Aan de orde is de behandeling van:

het wetsvoorstel Wijziging van de Gemeentewet in verband met het schrappen van de beperking van de tarieven van de onroerendezaakbelastingen (31133).

De algemene beraadslaging wordt geopend.

De heer Brinkman (PVV):

Mevrouw de voorzitter. Dit linkse kabinet is ziek en de ziekte heet kleptomanie. Voor de bekostiging van allerlei linkse hobby's steelt dit kabinet van de hardwerkende burger, de autobezitter, de student, de patiënt, de bejaarde en noem maar op. Vandaag bespreken wij de ellende voor een nieuw slachtoffer van dit zieke kabinet, de huizenbezitter. Met de onderhavige wetswijziging wil het kabinet de beperkingen van de tarieven van de onroerendezaakbelastingen schrappen. Dat betekent dat gemeenten de vrije hand krijgen om de ozb te verhogen en daarmee opnieuw een verhoging van de lokale lasten te veroorzaken. Het kabinet heeft hierover met de Nederlandse gemeenten reeds een bestuursakkoord gesloten. Ik heb hierover reeds eerder mondelinge vragen gesteld. De Vereniging Eigen Huis voorspelt een stijging van 20% tot 40%. Het moge duidelijk zijn dat de fractie van de PVV tegen de ozb is en derhalve ook tegen het loslaten van de maximering van de ozb.

Laten wij bij de ozb beginnen. De ozb is namelijk in essentie een onrechtvaardige belasting. Dit komt omdat zij gekoppeld is aan de WOZ-waarde. Hoe hoger de WOZ-waarde, hoe hoger de ozb. Dit is absoluut onrechtvaardig. Iemand verdient geld en betaalt daarover belasting. Vervolgens koopt deze burger materiaal waarover hij btw betaalt. Hij gebruikt dit materiaal om zijn huis te verbouwen, doet dit in zijn vrije tijd maar heeft daarbij ook de hulp van een aannemer, waarover hij opnieuw belasting betaalt. Uiteindelijk verbouwt deze burger zo goed dat zijn huis behoorlijk in waarde stijgt. "Ha, ha", zegt de overheid, "wij gaan uw huis opnieuw taxeren en komen door al uw werkzaamheden in uw vrije tijd en met hulp van de aannemer op een behoorlijk hoge waardevermeerdering. Dat resulteert in een hogere WOZ-waarde. Bingo! En daar mag u vervolgens nog eens een hogere ozb over betalen." Deze hardwerkende en eerlijke burger wordt voor zijn eigen inzet in het huis vier keer gepakt door dezelfde kleptomanie. Een absoluut banaal idee!

Voorzitter. Ook inhoudelijk rammelt dit voorstel aan alle kanten. Laten wij eens kijken naar de motivering. Ik kom tot de conclusie dat die motivering er niet is. De regering wil enkel onderstrepen dat het schrappen van de maximering een belangrijk element is in het realiseren van een goede verhouding tussen Rijk en gemeenten. Dus om de verhouding goed te houden is het kennelijk nodig, de gemeenten de mogelijkheid te geven extra inkomsten via verhoging van de ozb-tarieven te krijgen. Het is gewoon ordinaire zakkenvullerij over de rug van de huizenbezitter. Wij weten allen dat deze wetswijziging is ingegeven als ruilmiddel voor verdere bezuinigingen op de overheid.

Daarnaast wil dit kabinet een verdere taakoverheveling naar de gemeentelijke overheden. Dus zeggen de gemeenten dat zij voor verdere bezuinigingen en meer taken wel iets terug willen. Dat krijgen zij dus in de vorm van het schrappen van de maximering.

Verder is de regering ervan overtuigd dat de gemeenteraden de voorstellen van het college van B en W voldoende tegen het licht houden en een beheerste ontwikkeling van de ozb zullen nastreven. Dit is echt de naïviteit ten top! Ook deze gemeenteraden hebben er belang bij dat de ozb omhoog gaat. Dat betekent namelijk dat er meer geld in het laatje komt en dat zij meer mogelijkheden krijgen om de lokale politieke plannetjes uit te voeren. Ik wil klip en klaar van deze staatssecretaris weten waar zij het vertrouwen vandaan haalt dat gemeenten een "beheerste ontwikkeling" van de ozb zullen nastreven. Laat me niet lachen! Dezelfde gemeenten hebben zich sinds enkele jaren al klakkeloos en schaamteloos verrijkt via verhoging van allerlei lokale lasten. Het bekendste is natuurlijk de parkeerbelasting, die in sommige gemeenten zelfs honderden procenten omhoog is gegaan, maar ook de kosten voor het rioolrecht, het rijbewijs en het paspoort zijn de afgelopen jaren exorbitant gestegen. Het is algemeen bekend dat gemeenten massaal andere belastingen zijn gaan invoeren om onder de ozb-maximering uit te komen. Gaan de gemeenten die belastingen ook weer afschaffen als de maximering wordt opgeheven? Hierop hoeft de staatssecretaris niet te antwoorden, want ik weet het antwoord al. Waar haalt deze staatssecretaris het onbegrensde vertrouwen in de redelijkheid van gemeenten vandaan? Het verleden heeft uitgewezen dat die gemeenten dat vertrouwen zeer vaak hebben misbruikt, en dat weet het hele land. Daar wil ik graag een reactie op.

Het kabinet wil erop toezien dat de gemeenten de ozb niet schaamteloos gaan verhogen. Dat is volgens ons een utopie, want de gemeenten zullen dat wél gaan doen.

De wijze waarop het kabinet die gemeenten wil gaan controleren is bijzonder. Het kabinet wil overgaan tot de invoering van een macronorm. Die macronorm is een vergelijking van de som van de ozb-opbrengsten van alle gemeenten gezamenlijk met een jaarlijks vast te stellen normbedrag. Een overschrijding van het normbedrag kan vervolgens leiden tot een korting op het volume van het Gemeentefonds. Met andere woorden, indien een gemeente de ozb met bijvoorbeeld 30% verhoogt en een andere gemeente doet dat netjes met zeg 2,75%, zou dat kunnen betekenen dat de macronorm wordt overschreden. Dat betekent dat de nette gemeente die heeft volstaan met een stijging van 2,75%, dubbel wordt gepakt. Het ministerie gaat de overschrijding van de norm immers compenseren op het volume van het Gemeentefonds. Dat betekent dat deze nette gemeente omgeslagen een lagere bijdrage krijgt. Dit is een psychologisch spelletje, en het zou heel goed kunnen betekenen dat gemeenten hierdoor wel verplícht zijn om de ozb exorbitant te laten stijgen, omdat zij de kans lopen via het Gemeentefonds gekort te worden als zij dat niet doen. Heeft de staatssecretaris hier wel aan gedacht?

Het moge duidelijk zijn dat de fractie van de PVV een absoluut tegenstander is van de opheffing van de maximering van ozb, maar ook een tegenstander van een macronorm in deze vorm. Het bij elkaar optellen van alle ozb-opbrengsten betekent dat de goede gemeenten onder de kwade moeten lijden. De gedachte dat gemeenten gekort worden indien zij deze macronorm overschrijden, juichen wij overigens van harte toe. De controle op de overschrijding van de macronorm zal echter op het niveau van de individuele gemeenten moeten plaatsvinden. In mijn beleving dient het kabinet toezicht te houden op de overschrijding van die macronorm door alle individuele gemeenten. Indien een gemeente de norm overschrijdt, dient de toelage uit het Gemeentefonds van deze specifieke gemeente met hetzelfde getal verlaagd te worden. Kan de staatssecretaris dit punt bespreekbaar maken binnen de VNG? Het lijkt mij zeer logisch dat gemeenten die zich niet aan de macronorm hebben gehouden, daar ook individueel voor gekort worden. Ik verzoek de staatssecretaris dit serieus te overwegen, en heb hiertoe indien nodig voor de tweede termijn een motie klaarliggen.

In deze wetswijziging wordt met geen woord gerept over de hoogte van de macronorm. Die is echter buitengewoon van belang, daar draait het uiteindelijk om. Kan de minister al uitsluitsel geven over die macronorm? Hoe hoog wordt deze, en krijgen wij dat te horen vóór 1 januari 2008? Waarom heeft de staatssecretaris niet overwogen deze wetswijziging in te dienen samen met de vaststelling van die macronorm? Dat ware toch veel zuiverder geweest? Wat ons betreft mag deze macronorm niet hoger zijn dan 2,75%, de verhoging van de afgelopen ozb-opbrengsten. Wat vindt de staatssecretaris van deze opvatting?

Ik lees in de Atlas van de lokale lasten van 2007 van het Centrum voor Onderzoek van de Economie van de Lagere Overheden dat er gemeenten zijn die vanwege de maximering van de ozb van de afgelopen jaren andere lokale lasten hebben ingevoerd ter compensatie van het gemis aan inkomsten door verhoging van de ozb. Nu deze maximering wordt geschrapt, vind ik het niet meer dan redelijk dat gemeenten die dergelijke lokale lasten na de maximering hebben ingevoerd, deze lokale lasten na het afschaffen van de maximering ook weer opheffen. Hoe staat de staatssecretaris hier tegenover? Ook over dit onderwerp heb ik voor de tweede termijn een motie klaarliggen.

Ten slotte. Mijn verzoeken tot wijzigingen en vragen aan de staatssecretaris mogen niet anders worden uitgelegd dan zo: de PVV is en blijft absoluut tegen deze wetswijziging, en tegen het opheffen van de maximering. Laat daar geen misverstand over bestaan. Wij hebben dan ook maar één advies aan deze staatssecretaris: trek dit wetsvoorstel in.

Mevrouw De Pater-van der Meer (CDA):

Voorzitter. Een kleine wetswijziging ligt voor. Een artikel wordt gewijzigd en een artikel vervalt. Toch komt in dit voorstel eigenlijk slechts de helft van de afspraak tussen kabinet en VNG in het bestuursakkoord met betrekking tot de ozb aan de orde. Een belangrijk deel in de memorie van toelichting is besteed aan het gewenste vertrouwen tussen Rijk en gemeente. Vanuit de optiek van het kabinet is dat begrijpelijk. Immers, vertrouwen tussen overheden is belangrijk. De CDA-fractie wil daarom graag haar steun geven. Echter, vertrouwen kan niet resulteren in blind vertrouwen. Dat is dan ook de reden dat ieder kabinet opnieuw afspraken maakt met de andere overheidspartners. De CDA-fractie is content dat het kabinet en de VNG in het bestuursakkoord ook hebben afgesproken dat het schrappen van de beperking van de tarieven ozb gekoppeld is aan de gezamenlijke constatering dat dit niet mag leiden tot onevenredige stijging van de collectievelastendruk. Daarmee geven beide contractpartners aan dat hun gezamenlijke doelstelling ook is gericht op het vertrouwen van de burger.

Om te voorkomen dat door het schrappen van de beperking van de tarieven ozb de collectieve lasten onevenredig zullen stijgen, is een macronorm afgesproken. Wat die macronorm precies gaat inhouden, ligt er nog niet, helaas.

De heer Van Beek (VVD):

Ik vind vertrouwen heel belangrijk, om het te schenken en het te ontvangen, maar in de CDA-kring koop je dat kennelijk.

Mevrouw De Pater-van der Meer (CDA):

Deze vraag ontgaat mij even.

De heer Van Beek (VVD):

Het lijkt mij heel verstandig dat overheden elkaar onderling vertrouwen en dat er goede afspraken zijn, maar nu wordt dat vertrouwen gekocht.

Mevrouw De Pater-van der Meer (CDA):

Dat moet u nader verklaren.

De voorzitter:

Een laatste poging, mijnheer Van Beek.

De heer Van Beek (VVD):

Ik kan mij een debat herinneren van nog geen twee jaar geleden waarin wij er gezamenlijk voor hebben gezorgd dat deze regeling er kwam. Dat was van belang in verband met het afschaffen van een deel van de ozb. Nu probeert u een van de randvoorwaarden van de destijds gemaakte afspraken terug te draaien en deelt u de motivering van het kabinet dat dit goed is voor het vertrouwen tussen overheden.

Mevrouw De Pater-van der Meer (CDA):

Ik herinner mij dat debat van twee jaar geleden nog goed. Maar u praat nu over "kopen". Wij hebben toen die maximering erin gezet en vervolgens de gemeenten onmiddellijk volledig gecompenseerd voor de inkomsten die zij daardoor niet bij hun eigen burgers zouden halen. Dat hebben wij uit de rijksmiddelen gedaan. Ik denk dan ook niet dat er zo veel verschil is.

De heer Van Beek (VVD):

Nee, de compensatie had te maken met het gemis aan inkomsten als gevolg van het afschaffen van een belasting. Tegelijkertijd hebben wij toen een regeling ingesteld, die nu weer wordt geschrapt, over de wijze waarop de toekomstige tarieven voor de overblijvende ozb zich mogen ontwikkelen.

Mevrouw De Pater-van der Meer (CDA):

Die compensatie hoorde toen ook bij de afspraak die wij met de gemeenten hebben gemaakt: u verhoogt uw tarieven ozb tot maximaal zo veel, maar daartegenover staat dat u van ons geld krijgt voor het afschaffen van het gebruikersdeel. Bij deze afspraak is geven en nemen aan de orde.

Ik heb al gezegd dat er nog geen uitwerking is van die macronorm en ik heb er ook "helaas" bij gezegd. Er is van de week een advies van de Raad voor de financiële verhoudingen binnengekomen. Daar schieten wij niet zo heel veel mee op voor de invulling van die norm. Ik vraag daarom aan de staatssecretaris wat zij en de VNG nu gaan doen om inzichtelijk te maken hoe die macronorm eruit gaat zien. In de nota naar aanleiding van het verslag lezen wij dat, mocht na twee jaar blijken dat gemeenten gemiddeld het ozb-tarief meer dan trendmatig verhogen, het Rijk eenzijdig kan ingrijpen. Dat klinkt acceptabel. Echter, zoals het nu voorligt, gaat het ingrijpen plaatsvinden door geldopname uit het Gemeentefonds. Hierbij wordt niet gekeken wat afzonderlijke gemeenten doen, maar wat collectief gebeurt. In mijn schriftelijke bijdrage aan dit wetsvoorstel heb ik erop gewezen dat dit voor een aantal gemeenten zeer onredelijk kan uitpakken. Gemeenten die geen tariefsverhoging doorvoeren, worden op dezelfde manier gekort als gemeenten die meer dan trendmatig verhogen. De goede gemeenten lijden dus onder de kwade! Dat vinden wij een ernstig bezwaar en de CDA-fractie kan zich niet voorstellen dat ieder afzonderlijk gemeentebestuur dit een faire deal vindt. Eerder zullen gemeentebestuurders hun knopen tellen en hun tarieven eerder vaststellen op grond van de te verwachten korting in het Gemeentefonds over drie jaar, dan hun tarieven te baseren op de noodzakelijke voorzieningen in eigen gemeenten. Zij anticiperen dus. Wij vragen van de staatssecretaris daarover heldere afspraken te maken, en ons daarin inzicht te geven. Bij dit voorstel moet namelijk worden voorkomen dat eventuele fiscale wandaden door enkele gemeenten gepleegd, tot kortingen leiden bij alle gemeenten, of gecompenseerd zouden worden door het Rijk. Het advies van de Raad voor de financiële verhoudingen geeft sprekende voorbeelden van het effect daarvan.

Eigenlijk is het vreemd dat het schrappen van de beperkingen van de ozb-tarieven op dit moment de hoogste prioriteit heeft. Immers, voor het derven van inkomsten door de afschaffing van het gebruikersdeel zijn enkele jaren geleden de gemeenten volledig gecompenseerd, en daarnaast is voorzien dat de toename in het Gemeentefonds voor de komende jaren sowieso 1,1 mld. bedraagt, wat te maken heeft met de afgesproken systematiek: trap op, dan allemaal de trap op. Zet die 1,1 mld. af tegen de totale ozb-opbrengst van alle gemeenten in 2007, ter grootte van 2,6 mld. en je kunt heel simpel constateren dat de toename van het accres vele malen meer oplevert dan een trendmatige verhoging van de ozb in vier jaar, in tien jaar en zelfs in twintig jaar.

Ik wacht met spanning de reactie van de staatssecretaris af op de vraag, hoe zij dat tweede deel van de afspraak met de VNG gaat invullen. Maar de CDA-fractie wenst de gemeenten veel succes bij het beheersen van de lastenontwikkeling voor huishoudens en bedrijven en bij het in stand houden van het gewenste voorzieningenniveau in hun gemeenten voor diezelfde huishoudens en bedrijven.

De heer Brinkman (PVV):

Goed dat ook het CDA oog heeft voor goede individuele gemeenten. Maar kunt u ook iets zeggen over gemeenten die na maximering extra lokale lasten hebben ingevoerd om een en ander te compenseren? In mijn beleving is dat dubbelop. Bent u het met mij eens dat die lokale lasten, als de maximering wordt opgeheven, worden verlaagd?

Mevrouw De Pater-van der Meer (CDA):

Ik weet niet welke lokale belastingen de heer Brinkman bedoelt. Als hij bedoelt dat de gemeenten die tot vier jaar geleden een deel van de afvalstoffenheffing of van het aanleggen van riolering bekostigden uit de ozb-opbrengst, nu het instrument van volledige dekking daarvoor gebruiken, dan zeg ik dat die gemeenten daarvan niet terug zullen komen. Wij hebben immers afgesproken dat dat soort lasten kostendekkende tarieven op moet leveren. Dat is geen algemeen belastingmiddel.

De heer Brinkman (PVV):

In het rapport van het COELO staat dat het niet alleen gaat om de rioolheffing, maar ook om andere lokale lasten. Als wij die rioolheffing buiten beschouwing laten, vindt u dan dat andere belastingen, zoals de toeristenbelasting en de hondenbelasting, moeten worden geschrapt als de maximering wordt opgeheven?

Mevrouw De Pater-van der Meer (CDA):

U noemt een aantal belastingen waarvoor de gemeenten tot op heden vrij zijn om ze al dan niet te heffen. Zij moeten aan hun burgers laten zien wat zij ermee doen. Onbesproken is namelijk gebleven dat de burgers iedere vier jaar de mogelijkheid hebben om tegen hun bestuur te zeggen: dat heeft u niet goed gedaan.

De heer Van Raak (SP):

Voorzitter. De SP-fractie is niet tegen het schrappen van de huidige maximering van de onroerendezaakbelastingen. Wij voelen echter niets voor het instellen van een macronorm om de stijging van de collectieve lasten te beperken en wij bevinden ons daarbij in goed gezelschap. Over die norm concludeert de Raad van State dat het wetsvoorstel nader dient te worden overwogen; dat is een hard oordeel. De Raad voor de financiële verhoudingen ziet zo veel bezwaren dat hij zelfs weigert een advies te geven over de vormgeving van het wetsvoorstel. Wat vindt staatssecretaris van deze toch forse kritiek van beide hooggeleerde criticasters?

Wij vragen burgers om hun stem uit te brengen voor de gemeenteraadsverkiezingen. Dan moeten raadsleden de ruimte hebben om lokaal een verschil te maken. Wij zijn dan wel geen echte liberalen, maar als je lokaal laat stemmen, moeten mensen ook lokaal het verschil kunnen maken. Het Europees Handvest inzake lokale autonomie stelt dat gemeenten een voldoende eigen belastinggebied moeten hebben. Dat lokale belastinggebied is in Nederland laag. De Raad van State en de Raad voor de financiële verhoudingen wezen daar al op, evenals andere instanties, zoals de Vereniging van Nederlandse Gemeenten.

Het schrappen van de huidige maximering van de onroerendezaakbelastingen is een kleine stap op weg naar meer lokale financiële autonomie. De staatssecretaris, die toch goede voeling heeft met het lokale bestuur, stelt dat dit een voldoende handreiking is. Zegt zij daarmee dat de discussie over het eigen belastinggebied van gemeenten is afgesloten? Waarom heeft zij met het schrappen van de maximering er bijvoorbeeld niet voor gekozen om nog extra voorstellen te doen voor verruiming van de gemeentelijke belastingen?

De staatssecretaris noemt als uitgangspunt voor het schrappen van de beperking van de onroerendezaakbelastingen het onderlinge vertrouwen tussen Rijk en gemeenten. Toch wil zij een macronorm invoeren om te voorkomen dat verhogingen van de onroerendezaakbelastingen leiden tot hogere collectieve lasten. Dat lijkt de SP-fractie toch weer een teken van wantrouwen. Aan de ene kant wil de staatssecretaris vertrouwen door het schrappen en aan de andere kant organiseert zij wantrouwen door het stellen van een nieuwe norm, terwijl zij ook aangeeft dat de tarievenstijging gematigd is geweest. En zij weet ook dat de onroerendezaakbelastingen maar een bijzonder klein deel uitmaken van die collectieve lasten en dat de verhoging van de onroerendezaakbelastingen nauwelijks invloed heeft. Waarom dan toch dit georganiseerd wantrouwen? Waarom die straf voor nog niet begane zonden? Wat schieten gemeenten ermee op als de maximering wordt vervangen door een macronorm? Zoals ik al zei, zal de norm nauwelijks bijdragen aan een oplossing van het probleem, zijnde de collectievelastendruk. Voor zover wij het nu kunnen zien, is die macronorm bedoeld om gemeenten individueel bij de les te houden en toch stelt de staatssecretaris voor om een collectieve ingreep via het Gemeentefonds te doen als gemeenten de norm overschrijden, welk fonds voor alle gemeenten geldt. Dit betekent dat gemeenten worden gestraft voor overschrijdingen bij andere gemeenten. Ook maakt het nogal wat uit of een kleine of een grote gemeente die norm overschrijdt. Wij delen de kritiek dat een automatische correctie onzinnig en een correctie via het Gemeentefonds onrechtvaardig is. Ik kan mij zelfs voorstellen dat als gemeenten bevroeden dat die norm wordt overschreden en ze dus gestraft zullen worden via het Gemeentefonds, dit juist een reden is om de tarieven voor de onroerendezaakbelastingen te doen laten stijgen, omdat ze anders met een tekort blijven zitten. Zo kan die macronorm de verkeerde signalen geven. Om daarover te oordelen is al heel moeilijk, omdat bij ons niet precies duidelijk is welke macronorm er zou moeten komen.

Waarom heeft de staatssecretaris ervoor gekozen om in een bestuursakkoord met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten afspraken te maken over een macronorm, nog voordat dit wetsvoorstel met de Kamer is besproken en advies is gevraagd aan bijvoorbeeld de Raad voor de financiële verhoudingen? Wat betekent de fundamentele kritiek van deze raad voor dat bestuursakkoord? Is de staatssecretaris het met ons eens dat een heroverweging nu wel noodzakelijk is?

De regering legt de Kamer graag wetten voor die nog niet af zijn. Zowel bij de wijziging van de Brandweerwet als bij de wijziging van de Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten werd ons gevraagd wetten goed te keuren zonder dat er helder uitzicht was op de uitwerking. Wij willen graag stemmen voor het schrappen van de huidige maximering van de onroerendezaakbelastingen maar wij willen niet dat wij daarmee indirect instemmen met een macronorm waarvan wij nog niet weten hoe die eruitziet, maar waarvan de Raad voor de financiële verhoudingen al heeft gezegd dat het, in welke vorm dan ook, een slecht idee is. Ik krijg dus heel graag de toezegging van de staatssecretaris dat die macronorm er niet zal komen.

De heer Van Beek (VVD):

Mevrouw de voorzitter. Pas enkele jaren geleden hebben wij besloten om een maximering in de wet op te nemen als het gaat om de tariefstelling voor de ozb. Dat was één van de randvoorwaarden bij de afschaffing van de ozb voor gebruikers. Wij wilden daarmee voorkomen dat de ozb op het eigenarendeel en de ozb voor de bedrijven niet proportioneel zouden stijgen. Wij hebben geprobeerd dat heel zorgvuldig te doen. Daar zijn in deze Kamer lange debatten aan gewijd. Er is niet zo maar een streep door getrokken. Er is afgesproken dat men de inflatie in de tarieven mocht blijven corrigeren, dat gemeenten die nog onder het gemiddelde zaten van het rekentarief wat meer zouden mogen stijgen, dat gemeenten die er niet uit zouden komen de provincie mochten verzoeken om iets meer te stijgen dan uit het systeem zou komen. Kortom, er is heel zorgvuldig wetgeving tot stand gebracht die als doel had, te zorgen dat er druk op het systeem zou blijven staan, waardoor gemeenten de tarieven niet meer zouden laten stijgen dan echt noodzakelijk is. Daarbij ging het vooral om de tarieven van de huiseigenaren en van de bedrijfspanden.

Het is normaal dat na een wetswijziging de eerste jaren bekeken wordt hoe de wet werkt, ook al heeft er in die periode een kabinetswisseling plaatsgevonden. Ik respecteer heel goed dat bij andere politieke meerderheden ook andere keuzes gemaakt worden. Ik draai lang genoeg mee om dat te kunnen begrijpen, maar in dit geval had men kunnen afspreken om een jaar of vijf te volgen hoe de wet werkt, te bezien wat de voor- en nadelen zijn om vervolgens conclusies te trekken. Deze periode leent zich er namelijk heel goed voor om dat experiment af te maken, juist vanwege het argument dat er zoveel accres is dat de druk bij gemeenten om extra inkomsten te verwerven via belastingverhogingen in deze periode niet zo hoog hoeft te zijn.

Dan ga je zoeken in de wet, in de toelichting op de wet en later in de nota naar aanleiding van het verslag naar de reden waarom ervoor gekozen is het nog voor 2008 in te voeren. Er komt dan eigenlijk maar één argument naar voren – dat is ook het argument dat mevrouw De Pater noemde – namelijk dat het iets met vertrouwen te maken heeft. Kan de staatssecretaris aangeven welke vertrouwensvolle signalen zij in de tussentijd ontvangen heeft? Waarom zou het nu anders werken dan in het verleden? Ik krijg lijstjes te zien waaruit blijkt dat een aantal gemeenten voor het komende jaar al beslissingen heeft genomen. Ik zie dat de gemeente Waddinxveen voor een stijging van 30% heeft gekozen, Berkelland voor 20%, Weesp voor 15% en Geertruidenberg voor 10%. Maar er zijn ook gemeenten die het voor een periode van vier jaar doen: Westervoort 42% stijging, Wijchen 36% stijging, Haren (Groningen) 32% stijging. Waar baseert de staatssecretaris het vertrouwen op dat gemeenten anders met hun bevoegdheden omgaan dan in het verleden? De gemeenten krijgen ook in het huidige systeem de mogelijkheid om te compenseren wat nodig is. Geen enkele gemeente hoeft in de problemen te komen met dit systeem. Waarom is de staatssecretaris niet bereid om het experiment een aantal jaren zijn gang te laten gaan en het openbaar bestuur te laten wennen aan deze set van spelregels? Het is verstandig als de staatssecretaris hier in haar verdediging nadrukkelijk op ingaat, want ik kon het niet uit het stuk halen.

Voor de Raad van State hoeft de macronorm niet. Voor de Raad voor de financiële verhoudingen kan het eigenlijk niet. Voor de VVD-fractie zou het belangrijk zijn als deze norm er komt. Het is immers het enige wat wij hebben om op landelijk niveau iets te kunnen corrigeren op het moment dat het uit de hand loopt. Noch in de wet, noch in de toelichting, noch in de beantwoording van de stukken, noch in de aanvullende rapporten wordt echter duidelijk wat de macronorm is, hoe deze tot stand komt, hoe deze moet worden toegepast en hoe ermee gewerkt moet worden. Sterker nog, alle voorgaande sprekers suggereren dat bij overschrijding van de macronorm een generale korting op het Gemeentefonds plaatsvindt. Dat houdt in dat de lasten voor een groot deel terechtkomen bij diegenen die het probleem niet veroorzaakt hebben. Dat kan toch nooit de bedoeling zijn?

Het Gemeentefonds biedt qua systematiek overigens heel weinig mogelijkheden om het wel goed te doen, om het specifiek te laten richten op die gemeenten. Dat zou voor de VVD-fractie echt een voorwaarde zijn. Als veel gemeenten zich keurig houden aan een niveau van rond de inflatiecorrectie en een paar 20% stijgen, moeten die gemeenten gecorrigeerd worden waar de hoge stijgingen hebben plaatsgevonden en niet al die gemeenten waar het zo netjes is gegaan. Dit punt is slecht uitgewerkt. Daarop komt de staatssecretaris nog terug. Het blijft eigenlijk hangen. Ik hoop echt dat zij daarover vandaag wat meer zou kunnen zeggen. Wat ons betreft vormen een lumpsumcorrectie op het Gemeentefonds en het uitsmeren van de ellende over alle gemeenten geen bespreekbare oplossing.

Vervolgens is de vraag wat de rol zou kunnen zijn van bijvoorbeeld de provincies in de sfeer van provinciaal toezicht bij het toepassen van dit soort afspraken. Dit toezicht is in de loop van de jaren veranderd. Het is teruggegaan. Als je toezicht hebt, moet dat op basis van goede, scherpe criteria plaatsvinden. Ik ben dus heel benieuwd welke rol de staatssecretaris daarin ziet voor de provinciale overheden.

Afrondend: de VVD is echt heel ongelukkig met het voorstel om de maximering van de ozb terug te draaien. Wij adviseren de staatssecretaris om dit wetsvoorstel een paar jaar in de kast te houden en daarna, na onderzoek, tot verantwoorde conclusies te komen. Als wij kijken naar de macro-economische ontwikkelingen, zien wij absoluut geen noodzaak om dit nu in te voeren.

De heer Van der Staaij (SGP):

Voorzitter. De gemeentelijke autonomie wordt in positieve en negatieve zin geraakt door de plannen van het kabinet, het wetsvoorstel dat wij vandaag behandelen. Gemeentelijke belastingen vormen immers een belangrijk middel om plaatselijk invulling te geven aan een goede balans tussen lastendruk aan de ene kant en goede voorzieningen aan de andere kant.

In positieve zin kan over dit wetsvoorstel gezegd worden dat het de inmenging van de rijksoverheid in de hoogte van de gemeentelijke tarieven met ingang van 2008 van de baan doet zijn. De SGP-fractie heeft zich altijd al verzet tegen deze inmenging. Ik verwijs naar het amendement dat ik in het verleden heb ingediend bij de behandeling van het wetsvoorstel dat het gebruikerstarief afschafte. Wij waarderen het dat hiermee in feite materieel alsnog aan onze bezwaren van toen tegemoet wordt gekomen. Maximering van de tarieven is immers een omslachtige operatie, die doordringt in de gemeentelijke autonomie. Ook toen pleitte onze fractie er al voor om de gemeentelijke autonomie te versterken. Gemeenten moeten de vrijheid hebben en houden om zelf vast te stellen welk tarief zij hun burgers opleggen. Zij leggen het hun burgers niet zomaar op maar met betrokkenheid van die burgers via hun vertegenwoordiging in de gemeenteraden, die daarover gaan. Het zijn dezelfde burgers die profiteren van de voorzieningen waaraan de gemeente het belastinggeld besteedt. Juist als wij zeggen decentralisatie en autonomie belangrijk te vinden, moeten wij gemeenten ook echt die ruimte geven.

Al in 1988 zei mijn collega Van den Berg bij de behandeling van de wijziging van de Gemeentewet op het stuk der belastingen: "Wie decentralisatie hoog in het vaandel heeft staan, moet goed beseffen dat dit financiële consequenties heeft. Men hinkt op twee gedachten, wanneer men enerzijds de lagere overheden volop ruimte voor eigen beleidsinvulling wil bieden, maar anderzijds de omvang van hun middelen in eigen hand, soms zelfs in knellende hand, wil houden. Vergroting van de omvang van het eigen belastinggebied van de lagere overheden onder gelijktijdige terugtreding van de centrale belastingheffer lijkt ons een goede mogelijkheid om de decentralisatie ook in financieel opzicht te bevorderen."

Ik ben positief over het wetsvoorstel wat betreft de afschaffing van de maximering. Wij zien echter ook negatieve aspecten aan de plannen die in dit wetsvoorstel zijn neergelegd. De wijsheid die wordt ingebracht door te wijzen op het belang van de gemeentelijke autonomie wordt volgens de SGP-fractie meteen weer buiten haken geplaatst door de voorgestelde macronorm. De regering schrijft in de stukken dat de maximumtarieven geen wezenlijke invloed hebben gehad op de ontwikkeling van de ozb-tarieven. Toch wil de regering met de macronorm een nieuwe vinger aan de gemeentelijke pols houden.

De regering zegt heel mooi dat het instrument van de macronorm niets te maken heeft met een eventueel gebrek aan vertrouwen. Het instrument dient volgens de regering ter beheersing van de collectievelastendruk. Macro-economisch gezien mag het loslaten van de maximumtarieven volgens haar niet leiden tot een onevenredige stijging van de collectievelastendruk. Met andere woorden, de regering zegt dat zonder macronorm de gemeenten een te grote bijdrage aan de collectieve lasten leveren en dat daarom correctie nodig is. Wat is dan precies het verschil met een gebrek aan vertrouwen?

Het is opvallend dat de regering in de toelichting op het wetsvoorstel weliswaar spreekt over een macronorm, maar dat het wetsvoorstel daar zelf geen precieze invulling van geeft. De regering zegt dat het er eigenlijk los van staat. Inhoudelijk hoort het er natuurlijk wezenlijk bij. Als je met de ene hand iets geboden krijgt in dit wetsvoorstel, maar dit via een andere hand weer kan worden teruggepakt, moet je wel weten wat er precies gebeurt om het totaal te kunnen beoordelen.

De uitgangspunten om te toetsen of er sprake is van een overschrijding moeten van tevoren helder zijn en niet achteraf vastgesteld worden. Welke koers gaat de regering volgen? Welke criteria en welk percentage gaat de regering gebruiken om vast te stellen of een stijging onevenredig is? Zonder heldere maatstaven is evaluatie moeilijk uit te voeren. Daarover wordt gesproken in de reactie op het advies van de Raad van State.

Mijn fractie wil weten wat de regering met de macronorm gaat doen en hoe deze zich in de visie van de regering verhoudt tot de gemeentelijke autonomie. Wanneer horen wij als Kamer hier meer over? Hoe reageert het kabinet op de negatieve wijze waarop allerlei instanties over de macronorm spreken? De Raad van State heeft er gehakt van gemaakt en de Raad voor de financiële verhoudingen heeft er geen goed woord voor over. Welke gezaghebbende instantie en welke personen die zich erover gebogen hebben zijn er voor zo'n macronorm? In het bestuursakkoord staat het vermeld, maar daarbij staat geen verdere onderbouwing van het nut en de noodzaak.

Gelet op het recente negatieve advies van de Raad voor de financiële verhoudingen zou ik willen weten of er gedacht is aan alternatieven. De Raad van State wijst op het instrument van repressief toezicht. Als je een helder beleid voert in het kader van de beteugeling van lastenontwikkeling en je ziet dat één gemeente er een potje van maakt en dat dit veel invloed heeft op het totaal van de collectieve lasten, kun je dan niet gericht, via het repressief toezicht, daarop ingrijpen? Is er wel behoefte aan zo'n generiek instrument met een macronorm? Als wij het goed begrijpen is het mogelijk dat daarbij nog een generieke korting op het Gemeentefonds komt.

Ook het aspect bij de macronorm van de verwachte negatieve gedragseffecten bij gemeenten wordt in de stukken behandeld. Dit kan ertoe leiden dat gemeenten uit voorzorg de tarieven verhogen, om het risico te mijden dat zij de negatieve financiële gevolgen moeten dragen van tariefophogingen in andere gemeenten. Juist om te voorkomen dat de lasten in gemeenten extra stijgen is het naar onze overtuiging nuttig om de tariefstelling aan de gemeente over te laten. Anders worden, met alle goede bedoelingen van dien, allerlei ongewenste neveneffecten gecreëerd. Wij voelen ons in die opvatting gesterkt door het advies van de Raad voor de financiële verhoudingen. Die benadrukt dat kleine gemeenten met een tariefstelling weinig invloed kunnen uitoefenen op de verhouding tot de macronorm, maar wel de gevolgen ondervinden van de tariefstijgingen in grote gemeenten. Er kleven dus allerlei nadelen aan, ook met het oog op de voorspelbaarheid van de gemeentelijke financiën. De generieke korting op het Gemeentefonds als overschrijding van de macronorm is een bot en te grofmazig middel.

Mij moet tot slot van het hart dat wij het jammer vinden dat het kabinet dit wetsvoorstel zo geïsoleerd behandelt. Wij missen namelijk een breder kader waarin uitdrukkelijk wordt bekeken of het gemeentelijk belastinggebied nog substantieel genoeg is na de afschaffing van het gebruikersdeel ozb. Kunnen wij nog een nadere visie verwachten op het thema gemeentelijke belastingen? En zo ja, wanneer? Of blijft het hierbij?

Concluderend vinden wij het wetsvoorstel als zodanig goed voor de gemeentelijke autonomie. Maar een macronorm die onzekerheid bij gemeenten brengt, komt ons ongewenst en onnodig voor.

De heer Heijnen (PvdA):

Voorzitter. Het wetsvoorstel dat wij vandaag bespreken, vloeit voort uit de bestuursovereenkomst met de gemeenten. Wij hebben het kabinet-Balkenende/Bos/Rouvoet eerder geprezen om dit bestuursakkoord. Na de ruzies tussen gemeenten en eerdere kabinetten-Balkenende/Zalm/Pechtold, met als dieptepunt de circusdemonstratie op het Binnenhof en de gang naar de rechter van VNG over de ingreep in de ozb, zit er nu een kabinet dat de lokale volksvertegenwoordigers van SP tot VVD en hun bestuurders serieus neemt. Dit kabinet snapt dat Nederland alleen beter kan worden als er samengewerkt wordt tussen Rijk en gemeenten en geen ruzie maakt.

Is de prijs van het loslaten van het maximum ozb-tarief een hoge of zelfs een te hoge prijs voor deze samenwerking? Wat ons betreft niet. Allereerst omdat geen enkel verdeelsysteem van algemene en specifieke uitkeringen aan de gemeente die uiteenlopende werkelijkheid volledig kan dekken en gemeenten dus een financiële buffer nodig hebben uit eigen belastingen. Ten tweede omdat de lokale democratie gemeenten in staat moet stellen te kiezen voor verschillende voorzieningen tegenover verschillende belastingtarieven. Anders kunnen wij er net zo goed uitvoeringskantoren van het Rijk van maken. De ontwikkeling van de ozb in de afgelopen jaren laat zien dat alle gemeenten samen de ozb slechts in zeer beperkte mate hebben laten stijgen.

Wij hebben er dan ook alle vertrouwen in dat de collectievelastendruk als gevolg van het vrijgeven van de ozb niet noemenswaardig zal stijgen. Het gaat om twee cijfers achter de komma of honderdsten van procenten. Desalniettemin wil het kabinet een veiligheidsklep hanteren in de vorm van een zogenaamde macronorm. Wij steunen deze gedachte, al was het maar om de zorgen van de Vereniging Eigen Huis te verlichten en de vinger aan de pols te houden, niet omdat wij denken dat toepassing echt nodig zou zijn. De adviezen van de Raad van State en de Raad voor de financiële verhoudingen hebben echter fundamentele kritiek op de macronorm laten zien. De nadelen zijn dan ook groot. Gaat het niet als richtpunt gelden voor de verhoging van de ozb? Gaan goede gemeenten niet lijden onder slechte gemeenten? Is de invloed van grote gemeenten op de macronorm niet onevenredig groot? En het belangrijkste: is het kwaad niet al geschied als die norm geëffectueerd moet worden middels een korting op het Gemeentefonds? Je bent dan namelijk een paar jaar later.

Is er geen betere methode om onverantwoord gedrag van een enkele gemeente te voorkomen? De Raad van State wijst op het repressief toezicht door de provincie. Is de staatssecretaris bereid om aan een toezichtkader te werken, waarbij gemeenten met hoge ozb-tarieven die deze te veel laten stijgen, ter verantwoording worden geroepen en zonder goede verklaring worden teruggefloten door afkeuring van die begroting. Een macronorm kan altijd nog uit de kast worden gehaald indien – het is hypothetisch en ik geloof er niet in, maar toch – mocht blijken dat de collectievelastendruk niet in honderdsten, maar in tienden van procenten gaat toenemen door deze verhogingen.

Mevrouw De Pater-van der Meer (CDA):

De heer Heijnen spreekt over een toezichtkader door de provincie. In het bestuursakkoord tussen VNG en het kabinet is de afspraak gemaakt om vorm te geven aan een macronorm. Denkt hij niet dat de VNG dat niet zelf zou hebben voorgesteld als de VNG een toezichtkader op zich plezieriger zou vinden? Het toezicht door de provincie is toch ook een beperking?

De heer Heijnen (PvdA):

Ik heb geen flauw idee wat er allemaal gewisseld is tussen het kabinet en de VNG. Die vraag kan ik dus doorspelen naar de staatssecretaris. Ik zou verheugd zijn als serieus gesproken zou zijn over alternatieven voor deze macronorm waarvan velen zich afvragen of hij wel gaat werken. Als dit een toetsingskader is waarmee de VNG wat meer moeite zou hebben, is dat op zich geen argument. Dat hoeft het vertrouwen niet in de weg te staan. Ik verwijs naar een gezaghebbend adviesorgaan, de Raad van State, dat niet voor niets suggereert dat dit een mogelijk alternatief is voor het hanteren van een macronorm.

Mevrouw De Pater-van der Meer (CDA):

U zegt dat u deze vraag even doorspeelt aan de staatssecretaris, mijnheer Heijnen. Ik leg mijn vraag evenwel ook aan u voor. Vindt u dat zo'n financieel toetsingskader beter is dan wat er nu is afgesproken, omdat het gemeenten meer beperkt?

De heer Heijnen (PvdA):

Ik kan mij ontzettend goed voorstellen dat zo'n kader beter is, omdat hierin altijd rekening zal worden gehouden met omstandigheden die voor individuele gemeenten gelden. Zo mag een gemeente een heel laag ozb-tarief hanteren. Er moet een relatie worden gelegd met de andere belastingen en heffingen voor gemeentelijke zaken. De financiële situatie van de gemeenten kan in ogenschouw worden genomen. Als een provincie op basis van zo'n toetsingskader zegt dat een gemeente onverantwoord handelt op het punt van de stijging van de ozb, beschikt men over het instrument om een verordening die de ozb-tarieven regelt, af te keuren. Daarmee hebben wij het doel bereikt dat wij delen. Mevrouw De Pater wijst er immers op dat zij wel de macronorm wil, maar eigenlijk liever individuele gemeenten wil sanctioneren die er een potje van maken. Dat is precies wat ik ook wil. Ik denk dat dit op een betere manier kan dan via de macronorm. Ik ben dan ook heel erg geïnteresseerd in het antwoord van de staatssecretaris op mijn vraag.

De heer Van Beek (VVD):

Collega Heijnen heeft het over een gemeente die het te bont maakt en daardoor de macronorm overschrijdt. Hij realiseert zich toch wel dat deze macronorm alleen kan worden overschreden als heel veel gemeenten samen de ozb te veel laten stijgen? Anders lukt dit niet. Zelfs de grootste gemeente in dit land is niet in staat om dit cijfer echt fundamenteel te beïnvloeden. De macronorm is in het voorstel opgenomen omdat men bezorgd is dat er een opwaartse druk op tarieven komt te staan. Is de heer Heijnen dit met mij eens?

De heer Heijnen (PvdA):

Het voorstel van het kabinet voor de macronorm berust ongetwijfeld op zorg over de ontwikkeling van de collectievelastendruk als gevolg van te veel stijgingen van de ozb in te veel gemeenten. Tegelijkertijd stelt het kabinet, terecht, dat het er vertrouwen in heeft dat gemeenten daar op een verantwoorde manier mee omgaan. De geschiedenis bewijst het gelijk van die veronderstelling.

Ik vraag de staatssecretaris om te reageren op het voorstel om een veel verfijnder instrument te ontwikkelen, een fileermesje. Gemeenten moeten het vertrouwen krijgen dat zij verantwoord omgaan met de gemeentelijke belastingen. Daarnaast moet worden geprobeerd te voorkomen dat gemeenten die dat vertrouwen schaden hun plannen effectueren. Dat is beter dan de schade later te repareren.

Mijn slotopmerking betreft een overweging in het antwoord naar aanleiding van het verslag. Daarin stelt de staatssecretaris dat zij geen nader onderzoek wil doen naar het gemeentelijk belastinggebied. Zij schrijft echter ook dat zij overleg voert met de VNG over dit onderwerp. Hoe moet ik duiden dat er wel overleg is en geen onderzoek? Een nog belangrijkere vraag is hoe dit zich verhoudt met het coalitieakkoord waarin sprake is van een substantiële decentralisatie-impuls en/of verruiming van het gemeentelijk belastinggebied, met compensatie via verlaging van de rijksbelastingen. De PvdA-fractie ondersteunt het coalitieakkoord volledig, in goede tijden in en in slechte tijden. Het komt ons niet altijd uit, maar wij doen het volop. Ik neem aan dat dit zeker voor het kabinet geldt. Tegen die achtergrond ben ik uitermate kritisch over die passage. Ik verzoek de staatssecretaris daar een toelichting op te geven.

De heer Anker (ChristenUnie):

Voorzitter. Lokale democratie is iets bijzonders. Echte lokalo's zeggen dat het daar gebeurt. In de gemeente bestuur je bij de burgers op de stoep. Dit zijn wat enthousiaste uitspraken over de gemeente. Datzelfde enthousiasme proef ik in het rapport "De eerste overheid" van de commissie-Van Aartsen. De gemeente is de eerste overheid waar een burger mee te maken krijgt. In dergelijke uitspraken kan de fractie van de ChristenUnie zich herkennen.

Met dit wetsvoorstel wordt beoogd, een bijdrage te leveren aan het herstel van het vertrouwen tussen Rijk en gemeente. Dat was nodig. In de vorige kabinetsperiode bleven gemeenten zelfs weg bij het bestuurlijk overleg met het Rijk ten gevolge waarvan er maar geen bestuursakkoord met de gemeente tot stand kwam. Dit kabinet heeft het anders gedaan, een stuk beter in de ogen van de ChristenUniefractie. Het kabinet geeft met dit wetsvoorstel het signaal aan de gemeenten dat het Rijk de lokale autonomie wil respecteren. Gemeenten krijgen weer de ruimte om het eigen ozb-tarief vast te stellen. Die beslissing hoort daar ook thuis. In de gemeenteraad moet het tarief worden vastgesteld dat past bij het niveau van voorzieningen dat een gemeente haar inwoners wil bieden. De gemeentelijke democratie biedt voorts alle mogelijkheden om te zorgen voor een goede verantwoording van het gemeentelijk beleid aan de inwoners. Op die manier kunnen lokale initiatieven tot bijvoorbeeld de oprichting van het ondernemersfonds, zoals in Leiden is gebeurd, mogelijk worden gemaakt. Mijn fractie steunt de hoofdlijnen van het wetsvoorstel dus. Zij is er zelfs verheugd over.

Over twee andere onderdelen heeft de fractie van de ChristenUnie vragen aan de staatssecretaris, ten eerste over de macronorm. Daarover is een afspraak met de VNG gemaakt. Er bestaat draagvlak onder de gemeenten voor. Dat respecteert mijn fractie. De Raad van State en de Raad voor de financiële verhoudingen adviseren niettemin uitermate kritisch over de inzet ervan. Mijn fractie heeft ook vragen over de macronorm als instrument. Het gevolg van de macronorm kan zijn dat de gemeenten die een bescheiden belastingbeleid voeren, lijden onder de gemeenten die juist een heel sterke verhoging doorvoeren. Die gemeenten trekken het gemiddelde dan sterk omhoog. Wil de staatssecretaris uitleggen hoe zij wil voorkomen dat de goeden onder de kwaden lijden? Het lijkt erop of wij de gemeentelijke autonomie, die wij met dit wetsvoorstel willen versterken, tegelijkertijd willen beperken. Hoe wil de staatssecretaris het instrument toepassen, zodat deze indruk kan worden weggenomen? Specifiek vraagt mijn fractie de staatssecretaris hoe de macronorm op rijksniveau zich tot het toezicht van de provincie op de begroting van de gemeente verhoudt. Wij hebben daar net iets over gehoord. Hoe verhoudt zich het instrument voorts tot het bestuurlijk overleg dat het Rijk en de gemeenten sowieso al voeren? Met de VNG is deze week nader over de vormgeving van de macronorm overlegd. Er moeten beslissingen over de omvang, de indexatie en de uitwerking van het correctiemechanisme worden genomen. Wil de staatssecretaris de Kamer al iets vertellen over de resultaten van het overleg met de VNG?

Een ander onderdeel van het wetsvoorstel waar de fractie van de ChristenUnie vragen over heeft, is de passage over het lokale belastinggebied als zodanig. De beantwoording in de nota naar aanleiding van het verslag wekt een andere indruk dan het bestuursakkoord. Daarin is immers afgesproken dat "het kabinet en de VNG overeenkomen dat de samenstelling van het gemeentelijk belastinggebied zal worden besproken aan de hand van de resultaten van de commissie-Van Aartsen". Einde citaat. Dat de staatssecretaris in de beantwoording spreekt over een afdoende handreiking aan gemeenten dankzij dit wetsvoorstel en een ontbrekende urgentie om de samenstelling van het huidige belastinggebied ten principale aan de orde te stellen, lijkt ons niet in lijn met de afspraken uit het bestuursakkoord. Wil de staatssecretaris die passage nog eens toelichten?

Mijn fractie is zeer benieuwd naar de kabinetsreactie op het rapport van de commissie-Van Aartsen en vraagt de staatssecretaris dan ook wanneer de Kamer deze reactie tegemoet kan zien. Wat mijn fractie betreft, gebruikt het kabinet die reactie om een principiële keuze te maken over de omvang en de aard van het decentrale belastinggebied.

Ik rond af met de opmerking dat de fractie van de ChristenUnie dit wetsvoorstel een eerste, zeer belangrijke stap op weg naar een gezonde relatie tussen Rijk en gemeente vindt.

De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.

Staatssecretaris Bijleveld-Schouten:

Voorzitter. Ik dank de Kamer voor de snelle behandeling van dit wetsvoorstel. Het is voor gemeenten van groot belang om er zo snel mogelijk duidelijkheid over te krijgen hoe zij hun ozb-tarieven voor het komend jaar dienen vast te stellen. Pas medio dit jaar is het bestuursakkoord gesloten, waarin is afgesproken om de huidige limitering van de ozb-tarieven af te schaffen. Het kabinet heeft alles in het werk gesteld om een van de gemaakte afspraken middels dit wetsvoorstel zo spoedig mogelijk te effectueren. Ik ben zeer verheugd dat de Kamer bereid is geweest om hieraan mee te werken. Dat is van groot belang voor de gemeenten.

Dit kabinet hecht zoals bekend is grote waarde aan het neerleggen van de verantwoordelijkheden waar zij het best passen. Verschillende Kamerleden hebben daar ook over gesproken. Niet alles kan vanuit Den Haag worden geregeld. Wij moeten vertrouwen geven aan burgers, aan het maatschappelijk middenveld en aan medeoverheden. Niet door zaken over de schutting te gooien maar door duidelijk te maken waaraan wij gezamenlijk willen werken, zodat elk ook zijn verantwoordelijkheid kan nemen. Daarover blijven wij dan ook steeds in gesprek.

Dat was ook de inzet van het 100 dagengesprek in het land, in ieder geval vanuit Binnenlandse Zaken. Vanuit die inzet is het bestuursakkoord met de gemeenten gesloten. Ik ben blij dat de heer Heijnen en anderen daarvoor nadrukkelijk hun complimenten hebben gemaakt.

Bij gemeenten was er veel waardering voor de benadering uit het coalitieakkoord. In het bestuursakkoord is dit nader ingevuld en is het element van herstel van vertrouwen tussen bestuurslagen neergelegd. Ik weet dat herstel van vertrouwen niet gemakkelijk is. Het vraagt van beide zijden om het loslaten van eerdere beelden. Dat is ook te zien aan de inbreng in deze Kamer. Durven, respect hebben voor de inzet en de overtuiging van anderen, daar gaat het eigenlijk ook in dit debat om. Het gaat hier om belastingheffing. Het recht van de overheid om belasting te heffen heeft alles te maken met het vertrouwen van de burger dat dat rechtvaardig en zorgvuldig gebeurt.

Als wij dat recht aan gemeenten geven, moeten wij daarop ook kunnen en durven vertrouwen, ook vanuit de verantwoordelijkheid die wij hier hebben. Het is goed dat verschillende fracties nog eens hebben ingebracht hoe zij staan tegenover het element van lokale autonomie en belastingheffing. Ik deel de benadering van de heer Van der Staaij en de heer Anker. Het gaat inderdaad om lokale autonomie, om afwegingen maken. Dat geeft ook de mogelijkheid van verschil, zoals de heer Van Raak zei.

Een goede bestuurlijke verhouding tussen Rijk en gemeenten is alleen dan mogelijk als ook in de financiële verhoudingen afspraken worden gemaakt die door alle bestuurslagen worden gedragen. Hierbij is het van groot belang dat het Rijk een stap terug doet en erop vertrouwt dat de lokale afweging ook de juiste is. De afschaffing van de limitering van de ozb-tarieven, zoals afgesproken in het bestuursakkoord tussen het kabinet en de VNG, is een belangrijke stap in het herstel van dat vertrouwen. Ik ben ervan overtuigd dat gemeenten dit vertrouwen niet zullen beschamen.

Ik ben ook van mening dat de beste keuzes daar gemaakt kunnen worden waar maatregelen moeten worden genomen, op lokaal niveau. In de praktijk blijkt ook dat dit vertrouwen terecht is. In de nota naar aanleiding van het verslag kan men zien dat de tarieven de laatste vijf jaar redelijk naar elkaar toegroeien.

De heer Van Raak (SP):

Ik steun het verhaal van de staatssecretaris grotendeels, maar net niet helemaal. Zij zegt dat deze maatregel een voldoende handreiking is om gemeenten voldoende financiële autonomie te geven.

Staatssecretaris Bijleveld-Schouten:

Ik kom daar nog op. Ik heb uw vraag gehoord, maar ik ben nog bezig met mijn algemene verhaal ter inleiding bij dit wetsvoorstel. Ik kom nog te spreken over het lokale belastinggebied. Ook anderen hebben daarover gesproken; eigenlijk alle woordvoerders behalve die van de PVV.

De inbreng van de Kamer bij dit wetsvoorstel duid ik toch overwegend als positief. Ik constateer dat de Kamer de doelstelling van de wetswijziging, het herstel van het onderlinge bestuurlijke vertrouwen, steunt. Dit voorstel doet recht aan de zelfstandigheid van de gemeenten en de inzet van het kabinet om de beleidsruimte van de gemeenten te waarborgen.

Voorzitter: Van Baalen

Staatssecretaris Bijleveld-Schouten:

Voorzitter. Ik kom thans bij het punt dat veel aandacht heeft gehad van de woordvoerders, de macronorm. Gisteren heeft bestuurlijk overleg plaatsgevonden met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten over de in te stellen macronorm. De inzet van het kabinet is daarin ook aangegeven. Van belang om hier te zeggen, is dat de VNG heeft aangegeven dat zij de verantwoordelijkheid van het kabinet voor de ontwikkeling van de collectieve lasten niet ter discussie stelt. Die wordt onderkend en wordt ook niet bestreden. Dat geldt ook voor het gegeven dat het budgetrecht voor het Gemeentefonds bij het kabinet en de Kamer ligt. Ook dat wordt door de VNG niet bestreden. Ik vind het van belang om dit hier nadrukkelijk te zeggen, omdat de VNG echt waarde hecht aan de zuiverheid in de discussie over de vraag waar de verantwoordelijkheden liggen.

Voor de VNG is heel erg bepalend dat er ruimte moet zijn om een bestuurlijke afweging te maken van de ontwikkeling van de ozb. Ik heb aangegeven dat het kabinet vooraf duidelijkheid wil geven over de inzet bij de beoordeling van de ontwikkeling van de ozb als onderdeel van de collectieve lasten. Dat is namelijk de verantwoordelijkheid van het kabinet. De macrocollectievelastendruk is een verantwoordelijkheid die bij het Rijk ligt. In het overleg heb ik aangegeven dat het kabinet uitgaat van een stijging van maximaal 3,75% ten opzichte van de huidige opbrengsten. De VNG heeft aangegeven dat zij daar begrip voor heeft, maar dat zij zich niet op voorhand wil vastleggen op die uitkomst. Er kunnen immers gronden zijn waarom de uitkomst per saldo anders is dan nu verwacht. Daarom is in het bestuursakkoord afgesproken dat er een bestuurlijk overleg is waarin wij uiteindelijk tot die weging komen. Voor de helderheid: de VNG erkent de verantwoordelijkheid van het Rijk voor de macrocollectievelastendruk, zij ziet ook dat de bevoegdheid om op grond daarvan in te grijpen bij het Rijk ligt, maar de afspraak is dat er een norm is. Dat komt in het bestuurlijk overleg en in gesprekken aan de orde. Het Rijk hanteert als criterium voor 2008 een stijging van 3,75% van de opbrengst. De opbrengst 2007 is daarvoor de grondslag. De VNG wil dat natuurlijk liever niet, maar dat is de inzet. De VNG weet dit en weet ook dat het Rijk kan ingrijpen via een correctie in het volume van het fonds. Ook de Kamer komt daaraan te pas, want uiteindelijk is de Kamer altijd betrokken bij de omvang van het fonds. Het is dus vanuit de rijksverantwoordelijkheid geredeneerd.

De heer Van Beek (VVD):

Het percentage van 3,75 is het percentage voor 2008. Ligt daaraan een formule ten grondslag in de zin dat het is de inflatie plus x?

Staatssecretaris Bijleveld-Schouten:

Ja, er ligt een formule aan ten grondslag. Het gaat om de inflatie plus de reële trendmatige groei. Die inzet hanteren wij.

De heer Van Beek (VVD):

Dat houdt dus in dat het op basis van macro-economische gegevens voor een langere periode kan worden uitgerekend?

Staatssecretaris Bijleveld-Schouten:

Dat zou kunnen. Zoals u hebt gezien, hebben wij afgesproken dat wij bestuurlijk overleg erover hebben. Wij hebben bestuurlijk overleg over de financiële verhoudingen. Dit is wat het Rijk hanteert. Er moet over een aantal jaren worden gekeken hoe dat gaat uitpakken. Dit is de norm voor volgend jaar.

De heer Van der Staaij (SGP):

Is in het bestuurlijk overleg ook nog de kritiek op het instrument van de macro-economische norm naar voren gekomen zoals die door de Raad van State en de Raad voor de financiële verhoudingen is geuit? Is van de kant van de gesprekspartners van de staatssecretaris nog steeds enthousiasme over dit instrument?

Staatssecretaris Bijleveld-Schouten:

Ik ga straks nog in op de specifieke vragen over de kritiek van de Raad van State en de Raad voor de financiële verhoudingen, die een macronorm niet nodig vinden als wordt uitgegaan van wederzijds vertrouwen. In het gesprek van gisteren is dat niet aan de orde geweest, ook omdat wij redeneren vanuit de gemaakte afspraken. Dat doet de VNG heel nadrukkelijk ook. De VNG heeft in die zin dan ook geen bezwaar tegen de verantwoordelijkheid die bij het Rijk ligt voor de macro-economische lastendruk – en dat is een verantwoordelijkheid van Kamer en kabinet samen. De VNG redeneert ook heel sterk vanuit de gemaakte afspraken en vanuit de weging die in de overleggen wordt gemaakt. Het is goed om nog eens nadrukkelijk te stellen dat de VNG echt instemt met het denken vanuit een macronorm en met de norm zelf, ook al is er van de kant van de Kamer heel veel commentaar geleverd. De VNG deelt kennelijk niet de zorgen die in de Kamer leven over mogelijk onredelijke uitkomsten, terwijl men er toch van uit zou mogen gaan dat het de eerste taak is van de VNG om dat af te wegen. Juist omdat de VNG de verschillende verantwoordelijkheden erkent, ligt dat bij de VNG niet zo zwaar als het bij de Kamer ligt. Ik kom zo nog terug op de goede en kwade punten zoals die door mevrouw De Pater en anderen zijn ingebracht.

Dan wil ik nu ingaan op een punt dat door iedereen naar voren is gebracht. Ik heb geen aanleiding om te veronderstellen dat gemeenten opeens heel onzorgvuldig met het belastinginstrumentarium zullen omgaan. Voor de weging tussen voorzieningen en lasten is in gemeenteraden steeds volop aandacht, zoals bekend zal zijn bij de Kamerleden die lid zijn geweest van een gemeenteraad. Ik weet dat dat voor een aantal van de Kamerleden opgaat, en dat geldt ook voor mij in een vorig leven. Daarnaast lijkt het mij goed om u aan te geven dat ook de 100.000 plus-gemeenten het signaal hebben afgegeven dat zij voor 2008 een gepaste ontwikkeling van de opbrengsten voorzien. Daarnaast is het goed om te zeggen dat de VNG in het bestuurlijk overleg van gisteren ook melding heeft gemaakt van het resultaat van een enquête die is gehouden onder de leden. Ook daar spreekt geen onverantwoorde stijging in de ontwikkeling van de ozb-opbrengsten uit als een nieuwe systematiek zou worden ingevoerd. Die zullen, zoals het zich nu laat aanzien, niet uitstijgen boven het criterium dat het kabinet hanteert. Er is dan ook geen reden voor het wantrouwen tegenover de lokale democratie zoals dat door sommigen, en heel specifiek de heer Brinkman is ingebracht.

Voor alle helderheid meld ik nog dat met de VNG is afgesproken dat de afspraken met betrekking tot de macronorm in 2010 geëvalueerd zullen worden. Mocht dan blijken dat het instrument niet werkt, dan kunnen alsnog allerlei andere mechanismen in werking treden. Ik ben er zeker van dat de Kamer mij op dat moment zeker zal bevragen.

Ik wil nu ingaan op een aantal concrete opmerkingen en vragen.

Mevrouw De Pater brengt nadrukkelijk de vraag naar voren of er geen systeem voor de macronorm is te bedenken waarbij de goeden niet onder de kwaden lijden? Ik heb al aangegeven dat ik een zuivere verantwoordelijkheidsverdeling tussen Rijk en gemeenten wil aanbrengen. De CDA-fractie vraagt er aandacht voor dat bij overschrijding van de macronorm de goeden onder de kwaden kunnen lijden. Je moet je afvragen of het Rijk daarvan probleemeigenaar is. Die vraag wil ik graag terugleggen in uw richting. Wij spreken de gemeenten en de VNG collectief aan op de afspraak in het bestuursakkoord dat de gemeenten die beheerste lastenontwikkeling macro zullen laten zien. Ik snap uiteraard dat er dan nog vragen blijven, maar ik wil ook een paar vragen terugleggen bij de Kamer.

Wie zijn in de beleving van de Kamer de kwaden? Zijn dat de gemeenten die de afgelopen jaren een terughoudend beleid hebben gevoerd in hun tariefstelling, maar op enig moment wel een tariefstijging hebben moeten inboeken om het huidige voorzieningenniveau te continueren? Een voorbeeld daarvan is Wassenaar. Die gemeente kon deze beleidslijn hanteren, doordat zij kon interen op de reserves, opgebouwd uit de scheve verdeling van het Gemeentefonds voor 1997. Dat voordeel houdt een keer op en zij is daarom tot lastenverhoging overgegaan.

Zijn dat gemeenten die juist voordeel hebben van de Financiële-verhoudingswet in 1997, maar als gevolg van de eerdere scheve verdeling een uitgeholde reservepositie hadden? Hierbij gaat het ook om ex-artikel 12-gemeenten. Het kost gewoon enige tijd voordat het totale beeld weer gezond is. Ik ben zelf heel lang geleden raadslid geweest in een ex-artikel 12-gemeente. Dan weet je dat het enige tijd kost om dat weer op orde te krijgen. Den Haag is een voorbeeld van een oud-artikel 12-gemeente. Zij zijn nu zelfs onder het rekentarief aangeland. Zij zijn daar heel trots op; de voorzitter van de VNG heeft niet nagelaten om er gisteren melding van te maken in onze richting.

Of zijn het gemeenten zoals Eemsmond, Appingedam en Winschoten? Zij staan alle drie in de top vijf qua tariefstelling voor de ozb woningen, maar het zijn alle drie gemeenten in Noordoost-Groningen met een heel zwakke sociaaleconomische structuur, dus ook met heel lage WOZ-waarden. De focus op de stijging van de tarieven is dan ook feitelijk onjuist, zeker als je naar die groep gemeenten kijkt. Deze gemeenten hebben simpelweg een hoog tarief nodig in vergelijking tot de andere gemeenten om hetzelfde voorzieningenniveau te kunnen bieden, gebaseerd op de waarde.

Of zijn het gemeenten zoals Leiden? Deze gemeente heeft met het bedrijfsleven afspraken gemaakt over de beleidsmatige intensiveringen op het terrein van veiligheid en daarvoor de ozb als dekking gebruikt, waardoor zij boven het absolute maximumtarief zit. Daaraan heeft een uitgebreid debat in de gemeenteraad ten grondslag gelegen.

Dat zijn de punten die ik wil terugleggen. Als je vanuit goed en kwaad denkt, moet je dit soort voorbeelden in het achterhoofd houden. Dan is het helemaal niet zo evident wat goed en wat kwaad is. In deze redenering is het ook niet evident om gemeenten zoals Eemsmond, Appingedam en Winschoten, als zij boven de macronorm stijgen, individueel aan te spreken. Kortom, ik wil het gesprek met u niet uit de weg gaan, maar ik acht het wel van belang om met u scherp te krijgen wat u als de kwaden ziet. Ook kwaden kunnen zich in dit geval erop beroepen dat hun keuzen – dat vind ik de belangrijkste voorwaarde – democratisch verantwoord zijn en zijn terug te voeren op goede uitgangspunten van de huidige Financiële-verhoudingswet.

De heer Van Beek (VVD):

Niemand van ons heeft absolute tarieven vergeleken. In die tariefstelling zitten namelijk veel elementen, zoals de sociale structuur en de regio, die het moeilijk maken om die vergelijking te trekken. Wel heb ik gesproken over de stijging van de tarieven. In de vorige tarieven zijn die verhoudingen al ingebouwd, en zie je dat in een aantal gemeenten de tarieven heel fors stijgen. Als het gemiddelde desondanks uit moet komen op 3,75%, zullen er dus ook gemeenten moeten zijn die daar fors onder zitten.

Staatssecretaris Bijleveld-Schouten:

Daar heeft u gelijk in. U wilt sturen op de individuele gemeenten, maar onze verantwoordelijkheid is de macro lastendruk. Ik heb uitgelegd dat dat niet zo makkelijk is, want sommige gemeenten in Groningen laten een forse stijging zien. Het is niet makkelijk om in dit geval goed en kwaad aan te duiden. Eigenlijk zouden wij dit alles moeten overlaten aan de lokale democratie.

De heer Van Beek (VVD):

Niets liever dan dat. Maar als er straks 443 gemeenteraadsbesluiten zijn genomen en u komt uit op 4,75%, hoe wilt u die norm dan toch halen?

Staatssecretaris Bijleveld-Schouten:

Dan voldoen wij niet aan de norm, dan analyseren wij dat, waarna wij het gesprek daarover aangaan met de VNG. Als dat percentage ver boven de norm blijkt te liggen – ik verwacht dat overigens niet – zullen wij corrigeren via het fonds. Dat komt dan aan de orde in de Kamer.

De heer Van Beek (VVD):

Dat was precies de vraag. Hoe corrigeert u dat via het fonds, en wel zodanig dat de gemeenten die de overschrijding hebben veroorzaakt, ook terugbetalen? Het mag niet zo zijn dat degenen die zich "netjes" hebben gedragen, dus onder de afgesproken norm zijn gebleven, dubbel worden gepakt.

Staatssecretaris Bijleveld-Schouten:

Bij een macronorm stuur je niet op de individuele gemeenten. Er zijn mogelijkheden om nog wat meer correctie aan te brengen in het systeem, maar in principe ga ik ervan uit dat dat niet nodig is. Daarna hebben wij een gesprek, waarin wordt bekeken of correctie nodig is. Onze inzet is helder, evenals de methode van ingrijpen via het fonds.

De heer Van der Staaij (SGP):

De staatssecretaris geeft terecht aan dat een excessieve stijging niet per definitie onverantwoord is: daar kunnen redenen voor zijn. Het is juist een nadeel als je alles micro moet bekijken. Maar als in uw macro benadering het gesprek gevoerd wordt over overschrijding van de norm – dat kan komen omdat een aantal gemeenten de artikel-12-status heeft gekregen – komt u dan niet even goed weer toe aan beoordeling van micro situaties?

Staatssecretaris Bijleveld-Schouten:

Dat zou kunnen, want dat zal de VNG ongetwijfeld inbrengen. Dat is overigens ook de afspraak. Er moet allereerst bestuurlijk overleg op dat punt gevoerd worden, zodat wij kunnen nagaan wat de oorzaken van die stijgingen zijn. Zoals ik zojuist heb uitgelegd, heeft de VNG daarom niet ingestemd met de norm van 3,75% die wij als Rijk hanteren. Zij zal wellicht in dat gesprek aangeven waarom naar haar mening het Rijk er anders naar moet kijken. De minister van Financiën en ik als fondsbeheerders behouden ons het recht voor om dan eventueel in te grijpen. Dat is onze rol vanuit het kabinet. Overigens, als de VNG dat niet zou aangeven, is een gesprek volstrekt zinloos.

De heer Van der Staaij (SGP):

Bent u in dat gesprek dan wel medeprobleemeigenaar? U zei namelijk zojuist dat als de goeden onder de kwaden leiden, u zich afvraagt of u wel probleemeigenaar moet zijn. Als u in dat gesprek met de VNG blijft zeggen alleen een macroverantwoordelijkheid te hebben, en dat het verder het probleem van de VNG is, vraag ik mij af wat u er dan precies mee bent opgeschoten.

Staatssecretaris Bijleveld-Schouten:

Dan is een gesprek inderdaad weinig zinvol, net als trouwens gesprekken hier met u in dit geval. Die vraag heb ik ook teruggelegd in uw richting om dat juist vanuit de verantwoordelijkheidsrollen goed te schetsen. In een gesprek praten wij dus wel degelijk met elkaar over hoe het gekomen is.

De heer Brinkman (PVV):

Ik wil toch even terug naar het psychologische spelletje over die macronorm. Iedere gemeente weet straks dat die 3,75% is, dus iedere gemeente weet dat percentage alvast binnen te hebben. Dat wordt het sowieso. Maar stel nu dat die macronorm inderdaad 5% wordt en u moet ingrijpen via het Gemeentefonds. Dat wordt dan allemaal heel vervelend voor die gemeenten die zich misschien wel netjes gedragen hebben. Dan is het toch bij voorbaat al zo dat die gemeenten waarschijnlijk die extra verhogingen invoeren? Anders doen zij zichzelf tekort. Bent u nu niet bang dat er straks door dat psychologische spelletje een extra zware verhoging komt?

Staatssecretaris Bijleveld-Schouten:

Nee, daar ben ik niet bang voor. Ik ga zo nog op uw vraag in, maar ik proef de hele tijd in uw bijdrage dat u eigenlijk helemaal geen vertrouwen hebt in de lokale democratie. En dat vind ik eigenlijk een interessant fenomeen, want u denkt dat er in de gemeenteraad niet gesproken wordt over dit soort dingen. Ik kan u verzekeren dat dat absoluut wel het geval is. Er zijn gemeenteraden die er een eer in stellen om een heel laag tarief te hebben en tot de laagste tarieven in de regio te komen, ondanks het feit dat dat soms niet eens verstandig is. Niet voor niets heeft gisteren de VNG-voorzitter gezegd dat hij trots is op wat Den Haag nu op dit punt doet. Die gemeenteraden debatteren daar serieus over, net als u erover debatteert. En dat gesprek hoort ook in de gemeenteraad gevoerd te worden en niet hier.

De heer Brinkman (PVV):

U legt mij woorden in de mond. Ik heb niet gezegd dat ik geen vertrouwen heb in de gemeenten. Bij financiën en belastingen heb ik inderdaad heel erg veel wantrouwen richting de gemeenten; daar heb ik volgens mij het gelijk aan mijn zijde. Overigens, u heeft dat wantrouwen zelf ook, want anders was u nooit met die macronorm gekomen. Als u die gemeenten zo goed zou vertrouwen, waarom komt u dan met die norm?

Staatssecretaris Bijleveld-Schouten:

Dat is niet vanuit wantrouwen maar vanuit onze verantwoordelijkheid voor de macrocollectievelastendruk. Zo ziet de VNG het ook. Ik ben zo-even begonnen met te zeggen dat de VNG de verantwoordelijkheid van het Rijk op dit punt erkent. Dat is namelijk onze specifieke verantwoordelijkheid en daar kunt u ons, in casu de minister van Financiën nadrukkelijk aan houden. Zo de macrocollectievelastendruk onder druk zou komen te staan door, in uw woorden, exorbitante stijgingen, dan is er de verantwoordelijkheid van het Rijk. Dat heeft helemaal niets met wantrouwen te maken maar met het nemen van de goede verantwoordelijkheid.

De heer Van Raak (SP):

Moet ik nu begrijpen dat die macronorm voor volgend jaar 3,75% is en dat de staatssecretaris elk jaar opnieuw een andere macronorm gaat vaststellen?

De staatssecretaris blijft vasthouden aan het principe dat wanneer individuele gemeenten de norm overschrijden alle gemeenten gestraft worden, namelijk via het Gemeentefonds. Volgens mij was dat iets wat bij alle fracties in deze Kamer op grote kritiek stuitte.

Staatssecretaris Bijleveld-Schouten:

Het Rijk hanteert die 3,75% als criterium. Het mechanisme dat daarvoor is afgesproken is inderdaad de korting op het fonds. Ik kom straks op de specifiek gestelde vragen op dit punt terug, omdat er nog meer over te zeggen is.

De heer Van Raak (SP):

Ik stelde twee vragen, de staatssecretaris zegt telkens dat zij erop terugkomt. Mijn eerste vraag was of die norm elk jaar opnieuw wordt vastgesteld en mijn tweede vraag was of de staatssecretaris vasthoudt aan compensatie via het Gemeentefonds, waar alle fracties in deze Kamer ernstige bezwaren tegen hadden.

Staatssecretaris Bijleveld-Schouten:

Ik heb op beide vragen met ja geantwoord. Ik heb ook gezegd dat er wellicht nog meer over te zeggen is, maar daar wil ik op terugkomen naar aanleiding van de vragen over de Rfv. Ik wijs er nog eens op dat de VNG blijkbaar geen zorgen op dit punt heeft. Dat is wel belangrijk om te weten voor de Kamer.

Ik deel niet de visie van de heer Brinkman dat de maatregel automatisch tot lastenstijgingen leidt. Sterker nog, ik geloof dat daar een goed debat over is. Bovendien klopt niet wat hij zegt over de COELO-atlas. Hij zegt dat er in staat dat gemeenten massaal nieuwe belastingplannen hebben ingevoerd als gevolg van de ozb-maximering. Er staat echter letterlijk: het ziet er niet naar uit dat gemeenten massaal andere belastingplannen invoeren om onder de ozb-maximering uit te komen. Dat is dus feitelijk onjuist. Wel klopt wat door een aantal sprekers is gezegd over heffingen, namelijk dat deze kostendekkend mogen zijn. Daar zitten soms verschuivingen in.

Mevrouw De Pater noemde het een kleine wetswijziging. Dat klopt, maar ook een kleine wetswijziging kan soms heel omstreden zijn, zoals in dit geval. Het gaat om één artikel. Ik ben wel blij dat zij content is met de gedachte erachter. Daarna ging zij in op het advies van de Raad voor de financiële verhoudingen, dat gekoppeld is aan de macronorm. Zij vindt dat wij met dat advies niet zoveel opschieten. Ik heb ook kennisgenomen van dat advies. Ik heb mij afgevraagd waarom dat pas maandag werd aangeleverd. Ik kan mij wel voorstellen waarom de raad dat doet, maar het was handiger geweest als wij daar wat eerder naar hadden kunnen kijken.

Het advies van de Rfv bevat een aantal kritiekpunten. De kritiek dat de macronorm de bestaande normeringsafspraken doorkruist, deel ik niet in dit geval. De normeringssystematiek betreft altijd een set afspraken tussen het Rijk en de VNG en dat betreft ook de macronorm. Bij een overschrijding van de macronorm zal in het bestuurlijk overleg, waarbij de normeringssystematiek altijd geagendeerd is, een bestuurlijke weging plaatsvinden. Ik heb daarover ook een opmerking gemaakt aan het adres van de heer Van der Staaij. Het kan zijn dat er overeenstemming is tussen de VNG en het kabinet. Wanneer die overeenstemming er niet is, kan het kabinet besluiten om als gevolg van de overschrijding van de macronorm zonder overeenstemming met de VNG op het fonds te korten. Het is eerder voorgekomen dat VNG en Rijk in het bestuurlijk overleg financiële verhoudingen niet tot overeenstemming konden komen op punten, maar uiteraard is dat niet de inzet van het Rijk en ook niet van de VNG. De inzet is nadrukkelijk gericht op overeenstemming. Net zoals bij de normeringsafspraken geldt ook in deze systematiek dat er altijd eerst een bestuurlijke weging is. Het laatste oordeel ligt uiteindelijk bij de Tweede Kamer omdat zij het budgetrecht op dit punt heeft. Ik moet altijd bij de Kamer terugkomen op dit punt.

De heer Van Raak (SP):

Natuurlijk heeft de Kamer budgetrecht en kunnen wij op het moment dat het Gemeentefonds aan bod komt zeggen of wij het ermee eens zijn. Maar ik wil ook meepraten over de systematiek van die macronorm. Ik ben bang dat als ik vandaag voor het schrappen van de maximering stem, waar ik in principe positief tegenover sta, ik er tegelijkertijd de macronorm van de staatssecretaris bij krijg. En dan heeft de Kamer niet kunnen debatteren over hoe we het precies gaan aanpakken en of het eigenlijk nodig is.

Staatssecretaris Bijleveld-Schouten:

De heer Van Raak heeft altijd het recht om mij nogmaals naar de Kamer te roepen over dit punt. Het zit niet in dit wetsvoorstel. De Raad van State en de Rfv hebben gezegd dat dit ook niet nodig is. De heer Van Raak heeft hen eerder al als gezaghebbend op dit punt aangehaald. Pas in het voorjaar van 2008 is het aan de orde.

Ik kom nu op uw punt hoe het gaat met de verschillen tussen gemeenten.

De heer Van Raak (SP):

Nee, ik had een andere vraag. Kunnen wij dan een plan krijgen over die macronorm? Nu moeten wij dat aan de staatssecretaris overlaten. Daarna kunnen wij het eventueel corrigeren via het Gemeentefonds, of door de staatssecretaris naar de Kamer te halen. Volgens mij is het heel netjes. Er ligt nu een wetsvoorstel. Daar kunnen wij "ja" of "nee" tegen zeggen. Daar koppelen wij de macronorm van los, en dan komt de staatssecretaris met een voorstel waar wij dan weer "ja" of "nee" tegen kunnen zeggen.

Staatssecretaris Bijleveld-Schouten:

De macronorm zit niet in het wetsvoorstel. Die bestuurlijke afspraak is al gemaakt. U kunt mij op elk moment daarover naar de Kamer roepen. Wij gaan die norm pas effectueren in voorjaar 2008. Dan is het aan de orde. Dit is op dit punt het enige plan in het bestuurlijke overleg. Ik heb er veel vertrouwen in dat het goed gaat lopen. Als dat niet voldoende voor u is, hoor ik dat wel.

Mevrouw De Pater gaf, met betrekking tot de Rfv, de kritiek dat grote gemeenten veel meer invloed hebben op de overschrijding van de macronorm dan kleine gemeenten. Strikt genomen is dat natuurlijk juist. Ook dit is echter theorie, denk ik. Zoals ik in mijn algemene verhaal al zei, heb ik helemaal geen signalen uit de praktijk ontvangen dat grote gemeenten de tarieven nu opeens forser gaan verhogen. De 100.000 plus-gemeenten hebben het signaal afgegeven dat zij voor 2008 een gepaste ontwikkeling van de opbrengsten zullen laten zien. Ik heb er vertrouwen in dat die gemeenten zorgvuldig met hun belastinginstrumentarium omgaan. Dit is voor gemeenten als Amsterdam of Rotterdam niet anders dan voor kleinere gemeenten. Ook daar zal een zorgvuldige afweging moeten worden gemaakt en zal de lokale democratie naar mijn idee voor een belangrijk deel haar werk doen. Zo kijk ik naar het Rfv-advies. Er is op dit punt wel het een en ander te bespreken. Het advies is aan de Kamer aangeboden. In de richting van de heer Van Raak zeg ik dat hij het ook in de Kamer kan agenderen. Hij vroeg mij wat wij met dit advies gaan doen. Ik betrek het op deze manier bij het geheel.

Op het punt van de goeden en de kwaden ben ik uitgebreid ingegaan. Is het voor gemeenten nu zo nodig om die ozb te verhogen? Deze vraag kwam op in relatie tot het accres uit het Gemeentefonds, de stijging van het Gemeentefonds. Die vraag moet uiteraard altijd gesteld worden. Als er geld genoeg is om in de gemeenteraad aan de voorzieningen tegemoet te komen, gaan gemeenteraden over het algemeen niet tot lastenverhoging voor burgers over. Als je kijkt naar de opbrengst in zijn totaliteit, brengt de verhoging van de fondsopbrengst veel meer op dan de gezamenlijke ozb-opbrengst in het land. Het gaat echter niet zozeer om de opbrengst als wel om de lokale autonomie en het vertrouwen in de lokale autonomie. De afwegingen moeten gemaakt kunnen worden waar ze horen te worden gemaakt. Er moet een buffer zijn, zoals de heer Heijnen zei, die door gemeenteraden ingezet kan worden. Ik was blij dat mevrouw De Pater de gemeenten veel succes wenste met de lastenontwikkeling. Haar ondertoon was, naar ik aanneem, dat die gematigd zou moeten zijn.

Mevrouw De Pater-van der Meer (CDA):

Ik heb zelfs "beheerste lastenontwikkeling" gezegd. Ik zou graag een andere vraag stellen, want ik veronderstel dat de staatssecretaris naar een andere spreker overgaat. De staatssecretaris refereerde aan haar gesprek met de VNG. Omdat het advies van de Raad voor de financiële verhoudingen maandag al gekomen is, mag ik aannemen dat zij in het gesprek met de VNG ook dat advies betrokken heeft. Is dat voor de VNG geen reden geweest om een andere interpretatie te geven aan de afspraak die de staatssecretaris met haar gemaakt heeft dan de staatssecretaris net zei?

Staatssecretaris Bijleveld-Schouten:

Het antwoord is nee.

Mevrouw De Pater-van der Meer (CDA):

De VNG blijft het dus nadrukkelijk zo zien dat de macronorm ziet op de verantwoordelijkheid voor de collectievelastendruk?

Staatssecretaris Bijleveld-Schouten:

Ja, zij blijft het nadrukkelijk zo zien dat de collectievelastendruk de verantwoordelijkheid is van het Rijk. Vanuit die verantwoordelijkheid vindt zij het ook acceptabel dat die macronorm er is. Zo is het expliciet gezegd.

Mevrouw De Pater-van der Meer (CDA):

Is het gesprek nog niet helemaal afgerond? Ziet u elkaar binnenkort weer om af te spreken wat u verder nog gaat doen?

Staatssecretaris Bijleveld-Schouten:

Wij zien elkaar regelmatig in het Bestuurlijk overleg financiële verhoudingen. Dit punt zal ongetwijfeld terugkomen. Onze inzet is helder. Alles wat met het Gemeentefonds gebeurt, bespreken wij keurig en ordentelijk.

De heer Van Beek wil weten waarom de wijziging van het accres nu moet plaatsvinden. Wij hebben een verschillende visie op dit punt. Dat respecteer ik. De heer Van Beek vroeg zich af of de overgang naar een nieuw kabinet een wijziging noodzaakt. Het is helder dat voor dit kabinet het lokale belastinggebied een belangrijk onderwerp is. Dat geldt ook voor de gemeentelijke autonomie. Er kunnen hierover afwegingen gemaakt worden. De heer Heijnen sprak over de circustent vol mensen op het Malieveld in Den Haag. Er waren veel mensen aanwezig die tegen het ingrijpen in de lokale autonomie waren. Voor gemeenten vormt de ozb het substantiële deel van het belastinggebied. Gemeenten hebben nadrukkelijk gezegd dat zij niets tegen een collectievelastenverlichting hebben, maar wilden weten waarom er moest worden ingegrepen in de gemeentelijke autonomie en in het gemeentelijke belastinggebied. Daarom is dit altijd zo'n belangrijk punt geweest voor de gemeenten en vinden zij dit een belangrijke stap. Om die reden is het in het bestuursakkoord zo afgesproken.

De heer Van Beek zei dat er weinig problemen waren bij de micronorm. Dat is niet helemaal waar. Ook met de micronorm waren er problemen. Naast het feit dat de micronorm ingrijpt in de lokale autonomie, zit er ook een aantal technische nadelen aan, ondanks dat er uitgebreid over is gesproken. Dat maakt de uitvoering behoorlijk gecompliceerd.

De positie van gemeenten op, boven of onder het drempeltarief is toevallig. Deze is gebaseerd op de stand van zaken ten tijde van de afschaffing van de ozb. Gemeenten die hierdoor boven het drempeltarief zitten, hebben geen prikkel om hun tarief neerwaarts bij te stellen. Gemeenten op of onder dat tarief kunnen er nooit verder boven uitstijgen dan het toegestane groeipad. Dit is allemaal nogal willekeurig tot stand gekomen. De maximering van de tarieven werkt contraproductief, doordat een stijgingsruimte in een jaar bij niet-volledige benutting niet mag worden ingehaald in het andere jaar. Een gemeente zal daardoor eerder geneigd zijn om de maximale ruimte te benutten. Het is goed om dit te realiseren. Compensatie is niet toegestaan, waardoor men eerder geneigd is om dit te benutten. Er zijn praktijkvoorbeelden van gemeenten die de tarieven sterker laten stijgen dan nodig is. Ter compensatie verlenen zij aan de burgers een korting op het te behalen tarief. Ik ben dus helemaal niet van mening dat de micronormering goed werkt. In dit systeem wordt overigens ook geen rekening gehouden met waardedaling. Er zou zelfs de situatie kunnen ontstaan dat een individuele gemeente door waardedaling en tariefmaximering geconfronteerd wordt met een dalende ozb-opbrengst.

De heer Heijnen van de PvdA vindt dat het bestuursakkoord serieus genomen moet worden. Hij vindt ook dat lokale volksvertegenwoordigers, van SP tot VVD, serieus moeten worden genomen. Er zijn nog geen PVV'ers in gemeenteraden. Ik ben het eens met de heer Heijnen. Iedereen die in de lokale democratie vertegenwoordigd is, moet serieus worden genomen. Hij sprak ook over het gemeentelijk belastinggebied, de lokale autonomie en de bufferfunctie die soms nodig is om schommelingen op te pakken.

In het kader van de samenstelling van het gemeentelijk belastinggebied is gesproken over het serieus nemen van het regeerakkoord. 100% staan voor de coalitie in goede en slechte tijden is altijd mooi. Ik hoop dat dit steeds zo blijft. Het antwoord in de nota naar aanleiding van het verslag over het gemeentelijk belastinggebied wordt echter wat marginaal genoemd. Het zou erop lijken dat de deur wordt dichtgedaan naar de discussie over dit onderwerp en er is zelfs gevraagd of ik de deur dicht doe. Dat is geenszins mijn bedoeling. Ik zou het betreuren als die suggestie uitgaat van de tekst.

Het was mijn bedoeling dat de discussie over de samenstelling van het gemeentelijk belastinggebied geen deel zou uitmaken van de opdracht aan de taskforce die conform het bestuursakkoord met de VNG wordt ingesteld. Deze taskforce is gericht op decentralisatie en een aantal andere zaken. Ik ben van mening dat er niet meer zo veel studie of adviezen nodig zijn over het gemeentelijk belastinggebied. De heer Heijnen en ik hebben deel uitgemaakt van een commissie die destijds was ingesteld door het ministerie van Binnenlandse Zaken voor een onderzoek naar het gemeentelijke belastinggebied. Mijn vraag naar het aantal studies dat inmiddels is uitgevoerd leverde een grote stapel rapporten op. Ik heb daarom geen behoefte aan weer een studie op dit punt.

In het bestuursakkoord is afgesproken dat het kabinet en de VNG aan de hand van de bevindingen van de commissie-Van Aartsen de samenstelling van het gemeentelijk belastinggebied zullen bespreken. Hierbij zullen ook de verschillende eerdere onderzoeken worden betrokken, evenals het rapport Bestuurlijke en financiële aspiratieniveaus waarin wordt ingegaan op de relatie tussen het lokale belastinggebied en het geheel van de bestuurlijke financiële verhoudingen. In dit kader komt een aantal bestuurlijke vragen naar voren die wij misschien ook eens met elkaar moeten bespreken. Dit zijn vragen als: hoeveel verschil in voorzieningencapaciteit vinden wij acceptabel tussen gemeenten, hoe groot zou het effect van lokale voorkeuren mogen zijn op de koopkracht van inwoners, hoe belangrijk vinden wij het om de financiële positie van gemeenten onafhankelijk van conjunctuurinvloeden te laten zijn enzovoorts. Ik hecht eraan om de discussie over het gemeentelijk belastinggebied in samenhang met de decentralisatie te bekijken. Het gaat dan om de vraag welke beleidsvrijheid wij gunnen aan gemeenten. Ik wil daar echter niet meer studie aan wijden. Ik wil hierover met de VNG en de Kamer van gedachten wisselen naar aanleiding van de bestaande rapporten om daarna vast te stellen wat ons voor ogen staat.

De voorzitter:

Ik ga ervan uit dat de tweede termijn beknopt kan zijn, gelet op de vele interrupties in deze eerste termijn.

De heer Van Raak (SP):

Voorzitter. Zo veel heb ik niet geïnterrumpeerd.

Er is een tijd van onderzoeken en een tijd van voorstellen doen. Ik ben het met de staatssecretaris eens dat de tijd van onderzoeken voorbij is. Er zijn onderzoeken genoeg gedaan en daarom hulde voor de beslissing om geen nieuw onderzoek in te stellen, maar dan moet de staatssecretaris wel met voorstellen komen. Ik stel voor dat zij niet opnieuw gaat praten met de VNG, maar de Kamer voorstellen doet voor uitbreiding van het lokale belastinggebied. Wij kunnen dan vervolgens op basis van de planneen een goed gesprek met de staatssecretaris hebben.

De heer Van der Staaij (SGP):

Ik ben het eens met de gedachte dat er niet meer onderzoek moet worden gedaan, maar dat er wel over de bestaande rapporten moet worden gesproken en dat er daarna conclusies moeten worden getrokken. Ligt het dan niet voor de hand dat wij daarover een kabinetsstandpunt ontvangen, eventueel met meerdere opties, waar wij dan gericht over kunnen praten? Wanneer zouden wij zo'n kabinetsstandpunt tegemoet kunnen zien? Het lijkt mij dat dit niet lang op zich hoeft te laten wachten als alle onderzoeken al beschikbaar zijn.

Staatssecretaris Bijleveld-Schouten:

Er zijn veel onderzoeken. Soms duurt het juist daardoor misschien ook wel weer lang. Ik ben ook wel geïnteresseerd in de mening van de Kamer over een aantal van die onderzoeken. Sommige onderzoeken zijn namelijk aangeboden aan de Kamer, maar zijn nooit door de Kamer geagendeerd. Ik ben best bereid om eens met de Kamer na te denken over hoe dat zou moeten. Ik vind het ook interessant om eens van de Kamer te horen hoe zij kijkt naar een aantal rapporten die in het verleden aan de Kamer zijn aangeboden. Ik moet wel eerst het gesprek met de VNG aangaan over het rapport van de commissie-Van Aartsen, want dat is afgesproken. Daarna zal ik de Kamer laten weten hoe wij daarover denken en hoe wij daar verder mee gaan.

De heer Van der Staaij (SGP):

Betekent dat laatste dat de staatssecretaris een brief naar de Kamer stuurt met een standpunt hierover, zodat wij aan de hand daarvan kunnen spreken? Het is tenslotte gebruikelijk dat wij niet los spreken over rapporten, maar eerst een brief van het kabinet krijgen zodat wij er iets gerichter over kunnen spreken.

De heer Heijnen (PvdA):

Ik val de heer Van der Staaij in dit geval bij. De staatssecretaris heeft ons met haar brief op het verkeerde been gezet. Er staat dat nader met de VNG wordt gesproken. Voorts staat er: het kabinet is echter van mening... Daarop volgt een hele riedel waaruit je niets anders kunt lezen dan dat men er geen brood in ziet om door te gaan met eventuele maatregelen gericht op een groter gemeentelijk belastinggebied. De discrepantie tussen wat in de brief staat en wat de staatssecretaris net zei, brengt mij ertoe haar het volgende vragen. Wil zij haar voornemens die zij ter zake wil bespreken met de VNG en daarna eventueel in maatregelen wil omzetten, aan de Kamer doen toekomen?

Staatssecretaris Bijleveld-Schouten:

Dat zal ik doen. Ik ga eerst praten en daarna zal ik de Kamer daarover iets doen toekomen.

Ook de heer Anker heeft gesproken over het gemeentelijk belastinggebied. Ik beschouw zijn vragen hierover als beantwoord. Hij sloot zijn betoog af met de zinsnede dat hij dit wetsvoorstel waarbij de limitering wordt opgeheven, als een eerste stap ziet. Zo is het uiteindelijk ook door ons gekwalificeerd en dat sluit dus aan bij hetgeen ik zojuist over dit punt zei.

Ik herken wat de heer Van der Staaij heeft aangehaald over de heer Van den Berg in 1988. Zelf was ik vanaf 1989 Kamerlid. Ook vanaf 1989 is er een aantal keer over dit onderwerp gesproken. Ik weet dat zijn fractie op dit punt altijd een consistente lijn heeft gevolgd, die voor een belangrijk deel ook door mij wordt onderschreven.

Ik moet nog ingaan op het punt dat door de heren Anker en Heijnen is ingebracht over de provincie in verband met het toezicht op dit punt. Het normale toezicht van de provincie heeft betrekking op de goedkeuring van de begroting van gemeenten. Gemeenten bieden hun begroting aan gedeputeerde staten aan. Gedeputeerde staten controleren dan of de begroting van de gemeente in evenwicht is. Als de begroting sluitend is, is dat op zich voldoende. Er is geen sprake van een inhoudelijke toets. Wel is het zo dat gedeputeerde staten de gemeente in overweging kan geven om artikel 12 aan te vragen als het tarief van de ozb boven het toegangskaartje van artikel 12 komt. De beslissing daarover ligt dan weer bij de gemeenteraad. Is de begroting niet in evenwicht, dan wordt er altijd naar de meerjarenraming gekeken. Eventueel kan dan repressief toezicht volgen. Bij herindelingsgemeenten moet er sowieso altijd van tevoren toestemming zijn.

De beoordeling van de ozb ligt dus altijd ten principale bij de gemeenteraad. Daarom zie ik ook geen heldere en duidelijke rol voor gedeputeerde staten. Het is eigenlijk ook tegen het standpunt van de commissie-Oosting dat er minder toezicht zou moeten zijn, om gedeputeerde staten een controle op die stijging te laten uitvoeren. Als je kijkt naar individuele controle, dan ligt dat weer heel dicht bij wat wij nu juist niet willen, namelijk afschaffing van de limitering. In die zin zie ik geen grote rol voor de provincie op dit punt. Dat zien de gemeenten ook heel nadrukkelijk niet. Zij vinden dat te veel toezicht inbreuk in de lokale autonomie betekent. Bovendien moet dan ook een criterium gehanteerd worden. Vanuit de geschetste verantwoordelijkheidsverdeling is, mijns inziens, het enige criterium dat wij verantwoordelijk zijn voor de macrolastendruk. Deze ligt eerder bij ons dan bij de provincie. Daarom zie ik niets in toezicht door de provincie op dit punt.

De heer Anker (ChristenUnie):

Ik vraag mij af of voor provinciaal toezicht een criterium vereist is. Een provincie kijkt naar de begrotingen van haar gemeenten. Zij kijkt hierbij verder dan de uitkomst van de som. De provincie ziet hoe uitgaven worden gedekt. Als een provincie jaar na jaar vaststelt dat de ozb aan het stijgen is vanwege problemen in de begroting, moet er een lampje gaan branden. Mijn ervaring als raadslid is dat dit soort dingen wél worden opgepakt door een provincie door bij de volgende begroting dit punt scherp in de gaten te houden. Een gemeente krijgt waarschuwingen en uiteindelijk wenkt de artikel 12-status. Dit moet werken. Volgens mij wijst de Raad voor de financiële verhoudingen hier ook op.

Staatssecretaris Bijleveld-Schouten:

Het is duidelijk dat er dan een lampje gaat branden. In ons wetsvoorstel stellen wij dat afwegingen lokaal moeten worden gemaakt. Het kabinet is echter verantwoordelijk voor de macrolastendruk. Het college van GS voert altijd een gesprek als er verontrustende signalen zijn. Bij de opheffing van de limitering van de ozb is het de bedoeling dat lokaal de goede afweging wordt gemaakt. Wij laten deze afweging ook daar, omdat hierbij sprake is van lokale autonomie. Er is geen relatie met begrotingstoezicht dat door GS wordt uitgevoerd. Men zou wel een relatie kunnen leggen, maar ik vind dit niet wenselijk. Het toezicht van GS zou zich uitsluitend moeten beperken tot begrotingstoezicht. In het kader van de afspraak die wij hebben gemaakt, zie ik hierin geen alternatief. Bovendien zouden gemeenten dit ook niet op prijs stellen.

De heer Anker (ChristenUnie):

Ik begrijp dat de staatssecretaris dit zegt. Ik wilde alleen erop wijzen dat de provincie wel degelijk kan monitoren en op de hoogte zal zijn van de ontwikkelingen ten aanzien van de ozb-tarieven binnen haar gemeenten.

Staatssecretaris Bijleveld-Schouten:

Dat is ook zo. Als uit mijn verhaal zou blijken dat provincies daarvan niet op de hoogte zouden zijn, dan is dat niet juist.

De heer Brinkman (PVV):

Voorzitter. Erop durven vertrouwen en de overtuiging hebben dat gemeenten geen misbruik zullen maken van de regeling, dat is het enige dat ik van de staatssecretaris heb gehoord over de motivatie voor deze wetswijziging. Het is duidelijk dat dit kabinet een grenzeloos vertrouwen heeft in gemeenten op het terrein belastingen en de wijze waarop zij zullen omgaan met verhogingen daarvan. De PVV-fractie deelt dat vertrouwen niet.

Ik vind dat de manier waarop wij over deze wetswijziging spreken geen schoonheidsprijs verdient. Wij hebben het over een macronorm die gisteren nog in het bestuurlijk overleg met de VNG nader is besproken. Het was volgens ons beter geweest als wij een volledig wetsvoorstel hadden ontvangen waarin de visie van de staatssecretaris op de macronorm duidelijk was weergegeven.

Ik schrik er eerlijk gezegd van dat de macronorm 3,75% gaat bedragen. Laten wij wel zijn: dat betekent grosso modo dat de ozb volgend jaar voor de burger in Nederland met een huis met 3,75% stijgt, zo niet met meer. De macronorm kan namelijk wel 5% à 6% worden. Wat gaat dit kabinet in voorkomend geval doen? Dan gaat het in eerste instantie weer met de VNG praten en vervolgens kennelijk iets met het Gemeentefonds doen. De staatssecretaris heeft mij niet duidelijk kunnen maken waarom dan de goeden onder de kwaden moeten lijden en op welke manier dit gebeurt. Ik ben bang dat de gemeenten voor de zekerheid de ozb vast verhogen. Daarover dien ik de volgende motie in.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat het kabinet inzake het schrappen van de maximering van de ozb, controle wil uitvoeren door het invoeren van een macronorm;

voorts overwegende dat deze macronorm ontstaat door de som van de ozb-opbrengsten van alle gemeenten gezamenlijk met een jaarlijks vast te stellen normbedrag;

constaterende dat hierdoor gemeenten bij overschrijding van deze macronorm niet individueel worden gekort, maar dat het kabinet van plan is om deze overschrijding van de macronorm te compenseren door een korting op het volume van het Gemeentefonds;

verzoekt het kabinet, met de VNG afspraken te maken dat gemeenten individueel worden gekort indien zij de macronorm overschrijden,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Brinkman en Van Beek. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 7(31133).

De heer Brinkman (PVV):

Voorzitter. Ik heb ook niet voldoende antwoord gekregen op de vraag over gemeentelijke overheden die na de maximering van de ozb andere gemeentelijke belastingen hebben ingevoerd. Ik wil gewoon hebben dat de gemeenten dergelijke gemeentelijke belastingen opheffen. Daarvoor dien ik de volgende motie in.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat volgens het Centrum voor Onderzoek van de Economie voor de Lagere Overheden "gemeenten massaal andere belastingen invoeren om onder de ozb-maximering uit te komen";Brinkman

overwegende dat bij het schrappen van de maximering de noodzaak tot continuering van deze ingevoerde gemeentelijke belastingen is vervallen;

verzoekt het kabinet, te onderzoeken welke gemeenten welke belastingen hebben ingevoerd na de ozb-maximering en met de VNG ervoor zorg te dragen dat deze gemeenten deze ingevoerde gemeentelijke belastingen opheffen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Brinkman. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 8(31133).

Mevrouw De Pater-van der Meer (CDA):

Voorzitter. Ik dank de staatssecretaris voor haar antwoorden. Ik heb niet de illusie dat met dit debat de debatten over lokale belastingen zoals de ozb en wat daar allemaal mee samenhangt, van de baan zijn, want, zoals de staatssecretaris al zei, er doen zich telkens weer momenten voor om daar met elkaar over te spreken. Als wij het al niet bedachten, dan zijn de burgers, individuele gemeenten of de VNG wel bereid om ons eraan te herinneren dat het belangrijk is.

Ik heb naar de staatssecretaris geluisterd. Ik hoop dat ik haar in de afronding nog een steuntje in de rug kan geven. Zal ik het zo maar zeggen? Ik doe dat niet voordat ik een aantal opmerkingen heb gemaakt. De staatssecretaris heeft gevraagd wat de Kamer bedoelde met de opmerking dat de goeden onder de kwaden moesten lijden. Zij vroeg wat onder de kwaden werd verstaan. In het algemeen verstaan wij daar de gemeenten onder die boventrendmatig hun lasten verhogen zonder daarbij goed uit te leggen waar dat in die specifieke gemeente voor nodig is. Natuurlijk, ik weet dat de WOZ over het gehele land verschilt en dat er specifieke omstandigheden zijn, zoals in Leiden. Ook weet ik dat burgers het recht hebben om eens in de vier jaar te zeggen dat hun gemeentebestuur het niet doet zoals zij het willen en om een ander gemeentebestuur te kiezen. Dat is wel zo, maar toch kan ook mijn fractie niet goed volgen waarom de goeden onder de kwaden moeten lijden. Ik heb ook geluisterd naar de norm van 3,75% die de staatssecretaris met de VNG heeft afgesproken. Die is gebaseerd op de opbrengst in 2007. Ik ben echter nog niet helemaal gelukkig met het verhaal over de macronorm. Namens mijn fractie breng ik daarin graag een verfijning aan zodat de zaak concreter is als wij er weer over komen te spreken. Ik dien hiertoe de volgende motie in.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat de VNG en het kabinet het erover eens zijn dat het schrappen van de limitering van de ozb-tarieven niet mag leiden tot een onevenredige stijging van de collectievelastendruk;

van oordeel dat het schrappen van de limitering van de ozb-tarieven niet mag leiden tot onevenredige lastenverzwaring voor huishoudens en bedrijven;

voorts van oordeel dat gemeenten die een verantwoord financieel beleid voeren niet mogen lijden onder gemeenten die een onverantwoord financieel beleid voeren;

verzoekt de regering:

  • 1. maatregelen voor te bereiden om bij geconstateerde onevenredige lastenverzwaringen in te grijpen;

  • 2. het financiële toezicht zodanig in te richten dat lastenontwikkelingen in individuele gemeenten kunnen worden gevolgd;

  • 3. het instrumentarium zodanig vorm te geven dat gericht en evenredig ingegrepen kan worden bij onevenredige en onverantwoorde tariefstijgingen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid De Pater-van der Meer. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 9(31133).

De heer Van Beek (VVD):

Begrijp ik het goed dat u hiermee de belastingheffing toch onder financieel toezicht wilt brengen van de provincies?

Mevrouw De Pater-van der Meer (CDA):

Nee, want dan zou dit in de motie staan.

De heer Van Beek (VVD):

Begrijp ik u dan goed dat u het toezicht op landelijk niveau wilt brengen voor alle 443 gemeenten?

Mevrouw De Pater-van der Meer (CDA):

Ja, en ik laat het aan de staatssecretaris over hoe zij dat met de VNG in kaart wil brengen, de andere contractpartner.

De staatssecretaris zei terecht dat het budgetrecht bij de Kamer ligt en dat wij nog suggesties mogen doen. Zij zei dit in de context dat het laatste oordeel bij de Kamer ligt. Laten wij dat preciseren, alleen op dit punt.

De heer Van Raak (SP):

Voorzitter. De staatssecretaris begon haar antwoord met dank voor de snelle behandeling van het wetsvoorstel. Nu nog een goede behandeling! Ik zit er wel een beetje mee in mijn maag. Ik ben bang dat ik door te stemmen voor het schrappen van de maximering van de ozb – wat ik graag wil doen – op de een of andere manier daar gratis de maximumnorm van de staatssecretaris bij krijg. Dat zou ik absoluut niet willen. Dat zou ook een reden zijn om nog eens goed na te denken over die steun. Graag krijg ik de uitspraak van de staatssecretaris dat die zaken niets met elkaar te maken hebben en dat de macronorm wordt voorgelegd aan deze Kamer als een apart uitgewerkt voorstel.

De staatssecretaris geeft zelf ook een groot aantal argumenten tegen die macronorm, met name dat die niet nodig is. Zij zegt terecht dat discussies over de ozb een prachtig onderwerp van lokale politiek zijn, waar in mooie debatten een goede verantwoording plaatsvindt, met een grote betrokkenheid van burgers. De gemeenten hebben bij monde van de VNG zelf al aangegeven terughoudend te zullen zijn. De staatssecretaris zegt ook dat zij veel waarde hecht aan ruimte voor een eigen afweging in de lokale democratie.

Op onze bezwaren heeft zij niet een goed antwoord gegeven. De ozb is nauwelijks van invloed op de collectieve lasten. In het voorstel blijft het zo dat alle gemeenten worden gestraft als individuele gemeenten over de schreef gaan. Ik ben ook bang voor een opdrijvende werking. Als gemeenten bevroeden dat men collectief wel eens boven de norm uit zou kunnen komen, kunnen zij denken: "Laten wij ook maar omhoog gaan, want anders worden wij straks gekort. Dan hebben wij er zelf niet van geprofiteerd en zouden wij een dief zijn van onze eigen portemonnee."

Graag wil ik zekerheid over de rol van de Kamer. Het gaat niet alleen om toestemming voor de macronorm als het gaat om het Gemeentefonds, maar ik wil echt met de staatssecretaris spreken over de systematiek aan de hand van een uitgewerkt voorstel voor de macronorm, die er wat mijn fractie betreft overigens liever niet hoeft te komen. In die zin hebben wij hierover, in tegenstelling tot de heren Van Beek en Brinkman, echt een klassiek liberale opvatting over lokale autonomie en lokale beleidsvrijheid, waar dus ook de centen bij moeten.

Ik wil graag twee plannen van de staatssecretaris. Ik wil een plan over de macronorm, zodat de Kamer op basis van een uitgewerkt plan ja of nee kan zeggen. De vraag is vooral over die er wel moet komen. Ik ben daar nog lang niet van overtuigd. Ik wil ook een plan over het gemeentelijke belastinggebied. De staatssecretaris zegt dat daar veel onderzoek naar is gedaan. Het wordt dus de hoogste tijd dat zij met een mooi plan komt zodat de Kamer erover kan discussiëren.

Ten slotte roep ik de leden van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten op om toch heel goed te kijken naar het rapport van de Raad voor de financiële verhoudingen en om na lezing eventueel bij hun bestuur aan de bel te trekken.

De heer Van Beek (VVD):

Mijnheer de voorzitter. Ik dank de staatssecretaris voor de beantwoording in eerste termijn. Zij begon met de opmerking dat een snelle beslissing van belang is – en zij dankte de Kamer voor de medewerking daaraan – omdat het belangrijk is voor gemeenten om te weten waar zij aan toe zijn. Die ene zin verwoordt eigenlijk het hele probleem. Impliciet wordt daarmee toegegeven dat de huidige regeling voor de gemeenten leidt tot een grotere ruimte bij de tariefstelling dan het oude systeem. Was het niet zo, dan was het niet zo belangrijk om nog voor 1 december de wet gewijzigd te hebben. Dan zou men in het wetgevingsproces ongeveer op hetzelfde zijn uitgekomen. Dit klopt ook gezien de keuze van de staatssecretaris voor een macronorm van 3,75%. Dat is overigens wel een gemiddelde voor heel Nederland. In het oude systeem is sprake van een micronorm voor elke gemeente. Die 3,75% is hoger dan de oude normering. De ozb zal dus meer stijgen dan in het oude systeem.

Ik heb vanochtend in mijn eerste termijn niet gezegd dat ik vind dat het oude systeem geen feilen heeft of het ei van Columbus is en dat wij er daarom niet aan mogen komen. Ik heb gezegd dat wij het nog heel kort gebruiken, dat wij er eerst eens ervaring mee moeten opdoen en er daarna heel kritisch over moeten zijn en er goed naar moeten kijken. Ook ik zie best dat er problemen zijn.

Op het moment dat dit wetsvoorstel wordt aangenomen, gaan wij deze kant op. Wij krijgen nog wel een discussie over het macrokader. Ik wil die discussie ook graag voeren. Twee elementen spelen daarbij. Ik ben blij dat de regering toch heeft gezegd dat zij bij de collectievelastendruk een eigen verantwoordelijkheid heeft en dat zij die inhoud wil geven. Wij zijn het daarmee eens. Verder zijn wij heel ongelukkig over de te ontwikkelen methodiek voor verrekening bij een afwijking van het bedrag. Ik heb de motie-Brinkman dan ook medeondertekend, omdat daarin wordt gevraagd om een individuele correctie. Ik weet overigens hoe moeilijk dit technisch is, maar als principe is het wel heel belangrijk. Als het gemiddelde ver boven de 3,75% uitkomt en als dit alleen maar gekort zou worden op de lumpsum van het Gemeentefonds, gaan wij echt de verkeerde kant op. Ik probeer wat dit betreft heel snel te lezen wat mevrouw De Pater heeft gezegd. Ik hoop dat ook dit een bijdrage kan zijn om in die richting mee te denken. Als er een correctie moet komen, moeten wij zoeken – en ik ben bereid om mee te zoeken – naar een systematiek waarbij de oplossing van het probleem wordt gezocht daar waar het is ontstaan. Bij gemeenten die netjes onder de 3,75% zijn gebleven, moet je niet een hap uit de kas nemen. Als dat de methodiek zou zijn, ben ik bang dat de heer Brinkman gelijk krijgt, en dat men jaren daarna vooruitlopend de tarieven alvast wat extra gaat verhogen onder het motto: dat gebeurt ons geen tweede keer. Mijn grootste zorg op dit punt is dus de manier waarop de macronorm gaat functioneren. Ik hoop dat wij daarover verder met elkaar in debat kunnen gaan.

De heer Van der Staaij (SGP):

Voorzitter. Ik dank allereerst de staatssecretaris voor haar beantwoording.

Er is hedenochtend eigenlijk niet veel gediscussieerd over het wetsvoorstel, is mij opgevallen. In formele zin is over het schrappen van de maximering van de tarieven voor de ozb als zodanig niet heel veel gesproken, en ook mijn fractie staat daar van harte achter, zoals ik in eerste termijn al heb aangegeven. Wij hebben wel veel gesproken over een onderwerp dat daar formeel los van staat, maar materieel mee samenhangt. Vandaar dat het begrijpelijk is dat dat nu aan de orde is gekomen. Het lastige is dat tegelijkertijd nog het nodige onduidelijk is gebleven over de precieze vormgeving. Zoals in de nota naar aanleiding van het verslag al te lezen stond, moest in het bestuurlijk overleg nog worden gesproken over de omvang van de ozb-opbrengst waarvan zou worden uitgegaan, welke indexatie passend zou worden geacht, en welke correctiemechanismen zouden worden gehanteerd. Daar is vandaag wel wat over gezegd, maar uit de discussie en de inbreng in tweede termijn tot nu toe bleek dat daar nog de nodige vragen over blijven bestaan. Juist omdat het zo'n belangrijk onderwerp is, kan ik mij niets anders voorstellen dan dat wij nog een keer een goede brief krijgen van het kabinet over de wijze waarop dat nu precies gaat functioneren, zodat dat nog apart besproken kan worden.

Mijn fractie is in ieder geval niet overtuigd van de noodzaak van zo'n macronorm, ook in het licht van wat de Raad van State en de Raad voor de financiële verhoudingen daarover hebben gezegd. Wij zien grote nadelige effecten van de wijze waarop dat nu wordt voorgesteld, in de onzekerheid over de gemeentefinanciën, in de angst dat de goede gemeenten hierdoor gestraft kunnen worden, in de vrees voor de ongewenste neveneffecten van onbedoelde tariefverhogingen. Nu blijkt dat de macronorm in zijn uitwerking zoveel haken en ogen heeft en ook bij de noodzaak ervan vraagtekens worden gezet, vragen wij de staatssecretaris om niet zonder meer uit te gaan van het idee van de macronorm, maar een studie te maken van alternatieven, zodat die ook nog voldoende tot hun recht kunnen komen.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

van mening dat de lokale autonomie voor gemeenten zeer belangrijk is en dat de lokale democratie het beste in staat is om te beoordelen welk belastingtarief hier bij past;

constaterende dat de Raad van State en de Raad voor de financiële verhoudingen negatief adviseren over de macronorm;

verzoekt de regering, onderzoek te doen naar alternatieve mogelijkheden om te sterke tariefstijgingen in individuele gemeenten tegen te gaan, waaronder het repressief toezicht, en de Kamer daarover te informeren,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Van der Staaij. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 10(31133).

De heer Van Beek (VVD):

Ik heb het gevoel dat de collega nu de macronorm weghaalt, maar het is mij niet duidelijk welke norm hij daarvoor in de plaats stelt. Er moet immers gecontroleerd worden, maar waar moet dan aan worden getoetst?

De heer Van der Staaij (SGP):

Wij vinden inderdaad dat de macronorm zodanige negatieve effecten heeft dat wij daar geen voorstander van zijn. Als het Rijk echter bang is dat er op gebied van de collectievelastenontwikkeling iets onbeheersbaars gebeurt, kan nagedacht worden over alternatieve instrumenten. De Raad van State heeft er een aantal genoemd, zoals het repressieve toezicht. Misschien biedt dat de mogelijkheden om in te grijpen in die situaties, waarin echt sprake is van een excessieve, ongerechtvaardigde stijging, die wel de collectievelastendruk mede bepaalt.

De heer Van Beek (VVD):

Dat type toezicht moet er zijn, daar kan ik mij iets bij voorstellen. De vraag blijft echter waaraan getoetst moet worden. Ambtenaren kunnen toch niet zomaar vanuit het provinciehuis of het departement het land ingestuurd worden om wat rond te kijken? Er zal toch aangegeven moeten worden waar zij de ontwikkelingen in een gemeente aan moeten toetsen?

De heer Van der Staaij (SGP):

Dat is precies de reden waarom ik vraag om te kijken naar de alternatieven en te onderzoeken hoe dat zou kunnen. Bij alle vormen van repressief toezicht zul je een bepaald rijksbeleid moeten hebben. Je zult best gedachten mogen hebben over macronormen en dergelijke, maar daar gaat het mij niet om. Het gaat mij om deze systematiek: je begint te redeneren vanuit een norm met daaraan gekoppeld een uitname uit het Gemeentefonds. De staatssecretaris zei daar "ja" op. Dat is de inzet nu. Als je begint na te denken vanuit een heel andere invalshoek met als uitgangspunt de eigen verantwoordelijkheid van gemeenten met daarbij vormen van repressief toezicht als dingen totaal uit de hand lopen, dan heb je rijksbeleid nodig. Dan zul je ook over normen moeten nadenken. Maar het is dan wel een individuele beoordeling, hoe lastig dat ook kan zijn en geen generieke korting in het Gemeentefonds. Dat is wel een wezenskenmerk van de nu door het kabinet voorgestelde benadering. Kortom, ik pleit toch voor het alternatief van de microbenadering in plaats van de macrobenadering.

De staatssecretaris sprak over het advies van de Raad voor de financiële verhoudingen. Moest ik dat begrijpen als "waarom komt dat toch zo laat"? Of was het meer bedoeld als "zo kort voor het debat"? Ik prijs een adviesorgaan er alleen maar voor, als een advies kort voor een debat komt. Het zou wat ongelukkig zijn, als wij adviezen krijgen op het moment dat wij het politieke debat net hebben afgerond. Ik heb ze graag daarvoor. Ik had het ook liever eerder gehad, maar ik dacht dat het ook kwam doordat het kabinet het verzoek niet eerder had gedaan. Het verzoek is juist gedaan naar aanleiding van de opmerking in het advies van de Raad van State: waarom is de Raad voor de financiële verhoudingen eigenlijk niet geraadpleegd; zou een advies daarvan ook niet passend zijn? Dat is de reden waarom wij pas in zo'n laat stadium erover beschikken. Maar genoeg hierover.

Ik wil tot slot nog een opmerking maken over de omvang en verruiming van het gemeentelijk belastinggebied. Ook dat onderwerp is volgens mij een wezenlijk onderdeel van de discussie die wij vandaag voeren, omdat de ozb en de andere belastingmogelijkheden allemaal met elkaar samenhangen. Nadeel van de ozb is dat die met name is gericht op huiseigenaren, terwijl andere belastinginstrumenten een ander draagvlak kunnen hebben. Het is heel goed dat wij er nog een aparte brief van het kabinet over krijgen, zoals de staatssecretaris heeft toegezegd. Wat mij betreft, kunnen er meerdere opties openblijven in een discussie met de Kamer. In ieder geval hebben wij dan met die brief een goede basis. Wanneer kunnen wij die verwachten?

De heer Heijnen (PvdA):

Voorzitter. Ik dank de staatssecretaris voor haar beantwoording in eerste termijn. Uit mijn eerste termijn zal het iedereen duidelijk zijn geworden dat wij het wetsvoorstel zullen steunen. U heeft geantwoord op de vraag hoe wij die macronorm moeten zien. Wij spreken over een mogelijk effect op de collectievelastendruk van vijfduizendste procent meer dan in het huidige systeem, zo heb ik bij wijze van spreken op mijn bierviltje uitgerekend. Ik verwijs naar de Raad voor de financiële verhoudingen. Voor de rest is het nog wat vroeg, maar het klopt wel.

Blijft over het probleem van de macronorm. Als u met de VNG tot die afspraak bent gekomen, staat die op zichzelf. Maar tegelijkertijd heeft het het karakter van een airbag: het moet er nooit uit komen, er moet nooit een ongeluk gebeuren, het moet vooral in het dashboard blijven zitten. Want als je die macronorm wel zou moeten toepassen, heb je echt een probleem. Hij is te grof: burgers schieten er niets mee op. Hij is te laat: het kwaad is al geschied. En hij is oneerlijk, want de goeden moeten onder de kwaden lijden. Wij zien er niet veel in; wij zien er zelfs niets in. Maar als het kabinet met de VNG daarover afspraken heeft gemaakt omdat het misschien wel preventief werkt op de ontwikkeling van de macrolastendruk doordat te veel gemeenten de ozb te veel verhogen, dan willen wij daar niet moeilijk over doen.

Een heel ander punt is dat een individuele gemeente, ook wanneer er geen aanleiding is, de tarieven verhoogt in specifieke omstandigheden. U heeft een uitgebreid aantal gemeenten genoemd met allemaal uiteenlopende omstandigheden die op zichzelf stijgingen van zelfs tientallen procenten zouden kunnen rechtvaardigen. Daar heb ik ook geen probleem mee, want gelukkig is dit wetsvoorstel er, dat juist maatwerk mogelijk maakt. Andere gemeenten zullen omlaag gaan. Maar er zal een enkele gemeente zijn, naar schatting een tot vijf, die desalniettemin toch de tarieven onevenredig verhoogt zonder dat er aanleiding toe is. Ik zou graag zien dat de staatssecretaris, wanneer zij in de Kamer terugkomt met de uitwerking van de macronorm, tegemoet komt aan het verzoek dat overigens al enigszins in de motie van de heer Van der Staaij staat. Ik zou graag zien dat de staatssecretaris onderzoekt op welke wijze zij kan voorkomen dat die paar gemeenten dat pad op kunnen gaan. Daar zou zij de Kamer zeer mee tegemoet komen. Ik realiseer mij dat dit moeilijk is en ben ook niet van plan om het hele toezichtstelsel te doen veranderen. Echter, zover mijn herinnering strekt uit de artikel 12-periode en de post-artikel 12-periode, is een provincie in staat om een gemeentebesluit gericht op financieel beleid niet goed te keuren als daar aanleiding toe is. Dat geldt dus ook voor een verordening rondom de ozb. Ik pleit er niet voor dat dit gebeurt. In individuele gemeenten die op onverantwoordelijke manier met deze terechte verruiming van het gemeentelijke belastinggebied omgaan, moet het echter wel mogelijk zijn.

De heer Anker (ChristenUnie):

Voorzitter. Allereerst hartelijk dank aan de staatssecretaris voor de beantwoording. De fractie van de ChristenUnie is bijzonder blij dat de maximering van de ozb wordt opgeheven, zoals al uit de eerste termijn kon worden opgemaakt. Daarnaast willen wij nog aandacht voor twee punten.

Ten eerste het gemeentelijk belastinggebied. Ik ben blij dat de staatssecretaris het misverstand uit de weg heeft geholpen dat er hier niet verder naar zou worden gekeken. Ik ben blij met de toezegging dat er nog over gesproken gaat worden. Ik verwacht wel dat bij die discussie de hele situatie rond het toezicht van de provincie nog een keer om de hoek komt kijken. Ik wil zelfs benadrukken dat dit goed zou kunnen zijn.

Ik ben blij met de opmerkingen van de staatssecretaris over de macronorm. Ik begrijp heel goed dat de staatssecretaris zich verantwoordelijk voelt voor de collectievelastendruk. Dat is ook terecht. Ik ben blij dat zij zegt dat zij ervan uitgaat dat het instrument nauwelijks zal worden gebruikt. Het lijkt wat op het airbagverhaal dat de heer Heijnen net hield. Mocht er ingegrepen moeten worden, dan gaat de Kamer nog altijd over de hoogte van het Gemeentefonds. Dan hebben wij alle informatie nodig, ook de informatie die het kabinet van de VNG heeft ontvangen, om een besluit te kunnen nemen.

Belangrijker nog is de manier waarop de macronorm wordt uitgewerkt. Er is een aantal negatieve effecten van die macronorm genoemd. Voor ons is heel belangrijk dat individuele gemeenten te lijden krijgen onder het gedrag van gemeenten die te grote verhogingen hebben doorgevoerd. Dat soort negatieve effecten moet beperkt worden. De staatssecretaris moet bekijken of uitwerkingen mogelijk zijn om dit soort dingen te voorkomen. Wij willen geen scheefgroei in het stelsel, waarbij een groep van kleinere gemeenten opdraait voor het gebruik van de grotere gemeenten.

Staatssecretaris Bijleveld-Schouten:

Voorzitter. Ik vind het jammer dat de heer Brinkman de visie van dit kabinet op de gemeenten niet deelt. Er vindt een goede democratische weging in de verschillende gemeenteraden plaats.

De vraag naar COELO heb ik wel degelijk beantwoord. Het citaat uit de COELO-atlas was onjuist. Wij zijn het oneens over de vraag of de stijging van de heffingen onevenredig zal zijn. Ik heb daarbij met name het punt van de kostendekkendheid aangehaald.

De heer Brinkman heeft nog een keer aangegeven het niet eens te zijn met de gekozen systematiek. Ik wil opnieuw aangeven dat juist bij de micronormering ook het element van ophoging tot die norm een rol speelt, omdat het niet meegenomen mag worden naar het volgend jaar. Dat is ook de werkelijkheid van vandaag de dag. Aan het huidige systeem zitten dus zeker nadelen.

Met mevrouw De Pater heb ik niet de illusie dat wij met dit debat aan dit onderwerp een eind maken. Wij zullen ongetwijfeld vaak over de ozb en over het hele gemeentelijke en wellicht ook provinciale belastinggebied in wat bredere zin spreken. Het is trouwens goed dat wij daarover debatteren, dus van mijn kant bestaat daar geen misverstand over. Ik kom zo dadelijk terug op de motie van mevrouw De Pater. Zoals ik het vertaal, heeft zij die motie met name ingediend omdat zij niet helemaal gelukkig is met de norm en zij meent dat nog wel wat verfijning mogelijk zou zijn.

In de eerste termijn van dit debat heb ik al gezegd dat in de tekst van het wetsvoorstel de macronorm niet wordt genoemd; die staat in de memorie van toelichting. De wettekst geeft echt meer ruimte aan gemeenten dan er nu is. Dus ik vraag de Kamer dit op zijn minst goed in de afweging te betrekken, want samen met de heer Van Raak geloof ik in de lokale democratie en dat er dan verschillen mogen zijn. Ik heb er wel vertrouwen in dat dat uiteindelijk goedkomt. Ik heb over de macronorm gezegd wat ik te zeggen had. Bij de motie van de heer Van Raak zal ik nog specifieker aangeven hoe dat nog iets meer zou kunnen worden gericht. Als de gemeenten het ook een goede afspraak vinden, laten wij hun dan in dit geval het voordeel van de twijfel gunnen. Ik hoop dat de heer Van Raak in dit geval zijn principe laat voorgaan boven de norm en dat hij voor dit wetsvoorstel zal stemmen.

Er bestaat geen misverstand over dat ik inhoudelijk van mening verschil met de heer Van Beek. Hij zei dat ik een aantal feilen uit het systeem van de micronormering heb aangehaald en dat hij die ook wel ziet. Zijn ultieme stelling was evenwel dat we het nog maar zo kort gebruiken. Dat is zo, maar er zijn toch een behoorlijk aantal feilen en misschien is het dan juist wel goed om dat meteen op te pakken, juist omdat je het zo kort gebruikt en je vindt dat er inhoudelijk een andere koers moet zijn.

De heer Van Beek was wel blij met mijn standpunt over de collectievelastendruk, die voor ons allemaal een punt van zorg moet zijn.

De heer Van der Staaij dank ik voor de steun die hij heeft uitgesproken voor het voorliggende wetsvoorstel. Hij is nog steeds niet overtuigd van de noodzaak van een macronorm. Wij hebben te maken met een norm waarover afspraken zijn gemaakt en waarbij de VNG te kennen heeft gegeven er geen bezwaar tegen te hebben. Ik verzoek de heer Van der Staaij dit aspect ook mee te wegen. Hij heeft in dit kader gevraagd om te kijken naar betere alternatieven. Welnu, wij houden nooit op met nadenken op dit punt. Er zijn met de VNG afspraken gemaakt over evaluaties en bestuurlijk overleg, maar voorlopig gaan wij uit van hetgeen nu voorligt.

Ik kan nog niet aangeven wanneer ik de Kamer precies zal kunnen informeren over het gemeentelijk belastinggebied, aangezien ik hierover nog nader moet spreken met de VNG. Ik zal in ieder geval op niet al te lange termijn laten weten wanneer de Kamer er van mij iets over kan verwachten.

Tegen de heer Heijnen zeg ik dat je in zijn algemeenheid hoopt een airbag nooit behoeven te gebruiken, hetgeen in dit geval ook zo is. Hij heeft verder gelijk dat je je voortdurend moet afvragen wat een dergelijk ingrijpen voor burgers betekent.

De heer Heijnen vroeg op welke wijze hieraan een vervolg wordt gegeven en of gekeken wordt naar het toezicht. Ik ben bereid om na te gaan wat de effecten zijn. Wij hebben dat altijd in de gesprekken over het BOFV aan de orde. Dat zal zeker nu ook het geval zijn. Ook ben ik bereid om erover na te denken of dat nog intensiever kan. Daar kan altijd in de Kamer over gesproken worden.

De heer Anker heeft gevraagd naar het toezicht door de provincie. In mijn ogen is dat niet de juiste methode. Ik zal er in ieder geval voor zorgen dat de Kamer over alle informatie kan beschikken over eventueel ingrijpen in het fonds. Het is belangrijk dat de Kamer een goede afweging kan maken of dat nodig is en daarbij betrekken hoe een en ander uitpakt.

Dan de moties. De leden Brinkman en Van Beek hebben een motie ingediend op stuk nr. 7. Ik moet aanvaarding van die motie ernstig ontraden. Daarmee wordt teruggegaan naar de micronorm en dat willen wij nu juist niet. Wij willen af van de micronorm om meer ruimte aan de gemeenten te geven.

Ik ben niet bereid te voldoen aan het verzoek in de motie op stuk nr. 8 van de heer Brinkman om te onderzoeken welke belastingen kunnen worden opgeheven. Sterker nog, in het regeerakkoord is afgesproken dat wij kijken naar de uitbreiding van het gemeentelijk belastinggebied. Ik begrijp dat de heer Brinkman het daar niet mee eens is. Zoals ik al stelde, ben ik niet bereid aan het verzoek in de motie te voldoen. Dus ik moet ook aanvaarding van deze motie ernstig ontraden.

Mevrouw De Pater heeft aangegeven dat zij de motie op stuk nr. 9 als een steuntje in de rug wil zien om nog eens na te denken over een aantal zaken. Zij vindt het belangrijk dat de VNG de verantwoordelijkheid van het Rijk erkent voor de macrocollectievelastendruk. Dat vind ik ook erg belangrijk. Daar is geen enkel misverstand over. Dat is onze verantwoordelijkheid. In de motie wordt de regering verzocht, te onderzoeken of dat instrumentarium kan worden aangescherpt, zodat meer gericht kan worden ingegrepen. Ik beschouw deze motie als een ondersteuning van het beleid. Ik ben bereid om ernaar te kijken. Ik denk dat er wel mogelijkheden zijn om bij eventuele ingrepen in het fonds – waar ik niet van uitga – meer gedifferentieerd te werk te gaan. Je zou groepen kunnen maken in het fonds. Ik laat het oordeel over deze motie over aan de Kamer.

De heer Van der Staaij verzoekt de regering in de motie op stuk nr. 10 onderzoek te doen naar alternatieve mogelijkheden om te sterke tariefstijgingen in individuele gemeenten tegen te gaan, waaronder het repressief toezicht. Ik heb gezegd dat ik dit niet de juiste vorm vind. Ik heb in antwoord op een vraag van de heer Heijnen aangegeven dat ik best bereid ben om in bredere zin naar het toezicht te kijken, maar toch wil ik op dit moment aanvaarding van deze motie ontraden. Zij sluit niet aan bij de systematiek die er is en ook niet bij de afspraken die wij hebben gemaakt met de VNG. Het denken op dit punt houdt niet op. In die zin zal ik wat in deze motie staat daarbij meenemen.

Voorzitter. Hiermee heb ik alle moties behandeld.

De heer Anker (ChristenUnie):

De staatssecretaris zegt dat het denken niet stil staat. Dat is goed, maar ik vraag mij af of de Kamer hierover schriftelijk wordt geïnformeerd. Er zitten nog zo veel haken en ogen aan en er zijn zo veel zorgen in de Kamer.

Staatssecretaris Bijleveld-Schouten:

Ik was niet van plan om een apart stuk over de macronorm naar de Kamer te sturen. Wat er nu over te zeggen is, heb ik gezegd. Wij hebben daarover overleg met de gemeenten. De Kamer kan mij te allen tijde naar de Kamer roepen. Ik ga het in het bestuurlijk overleg zo hanteren als ik heb toegelicht in de eerste termijn. Als ik de motie van mevrouw De Pater ga uitvoeren, gesteld dat de Kamer die aanneemt, dan zal ik de Kamer moeten laten weten of wij gerichter kunnen werken met het instrument zoals het is. Dan krijgt de Kamer dat te horen en kunnen wij er ruimschoots op tijd voor het volgend voorjaar over spreken.

De heer Anker (ChristenUnie):

Ik vind het niet heel prettig om die uitwerking te laten afhangen van mijn steun aan een motie waarmee ik misschien om andere reden moeite heb. Ik zou het fijn vinden als de staatssecretaris wil toezeggen dat zij met een uitwerking komt en dat de Kamer die krijgt. Dan kunnen wij het er met elkaar over hebben. Anders zal ik dit misschien in een aparte motie moeten zetten.

De heer Van der Staaij (SGP):

Ik had dit eveneens gevraagd in mijn tweede termijn. Krijgen wij hierover nog een kabinetsbrief? Dat is zeer gebruikelijk, zeker als je bedenkt dat hierover verschillende opmerkingen zijn gemaakt. Er bestaat, denk ik, een brede behoefte om op papier te zien hoe het gaat werken.

De heer Van Raak (SP):

Ik had ook gevraagd naar een plan. Volgens mij zijn er in deze Kamer veel fracties die een plan willen zien. Zoals de staatssecretaris het wil oplossen, vind ik het veel te troebel.

Staatssecretaris Bijleveld-Schouten:

Ik ben best bereid om hierover een brief aan de Kamer te schrijven. Ik kan daarover op dit moment echter niet veel meer zeggen dan de gemaakte afspraak maar ik zal bekijken hoe ik datgene wat door de Kamer is ingebracht, daarbij kan betrekken. Dan kan de Kamer daarop in een debat of een overleg met mij terugkomen. Wij hebben daar nog tijd voor, want het overleg is pas volgend voorjaar. Ik laat dat zo snel mogelijk weten.

De algemene beraadslaging wordt gesloten.

De voorzitter:

Met het oog op de tijd en de planning van de stemmingen gaan wij meteen door met het volgende onderwerp. Wij stemmen na de lunchpauze over het wetsvoorstel.

Naar boven