Handeling
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Vergadernummer | Datum vergadering |
---|---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2007-2008 | nr. 102, pagina 7301-7308 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Vergadernummer | Datum vergadering |
---|---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2007-2008 | nr. 102, pagina 7301-7308 |
Aan de orde is de voortzetting van de behandeling van:
het Voorstel van wet van de leden Ten Hoopen en Samsom tot het stellen van regels omtrent de levering van warmte aan verbruikers (Warmtewet) (29048).
(Zie vergadering van 23 juni 2005.)
De voorzitter:
Ik hoop dat u mij in staat stelt om dit debat uiterlijk om 19.30 uur af te ronden. Het is een tweede termijn. Het is nu 18.50 uur. Drie kwartier is toch een wereldtijd?
De heer Zijlstra (VVD):
Voorzitter. Daar heb ik bezwaar tegen. Dit is officieel een tweede termijn, maar wel na diverse nota's van wijziging. Wij hebben juist gevraagd om minimaal anderhalf uur spreektijd omdat er nogal wat amendementen zijn ingediend waarover wij van gedachten willen wisselen.
De voorzitter:
Daarvan was ik niet op de hoogte.
De heer Jansen (SP):
Ik ondersteun die visie.
De voorzitter:
Laten wij maar snel beginnen.
De algemene beraadslaging wordt hervat.
De heer Roland Kortenhorst (CDA):
Voorzitter. Het is hoog tijd dat dit debat plaatsvindt. Het is het verhaal van het gebrek aan bescherming voor de consumenten in verband met stadsverwarming. Het gaat om 280.000 huishoudens die geen bescherming genieten tegen een warmtevoorziening die de facto op een monopolie is gebaseerd. Onze fractie heeft bij eerdere gelegenheden al gepleit voor bescherming van gebonden afnemers tegen bedrijven die als monopolie kunnen fungeren, ook omdat de producten waar het om gaat in een eerste levensbehoefte voorzien. Zonder bescherming kunnen de bedrijven excessieve tarieven rekenen, zonder dat daar een prestatie tegenover staat. Een voorbeeld van die consistente lijn is het amendement-Koppejan op de Drinkwaterwet, dat bijna Kamerbreed werd gesteund.
Ook de tarieven voor het transport van energie zijn op kosten gebaseerd en ook hierover bestaat politieke consensus. Toen vorig jaar bleek dat de netbedrijven overwinsten maakten, bestond daarover een Kamerbrede verontwaardiging. Kunnen de initiatiefnemers van de wet bevestigen dat kostengeoriënteerde tarieven zoals gebruikelijk zullen bestaan uit de integrale kostprijs plus een redelijk rendement?
Verder hecht de CDA-fractie zeer aan innovatie. Mede daarom zorgt de Energiekamer ervoor dat de netbedrijven een doelmatigheidsprikkel krijgen. Mijn fractie vindt dit dan ook wenselijk voor de warmteleveranciers. Kunnen de initiatiefnemers aangeven of dit de bedoeling van de wet is? Bestaan de kostengeoriënteerde tarieven van de Warmtewet uit de efficiënte integrale kostprijs plus een redelijk rendement? Als dat het geval is, kan de Energiekamer de kosten van de leveranciers met elkaar vergelijken door middel van een benchmark. Dat heeft bijvoorbeeld bij de drinkwatersector efficiencywinst opgeleverd. Is de wetsgeschiedenis naar de mening van de indieners voldoende om die benchmark mogelijk te maken of is amendering noodzakelijk?
In de jongste nota van wijziging kiezen de indieners voor pooling. Dat betekent dat verlieslatende projecten met winstgevende projecten mogen worden gecompenseerd. Als de energieleveranciers meer projecten in de pool mogen plaatsen, hoe wordt dan geborgd dat dit niet ten koste zal gaan van de transparantie in de kostenopbouw? Welke waarborgen zijn ingebouwd om ervoor te zorgen dat alleen projecten gecompenseerd zullen worden die daadwerkelijk verlieslatend zijn?
De vermeden kosten zijn onderdeel van de vastrechttarieven en staan voor de kosten van uitgespaarde aanleg en uitgespaard onderhoud van een cv-ketel. Is het de bedoeling van de indieners dat deze kosten aan de huurders worden doorberekend? Komen de aanleg en het onderhoud van de collectieve verwarmingsinstallatie normaal altijd volledig voor rekening van de verhuurder of de huurder? De reactie van de indieners in de nota naar aanleiding van het verslag is nogal procedureel. Wij vragen om een meer inhoudelijke reactie.
Volgens artikel 17i kan de minister regels stellen om het hergebruik van restwarmte te stimuleren. De CDA-fractie is in het belang van het milieu voorstander van stimulering van het hergebruik van restwarmte. Een voorwaarde voor mijn fractie is dat projecten bedrijfseconomisch reëel kosteneffectief zijn. Anders dreigt het vestigingsklimaat voor de industrie te verslechteren en dat moet natuurlijk ook niet gebeuren. De indieners geven aan dat dit ook niet hun bedoeling is. Dat is een goede zaak. Als ook de minister zich aan dit uitgangspunt houdt, kan er een win-winsituatie ontstaan, niet alleen voor het milieu, maar ook voor de producenten en de consumenten. Investeren moet aantrekkelijk zijn en de CDA-fractie zal een algemene maatregel op grond van dit criterium met een positieve grondhouding beoordelen.
Dan is er ook nog de positie van het midden- en kleinbedrijf. Om die binnen de Warmtewet te brengen, maar wel met als duidelijke grens het grootbedrijf, heeft mijn fractie een amendement ingediend. Die limiet ligt op 1000 kW.
Grootverbruikers, deels energie-intensieve gebruikers, hebben niet te maken met dat monopolie, want zij hebben over het algemeen wel een keuze. Hoe gaat de Warmtewet om met situaties waar warmte aantrekkelijker is voor het milieu en goed voor de verduurzaming van de energievoorziening? Graag een reactie.
Vervolgens een vraag over stand-aloneprojecten, zoals het verliesgevende project in Purmerend. Vanwege de milieuwinst wil de CDA-fractie in beginsel graag dat dit project kan worden voortgezet. Als dat niet het geval is, moet er een kostbaar gasnetwerk worden aangelegd en wordt de energievoorziening natuurlijk minder duurzaam. Het project in Purmerend is verliesgevend en wordt overeind gehouden door de gemeente. Hoe zorgt de Warmtewet ervoor dat zo'n project in stand wordt gehouden? Hoe is de relatie van zo'n project met de Warmtewet? Hoe wordt de levenszekerheid in zo'n project geborgd?
Bij heel grote complexen met winkelcentra waarop flats zijn gebouwd, kun je je afvragen waar de publieke installatie en waar de gebouweninstallatie ligt. Die grens is een beetje vaag. Ook zijn al ongeveer vijftig netten in particulier eigendom. Wat dat aangaat, denk ik dat een privatiseringsslot als extra waarborg op het borgen van het publieke belang een beetje achterhaald is door de werkelijkheid. Ons eerder ingediende amendement ter zake trekken wij daarom bij dezen in.
De voorzitter:
Ik sta geen interrupties toe.
De heer Jansen (SP):
Voorzitter. Wetgeving is vaak een zaak van lange adem. Dat geldt ook voor dit initiatiefwetsvoorstel, dat inmiddels meer dan vier jaar geleden werd ingediend. Al die tijd hebben de bewoners van stadsverwarmingscomplexen met smart zitten wachten op een fatsoenlijke wettelijke bescherming. De SP-fractie heeft waardering voor de vasthoudendheid van de indieners, met name voor de indiener van het eerste uur, ook al was ons niet altijd even duidelijk waarom zaken zo lang moesten duren als zij hebben geduurd. De lange doorlooptijd heeft uiteindelijk wel geleid tot een aantal verbeteringen, waarbij een beter evenwicht is ontstaan tussen de bescherming van de afnemers enerzijds en het bevorderen van warmtedistributie waar dat duurzaam en economisch is anderzijds.
Wat is er nog over? Allereerst de principiële vraag of de exploitatie van warmtenetten in het publieke domein, dus bij de netbeheerders, thuishoort omdat er sprake is van een natuurlijk monopolie. Het inmiddels drie jaar oude amendement van de heren Crone en Kortenhorst regelt het publieke eigendom van het net. Dat heeft onze steun. Ik moet inmiddels zeggen: het voormalige amendement van de heren Crone en Kortenhorst. Ik kom daar zo op terug. Is het geen halve oplossing? Immers, in tegenstelling tot elektriciteit en gas is ook bij de levering van warmte sprake van gebonden klanten die slechts bij één leverancier terechtkunnen. Zijn de indieners dat met mij eens, en zo ja, waarom trekken zij dan niet de conclusie dat alle activiteiten rond de levering van warmte in het publieke domein thuishoren?
Hiermee kom ik op de prijsregulering. Het schrappen van de ontheffingsmogelijkheid voor de landelijke maximumprijs is een grote verbetering. Daarnaast is er een rendementsregulering op projectniveau, gebaseerd op het kost-plusprincipe met ontheffingsmogelijkheid. De SP-fractie is niet zo gelukkig met die ontheffingsmogelijkheid, omdat klanten daardoor toch weer speelbal kunnen worden van ingewikkelde procedures. De heer Zijlstra heeft het amendement op stuk nr. 31 ingediend dat de ontheffingsmogelijkheid schrapt in combinatie met pooling op bedrijfsniveau. Dat heeft als bijkomend voordeel dat alle klanten van een bedrijf hetzelfde warmtetarief gaan betalen. Wel schrapt zijn amendement de rapportageverplichting op projectniveau. Wij denken dat het belangrijk is dat op projectniveau gegevens beschikbaar blijven over het economische rendement en milieurendement en suggereren het derde element uit het amendement te schrappen.
Daarmee kom ik op de terugwerkende kracht. De indieners hebben ervoor gekozen de terugwerkende kracht in de wet te beperken tot 1 januari 2007. Afnemers die over de periode daarvoor nog geld te goed denken te hebben, kunnen zelf naar de rechter stappen. De SP-fractie ziet het probleem dat bij een terugwerkende kracht over een lange periode grote administratieve en uitvoeringstechnische problemen ontstaan.
Ook zouden de maximaal redelijke kosten op projectniveau, al dan niet gevolgd door pooling, voor ieder jaar afzonderlijk berekend moeten worden. Ik vraag mij wel af waarom voor een overschrijding van de landelijke maximumprijs, die vrij eenvoudig teruggeïndexeerd kan worden, niet een langere terugwerkende kracht in de wet wordt opgenomen. Als een energieleverancier jarenlang zelfs de landelijke maximumprijs overschreden heeft, maakt hij het wel heel bont. Een flinke sanctie zou in dat geval wel op haar plaats zijn. Waarom hebben de indieners daar niet voor gekozen?
Moet een producent verplicht kunnen worden om restwarmte, eventueel gedeeltelijk, nuttig in te zetten? Wat de SP-fractie betreft, moet dit wel gebeuren. Het wetsvoorstel gaat naar onze mening op dit punt niet ver genoeg. Er zou een onderscheid gemaakt moeten worden tussen bestaande en nieuwe installaties. Bestaande installaties zijn aan een locatie gebonden en de aanwezigheid of afwezigheid van afnemers van restwarmte op een redelijke afstand kan niet meer beïnvloed worden. Bij nieuwe installaties heeft de initiatiefnemer echter de keuze om de locatie te optimaliseren op basis van de afzet van de restwarmte. In een dergelijke situatie is het volkomen logisch om eisen te stellen aan het nuttig gebruik van restwarmte en lozing van restwarmte te belasten. Als wij straks een paar duizend megawatt aan elektriciteitscentrales op de Maasvlakte gaan bijbouwen, kiezen de betrokken producenten willens en wetens voor een locatie waar zij slechts een fractie van hun restwarmte nuttig kwijt kunnen. Zij zouden ook kunnen kiezen voor warmtekrachtkoppelinginstallaties in het stedelijk gebied, waarbij zij hun restwarmte wel volledig kunnen afzetten. Het is positief dat de initiatiefnemers in hun wetsvoorstel een rechtsbasis hebben opgenomen voor het stellen van eisen aan de lozing van restwarmte. Zij doen dat in artikel 17i wel in heel algemene termen, waarbij de uitwerking geschiedt bij AMvB. Onderschrijven zij mijn stelling dat met name voor nieuwe installaties de locatiealternatieven een rol dienen te spelen bij de eisen die gesteld worden aan de nuttige inzet van restwarmte? Vindt de minister van Economische Zaken dat ook?
De SP-fractie heeft bij diverse gelegenheden gewezen op het fenomeen dat woningen met stadsverwarming slechter geïsoleerd worden dan woningen met een individuele cv-installatie. In de jaren zestig gebeurde dat op grond van het argument dat die warmte anders toch maar in het kanaal zou verdwijnen. Toen dertig jaar geleden, na de eerste energiecrisis, de warmtetarieven snel begonnen te stijgen, konden de bewoners de wrange vruchten plukken van deze kortzichtigheid. Inmiddels is er een andere reden voor de ondermaatse isolatie van stadsverwarmingswoningen. De energieprestatiecoëfficiënt in het Bouwbesluit werkt zodanig uit, dat bij een gegeven epc-waarde de isolatie van de woningschil lager mag zijn als gebruikgemaakt wordt van stadsverwarming. De indieners zijn het, zoals bleek uit de nota naar aanleiding van het verslag, met ons eens dat dit voor geen meter deugt, maar vinden dat dit niet nu, maar bij de herziening van het Bouwbesluit geregeld moet worden. Dat is voor de SP-fractie acceptabel, als bij die herziening per 1 januari 2009 geregeld wordt dat de isolatiewaarden voor gevel, dak en vloer worden opgetrokken tot het niveau dat zorgt voor de laagste woonlasten, rekening houdend met het verder stijgen van de prijzen voor fossiele energie. Zijn de indieners en de minister van Economische Zaken namens haar collega van WWI het daarover met mij eens?
Een volgend twistpunt is de aansluitverplichting in gebieden waar een warmtenet wordt aangelegd in combinatie met een aansluitbijdrage die in de onderhandelingen tussen projectontwikkelaars, gemeenten en warmteleverancier wordt vastgesteld. De indieners zijn van mening dat ontwikkelaars – dat kunnen ook woningcorporaties zijn – kunnen weglopen als zij ontevreden zijn over de hoogte van hun aansluitbijdrage. In gebieden met een overspannen woningmarkt en een tekort aan bouwlocaties is dat echter louter theorie. Daar zullen de ontwikkelaars een te hoge aansluitbijdrage gewoon doorberekenen aan de koper van de woningen, dan wel, indien er met de gemeente een plafondprijs is afgesproken, bezuinigen op de kwaliteit van de woningen. Voor woningcorporaties geldt hetzelfde, met als extra risico dat zij hun aandeel sociale huur op stadsverwarmingslocaties nog verder zullen terugbrengen. Het allerminste dat de wet naar onze mening zou moeten regelen, is een vorm van onafhankelijke geschillenbeslechting in situaties waarin ontwikkelaars of woningcorporaties bezwaar maken tegen de hoogte van de aansluitbijdrage. Artikel 16a heeft volgens onze indruk slechts betrekking op afnemers die al aangesloten zijn, dus niet op andere belanghebbenden. Om deze reden heb ik het amendement op stuk nr. 35 ingediend, waarin deze zaak wordt geregeld.
Het andere amendement op stuk nr. 34 formuleert naar mijn mening op een nauwkeuriger manier dan het wetsvoorstel doet de referentie bij de vergelijking van de kosten op basis van het "niet meer dan als"-principe. De indieners kiezen voor de formulering "gas als energiebron", terwijl het amendement kiest voor de formulering "meest kostenefficiënte individuele warmtebron".
Dan wil ik nog iets zeggen over een amendement dat is ingediend door de heer Duyvendak, mede namens mij, hoewel de heer Duyvendak niet aan het debat meedoet. Het gaat om het amendement op stuk nr. 38. De heer Duyvendak constateert – en ik onderschrijf dat wel – dat het risico bestaat dat gemeenten die een actieve rol hebben bij het stimuleren van warmtenetten, in de problemen komen doordat de mogelijkheden voor gemeentelijk en eventueel ook provinciaal beleid worden teruggebracht. Om die reden geeft het amendement op stuk nr. 38 aan wat de beleidsruimte is die gemeenten en provincies in de nieuwe situatie zullen behouden. Ik dacht dat het amendement van de heer Boelhouwer op stuk nr. 39 ongeveer hetzelfde beoogt.
Daarmee kom ik ter afsluiting op de drie, reeds lang geleden, door ons ingediende amendementen. De SP-fractie is er tevreden over dat de indieners in hun zesde nota van wijziging ons amendement op stuk nr.18 over de bescherming van kleine ondernemers hebben overgenomen, al hebben zij daarbij voor een iets andere technische uitwerking gekozen. Die uitwerking is naar mijn mening een stap vooruit, dus kan ik het amendement op stuk nr. 18 van de heer Irrgang hierbij intrekken, als dat tenminste is toegestaan, want de heer Irrgang is niet hier aanwezig. De heer Irrgang vindt het wel goed.
De voorzitter:
U doet het namens hem.
Het amendement-Irrgang (stuk nr. 18) is ingetrokken.
De heer Jansen (SP):
Kleine ondernemers hebben als gebonden klant bij warmtelevering een met huishoudens vergelijkbare onderhandelingspositie. De grens van 100 kW lijkt de SP-fractie redelijk. Dat is ongeveer gelijk aan de aansluitwaarde van zes huishoudens. Door de VEMW is aangevoerd dat de betreffende wijziging juist een stap achterwaarts is, omdat midden- en grootverbruikers niet meer onder de wet vallen. Kunnen de indieners aangeven welke opties deze categorieën gebruikers ter beschikking staan als de onderhandelingen met een warmteleverancier geen bevredigend resultaat opleveren? Wij denken eerlijk gezegd dat de indieners in dat geval beter af zijn als het amendement van de heer Kortenhorst wordt aangenomen.
De belangrijkste beschermingsconstructie voor afnemers die het wetsvoorstel regelt, is de invoering van een maximumprijs die gebaseerd is op de kosten die afnemers zouden maken indien hun warmte werd opgewekt met een moderne cv-ketel. De berekeningsmethode voor die maximumprijs wordt uitgewerkt bij algemene maatregel van bestuur. Op dat cruciale onderdeel van de wet is terecht voorhang van toepassing. Ook is geregeld dat de regering over de ontwerp-AMvB advies vraagt aan onafhankelijke deskundigen, en daarna representatieve organisaties in de gelegenheid stelt om hun zienswijze te geven over het ontwerp. Naar de mening van de SP-fractie is er geen reden om die zienswijze pas te vragen nadat de deskundigen hun advies hebben uitgebracht. Door deze trajecten parallel te schakelen kan tijd worden gewonnen. Bovendien denken wij dat de consumentenorganisaties gebaat zijn bij de mogelijkheid om in een zo vroeg mogelijk stadium hun mening te geven over de ontwerp-AMvB. Het amendement-Irrgang op stuk nr. 17 regelt deze wijziging.
Dan mijn laatste punt. In de Elektriciteitswet 1998 en de Gaswet is door de Kamer per amendement een verbeterde bescherming van huishoudens tegen de afsluiting van energie in de wintermaanden geregeld. Energiebedrijven moeten een goed preventief beleid hebben om betalingsachterstanden te voorkomen. Bij het ontstaan van betalingsachterstand moeten zij waar mogelijk meewerken aan schuldsanering. Mijn amendement op stuk nr. 21 regelt ook voor de levering van warmte een vergelijkbare wettelijke bescherming.
De heer Boelhouwer (PvdA):
Voorzitter. Het is goed dat vandaag deze wet verder wordt behandeld, alhoewel het voor mij de eerste keer is. Dat is het lot dat deze wet in de loop van de geschiedenis getroffen heeft. Ik denk dat er zelden een wetsvoorstel is geweest waarbij zoveel namen op enig moment op de rol hebben gestaan als indieners en verantwoordelijken. Waar het uiteindelijk mee eindigt vindt mijn partij een uitstekende en zeer intrigerende combinatie. Ten Hoopen en Hessels hebben in de afgelopen jaren een aantal pogingen gedaan om het initiatiefwetsvoorstel Warmtewet door de Kamer te krijgen. Dat is niet helemaal gelukt, waardoor wij nu weer bij elkaar zitten. In eerste instantie werd er te veel gefocust op lage tarieven, waardoor warmteprojecten voor energiebedrijven mogelijk niet rendabel te krijgen waren en dus niet meer van de grond zouden komen. Naar onze mening is dit nu verholpen en kunnen wij constateren dat de behandeling van dit wetsvoorstel zich in het laatste stadium bevindt. Dat is goed, want de wet beschermt kleinverbruikers tegen de meestal monopolistische warmteleveranciers en de ca. 250.000 huishoudens die op deze warmtelevering zijn aangewezen, betalen nu veelal honderden euro's te veel. Met de wet ontstaat de lang verwachte bescherming van de consument door middel van tariefregulering. Tegelijkertijd zorgt de wet ervoor dat warmteprojecten voor energiebedrijven aantrekkelijk blijven, zodat die blijven investeren in het gebruik van restwarmte, waarmee een enorme milieuwinst geboekt kan worden.
Alle afnemers zullen voor warmte ten hoogste het "niet meer dan anders"-tarief betalen, dus niet meer dan wat zij anders voor gas zouden betalen. Bovendien mogen gunstige contracten voor grootverbruikers die minder inkomsten voor de energiebedrijven tot gevolg hebben, niet worden afgewenteld op de kleinverbruikers. Voor hen die aangesloten zijn op een restwarmtenet, veelal stadsverwarming, ontbreekt een alternatief; zij hebben geen aansluiting op het gasnet. Zij zijn in de letterlijke betekenis van het woord "captives", gebonden klanten. Deze mensen zijn gebonden aan de warmteleverancier, die dus een monopolie heeft. Ondanks het "niet meer dan anders"-principe betalen zij veelal honderden euro's per jaar meer dan huishoudens die op gas stoken. Onderzoek van de Rekenkamer heeft aangetoond dat er overduidelijk sprake is van misbruik van een machtspositie, die tot uitdrukking komt in onredelijk hoge winsten. Het is net als bij de Drinkwaterwet en de Postwet, waarbij eveneens kostengerelateerde tarieven zijn ingevoerd, aan de wetgever om ervoor te zorgen dat consumenten een redelijke prijs betalen. Dit heeft onze grote instemming.
In artikel 21 wordt bepaald dat de gemeenteraad en provinciale staten niet bevoegd zijn, de productie en levering van warmte aan regels te binden. Deze bepaling schept bij ons enige verwarring. Het artikel kan zo worden gelezen dat de bevoegdheden die gemeenten nu hebben in het geding kunnen komen, als het gaat om het aanwijzen van gebieden voor warmtelevering, het selecteren van een warmteleverancier en een aansluitverplichting. Kunnen de indieners ons duidelijkheid verschaffen over de beleidsruimte van gemeenten en provincies na invoering van de Warmtewet?
De voorzitter:
Mijnheer Jansen, ik zie dat u wilt interrumperen, maar ik heb eerder de heer Zijlstra daartoe geen gelegenheid gegeven. Ik vind het dan ook moeilijk om u nu wel te laten interrumperen.
De heer Jansen (SP):
Misschien is er sprake van voortschrijdend inzicht?
De voorzitter:
Nee. Eerlijk is eerlijk, is mijn uitgangspunt.
De heer Jansen (SP):
Het is natuurlijk wel zo dat je met wetgeving een bepaalde kwaliteit probeert te bereiken. Dan moet je natuurlijk wel af en toe een vraag kunnen stellen.
De voorzitter:
Ik ben de enige hier die stadsverwarming heeft, dus ik geloof dat ik mag zeggen dat ik zeer betrokken ben bij dit onderwerp. Kunt u een korte vraag stellen? Tegen de heer Zijlstra zeg ik: het spijt mij.
De heer Jansen (SP):
Ik heb een vraag, met name naar aanleiding van de intrekking van het amendement-Krone/Kortenhorst. U hebt terecht geconstateerd, mijnheer Boelhouwer, dat de klanten van stadsverwarming captives zijn. Zij kunnen geen kant op, er is sprake van een natuurlijk monopolie. Nu zegt u dat er aan prijsregulering moet worden gedaan, zoals in de drinkwatersector. Maar volgens de economische theorie moet je in zo'n geval geen privaat monopolie creëren, stadsverwarming zou daarom dus tot het publieke domein moeten behoren. Waarom is dan toch – ik neem aan, mede namens u – dat amendement ingetrokken?
De heer Boelhouwer (PvdA):
Dat is de volgende vraag die ik wilde stellen. Ik wilde vragen wat de indieners van het voorstel nu van de positie van de captives vinden. Ik ga ervan uit dat de captives, door de manier waarop het nu is gereguleerd in het wetsvoorstel, nog steeds maximaal beschermd zijn. Dat is ook precies de bedoeling, en daarom was het amendement volgens ons overbodig. Als dat niet zo is, horen wij dat graag in de repliek van de indieners. Maar wat u formuleert, is wel degelijk ook altijd ons uitgangspunt geweest.
Voorzitter. Niet elk project is zo rendabel dat energiebedrijven overal winstgevend zijn. Om de consumenten niet met hoge en verschillende prijzen per gebied te confronteren, worden alle projecten per energiebedrijf "gepoold". Dit betekent dat bedrijven de projecten aan elkaar koppelen en zo zorgen voor een gemiddeld tarief, zodat iedereen evenveel voor de warmte betaalt en het bedrijf over het totaal winst maakt. Overigens mag die gemiddelde prijs niet boven het "niet meer dan anders"-tarief komen. Uiteraard toetst de minister per geval of van deze mogelijkheid gebruik mag worden gemaakt en het kan slechts tot het project winstgevend wordt.
Hoe zit het dan met verliesgevende projecten? Ik merk eerst op dat ik nog maar kort ben betrokken bij de behandeling van dit wetsvoorstel en ik ben verbaasd te merken hoeveel belangengroepen, lobbyisten, bedrijven, bewoners en andere betrokkenen je weten te vinden. Alleen de voorzitter van deze Kamer heeft zich nog niet bij mij gemeld. Dat wil ik vanwege die enige bezitter van stadsverwarming in de zaal nadrukkelijk opmerken.
Er zijn dus verliesgevende projecten die niet gepoold kunnen worden, omdat zij geen onderdeel uitmaken van een groter geheel, maar op zichzelf staande projecten zijn. Alleenstaande, verlieslijdende projecten hebben niet de mogelijkheid van verliescompensatie. Ik denk in dit verband aan het project in Purmerend. Welke mogelijkheden zien de indieners van dit initiatiefwetsvoorstel en welke mogelijkheden ziet de minister – zij heeft een zogenaamd bakstenenfonds – om dat probleem op te lossen? Het is natuurlijk niet de bedoeling om steun te blijven verlenen voor een project dat echt niet rendabel kan zijn. Op een gegeven moment moet een project tot volle wasdom kunnen komen, maar het zou mij veel waard zijn als de indieners konden aangeven welke mogelijkheden er zijn om het probleem van op zichzelf staande, verliesgevende projecten op te lossen.
De minister krijgt met de Warmtewet een instrument in handen om het hergebruik van restwarmte te stimuleren. De minister krijgt namelijk de mogelijkheid om regels te stellen voor hergebruik van restwarmte. Zinloze warmtelozingen worden aangepakt, zodat bedrijven extra geprikkeld worden om warmte nuttig in te zetten. Dat is een belangrijke toevoeging. Nu wordt er nog te veel restwarmte op het oppervlaktewater geloosd, terwijl het nuttig aangewend zou kunnen worden. Het bewuste artikel 17i richt zich op energieleveranciers en -producenten, maar wat ons betreft zou het artikel ook mogen gelden voor andere producenten van restwarmte. Het zou zonde zijn als de mogelijkheid die de wet biedt voor het stimuleren van nuttig gebruik van restwarmte zich beperkte tot de restwarmte van energieproducenten. Daarom heb ik een amendement ingediend met als strekking dat voor alle restwarmte, ongeacht de manier waarop die is geproduceerd, de bepalingen van de Warmtewet gelden.
Voorzitter. Met de aanneming van de Warmtewet komt er eindelijk een evenwichtige wet die ervoor moet zorgen dat de consumenten een eerlijke prijs betalen. Het is voor energiebedrijven aantrekkelijk om te investeren in warmteprojecten. Daardoor wordt er gebruik gemaakt van restwarmte op een manier die in het verleden minder voor de hand lag. Dat leidt al met al tot een enorme besparing op gas en dringt de uitstoot van CO2 in belangrijke mate terug. Daarom feliciteert de fractie van de Partij van de Arbeid de indieners van harte met het feit dat wij met de behandeling van dit voorstel zo ver zijn gekomen en dat realisatie van dit belangrijke project zeer aanstaande lijkt.
De heer Zijlstra (VVD):
Voorzitter. Ik wil u een plezier doen en mij met mijn inbreng vooral richten op de amendementen. Op die manier kunnen wij misschien tijd winnen. Wel wil ik vooraf een paar algemene opmerkingen maken.
Ik meen dat geen enkele partij in deze Kamer het doel dat de initiatiefnemers nastreven, namelijk de afnemers van warmte bescherming bieden bij het berekenen van de tarieven, niet onderschrijft. In sommige gevallen zorgen die tarieven voor een probleem. Wel moet mij iets van het hart. Vanochtend werd op het journaal gezegd dat ieder Nederlands huishouden er € 300 op vooruitgaat. Wij weten allen dat dat niet zo is. Er zijn namelijk ook verliesgevende projecten en daarom gaat niet iedereen er per definitie op vooruit. Wij moeten ervoor oppassen dat wij geen verwachtingen wekken die wij niet waar kunnen maken. Dat links en rechts consumenten/afnemers hier duidelijk beter van kunnen worden, staat wel vast.
De zesde nota van wijziging is een sterke verbetering ten opzichte van eerdere nota's, omdat hierin gekozen is voor een inperking van de wet, waarbij de wet zich richt op het centrale punt: bescherming van de eindafnemer. Allerlei zaken daaromheen, die er in de loop van de tijd bij kwamen, zijn verstandig genoeg voor een groot deel weer verdwenen. Dat maakt de wet helderder, overzichtelijker en wat ons betreft ook acceptabeler.
Toch hebben wij een zestal amendementen ingediend. Het amendement nr. 27 behelst een verduidelijking van de uitzonderingsgrond voor vergunningverlening. De verschillende criteria die werden gehanteerd vonden wij te diffuus. Daarom hebben wij een heldere grens getrokken. Ik geef onmiddellijk toe dat die grens, evenals de grens die de indieners gesteld hebben, enigszins arbitrair is. Wij vonden het een verbetering om de grens bij kleine projecten te trekken.
Amendement nr. 28 gaat over het warmtenet. Wij hebben onlangs in de Kamer gediscussieerd over meters en het marktmodel. Daarbij ging het erom onder wiens verantwoordelijkheid meters moeten vallen. Duidelijk is geworden dat meters voor de gas- en elektriciteitsmarkt onder de verantwoordelijkheid van de netbeheerder vallen. Wij hebben dit amendement ingediend om in die lijn consequent te zijn, zodat zaken als de warmtemeter onder het net blijven hangen. Dat zou in het voorstel van de initiatiefnemers niet het geval zijn, wat leidt tot inconsistentie in de wetgeving. Ook op een aantal andere gebieden gebeurt dat. Wij vinden dat het huidige warmtenet intact moet blijven.
Amendement nr. 29 gaat over het in het Burgerlijk Wetboek doorvoeren van de veranderingen rond goederenvervoer. In de nota naar aanleiding van het nader verslag hebben wij geen antwoord gekregen op de vraag waarom de indieners dat wilden wijzigen. Wat is het doel van het brengen van gas, elektriciteit en warmte onder dit artikel van het Burgerlijk Wetboek, waardoor de bepalingen rondom het goederenvervoer daarop van toepassing zijn geworden? De goederen van deze producenten vermengen zich tijdens transport. Je weet niet meer van welke producent het gas en de elektriciteit afkomstig is. Bij warmte is opslag niet mogelijk, terwijl dat bij andere goederen wel het geval is. Wij zien ook een probleem met de splitsing van netwerk en handel. Dat voeren wij door op andere gebieden. Je hebt aan een kant het netwerk en aan de andere kant de handel. Ook daarbij zien wij een inconsistentie met de wijze waarop het in het initiatiefvoorstel staat. Wat ons betreft wordt die bepaling geschrapt. Nogmaals, het is ons niet duidelijk wat de indieners ermee willen bereiken. Als het tot zoveel "fuss" leidt, zou ik graag een goede verklaring willen, want voorkomen is beter dan genezen.
Amendement nr. 31 is het meest ingrijpende amendement. Dat gaat over het principe van beheersing van de tarieven. De indieners hebben in hun voorstel gekozen voor het "niet meer dan anders"-tarief. Daar zijn wij het mee eens. Overigens is het interessant om hierbij het amendement van de heer Jansen op nr. 34 te noemen, waarin hij gas vervangt door de meest kostenefficiënte techniek. De intentie van dat amendement is dat vernieuwing in technieken wel tot uitdrukking moet komen en dat wij niet in 2020 nog steeds met gas à la 2008 werken. Die intentie onderstrepen wij, maar wij zouden graag van de initiatiefnemers horen wat het amendement van de heer Jansen betekent voor investeringsbesluiten. Du moment dat er een nieuwe technologie op de markt komt die leidt tot een verlaging van het tarief, heeft dat voor de totstandkoming van warmteprojecten natuurlijk veel gevolgen. Wij staan sympathiek tegenover dit amendement, maar of wij het steunen hangt af van het antwoord van de initiatiefnemers.
Op het punt van "niet meer rendement dan anders" hanteren de initiatiefnemers een extra element, namelijk de kost-plusbenadering. Bovenop de kostprijs mag een redelijk rendement komen, maar in het initiatiefwetsvoorstel geldt dat per project. Dat compliceert volgens ons de zaak onnodig. Vandaar dat wij een amendement hebben ingediend waarbij wij de kost-plusbenadering per warmtebedrijf toepassen, want uiteindelijk gaat het erom dat een warmtebedrijf geen onredelijke overwinst maakt. Dat is een beetje analoog aan wat er in de Waterwet is opgenomen. Ook daar hebben wij gezegd: geen onredelijke rendementen per bedrijf. Doen wij het per project, dan zetten wij er een heel circus van administratieve lasten, berekeningen et cetera op.
Ons amendement ondervangt nog steeds dat er niet meer dan een redelijk rendement mag worden behaald, want het gebeurt per warmtebedrijf. Het voordeel is dat je binnen zo'n bedrijf verliesprojecten en winstprojecten poolt. Ingevolge het initiatiefvoorstel is het mogelijk dat in een stad waarin twee projecten van één bedrijf draaien verschillende warmtetarieven gelden, omdat het ene project winst- of verliesgevender is dan het andere. Dat vinden wij geen goede systematiek. Ik vergelijk het met de Gaswet en de Elektriciteitswet. Op het platteland kost bijvoorbeeld een gasaansluiting meer dan in een stad of dorp, maar wij hanteren hetzelfde tarief, omdat wij willen dat er sprake is van eenheid. Die redenering moet volgens ons ook worden gehanteerd in de Warmtewet. Het is erg moeilijk om dat overall te doen, maar laat het dan op zijn minst per bedrijf gebeuren, zodat consumenten dezelfde tarieven betalen bij dezelfde producent. De wet wordt er in de uitvoering helderder, eenvoudiger en beter van.
Mijn gewijzigde amendement op stuk nr. 32 ligt een beetje in de lijn van het amendement van de heer Boelhouwer op stuk nr. 26. Op zich zijn wij het met dat laatste amendement eens, want wij zeggen beiden: breidt de reikwijdte van de wet uit tot alle producenten van restwarmte. Wij hebben er als fractie wel een extra punt bij. Volgens onze interpretatie kunnen producenten van restwarmte – in wezen produceren zij natuurlijk geen restwarmte, maar houden zij warmte over – worden geconfronteerd met een lozingsverbod of met boetes vanwege het lozen van warmte, zonder dat er sprake is van een substantiële vraag naar warmte in de omgeving. Als je op de Maasvlakte een kolencentrale neerzet, kost het nogal wat om de warmte bijvoorbeeld naar Rotterdam te vervoeren. Ik heb begrepen dat de heer Jansen dan eigenlijk wil dat die kolencentrale maar naast Rotterdamse woonwijken wordt neergezet. Dat wil ik niet. Ik vind wel dat er een reële afweging moet worden gemaakt tussen kosten en aanwezige vraag. Daarom hebben wij in het amendement als extra ingebracht dat de wet betrekking moet hebben op alle producenten van warmte, maar dat er wel sprake moet zijn van een substantiële vraag en een bedrijfseconomisch rendabele exploitatie. Het grappige is dat de initiatiefnemers in de nota naar aanleiding van het verslag eigenlijk schrijven dat ons argument steekhoudend is, maar dat deze argumentatie, omdat die al is gewisseld in de nota naar aanleiding van het verslag, eigenlijk onderdeel is van de wetsinterpretatie en dat dit punt dus is afgedekt. Ik houd van helderheid. Als wordt gesteld dat het is afgedekt, omdat het is opgemerkt in de nota naar aanleiding van het verslag, dan moet het volgens mij netjes worden gespeeld en ook in de wet worden vastgelegd, zodat er geen interpretatieverschil over mogelijk is.
In het amendement op stuk nr. 33 gaat het om de terugwerkende kracht. De initiatiefnemers schrijven in hun nota naar aanleiding van het nader verslag terecht dat het hun bedoeling niet is om claims uit het verleden onmogelijk te maken. Dat is ook niet onze bedoeling. Er zijn claims uit het verleden en er zullen misschien nog meer claims komen. Die moeten op basis van dan geldende wetgeving worden bekeken. Dat doen rechters. Daar moeten wij niet in treden door met terugwerkende kracht de spelregels te veranderen, want dat is eigenlijk wat wij doen. Wij zeggen wat die terugwerkende kracht betreft: als men dan een procedure start, kan men zich kennelijk beroepen op een wet die er toen nog niet was. Dat gaat naar onze mening tot heel veel juridisch gedoe leiden. Het is in dit huis zeer gebruikelijk om daar waar wij de spelregels veranderen, de spelers in het veld de gelegenheid te geven zich daaraan aan te passen. Daarom amenderen wij de terugwerkende kracht uit het voorstel. De regeling moet ingaan op de eerste januari van het volgende jaar, dat wil zeggen bij de nieuwe tariefronde. Daarmee scheppen wij duidelijkheid en geven wij mensen de ruimte om zich aan te passen. Alle gebruikers met claims jegens hun warmtebedrijf – die in sommige gevallen zeer terecht zijn – behouden hun rechten op dat gebied, maar op basis van regels die dan gelden en niet op basis van wetgeving die wij achteraf met terugwerkende kracht invoeren.
De amendementen op de stukken nrs. 38 en 39 gaan over de rol van de gemeenten. Als wij de gemeenten laten tenderen, stijgen de kosten van het project, want tenderen levert opbrengsten op voor de gemeenten. Ik snap dat zij daar heel vrolijk van worden. Daarmee daalt de realiseerbaarheid van een project. Deelt het kabinet onze vrees op dit punt? Voor ons is dat een overweging om het amendement van de leden Jansen en Duyvendak niet te steunen. De heer Boelhouwer formuleert het opener; hij heeft het over de rechten en plichten van een gemeente. Valt een en ander onder de rechten en plichten? Anders halen wij alsnog via de achterdeur dit probleem binnen. Wij vinden dat gemeenten hierin een rol spelen, maar wij willen niet dat via de achterdeur van lokale regelgeving en beprijzing warmteprojecten alsnog met een probleem worden opgezadeld. Wij krijgen hier graag een duidelijke reactie op, want dat is voor het bepalen van ons stemgedrag erg belangrijk.
Ik zie de heer Jansen bij de interruptiemicrofoon. Hij denkt misschien: na één keer lukt het mij een tweede keer ook nog wel.
De voorzitter:
Nu krijgt u de kans om de vragen te beantwoorden die u zojuist zelf had willen stellen.
Het woord is aan de heer Jansen.
De heer Jansen (SP):
De veronderstelling van de heer Zijlstra met betrekking tot het amendement van de heer Duyvendak en mij klopt volgens mij niet. De heer Zijlstra zegt dat het doel van tendering opbrengstverhoging voor de gemeente is, maar tendering kan ook dienen om de maatschappelijke kosten te verlagen en door te geven aan de gebruiker, in de vorm van lagere tarieven en meer budget voor kwaliteit van de woningen. Voor ons is dat het uitgangspunt.
De heer Zijlstra (VVD):
Dat dit kan, ben ik helemaal met u eens. Als ik echter een ding heb geleerd in dit huis, dan is het dat je altijd op zoek moet gaan naar onverwachte effecten die je van bepaalde situaties kunt verwachten. Als de gemeente zich keurig gedraagt, kan er gebeuren wat u zegt. Lokale overheden zitten echter ook wel eens in geldnood. Als een gemeente zich wat minder ideaal gedraagt, kan het wel degelijk zijn dat men hierin een verdienpost ziet, omdat men een gebied mag uitgeven waarbij warmtelevering moet plaatsvinden en er geen gasnetwerk ontstaat. Dan is er wel degelijk sprake van een perverse prikkel en van een kostenopdrijvend effect. Daarom ben ik heel benieuwd naar het antwoord. Volgens mij spannen wij zo het paard achter de wagen, omdat je dan datgene wat wij willen, namelijk warmteprojecten, minder gemakkelijk mogelijk maakt.
De heer Jansen (SP):
Ik zie ook het probleem wel dat de heer Zijlstra schetst, maar wij hebben een amendement ingediend voor een "second opinion", in de vorm van geschillenbeslechting in de situatie dat de gemeente met de aansluitbijdrage probeert nog iets binnen te halen. Op dat punt kan ik u dus bedienen.
De heer Zijlstra (VVD):
U schetst eerst het beeld van de ideale gemeente die dit allemaal niet gaat doen, maar u hebt tegelijkertijd zelf een amendement ingediend met het oog op de te hoge aansluitbijdrage. Uw vertrouwen is dus ook niet heel groot. Wij delen de mening dat gemeenten soms gedrag vertonen om hiermee geld te willen binnenhalen en dat is onze vrees, omdat daarmee warmteprojecten in gevaar kunnen worden gebracht. Ik wacht rustig het antwoord af, omdat dit erg belangrijk is voor ons stemgedrag.
De heer Graus (PVV):
Voorzitter. Wij hebben het over de Warmtewet; een sympathiek wetsvoorstel. Er wordt ook gesproken over CO2 en dat soort zaken, maar het is wel heel triest dat vele mensen, die wij hier met zijn allen vertegenwoordigen, jarenlang zijn uitgebuit, uitgeknepen en benadeeld. Er worden heel mooie woorden gesproken, maar zo ligt het wel. Er zijn enkele monopolisten aan wie de warmtegebruikers torenhoge winsten hebben moeten betalen, terwijl de warmte behoort tot de primaire levensbehoeften. Daarvan mag nooit misbruik worden gemaakt. Het is een grote schande: overwinst maken over de rug van hardwerkende burgers die een beetje warmte willen hebben. Dat gezegd hebbende, lijkt de Warmtewet na vijf lange jaren eindelijk te worden afgerond in de Tweede Kamer. Het is een sympathiek voorstel, met als doel ervoor te zorgen dat de warmte voor eenieder tegen redelijke prijzen en voorwaarden beschikbaar zal zijn. Het is alleen altijd zo jammer dat het dan weer zo lang heeft moeten duren. Dat is iets waar ik heel erg tegen strijd, ook als Kamerlid. Waarom moet in godsnaam alles altijd zo lang duren? Ik maak het bij alle portefeuilles mee. Altijd duurt alles jarenlang, terwijl het in andere landen allemaal binnen een jaar of binnen een paar maanden geregeld is. In Nederland duurt altijd alles ontzettend lang en het gaat allemaal heel traag. Zo traag als... ik zal het maar niet zeggen, want anders wordt dadelijk nog de microfoon uitgezet door mevrouw de voorzitter. Laten wij daar met zijn allen iets aan doen, zodat het allemaal sneller kan. Dat is mogelijk, het wiel is al uitgevonden.
De PVV valt als jonge partij hier natuurlijk in, in die Warmtewet, laten wij eerlijk zijn. Dit is de eerste keer dat wij deelnemen aan het debat daarover en over dit initiatiefwetsvoorstel. Als geen ander zullen wij ook in de slotfase opkomen voor de consumenten waarvoor wij hier staan. Consumenten, die op de stadsverwarming zijn aangesloten en aangewezen, en die eigenlijk al sinds begin jaren negentig structureel financieel worden benadeeld, want zo is het wel. Deze mensen, ook wel gedupeerden genoemd, wachten al bijna vijf jaar op een snelle invoering van de consumentbeschermende Warmtewet. Met de nu voorliggende zesde versie van de Warmtewet wil de PVV – desnoods hebben wij nog enkele moties liggen die wij mogelijk willen indienen – helpen om zo snel mogelijk een einde te maken aan de uitbuiting van deze mensen. Ik heb net begrepen dat onze Kamervoorzitter daar ook toe behoort.
Ik heb verder geen vragen aan de indieners, maar ik heb een paar verzoeken aan de regering. Ik vraag de regering om het publieke belang van de warmtevoorziening te dienen. Sommige zaken stonden al in het initiatief en in de aanpassingen, maar ik noem toch even allemaal op waar wij voor pleiten. De regering moet geen ontheffingen toestaan voor de maximumtarieven in de Warmtewet; zij moet toezien op een betrouwbare levering en er moet ook in de toekomst en blijvend een transparante maximumprijs zijn op basis van kostengeoriënteerde tarieven en onafhankelijk toezicht op de uitvoering van de wet. Voor de rest dient de regering het belang van de warmtegebonden consument en burger te dienen, door erop toe te zien dat deze gedupeerden – en nu komt het – met terugwerkende kracht tot 1 januari 2004 het te veel betaalde vastrecht en variabele deel kunnen terugvorderen van de monopolisten, van de warmteleveranciers. Ik denk dat dit een heel mooi gebaar zou zijn naar onze burgers die uitgebuit zijn. En het is echt te betalen door de monopolisten. Zij kunnen dat geld gemakkelijk missen. Zij hebben miljoenen winst gemaakt over de rug van die mensen. Zorg dan ook dat die mensen met terugwerkende kracht tot 1 januari 2004 het betaalde vastrecht en het variabele deel kunnen terugvorderen. Daar wil ik mij hier hard voor maken en ik had daar ook graag een toezegging op gehad.
De heer Van der Vlies (SGP):
Voorzitter. De SGP-fractie steunt de doelstellingen van het voorstel, waar wij veel respect en waardering voor hebben, namelijk het stimuleren van de duurzaamheid via warmte en de tariefbescherming en leveringszekerheid voor kleinverbruikers. De nota naar aanleiding van het nader verslag heeft nog enkele punten waarop ik graag terugkom, om mogelijk hier of daar nog een accent gezet te krijgen en een stap verder te komen. Het amendement van collega Zijlstra op stuk nr. 32 zal onze steun krijgen. Immers, het gaat graag breder dan alleen elektriciteitsproducenten en daar wordt nu in voorzien. Wij denken aan warmte van afvalverbranders, industrie, biogasmotoren, houtcentrales enzovoorts.
In het nader verslag heeft mijn fractie enkele suggesties gedaan om restwarmtegebruik op gemeentelijk niveau nog beter te stimuleren. De indieners gaven aan dat dit interessante suggesties zijn, maar suggesties die nader onderzoek en uitwerking behoeven. Het gaat om een onderzoek naar de beschikbaarheid van warmtebronnen in de omgeving van voorgenomen nieuwbouwwijken en om de lozing van warmte in lucht of oppervlaktewater, qua energiestroom en temperatuur te laten vastleggen bij gemeenten. Ik hoor graag van de indieners of zij ook niet vinden dat daar een nader onderzoek naar moet worden ingesteld en uitwerking aan moet worden gegeven. Van de minister hoor ik graag of zij voornemens is dit onderzoek verder te initiëren en te geleiden, omdat zij daarvoor een helderder positie heeft dan de initiatiefnemers.
Ik sluit mij aan bij de vraag naar het warmtetarief per project binnen het poolingsysteem.
Op KansRijk, het evenement voor duurzaamheid en innovatie van SenterNovem, is een subsidie van € 5000 per woning aangekondigd voor de aanschaf van een warmtepomp voor een bestaande woning. Door het elektriciteitsverbruik van een warmtepomp en het broeikaseffect van het koudemiddel in de warmtepomp is het klimaatvoordeel van deze maatregel twijfelachtig, zo is mij gemeld door mensen die er verstand van hebben. De initiatiefnemers wezen erop dat in de Warmtewet de mogelijkheid wordt gecreëerd om subsidies voor warmteprojecten te verlenen, maar dat de vraag of en waaraan daadwerkelijk subsidie wordt verleend, wordt overgelaten aan de minister van Economische Zaken. Daarom zouden wij graag de mening van de minister hierover vernemen.
Ik wil nog een inhoudelijke reactie van de indieners en de minister hebben op twee suggesties die mijn fractie heeft gedaan. Wij denken dat het mogelijk moet zijn om de industrie die warmte loost, meer te stimuleren om deze aan te bieden aan potentiële gebruikers. In ruil daarvoor zouden zij dan extra CO2-rechten moeten krijgen, naar rato van daadwerkelijke warmtelevering. Zien de indieners en de minister mogelijkheden om met dit voorstel restwarmtebenutting beter te stimuleren en, zo ja, kan de minister aangeven of zij voornemens is hierop actie te ondernemen? Kan de minister laten onderzoeken of op de verwerkingstarieven van afvalverbranders, composteerinrichtingen en rioolwaterzuiveringen een warmteheffing kan worden geheven naar rato van de hoeveelheid warmte die wordt geloosd? Ook op deze manier wordt immers optimaal gebruik van warmte gestimuleerd.
De algemene beraadslaging wordt geschorst.
De voorzitter:
Ik dank de sprekers voor hun buitengewoon compacte inbreng.
De heer Jansen (SP):
Ik heb nog een punt van orde en tegelijkertijd een verzoek aan de indieners. Ik voorzie dat wij dinsdag tamelijk krap in de tijd zitten als de indieners op alle amendementen mondeling willen ingaan. Misschien is het handig dat zij daar van tevoren schriftelijk op reageren, zodat wij de tijd die ons ter beschikking staat zo optimaal mogelijk voor het debat kunnen gebruiken.
De voorzitter:
De indieners en de minister kunnen hierop reageren, als zij willen.
De heer Ten Hoopen (CDA):
Wij zullen een poging doen om zo veel mogelijk schriftelijk in te gaan op de amendementen. Dat neemt niet weg dat wij ook in staat gesteld willen worden om mondeling te reageren op de vragen, met name die met betrekking tot het warmtetarief per project. Dat is immers een van de draaipunten binnen deze wet.
Minister Van der Hoeven:
Er is mij een aantal vragen gesteld. Waar mogelijk, zal ik daar schriftelijk op reageren. Dat geldt ook voor mijn reactie op de amendementen. Die schriftelijke reactie kan dan een onderdeel vormen van het debat.
De voorzitter:
Ik dank de heer Jansen voor zijn voorstel en de indieners en de minister voor hun toezegging. Dat zal de behandeling zeker ten goede komen. De voortzetting van dit debat is volgende week gepland. Ik hoop dat dit lukt.
De vergadering wordt van 19.42 uur tot 20.45 uur geschorst.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/h-tk-20072008-7301-7308.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.