Aan de orde is de voortzetting van de behandeling van:

het wetsvoorstel Wijziging van enige bepalingen van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek met betrekking tot het geregistreerd partnerschap, de geslachtsnaam en het verkrijgen van gezamenlijk gezag (29353).

(Zie vergadering van 21 april 2005.)

De voorzitter:

Ik memoreer dat de eerste termijn van de kant van de Kamer reeds in april 2005 heeft plaatsgevonden. Mij is echter gebleken dat enkele leden opnieuw, aanvullend of alsnog voor de eerste keer het woord wensen te voeren. Ik stel hen in de gelegenheid om dat te doen, al is hier uiteraard niemand toe verplicht.

De algemene beraadslaging wordt hervat.

Mevrouw De Pater-van der Meer (CDA):

Voorzitter. Het kostte niet veel moeite, mijn inbreng in eerste termijn op te diepen, maar ik schrok er wel even van dat die van 21 april 2005 dateert. Misschien is het ook wel goed dat wij ons buiten deze zaal nog eens met de vraag bezighouden hoe het kan dat zaken zo lang blijven liggen. In ieder geval op één punt is dat voor de betrokken ouders en kinderen wellicht niet handig geweest, en dan bedoel ik het laatste punt dat in het wetsvoorstel wordt geregeld.

Ik herhaal een aantal dingen die ik in eerste termijn ook al gezegd heb, maar kom ook met een aantal zaken in aanvulling daarop. Een belangrijk deel van deze wijziging van het BW zou gekarakteriseerd kunnen worden als technische aanpassingen of aanpassingen als gevolg van geconstateerde onvolkomenheden in de praktijk. In het licht van de ontwikkelingen op het gebied van het personen- en familierecht en de wetswijzigingen die wij gedurende de afgelopen jaren hebben gehad, en in het licht van de overwegingen die wij met elkaar hebben gedeeld ten aanzien van wat er zou moeten kunnen en wat er zou moeten zijn, is dit bijna een understatement.

De eerste voorgestelde wijziging in dit wetsvoorstel komt voort uit een geconstateerde multi-interpretatie met betrekking tot de juridische positie van de vader/erkenner van een kind, terwijl die vader/erkenner niet de juridisch geregistreerde partner is van de moeder van dat kind. Eigenlijk moet ik het omdraaien. Er is geconstateerd dat niet volstrekt helder in het BW geregeld is, wie met betrekking tot een kind als wettelijke vertegenwoordiger moet worden aangemerkt, en derhalve bevoegd is, rechtshandelingen te plegen. Dat komt door het gegeven dat de erkenner van een kind niet altijd de partner in formele zin van de moeder van het kind is.

Ziezo, dat is voor mijzelf nog maar een keer de problematiek. Dit soort problemen is naar de mening van de CDA-fractie een uitvloeisel van onze nationale neiging om aan iedere voorkomende relatievorm een wettelijke status toe te kennen, met als gevolg een lappendeken aan wettelijke bepalingen over de vraag wie in welke mate tot wie in familierechtelijke relatie staat en welke gevolgen dat met zich meebrengt.

De familierechtelijke betrekkingen die in dit wetsvoorstel nader geregeld worden, hebben steeds betrekking op de relatie tussen een kind tot zijn of haar ouders. Wanneer de omstandigheden goed zijn, zijn er ouders die dit kind gewenst hebben. Die ouders willen zich verantwoordelijk voelen om dat gewenste kind een goede kans op ontplooiing te bieden, verantwoordelijk te zijn voor zorg en opvoeding. Dat kind hoort vanaf zijn of haar geboorte bij mensen die hem of haar als ouders de geborgenheid en de bescherming willen bieden die nodig zijn om tot een evenwichtige en verantwoordelijke persoon uit te groeien.

Gaat deze wetswijziging hierover? Naar mijn mening gaat dit wetsvoorstel niet in eerste instantie over de waarborging van de belangen van het kind, maar over de vastlegging van de rechten van de ouder in samenhang met de relatie van de ouders onderling. Soms is die onderlinge relatie tussen de ouders vastgelegd, soms in het geheel niet. En er is alleen dit kind met wie een familierechtelijke band bestaat.

Bij afronding van het voorstel over zorgvuldige scheiding en voortgezet ouderschap (30145) heb ik het idee gelanceerd, bij de geboorteaangifte van een kind een ouderschapsakte te laten opstellen, waarin de ouders die daadwerkelijk verantwoordelijkheid voor zorg en opvoeding op zich gaan nemen en met gezag belast worden, vermeld worden. Met name in situaties waarbij ouders geen formele relatie hebben, kan de niet-moeder, dus de andere ouder, vanaf het begin de positie als ouder op zich nemen. Het komt namelijk in de praktijk nogal eens voor dat bij verbreking van de relatie van de ouders onderling, de vader geen enkele relatie of omgang meer gegund wordt.

De heer Pechtold (D66):

Ik hoop dat ik mevrouw De Pater niet te veel interrumpeer in haar weloverwogen betoog. Ik weet zelf dat, als de materie eenmaal in je hoofd zit, je niet te veel onderbroken moet worden. Het viel mij echter op dat mevrouw De Pater bijna als een verzuchting zei: er zijn zo veel maatschappelijke vormen van relaties en daar zoeken wij allemaal juridische vormen bij. Is het niet ook een beetje de taak van een overheid om de maatschappelijke vormen van relaties "in de gaten te houden", te volgen en daarbij mogelijkheden te geven om die in een juridische vorm te gieten? Of zegt mevrouw De Pater "nee, de overheid mag daar een maximum aan stellen en als de maatschappij zich verder ontwikkelt, is dat jammer"?

Mevrouw De Pater-van der Meer (CDA):

Ik denk dat u even de rest van mijn betoog over de ouderschapsakte moet afwachten. Ik zoek nu juist een mogelijkheid om alle maatschappelijke vormen voor het kind houvast te geven.

Voorzitter. Voor een kind zijn twee dingen van belang. Het eerste betreft zijn afstamming. Het is niet voor niets dat wij een aantal jaren geleden anonieme spermadonatie niet meer toegestaan hebben: het kind moet na een bepaalde leeftijd kunnen achterhalen van wie het afstamt. Als tweede is voor het kind van belang, te weten van wie het ouderschap mag verwachten. Veelal valt dit samen. Wanneer dit echter niet samenvalt, moet er dus iets geregeld worden. Dat levert een discussie op die veelal theoretisch-juridisch is. Het is vaak zo theoretisch, zo heb ik in de afgelopen dagen gemerkt, dat de feitelijke kern (van wie mag een kind ouderschap verwachten?) lastig in het huidige BW te verankeren is. Ik zeg nu alvast dank aan degenen op het ministerie die mij helpen bij de zoektocht om dat te verankeren. Het lijkt mij evenwel heel logisch dat er in het Burgerlijk Wetboek de bepaling opgenomen kan worden dat bij geboorteaangifte dit tweede argument geregeld wordt: van wie mag dit kind ouderschap verwachten, met naam en toenaam.

Ik geef een praktisch voorbeeld. Voor mensen die gehuwd zijn, is een trouwboekje ontworpen. Bij geboorteaangifte van een kind wordt dat kind bijgeschreven in het trouwboekje. Dat is volstrekt helder. Zoiets zou ook moeten kunnen gelden voor mensen die niet die formele juridische band met elkaar willen aangaan, maar die wel met een kind willen hebben.

De heer Teeven (VVD):

Voorzitter. Ik doe mevrouw De Pater een suggestie en hoor graag wat zij daarvan vindt. De VVD-fractie worstelt daar ook mee in haar zoektocht. Collega Van Miltenburg heeft anderhalf jaar geleden het idee aan de hand gedaan om opvoederschap en ouderschap van elkaar los te koppelen en om het opvoederschap van een kind een plaats in de wetgeving te geven. Wat vindt de fractie van het CDA daarvan? Biedt deze suggestie een uitweg uit het doolhof, dat ik ook zie?

Mevrouw De Pater-van der Meer (CDA):

Het is een aardige suggestie. Ik denk dat het woord verschilt, maar dat de bedoeling precies hetzelfde is. Hiermee wordt namelijk vormgegeven aan de situatie waarin afstamming en ouderschap niet per definitie samenvallen, maar het ouderschap waargemaakt wil worden. Ik herhaal dat ik dit al heb aangekaart bij de afronding van het debat over zorgvuldig scheiden en voortgezet ouderschap, maar het blijkt heel lastig te zijn om alle gevallen waarin wij dat ouderschap hebben benoemd en een positie hebben gegeven, bij wet te regelen. In ieder geval is het in de afgelopen 24 uur niet gelukt. Het kan zijn dat de minister zo meteen ook suggesties aandraagt. Anders hebben wij daar wellicht in tweede termijn de mogelijkheid toe. Voor mij en de CDA-fractie is van belang dat een kind weet van wie het zorgvuldig ouderschap mag verwachten.

Het tweede belangrijke punt in dit wetsvoorstel is het aanvragen van ouderlijk gezag. Nu is bepaald dat ouders gezamenlijk een verzoek tot herstel van gezag moeten indienen. De wijziging maakt het mogelijk dat een ouder dit ook zelfstandig kan doen. Het gaat hierbij om situaties waarin het gezag na de scheiding aan een ouder is toegekend en er voor de andere ouder een omgangsregeling is getroffen. Dit betreft overigens scheidingen die voor 1998 zijn uitgesproken. Het is nu 2008. Na 1998 bleef gezamenlijk gezag standaard. Indien gescheiden ouders op voet van oorlog blijven leven, zal de met het gezag belaste ouder niet snel mee willen werken aan een gezamenlijk verzoek tot herstel van gezag. In de praktijk komt het dus nogal eens voor dat de met het gezag belaste ouder weigert mee te werken aan een verzoek van de andere ouder om herstel van het gezamenlijk gezag. Deze blokkade mag eigenlijk niet meer mogelijk zijn. In dit verband is de door de minister gewenste wetswijziging met betrekking tot zorgvuldig scheiden ook relevant. Ouders hebben tenslotte ook de plicht om zodanige situaties te creëren dat de relatie tussen de kinderen en de andere ouder bevorderd worden.

Er is een aantal amendementen ingediend, maar het lijkt mij, gelet op de tijdspanne tussen de eerste termijn en nu, toch wel plezierig als de minister daar in zijn eerste termijn een reactie op geeft, zodat wij over de zelfde informatie en reacties kunnen oordelen. Ik herhaal dat ik het heel aardig zou vinden als wij het debat over afstamming enerzijds en ouderschap anderzijds niet alleen in formeeltechnisch-juridische zin voerden, maar daar ook daadwerkelijk een gebaar bij maakten in de vorm van het overhandigen van een ouderschapsakte, iets wat vastigheid biedt, zouden wij kunnen zeggen.

De heer Teeven (VVD):

Voorzitter. Het is onze fractie evenals de CDA-fractie en wellicht ook andere fracties in de zaal opgevallen dat dit wetsvoorstel gedurende lange tijd in de Kamer is blijven liggen, zo heb ik begrepen. Ik denk dat dit niet echt een voorbeeld is van voortvarende wetgeving door de Kamer. In die zin denk ik dat wij daar allemaal naar moeten kijken en dat wij dit soort onderwerpen voortaan sneller moeten behandelen. Tweeënhalf jaar is toch wel erg veel.

Er moeten om te beginnen wat technisch juridische opmerkingen worden gemaakt. Onze fractie wil graag in de eerste termijn van de fractie van D66 vernemen wat haar standpunt is over het amendement-Van der Laan. Ook in onze kring is uitvoerig gediscussieerd over de vraag of het mogelijk moet zijn om twee, drie of zelfs vier geslachtsnamen te hebben. Ik heb het advies van de Raad van State gelezen en geconstateerd dat die het met de grond gelijk heeft gemaakt. Ik bedoel dat niet onaardig. Wij hebben hierbij grote twijfels en vragen ons af of dit de goede weg is. Wellicht moet het eenvoudiger, zoals het kabinet wil. Onze fractie neigt er daarom toe om dit amendement niet te steunen als het wordt gehandhaafd, omdat wij vrezen dat het ertoe kan leiden dat het een rommeltje wordt.

Ik kom op het amendement van mevrouw Timmer en mijzelf onder stuk nr. 22. Wij horen graag of de minister kan leven met de zinsnede die in artikel II onder a staat, dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders. Deze opmerking komt uit de jurisprudentie. Ik zou mij kunnen voorstellen dat deze woorden voor de Kamer een wat open norm vormen. Wat is het standpunt van de minister omtrent de woorden "klem of verloren raken"? Mijn fractie vindt niet dat deze woorden absoluut moeten worden opgenomen. Als de minister een andere omschrijving beter en meer gesloten vindt, kan onze fractie daarmee heel goed leven.

Wij hechten wel aan wat in dit amendement onder I wordt beoogd, namelijk dat de rechterlijke vrijheid om niet in te stemmen met een verzoek om wijziging van gezag van één ouder, beperkt wordt. De strekking van punt II is dat er aan het verzoek gevolg moet worden gegeven als er geen weerstand tegen is en het in het belang van het kind is. Als ik dit niet goed samenvat, moet mevrouw Timmer mij maar verbeteren in haar eerste termijn.

De heer De Wit (SP):

Ik heb een vraag over wat in dit amendement wordt gesteld onder punt I b. Daarin wordt gesteld dat er kan worden afgewezen als dit anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is. Eigenlijk is dit een verlate discussie, want hierover hebben wij al eerder gesproken; de heer Teeven verwijst terecht naar het wetsvoorstel over de zorgvuldige echtscheiding. Ik heb hierover nog eens nagedacht. Onder punt a wordt met een heel nauwe beperking expliciet vastlegt wanneer een verzoek kan worden afgewezen, namelijk wanneer het kind klem of verloren dreigt te raken enzovoort. Onder punt b wordt echter de deur weer opengegooid. Dit is eigenlijk al in de andere wet geregeld, maar toch vond ik dit bij lezing vreemd. Waar je eerst heel nauwkeurig omschrijft in welke gevallen een verzoek kan worden afgewezen, biedt je onder punt b toch weer een ruimere mogelijkheid van toetsing. Hoe ziet u dit?

De heer Teeven (VVD):

Dit is een heel scherpe vraag. Hiermee heeft onze fractie ook geworsteld. Vandaar dat ik hierover een vraag heb gesteld aan de minister. Wat in de jurisprudentie "klem of verloren raken tussen de ouders" wordt genoemd, is wellicht wat beperkter dan het totale belang van het kind. Daarom staat er in onze visie de letter b. Wij hebben niet beoogd om, zoals de heer De Wit het omschrijft, de deur wijder open te zetten. Wij zeggen: de omschrijving "klem of verloren raken" zou wel eens te beperkt kunnen zijn, en de omschrijving "het belang van het kind noodzakelijk is" is zelfs nog wat ruimer dan de eerste omschrijving. Immers, als het kind niet klem of verloren raakt tussen beide ouders, zou er nog wel eens een ander belang van het kind kunnen zijn dat het toch noodzakelijk maakt dat de rechter het verzoek niet afwijst. Toch moet ik zeggen dat de heer De Wit een terechte constatering doet; het is een beetje een worsteling. Daarom horen wij graag hoe de minister tegen de omschrijvingen onder a aankijkt. Hoe moet volgens hem de uitleg zijn en welk gevolg zou de rechter hieraan in burgerlijke zaken moeten verbinden?

Mevrouw De Pater zei al dat dit een oud dossier is. Twee van de wijzigingen zijn vooral van wetstechnische aard. De bepalingen met betrekking tot het recht op namen worden onder één titel gebracht, hetgeen de duidelijkheid ten goede komt. Daarnaast worden twee artikelen inzake kinderen die binnen geregistreerd partnerschap worden geboren, opnieuw geformuleerd omdat in de praktijk onduidelijkheden zijn gebleken die leiden tot verschillende toepassingen door ambtenaren van de Burgerlijke Stand.

De derde, in onze ogen meest belangrijke wijziging betreft het mogelijk maken dat ook een ouder met eenhoofdig ouderlijk gezag een verzoek kan indienen tot wijziging van het eenhoofdig ouderlijk gezag in gezamenlijk gezag over de kinderen. Dat is ook de lijn die onze fractie zou willen vasthouden. Ik denk dat hierover binnen de Kamer grote overeenstemming bestaat.

Zo-even kwam de zoektocht van de CDA-fractie aan de orde. Moet opvoederschap losgekoppeld worden van ouderschap? Hoe je dit technisch noemt, is een ander verhaal. De idee is dat je het ouderschap wordt ontnomen als je uit de ouderlijke macht wordt gezet. Ik kan mij heel veel situaties voorstellen waarin pleegouders of andere mensen de opvoeding van een kind verzorgen, waarbij het heel verstandig kan zijn om inderdaad ouderschap en opvoederschap beide een wettelijke status te geven. Ik verneem graag de mening van de minister. Gezien de huidige wijziging en de wijzigingen die de afgelopen tijd zijn aangebracht in het Burgerlijk Wetboek, kan ik mij voorstellen dat wij niet te snel moeten handelen. Opnieuw wijzigen vraagt immers een lange procedure van wetgeving.

Mevrouw De Pater-van der Meer (CDA):

De heer Teeven noemt opvoederschap in een adem met pleegouderschap. Hiervoor hebben wij al een aantal wettelijke bepalingen. Het gaat mij meer om die situaties waarin een kind dat geboren wordt, mag rekenen op twee ouders die het ouderschap op zich nemen. De situatie die de heer Teeven noemt van het ontnemen van ouderschap waarna pleegouders aan zet zijn, is wat mij betreft van een andere orde.

De heer Teeven (VVD):

Hierin geef ik u gelijk, want deze vergelijking gaat misschien een beetje mank. Laat ik dan niet aanhaken bij de formele term "pleegouders". Het komt ook wel eens voor dat mensen wel ouder blijven, maar feitelijk gezien niet belast zijn met de opvoeding. Soms komt het voor dat grootouders voor een belangrijk deel of volledig de opvoeding van kinderen voor hun rekening nemen, maar toch geen formele status hebben. Onze fractie denkt dat het dan ook verstandig kan zijn om een scheiding aan te brengen tussen opvoederschap en ouderschap. Dit kan grote voordelen hebben. Wij wachten de zienswijze van het kabinet af. Het is overigens niet de bedoeling om dit punt mee te nemen bij de behandeling van dit wetsvoorstel. Op de lange termijn kan het een goede zaak zijn om dit mee te nemen.

Tot slot merk ik op dat wij benieuwd zijn naar de visie van de D66-fractie op het amendement-Van der Laan.

De heer Anker (ChristenUnie):

Voorzitter. Ik heb in deze verlengde eerste termijn niet de behoefte om de inbreng van mijn voorganger uit 2005 volledig te herhalen. Na bestudering van de eerste inbreng van de Kamer en de nagekomen stukken wordt het hoog tijd dat de regering de gelegenheid krijgt om te reageren. Ik besef terdege dat wij deze gelegenheid moeten geven. Het is dan ook goed dat wij dit dossier vandaag afronden. Ik sluit mij aan bij iedereen die van mening is dat wij ervoor moeten waken dat een dergelijk onderwerp verloren raakt tussen andere onderwerpen op de agenda.

Onze inbreng blijft onveranderd. Wij kunnen de hoofdlijn van dit voorstel steunen. Het is goed dat een aantal zaken verduidelijkt wordt in de wet. Gezin en andere vastgelegde samenlevingsvormen beogen veiligheid en zekerheid te bieden. Zij verdienen het op zijn minst om te kunnen steunen op goede regelgeving die niet vatbaar is voor interpretatieverschillen. Het voorstel om op initiatief van een van de ouders tot gezamenlijk gezag te komen, krijgt ook onze steun. Mijn voorganger heeft de indieners van het amendement-Teeven/Timmer, destijds het amendement-Luchtenveld c.s., al eerder gevraagd naar de precieze bedoeling van dit amendement. Ik wacht nog steeds op een reactie van de minister.

In aansluiting op de opmerking van de heer Teeven over de termen "verloren" en "klem" vraag ik mij af of deze niet te ruim geïnterpreteerd kunnen worden. Op zichzelf staan wij er wel sympathiek tegenover, maar ik hoor graag de reactie van de minister voordat ik een standpunt inneem.

Verder hebben wij een amendement ingediend dat naar onze mening nog steeds een goede aanvulling op de wet vormt. Ouders die na de geboorte van hun kind een huwelijk of een geregistreerd partnerschap sluiten, krijgen daarmee de mogelijkheid om het kind de gezinsnaam te geven.

Over het amendement-Van der Laan over naamswijziging hebben wij nog een advies van de Raad van State gekregen en de minister heeft erop gereageerd. Onze fractie sluit zich bij deze reacties aan. Wij zien zowel in de internationale context als maatschappelijk geen reden om het naamrecht zo ingrijpend te wijzigen. Wij zullen dit amendement dan ook niet steunen.

De heer Pechtold (D66):

Voorzitter. Ik sluit mij aan bij al degenen die hebben aangegeven dat deze procedure geen naam mag hebben...

Het wetsvoorstel tot wijziging van een aantal bepalingen in Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek is al een dikke vier jaar oud. Het gaat hierbij om een aantal technische aanpassingen, deels ingegeven door onduidelijkheden die in de praktijk zijn gebleken. Deze wijzigingen hebben onze steun, maar ik teken hierbij wel aan dat onze fractie de minister al bij de eerste plenaire behandeling op een aantal punten om duidelijkheid had gevraagd; ik zal deze vragen niet herhalen. Maar er is meer. Mijn fractie heeft het wetsvoorstel aangegrepen om een tweetal andere punten op de agenda te zetten. Het eerste is vrije keuze van de achternaam en het tweede is een goede regeling voor naamswijziging na incest.

Het huidige naamrecht is relatief jong; het begint bij Napoleon, die bij decreet bepaalde dat alle familiehoofden bij de burgerlijke stand een geslachtsnaam moesten opgeven. Pas veel later, in 1934, werd de naamsverkrijging van kinderen wettelijk geregeld: zij krijgen automatisch de naam van de vader. Pas in 1976 gingen er voor het eerst stemmen op om deze wet met het oog op gelijke behandeling van mannen en vrouwen te wijzigen. In het begin van de jaren negentig werd het eerste wijzigingsvoorstel ingediend, dat na een lange parlementaire behandeling in 1998 resulteerde in de huidige wettelijke regeling. De inzet was gelijke behandeling, maar het resultaat tot nu toe nog niet. Een kind krijg immers bijvoorbeeld nog steeds automatisch de naam van de vader als de ouders het niet eens kunnen worden over de keuze van de naam.

Het naamrecht is weliswaar relatief jong, maar het veroudert ook relatief snel. Er is in de afgelopen decennia op dit gebied wel vooruitgang geboekt, maar het is wel belangrijk om het naamrecht geregeld te blijven moderniseren. D66 heeft zich dan ook steeds afgevraagd of het naamrecht geliberaliseerd zou kunnen worden, om het meer in overeenstemming met de maatschappelijke werkelijkheid te brengen. Zoals ook de Nederlandse Vereniging voor Burgerzaken (NVVB) constateert, is deze vraag in een groot aantal Europese landen actueel. Het naamrecht is in de landen om ons heen sterk in beweging, zoals in Frankrijk, waar de mogelijkheden voor de keuze van een naam onlangs zijn verruimd.

Tegen deze achtergrond heeft onze fractie in 2005 een amendement ingediend. Dit technische wetsvoorstel heeft mede hierdoor geleid tot beweging op het gebied van het recht in ons land. De genoemde vereniging stelt in dit verband dan ook, er verheugd over te zijn dat dit onderwerp op de agenda is gezet. Daarnaast hebben wij enthousiaste mailtjes gekregen van ouders die dit voorstel als oplossing voor ongelijkheid zagen. Ook vanuit de wetenschap hebben wij steun gekregen. Maar het amendement om ouders meer mogelijkheden te geven bij het kiezen van een naam voor hun kinderen, met name het maken van een combinatie van de achternamen van beide ouders, heeft van de betrokken adviesinstanties als geheel geen steun gekregen. In de adviezen van de NVVB en van de Raad van State werd geconcludeerd dat het amendement op essentiële punten heroverweging, wijziging en aanvulling behoefde. De minister verbond hieraan zelfs de conclusie dat het amendement "te zeer onrijp moet worden geacht". Helaas deed hij daarbij zelf geen suggesties. Ik daag hem dan ook uit om nu alsnog zijn plannen op dit punt te ontvouwen.

Mijn fractie heeft de stukken goed bestudeerd en zij heeft besloten, het amendement niet te handhaven, maar de gedachte erachter blijft voor ons springlevend. Deze gedachte zal ik dan ook vastleggen in een motie. Het streven naar modernisering van het naamrecht verdient navolging. Keuzevrijheid voor ouders zou daarbij meer prioriteit moeten krijgen, bijvoorbeeld door ouders de mogelijkheid te geven om te kiezen voor een dubbele naam en een alternatief te bieden voor het automatisme dat bij gebreke van een keuze voorrang wordt verleend aan de naam van de vader. In deze oproep tot een liberaler naamrecht staan wij niet alleen. Ook de NVVB is met een voorstel gekomen om veel meer recht te doen aan keuzevrijheid bij de naam dan bij het amendement. De minister geeft in zijn reactie aan dat de steen der wijzen met het amendement kennelijk nog niet is gevonden.

Mevrouw De Pater-van der Meer (CDA):

Ik ben er blij om dat u dit zelf zegt. Als ik u hoor praten over modernisering, liberalisering en keuzevrijheid bij het naamrecht, vraag ik mij af in hoeverre u dat wenst te koppelen aan het afstammingsrecht. U en ik weten dat ik heb gekozen voor een dubbele naam. Die keuze heb ik en die keuze kunnen mijn kinderen ook maken. Door het afstammingsrecht wordt ook duidelijk hoe de afstammingslijn is. Waarom worden deze dingen door u aan elkaar gekoppeld?

De heer Pechtold (D66):

Ik heb goed geluisterd naar het interessante betoog van mevrouw De Pater-van der Meer en naar haar insteek om niet stil te staan bij dit dossier. Ik zeg niet dat de kern van het afstammingsrecht dat daarin heel zwaar wordt verankerd, voor mij geen rol speelt. Ik roep de minister op, nadat wij een pauze hebben gehad, om met voorstellen tegemoet te komen aan onze gedeelde behoefte om de afstamming een duidelijke kern te geven in de mogelijkheden die wij hebben. Daarbij moet zo veel mogelijk worden ingegaan op de vraag naar meer mogelijkheden om dat te koppelen. Voor mij is het niet in beton gegoten, maar ik zei al dat de minister zelf geen bijdrage levert aan het debat.

Opmerking verdient dat de minister van Justitie in 2005 een voorstel aan de eilandengroep van de Nederlandse Antillen en Aruba heeft gestuurd voor commentaar. In dit voorstel wordt eveneens voorzien in de mogelijkheid van een dubbele naam. Hoe kijkt de minister tegen dit wetsvoorstel aan?

Ik wijs nogmaals op het advies van de Committee on the Elimination of Discrimination Against Women, een comité dat namens de VN toezicht houdt op de naleving van het VN-Vrouwenverdrag. Dit comité heeft een aanbeveling gedaan aan de Nederlandse regering om het naamrecht meer in overeenstemming te brengen met het gelijkheidsbeginsel.

D66 heeft opgemerkt dat slachtoffers van incest vaak hun achternaam willen veranderen om de banden te verbreken met degene die hen heeft misbruikt. Deze procedure is belastend, omdat de ouder die incest heeft gepleegd, door de rechter als belanghebbende over de naamswijziging moet worden gehoord. De minister heeft reeds gezegd dat hij er op basis van de Algemene Wet Bestuursrecht niet omheen kan dat de ouder belanghebbende is. Kan een uitzondering in de Algemene Wet Bestuursrecht worden gemaakt zodat de ouder die incest heeft gepleegd, geen belanghebbende meer is bij een achternaamswijziging? In een eerder stadium heeft de minister blijk gegeven van het voornemen een grond toe te voegen aan artikel 5 van het Besluit geslachtsnaamswijziging, waardoor de procedure voor een slachtoffer van incest deels minder belastend zou worden. Is dit inmiddels gebeurd?

D66 heeft een tweede amendement ingediend over een nieuw artikel om paren die niet gehuwd en evenmin geregistreerd partner zijn, de mogelijkheid te bieden om voor de geboorte van een kind binnen hun relatie de rechter te verzoeken hen met gezamenlijk gezag te belasten. In de huidige regeling kan dit slechts na de geboorte en blijft een periode van onzekerheid bestaan. Dit amendement is vooral van belang voor lesbische paren. Er wordt een begin gemaakt met gelijkstelling van kinderen, geboren uit de relatie van twee vrouwen.

De heer De Wit (SP):

De heer Pechtold zei dat hij zijn amendement niet handhaaft. Ik neem aan dat dit bij dezen is ingetrokken.

De heer Pechtold (D66):

Inderdaad.

Mevrouw Timmer (PvdA):

Voorzitter. Ik begin met een procedurele opmerking, die ik ook mijzelf aanreken: de termijn waarbinnen wij dit wetsvoorstel afronden, is wel erg lang. Het gevolg hiervan is dat wij vandaag spreken met een nieuwe minister en enkele nieuwe woordvoerders. Het was wellicht beter geweest om voor deze plenaire afronding een brief te vragen met daarin een overzicht van de laatste stand van zaken. De minister had in deze brief ook kunnen aangeven of hij opvattingen heeft die de Kamer nog niet kent. Mevrouw De Pater en anderen wezen hier overigens ook al op.

Gisteren bereikte ons het bericht dat het goed zou zijn als wij dit debat als een eerste termijn zouden beschouwen. Ik zal mij echter beperken. Een duik in de geschiedenis van de eerdere behandeling in de Kamer maakt dat mogelijk. Overigens heb ik mij daarbij af en toe wel afgevraagd welk probleem wij nu eigenlijk oplossen en voor wie wij dat doen. Als kind uit een gezin met acht dochters, waar de geslachtsnaam dus onmiddellijk ophield, meen ik enig recht van spreken te hebben. Uit de praktijk en uit onderzoek blijkt dat de naamgeving voor de meeste ouders geen probleem is. Gelukkig worden de meeste ouders het hier gewoon over eens.

De heer Pechtold (D66):

Ik heb mij ook opnieuw moeten verdiepen in deze materie. Ik vind het echter jammer dat dit voor de woordvoerder van de PvdA alleen maar aanleiding is om zich hardop af te vragen welk probleem wij hier eigenlijk mee oplossen. In heel veel relaties is de achternaam wel degelijk een probleem. De uitspraak "ach, in negen van de tien gevallen gaat het toch zeker goed" vind ik niet echt een positieve bijdrage aan de wetsbehandeling. Voor mensen die te maken hebben gehad met incest, is de achternaam echt een groot probleem.

Mevrouw Timmer (PvdA):

U hebt een punt. Voor die hele kleine groep, minder dan 5%, is het inderdaad een serieus probleem. Ik wil dat ook helemaal niet bagatelliseren, maar ik wil het ook niet groter maken dan het is.

Voorzitter. De D66-fractie heeft voorgesteld om de namen van beide ouders in alfabetische volgorde als achternaam te nemen wanneer er geen naamskeuze is gemaakt. Ik wijs dat voorstel niet op voorhand af, ook al zitten er nog wel wat haken en ogen aan. De heer Pechtold heeft het desbetreffende amendement zojuist ingetrokken, maar ik wil er toch iets over zeggen, omdat dat belangrijk is voor de lijn in mijn betoog. Bijvoorbeeld naamskeuze per kind. Ik denk dat dat niet in het belang van het kind is. Kinderen willen eenheid. Zij willen zich verbonden voelen met hun broertjes en zusjes. Er zijn al veel samengestelde gezinnen. Door scheidingen, hertrouwen en andere relatievormen zijn er vaker dan vroeger verschillende namen binnen een gezin. Ik ben in dit verband ook benieuwd naar de reactie van de minister op de suggestie van de Nederlandse Vereniging voor Burgerzaken om eenmalige naamswijziging mogelijk te maken. Als er verder geen problemen zijn en de ouders zijn het erover eens, vind ik het mooie symboliek. De rol van de vader tijdens de zwangerschap en de bevalling is beperkt in vergelijking met die van de vrouw, maar dat is kennelijk een kwestie van smaak.

De ChristenUnie-fractie opent in haar amendement een andere mogelijkheid om tot naamskeuze te komen. Indien het kind de naam van de moeder heeft en een huwelijk of een geregistreerd partnerschap van de ouders volgt, kan alsnog de geslachtsnaam van de vader worden gewenst. Het zal minder vaak voorkomen, maar omgekeerd maakt het amendement het ook mogelijk dat ouders ervoor kiezen dat hun kind voortaan de naam van de moeder draagt, ook al is bij de erkenning gekozen voor de geslachtsnaam van de vader. Het amendement stelt beide ouders in staat om de familierechtelijke betrekkingen in de nieuwe gezinssituatie te bevestigen. Ik vind dit een sympathiek idee en hoor graag de reactie van de minister.

Op dit moment kan een minderjarig kind de achternaam van de ouder, van wie hij de naam niet draagt maar die wel de volledige verzorging op zich heeft genomen, pas krijgen nadat de ouder het kind vijf jaar, als het kind nog geen twaalf jaar is, of drie jaar, als het twaalf jaar of ouder is, heeft verzorgd. Dat is onder omstandigheden een prima regeling. Ik pleit voor een wijziging voor die gevallen, waarin alle partijen, kind en ouders, de achternaam van het kind willen wijzigen. Dat kan het geval zijn als na een echtscheiding de ene ouder de verzorging van de kinderen op zich neemt en de andere bijvoorbeeld niets meer met de kinderen te maken wil hebben. Is het in dat geval niet rechtvaardig dat de kinderen de achternaam van de verzorgende ouder krijgen? In zo'n geval moet een verzoek voldoende zijn om de naamswijziging toe te kennen, zonder dat daaraan voorwaarden worden verbonden.

Een ander punt zijn de gevallen met kinderen uit een gezin, waarvan het ene bijvoorbeeld 12 jaar kan zijn en de andere 8. Geldt dan voor beiden de drie jaar of moet het jongste kind dan toch vijf jaar wachten voordat tot zijn naamswijziging kan worden overgegaan? Mijn fractie zou dat onwenselijk vinden en zou voor beide kinderen de termijn van drie jaar willen hanteren.

Een tweede vraag betreft situaties waarin sprake is van mishandeling of incest. Gelden dan ook die termijnen? Moet het zoveel jaar duren? Bovendien is dat, zoals de heer Pechtold terecht zei, een heel ingewikkelde en pijnlijke procedure. Misschien kan de minister nog eens kijken naar het Besluit geslachtsnaamswijziging om te bezien of er wellicht nog andere mogelijkheden zijn?

Het volgende punt betreft gezag. Samen met andere partijen hebben wij een amendement ingediend om de tekst van artikel 1:253c BW te wijzigen. Dat is nu het amendement-Teeven/Timmer geworden. Ik ga ervan uit dat gezamenlijk gezag bij erkenning van het kind uitgangspunt is. Er kunnen zich echter situaties voordoen waarin dat niet gewenst is. Dit amendement zorgt ervoor dat het kind de bescherming krijgt dat het verdient. Er wordt aangesloten bij een uitspraak van de Hoge Raad die spreekt van klem raken en verloren raken van het kind tussen de ouders. Ook al is deze uitspraak toegespitst op een zaak waarin de ouders niet met elkaar communiceren, moet dit toetsingscriterium ook in andere gevallen worden gebruikt. Dit amendement is in deze Kamer tijdens de behandeling van het initiatiefwets­voorstel-Luchtenveld aangenomen. Dat het uiteindelijke initiatiefwetsvoorstel in de Eerste Kamer gesneuveld is, doet aan het aannemen van dit amendement in deze Kamer niets af. Blijft overeind het uitgangspunt dat wel breed gedragen wordt: ouder blijf je. Daarbij heb ik het natuurlijk over het belang van het kind!

In de nota van wijziging stelt de minister voor dat als ouders een geregistreerd partnerschap zijn aangegaan dat evenals het huwelijk gekenschetst kan worden als een duurzame naar buiten toe kenbaar gemaakte relatie, verondersteld mag worden dat zij gezamenlijk de verantwoordelijkheid voor het kind willen dragen en de daarbij behorende rechten en plichten. Ik vind dit een zeer terechte wijziging en de PvdA steunt dit dan ook van harte.

Voorzitter. Mijn een na laatste punt betreft erkenning. Ook hierover is een amendement ingediend door D66, namelijk op de stuk nr. 15. Beoogd wordt het gezag over een kind voor de geboorte te regelen in de gevallen dat er geen sprake is van huwelijk of geregistreerd partnerschap. Nu moet de andere partner via de rechter een verzoek doen tot gezamenlijk gezag. Aan dit amendement, dat wij in beginsel sympathiek beoordelen, kleven ook de nodige haken en ogen. Wat bijvoorbeeld als de biologische vader het kind wil erkennen op grond van artikel 204, lid 3? Overrulet dit dan het gezag dat verleend is aan de moeder voor de geboorte? Hoe verhoudt zich dit tot het rapport-Kalsbeek dat er ten tijde van de indiening van dit amendement nog niet lag, maar nu wel? Ook hierover hoor ik graag het oordeel van de minister.

Mijn laatste vraag betreft de leges. De kosten van naamswijziging in de vorm van leges, die in principe kostendekkend moeten zijn, zijn voor velen hoog. Mensen kiezen bewust voor naamswijziging, ook als het om kinderen gaat. Kan de minister zich voorstellen dat er daarom soms uitzonderingen zouden moeten worden gemaakt met betrekking tot betaling van leges?

De heer De Wit (SP):

Voorzitter. Mijn fractie heeft om verschillende redenen niet deelgenomen aan de eerste termijn jaren geleden. Daarom wil ik nu iets uitgebreider bij dit wetsvoorstel stilstaan.

Ik wil beginnen met het verzoek tot gezamenlijk gezag. Mijn fractie vindt het een goed voorstel om in ieder geval één ouder in staat te stellen een verzoek in te dienen tot herstel van het gezamenlijk gezag en met name de ouder die dat wil niet afhankelijk te laten zijn van de bereidheid van de andere ouder om daaraan mee te werken, zoals op dit moment het geval is, waarbij met name de artikelen 6 en 8 van het Europees Verdrag een belangrijke ondersteunende rol spelen om deze wijziging mogelijk te maken. Dus de steun van mijn fractie daarvoor.

Sinds 1999 en de uitspraak van de Hoge Raad wordt een verzoek om gezamenlijk gezag volgens door de Hoge Raad ontwikkelde rechtspraak afgewezen op grond van het hier inmiddels meermalen genoemde criterium dat het een onaanvaardbaar risico met zich meebrengt dat kinderen klem of verloren zouden raken tussen de ouders en het niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering komt. Dat criterium bestaat zoals gezegd al jaren en ik denk dat de rechtspraak daarmee op zichzelf uit de voeten kan, ook in de toekomst. Ook met de overige punten van het wetsvoorstel is mijn fractie het eens.

Met betrekking tot het overgangsrecht heb ik nog een vraag aan de minister. Dit betreft de naamskeuze voor de ouder en de niet-ouder die samen zijn gehuwd of geregistreerd als partner in artikel II en artikel 1:253sa. In een aantal gevallen is door de ambtenaar van de burgerlijke stand het recht op naamskeuze onterecht geweigerd. Deze mensen krijgen op grond van het voorstel twee jaar de tijd om alsnog een keuze te maken. Hoe zullen zij daarover worden geïnformeerd en hoe voorkomen wij zo veel mogelijk dat er over drie jaar mensen zijn die beweren niet genoeg te zijn geïnformeerd? Graag de visie van de minister op dat punt.

Dan kom ik op de amendementen. Er lagen een heleboel amendementen voor, waarvan er per saldo nog drie zijn overgebleven. Het amendement op stuk nr. 10 is gewijzigd in heeft nu nr. 22. Bovendien heeft de heer Pechtold inmiddels een amendement ingetrokken.

Het oorspronkelijke amendement van de heer Luchtenveld op stuk nr. 10 sprak mijn fractie aan. Het amendement benadrukt dat gezamenlijk gezag de normale situatie is. Ook regelt het amendement dat het criterium om het verzoek tot gezamenlijk gezag af te wijzen, zoals zich dat in de jurisprudentie heeft ontwikkeld, in de wet wordt opgenomen. De SP-fractie stond en staat daar positief tegenover. Vorig jaar hebben wij in deze Kamer een wetsvoorstel behandeld en goedgekeurd omtrent de zorgvuldige echtscheiding. Zo zal ik het althans gemakshalve maar noemen. Hierin hebben wij vastgesteld dat gelijkwaardig ouderschap na echtscheiding het uitgangspunt moet zijn. Dit uitgangspunt geldt natuurlijk helemaal tijdens het huwelijk en het geregistreerd partnerschap, maar ook daar buiten. Een kind heeft in principe twee ouders en het kind heeft ook recht op opvoeding en verzorging door beide ouders, zowel binnen als buiten het huwelijk. De heer Teeven heeft het amendement samen met mevrouw Timmer gewijzigd tot het amendement op stuk nr. 22. Wij hebben het bij interruptie al gehad over die toegevoegde grond onder lid 2 onder b. Ik ben met de heer Teeven benieuwd of dit in de visie van de minister een aanvaardbare oplossing is. Ook ik zie het probleem dat de heer Teeven heeft geschetst en daarom ben ik benieuwd naar de visie van de minister op dit amendement en met name op dat onderdeel.

Het amendement op stuk nr. 13 van de heer Rouvoet stelt voor om een extra keuzemoment in te lassen ten aanzien van de naamskeuze van een kind indien de ouders trouwen of zich registreren als partner. Ik zie hiervan niet de meerwaarde, omdat de nieuwe situatie, namelijk huwelijk of registratie, niet dusdanig van invloed is op de gezinssituatie dat dit een nieuw moment voor naamskeuze vereist. Als een man het kind heeft erkend, is hij daarmee in familierechtelijke betrekking tot het kind komen te staan en dat is het logische moment van naamskeuze. Als de ouders daarna trouwen of zich laten registreren, wijzigt dat niets in der verhouding ouder-kind. Een nieuw moment van naamskeuze lijkt mij overbodig, maar ook hier ben ik benieuwd naar de mening van de minister. In de schriftelijke beantwoording heeft de minister overigens al op dit punt aangegeven dat tweede keuzemoment niet te onderschrijven.

Het amendement van mevrouw Van der Laan op stuk nr. 15 betreft de mogelijkheid dat twee mensen al voor de geboorte van het kind de rechter verzoeken hen met het gezamenlijke gezag te belasten. Ook dat amendement spreekt mijn fractie aan. In feite gaat het om de gelijkstelling van lesbische paren. Zoals een van de collega's al heeft gezegd, heeft de commissie-Kalsbeek daaromtrent voorstellen gedaan. Deze voorstellen moeten nog worden besproken, althans ze moeten nog van een kabinetsstandpunt worden voorzien. Ongetwijfeld zal in de Kamer nog over deze voorstellen worden gedebatteerd. Zoals gezegd, spreekt het amendement mijn fractie aan. Het is positief dat twee mensen niet pas na de geboorte het verzoek tot gezamenlijk gezag kunnen indienen.

Dan kom ik op het amendement op stuk nr. 18 van mevrouw Van der Laan. De heer Pechtold heeft dat daarnet ingetrokken. Mijn fractie had en heeft daar grote bezwaren tegen, omdat wij het voorgestelde middel van die dubbele achternaam wat gecompliceerd vinden voor het toch eigenlijk eenvoudige stelsel van achternamen dat wij in ons land kennen. Wij onderschrijven de argumentatie die daarvoor door met name de Raad van State wordt aangevoerd, ook op basis van het rapport van het WODC. Het beginsel van de eenheid van naam vinden wij eveneens een belangrijk punt; ook dat zou in dit amendement onderuitgehaald worden. Wij vinden het belangrijk om het beginsel van de eenheid van naam te handhaven.

Door mijn fractie is in de schriftelijke voorbereiding de vraag opgeworpen of het naamrecht niet in strijd is met antidiscriminatiebeginselen. In zijn beantwoording weerlegde de minister dat met een verwijzing naar een uitspraak van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens, waarin ook wordt gekeken naar de vraag of het verschil in behandeling redelijk en proportioneel is. Die beantwoording onderschrijft mijn fractie, met name ook gezien de uitgebreide reactie van de Nederlandse Vereniging voor Burgerzaken.

Mijn fractie is van mening dat ouders de achternaam van hun kind moeten kunnen kiezen, maar dat kan nu al. Men kiest de naam van de vader, of de naam van de moeder. Zo simpel is het. Bij gebreke van een keuze ligt het voor de hand dat de wet aanwijst welke naam het kind krijgt. Het kind moet immers een naam hebben. De vraag is wel of de wet de naam van de moeder of de naam van de vader moet aanwijzen indien de ouders om wat voor reden dan ook geen keuze hebben willen of kunnen maken. Het enige argument om de naam van de vader te kiezen, is dat het de traditie is om de naam van de vader door te geven. Meer argumenten zijn er eigenlijk niet.

Voor de naam van de moeder zijn andere argumenten aangedragen, bijvoorbeeld door de PvdA-fractie in eerste termijn, te weten geen ongelijkheid tussen het kind van een gehuwde en ongehuwde moeder; de moeder is altijd bekend; de moeder verzorgt meestal de kinderen en na echtscheiding verblijven de kinderen meestal bij de moeder. Dat waren toen de argumenten van de PvdA-fractie.

Inmiddels hebben wij het wetsvoorstel behandeld over de zorgvuldige scheiding en daarbij met name ook de kwestie van het gelijkwaardige ouderschap besproken. Ik neem aan dat ook de PvdA-fractie hier toch niet langer kan volhouden dat het altijd zo is of zou moeten zijn dat de moeder de kinderen verzorgt. Wij willen immers juist dat ouders daar na een echtscheiding in het kader van het ouderschapsplan afspraken over maken. Wij willen dat automatisme juist doorbreken en op basis van het gelijkwaardige ouderschap bezien hoe de zorg gedeeld kan worden. Wellicht is het genoemde dus ook een gedateerde argumentatie van de kant van de PvdA-fractie geweest.

Mevrouw Timmer (PvdA):

U hebt kunnen horen, dat ik in mijn inbreng ook gezegd heb dat wij hechten aan "ouder blijf je", vooral in het belang van het kind. In die zin mag u mijn inbreng interpreteren. Uit cijfers blijkt ook dat in de meeste gevallen de zorg meer bij de moeder dan bij de vader ligt; dat kan men traditioneel of conservatief noemen. Verder hebt u mij goed begrepen: in de afgelopen drie jaar hebben wij in dit licht goed nagedacht.

De heer De Wit (SP):

Wat dat betreft, zijn wij het wel eens, denk ik. In ieder geval ligt er een wetsvoorstel bij de Eerste Kamer. In het gelijkwaardig ouderschap zie ik veel meer mogelijkheden voor ouders om goede afspraken te maken. Zoals ik al zei, daarmee wordt het automatisme doorbroken.

Voorzitter. Volgens de PvdA-fractie kan het argument voor het gebruik van de naam van de moeder zijn dat de naam van de moeder altijd bekend is. Dit is inderdaad meestal zo. Dit betekent echter nog niet dat wij daarin een rechtvaardiging zien om het traditionele aspect (aansluiten bij de naam van de vader) te doorbreken.

Ouders hebben de keuzevrijheid; zij kunnen dus zelf kiezen voor de naam van de vader of die van de moeder. Als zij geen keuze kunnen maken, is de wet op het ogenblik duidelijk. Mijn fractie is er voorstander van om dat te handhaven.

De voorzitter:

Het gewijzigde amendement-Van der Laan (stuk nr. 18) is ingetrokken.

De algemene beraadslaging wordt geschorst.

De vergadering wordt van 11.41 uur tot 13.00 uur geschorst.

Voorzitter: Verbeet

De voorzitter:

Ingekomen is een beschikking van de voorzitters van de Eerste en de Tweede Kamer der Staten-Generaal inzake aanwijzing van het lid Boelhouwer tot lid en het lid Timmer tot plaatsvervangend lid van de Raadgevende Interparlementaire Beneluxraad.

Op de tafel van de griffier ligt een lijst van ingekomen stukken. Op die lijst staan voorstellen voor de behandeling van deze stukken. Als voor het einde van de vergadering daartegen geen bezwaar is gemaakt, neem ik aan dat daarmee wordt ingestemd.

Naar boven