Distantieert de heer Van der Ham zich daarvan?

De heer Van der Ham (D66):

De SER-voorzitter heeft gezegd dat de doorstroom van bijvoorbeeld vmbo'ers naar het havo moet worden verbeterd.

De voorzitter:

Graag kort, mijnheer Van der Ham.

De heer Van der Ham (D66):

Er zijn ook heel veel andere vormen. Ik was daarom ook blij dat de heer Dibi afstand nam van de enigszins emotionele steunbetuiging aan de middenschool van zijn fractievoorzitter. Ik vind het fijn dat hij haar op dat vlak de les heeft gelezen.

De voorzitter:

Dank u wel.

Mevrouw Dezentjé Hamming-Bluemink (VVD):

Ik val van de ene verbazing in de andere in dit debat. Ik ben totaal verbijsterd dat twee leden van de commissie-Dijsselbloem hier in feite het rapport achter de rododendrons smijten. Ik herinner mij nog heel goed dat een jaar geleden de eindconclusie was dat er vertrouwen terug moest naar het onderwijsveld. De vraag was hoe wij het vertrouwen weer terug kunnen krijgen. En wat gebeurt er hier? Twee leden van de commissie pleiten voor een stelselwijziging, terwijl wij bezig zijn met het invoeren van passend onderwijs met alle problemen van dien en terwijl wij bezig zijn met het invoeren van competentiegericht onderwijs met alle problemen van dien. Hoe kan de heer Van der Ham hier met droge ogen beweren dat wij het rapport-Dijsselbloem serieus moeten nemen?

De heer Van der Ham (D66):

Ik ben een van de zes, zeven schrijvers van het rapport geweest. Ik weet dus behoorlijk goed wat erin staat. Er staat helemaal niet in dat er nooit meer mag worden gedacht over een stelselwijziging. Als je dat echter doet, moet je haar heel zorgvuldig invoeren. Dat is in het verleden een paar keer heel erg misgegaan omdat er niet zorgvuldig is geopereerd. Laten wij wel wezen: D66 staat vooraan om dit kabinet te bekritiseren, maar ook om het te prijzen als het leiderschap probeert te tonen. Minister Plasterk zegt dat hij nog helemaal niet pleit voor een stelselwijziging, omdat het daar nog veel te vroeg voor is, maar dat hij wel het probleem agendeert omdat wij er toch wat beter naar moeten kijken. De cijfers geven hem en ons gelijk in die analyse. Ik vind het heel jammer dat u in een soort kramp schiet en er politiek op probeert te bedrijven, terwijl het een gemeenschappelijk probleem is van alle Kamerleden. Ik weet heel goed wat er in het rapport van de commissie-Dijsselbloem staat, namelijk nauwkeurigheids- en zorgvuldigheidseisen. Ik hoop dat de regering, de minister en de staatssecretarissen, hiermee aan de slag gaan. Laat zij samen met het veld kijken wat het nodig heeft om tot experimenten te komen die ons wellicht verder kunnen brengen.

De kwaliteit van het onderwijs staat voor ons centraal. Hoe eerder wij kinderen met een achterstand in taal en rekenen bijspijkeren, hoe meer mogelijkheden zij later in hun schoolcarrière hebben. Onderzoek van McKinsey wijst uit dat alle topsystemen taal en rekenen in de vroege schoolcarrière benadrukken. Een toets bij aanvang van de basisschool maakt duidelijk welke extra aandacht kinderen nodig hebben. Zo'n toets maakt het mogelijk de ontwikkeling van kinderen volgen. De ontwikkeling van een kind zegt ook iets meer over de kwaliteit van het onderwijs dan het cijfer van de eindtoets. Niet dat wij tegen een eindtoets zijn, maar om de ontwikkeling te volgen is een aanvangstoets van groot belang.

Ongeveer 60% van de leerlingen gaat naar het vmbo. Zij vinden moeilijk hun weg omhoog in het systeem. Wij moeten stapelen niet gedogen, maar aanmoedigen. Stapelen is misschien minder efficiënt, maar wel effectief. Meer kinderen bereiken hoger onderwijs. Het stapelen van diploma's moet weer normaal zijn. Gelukkig vindt de staatssecretaris dat ook. Ik vraag haar wel wat zij doet om de mavovariant wat meer te stimuleren. Zij heeft eerder in een debat gezegd dat iedereen voor het mavo mag kiezen, maar hoe wordt ervoor gezorgd dat daar wat proactief beleid op wordt gevoerd? Het is immers mooie tussenpositie.

Veel vmbo'ers die naar het mbo gaan, vallen in hun eerste jaar uit. Meer dan de helft van de uitvallers komt van het vmbo. De meeste zijn zonder vmbo-diploma doorgestroomd. De pilot met de vakscholen juichen wij daarom toe. Graag hoor ik of de mogelijkheden voor deze vakscholen worden uitgebreid. Komt er VM3 naast de pilot VM2? Ook op dit niveau verdient aansluiting met het mbo aandacht.

Samenwerking tussen vmbo en mbo in het vierde jaar is uitstekend, maar ik vind het een slecht idee om leerlingen een vmbo-diploma in drie jaar aan te bieden. Zo snel mogelijk diploma's afleveren op de arbeidsmarkt is niet het doel. Wij willen kinderen ontwikkelen tot volwaardige burgers. Het inkorten van de opleiding is het uithollen van ons onderwijs. Wat vindt de staatssecretaris daarvan?

Veel probleemkinderen komen terecht in de basisberoepsgerichte leerweg. Leerlingen die niet willen, veroorzaken hier veel problemen. Over de leerlingen in de kaderberoepsgerichte leerweg hoor je weinig, maar dat zijn onze toekomstige vaklieden. Zij moeten een goede en brede opleiding krijgen. Ik mis een visie van de regering op deze verschillende groepen binnen het vmbo. Maakt de terugkeer van het voortgezet speciaal onderwijs bijvoorbeeld onderdeel uit van de ideeën van de minister en de staatssecretarissen?

Een mooi voorbeeld van het uitstellen van een keuze in het vmbo is het initiatief intersectoraal. Leerlingen krijgen een brede oriëntatie in praktijkvakken en maken pas een beroepskeuze in het eerste jaar van het mbo. Wat vinden de minister en de staatssecretarissen van dit initiatief? Kan het verder worden gestimuleerd?

Wat doen wij met de kinderen die uiteindelijk toch uitvallen? De kans op uitval is groot. Meer dan 15% van de basisberoepsgerichte leerweg valt uit. Ondanks alle goede bedoelingen van leraren en schoolleiders kunnen wij deze leerlingen niet bijvoorbeeld met een rugzak met vouchers voor verder onderwijs equiperen. Die vouchers zouden zij bijvoorbeeld kunnen verzilveren als zij in het mkb werken en een gerichte cursus willen doen. Hun baas hoeft die cursus dan niet te betalen. Daarnaast krijgen uitvallers hiermee meer kans op een baan. Na een aantal jaren werkervaring kunnen zij dankzij de erkenning van hun verworven competenties alsnog verder studeren. Zo vormt die rugzak een voortdurende prikkel om de draad weer op te pakken. Wat vindt de staatssecretaris van dit plan?

Goed onderwijs hangt samen met goede leraren. Het lerarentekort is zorgwekkend. De gezamenlijke onkunde om leraren hogere salarissen te bieden, is stuitend. Zonder een beter salaris, neemt het lerarentekort verder toe. Geld is uiteraard niet alles. Juist de status van een leraar in de maatschappij is essentieel om nieuwe leraren aan te trekken. In Engeland is het gelukt het leraarschap binnen vijf jaar tot het populairste beroep voor graduates en undergraduates te maken. Heeft de staatssecretaris al gekeken hoe dat is gelukt? Is daar iets uit te leren voor de Nederlandse situatie?

Het lerarentekort mag ons niet afleiden van de kwaliteit van leraren. Het is prachtig dat de minister in zijn toekomstvisie oproept tot het creëren van ruimte voor professionals, maar ik wil ook weten waarop schoolleiders de leraren afrekenen. Het is bijna ondenkbaar met het lerarentekort, maar slechte leraren moeten echt kunnen worden ontslagen. Alleen bij extreme wanprestaties kunnen schoolleiders en bestuurders na een lang proces een ontslag afdwingen. Soms is dat echt te laat. Schaf daarom het ambtenarenrecht af. Een systeem van functionerings- en beoordelingsgesprekken met sancties bij slechte prestaties en beloningen voor topprestaties is nodig.

In delen van Limburg waar het aantal kinderen terugloopt krijgen leraren, die wij later hard nodig hebben, straks ontslag. Leraren die het onderwijs eenmaal hebben verlaten, keren niet snel weer terug. Laten wij die leraren dus niet te snel ontslaan om een tijdelijk overschot op te lossen. Ook hier moeten wij de goede leraren behouden. Wij moeten leraren blijven inspireren. Is het mogelijk leraren vaker uit een opleidingsfonds te laten tappen?

Voor kwaliteit hebben wij schoolleiders nodig die hun mannetje staan. Eis dat schoolleiders geregistreerd staan, zodat zij aan kwaliteitscriteria kunnen voldoen. Laat de scholen kiezen welk register zij gebruiken. Ook op dit punt zou ik graag een reactie van de staatssecretaris ontvangen.

D66 heeft vertrouwen in leraren en schoolleiders. Als een school bewezen heeft kwaliteit te leveren, moeten wij deze school voor een aantal jaren het vertrouwen geven, bijvoorbeeld door minder inspecties uit te voeren. Dat is modern toezicht, met controle achteraf en minder bureaucratie. Ook daarop krijg ik graag een reactie.

Binnenkort organiseert de Kamer een conferentie over administratieve lasten. Ik pleit voor een commissie die nagaat welke verkeerde prikkels er nog steeds in onze wet- en regelgeving verstopt zitten. Als voorbeeld noem ik het toetsingskader van de onderwijsinspectie. De inspectie toetst of scholen het nieuwe leren als methode gebruiken, en dat terwijl wij samen hebben vastgesteld dat de overheid over het "wat" moet gaan en niet over het "hoe". Ook daarop krijg ik graag een reactie van de staatssecretaris.

Anderen hebben ook al gesproken over de fusietoets. Het rapport van de Onderwijsraad over de fusietoets in het onderwijs maakt duidelijk dat meer controle op fusies wenselijk is. Volgens D66 moet de zeggenschap over een fusie met name bij de ouders liggen. Geef ouders bijvoorbeeld via medezeggenschap een vetorecht. Dat is pas echte democratie. Een commissie van wijze mannen en vrouwen die een fusietoets uitvoert, leidt wat ons betreft tot een te lang en te lastig proces. Meer inspraak van ouders dwingt bestuurders bovendien om hun plannen transparanter te maken.

Overigens zie ik ook voldoende voorbeelden van fusies die goed uitpakken. Een grote bestuurlijke organisatie hoeft kleinschalige uitvoering niet per definitie in de weg te staan. Fusies kunnen ook voordelen bieden, zoals professionalisering van de ondersteuning, spreiding van financiële risico's, differentiatie van lerarenfuncties en meer opleidingsmogelijkheden voor docenten.

Het is vandaag de Dag van de mensenrechten, zo heb ik begrepen. Eerder vroeg ik aandacht voor mensenrechten in ons onderwijs. De brief die de minister samen met minister Verhagen naar de Kamer heeft gestuurd, verontrust mij een beetje, niet alleen omdat de minister van Buitenlandse Zaken ervoor kiest om internationale verplichtingen te negeren, maar ook omdat de minister van Onderwijs wel uitvoering wil geven aan een niet-bindende resolutie om Iraanse studenten te weren, maar niet aan het bindende verdrag waarom het hierbij gaat. Er is nauwelijks aandacht voor mensenrechten, noch in het basisonderwijs en voortgezet onderwijs, noch in de lerarenopleiding. Op het ministerie ontbreekt een aanspreekpunt hiervoor zelfs. Van alle aanknopingspunten en impliciete verwijzingen uit deze brief komt dus weinig terecht. Wat ons betreft is een vak mensenrechten niet nodig – dat kan ook niet, want wij zouden het niet Dijsselbloemproof vinden – maar het onderwerp moet wel ergens aan bod komen. De minister moet zich duidelijk uitspreken over het "wat" van scholen. Het "hoe" moet vervolgens maar aan de scholen worden overgelaten. Ik zou graag een nadere reactie op dit punt krijgen van de minister.

De heer Jan Jacob van Dijk (CDA):

De heer Van der Ham komt met het idee om op school aandacht te besteden aan mensenrechten. Tijdens de behandeling van de begroting van Buitenlandse Zaken is het idee van een lespakket ter sprake gebracht. Zou het niet verstandig zijn om een soortgelijk lespakket als datgene wat al voor het primair onderwijs is ontwikkeld, ook voor het voortgezet onderwijs te ontwikkelen?

De heer Van der Ham (D66):

Ik vraag inderdaad naar de vorm. Kan er niet proactief iets worden gedaan om dit te faciliteren? Dit zou een idee kunnen zijn. Er zijn nog wel andere suggesties gedaan. Ik wil eerst de reactie van de minister en van de staatssecretaris op dit punt afwachten. Maar het is een aardige suggestie.

De heer Bosma (PVV):

De heer Van der Ham heeft het over mensenrechtenonderwijs. Moeten, gezien alle dramatische berichten over taal en rekenen op scholen, onze kinderen zich niet gewoon concentreren op taal en rekenen?

De heer Van der Ham (D66):

Dat is de kern van het onderwijs. Dat ben ik helemaal met de heer Bosma eens. Maar er zijn natuurlijk vakken als geschiedenis en maatschappijleer, vakken die gewoon in het bestaande curriculum zitten, waarin dit soort zaken zouden kunnen passen. Ik denk dat de Partij voor de Vrijheid het belangrijk moet vinden dat de grondrechten, vastgelegd door mevrouw Roosevelt, door iedereen gekend worden, allochtoon zowel als autochtoon.

De heer Van der Vlies (SGP):

Voorzitter. Reeds in het jaar 400 schreef de ons allen wel bekende kerkvader Augustinus over goed onderwijs. In een verhandeling over dit onderwerp beschrijft hij hoe een leraar het christendom eenvoudig aan beginners kan uitleggen. Godsdienstig vormingsonderwijs aan openbaren, zullen wij voor het gemak maar zeggen. Augustinus vraagt zich daarbij af hoe een leraar met plezier kan blijven lesgeven. Dat kan volgens hem alleen als de leraar een boodschap overdraagt die "krachtig en blijmoedig opwelt uit een rijke stroom van naastenliefde". De essentie van deze stelling heeft aan kracht niet ingeboet. Goed onderwijs heeft niet alleen behoefte aan geprofessionaliseerde maar vooral ook aan gepassioneerde leraren, die met kennis van zaken bemiddelen tussen de leerlingen en de bestaande cultuur.

De opleiding van goede leraren is vanuit dit perspectief van cruciaal belang. Het tekort aan leraren baart nog altijd flinke zorgen. De beeldvorming over het onderwijs speelt hierin geen gelukkige rol. Het imago heerst dat de gever van een vak is verworden tot een veredelde opvoeder die vaak vergadert en te weinig aan het eigen vak toekomt. Gelukkig neemt de aandacht voor het leraarsvak toe. Programma's voor lerarenopleidingen worden onder de loep genomen. Toch stuit mijn fractie helaas nog regelmatig op berichten van studenten die hun opleiding hebben gestaakt, omdat het profiel van die opleiding in hun beleving als te soft werd ervaren. Hier ligt een parallel met de door mij al enige malen bepleite differentiatie binnen de pabo's. De gezonde balans tussen didactiek en inhoud lijkt nog altijd niet hersteld te zijn. Ik vraag de staatssecretaris daarvoor aandacht te hebben – ik weet dat zij die heeft – maar zich ook te blijven beijveren om deze studenten voor de lerarenopleidingen te behouden en uiteindelijk ook de docenten in het onderwijs te houden. Zij zijn met het oog op de nabije toekomst van onmisbare betekenis!

De begroting voor 2009 draagt duidelijk de sporen van het rapport "Tijd voor onderwijs". Op allerlei fronten wordt aanvullende versterking ingezet; te denken valt aan lerarensalarissen en nog wel andere dingen waarover wij al gesproken hebben. Het is echter ook goed om te bezien welke inhoudelijke koerswijzigingen het parlementair onderzoek heeft voortgebracht. Aandacht voor basisvaardigheden en kwaliteit van lerarenopleidingen is een goede ontwikkeling. Toch zijn er ook zorgelijke trends die zich ondanks het rapport-Dijsselbloem doorzetten. Invoering van de maatschappelijke stage getuigt nog steeds van de maatschappelijke druk op het onderwijs. Vorige week bleek bij het overleg passend onderwijs opnieuw het gevaar van wetgevingstrajecten die zonder gedegen inhoudelijke evaluatie worden uitgezet. Gelukkig is daarop over en weer gereageerd en zijn er afspraken over gemaakt. Ook het Kamerbreed geprezen onderscheid tussen het "wat" en het "hoe" lijkt inmiddels al te sneuvelen door beleidsvoornemens die de opbrengstgerichte manier van werken sterk benadrukken. De SGP-fractie doet een appel op kabinet en Kamer om deze ontwikkelingen nog eens grondig te wegen, ook als de minister de leeftijd waarop schoolkeuze geschiedt aan de orde stelt en maar nauwelijks kan wegblijven van de suggestie van stelselwijziging op termijn. Hij heeft het uitdrukkelijk gezegd, maar het luistert erg nauw.

De paraplu van de begroting van het ministerie van OCW bevat een merkwaardige constructie. Naast de hoofdtaken van onderwijs en cultuur zijn namelijk ook de artikelen kinderopvang en emancipatie opgenomen. Dat leidt naar onze mening tot een oneigenlijke vermenging van middelen. Naar aanleiding van de explosieve kostenstijging van de kinderopvang kwam dat helder aan het licht. Meevallers bij de studiefinanciering naar rato van 53 mln. zijn bijvoorbeeld gebruikt om deze problemen weg te werken. Een groot deel van de overschrijdingen komt kennelijk ten laste van onderwijs. Dat vinden wij een verkeerde trend. Er moet verandering in komen. Kinderopvang kan, gezien de beleidsmatige invulling ervan door dit kabinet, beter bij bijvoorbeeld de ministeries van Economische Zaken of Sociale Zaken ondergebracht worden. Het weglekken van onderwijs naar allerlei alternatieve doeleinden is, zeker op dit moment, een slechte zaak! Graag ziet mijn fractie een plan waarin dit euvel wordt verholpen.

Goed onderwijs verdient ondersteuning. Veel schoolleiders in het basisonderwijs komen helaas niet volledig aan hun eigen werk toe, omdat zij geen onderwijsondersteunend personeel kunnen aanstellen. Gelukkig is daarvoor een subsidieregeling in het leven geroepen, die inmiddels is uitgebreid van 2500 naar 3500 scholen. Dat is een goede ontwikkeling, hoewel mijn fractie vindt dat in principe elke school van redelijke omvang ondersteunend personeel verdient. Het belangrijkste bezwaar tegen de subsidieregeling is echter dat zij tot nu toe geen structurele verankering heeft; in de periode 2011-2012 komt er een einde aan. Dat is problematisch. Scholen gaan namelijk arbeidsrelaties aan waarvoor vanaf 2012, dat is al snel, geen bekostiging meer is. Dat toekomstplaatje schrikt af. Mijn fractie bepleit daarom een structurele regeling die een goede ondersteuning van het onderwijs waarborgt. Graag een concrete reactie. Wij willen dat helder met het onderwijsveld wordt gecommuniceerd dat het uitzicht voor na de genoemde jaartallen er is en dat dit structureel is.

Voor een goede kwaliteit in de school is het uiteraard van belang dat de kwaliteit van besturen op orde is. Het stellen van eisen daaromtrent bij het stichten van scholen zou daar volgens sommigen een waarborg voor zijn. Ik treed het voorstel van collega Jan Jacob Van Dijk met belangstelling, maar ook met enige voorzichtigheid tegemoet. Het vooraf controleren van kwaliteitseisen is goed wanneer daar heldere criteria voor zijn. Dat geldt bijvoorbeeld ten aanzien van de bevoegdheidseis van docenten en het voorzien in deugdelijke huisvesting. Er mogen echter niet sluipenderwijs eisen bij komen die uiteindelijk de richting van het onderwijs betreffen. Graag zie ik in de voorstellen een heldere afbakening en scheiding.

De minister heeft een balletje opgeworpen over het stimuleren van digitale leermiddelen. Volgens hem gaat de kwaliteit van het onderwijs daardoor vooruit en de VO-raad verwacht dat de docent daardoor weer centraal komt te staan. Dat moet ik nog zien. Het waarborgen van de kwaliteit lijkt mij in dat digitale systeem namelijk een forse klus. Het is ook de vraag of het voor het welzijn van de leerling goed is om alle materiaal digitaal aangereikt te krijgen. Hoe dan ook, laat in ieder geval die ontwikkeling in de scholen zelf opkomen, dus geen stimuleringsmaatregelen, geen pilots enzovoorts. Laten wij er overigens eerst maar eens voor zorgen dat goede schoolboeken er gratis komen.

Over de cluster 1-scholen hebben wij in het algemeen overleg over passend onderwijs gesproken. Ik heb begrepen dat er, zoals toegezegd, overleg zal zijn over het probleem van de budgetfinanciering in onderwijsinstellingen voor blinden en slechtzienden. Is er iets te melden over een oplossing? Ik heb het signaal gekregen dat er iets goeds valt te melden. Ik zie dat graag tegemoet.

Ik dank de minister voor zijn brief over de leerstoelen onderwijsrecht. Dat lijkt er goed uit te zien. Er zit ook een insentive in om tot een zekere samenwerking, veiligstelling op termijn en medefinanciering te komen.

Ik rond af. Godsdienstig en humanistisch vormingsonderwijs op openbare scholen staat op de politieke agenda via het amendement op stuk nr. 79. Stimuleren van burgerschap wordt namelijk van belang geacht. Het is inderdaad goed wanneer jongeren kennismaken met de christelijke religie. Voor de SGP-fractie is het van huis uit, principieel en historisch, niet zonder meer vanzelfsprekend dat ook andere overtuigingen van overheidswege worden gesubsidieerd. Onderwijs vanuit het christelijk geloof roept ons op om op een goede wijze burger van deze wereld te zijn. Daarin staan niet het ego, maar God en de naaste centraal. Graag citeer ik de kerndoelen die Augustinus in het onderwijs wilde verwerkelijken: "In alle dingen moeten wij natuurlijk zelf het doel voor ogen houden van het gebod dat luidt: De liefde die voortkomt uit een rein hart, een zuiver geweten en een oprecht geloof. Al onze woorden moeten we daarop betrekken. Maar dat niet alleen, we moeten ook de blik van degene die iets van onze woorden opsteekt daarheen leiden, daarop richten." Dat is in ieder geval goed onderwijs!

Mevrouw Kraneveldt-van der Veen (PvdA):

De heer Van der Vlies ging in op de digitalisering van leermiddelen en sprak over initiatieven van onderaf en wil niets opleggen. Ik ben dat helemaal met hem eens, maar hij zei ook: geen stimuleringsmaatregelen. Als wij docenten een steuntje in de rug kunnen geven, moeten wij toch over een paar creatieve mogelijkheden kunnen nadenken? Bent u daarop tegen of vindt u dat dit mogelijk moet zijn?

De heer Van der Vlies (SGP):

Als je nadenkt over stimuleringsmaatregelen, moet je wel heel zeker weten dat dit pedagogisch-didactisch in alle opzichten welkom is. Ik ben daar nog niet helemaal aan toe, als het over de gehele breedte van het onderwijs gaat en dat suggereerde de minister enigszins. Daarom wil ik dat eerst gekeken wordt naar wat wij er precies mee willen.

De algemene beraadslaging wordt geschorst.

De voorzitter:

Ik dank de bewindslieden. Wij zullen binnen twee minuten doorgaan met de begroting van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. De procedure is als volgt. Wij beginnen met de eerste termijn van de Kamer. Deze termijn zal morgen om 10.15 uur worden afgerond. Daarna wordt de begroting van OCW worden afgerond.

De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.

Naar boven