Aan de orde is de voortzetting van de behandeling van:

het wetsvoorstel Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (XIV) voor het jaar 2008 (31200 XIV);

het wetsvoorstel Vaststelling van de begrotingsstaat van het Diergezondheidsfonds voor het jaar 2008 (31200 F).

(Zie vergadering van 31 oktober 2007.)

De voorzitter:

Door mij zijn schriftelijke antwoorden ontvangen van de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit op vragen, gesteld in eerste termijn.

Deze antwoorden zullen worden opgenomen in een bijlage bij de Handelingen van deze vergadering.

(De bijlage is opgenomen aan het eind van deze editie.)1

De algemene beraadslaging wordt hervat.

Minister Verburg:

Voorzitter. Ik dank de leden van de Tweede Kamer voor hun inbreng in de eerste termijn. In die inbreng heeft mij vooral de grote betrokkenheid van de Kamerleden bij de drie beleidsterreinen Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit getroffen. Ik denk dat dit zeer terecht is. De drie terreinen die dit ministerie beslaat, gaan alle 16 miljoen Nederlanders aan. Dit merk ik ook na bijna driekwart jaar minister van LNV te zijn.

Ik zie boeren die zich verbonden voelen met hun omgeving en die via hun bedrijf bijdragen aan het behoud van ons karakteristieke Nederlandse landschap.

Ik zie stedelingen en dorpelingen die willen genieten van goed voedsel. Zij willen zich voor hun rust en ontspanning kunnen terugtrekken in onze prachtige landschappen en natuur. Ook willen zij gebruik kunnen maken van groen in de stad.

Ik zie ook een sector voor land- en tuinbouw en visserij die midden in de samenleving wil staan. Zij onderneemt innovatief en draagt flink bij aan onze werkgelegenheid en onze welvaart. Ik heb mijn plannen voor het komende jaar in mijn beleidsagenda bij de begroting uiteengezet.

Ik begin mijn betoog graag met drie basiswaarden die ik als leidraad en als uitdaging zie voor de komende tijd. Daarmee kan ik de komende jaren mijn beleid handen en voeten geven. De basiswaarden zijn betrokkenheid, verantwoordelijkheid en vertrouwen. Deze drie begrippen zullen de leidraad zijn voor de manier waarop naar mijn oordeel LNV in de maatschappelijke omgeving moet staan. Het ministerie moet dichtbij boeren en burgers staan, moet verbindend zijn en een heldere boodschap hebben.

Deze waarden zijn ook een uitdaging. Zij eisen van de overheid dat die weet wat in de samenleving speelt. De overheid moet daarmee weten om te gaan en moet er handen en voeten aan geven met respect voor ieders rol en eigenheid. Het LNV-beleid moet inspelen op maatschappelijke ontwikkelingen, daar leiding aan geven en herkenbaar zijn voor de betrokkenen.

De eerste basiswaarde is betrokkenheid. Ik wil de betrokkenheid van de maatschappij en van onze samenleving, van 16,5 miljoen Nederlanders, bij de beleidsterreinen landbouw, natuur en voedselkwaliteit vergroten. Dat betekent verbindingen zoeken tussen burgers, ondernemers en overheden. Boeren, burgers en buitenlui moeten elkaar weer leren kennen en waarderen. Kinderen moeten weten waar de melk vandaan komt, namelijk van de koe en niet uit een fabriek of een automaat. Elke Nederlander moet in staat zijn om binnen maximaal tien fietsminuten te genieten van een prachtige groene omgeving. Betrokkenheid uit zich niet in de vraag waar mensen recht op hebben, maar veeleer in de vraag wat de mensen eraan kunnen bijdragen.

Voorzitter. Een overheid is betrokken als zij luistert naar wensen, tegelijkertijd ook duidelijke kaders stelt en helder is over de consequenties van besluiten. Wij moeten aan iedereen kunnen, maar ook willen uitleggen wat wij doen, waarom wij het doen en wat de gevolgen zijn. LNV zoekt telkens naar oplossingen met draagvlak, zoals bij de maatschappelijke consultatie over het gemeenschappelijk landbouwbeleid waarvoor keukentafelgesprekken zijn gevoerd, gesprekken met opiniemakers. Er heeft ook een internet-enquête plaatsgevonden. Het is mijn stellige overtuiging dat die oplossingen worden gevonden als partijen elkaar, ondanks verschillende belangen, blijven opzoeken en met elkaar in overleg blijven. Ik zie het als mijn taak en mijn verantwoordelijkheid om die verbindingen tussen burgers, boeren en buitenlui waar nodig tot stand te brengen en waar mogelijk te versterken.

Voorzitter. De tweede basiswaarde is verantwoordelijkheid. De betrokkenheid van burgers en ondernemers bij hun omgeving mag niet vrijblijvend zijn. Boeren, ondernemers, burgers hebben allen een verantwoordelijkheid in het verduurzamen van het gebruik van de omgeving. Van burgers verwacht ik bijvoorbeeld dat ze in toenemende mate een bewuste keuze maken voor voedsel en dat ze ondernemers via die keuze, daarbij ook de daad bij het woord voegend, vragen om aandacht te hebben voor aspecten van duurzaamheid, zoals milieu, dierenwelzijn, en aangeven dat zij dan ook bereid zijn om daarvoor te betalen. Boeren, ondernemers, tuinders kunnen door de wijze waarop zij produceren natuur en landschappelijke waarden beschermen. Een verantwoordelijke overheid treedt, zoals beschreven in mijn beleidsagenda, niet in de verantwoordelijkheid van de burger en de ondernemer, maar kan wel een verbindende, stimulerende of katalyserende rol vervullen, partijen bij elkaar brengen, processen op gang brengen en versnellen, investeren in vertrouwen. Verantwoording nemen in beleid betekent keuzes maken. Een verantwoordelijke overheid luistert, toont begrip, maar maakt uiteindelijk ook afwegingen en komt tot besluiten. De overheid heeft bij het maken van afwegingen een bijzondere verantwoordelijkheid; het kwetsbare te beschermen en te waken voor het evenwicht tussen het individueel en het algemeen belang. De noodzaak bijvoorbeeld om bijzondere natuur te beschermen, kan betekenen dat een recreatieondernemer op een bepaalde plek gevraagd wordt om daar rekening mee te houden. Kortom, de overheid staat voor het algemeen belang en dus moet zij alle belangen zorgvuldig en evenwichtig afwegen.

De derde basiswaarde is vertrouwen, de drijfveer van waaruit ik wil werken. Ik zou graag zien dat partijen die traditioneel tegenover elkaar lijken te staan, elkaar met wat meer vertrouwen tegemoet treden. Ik zie nog met enige regelmaat landbouw- en visserijorganisaties en natuurbeschermingsorganisaties met de ruggen naar elkaar toe staan in plaats van met de gezichten. Ik denk bijvoorbeeld aan de discussie over het toetsingskader ammoniak en ook in het kader van Natura2000, terwijl ik ervan overtuigd ben dat het elkaar willen opzoeken en je afvragen wat je voor elkaar kunt betekenen en vooral wat je kunt betekenen voor de doelen waar je voor staat, vaker leidt tot oplossingen die niet alleen voor alle partijen winst betekenen, maar vooral ook voor natuur en milieu. Werken vanuit vertrouwen betekent dat ik graag een verandering wil aanbrengen. Soms lijden nu de goeden onder de kwaden, maar ik wil zou het ertoe willen leiden dat de kwaden gaan lijden onder de goeden.

De overheid werkt, zoals beschreven in mijn beleidsagenda en in het beleidsprogramma van het kabinet, niet vanuit wantrouwen, maar vanuit vertrouwen: sturend op hoofdlijnen, ruimte biedend, voorwaardenscheppend en handhavend. In het beleidsprogramma van het kabinet staat daarover dat een dienstbare overheid werkt op basis van vertrouwen in burgers en professionals en vertrouwen verdient door haar respectvolle werkwijze en goede dienstverlening. Vertrouwen betekent dan ook "afspraak is afspraak" en dat de naleving van die afspraken dus ook wordt gehandhaafd.

Bestuurlijk vertrouwen komt wat mij betreft ook tot uitdrukking in lokaal en regionaal wat kan en centraal wat moet. Besluitvorming dicht bij de mensen om wie het gaat. Daar kan draagvlak optimaal tot zijn recht komen. Ik wil ruimte bieden voor maatwerk in de verschillende regio's en gebieden in Nederland. Het bestuurlijk niveau waarop afwegingen worden gemaakt, moet passen bij het niveau waarop een probleem of kwestie zich voordoet.

Bestuurlijk vertrouwen is niet alleen vertrouwen in andere overheden, maar ook in andere vormen van bestuur. Ik ben daarom ook een voorstander van convenanten of gedragscodes. Daarin komen namelijk de drie basiswaarden samen. Een goed voorbeeld op het gebied van dierenwelzijn is het convenant in wording over het bereiken van een substantieel tussensegment voor varkens- en kippenvlees. Dit convenant moet op 1 mei 2008 klaar zijn. Bij zo'n convenant zijn de primaire sector, ketenpartijen, retail, maatschappelijke organisaties en overheid samen betrokken en zij committeren zich daarin aan gezamenlijke resultaten. Dit geeft vertrouwen dat de oplossingen of werkwijzen die in het convenant worden gekozen, effectiever zijn dan een dirigistische werkwijze van de overheid.

Vertrouwen vertaalt zich ook in het wegnemen van administratieve lasten en vereenvoudiging van regelgeving. Onder mijn voorganger heeft het ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit al veel bereikt op het terrein van de verlichting van administratieve lasten. De doelstelling van het vorige kabinet is dan ook ruimschoots gehaald. Dit is echter geen reden om achterover te leunen. Integendeel, wij hebben de smaak te pakken. Dit kabinet streeft ernaar de administratieve lasten nogmaals met 25% te verminderen. Ik deel daarom vanzelfsprekend niet de conclusie van mevrouw Snijder dat dit kabinet de administratieve lasten van burgers en ondernemers verzwaart.

De heer Atsma heeft gevraagd hoe het kabinet deze ambitie zal waarmaken en de heer Van der Vlies vroeg naar mijn plan van aanpak. Ik heb daarbij twee sleutelwoorden: merkbaarheid en meetbaarheid. Ik zal de Kamer binnenkort per brief informeren over de manier waarop ik deze begrippen zal invullen. Ik zal dit nu al in hoofdlijnen uiteenzetten en aangeven waar de accenten komen te liggen.

De lasten worden in de volle breedte aangepakt. Vermindering van de regeldruk omvat immers meer dan alleen administratieve lasten en regels. Het gaat mij ook om minder vergunningen, lagere verkrijgings- en verantwoordingskosten van subsidies, eenvoudiger stelsels en dus ook minder uitvoeringslasten, minder toezichtlasten en het op een andere wijze organiseren van toezicht, een programmatische aanpak gebaseerd op vertrouwen. Een toegankelijke en heldere regelgeving met eenvormige sanctiestelsels zal hieraan bijdragen. En ik ga aan de gang met een doelgroepenaanpak. De lasten zullen worden verminderd in het perspectief van de ondernemer, de instelling of de burger om wie het gaat.

De heer Graus heeft gevraagd welke irritaties de knellende wetgeving bij de verschillende groepen oproept. Wat ervaren zij als regeldruk en welke obstakels komen zij tegen om bijvoorbeeld hun werk te kunnen doen of te innoveren? Waar zien zij onnodig hoge administratieve lasten of onevenredig hoge nalevingskosten of waar zien zij bijvoorbeeld alternatieven voor vergunningstelsels? Niet in alle situaties zijn de problemen zichtbaar die de bedrijven, boeren en burgers hebben met de uitvoeringspraktijk. Daarom maak ik werk van een betere uitvoering, verbetering van de dienstverlening door betere communicatie, grotere klantbetrokkenheid, ICT, slimmer en meervoudig gebruik van gegevens, eenduidig toezicht en anders handhaven. Dit moet ertoe leiden dat irritaties worden weggenomen. Dit heeft onmiddellijk een positief effect op de merkbaarheid van de afnemende regeldruk.

Betrokkenheid, verantwoordelijkheid en vertrouwen zijn voor mij de bouwstenen waarop verbindingen ontstaan en die verbindingen ook onderhouden en uitgebouwd kunnen worden. Verbindingen tussen plattelanders en stedelingen, tussen degenen die ons voedsel produceren en degenen die het kopen er ervan kunnen genieten, maar ook verbindingen die nu nog soms minder voor de hand liggen zoals tussen natuurbeschermers en recreatieondernemers of tussen dierenbeschermers en ondernemers in de visserijsector. Die verbindingen bepalen de kracht van een samenleving. Ik wil via het beleidsterrein van LNV bijdragen aan een samenleving die sterk is, omdat iedereen zijn of haar steentje bijdraagt. Kortom, ik wil een samenleving waarin boeren, burgers en organisaties zich realiseren dat zij elkaar nodig hebben en zich daarnaar ook gedragen. Dat is een samenleving die vertrouwen kan hebben in de toekomst. Vanuit deze overweging heeft het ministerie in mijn ogen drie inhoudelijke opdrachten.

De eerste opdracht is een sterke en concurrerende agrarische sector die middenin de samenleving staat. landbouw en tuinbouw vermaatschappelijken zich door het ondernemerschap te versterken, te verbreden en te verduurzamen. De agrosector is van cruciale betekenis voor de Nederlandse economie en heeft ook internationaal een vooraanstaande positie. De sector is immers goed voor ongeveer 10% van ons bruto nationaal product en 10% van onze werkgelegenheid. Wij zijn bovendien ook nog eens de op één na grootste land- en tuinbouwproducent ter wereld.

Door die internationale exportpositie is het agrocluster ook een drijvende kracht achter ons handelsoverschot. Recente analyses van de concurrentiekracht van de Nederlandse economie laten verder zien dat van de honderd meest concurrerende goederenstromen in Nederland ongeveer de helft afkomstig is uit het landbouw- en voedingscluster. Voorwaar een positie om trots op te zijn! Dat betekent echter niet dat wij genoegzaam achterover kunnen leunen. Integendeel: wij moeten en zullen werken aan het uitbouwen van deze krachtige uitgangspositie. Daar zal ik mij dan ook voluit voor inzetten.

Mijn tweede opdracht is het tot stand brengen van nieuwe verbindingen tussen land en stad. De bewoners van het platteland en van steden moeten elkaar weer gaan opzoeken, elkaar erkennen in een wederzijdse afhankelijkheid en zo mogelijk elkaar versterken in de ontwikkeling en bescherming van landschap en natuur. Plattelanders en stedelingen moet zich gaan afvragen wat ze voor elkaar en met elkaar kunnen betekenen.

De derde opdracht is gezond en kwalitatief goed geproduceerd voedsel, waarvan mensen kunnen genieten tegen een reële prijs. Het gaat mij daarbij vooral om gezond eten, gezond leven en weten wat je eet en waar het vandaan komt. Ik streef daarbij naar een evenwicht tussen de drie P's: people, planet, profit. Profit is wel een voorwaarde voor ontwikkeling van people en planet. Dat is ook de reden dat ik investeer in kennis en innovatie ten behoeve van een sterke concurrerende agrarische sector die middenin in de samenleving staat, zowel nationaal als internationaal. Mevrouw Snijder vroeg mij of ik wel voor landbouw kies. Dat is dus een retorische vraag!

Zonder anderen tekort te doen zie ik een speciale opgave in het opnieuw bekendmaken van jeugd en jongeren met de natuur in de eigen omgeving. Kinderen hebben de toekomst, maar te veel kinderen zijn vervreemd van de natuur en weten veel te weinig over de herkomst van hun voedsel. Ze weten niet meer hoe voedsel wordt geproduceerd en hoe lekker voedsel kan smaken als ze het weer leren proeven, ruiken en op hun tong voelen. Ze spelen verder veel te weinig buiten, met alle problemen van dien voor hun gewicht. En we weten allemaal dat te weinig beweging en ongezonde voeding leiden tot hogere ziektedruk en nog veel meer andere problemen.

Kinderen die de waarde van de natuur niet leren kennen en niet hebben ervaren, worden geen vragers van de natuur en zeker geen dragers van de natuur. Daarom wil ik investeren in scharrelkinderen om hangjongeren te voorkomen. Het kabinet heeft ook hoge ambities voor de maatschappelijke stages. Mijn ambities voor LNV op dat terrein zijn ook groot, want maatschappelijke stages kunnen heel goed plaatsvinden in de groene sectoren, in natuur- en landschapsbeheer, dierverzorging, voedselkwaliteit en zorgboerderijen. Ik wil daarom in de komende vier jaar ten minste tienduizend maatschappelijke stageplaatsen in het groene domein realiseren. Ik heb inmiddels een convenant gesloten voor de eerste 7500 plaatsen.

Voorzitter. Dit was mijn algemene inleiding.

Mevrouw Thieme (PvdD):

De minister heeft gezegd dat vooral de consument de verantwoordelijkheid moet dragen voor duurzaam consumeren. Dat ben ik met haar eens. Hoe ziet zij het stimuleren van consumenten om duurzamer te consumeren in het licht van het feit dat de meeste dierlijke producten worden geëxporteerd, namelijk 70%? Daarop heeft de Nederlandse consument immers geen invloed.

Minister Verburg:

Om die reden wil ik niet alleen met de Nederlandse agenda werken. Bijvoorbeeld wat dierenwelzijn betreft, wil ik hoog inzetten op de Europese agenda. Waarom zouden wij niet de ambitie hebben om vooral op Europees niveau stappen vooruit te zetten op het terrein van dierenwelzijn? Het lijkt mij goed om dat te doen, omdat dan het draagvlak en de reikwijdte vele malen groter zijn en het beleid dus ook veel effectiever kan zijn.

Mevrouw Thieme (PvdD):

De minister kiest er dus voor om de Nederlandse consument te beïnvloeden. Dat is één schakel in de keten. Welke rol krijgt de overheid dan wat de normstelling betreft?

Minister Verburg:

De overheid heeft uiteraard een bepaalde rol op het punt van de normstelling. In mijn inleiding heb ik gezegd dat ik veel meer voel voor een ketenaanpak. Er is een verschil tussen de mening van burgers en dat wat zij doen als consument. Voor de supermarkt zeggen zij bijvoorbeeld dat zij duurzaamheid van groot belang vinden maar zodra zij in de winkel zijn, gaan zij af op de voordeelaanbiedingen. Dat probleem kan de overheid niet alleen aanpakken. Daarvoor heeft zij de keten nodig. Ik prijs mij gelukkig met het feit dat de hele keten, inclusief de sector zelf en de detailhandel, betrokken is bij de tussensegmenten die ik zojuist heb genoemd. Ik doel op varkens- en kippenvlees. Het is belangrijk om dat in Nederland te doen, maar wij moeten ook niet onderschatten wat er in de landen om ons heen gebeurt. Ook daar zijn maatschappelijke organisaties actief. Als wij gezamenlijk onderstrepen dat het belangrijk is om doelstellingen te realiseren, kunnen wij geen centimeters maken maar zelfs meters.

Mevrouw Thieme (PvdD):

Begrijp ik goed dat de minister zegt dat het primaat van het bevorderen van dierenwelzijn bij de markt ligt in plaats van bij de overheid?

Minister Verburg:

Nee. De houders zijn de eerstverantwoordelijken voor het dierenwelzijn.

Mevrouw Snijder-Hazelhoff (VVD):

Ik dank de minister voor het antwoord op mijn vraag. Daaruit maak ik op dat zij uiteraard voor landbouw gaat. Ik kan mij volledig vinden in de statements van de minister. Gezien de punten in de begroting, vraag ik mij wel af of de minister nog steeds volledig gaat voor de nota met de titel "Kiezen voor landbouw" van haar voorganger die recent door de Kamer is aangenomen. In de begroting wordt daaraan niet gerefereerd.

Minister Verburg:

Het antwoord op die vraag is kort, namelijk ja. In mijn inleiding heb ik dat duidelijk gemaakt. Mevrouw Snijder zegt dat in de begroting niets over die nota is terug te vinden. Dat is niet correct. Ik wil wel zeggen op welke pagina zij daarover iets kan vinden. Als zij bovendien mijn programma voor de komende vier jaar leest, is dat het eerste item dat zij tegenkomt.

Mevrouw Snijder-Hazelhoff (VVD):

Het is goed om dat te horen. Straks zullen diverse onderdelen ongetwijfeld nogmaals aan de orde komen. Komt de minister ook nog terug op de administratieve lasten?

Minister Verburg:

Ja.

Mevrouw Snijder-Hazelhoff (VVD):

Gaat zij dan ook nog in op de inhoud?

Minister Verburg:

Het plan van aanpak is er nog niet. Ik heb de wegen geschetst.

Mevrouw Snijder-Hazelhoff (VVD):

De minister heeft opgemerkt dat de VVD-fractie het een rommeltje vond. Dat woord gebruikte zij niet, maar het was er wel een van gelijke strekking. Het was absoluut niet mijn bedoeling om dat te zeggen. Ik heb het kabinet alleen opgeroepen om nog een slag te maken. Dat waren mijn letterlijke woorden. Uit de woorden van de minister maakte ik op dat zij van plan is om nog een behoorlijke slag te maken. Wij pleiten ervoor om veel meer gebruik te maken van eenmalig inwinnen, meervoudig gebruik en toezicht op de controle. Ik meen dat ik de minister dat hoorde zeggen. Is dat correct?

Minister Verburg:

Het doet mij goed dat mevrouw Snijder zegt dat zij mijn ambitie daarop deelt. Het is inderdaad zo dat gegevens maximaal eenmalig mogen worden ingewonnen en dat wij ervoor moeten zorgen dat de administratievelastendruk nog verder wordt teruggedrongen. Daar zeg ik wel één ding bij. Dat is een grote ambitie en daar loop ik niet voor weg, maar in de eerste ronde is wel sprake geweest van laaghangend fruit. Er moet nu iets verder gereikt worden en dat betekent ook dat er meer moeite voor moet worden gedaan. De ambitie is groot, omdat ik de noodzaak ervan ook volstrekt zie.

De heer Van der Vlies (SGP):

Mijn interruptie sluit daar naadloos op aan. Tijdens het vorige kabinet was het 30% en nu is het 25%.

De voorzitter:

Volgens mij was het in de vorige periode ook 25%.

De heer Van der Vlies (SGP):

Ik had 30% in gedachten en zie de heer Veerman daar in gedachten nog staan.

Minister Verburg:

Hij heeft hier zelfs kunnen vertellen dat er 36% is gerealiseerd op LNV.

De heer Van der Vlies (SGP):

Dat is dan toch op de een of andere manier bij mij blijven hangen. De eerste 90% van een ambitieniveau is sneller binnen te halen dan de laatste 10%. Nu gaat het om merkbaarheid en meetbaarheid. Het is ook een proces. Wanneer komt u met uw plan van aanpak en hoe correspondeert dat met de agenda inzake de mestwetgeving, agrarisch natuurbeheer enzovoort? Daar zullen wij het toch moeten halen.

Minister Verburg:

Ik ben het daarmee eens. Overigens kunnen wij er ook Europa in de volle breedte bijschrijven. Gemeenschappelijk landbouwbeleid vraagt ook veel. Uw lijstje zou dus nog kunnen worden aangevuld. Ik probeer dat zo snel mogelijk te doen. Als ik dat zo snel mogelijk doe, dan kan daar ook ten spoedigste een start mee gemaakt worden. Ik doe het echter ook graag zorgvuldig. U wilt namelijk ook graag meer weten over de doelen en de wijze waarop wij het doen en ik vind dat dit dan ook duidelijk moet zijn. De wijze waarop wij dat doen, moet ook in het plan van aanpak staan. U hebt volstrekt gelijk dat de volgende 25% een stuk taaier en lastiger is. Dat kan veel ingewikkelder zijn. Ik vind het nodig, ik heb de ambitie en ik zeg toe dat ik daar zo snel mogelijk mee naar de Kamer kom. Knoop mij alleen niet vast aan een datum.

De heer Van der Vlies (SGP):

Daar had ik nu juist een beetje op gehoopt. Wij kunnen toch wel wat met elkaar afspreken? Bijvoorbeeld 1 maart volgend jaar.

Minister Verburg:

Ik ga mijn uiterste best doen.

De heer Van der Vlies (SGP):

Kijk aan.

De heer Cramer (ChristenUnie):

Ik wil graag een iets ander punt aansnijden. De minister spreekt in haar betoog over de sterke, zelfstandige sector. Ik onderschrijf dat. Zij geeft daarbij aan dat zij een verdere uitbreiding van de sector breeduit neerzet. Ik betwist dat niet gelijk, maar ik vraag mij af of zij daar nog even op kan ingaan. Als je praat over verduurzaming van de sector, moeten wij ons wel realiseren dat onze transportkosten toenemen als wij heel groot worden. Daardoor neemt het minder duurzame karakter steeds toe. Mijn tweede vraag is of je daarbij niet ook in ogenschouw moet nemen dat je moet accepteren dat regio's die nu gebruik maken van onze producten, steeds sterker aan het worden zijn en zelf moeten kunnen produceren. Je moet dus accepteren dat ons marktaandeel misschien wel op natuurlijke wijze kleiner wordt.

Minister Verburg:

De heer Cramer heeft twee vragen gesteld en ik zou graag twee antwoorden willen geven. Ten eerste vroeg hij of de versterking van je positie niet ten koste gaat van de verduurzaming. Mijn antwoord is: niet automatisch. Overigens kom ik hier later nog uitgebreid op terug, omdat die drie P's nog wel wat verder uitgewerkt kunnen worden. Naar aanleiding van vragen van verschillende leden van de Kamer staat dat ook op de agenda. Ten aanzien van de tweede vraag zeg ik dat wij eens goed stil moeten staan bij de groeiende vraag naar kwalitatief goed voedsel de komende jaren wereldwijd. Ik wijs dan niet alleen op de groeiende vraag uit opkomende economieën als India en China, maar ook op de millenniumdoelen. Wij hebben in dat kader een halvering van de ergste honger en het uitbannen van de honger in de wereld afgesproken. Als wij zevenenhalf jaar na het jaar 2000 kijken hoe ver wij daarin zijn, dan zeg ik dat er nog wel een tandje bij kan. Ik vind dat wij daar een belangrijke rol in hebben te spelen.

De heer Cramer (ChristenUnie):

Dat ben ik met u eens. Bij de millenniumdoelen gaat het echter niet alleen om het brengen van voedsel naar gebieden waar sprake is van voedselschaarste. Het is daarnaast de bedoeling dat de regio's zo sterk wordt gemaakt dat zij zelfstandig voedsel kunnen produceren. De dringende wens is dat er niet alleen de productie erheen wordt gebracht, maar dat daarnaast sprake is van kennisexport.

Minister Verburg:

Ik ben het daar helemaal mee eens. Ik kom later nog te spreken over het belang van kennis en onderzoek in relatie tot het bedrijfsleven en kennisontwikkeling. Dat is een van de krachtige elementen van het agrocluster. Ik ben het met u eens dat wij dat moeten doen en wij doen dat ook voluit. Ik ben samen met minister Koenders bezig om accenten te leggen op de rol van landbouw en rurale ontwikkeling. In het rapport van de Wereldbank wordt daar ook een accent op gelegd. Daar liggen mogelijkheden. Ik ben het met u eens dat het niet helpt om mensen vis te geven, maar dat veel beter helpt om mensen in staat te stellen om zelf te vissen.

Mevrouw Van Velzen (SP):

Ik dank u voor uw duidelijke inleiding, die feitelijk een bevestiging is van het beleid dat u tot nu toe hebt gevoerd. Het is heel liberaal. Deze minister staat naast de sector en faciliteert waar dat wordt gevraagd, maar laat vooral aan de markt over welke kant het opgaat. De verantwoordelijkheid voor dierenwelzijn wordt bij de producent neergelegd. U hebt net een onderzoek naar buiten gebracht dat het ministerie zelf heeft uitgevoerd waaruit heel duidelijk blijkt dat de consumenten vinden dat die verantwoordelijkheid niet bij hen ligt en dat zij niet van plan zijn om door hun consumptiegedrag iets aan het dierenwelzijn te doen. De producenten zeggen dat zij alleen naar de consumenten kijken en doen wat de consumenten doen. Iedereen kijkt dus naar elkaar en er gebeurt niets. Uit alle onderzoeken blijkt dat de overheid de richting aan moet geven en dat de consument verlangt dat wat er in de winkel ligt oké is, dat het deugt en diervriendelijk is. Daar ligt continu een taak voor een minister. Waarom wordt dan consequent vastgehouden aan de liberale houding door het aan de markt over te laten, die dit onderwerp niet oppikt?

Minister Verburg:

Dit is het tegendeel van liberaal. Wat ik wil en wat ik aan het doen ben – het is goed dat u dat herkent – is inzetten op betrokkenheid en verantwoordelijkheid en investeren in vertrouwen. Ik heb net een paar voorbeelden gegeven waaruit blijkt dat daardoor het nodige mogelijk is, bijvoorbeeld op het terrein van houderijsystemen. Daar is de Dierenbescherming bij betrokken. Wij hebben de keten nodig. Wijst u mij een land aan waar de overheid het presteert om het gedrag van mensen zodanig te beïnvloeden dat zij plotseling hun koopgedrag veranderen en dat ook verinnerlijken.

Ik vind het belangrijk dat de burgers ook als consument betrokken zijn bij het belang van lekker eten voor de gezondheid en de verduurzaming. Ik wil met jongeren beginnen. De jongeren van nu vormen de generatie die straks voorop staat en die het moeten doen met wat wij aan het overlaten aan natuur, milieu en dierenwelzijn. Ik vind dat zij erbij moeten worden betrokken en dat zij medeverantwoordelijk moeten worden gemaakt, omdat je dan resultaten met draagvlak krijgt.

Mevrouw Van Velzen (SP):

Het is natuurlijk prachtig dat jongeren erbij worden betrokken, maar dan moet er nog steeds sturing worden gegeven. Dan moet worden aangegeven wat goed is, wat acceptabel is en wat niet deugt. Daar moet duidelijkheid over worden gegeven. Ik heb in mijn eerste termijn al gezegd dat het wemelt van de keurmerken in winkels. Mensen weten niet meer wat zij moeten kopen. Uit uw eigen onderzoek blijkt ook dat slechts een derde van de mensen denkt dat zij door producten te kopen iets van sturing kunnen geven. Iedereen wijst naar de overheid voor duidelijkheid. Wat gaat u doen? Gaat u de jongeren uitleggen dat zij bepaalde producten maar moeten liggen omdat die niet deugen? Nee, dat doet u niet.

Minister Verburg:

Ik heb een heel programma voor jeugd en LNV. Dat betreft onder andere voedsel, natuur en landschap. Ik wijs op de maatschappelijke stage. De overheid gaat niet tegen jongeren zeggen dat bepaalde producten goed zijn en bepaalde fout. Wij hebben regels en daar moet iedereen zich aan houden. Ik vind het veel belangrijker om jongeren zelf ervaring te laten opdoen en om hen zelf te laten leren. Zij moeten niet alleen natuurvrager worden, maar ook natuurdrager. Dat is niet alleen van belang voor landschap en natuur. Jongeren die niet opgroeien met ervaring en beleving van wat natuur, landschap, water en natuurelementen kunnen betekenen, vormen volgens mij een generatie die vervreemd raakt en die grote risico's loopt bijvoorbeeld in het kader van de klimaatverandering.

De heer Graus (PVV):

Is de minister naar aanleiding hiervan een voorstander van dat hiervoor in het basisonderwijs meer aandacht komt? Dit valt weliswaar niet direct onder de portefeuille van deze minister, maar zij kan er wel invloed op uitoefenen. Op die manier kan er meer invloed op de kinderen worden uitgeoefend aangaande waarde en normen voor boeren- en dierenwelzijn.

Minister Verburg:

Ik ben daar een groot voorstander van. De scholen bepalen evenwel zelf hun lessen, ook de indeling daarvan. Ik zie daar wel prachtige voorbeelden van. Ik wijs op de smaaklessen die LNV meefinanciert.

Mevrouw Van Gent (GroenLinks):

In de Kamer hebben wij ook een smaakles georganiseerd. Dat was hartstikke leuk.

Minister Verburg:

In smaaklessen wordt kinderen geleerd om te proeven. Zij gaan dan na wat zij eten en wat zij ruiken. Een vraag die daarbij aan de orde komt, is: waar komt het eten vandaan? Dit is iets wat zichzelf helpt. Nadat onder woorden is gebracht wat is geproefd en geroken, is de volgende vraag: waar komt het vandaan, hoe wordt het geproduceerd en zullen wij eens gaan kijken op een boerderij, een tuinderij of bij een visser? Waar mogelijk, stimuleer ik dit dus. Ik ken pareltjes van voorbeelden op heel veel basisscholen waar dit op een zeer aansprekende manier is opgepakt.

De heer Graus (PVV):

Ik doelde meer op de programmering. Een kind wordt in de jeugdjaren geprogrammeerd, vaak voor de rest van zijn of haar leven. Ik doel dus op het bijbrengen om verantwoord voedsel te eten, waarbij het boeren- en dierenwelzijn hoog in het vaandel staat, dus waarbij onze boeren en dieren gebaat zijn. Mijn vraag is dus eigenlijk dat de kinderen daarin worden opgevoed.

Minister Verburg:

Dat doe ik en dat stimuleer ik ook van harte. Overal waar wij daaraan een bijdrage kunnen leveren, zullen wij dat zeker doen. Collega's in het kabinet doen dat op hun manier. Er zijn bovendien heel veel initiatieven, lokaal en regionaal, waarbij dat ook gebeurt.

Mevrouw Thieme (PvdD):

De minister vroeg zojuist aan mevrouw Van Velzen of zij een land kon noemen waar met succes het gedrag van consumenten veranderd is. Als wij het over pareltjes hebben, kunnen wij wat dit betreft naar ons land kijken. Loodvrije benzine is immers de norm geworden door ingrijpen van de overheid, namelijk door accijns te heffen op loodhoudende benzine. Het lijkt mij dat dit een inspiratie voor de minister kan zijn om een gedragsverandering te bewerkstelligen ten aanzien van diervriendelijke en dieronvriendelijke producten.

Minister Verburg:

Ik weet niet waar u aan denkt. Is dat een heffing of een belasting op vet of suiker? Dat lijkt mij buitengewoon ingewikkeld. Ik meen dat er in deze Kamer nog een burgerinitiatief wordt behandeld. Daarnaar is even gekeken door een aantal deskundige planbureaus. In dat verband is opgemerkt dat de wens zeer begrijpelijk is, maar dat de uitvoering buitengewoon hardnekkig is. Ik voel mij eigenlijk meer thuis bij de suggestie over de AVI-groepen die de heer Graus heeft gedaan. Langs die weg worden jongeren er eerder bij betrokken. Ook kunnen zij dan ervaring opdoen, alsook respect ontwikkelen. Dit betekent dat jongeren die nu al zelf keuzes maken, dat later ook zo zullen doen.

Mevrouw Van Gent (GroenLinks):

Ik heb toch nog een vraag over lekker en gezond. Als ik hoor dat jongeren in dit opzicht geprogrammeerd moeten worden, doet mij dat toch een beetje denken aan de film The Stepford Wives. De minister kent die film vast wel. Je wordt dan zo geprogrammeerd dat iedereen hetzelfde is en zich onderdanig gaat gedragen. Dat lijkt mij niet de bedoeling. Het volgende is wel van belang bij lekker en gezond. Gisteren is dat ook weer gebleken bij de uitkomsten van het grote kankeronderzoek dat gehouden is. Het is namelijk van groot belang dat er minder vlees geconsumeerd wordt. Dit is om meer redenen van belang. In eerste termijn heb ik daar ook nadrukkelijk aandacht voor gevraagd. Als het gaat om lekker en gezond, wil ik de minister voorhouden of het geen aantrekkelijke gedachte is om een grootschalige publiekscampagne te starten waarin mensen daarop gewezen wordt en dat men een dag per week vegetarisch eet. Woensdag gehaktdag, vrijdag visdag en donderdag vegetarische dag.

Minister Verburg:

Alleen al met uw voorstel zou u weer een dispuut uitlokken. U zei zelf zojuist: laat de overheid zich niet zo dirigistisch opstellen dat mensen zich onderdanig gaan gedragen. Dat ben ik volkomen met u eens. Dit betekent ook dat je mensen op dat punt moet uitdagen. Ik stel evenwel vast dat er al heel veel gedaan wordt, ook bij de werving. Zo hoor ik regelmatig op de radio een campagneslogan: eet meer vis, vanwege omega 3-vetzuren en andere zaken, die goed zijn voor de hersenen, het bloed en van alles en nog wat. Als daarover in ketenverband afspraken worden gemaakt, vind ik dat prima. Verder wijs ik op onze campagnes in het kader van consumptie en dierenwelzijn.

Mevrouw Van Gent (GroenLinks):

Toch zou dit een heel helder signaal van de Nederlandse overheid zijn, want die staat een beetje bekend als het land van de bio-industrie en "het kan niet genoeg zijn". Uit het oogpunt van gezondheid – dat bleek gisteren – en natuur en milieu, minder nitraat bijvoorbeeld, zou het heel goed zijn om een dag per week geen vlees te eten. Dat signaal zoek ik bij de minister. Waarom start de minister daar niet mee in plaats van haar kop ervoor te gooien?

Minister Verburg:

Ik ga dat niet doen. Ik vind dat niet de eerste rol van de overheid. Wij doen al het een en ander als het gaat om voorlichting. De bewustwording in de samenleving is al heel groot. Waarom zouden wij het overigens wel voor het ene voedselonderdeel doen, maar niet voor het andere? Daar begint de betutteling weer. Ik heb het vandaag nog niet gezegd, maar ik ben niet de minister van de betutteling, maar veel meer de minister van de verleiding en stimulering.

De agrarische sector staat midden in de samenleving. Bijna alle leden hebben gesproken over het gemeenschappelijk landbouwbeleid en de toekomst daarvan, het Europese Gemeenschappelijk Landbouwbeleid. Tijdens de midterm review van het gemeenschappelijk landbouwbeleid in 2003 werd besloten tot een krachtiger marktwerking door de nog resterende steun vrijwel volledig te ontkoppelen van productie en die om te zetten in ontkoppelde inkomenssteun. Ook kreeg de maatschappelijke context van de landbouwproductie een belangrijke plek. Door middel van de zogenaamde cross compliance is de Europese steun verbonden aan belangrijke maatschappelijke waarden op het gebied van milieu, natuur, dier- en plantgezondheid, dierenwelzijn en voedselkwaliteit. Mevrouw Van Velzen noemt cross compliance in dit verband een farce. Boeren zouden worden beloond voor het voldoen aan de wet. Die conclusie deel ik niet. Het is juist andersom. Boeren kunnen hun recht op Europese steun ten dele of geheel verliezen als zij zich niet houden aan deze maatschappelijke wensen die zijn omgezet in maatschappelijke condities, of als zij hun grond niet in goede landbouw- en milieuconditie houden. De in dat kader door mevrouw Van Velzen bepleite beloning voor boeren die iets extra's doen, bestaat al, bijvoorbeeld in de tweede pijler van het Gemeenschappelijk landbouwbeleid. Daarin zijn de steunmaatregelen opgenomen die boeren belonen voor bovenwettelijke prestaties. De term"groenblauwe diensten" en dat soort zaken heb ik gisteren ook horen langskomen.

Terug naar de hervorming van 2003. Die past in de ontwikkeling van het Gemeenschappelijk landbouwbeleid, waarbij het beleid inspeelt op veranderende omstandigheden. Als wij verder terugkijken, zijn er twee belangrijke trends te ontdekken in de ontwikkeling van het Gemeenschappelijk landbouwbeleid. In de eerste plaats zien wij dat het beleid steeds minder is gericht op reguleren en sturen van de markt. Door het markt- en prijsbeleid af te bouwen, laten wij de markt ook meer zijn werk doen. Anderzijds is er toenemende aandacht voor de maatschappelijke context waarbinnen de landbouw opereert. De landbouw produceert niet alleen voedsel, maar ook diensten waar de maatschappij betekenis aan hecht. Deze vermaatschappelijking van het landbouwbeleid is ook in het coalitieakkoord een speerpunt. Het doel is om de Europese ondersteuning voor boeren en andere plattelandsondernemers in de toekomst nog meer te koppelen aan het realiseren van maatschappelijke waarden, zoals voedselveiligheid en voedselzekerheid, het in stand houden van het landschap en de zorg voor milieu en dierenwelzijn. Als wij kijken naar het politieke veld waarbinnen wij het Gemeenschappelijk landbouwbeleid volgend jaar zullen moeten aanpassen richting 2013, dan is dat nogal complex; 27 lidstaten staan voor de grote opdracht c.q. uitdaging om vorm te geven aan het Gemeenschappelijk landbouwbeleid van de komende jaren. Het belang van de discussie over een zogenaamde health check in 2008 is daarmee geschetst.

Gaat het de Europese Unie lukken om het Gemeenschappelijk landbouwbeleid nog krachtiger te verbinden met de maatschappij door meer te gaan belonen voor maatschappelijke diensten zoals beheer van landschap, natuur en water? De Europese Unie en dus de lidstaten staan voor de uitdaging om dat beleid te verbinden: productie met maatschappelijke waarden en diensten. U kent mijn voorkeur om boeren die iets doen aan natuurbeheer niet alleen schadeloos te stellen maar ook op een fatsoenlijke manier te belonen.

De heer Van der Ham vraagt in dit verband met welke andere landen ik samenwerking zoek. Hij is even niet hier, maar hij leest het vast in de Handelingen of hij luistert mee. Vanzelfsprekend voer ik nauw overleg met andere lidstaten: Duitsland, Frankrijk en een aantal Scandinavische landen. Ik zoek eigenlijk overeenstemming met alle lidstaten omdat het een uitermate belangrijk dossier is voor heel Europa.

Een andere uitdaging is een verdere vereenvoudiging van het Gemeenschappelijk landbouwbeleid. Wij willen dat graag realiseren door middel van een eenvoudig maar wel robuust instrumentarium met een minimum aan uitzonderingen. Wij willen dat instrumentarium inzetten om de administratieve en de uitvoeringslasten te verminderen.

Bij de voorbereiding van de health check heb ik een discussie gestart over het Gemeenschappelijk landbouwbeleid. Ik heb dat gedaan omdat ik ervan overtuigd ben dat landbouwbeleid nu en straks niet alleen een zaak is van de land- en tuinbouwsector zelf maar van de hele samenleving. Vandaar dat een brede consultatieronde is gestart. Sommige leden hebben daaraan gerefereerd, sommigen hebben daaruit geciteerd en anderen hebben daaruit geïnterpreteerd. Uit de consultatieronde blijkt brede steun voor de maatschappelijke rol van boeren in onze samenleving. De uitkomsten zijn: het versterken van duurzaam ondernemerschap in de land- en tuinbouw en het beschermen van waardevolle landschappen en natuurgebieden. De rol van de agrariër daarbij wordt als zeer belangrijk ervaren en daarvoor is maatschappelijk ook veel waardering. Die kan echter nog vergroot worden. Verder komt uit de consultatieronde dat het nodig is om in Europees verband de mogelijkheden te verkennen om het dierenwelzijn verder te stimuleren. Voedselzekerheid, kwaliteitsproductie van lekker voedsel voor een redelijke prijs en een redelijk inkomen voor de boeren zijn ook belangrijk, zeker gelet op de uitdagingen waarvoor wij staan in relatie tot klimaatverandering en de toenemende vraag naar zowel voedsel als biobrandstoffen.

De verleiding is groot om meer in detail te spreken over de mededeling van de Commissie. Dat betreft echter een uitgelekte mededeling en ik heb sterk de indruk dat die nog niet het definitieve voorstel bevat. Dat komt in november. De leden hebben hierover wel eens van gedachten gewisseld met de Europese commissaris. Mevrouw Snijder vraagt naar de inzet van het kabinet op dit dossier en naar een nadere invulling van de vermaatschappelijking. De heer Van der Ham wil weten wanneer de kabinetsvisie op het Gemeenschappelijk landbouwbeleid naar de Kamer komt. De heer Waalkens spreekt zich al uit over de hectarepremies en de heer Cramer vraagt of ik inzet op een subsidieplafond van € 100.000, zodat Europese subsidies ten goede komen aan de primaire landbouw en het midden- en kleinbedrijf.

Ik kan mij uw ongeduld voorstellen. Ik voel het zelf zeker ook. Het is een belangrijke drive die wij met elkaar delen, maar ik meen dat het verstandig is om te wachten op de presentatie op 20 november. Dan komt de mededeling van de Europese commissaris en dan weten wij precies wat erin staat. Tot die tijd is het niet meer en niet minder dan een concept.

Wij hebben afgesproken dat wij daarna een intensieve discussie zullen voeren. Ik zeg toe dat de Kamer uiterlijk 10 december een brief zal ontvangen met het kabinetsstandpunt op de Commissiemededeling. In die brief zal ik ook ingaan op de mogelijke subsidieplafonds en hectarevoorstellen waar de heren Cramer en Waalkens naar vroegen.

In het kader van de discussie over inkomenssteun en het gemeenschappelijke landbouwbeleid pleit mevrouw Van Velzen voor een systeem van quotering en dierrechten en voor het sluiten van de grenzen voor producten die niet aan onze eisen voldoen. Op die manier zouden boeren vanzelf een goede prijs krijgen voor hun producten en is inkomenssteun niet langer nodig. Ik hou mevrouw Van Velzen voor dat de Nederlandse landbouw niet op een eiland zit, maar onderdeel uitmaakt van een Europese en een wereldmarkt die verregaand wordt vrijgemaakt. Op deze markten komt de prijsvorming tot stand via het mechanisme van vraag en aanbod. Het Europese systeem van inkomensondersteuning, importheffingen en exportrestituties wordt stapsgewijs afgebouwd. Dat zijn de kaders, dat is de opdracht, de inzet van mijn beleid. Los van de onwenselijkheid van het voorstel van mevrouw Van Velzen geven de bestaande afspraken binnen de EU, maar ook binnen de Wereldhandelsorganisatie, ons geen mogelijkheid om producten te weren die niet zijn geproduceerd onder de Nederlandse en soms Europese voorwaarden, behoudens gevallen van internationaal erkende problemen rond voedselveiligheid en plant- of diergezondheid. Het tegengaan van als protectie ervaren regelingen past in dit kader.

Mevrouw Van Velzen (SP):

Wat de Europese subsidies betreft heb ik gevraagd om heldere overzichten van de ontvangers daarvan. De minister zegt daarop dat alles helder en duidelijk is. Als ik vervolgens de vraag stel wie de tien grootste subsidieontvangers zijn, antwoordt de minister dat het allemaal erg ingewikkeld is en dat daarvoor allerlei zaken gekoppeld moeten worden. Het is dus niet duidelijk. Kan de minister gewoon heldere overzichten aan de Kamer verstrekken, opdat wij weten waar het geld terechtkomt?

Minister Verburg:

Bij investeren in betrokkenheid, verantwoordelijkheid en vertrouwen geldt ook dat je maximaal transparant bent. Wij zijn dat. Vanaf 1 januari 2007 hebben wij inzicht geboden in de inkomenssteun. Die gegevens zijn beschikbaar. De Kamer kan ze zelf opzoeken.

Mevrouw Van Velzen (SP):

Ik heb deze begrotingsbehandeling gedegen voorbereid. Ik ben niet dom, maar ik kan echt niet vinden wie de tien grootste ontvangers zijn. Als de minister zegt dat zij maximaal transparant wil zijn, daag ik haar uit om mij uit te leggen waar ik die gegevens vandaan moet halen.

Ik heb gezegd dat de cross compliance een farce is. Dat deed ik om het een beetje zwart-wit te stellen, maar ik heb de indruk dat het grootste gedeelte van het Europese subsidiegeld dat in de Nederlandse landbouw gestoken wordt, helemaal niet stimuleert dat iets extra's wordt gedaan boven de Europese regelgeving. De minister refereert aan groene en blauwe diensten. Dat is heel nobel, maar het gaat niet voorbij de Europese regelgeving. Ik zou graag zien dat de minister bij de health check gaat bepleiten dat wij het Europese subsidiegeld inzetten om koplopers te creëren, om mensen te prikkelen om net dat stapje meer te doen in plaats van ze te belonen voor zich aan de wet houden.

Minister Verburg:

Dat gebeurt al voluit. Mevrouw Van Velzen zegt dat groene en blauwe diensten niets extra's zouden betekenen, maar door onderscheid tussen de eerste en de tweede pijler krijgt de vermaatschappelijking en krijgt het inzetten op maatschappelijke diensten en "stapjes extra" handen en voeten. Als boeren ook investeren in onderhoud van landschap, in milieu en in een aantal zaken die wij als samenleving op Europees en nationaal niveau van hen vragen, kan ik mij niet voorstellen dat mevrouw Van Velzen vindt dat daar helemaal geen vergoeding tegenover mag staan. Dit terwijl het ten aanzien van natuurorganisaties, zoals Natuurmonumenten en Staatsbosbeheer, wel als gangbaar wordt gezien dat wanneer zij dergelijke werkzaamheden uitvoeren, zij hiervoor beloond worden volgens de cao. Dus als wij van boeren een maatschappelijke bijdrage vragen, dan moet daar een vergoeding tegenover staan.

Mevrouw Van Velzen (SP):

Ik heb nog geen antwoord gekregen op mijn vraag over wie de tien grootste ontvangers zijn.

Minister Verburg:

Ik heb die lijsten hier niet beschikbaar. Ze zijn openbaar. Als u een keer naar mijn ministerie belt, zal ik vragen of iemand van de dienst Regelingen u een toelichting geeft op de gegevens.

Mevrouw Van Velzen (SP):

Ik heb er heel lang naar gekeken, maar ik vind het er niet in terug. Ik heb er ook in de feitelijke vragenronde naar gevraagd. U geeft mij aan dat u het niet kunt aanleveren. Ik ga niet naar het ministerie om het uitgelegd te krijgen; ik wil het graag tijdens de behandeling van deze begroting te weten komen. Levert u het aan! Het is zo helder en maximaal transparant dat u het gewoon aan de Kamer kunt voorleggen.

Minister Verburg:

Het gaat natuurlijk ook om informatie over bedrijven. Zoals bekend, hebben wij in Nederland wetgeving op grond waarvan kwetsbare en strategische informatie niet zomaar over de schutting kan worden gegooid. Binnen de kaders en de afspraken die hierover mede door de Tweede Kamer zijn vastgesteld, is Nederland koploper in transparantie. Het aanbod ligt er. Als u er gebruik van wilt maken, prima. Doet u dat niet, dan is dat uw keuze en mij om het even.

De heer Waalkens (PvdA):

De minister refereert aan de health check en de gehele voorbereiding daaromtrent. Ik verwachtte op dit punt ook geen echt schokkende discussie. Het gaat bij de health check veeleer over vereenvoudiging en het toepasbaar maken van een aantal systemen en het wegnemen van bureaucratie. Het belangrijkste natuurlijk is dat bij de health check gediscussieerd wordt over wat er na 2013 gebeurt.

In Nederland hebben wij gekozen voor historische referenties. Het is een individuele keuze van Nederland om de ondersteuning van de agrarische sector op basis van historische referenties te doen. Is de minister bereid om binnen de ruimte die er voor lidstaten is, een hybride systeem te maken, waarbij het budget dat op basis van de historische referenties beschikbaar is, wordt uitgefaseerd en er een omzetting plaatsvindt naar hectarepremies? Dan hebben wij namelijk de maatschappelijke legitimatie gelegd onder het bereiken van maatschappelijke doelen.

Verder heb ik nog een vraag ten aanzien van de groene en blauwe diensten. Wij weten allemaal dat wij straks geconfronteerd worden met de staatssteuntoets. Is de minister bereid om in Brussel te pleiten voor het oprekken van de mogelijkheden voor groene en blauwe diensten, zonder dat wij iedere keer die staatssteuntoets eroverheen krijgen?

Minister Verburg:

Ik spreek mijn bewondering uit voor de wijze waarop de heer Waalkens probeert om toch alvast wat stukjes uit de discussie naar voren te trekken. Hij heeft gevraagd of wij niet toe moeten naar een meer regionale aanpak. Ik sluit niet uit dat die discussie een keer komt. Ik meen overigens dat die hier en daar in onze samenleving al gevoerd wordt. Het kabinetsstandpunt inzake de voorstellen van de Europese Unie zal op 10 december de Kamer bereiken. Waar regeren vooruitzien is, meen ik dat je op geen enkel punt op voorhand moet zeggen wat wel en wat niet zal moeten gebeuren.

Ten aanzien van de groene en blauwe diensten zullen wij in Europa goed moet kijken hoe wij de extra plussen op een eenvoudige en heldere wijze handen en voeten kunnen geven, zodanig dat de diensten worden geleverd zonder dat er tig pagina's verslaglegging, rapportages en controlerapporten aan gekoppeld worden. Die vereenvoudiging van de cross compliance zal naar mijn mening wel degelijk moeten plaatsvinden. Dit komt in de health check zeker ook naar voren.

De heer Waalkens (PvdA):

Los van de health check kan Nederland besluiten om de historische referenties om te zetten in hectarepremies of een anderszins regionale benadering. Bent u met mij van mening dat als wij niet als de donder een deugdelijke maatschappelijke onderbouwing hebben van het besteden van zoveel publiek geld – 1,3 mld. dat jaarlijks naar Nederland gaat – voor de doelen die wij willen bereiken, wij de discussie absoluut niet moeten verschuiven naar de health check, maar dat wij die discussie zelf moeten voeren?

Minister Verburg:

Zo'n discussie moeten wij zelf in Nederland voeren. Ik heb echter een hekel aan gejaagdheid. Ik begrijp uw urgentie, maar zo'n discussie moeten wij zorgvuldig en gewogen voeren, vooruitkijkend naar de toekomst. Het is een belangrijke discussie, die gaat over het volgende: historisch referenties omzetten in een regionale benadering, hoe doe je dat en wat zijn de consequenties, wat wil je wel meewegen en wat niet? Dergelijke vragen zullen wij onszelf moeten stellen en de antwoorden zullen wij stevig moeten onderbouwen.

Mevrouw Snijder-Hazelhoff (VVD):

Wij mogen toch verwachten dat het kabinet juist op het laatste punt met een visie komt. U zegt terecht dat regeren vooruitzien is. Het is dan belangrijk dat je zelf in je achterhoofd hebt waar je naartoe wilt. Brussel komt straks met een aantal voorstellen en ik ga er toch echt vanuit dat u in uw hoofd heeft wat u graag zou willen. Als u spreekt over vermaatschappelijking, moet inderdaad duidelijk zijn wat wij mogen en kunnen, anders zijn dat loze woorden. Als u zegt dat productie moet worden verbonden met diensten, ben ik het daarmee eens, maar niet elke productie in Nederland zullen wij kunnen verbinden met diensten. Ook daarop moeten wij een antwoord hebben. U heeft de discussie al gevoerd aan de keukentafel en op internet. Ik ga ervan uit dat u hierop een visie hebt en ik ben daar nieuwsgierig naar, omdat wij dan een aantal voorzetten hebben voor het antwoord dat u wellicht in Brussel klaar moet hebben. De VVD is natuurlijk heel benieuwd of het kabinet gaat inzetten op meer modulatie, want dat zal aan Nederland worden gevraagd, of laat het kabinet het voorlopig zoals het is?

Minister Verburg:

Ik begrijp het helemaal. Ik heb zelf ook het gevoel van urgentie. Waarom kunnen wij er nu nog niet over spreken en waarom kunnen wij het nu nog niet invullen? Het belang van deze discussie en het feit dat u daarop ingaat, maakt duidelijk dat dit een hele belangrijke discussie is, niet alleen voor Nederland, maar voor het hele gemeenschappelijke landbouwbeleid en voor Europa als geheel. Het gemeenschappelijke landbouwbeleid is en blijft wat mij betreft ook in de toekomst een heel belangrijke pijler binnen de EU. Natuurlijk heb ik daar gedachten over en natuurlijk heb ik daar een kijk op, maar als ik daarover met de Kamer van gedachten wissel, wilt u niet alleen een gedegen voorbereiding en een gewogen opvatting, maar dan zult u ook daarover willen spreken op basis van een visie die gedeeld wordt door het kabinet. 20 november aanstaande komt de Europese Commissaris met een mededeling. Dan wordt het traject uitgezet en op basis van die mededeling komt er een kabinetsstandpunt. Ik streef er dus naar en doe het uiterste om al die punten die u noemt en de samenhangende visie daarop, compleet met voorstellen voor de inzet van Nederland als lidstaat, 10 december aanstaande aan de Kamer voor te leggen.

Mevrouw Snijder-Hazelhoff (VVD):

Kunt u zeggen of dit kabinet inzet op meer modulatie en wat het daar eventueel mee gaat doen? Dat moet volgens mij nu helder zijn.

Minister Verburg:

Dat komt allemaal in dat voorstel mee.

De heer Van der Ham (D66):

Ik neem aan dat in de health check ook wordt meegenomen dat de landbouwprijzen stijgen en dat er bijvoorbeeld nu geld overblijft van het GLB, waarvan de Europese Commissie heeft gezegd dat dat op een andere manier kan worden besteed. Is het voor het kabinet in zijn algemeenheid bespreekbaar – ik heb iets over Galileo gezegd, maar daar heeft u in de schriftelijke beantwoording al iets over gezegd – dat er tijdens de health check of net daarna een verschil komt in de besteding voor het Europees landbouwbeleid? Is een vermindering van de besteding bespreekbaar? De voedselprijzen liggen namelijk hoger en er is minder nodig.

Minister Verburg:

De uitgavenkaders staan tot 2013 vast. Ik zeg dit om het misverstand dat er eerder was, hier in ieder geval voor te zijn. Als gevolg van hogere prijzen hoeven wij inderdaad niet helemaal aan het plafond te komen. Dat is mooi meegenomen, want dan krijgen boeren en producenten eindelijk meer geld voor hun waar. Ik zou haast zeggen: dat werd langzamerhand ook wel tijd. De prijs van cola is de afgelopen tientallen jaren verviervoudigd, terwijl de prijs van melk gelijk is gebleven of misschien twee cent hoger is geworden. De uitgavenkaders staan echter vast tot 2013.

De heer Van der Ham (D66):

U zegt dat het bedrag vaststaat, maar dat er minder nodig is. Als je ziet dat dat een structurele ontwikkeling is, is het toch logisch om al voor die tijd te gaan bekijken wat er met dat overschot kan worden gedaan? Ik heb een voorstel gedaan rond Galileo. Er zijn echter nog veel meer zaken die spelen, bijvoorbeeld rond het klimaatbeleid. Dat heeft trouwens ook heel veel te maken met zaken rond landbouw. Ik hoop dat u er wat meer open voor staat dan u nu aangeeft. Die openheid is ook van belang voor de landbouw.

Minister Verburg:

U gaat uit van de veronderstelling dat de prijzen de komende jaren op dat hoge niveau zullen blijven. Als je echter naar de verschillende analyses kijkt, is de verwachting dat de prijzen wel wat hoger zullen blijven dan ze eerder waren en dat er dus meer geld voor de waar wordt geleverd, maar dat er ook een aantal incidentele zaken zijn, zoals de droogte in Australië en Nieuw Zeeland en de grote vraag naar melk vanwege het invoeren van schoolmelk in China. Dat zijn echter incidentele zaken. Er zijn geen sterke indicatoren dat de prijs waar wij nu op zitten ook in de komende jaren zo zal blijven. Er zijn verwachtingen en er zijn mogelijkheden, maar wij houden vast aan de uitgavenkaders die wij met elkaar hebben afgesproken. Als wij onder het plafond uitkomen, is dat prima en dan kan het geld teruggaan naar de lidstaten. Die afspraak hebben wij gemaakt. Op uw opmerking over Galileo heb ik al schriftelijk antwoord gegeven. Ik heb daarin ook aangegeven dat de ministers van Verkeer en Waterstaat en van Financiën de Kamer op dat punt al hebben geantwoord namens het kabinet.

De heer Atsma (CDA):

Dat laatste klopt. Het geld dat overblijft gaat gewoon terug. Ik ben het met de minister eens dat het plafond is vastgelegd. Ik ga ervan uit dat zij dat ook namens het kabinet heeft gezegd en dus ook namens haar collega, de staatssecretaris voor Europese Zaken. Ook hij is gehouden aan dat plafond.

Mevrouw Snijder wees erop dat het denkbaar is dat er voorstellen komen om tot een ophoging van het modulatiepercentage te komen. De CDA-fractie zit daar absoluut niet op te wachten. Ik zeg dat maar even, omdat de minister binnenkort met een notitie op dit punt komt. Als het dan toch onontkoombaar is, is de minister dan met ons van mening dat het dan zo veel als mogelijk neerslaat op de primaire sector, zodat het uiteindelijk wel op die plek terechtkomt waar het terecht hoort te komen?

Heb ik de minister goed begrepen dat zij nu in de richting van collega Waalkens zegt dat zij, in onze ogen terecht, geen uitspraken doet over de hectaretoeslag of de flat rate?

Minister Verburg:

Dat klopt. Ik doe op dit moment geen uitspraken over voorstellen over modulatie. Ik sluit overigens niet uit dat er voorstellen komen. Als die voorstellen er liggen, neemt het kabinet een standpunt in. Het uitgangspunt daarbij is dat de uitgavenkaders vaststaan tot en met 2013.

De heer Cramer (ChristenUnie):

Komt de minister nog te spreken over de multifunctionele landbouw?

Minister Verburg:

Ja. Ik heb nog acht punten te gaan over de agrarische sector.

De structuur van de sector en de schaalvergroting is door veel leden aangestipt. Ik noem de heer Atsma, mevrouw Snijder, mevrouw Van Velzen, mevrouw Thieme, de heer Van der Vlies en mevrouw Van Gent. Er is gesproken over de ontwikkeling in de structuur van de landbouwsector, die uiteenloopt van gezinsbedrijven tot megabedrijven. Daarbij speelt de vraag of met het oog op het proces van schaalvergroting ingrijpen in deze structuur gewenst is. Uitgangspunt van mijn beleid is dat landbouwbedrijven hun inkomen op de markt moeten bereiken door het produceren van landbouwproducten of het verlenen van diensten. Daarbij is het een gegeven dat de productiekosten bij productie op kleine schaal doorgaans relatief groter zijn dan de kosten bij productie op wat grotere schaal. De optimale schaalgrootte is per bedrijf afzonderlijk door de ondernemer te bepalen, uiteraard binnen de maatschappelijke mogelijkheden en wensen.

De heer Atsma noemt gezins- en familiebedrijven uitgangspunt en ruggengraat van de sector. Dat ben ik van harte met hem eens. Het gezinsbedrijf is veruit de meest voorkomende bedrijfsvorm in de landbouw. Dat zal ook zo blijven naar mijn verwachting. Door de jaren heen blijkt dat het gezinsbedrijf soepel inspeelt op veranderende omstandigheden. Dat is een compliment. Door de eeuwen heen is de land- en tuinbouwsector erin geslaagd steeds op grote uitdagingen in te spelen, soms met de wind in de rug en vaak met de wind in het gezicht. Er is in mijn visie dan ook geen speciaal beleid nodig om de gezinsbedrijven te behouden. Mevrouw Van Gent en mevrouw Van Velzen spraken hierover.

De perspectiefvolle verbreding van de landbouw wordt ook wel multifunctionele landbouw genoemd. De ontwikkeling van de schaalvergroting maakt het economisch gezien beter mogelijk om te innoveren en te investeren in extra duurzaamheidsmaatregelen voor milieu, dierenwelzijn en landschappelijke inpassing van stallen. Daar staat tegenover dat in de beeldvorming in grotere stallen en bedrijven minder aandacht bestaat voor het individuele dier en dat de menselijke maat verloren dreigt te gaan. Deze beeldvorming is eenzijdig en klopt meestal niet. Juist in nieuwe, grotere innovatieve projecten bestaat meer oog voor duurzaamheidseisen zoals milieu, energiebeperking en hergebruik, agrologistiek en dierenwelzijn.

De beoordeling waar welke bedrijven zich kunnen vestigen, moet primair plaatsvinden op regionaal en lokaal niveau. Naar mijn mening zullen veehouders in overleg met provincie, gemeente en maatschappelijke organisaties tot een gebalanceerde afweging moeten komen. Waar is vestiging mogelijk? Hoe is vestiging mogelijk? Welke voorwaarden en condities horen daarbij? Ik ben van mening dat provincies en gemeenten voldoende instrumenten hebben om via ruimtelijke ordening eisen te stellen aan nieuwvestiging en/of uitbreiding van bedrijven, bijvoorbeeld voor bouwblokgrootte en de nokhoogte van de stallen. Ik deel de opvatting van mevrouw Van Velzen op dat punt dan ook niet. Ik ben ook niet van plan om, zoals mevrouw Van Gent vraagt, de bouw van megastallen te verbieden met een algemene maatregel van bestuur. Mevrouw Van Velzen legde overigens het verband tussen schaalvergroting en het afschaffen van de compartimentering in het kader van de reconstructie, maar in mijn visie staan deze twee onderwerpen los van elkaar, zoals ik al eerder in overleggen en debatten met uw Kamer heb aangegeven. Mevrouw Van Velzen vraagt om de compartimentering op varkensrechten niet af te schaffen. Op nadrukkelijk verzoek van de heer Van der Vlies – andere leden hebben zich daarbij aangesloten – heb ik eerder toegezegd om bij gemeenten na te gaan of zij voldoende kunnen waarborgen dat gewenste ontwikkelingen kunnen worden gestimuleerd en dat ongewenste ontwikkelingen, bijvoorbeeld als gevolg van de aanstaande opheffing van de compartimenteringsregeling, kunnen worden tegengegaan. Hedenmorgen heb ik u bij brief hierover geïnformeerd. Dat is zeer kort dag, dus zou ik mij kunnen voorstellen dat u er prijs op stelt om de hoofdlijnen van het resultaat van dat onderzoek nog even te horen. De uitkomst is als volgt: ruim 27% van de gemeenten heeft het bestemmingsplan al aangepast aan het reconstructieplan en zegt het daarmee heel goed te kunnen redden. Ruim 50% van de gemeenten acht aanpassing van het bestemmingsplan niet nodig en zegt dat eventuele negatieve ontwikkelingen kunnen worden tegengegaan via het voorbereidingsbesluit in het reconstructieplan. 10% van de gemeenten heeft een voorbereidingsbesluit genomen. Om precies te zijn: er is een gemeente die het ministerie van VROM om advies heeft gevraagd. Ik had immers al gezegd dat wij – LNV en VROM – niet alleen provincies behulpzaam zouden willen zijn, maar desgevraagd, echt desgevraagd, ook gemeenten. Dat nu heeft geleid tot een concreet verzoek. Wellicht komt er nog een concrete vraag. Als ik dit alles op een rijtje zet en dat combineer met de reacties die ik van provincies en gemeenten heb gekregen, dan zie ik daar geen indicatie in om de compartimenteringsregeling na 1 januari 2008 te continueren.

Mevrouw Van Gent (GroenLinks):

Ik heb nog een vraag over de familiebedrijven en daaraan gerelateerd de megastallen en de ontwikkelingen in de landbouw. De minister zegt dat het gezinsbedrijf uitgangspunt is en zij zegt daar mooie woorden over, maar wat is er op dit moment nu concreet aan de hand? Familiebedrijven vallen omver, wij zien een ontwikkeling van megabedrijven die zich dan een beetje eufemistisch family farms noemen, maar waar gewoon investeerders en ondernemers achter zitten. Dat heeft niets meer te maken met familiebedrijven. Als de minister nu die mooie woorden over familiebedrijven spreekt, dan komt zij toch niet weg met die in mijn ogen toch wat voorgeprogrammeerde theoretische uiteenzetting hoe zich dat ontwikkelt, want zij gaat daarbij dan wel voorbij aan de werkelijkheid. Er zijn 61 aanvragen voor die megastallen tot 25.000 varkens. Minister, is dat nu de ontwikkeling die u zich voorstelt als het gaat om de landbouw?

Minister Verburg:

Voorzitter. Mevrouw Van Gent noemt het een wat theoretische beschouwing. Ik schets wat er in de praktijk aan het gebeuren is. In mijn betoog heb ik aangegeven dat de Kamer in het kader van de reconstructie – waarover wij dit jaar al een aantal malen uitvoerig hebben gesproken – in de veronderstelling leefde dat door het verlengen van de compartimenteringsregeling aanvragen voor grotere stallen, grote complexen, zouden kunnen worden tegengehouden, dat gemeenten daarmee gediend zouden zijn en dat provincies dat ook graag zouden willen. Ik heb toen gezegd: laten wij dan naar die gemeenten toe gaan en vragen of dat ook zo is. Ik kan niet nagaan of er inderdaad 61 aanvragen zijn. Ik geloof dat Milieudefensie dat heeft uitgezocht, maar ik heb daar geen onderbouwing en ook geen evidentie van. Er zou dus sprake zijn van 61 aanvragen en die gaan allemaal door een heel zorgvuldig wegingsproces. Enkele malen per week kunnen wij via de media kennis nemen van de discussies die daarover in zo'n gebied worden gevoerd. Dan gaat het over de maatschappelijke inpassing, dan gaat het over de effecten op het milieu, dan gaat het over diergezondheid, dan gaat het over dierenwelzijn, dan gaat het over maatschappelijke wensen en eisen. Ik zie dat hier een nieuwe ontwikkeling is ontstaan die een inbedding krijgt in afwegingen die op lokaal en regionaal niveau worden gemaakt door bekwame bestuurders. In 75% van de situaties geven zij te kennen dat zij geen hulp van de rijksoverheid nodig hebben omdat zij het zelf voldoende in de vingers hebben. Anderen laten weten dat zij hier nog mee bezig zijn. Een of twee gemeenten hebben om hulp gevraagd van de rijksoverheid.

De verdeling van verantwoordelijkheden en de decentralisatie van het bestuur met vertrouwen in andere overheden krijgt nu duidelijk handen en voeten. De elementen die ik heb genoemd, komen in de discussie over de megastallen echter veel te weinig naar voren. Ik noem ze nog eens: duurzaamheid, het voorkomen van te veel kilometers voor het transport van dieren, de ketenafspraken, de landschappelijke inpassing, dierenwelzijn en diergezondheid. Al die zaken moeten zorgvuldig worden gewogen. Het is mijn overtuiging dat die afweging ook zorgvuldig wordt gemaakt.

Mevrouw Van Gent (GroenLinks):

Ik begrijp dat er overal afwegingen worden gemaakt, maar in vak K in deze Kamer is vandaag een belangrijk persoon aanwezig, namelijk de minister van LNV. Dit is niet zo maar iemand. Ik mag toch aannemen dat zij als minister van LNV een mening heeft over de ontwikkeling van megastallen, zeker omdat zij zelf spreekt over familiebedrijven. Ik betwijfel of er een familiebedrijf tussen zit, het zijn er in ieder geval zeker geen 61. Dit heeft niets te maken met vertrouwen in lokaal bestuur. Ik verwacht van haar niet alleen een antwoord over de praktijk, maar ook een politieke uitspraak over die ontwikkeling.

Minister Verburg:

Mevrouw Van Gent vraagt nu om een antwoord dat zij wenselijk acht.

Mevrouw Van Gent (GroenLinks):

Nee, ik wil een antwoord.

Minister Verburg:

Ik heb gesproken over de ontwikkelingen en ik wil dit onderwerp nog verder inkleuren aan de hand van een voorbeeld. De gemeente Hof van Twente heeft een aantal varkensbedrijven, gezinsbedrijven, toegestaan in Markelo. Er is daar een clustering tot stand gebracht onder de voorwaarden die de gemeente heeft gesteld. Ik meen dat daar vijf gezinsbedrijven mogen worden gevestigd. De discussie over de megastallen is tot nu toe te veel gebaseerd op de beeldvorming en te weinig op argumenten en zorgvuldige afwegingen.

Mevrouw Van Gent zal het toch ook belangrijk vinden dat er minder transportkilometers worden gemaakt, dat er meer aandacht is voor het milieu, dat de houderijsystemen diervriendelijk zijn, dat er aandacht is voor diergezondheid in preventieve zin? Dit soort zaken moeten wij met elkaar afwegen, inclusief de landschappelijke inpassing en het lokale en regionale draagvlak. Ik zeg hier nog een ding bij. Er wordt gesuggereerd dat Nederland alleen maar voller wordt en dat er zo maar heel veel varkens bijkomen. Het aantal dierrechten kent echter een plafond van 11 miljoen. Daar komen er niet meer bij.

Als gevolg van de reconstructie zijn er regio's die extensiveren en ontstaan er verwevingsgebieden en landbouwontwikkelingsgebieden. Daar heeft de Kamer destijds toe besloten. Dit besluit krijgt nu een andere invulling dan toen werd voorzien. Nu blijkt in de praktijk dat de provincies en gemeenten proberen daar een goede vorm voor te vinden en op basis van zorgvuldige bestuurlijke argumenten tot een besluit te komen.

Mevrouw Van Gent (GroenLinks):

Voorzitter...

De voorzitter:

Nee, u krijg het woord niet meer.

Mevrouw Van Gent (GroenLinks):

Vindt de minister bedrijven met 25.000 tot 30.000 dieren een gewenste ontwikkeling? Ik kan me dat niet voorstellen.

De voorzitter:

Mevrouw van Gent had het woord niet. Ik geef het woord aan mevrouw Van Velzen.

Mevrouw Van Velzen (SP):

Wij hebben een probleempje, want u beantwoordt niet de vraag of het wel wenselijk is om bedrijven met meer dan 25.000 varkens toe te staan. De SP-fractie vindt dat niet wenselijk en de Kamer zet er grote vraagtekens bij. Inmiddels zijn er daarom aanvullende onderzoeken gestart en dat zou voor u reden genoeg moeten zijn om pas op de plaats te maken. Dat doet u niet, want u leunt alleen maar achterover.

Volgens u moeten lokale en regionale bestuurders hun verantwoordelijkheid nemen. Ik kreeg vanochtend een brief uit Raalte van de fracties van het CDA, Gemeentebelangen, de SP, de PvdA en de VVD, waarin zij vragen om instrumenten om deze megabedrijven tegen te houden. Zij schrijven die bedrijven tegen te willen houden, omdat het loslaten van de compartimentering de opschaling van bedrijven alleen maar versnelt en lokale familiebedrijven daardoor nog meer in de knel komen. Hebben die lokale bestuurders het allemaal bij het verkeerde eind? Volgens mij slaan ze de spijker op de kop en is het nu aan de minister om een standstill in te stellen. De periode van die standstill kunnen wij vervolgens gebruiken om een plafond vast te stellen voor de bedrijfsgrootte.

Minister Verburg:

Achteroverleunen is niet mijn natuurlijke houding, niet als mens en niet als minister. Dat geldt ook voor dit dossier. Ik speel hier mijn rol, maar ik weet ook wat daarbij mijn verantwoordelijkheid is. De verantwoordelijkheid voor de besluitvorming hiervoor is namelijk gedecentraliseerd. Dat laat onverlet dat ik gemeenten wil ondersteunen. Als de gemeente Raalte daaraan behoefte heeft, zijn minister Cramer van VROM en ik daar dag en nacht toe bereid. Wij willen die gemeente uiteraard helpen om samen met de lokale samenleving een zorgvuldige afweging te maken.

Ik wil gemeenten helpen om een zorgvuldige afweging te maken door hen te informeren over de landschappelijke inpassing, de gevolgen voor het milieu, de vervoerskilometers, energie, dierenwelzijn en diergezondheid. Dat zijn de elementen die hierbij terecht zwaar meewegen. Een discussie over de vraag of drieduizend of vierduizend dieren verantwoord is, is niet de juiste aanvliegroute.

Mevrouw Van Velzen (SP):

Het is prachtig dat de minister dag en nacht beschikbaar is om zorgvuldige afwegingen te maken, maar daar koop ik niets voor. Ik krijg brieven van gemeenten in handen waarin men klaagt dat men niet de instrumenten heeft om dit soort bedrijven tegen te gaan. Daarbij is de vraag niet relevant of het om bedrijven van vijfduizend of vijfentwintigduizend varkens gaat. Daar kunnen wij het later nog wel eens over hebben.

Gemeenten vragen mij om hulp. Ik bied ze die graag, maar het zou de minister sieren als zij klip en klaar zou uitspreken dat zij gemeenten gaat voorzien van instrumenten die het hen mogelijk maakt om bepaalde bedrijven te weigeren. Zij willen dat echt, want die nieuwe bedrijven gaan ten koste van hun familiebedrijven. Neemt u die verantwoordelijkheid?

Minister Verburg:

Gemeenten kunnen dat aspect in hun besluitvorming meewegen. Ik zeg toe dat ik zal nagaan of de gemeente Raalte behoefte heeft aan advies en ondersteuning door mijn ministerie of het ministerie van VROM. Ik ben daar dag en nacht toe bereid, maar ik zal die gemeente er dan ook op wijzen dat artikel 21 van de WRO hun mogelijkheden biedt, waaronder de mogelijkheid om maatschappelijke eisen te koppelen aan de vergunning

De heer Van der Vlies (SGP):

In al de jaren dat ik over landbouw mocht spreken, was het goed geleide gezinsbedrijf het uitgangspunt. Dat moet ook zo blijven en het is dan ook niet goed dat die megabedrijven daarvan zo sterk afwijken. Het is echter een andere vraag of je die bedrijven dan maar moet verbieden. De compartimenteringsdiscussie hebben wij intensief gevoerd. Daaruit is voortgevloeid dat wij vandaag een brief hebben gekregen. Ik dank de minister daarvoor. Ik ben er nog niet aan toegekomen om die te lezen, maar zal dat uiteraard doen. Ik herinner mij van de discussie dat minister Cramer heeft toegezegd om aan het eind van het najaar met een brief te komen over het ro-regime. Dat mis ik echter in het antwoord van minister Verburg. Het ro-regime is van belang in het kader van de discussie over de regionale aanpak, de lokale besturen en de vraag of zij voldoende instrumenten in handen hebben om de door hen gewenste ontwikkelingen te bevorderen of de andere tegen te gaan.

Minister Verburg:

Dat is het andere deel van de discussie. Ik ben eerst ingegaan op de compartimentering. Gezien de passie waarmee de Kamer over dat onderwerp spreekt, is dat ook een belangrijk onderwerp. Daarnaast speelt dat wij de Kamer hebben toegezegd om de rijksbouwmeester advies te vragen over de ruimtelijke en landschappelijke inpassing. Ik meen dat ik de Kamer heb meegedeeld dat dat advies op 13 november verschijnt en dat zij vervolgens een brief van minister Cramer en mij ontvangt.

De heer Waalkens (PvdA):

Ik kom op het blokje structuurontwikkelingen binnen de landbouw. De PvdA-fractie wil wat dat betreft niets op slot zetten. De schaalsprongen waarmee wij nu worden geconfronteerd – het betreft geen sprong van 3000 naar 5000 varkens, maar van 3000 naar 20.000 tot 50.000 varkens – konden wij in onvoldoende mate voorzien op het moment dat ook de Reconstructiewet in behandeling werd genomen. Wij constateren nu dat de industrialisatie op het platteland zowel binnen het reconstructiegebied als daarbuiten een plaats krijgt. Het is een ro-vraagstuk. Met veel belangstelling zal ik de brief van de ministers lezen. Het moet niet onze intentie zijn om deze ontwikkeling te stuiten, maar om die kwalitatief te sturen. De PvdA-fractie wil geen verdere industrialisatie op het platteland als die daar niet thuishoort. Wij ondersteunen het beleid van de minister voor de gezinsbedrijven, maar het is belangrijk om die schaalsprongen kwalitatief te sturen.

Ik heb de brief over de compartimentering gezien en dank de minister daarvoor. Die roept echter wel veel vragen op. Kort geleden hebben wij een statenmotie uit Overijssel ontvangen waarin een klemmend beroep wordt gedaan op de minister om de compartimentering nog niet op te heffen. Eenzelfde motie wordt ook in Gelderland breed gesteund. Zijn wij nu horende doof en ziende blind en gaan wij niet af op de statistieken die ons worden gepresenteerd? Ruim de helft van de gemeenten acht het niet nodig om de compartimentering te schrappen en de expiratiedatum uit de wet te halen. De minister schrijft dat in haar brief. Het is mogelijk dat die gemeenten later toch nog worden geconfronteerd met onvoorziene omstandigheden. Dan is het weer te laat. Zijn met de voorbereidingsbesluiten alle regionale verplaatsingen van mensen die in een kwetsbaar gebied wonen of in de buurt daarvan geblokkeerd? Wordt hun dus niet de mogelijkheid geboden om als gezinsbedrijf op die landbouwontwikkelingsgebieden een veilige thuishaven te krijgen? Het voorbereidingsbesluit zet alles op slot en verschuift de zaak onder de druk van de compartimenteringsopheffing naar een latere moment. Ik doe een klemmend beroep op de minister om dat niet te doen.

Minister Verburg:

De heer Waalkens spreekt over de statistieken in mijn brief. Ik zie dat toch anders. Ik meen dat mevrouw Jacobi in dat overleg het woord voerde. Op uitdrukkelijk verzoek van de heer Van der Vlies heb ik gezegd dat ik bereid ben om bij de gemeenten en de provincies te inventariseren hoe zij ervoor staan. Zodoende zouden wij feitelijk inzicht hebben in hun situatie. Dat heb ik gedaan. Ik heb de Kamer beloofd om haar omstreeks 1 november, omstreeks de behandeling van de begroting, daarover te rapporteren. Dat is dus vandaag. Wat in deze brief staat, zijn geen statistieken. Het zijn de reacties van de gemeenten die gevraagd zijn of zij voldoende instrumentarium hebben en voldoende in de gelegenheid zijn om afwegingen te maken als het gaat om vergunningsaanvragen enzovoort. Dan zegt 75% dat dit voldoende is en dat er geen behoefte is aan iets anders. 25% zegt ermee bezig te zijn of nog niet voldoende te hebben. Daarvan zegt ruim de helft dat zij ermee bezig zijn en het zullen redden. 10% zegt dat zij het traject zijn gestart. Één gemeente – en vandaag is er misschien nog een bijgekomen – heeft om ondersteuning gevraagd.

Ik vind dan ook dat ik gehouden ben tot helder beleid. De discussie is gevoerd in het kader van compartimentering in relatie tot de besluiten die een gemeente zou kunnen nemen. Nu wordt gezegd dat een voorbereidingsbesluit bij de gemeente alles op slot zet. Dat is op dat moment zo, maar de gemeente zelf besluit op elk moment wanneer een procedure wordt gestart en welk deel van de procedure dat is. Het is niet iets wat je invriest en waar je de komende drie jaar niet meer bij kunt komen. Diezelfde gemeente bepaalt ook wanneer iets weer kan. Ik heb van diezelfde gemeenten ook niet gehoord dat andere zaken worden gehinderd door de mogelijke aanvragen van bouwvergunningen voor megabedrijven. Gemeenten waren ook uitgenodigd om al dat soort zaken op de agenda te zetten als zij daartegen aan zouden lopen. Ik denk dat wij elkaar dan eerlijk in de ogen moeten kijken. Mijn aanbod om gemeenten desgevraagd te ondersteunen blijft staan. Ik kan mij niets anders voorstellen dan dat collega Cramer van VROM datzelfde zal doen. Wij moeten dan wel de heldere lijn trekken dat de compartimentering per 1 januari 2008 wordt opgeheven. Gemeenten geven namelijk klip en klaar aan dat niet alleen de compartimentering zorgt voor de uitdaging en de verantwoordelijkheden waarvoor gemeenten zich zien gesteld.

De heer Waalkens (PvdA):

Wij willen dynamiek in dat hele proces van bedrijfsverplaatsing, want wij hebben niet voor niets gekozen voor een ecologische hoofdstructuur. Het gaat om het beschermen van kwetsbare natuur en kwetsbare gebieden. U geeft zelf aan dat het voorbereidingsbesluit de zaak op slot zet for the time being. Vallen de aanvragen die er op dit moment liggen onder die 50% van de gemeenten die zeggen dat het allemaal wel meevalt en dat zij zich wel zullen redden, maar ondertussen in de backyard een enorme discussie voeren over het neerleggen van ontwikkelingsgebieden? Ik maak mij daar grote zorgen over. U kunt zeggen dat u de inventarisatie en de statistieken van de gemeenten hebt weggezet, maar de provincies Gelderland en Overijssel hebben in een breed ondersteunde motie aangegeven dat zij het onwenselijk achten dat wij nu die compartimentering opheffen. Ik spreek niet met de gemeenten, maar met de colleges van gedeputeerde staten. Zij zeggen dat zij zich daar grote zorgen over maken. Het gaat niet goed.

Minister Verburg:

Een voorbereidingsbesluit maakt het gemeenten mogelijk om de afweging heel zorgvuldig te maken. Gemeenten hebben er ook belang bij om zorgvuldig en voortvarend te opereren. Ik herhaal daarom mijn punt. Het betekent dus niet dat alles voor maanden of jaren op slot gaat. Gemeenten kunnen zeggen dat zij hiernaar een nader onderzoek willen of bijvoorbeeld de brief omtrent de landschappelijke inpassing willen afwachten. Mijn ervaring is dat bij gemeenten nooit iets helemaal op slot gaat. Het gaat gewoon verder. De steun die ik heb aangeboden in de aanloop naar 1 januari handhaaf ik zo lang als nodig en gewenst door gemeenten en provincies.

Mevrouw Snijder-Hazelhoff (VVD):

Ik dank de minister voor dit overzichtje, maar het geeft wel reden tot zorg. Uit de brief blijkt dat 25% van de gemeenten het bestemmingsplan heeft aangepast. Daar ben ik blij mee, maar het is maar toch maar een op de vier gemeenten. Daarnaast realiseert 10% van de gemeenten zich dat er iets moet gebeuren en heeft een voorbereidingsbesluit genomen. Ik ben er blij mee dat een aantal gemeenten ondersteuning heeft gevraagd aan het ministerie.

Onze zorg betreft vooral de 50% van de gemeenten die aanpassing van het bestemmingsplan niet nodig vindt. Voor zover ik heb begrepen biedt het reconstructieplan maar bescherming totdat het bestemmingsplan is aangepast. Dat is dus een heel geringe bescherming. Ik heb het idee dat die 50% van de gemeenten – ik deel op dat gebied de zorg van de heer Waalkens – achteroverleunt en denkt dat het allemaal is geregeld. Daar zit straks de klem. Als zij hun bestemmingsplan niet aanpassen, komen daar echt brokken. Kunt u die 50% van de gemeenten via de provincies benaderen en zeggen dat zij actie moeten ondernemen omdat het anders misgaat?

Minister Verburg:

Ik ben er een beetje verbaasd over dat uitgerekend u dit zegt. Ik ken gemeentebestuurders als capabele en betrokken bestuurders. Sommige gemeenten achten aanpassing van het bestemmingsplan niet nodig. Zij denken dat zij voldoende handelingskader hebben op basis van het voorbereidingsbesluit en het reconstructieplan en zij doen dat in overleg met de provincie en binnen de kaders die deze biedt. Nu stuurt u mij terug om tegen die 50% van de gemeenten te zeggen dat zij dat wel kunnen zeggen, maar dat zij het toch moeten doen. Ik kom u tegemoet. Ik heb gemeenten laten weten dat wij tot 1 januari 2008 graag beschikbaar zijn voor advies en ondersteuning. Zij weten dat, want LNV is erg laagdrempelig en toegankelijk. Ik zal de gemeenten en de provincies actief laten weten dat het aanbod van ondersteuning en advisering gewoon overeind blijft.

Mevrouw Snijder-Hazelhoff (VVD):

Ik dank u voor die toezegging. Natuurlijk besef ik dat wij goede en capabele gemeentebestuurders hebben. U noemt zelf in uw brief de zorg die ik ook heb. Breng dit onder de aandacht van de gemeenten. Alles wat de VVD-fractie wil, is dat de reconstructieplannen slagen.

Minister Verburg:

Dat zeg ik u toe en indirect ook de heer Waalkens, want die bracht een soortelijk aandachtspunt naar voren.

De heer Polderman (SP):

Wij hebben al eerder gepleit voor vasthouden aan de compartimentering. Ik ben blij dat de heer Waalkens ook nog een keer een dringend beroep heeft gedaan om dat te doen, al vraag ik mij af waarom hij indertijd onze motie niet heeft gesteund. Ik wil een nieuw element inbrengen. Gisteren ontvingen wij een nieuw rapport, namelijk de synthese van de evaluatie van het mestbeleid. Daarin doet het Milieu- en Natuurplanbureau nogmaals een oproep om de compartimentering te handhaven. Daar zou ik graag een reactie op horen. Het gaat niet alleen om de ruimtelijke ordening, dus het risico dat de hele reconstructie misschien vastloopt. Het MNP zegt dat het ook vanuit het oogpunt van milieu verstandig is om hieraan vast te houden.

Minister Verburg:

Ik moet iets eerlijk bekennen. Het zal te maken hebben met de begrotingsvoorbereiding, maar ik heb het rapport van het Milieu- en Natuurplanbureau nog niet van kaft tot kaft kunnen lezen. Vergeef het mij. U hebt het waarschijnlijk ook nog niet helemaal gelezen. U zegt dat er iets in staat over compartimentering. Dat neem ik graag van u aan. Als het erin staat, wil ik echter wel graag weten in welke context dat is. Ik wil weten of er rekening is gehouden met bijvoorbeeld de mogelijkheid om tot een gesloten keten te komen en met mogelijke vergisting. Ik wil hiermee aangeven hoe complex het vraagstuk is. Het gaat mij iets te kort door de bocht om op grond hiervan nu te besluiten om het instrument te houden, ook omdat wij in die heel zorgvuldige discussie ook de keerzijde hebben laten zien van het vasthouden aan compartimentering.

De heer Atsma (CDA):

Ik ben blij met de toezegging aan mevrouw Snijder om de gemeenten een aantal signalen te geven. Het gaat immers niet alleen om de gemeente Raalte. Ook gemeenten als Twenterand en Hellendoorn worstelen met dat probleem, vaak ook omdat zij zich overvallen voelen. Als het instrumentarium toereikend is, hoeven wij ons hier niet al te veel zorgen over te maken. Ik doel op het instrumentarium bij gemeenten en provincies. Ik noem ook de provincies omdat ik de minister daar niet over heb gehoord. Wij hebben gezien en gelezen wat de provincie Groningen heeft gedaan. Dat heeft verder niets te maken met een reconstructiegebied of wat dan ook. Er zijn immers meer provincies dan alleen reconstructieprovincies waar dezelfde problemen spelen. Ik wil dan ook graag van de minister horen of de provincies voldoende instrumentarium hebben om zo nodig regulerend te kunnen optreden via bouw- of streekplannen. Het ligt dan voor de hand dat gemeenten bij hun eigen provinciebesturen dezelfde klop op de deur laten horen.

Minister Verburg:

Afgelopen maandag heb ik nog reconstructieoverleg gehad met de gedeputeerden. Tot nu toe werd dat twee keer per jaar gehouden. Volgend jaar wordt de frequentie een keer per jaar of zoveel vaker als nodig is. Daarbij zijn de uitkomsten van dit onderzoek ook op tafel geweest. De provincies hebben daarbij niet aangegeven dat zij in dat verband onvoldoende instrumentarium zouden hebben.

Als ik "a" zeg, zeg ik ook "b". Als ik dus zeg dat ik bereid ben om de nabijheid van de gemeenten op te blijven zoeken, wil ik dat ook doen bij de provincies. Daarbij geven wij aan dat wij de gemeenten willen ondersteunen en dat zij daartoe een beroep op LNV kunnen doen. Vervolgens zal ik in overleg treden met mijn collega van VROM om na te gaan of die dat ook wil. Ik denk zo maar dat dit het geval zal zijn. Dat zeg ik dus graag toe.

De voorzitter:

Ik zie dat meer leden willen interrumperen. Ik streef ernaar dat dit blokje van het antwoord nu wordt afgerond. Er is namelijk nog een tweede termijn.

De heer Atsma (CDA):

Op zich ben ik het eens met de benadering van de minister. Dit betekent dat het niet alleen om de reconstructieprovincies gaat, maar om alle provincies.

Minister Verburg:

Wat mij betreft, kan het hierbij om alle provincies gaan. Ik zie geen aanleiding om daarin te selecteren. Ik herhaal nog wel dat ik het weliswaar aanbied, maar dat ik vraaggericht opereer. Dat past ook bij de verdeling van de verantwoordelijkheden. Ik ga mij dus niet opdringen; ik geef aan dat ik beschikbaar blijf via de regionale vertegenwoordigers van mijn departement. Op hen kan een beroep gedaan worden en vervolgens wordt de vinger aan de pols gehouden.

Voorzitter. De heer Van der Vlies heeft nog geïnformeerd naar het advies over de landelijke inpassing. Daar ben ik al op ingegaan. Ik heb begrepen dat de Kamer nog een adviesaanvraag heeft.

Ik kom te spreken over de tuinbouwsector. Dit is een sector die midden in de nationale en internationale samenleving staat. De Nederlandse tuinbouwsector is een van de meest innovatieve sectoren van onze economie en wordt onder deskundigen zelfs wereldwijd geroemd vanwege dat innovatieve vermogen. De sector blijft zich vernieuwen op veel verschillende manieren: nieuwe variëteiten in teelt, in techniek, automatisering en in marketingconcepten. Niet alleen de "p" van "profit", maar ook de "p" van "planet" en "people" staat bij de sector hoog op de prioriteitenlijstjes. Daar ben ik trots op en daar zou Nederland ook best wat trotser op mogen zijn.

De sector speelt met zijn innovatieagenda in op mondiale problemen, zoals energie en water. Hierbij denk ik aan het verder ontwikkelen van de kas als energiebron, gesloten kassystemen en de levering van elektriciteit aan het net door tuinders. Innovatie is het meest succesvol wanneer bedrijven, overheid en onderzoekswereld de koppen bij elkaar steken en effectief en via korte lijnen samenwerken. Dat is precies wat er in de tuinbouwsector gebeurt.

Van de zijde van de overheid wil ik deze toekomstgerichte sector, die streeft naar duurzame, innovatieve ontwikkeling, ondersteunen. Dat doe ik onder andere met investerings-, kennis- en ontwikkelingssubsidies, alsook met bijvoorbeeld het Technologisch Topinstituut (TTI) Groene genetica.

Ik kom nu te spreken over de toekomst van de veehouderij. Ook dit is een innovatieve sector die volgens hoge internationale normen produceert. Meer dan welke andere sector dan ook heeft de veehouderij te maken met maatschappelijke discussies over onderwerpen zoals schaalvergroting, milieu, wereldvoedselvraagstuk, landschappelijke inpasbaarheid en dierenwelzijn. Dat is terecht. Ik beoordeel dat ook als positief. De veehouderij produceert voedsel en gaat over levende wezen. Mijn ambitie is dat de veehouderij in Nederland zich binnen 15 jaar ontwikkelt tot een in alle opzichten duurzame veehouderij met een breed draagvlak in de samenleving. Dan bedoel ik een veehouderij die produceert met respect voor mens, dier en milieu, waar ook ter wereld. Die visie vraagt niet om een trendbreuk, maar eerder om een duurzaamheidssprong. De afgelopen jaren heeft de sector immers al grote stappen in de goede richting gezet.

De vraag is hoe ik dat ga doen, hoe ik die ambitie ga waarmaken. Ik ga boeren geen blauwdruk opleggen van hoe de toekomst er moet uitzien. Een duurzame veehouderij heeft wat mij betreft diverse gezichten. Ondernemers bepalen binnen de maatschappelijke randvoorwaarden hoe zijn hun bedrijven willen ontwikkelen en welke positie zij kiezen op de markt en in de maatschappij. Ik wil dan ook ruimte bieden aan de veehouderij om duurzaam te ondernemen en te innoveren. Dat is niet vrijblijvend. Dat vraagt om concrete initiatieven van het bedrijfsleven zelf. De invulling hiervan zal door middel van samenspel en dialoog tussen de ondernemers, de ketenpartijen, de retail, de maatschappelijke organisaties en de overheid tot stand moeten komen. Ik heb daarbij tot en met 2011 zes speerpunten.

Het eerste speerpunt betreft de markt, innovatie en ondernemerschap. Ik ondersteun vernieuwende ontwikkelingen. Internationaal zet ik in op een toekomstbestendig Gemeenschappelijk Landbouwbeleid. Ik agendeer de non-tradeconcerns, zoals dierenwelzijn, ook in het kader van de Wereldhandelsorganisatie. Niet alleen de feitelijke lasten, maar ook de lasten waar mensen tegen oplopen en die zij ervaren en beleven, gaan drastisch omlaag. Het tweede speerpunt is de ontwikkeling van integraal duurzame stallen. Ik wil daar de komende jaren fors op inzetten. Dat is belangrijk om te komen tot de gewenste duurzaamheidssprong. Nu het in de veehouderij iets beter gaat, zie je dat ook daar de innovatieagenda hoger op de prioriteitenlijst komt te staan. Dat biedt kansen voor integraal duurzame stalconcepten. Het derde speerpunt betreft de verbetering van dierenwelzijn en diergezondheid. De nota Dierenwelzijn en de nationale agenda diergezondheid bieden hiervoor de kaders. Het vierde speerpunt is de maatschappelijke inpassing. De veehouderijsector heeft een grote eigen verantwoordelijkheid om zichtbaar en maatschappelijk verantwoord te produceren. Een open communicatie en dialoog met burgers en samenleving zijn daarbij belangrijk. Een open en transparante verbinding tussen sector en samenleving wordt wat mij betreft de norm. Mensen moeten ook de voedselproductie in hun eigen streek weer letterlijk kunnen zien en beleven. Het vijfde speerpunt betreft de energie, het klimaat en het milieu. Op veel thema's liggen hier harde afspraken. Daarnaast wordt een tijdpad opgesteld om de sector op termijn om te bouwen tot een producent van duurzame energie. Ook de voer- en mestkringloop op Noordwest-Europees niveau moet duurzamer en meer gesloten worden. Het zesde speerpunt is verantwoord consumeren. De komende jaren zullen als gevolg van een veranderende marktvraag, nationaal en internationaal, nieuwe productieconcepten en vleesproducten, de zogenaamde tussensegmenten, worden ontwikkeld en in de markt gezet. Een belangrijke rol en verantwoordelijkheid zie ik weggelegd voor de retail en de consument, waarover wij al eerder spraken. Toen ging het om de kloof tussen de burger en zijn of haar gedrag als consument. Initiatieven die op dat punt worden genomen, zal ik stimuleren. Ik verwacht dat het voedingspatroon in Noordwest-Europa langzaam zal verschuiven naar het meer gebruiken van plantaardige eiwitten en verse, dierlijke kwaliteitsproducten uit de regio. Dat zeg ik niet omdat ik in een grote bol kijk, maar op basis van wat onderzoekers en trendwatchers zien. Naast prijs worden kwaliteit en smaak onderscheidende elementen, en maatschappelijke claims, zoals duurzaamheid en dierenwelzijn. Voor diervriendelijk geproduceerd vlees wil ik het vergroten van een stevig marktaandeel stimuleren. Om die doelstellingen te bereiken – ik heb al gezegd dat ik niet de minister van dirigeren ben – zal ik alle partijen uitnodigen om te komen tot een convenant, gericht op een algehele verduurzaming van de veehouderij binnen vijftien jaar. Alleen met een gezamenlijk pakket van maatregelen kunnen wij die ambitie waarmaken. Ik ben dan ook blij dat op de initiatieven die daartoe al genomen worden ook heel positief wordt gereageerd.

Mevrouw Van Velzen en mevrouw Thieme hebben gevraagd naar de maatschappelijke kosten-batenanalyse intensieve veehouderij en naar mijn vervolgstappen op dat punt. Ik heb de Kamer daarover afgelopen maandag een brief gestuurd, die ik betitel als een fasebrief, helaas nog niet als een uitkomstenbrief. De eerste fase van het onderzoek is nagenoeg afgerond. Die fase richtte zich op consultatie van de betrokken partijen, zoals milieu- en dierenwelzijnsorganisaties, overheden, financiële instellingen en ketenpartijen, inclusief primaire producenten. Via die consultatie worden feiten en opvattingen verzameld over de aspecten die in het uiteindelijke model een rol dienen te spelen. Parallel aan die consultatie wordt een modelstructuur ontwikkeld voor de beschrijving van de maatschappelijke kosten en baten van de productie van varkens- en kippenvlees in Nederland.

De tweede fase van het onderzoek loopt van oktober 2007 tot en met februari 2008. In die fase zal het model, waar mogelijk en wenselijk, ook worden gekwantificeerd. Bovendien zal de toestand in Nederland worden beschreven volgens drie scenario's, die op dit moment grofweg kunnen worden omschreven als autonome ontwikkeling, kleinschalige semibiologische veehouderij en grootschalige veehouderij.

Met die drie scenario's wordt onder meer beoogd de verschillen tussen lopend beleid en twee alternatieve benaderingen die in het maatschappelijke debat actueel zijn scherper in beeld te brengen. Ook de effecten van de scenario's in het buitenland zullen worden gespecificeerd. Dit klinkt ietwat procedureel. Ik kan ook niet vooruitlopen op de vervolgstappen. Ik zal de Kamer hierover tegen die tijd informeren.

Mevrouw Thieme heeft mijn reactie gevraagd op de steun van veel mensen voor de actie Stop Fout Vlees, het burgerinitiatief. Dat initiatief ligt nu bij uw Kamer voor ter besluitvorming. Procedureel is het dan ook niet juist als ik nu inga op dit voorstel van Milieudefensie en Jongeren Milieu Actief. Ik vind het respectvol, maar ook een kwestie van rol- en taakverdeling dat uw Kamer dit eerst afrondt. Ik vermoed, verwacht en hoop dat ik dan nog uitgebreid met uw Kamer hierover van gedachten mag wisselen.

De heer Atsma heeft gevraagd naar de luchtwassers.

Mevrouw Thieme (PvdD):

Het wordt nu toch wel wat helderder voor mij dat de minister inderdaad de initiatieven in de markt wil afwachten als het gaat om dierenwelzijn en dat zij elk stapje vooruit toejuicht. Is het dan wel verantwoord om financiële middelen zonder effect en prestatie-indicatoren neer te zetten? Als de minister het alleen maar overlaat aan wat er in de maatschappij gebeurt, wat zij graag wil stimuleren met hier en daar geld en onderzoek, vraag ik mij af hoe wij de door haar gehuldigde termen, zoals meetbaar en merkbaar, hierop kunnen toepassen. In eerste termijn heb ik gevraagd of de minister vóór de bespreking van de nota Dierenwelzijn kan komen tot een nadere specificatie van deze financiële middelen, met daarbij de effect- en prestatie-indicatoren.

Minister Verburg:

Ik kom later nog te spreken over dierenwelzijn. Ik kan nog wel iets zeggen over de budgetten. Als het gaat om prestatie-indicatoren moet ik mevrouw Thieme zeggen dat zij die niet van mij mag verwachten omdat ik een nota aanlever, waarover uw Kamer heeft besloten dat wij die in januari zullen bespreken. Op basis van die gedachtewisseling zal ik de nota en de inzet daarvan ook omzetten in activiteiten. Het lijkt mij terecht dat wij op dat moment over prestatie-indicatoren spreken. Dit is wat ik wil. Vervolgens moet dat een vertaalslag krijgen naar een uitwerking met een prijskaartje.

Mevrouw Thieme (PvdD):

Het past dus in uw beleid dat wij na de bespreking van de nota Dierenwelzijn een overzicht krijgen van de effect- en prestatie-indicatoren?

Minister Verburg:

Wat wij willen, staat in de nota Dierenwelzijn. Er komt een behandeling, waarna deelplannen zullen worden opgesteld. Het kan niet allemaal in één uitwerkingsplan. Daar horen de initiatieven, resultaten en budgetten bij.

Mevrouw Snijder-Hazelhoff (VVD):

Wij gaan op termijn duurzamer worden. De minister schetst langs welke lijnen dat gebeuren. Wij hopen dat de uitwerking goed zal zijn en dat zij zal lopen langs de lijnen van de convenanten. De minister spreekt van een duurzaamheidssprong. Hoe moet ik deze in de Nederlandse land- en tuinbouw afzetten tegen de verdere gang van zaken in Europa? De minister weet dat wij eraan hechten dat wij in de pas lopen.

Minister Verburg:

Jazeker. Gisteren hebben verschillende sprekers een toespeling gemaakt op mijn hobby hardlopen. Je kunt ervoor kiezen om in die Europese pas voorop te willen lopen of ergens aan het staartje te willen hangen. Ik wil ook daar ambitieus zijn. Ik wil ook Europees stappen voorwaarts zetten richting verduurzaming. Het is volstrekt gerechtvaardigd, gelet op de klimaatverandering en de uitdagingen waarvoor wij in Nederland staan. Wij moeten toe naar alternatieve energie, naar energiebesparing, enz. Dat past allemaal in die duurzaamheidsagenda. Duurzaam kan ook uitermate kosteneffectief zijn. Meestal is duurzaamheid ook geweldig innoverend. Het is een uitermate creatief proces. Dus: ook Europees heb ik ambities.

Mevrouw Snijder-Hazelhoff (VVD):

Ambitie is prima, maar de minister weet dat wij eraan hechten dat wij niet te ver vooroplopen. Ambitie is goed, maar mooi in de pas!

Mevrouw Van Gent (GroenLinks):

De minister maakt bij het hardlopen mooie tijden. Ik had gisteren eerst willen zeggen: hardlopers zijn doodlopers. Ik besloot echter om te kiezen voor een positieve insteek. Ik ben blij dat de minister het positief opneemt. Zij spreekt van verantwoord consumeren, zij noemt tussensegmenten in de markt, zij zegt dat duurzaamheid en dierenwelzijn steeds belangrijker worden. Ook voor de gezondheid van de mens is het van belang om minder vlees te eten. De minister is nog niet te porren voor een voorlichtingscampagne, maar is zij er als minister van Voedselkwaliteit voor te porren om met de minister van VWS in overleg te treden over de manier waarop dit belangrijke element onder het volk kan worden verspreid?

Minister Verburg:

Ik ben voortdurend in overleg met mijn collega van VWS. Voor de gezondheid van oude en jonge mensen is het belangrijk om in te zetten op preventie. Volgend voorjaar zullen wij gezamenlijk met een plan over voedsel komen. De naam van dat plan ben ik op dit moment even vergeten. Daarin zal worden ingegaan op gezond gedrag, gezond bewegen en snelle marathontijden. Wij zullen aangeven op welke wijze wij dat denken te bereiken.

Mevrouw Van Gent (GroenLinks):

Ik wijs op de gisteren bekendgemaakte resultaten van een onderzoek: minder vlees eten draagt bij aan de gezondheid van mensen.

Minister Verburg:

Dat zijn zeker elementen die meewegen. Ook minder vet en minder zout eten zal aan de orde komen. Mevrouw Van Gent wil een overheidscampagne op dit punt. Die toezegging kan ik niet doen. Wel zullen al deze elementen worden meegewogen. Het gaat om gezond voedsel, gezond leven, bewegen en wat mij betreft ook genieten.

Mevrouw Van Velzen (SP):

Het lijkt wel alsof het lapje vlees in dit gebouw heilig is. Wij weten van roken dat het een grote kans geeft dat je er kanker van krijgt. Wij plakken er stickers op met teksten als "het veroudert uw huid" en "het beschadigt uw ongeboren baby en uw sperma". Nu hebben wij het over een lapje vlees waaraan negatieve gezondheidsaspecten zitten, en nu wilt u niet eens een campagne toezeggen. Maar goed, dat laat ik voor uw rekening. Het zegt heel veel over u.

Wel ben ik heel erg blij met uw toezegging als het gaat om het doorberekenen van externe kosten van de bio-industrie. Ik ben ook blij dat u daarvoor stappen en tijdslimieten aangeeft. U geeft terecht aan dat u nog niets kunt zeggen over de vervolgstappen omdat u een en ander nog aan het onderzoeken bent. Mijn vraag is wel of u kunt bevestigen dat bij de uitvoering van het kabinetsbeleid op dit punt als basis zal dienen het principe dat de vervuiler betaalt. Als er kosten gemaakt worden door een maatschappij die terugberekend kunnen worden naar de vervuiler, vraag ik u de bereidheid uit te spreken het principe dat de vervuiler betaalt, toe te passen.

Minister Verburg:

Ik heb mevrouw Van Velzen al eerder hierover gehoord, evenals ander leden van deze Kamer. Ik ga niet vooruitlopen op de kosten daarvan. Het principe zoals mevrouw Van Velzen dat omschrijft, herken ik niet. Ik vind haar benadering ook heel bijzonder, maar die is voor haar rekening. Ik heb het proces reeds geschetst. Wij laten een analyse van de maatschappelijke kosten en baten nooit zomaar voor niets maken. Natuurlijk wordt dat gevolgd door een kabinetsopvatting. Meestal wordt op grond daarvan een aantal te nemen stappen gepresenteerd.

Mevrouw Van Velzen (SP):

Wat een curieuze draai. De enige reden waarom dit onderzocht wordt, is toch om het principe de vervuiler betaalt, toe te gaan passen? Waarom zou u het anders onderzoeken? U heeft mijn verzoek om te onderzoeken wat de externe kosten van de bio-industrie zijn, dat ik inmiddels al vier jaar aan het herhalen ben en waarvan minister Veerman kleine stukjes heeft toegezegd, inmiddels verbreed naar de externe kosten en baten. Kijk, voor de baten betalen wij natuurlijk gewoon. Daar komt een product uit en dat willen mensen en daar willen ze voor betalen. En als ze dat product niet willen, valt het niet te vermarkten. Dus die batenkant behoeft u van mij niet zo te onderzoeken. Het gaat om de kosten die wij als maatschappij op ons nemen en die niet betaald worden door de bio-industrie. Het is een verborgen subsidie. Ik vraag aan u om dat te onderzoeken.

Minister Verburg:

Mevrouw Van Velzen vraagt naar de bekende weg. Ik vervolg dan ook mijn beantwoording.

Mevrouw Van Velzen (SP):

Dat vind ik te gemakkelijk. U praat ook altijd over de bekende weg. Ik heb een vraag waarop ik graag een antwoord krijgt.

Minister Verburg:

Ik heb gezegd over die analyse wat ik heb gezegd. Ze wordt ingezet en ik heb een en ander gespecificeerd. Ik heb modellen aangegeven. Zodra er verdere stappen worden genomen, zal ik de Kamer daarover informeren. Dat lijkt mij zo transparant en helder als het maar kan zijn.

De heer Waalkens (PvdA):

De minister was, dacht ik, bezig om ook iets te zeggen over innovaties. Zij noemde het Topinstituut Groene Genetica.

De voorzitter:

De minister komt nog te spreken over een aantal onderwerpen die met de toekomst van de veehouderij te maken hebben. Daarna komen aan de orde diergezondheid, dierenwelzijn, kennis, innovatie, groene brandstof, visserij, platteland en stad, vitaal platteland, landschap, natuurlijke omgeving, voedsel en voedsel en consument. Door het inzicht dat ik u nu verschaf in de onderwerpen die nog aan de orde komen, kunt u uw vraag wellicht op een later moment stellen.

De heer Waalkens (PvdA):

Dat zou kunnen, maar de minister had het in haar bijdrage over het Topinstituut Groene Genetica. Dat leek mij een goed moment om mijn interruptie te plaatsen over de enorme winst die wij kunnen behalen met genetische modificatie en het ter beschikking stellen van middelen voor het resistent maken van aardappelen. Daarbij is de keerzijde overigens de co-existentie. In mijn bijdrage heb ik gevraagd of de minister bereid is een wettelijke regeling te maken voor de aansprakelijkheid. Het convenant komt niet van de grond. De afspraken tussen partners stagneren. Ik zou de minister willen vragen om de regie zelf in handen te nemen op dit punt.

Minister Verburg:

Ik heb schriftelijk op deze vragen geantwoord. Wellicht kunt u daarnaar kijken en in tweede termijn daarop terugkomen.

De heer Atsma heeft gevraagd of het bedrag voor de nieuwe regeling voor luchtwassers voldoende is en of pluimveebedrijven ook voor deze regeling in aanmerking komen. Ik heb in de schriftelijke voorbereiding al aangegeven dat in deze kabinetsperiode in de regeling LNV-subsidies 15 mln. beschikbaar is voor het stimuleren van gecombineerde luchtwassystemen. Daarnaast heb ik aangegeven dat ik volgend jaar een subsidieplafond zal opnemen van 8,25 mln. Ik ben van plan om dit openstellingsbesluit zo laat mogelijk in het jaar te leggen, waardoor de kans zo groot mogelijk is dat ook gecombineerde luchtwassystemen voor de pluimveehouderij die nog in ontwikkeling zijn, daarvoor in aanmerking komen. Of het beschikbare bedrag van 15 mln. voldoende is, kan ik uiteraard nog niet zeggen. De omvang van de problematiek van fijnstof in de landbouw is nog niet precies bekend. Ik houd er wel rekening mee dat de behoefte groter is dan het nu beschikbare budget.

De heer Atsma (CDA):

Ik ben blij met uw antwoord, omdat u, naar ik aanneem, als er veel vraag zal zijn een beroep kunt doen op de middelen die bij VROM liggen voor dit goede doel. Ik begrijp ook dat u met ons overtuigd bent van de meerwaarde van de luchtwassers voor het milieu, juist omdat het kabinet voornemens is om extra geld te blijven vrijmaken. Dit werd gisteren door een van de collega's ter discussie gesteld.

Minister Verburg:

Dat ben ik en dat is dit kabinet, anders zouden wij hiervoor geen subsidieregeling beschikbaar stellen.

De heer Van der Vlies heeft naar het Borgstellingsfonds-plus gevraagd. Ook heeft hij gevraagd naar de wijze van versterking van dit fonds en of ik bereid ben het fonds niet alleen te beperken tot de glastuinbouw, maar te verbreden naar de verduurzaming van de veehouderij. Ik kan hierop positief reageren, omdat ik vanuit het coalitieakkoord en de extra middelen jaarlijks 2 mln. ter beschikking stel voor extra borgstellingen voor investeringen in de land- en tuinbouwsector. Ik wil daarmee een extra impuls geven aan de ondersteuning van agrarische bedrijven die met hun investeringen vooroplopen op het terrein van duurzaamheid, transitie en innovatie. In april 2006 is de Kamer geïnformeerd over de inzet van de Integrale meetlat duurzame veehouderij ten behoeve van het Borgstellingsfonds-plus voor de veehouderij. Nu deze in 2007 tot stand is gekomen, streef ik ernaar om het Borgstellingsfonds-plus voor de veehouderij zo spoedig mogelijk in 2008 operationeel te hebben.

De heer Van der Vlies, de heer Cramer en de heer Atsma hebben gesproken over de jonge boeren. De heer Van der Vlies noemde het een signaal dat er bij de jongeboerenregeling misschien een tekort aan budget is, gelet op het aantal aanvragen. Hij vraagt mij de toezegging die mijn voorganger op dit punt deed, te herhalen, namelijk dat er wordt bijgeplust als er onvoldoende subsidie is. Ik heb hiervan een taxatie en een verwachting. De verwachting is dat dit jaar het voor de openstelling in 2007 gereserveerde budget, dat bij de vorige begrotingsbehandeling is opgehoogd van 3 mln. naar 8 mln., volledig zal worden benut. Ook het budget van ongeveer 1,5 mln. dat door de provincies voor deze maatregel is gereserveerd, is opgegaan. Het gaat in zijn totaliteit om ongeveer 10 mln. Er zullen naar schatting 50 aanvragen moeten worden afgewezen. Om die jonge boeren toch een mogelijkheid te bieden, wil ik dezelfde werkwijze als mijn voorganger hanteren. Hij heeft toen toegezegd, dat wordt nu uitgevoerd, dat deze jonge boeren in 2008, als zij opnieuw een aanvraag indienen en aan de voorwaarden voldoen, bij voorrang in aanmerking zullen komen.

De heer Van der Vlies (SGP):

Uiteraard ben ik dankbaar voor wat de minister daarover meedeelt. Maar het is de helft van wat ik vraag. Degenen die dit jaar nul op het rekest krijgen – het geld is namelijk besteed – worden doorgeschoven naar volgend jaar. Als zij dan opnieuw een aanvraag indienen, wordt die met voorrang behandeld. Dat is mooi, want dat geeft perspectief. Het gaat echter ook om het totale volume van het geld, want daar zit toch ook een probleem. Aan het eind van volgend jaar schuiven namelijk weer anderen door naar het jaar daarop. Dat schiet niet op. Minister Veerman heeft indertijd toegezegd dat als het nodig en gerechtvaardigd is gezien de aanvragen en de kwaliteit daarvan, hij er wat bij zou plussen. Dat heeft hij uiteraard, transparant als hij was, in de Kamer verantwoord. Dat vraag ik de minister ook te doen.

Minister Verburg:

Ik hanteer diezelfde transparantie.

De heer Cramer heeft gevraagd wat ik nog meer onderneem om de bedrijfsovername voor jonge boeren te bevorderen. Ik noem een aantal acties die nu al gericht zijn op jonge boeren en die bedrijfsovername stimuleren. Fiscaal is er een aantal voorzieningen, zoals de doorschuifmogelijkheid van stille reserves, de starterskop op de zelfstandigenaftrek, de willekeurige afschrijving in de jaren dat de startersaftrek wordt genoten en een vrijstelling van overdrachtsbelasting. Dat is dus een mooi pakket. Verder is in het Borgstellingsfonds voor de landbouw een faciliteit voor jonge startende landbouwers opgenomen, een lagere garantieprovisie en een hoger bedrag waarover men een borgstelling kan krijgen. Bovendien geef ik steun aan het bevorderen van een bewuste keuze door jongeren die in de landbouw werkzaam zijn en aan het maken van ondernemingsplannen door jonge agrariërs die een bedrijf willen starten. Op dit moment geef ik ook steun aan een project van het Nederlands agrarisch jongerencontact met de titel "Bewuste keuze voor ondernemerschap op het platteland". Daarnaast zien wij dat het groene onderwijs in toenemende mate mogelijkheden biedt om vorming gericht op de landbouw te volgen.

Een aantal woordvoerders heeft gesproken over de biologische landbouw. Ik ben positief over de kansen voor de biologische sector. Dit mede gezien de aantrekkende vraag. De twee voorgaande convenanten met de sector en maatschappelijke organisaties hebben een goede basis gelegd. Ik constateer dat er draagvlak is, en draagkracht, bij de betrokken organisaties om te werken aan een verdere, marktgerichte groei. Eind dit jaar zal ik met een nieuwe nota over biologische landbouw komen, waarin ik niet alleen mijn ambities, maar ook de aanpak voor de komende beleidsperiode zal verwoorden. In die nota ga ik ook in op de aanbodkrapte en op de vraag hoe de overheid, ketenpartijen en andere betrokkenen kunnen bijdragen aan een marktgerichte groei van het aanbod.

De heer Cramer (ChristenUnie):

Ik heb in mijn bijdrage gevraagd om bij die omschakeling ook rekening te houden met het feit dat de ondernemers een steuntje in de rug nodig hebben. Ik vraag de minister of zij bereid is om dat onderdeel op te nemen in de nota die zij aan het eind van het jaar zal presenteren.

Minister Verburg:

Daar is eerder al mee geopereerd. Dat vraagt dus om een herintroductie. Ik verwijs de heer Cramer naar de schriftelijke antwoorden op dat punt. Wij hebben daarmee geëxperimenteerd. Om een aantal redenen – die staan in de schriftelijke antwoorden – is besloten om dat niet te doen. Ik ben ook niet van plan om dat in het overleg met de ketenpartners te introduceren. Zij zien daar ook geen aanleiding voor. Het levert namelijk – onbedoelde – negatieve effecten op.

De heer Cramer (ChristenUnie):

Ik ben uiteraard bekend met de antwoorden die de minister heeft gegeven. Ik vind echter dat zij voorbij gaat aan de argumenten die in het rapport van Wageningen gehanteerd worden en die wijzen op een aantal problemen die zich wel degelijk voordoen bij een omschakeling. Ik kan wel billijken dat de minister zegt dat zij meent dat het niet gelijk nodig is, maar wij hebben ook gesproken met de biologische ondernemers en dan hoor je dat het antwoord eigenlijk nogal dubbel is. Aan de ene kant spreekt de minister over een steuntje in de rug en zegt zij dat de vraag gestimuleerd moet worden. Aan de andere kant zijn de bezwaren te horen dat de omschakeling een moeilijke en dure periode inhoudt. Ik constateer dat, naast het prijsopdrijvende effect, het overnemen van gronden heel duur is. Vandaar mijn dringende vraag aan de minister om te onderzoeken of een financiële maatregel mogelijk is. Dat mag een beperktere maatregel zijn, bedoeld als smeerolie voor het overgangsproces. De doelstelling van 10% moeten wij immers halen.

Minister Verburg:

Ik zeg de heer Cramer toe, aandacht te besteden aan de toenemende vraag en het toenemende aanbod. Daarbij horen de mogelijkheden voor omschakeling. Ik ga niet zeggen hoe het er precies uit zal zien. De aandacht voor dit punt is echter terecht. Die komt dan ook terug in de nota die de Kamer dit najaar ontvangt.

Mevrouw Van Velzen (SP):

Ik weet niet met welke ketenpartners de minister overlegt. Ik spreek net als de heer Cramer met de organisaties en de betrokken boeren. Ik hoor dan dat men niet per se een overschakelingsregeling wil, maar dat een hectarepremie goed zou vallen. De minister zegt voor beide opties niet te gaan. Een overschakelingspremie, als subtiele versie van een hectarepremie, is dan een goed idee. Dat betekent een financieel steuntje in de rug in de eerste twee jaar van productie. Dat is immers een moeilijke fase. Ik vind dat de minister zo'n premie moet toezeggen. Ik weet dat de minister nieuw is op dit dossier. Mogelijk weet zij niet dat de overschakelingsregeling, de RSBP, niet goed werkte omdat die steeds stopgezet werd. Er was onduidelijkheid over het voortbestaan van de premie. De boeren durfden daarop niet te gokken. Ook waren de procedures lang en bleek uitbetaling lastig. Het is echter mogelijk om met een kleine steun in de rug van de boeren de productie te stimuleren. Is de minister bereid, daarvoor middelen uit te trekken?

Minister Verburg:

Mevrouw Van Velzen sorteert voor op de nota. Dat is een stap te ver. Ik heb in de begroting budget hiervoor uitgetrokken. Ik zeg aan mevrouw Van Velzen toe dat in de nota aandacht wordt besteed aan de mogelijke hindernissen in het omschakelingstraject.

Mevrouw Van Velzen (SP):

Wij bevinden ons in een lastig parket. Bij het vaststellen van de begroting moeten de middelen aangewezen worden voor uitvoering van de nota. Ik ga er sowieso van uit dat de minister aandacht besteed aan de omschakeling. De vraag is echter welke richting daarbij wordt gekozen. Ik pleit voor beperkte financiële steun voor vergroting van de productie. De minister heeft ook ambitie. Welke middelen zet zij in om de productie te stimuleren?

Minister Verburg:

Mevrouw Van Velzen gaat een stap te ver. Ik ben met de ketenpartners in gesprek. Ik ben daar optimistisch over. Ik hoop met die ketenpartners in de komende maanden een intentieverklaring te tekenen, uitmondend in convenanten. Ik zeg toe met voorstellen te komen. Mevrouw Van Velzen mag erop rekenen dat die voorstellen fatsoenlijk gedekt worden, voor de kosten voor rekening van de overheid komen.

De heer Atsma vraagt, bijgevallen door de heer Graus en mevrouw Snijder, naar compensatie voor bemestingvrije zones. Ik kom daarop terug bij de behandeling van de amendementen.

Koe in de wei is een punt van aandacht bij veel Kamerleden. De motie van de heer Atsma uit het jaar 2004 over het stimuleren van weidegang heeft invulling gekregen via het praktijkproject Koe en wei. Het uitvoeringswerk voor dit project loopt dit jaar af. Het communicatiedeel loopt door tot het volgende voorjaar. Daarna stimuleer ik in dit kader kavelruil.

Mevrouw Thieme vraagt of ik richtlijnen wil opstellen voor de weidegang. De overheidsrol van faciliteren en stimuleren past in mijn visie goed bij het stimuleren van weidegang. Hierbij past geen wet- en regelgeving met een geweldige controle en handhavingslast. Juist het samenspel tussen de sector, de maatschappelijke organisaties en de retail is van groot belang. De concrete invulling van de concepten weidegang en weidemelk moet in mijn ogen het resultaat zijn van het debat tussen de sector en maatschappelijke organisaties en niet van een blauwdruk of een definitie mijnerzijds. Verder verwijs ik mevrouw Thieme naar de twee brieven die ik heb geschreven in reactie op Kamervragen ter zake.

Voorzitter. Klimaat en Energie. Onder anderen mevrouw Van Velzen en de heer Cramer hebben gesproken over het klimaatbeleid voor de land- en tuinbouw. Het werkprogramma bij Schoon en Zuinig, getiteld Nieuwe energie voor het klimaat, is de komende jaren leidend voor de aanpak door het ministerie van de broeikasgasreductie, energiebesparing en duurzame energie. Het kabinet ondertekent in dit kader vanavond met het betrokken brede bedrijfsleven een duurzaamheidsverklaring. Volgens mij is dat met het oog op deze begroting speciaal voor vanavond gepland. Daarnaast worden per sector convenanten opgesteld.

De primaire agrarische sectoren en de voedsel- en genotmiddelenindustrie zijn belangrijke spelers bij de energiebesparing en de broeikasgasreductie. In het werkprogramma staan doelstellingen voor de land- en tuinbouw geformuleerd. Voor de glastuinbouw is het doel een vermindering van de CO2-uitstoot met 1 tot 2 megaton in 2020. De heer Cramer noemde de glastuinbouw een sterke speler in het proces om de CO2-uitstoot te reduceren. Ik ben dat van harte met hem eens.

De heer Cramer vroeg mij of de initiatieven van de tuinbouwsector hierdoor meer kans krijgen. De tuinbouwsector komt al met heel veel energie-initiatieven. Zo heeft men de ambitie om in 2020 energieneutraal te telen. Verder streeft men ernaar om in 2020 de CO2-uitstoot met minimaal 30% te reduceren. Dat is ambitieus, maar tekent ook de sector. In het kader van Schoon en Zuinig krijgt de sector extra kansen voor deze en andere energie-initiatieven. Verder steun ik de energie-innovatie in de glastuinbouw.

Voor de niet-CO2-broeikasgassen, onder meer methaan en lachgas, is het de ambitie om de totale uitstoot te verminderen met 8 tot 10 megaton in 2020. Om die ambitie te realiseren zal ook de land- en tuinbouwsector een bijdrage moeten leveren. Op basis van de overeenkomst die vanavond wordt getekend met de werkgeversorganisaties, waaronder LTO, kom ik met aparte uitwerkingen, voorzien van instrumentaria en meetmomenten.

Mevrouw Snijder, de heer Cramer en de heer Atsma vroegen mij of ik met de minister van Economische Zaken overleg over mogelijkheden om de kleinschalige energieopwekking voldoende ruimte op het net te geven en belemmeringen voor teruglevering aan het net op te heffen. Daarover heb ik recentelijk met minister Van der Hoeven gesproken. Het is verder niet alleen gisteren in de Kamer aan de orde geweest, maar ook bij de behandeling van het programma Schoon en Zuinig en bij de begrotingsbehandeling van het ministerie van EZ.

Minister Van der Hoeven heeft toegezegd dat zij voor het eind van het jaar in kaart zal brengen welke problemen er zijn en dat zij die problemen van een oplossingsvoorstel zal voorzien. Verder heeft zij toegezegd om een voorstel te doen voor de teruglevering en voor het met voorrang terugleveren van groene energie. Het loopt en heeft de nodige aandacht. De Kamer zal begrijpen dat ook ik dit traject met grote aandacht volg.

De heer Cramer (ChristenUnie):

De sector ervaart wel degelijk belemmeringen bij de teruglevering. In de discussie over de nieuwe kolencentrales merkte men dan ook op dat er nu al niet genoeg capaciteit is voor kleinschalige teruglevering. Mijn opmerkingen hierover waren dan ook als ondersteuning van het beleid van de minister bedoeld, want dit biedt meer kansen dan een nieuwe kolencentrale.

Minister Verburg:

Ik ken de problemen goed.

De heer Atsma (CDA):

Ik heb speciale aandacht gevraagd voor de problemen rond de digistaat. In de schriftelijke beantwoording hebt u hier al iets over gezegd, maar wanneer gaat u dit probleem nu oplossen? Wanneer kunnen wij dit buitengewoon kostbare en voor iedereen nuttige restproduct effectief gaan verwerken?

Minister Verburg:

Ik ken het vraagstuk. Ik herken de ambitie en deel die zelfs. Het punt is dat dat niet in onze besluitvormingsmacht ligt. Dat is een zaak van Europa. Ik trek er hard aan, maar er moet groen licht komen van de Europese Commissie.

Mevrouw Snijder-Hazelhoff (VVD):

Gaat de minister er hard aan trekken, of zal zij ervoor zorgen dat het lukt?

Minister Verburg:

Mevrouw Snijder mag het zeggen: voorop lopen, in de pas lopen of wat dan ook.

De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.

Minister Verburg:

Ik kom op het punt van de diergezondheid. Verandering van de focus is bepalend voor het diergezondheidsbeleid. Eerder stond het virus centraal, maar ik zie steeds meer dat het dier centraal komt te staan. In de Nationale Agenda Diergezondheid is het diergezondheidsbeleid voor de periode 2007-2015 uitgeschreven: de visie, de koers en de actiepunten op hoofdlijnen. Die agenda is op 12 oktober jongstleden ook naar de Kamer gestuurd. In de planperiode van de Nationale Agenda Diergezondheid moet een aantal strategische doelen worden gerealiseerd, namelijk: verbreding van de diergezondheidszorg – niet alleen commercieel gehouden dieren, maar ook gezelschapsdieren, paarden en hobbydieren – verbreding naar algemene gezondheid naast bestrijding van zeer besmettelijke dierziekten zoals klassieke varkenspest en mond- en klauwzeer, meer maatwerk door het leveren van een gedifferentieerde aanpak voor bijvoorbeeld hobbydierhouders, meer aandacht voor preventie van dierziekten en het voorkomen van insleep en verspreiding van dierziekten. Volgens mij is dat nog een zeer onderschat probleem in onze samenleving, niet alleen voor dieren, maar ook voor mensen. Verder noem ik goede huisvesting, verhoging van de weerstand van de dieren, meer gebruik maken van risicoanalyses in het diergezondheidsbeleid, het met elkaar verenigen van de Europese harmonisatie van de financiering van diergezondheid en het doorbelasten van de kosten van de bestrijding van dierziekten aan de houders.

De nationale agenda is een agenda van ons allen en moet leiden tot versterking van de samenwerking. De overheid wil samen met de agrarische sector en maatschappelijke organisaties aan de slag. Bij de uitvoering van de acties uit de Nationale Agenda Diergezondheid doe ik in eerste instantie een beroep op maatschappelijke partijen en de sector. De diergezondheidszorg behoort tot de eigen verantwoordelijkheid van de dierhouder. Dierhouders moeten dan ook hun verantwoordelijkheid kunnen, durven en willen nemen. Daarnaast is goede samenwerking met het bedrijfsleven, maatschappelijke organisaties en de overheid van essentieel belang. Ik zie voor LNV veeleer een agenderende of stimulerende rol dan een regulerende rol.

De Nationale Agenda Diergezondheid biedt een structurele aanpak om mens en dier te beschermen tegen dierziekten, zoals mevrouw Thieme vroeg. Er is gesteld dat reconstructie wel een dure oplossing is om dierziekten tegen te gaan. Varkenspest was weliswaar de aanleiding, maar reconstructie is mede op verzoek van de Tweede Kamer verbreed naar herstructurering van het landelijk gebied van de oorspronkelijke reconstructieprovincies. Het belang van reconstructie voor het voorkomen van ernstige uitbraken van dierziekten is sterk verminderd nu wij de mogelijkheid hebben om varkens in te enten.

De heer Waalkens wil destructiekosten graag koppelen aan de registratie van het dier. Ook mevrouw Snijder heeft een opmerking gemaakt over de destructiekosten. In antwoord op schriftelijke vragen ter voorbereiding van deze begrotingsbehandeling ben ik hier ook al op ingegaan. Het LNV-beleid is erop gericht de overheidsbijdrage af te bouwen en kostendekkende tarieven te hanteren. De begroting voorziet tot en met 2009 in een overheidsbijdrage. Over wat daarna gaat gebeuren, beraad ik mij nog. Ik zal de suggestie van de heer Waalkens meewegen.

De heer Atsma (CDA):

Met betrekking tot het punt van de destructie wijs ik de minister op de motie die een jaar en twee weken geleden is aangenomen door de Tweede Kamer. Die motie is met grote meerderheid aangenomen en daarin wordt uitgesproken dat de tarieven tot 2011 op het huidige niveau zouden moeten blijven. Ik geef de minister de motie straks graag. Ik wil haar toch even herinneren aan de gewoonte die wij hier hebben – en alle collega's hechten daaraan – dat moties worden uitgevoerd.

Minister Verburg:

Ik geef aan dat ik daarvoor budget heb op mijn begroting voor 2009. Ik zal die motie bekijken.

Mevrouw Snijder-Hazelhoff (VVD):

Ik heb gisteren al gezegd dat wij ervan uitgaan dat die motie wordt uitgevoerd. De minister zegt dat zij tot 2009 budget heeft. Ik vind het volgende echter bijzonder vreemd. Zij heeft het over diergezondheid en de verantwoordelijkheid van de houder. Waar het om besmettelijke dierziektes gaat, is er echter ook wel degelijk een rol weggelegd voor de overheid. Wij vinden het in die zin heel vreemd dat de minister, vooruitlopend op allerlei eventuele veranderingen, alvast 10 mln. uit het diergezondheidsfonds haalt en in het destructiefonds stopt. Dit terwijl daar naar ons gevoel afspraken over zijn gemaakt. Wij vinden dat vreemd. Afspraak is afspraak. Die afspraken zijn ook gemaakt met de sector. Het is een vreemde zaak om nu zomaar 10 mln. door te sluizen.

Minister Verburg:

Ik begrijp niet waar mevrouw Snijder precies op doelt. Misschien is dit iets voor de tweede termijn. Ik heb haar dit niet horen inbrengen in haar eerste termijn.

Mevrouw Snijder-Hazelhoff (VVD):

Die vraag is al bij de vragenronde ingebracht en daar is geen goed antwoord op gekomen. U omzeilde het antwoord door te zeggen dat u dat budget gewoon nodig hebt. Wij vinden dat vreemd.

Minister Verburg:

Ik kom hier in tweede termijn op terug.

Mevrouw Thieme (PvdD):

Met betrekking tot het dierziektecrisisbeleid en met name de nazorgkosten heb ik in eerste termijn geconstateerd dat driekwart van het dierenwelzijnsbudget is uitgegeven aan het noodfonds en aan psychosociale hulp aan getroffen agrariërs. Niettegenstaande dat de nazorgkosten deels door de maatschappij kunnen worden opgehoest – dat sluit ik niet uit – lijkt het mij alleen maar redelijk dat wij van de minister vragen om dat soort kosten in te calculeren en daar een aparte post voor te maken, in plaats van die kosten te laten rusten op de post dierenwelzijn. Kan de minister mij de garantie geven dat de nazorgkosten bij een volgende uitbraak van een dierziekte niet zullen drukken op de post van het dierenwelzijn?

Minister Verburg:

Laat ik beginnen met hier de hartstochtelijke wens uit te spreken dat wij geen nieuwe dierziektecrisis krijgen in Nederland. Laat het onze gezamenlijke inzet zijn om dat koste wat het kost buiten de deur te houden, want het is een drama.

Wij hebben in augustus en begin september te maken gehad met mond- en klauwzeer in Engeland en hebben hier eerste preventieve maatregelen moeten nemen. Dat heeft gelukkig met steun van de Kamer en van het bedrijfsleven heel goed en effectief gewerkt. Daar ben ik zeer erkentelijk voor. Ik moet er niet aan denken dat zo'n crisis nog eens voorkomt.

Mevrouw Thieme komt terug op iets wat zich in 2001 heeft afgespeeld. Als zich een dierziektecrisis voordoet – ik hoop dat wij dat niet meer zullen meemaken; ik wens het niemand toe, het is verschrikkelijk voor de hele samenleving – dan moeten wij daar oplossingen voor zoeken en dan moeten wij aandacht hebben voor de dieren, maar ook voor wat de mensen daar omheen, de dierhouders, de eigenaren overkomt.

Ik ga hier in de Kamer geen garantie geven dat wij de nodige zorg, als de nood op enig moment hoog is en als wij begeleiding voor die mensen nodig hebben, niet hieruit financieren. Als de vraag is of ik van plan ben om psychosociale hulpverlening als gewoonte uit dat fonds te gaan betalen, dan zeg ik: nee, natuurlijk niet, maar ik neem geen voorschot op crisissituaties waarin je snel moet handelen en waarin je moet handelen in het belang van dieren en de mensen daar omheen. Dan kan de nood heel hoog oplopen. Zo'n crisis is een enorme aanslag op het psychisch incasseringsvermogen. Dan ga ik niet zeggen dat ik het vrijspelen van budget daarvoor coûte que coûte ga blokkeren. Wij hebben het geld toen weten te vinden, daar hebben wij toestemming voor gekregen van Europa. Ik wil wel toezeggen dat ik er geen gewoonte van ga maken, maar ik ga niet garanderen dat het niet een keer voorkomt.

Mevrouw Thieme (PvdD):

Voorzitter. Wij moeten rekening houden met wat er gaat komen. De Wereldvoedselorganisatie zegt niet voor niets dat het niet de vraag is óf er een nieuwe dierziektecrisis gaat komen, maar wanneer die gaat komen. Bij een begroting moet er mijns inziens rekening worden gehouden met dat soort onvoorziene uitgaven, zonder dat dit ten koste gaat van de gelabelde gelden voor het dierenwelzijn. Ik vraag niet aan de minister om de vergoeding van nazorgkosten achterwege te laten, want ik snap ook wel dat sociaalpsychologische hulp soms nodig kan zijn. Ik vraag de minister om in de begroting rekening te houden met een mogelijke toekomstige dierziektecrisis door er een speciale post voor te maken bij eventuele onvoorziene uitgaven. Je moet immers wel realistisch zijn. Op dit moment hebben wij geen dierziekte, maar het is zeer wel mogelijk dat er binnenkort weer één komt, zeker gezien het huidige beleid, maar dat is een mening van mijzelf.

Minister Verburg:

Voorzitter. Ik hoop hartstochtelijk dat mevrouw Thieme ongelijk heeft en ik onderstreep de woorden die ik daarover in eerste instantie heb gezegd. Ik zeg haar toe dat ik zal proberen om de budgetposten die ik heb, te benutten voor zaken waar zij voor bedoeld zijn. Dat zal mijn inzet zijn, maar een garantie dat het nooit zal gebeuren, kan en wil ik haar niet geven. Dat is mijn bestendige lijn.

De heer Waalkens (PvdA):

Ik ben blij met de toezegging van de minister dat zij het idee van die verwijderingsbijdrage wil meenemen in een herijking van het hele destructiebeleid en ook de financiering daarvan.

De minister sprak voorts over vaccinatie. Het ontwikkelen van vaccins vraagt van vaccinproducenten een grote inspanning die veel geld kost. Ik wil de minister vragen of zij zich wil inzetten om te komen tot afspraken tussen de Europese Commissie en Europese vaccinproducenten en of zij ook zelf het initiatief wil nemen, bijvoorbeeld op het terrein van blauwtong, om te bezien hoe er in samenspraak met de vaccinproducenten gekomen kan worden tot pilots en de doorontwikkeling van vaccins. Wij houden elkaar een beetje in de greep zo.

Minister Verburg:

Dat is een interessante opmerking van de heer Waalkens. Juist op het gebied van blauwtong ben ik uitermate proactief en loop ik in de Europese voorhoede. Dat gebeurt overigens met veel steun van de collega's. Er wordt enorm hard gewerkt aan de ontwikkeling van een vaccin. Daarvoor moeten drie trajecten tegelijk worden doorlopen. Het eerste is de ontwikkeling van een vaccin voor blauwtong type 8. Het is nog steeds de verwachting dat dit er eind van dit jaar zal kunnen zijn. Het volgende traject is de erkenning. Dat behelst het uittesten en de erkenning van het vaccin op Europees niveau. Europees Commissaris Kyprianou heeft gezegd dat hij alles op alles zal zetten om dit traject voorspoedig te laten verlopen. Het derde en laatste traject is tweeërlei. Het betreft de vraag welke entingsstrategie wij gaan ontwikkelingen. Daarvoor is nog wel het een en ander nodig. Wordt het een vrijwillige of een verplichte enting? Wie gaat de kosten betalen? Vervolgens is de kwestie, of in een aantal Noord-Europese landen voldoende vaccin ter beschikking kan komen in de korte tijd tot komend voorjaar. Er komen ook nog eens steeds meer landen bij, zoals Denemarken en het Verenigd Koninkrijk.

Ik zeg toe dat wij het traject met betrekking tot blauwtong actief zullen blijven stimuleren. De nood in onze schapensector is groot. Ik heb daarvoor veel gevoel. Ik ben op een dergelijk bedrijf geweest. Het is een drama als je schapen, en eventueel ook nog je runderen, dit overkomt. Wij blijven in de voorhoede van Europa. Daarna analyseren wij hoe het is gelopen en wat het betekent voor andere, bekende en onbekende, dierziekten. Op die manier denk ik in eind in de richting van de heer Waalkens te kunnen komen. Wij zullen dit alles bovendien meewegen bij de ontwikkeling van de diergezondheidskalender op Europees niveau.

De heer Waalkens (PvdA):

De vaccinproducenten willen de research en ontwikkeling zelf wel doen. Het probleem ligt bij het in productie nemen ervan. Er moet een soort masterplan liggen ten gerieve van de producenten. Zij moeten straks niet een hele kast vol hebben met het vaccin, maar dit ook kunnen produceren. Als dat niet het geval is, stoppen zij met de research. Ik bespeur enige aarzeling bij de vaccinproducenten. Zij zijn bereid de research en ontwikkeling zelf te doen, maar verlangen wel de zekerheid dat zij straks ook zullen kunnen overgaan tot het ontwikkelen en leveren ervan.

Minister Verburg:

Ik begrijp de zorg van de heer Waalkens. Om deze reden zetten wij op de drie genoemde trajecten in. Bijna elke maand staat dit punt op de agenda van de Landbouwraad. De urgentie is groot. Het is cruciaal dat op Europees niveau wordt geopereerd. Wij hebben er niets aan als er straks bijvoorbeeld drie soorten medicijnen komen en een totaal versnipperd beeld ontstaat waardoor je nog geen coherente aanpak en een effectieve bestrijding van blauwtong krijgt.

Dierenwelzijn is een onderwerp waarover in de samenleving veel wordt gesproken.

De heer Atsma (CDA):

Ik veronderstel dat de minister nu het hoofdstukje diergezondheid heeft afgehandeld. Ik had echter nog de vraag gesteld waarom de post voor preventie wordt verlaagd van 3 ton naar 2,5 ton terwijl de post voor handhaving substantieel wordt verhoogd van 7 ton naar 2 mln. De verlaging betreft weliswaar een klein bedrag, maar het gaat mij om het signaal dat ervan uitgaat. Ik heb gisteren gezegd dat voorkomen beter is dan genezen. Ik acht dit een vreemd signaal. In haar beantwoording zegt de minister dat dit niet aan de orde is, maar volgens onze stukken is er wel degelijk sprake van een verlaging. Ik meen dat dit dezelfde stukken moeten zijn als die de minister hanteert.

Minister Verburg:

De heer Atsma noemt zelf de bedragen. Over de agenda diergezondheid inclusief de begroting hebben wij een uitermate zorgvuldig traject doorlopen met de hele sector. De budgetten passen bij de agenda. Het betreft een verschil van € 50.000. Het gaat daarbij niet om een signaal, maar om de vormgeving. Hoe spreek je met elkaar de verantwoordelijkheidsverdeling af? Het is niet nieuw dat de eerste verantwoordelijkheid voor preventie ten aanzien van diergezondheid bij de houder zelf ligt. En als wij dan op een ander punt iets extra's doen, gebeurt dat op basis van draagvlak, afspraken en accenten die wij leggen. Dat gebeurt met steun van de gehele sector.

De heer Atsma (CDA):

Maar het bedrag voor preventie verlagen, hoe weinig ook, is een heel raar signaal en dat kun je aan niemand uitleggen. Wij hebben iedereen steeds opgeroepen om vooral meer te investeren in preventieve maatregelen. Het gaat mij niet om de hoogte van het bedrag, maar om het signaal. Dat het bedrag voor handhaving van enkele tonnen naar ruim 1 mln. meer gaat, is geen enkel probleem, maar zorg er dan wel voor dat aan de preventieve kant meer geïnvesteerd wordt en meer wordt gedaan. Dat zal er alleen maar toe leiden dat wij minder kwijt zullen zijn aan handhaving. Ik vind het een vreemde, omgekeerde redenering en eigenlijk amendering waardig. Maar dat moet toch niet nodig zijn?

Minister Verburg:

In januari 2008 zullen wij hier spreken over dierenwelzijn en diergezondheid. Het budget voor volgend jaar is begroot en dat blijft staan. Als in de slag naar de uitvoering het een accent anders komt te liggen, zullen wij dat zien. Ik geef nogmaals aan dat er een goede onderbouwing is en dat de sector wil samenwerken.

De discussie over dierenwelzijn gaat onder meer over het transport van dieren over lange afstand, over de vraag of wilde dieren nog in circussen mogen optreden, maar ook over de vraag of het eten van vlees vandaag nog wel moreel verantwoord is. Een groeiend deel van de samenleving heeft aandacht voor de omgang van mensen met dieren. Dat is ook de reden waarom in het coalitieakkoord is afgesproken dat er een nota Dierenwelzijn zou komen. Ik heb die de Kamer recent toegestuurd. Wij mensen bepalen in hoge mate de leefomstandigheden van dieren en daarmee ook de kwaliteit van het leven van dieren. Dat schept verplichtingen. De primaire verantwoordelijkheid voor dierenwelzijn ligt bij de houder van het dier. De houder en de sectoren spreek ik dan ook in eerste instantie aan. Daarnaast hebben de andere partijen in de keten en maatschappelijke organisaties een belangrijke en verantwoordelijke rol. In dat licht hecht ik grote waarde aan instrumenten als convenanten, certificeringssystemen en dat soort zaken. Maar ik leg daar niet alles neer; ook de overheid heeft een taak. Daar waar partijen het niet alleen kunnen, kan de overheid de helpende hand bieden, bijvoorbeeld met voorlichting, onderzoek en financiële ondersteuning bij nieuwe stalontwerpen.

Het verbeteren van dierenwelzijn is een belangrijk agendapunt in Europa. Wij blijven niet zomaar in de Europese pas lopen, wij willen in Europa een voorhoederol spelen. Dat doen wij door het agenderen van een aantal zaken.

Naast de houder van het dier, de maatschappelijke organisatie, de ketenpartij en de overheid, is de burger als consument de vijfde partij die een belangrijke sleutel in handen heeft om te komen tot verbetering van het dierenwelzijn. Gekoppeld aan gerichte campagnes moet het bewustzijn en het verantwoordelijkheidsgevoel bij burgers meer gecombineerd worden. Het verbeteren van dierenwelzijn kan niemand alleen, ook de overheid niet. Het is dan ook belangrijk om de komende jaren de handen uit de mouwen te steken en ineen te slaan, opdat gezamenlijk het dierenwelzijn verbeterd kan worden.

Mevrouw Van Gent heeft gevraagd wat de doelen zijn waarop ik in 2010 kan worden afgerekend, mede in relatie tot de beschikbare financiën. De doelen van mijn beleid staan duidelijk weergegeven in de nota. Daarin is ook een financiële paragraaf opgenomen. De voor 2008 en latere jaren gereserveerde bedragen zijn naar mijn mening voldoende om de ambities in de nota te realiseren. Jaarlijks zal ik de Kamer informeren over de realisatie en de voortgang.

Een aantal leden, onder wie de heer Cramer en mevrouw Van Velzen, hebben gesproken over de uitvoering van de motie inzake een verbod op de verrijkte kooi in de legpluimveehouderij. De heer Cramer verzoekt mij om invoering van de Kleingruppenhaltung, bij voorkeur per 2009, conform het beleid van Duitsland. Daarbij verzoekt hij om een verbod op de verrijkte kooi pas per 2018 in te voeren, gelet op de economische afschrijvingstermijn van al geplaatste verrijkte kooien. Ik vind het onverkort uitvoeren van de motie over het verbod op de verrijkte kooi in de legpluimveehouderij zeer ingrijpend, vanwege de grote economische en sociale gevolgen voor de sector. Een dergelijke maatregel is in de ogen van het kabinet niet proportioneel. Een deel van de sector zal uit Nederland verdwijnen naar andere Europese landen, waar de verrijkte kooi wel is toegestaan. Het dierenwelzijn zoals ons dat voor ogen staat, is hiermee dan ook niet gediend.

Ik respecteer de wens van een Kamermeerderheid om te komen tot een meer welzijnsvriendelijke huisvestingsvorm voor legpluimvee. Ik zie het Duitse systeem van de Kleingruppenhaltung als een mogelijk alternatief. Ik wil de komende periode, tot het debat over de nota in januari, benutten om de mogelijkheden te onderzoeken. Ik vind het daarbij van belang dat het alternatief op een draagvlak in de sector kan rekenen.

De heer Van der Ham en mevrouw Thieme willen versneld stoppen met onverdoofd castreren. Zij vinden wachten tot 2015 te lang. In Nederland is er een groot draagvlak om te stoppen met castreren. Wanneer en hoe wij in Nederland volledig kunnen stoppen, is afhankelijk van de vraag van welke methode wij kunnen garanderen dat het vlees vrij is van berengeur en belangrijke handelspartners als Duitsland vlees van ongecastreerde beren gaan accepteren. Ik bemoei mij intensief met dit proces. Het verminderen van berengeur door middel van fokkerij en detectie aan de slachtlijn is een methode die om tijd vraagt. De snelheid wordt bepaald door de techniek en niet door de wil om sneller of langzamer te gaan. Ik wacht niet, maar stimuleer dat de juiste oplossing voor het probleem wordt gevonden.

De heer Waalkens vraagt om openbaarmaking van de resultaten van de inspectie door de VWA bij diertransporten. Hij verwijst naar eerdere pilots rondom openbaarmaking van de VWA-controleresultaten naar HACCP in slachthuizen, residuen van bestrijdingsmiddelen en vetzuren. Ik vind dat een creatief idee, waar ik naar wil kijken. De resultaten van de reeds uitgevoerde pilots openbaarmaking zal ik daarbij betrekken. Daar valt immers veel van te leren. Bij deze pilot stond de zorgvuldigheid van de juridische procedures, de bruikbaarheid, de begrijpelijkheid en de toegankelijkheid van de gegevens centraal. In een eerdere gedachtewisseling tussen mevrouw Van Velzen en mij is al gebleken hoe belangrijk de toegankelijkheid van gegevens is. Ik wil deze aspecten ook betrekken bij het verzoek van de heer Waalkens. Ik ga bekijken welke controleresultaten bij diertransporten zich lenen voor openbaarmaking. Begin 2008 zal ik de Kamer informeren. De collega van VWS en ik sturen de brief over de resultaten van de evaluatie van de reeds uitgevoerde pilots binnenkort naar de Kamer.

Mevrouw Van Velzen heeft gevraagd naar de uitvoering van de motie waarin de regering wordt verzocht de mogelijkheden te onderzoeken om een etikettering op te stellen over de herkomst van eieren die in producten zijn verwerkt. Ik heb daar schriftelijk op geantwoord.

Mevrouw Thieme stelt dat het afgelopen moet zijn met het onverdoofd slachten op grond van religieuze overwegingen. Vrijheid van godsdienst is een grondrecht dat ik respecteer. De mogelijkheid om dieren op grond van godsdienst niet te bedwelmen alvorens ze te doden valt onder deze vrijheid. Binnen de joodse en de islamitische gemeenschap bestaat nog steeds behoefte om op grond van de godsdienst dieren onverdoofd te doden. Wel zet ik mij in om binnen de joodse en islamitische groeperingen de bereidheid te verkrijgen om vlees van bedwelmd ritueel geslachte dieren te accepteren. Ik overleg hierover met vertegenwoordigers van beide groeperingen.

Mevrouw Van Velzen vindt dat het fokken van dieren voor bont moet worden verboden en heeft gevraagd waarom ik niet wacht op de behandeling van het initiatiefwetsvoorstel ter zake, maar nu al het signaal afgeef aan de sector dat deze rustig kan doorgaan met de uitbreiding. Dat signaal aan de sector heb ik juist niet afgegeven. Het kabinet heeft er in een nota Dierenwelzijn voor gekozen de Kamer te respecteren en het initiatiefwetsvoorstel en de behandeling daarvan af te wachten en over dit punt nog geen uitspraak te doen. In de nota Dierenwelzijn wordt daarover niet gesproken.

Mevrouw Van Velzen heeft ook gevraagd naar welzijnsregels voor schapen, geiten, konijnen, kalkoenen en eenden. Voor deze diersoorten zijn de artikelen 36 en 37 van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren, over respectievelijk mishandeling en verwaarlozing, en het Besluit welzijn productiedieren van toepassing.

Mevrouw Thieme heeft gevraagd naar een eigen artikel over dierenwelzijn op de LNV-begroting. Daarop zal ik terugkomen bij de behandeling van de amendementen.

Mevrouw Van Velzen heeft gevraagd naar de uitvoering van de motie over de heffing op proefdiergebruik. De primaire verantwoordelijkheid voor proefdieren ligt bij minister Klink van VWS. Ik meen dat dit vorig jaar ook is gezegd. Vorig jaar heb ik die motie dan ook aan hem overgedragen. Ik stel voor om indirectheid te voorkomen en om deze motie bij de behandeling van de VWS-begroting aan de orde te stellen.

Mevrouw Van Velzen (SP):

Ik ben blij met het signaal dat de minister heeft afgegeven aan de nertsenfokkerlij in Nederland. In de nota Dierenwelzijn is sprake van verbetering op het vlak van dierenwelzijnseisen die de minister in Europa gaat bepleiten. Dat is iets totaal anders dan het voorstel dat ter tafel ligt. Ik ben blij dat zij dit hier heeft rechtgezet.

Minister Verburg:

In de nota wordt niet gesproken over nertsen.

Mevrouw Van Velzen (SP):

Ik zal dat nog eens nalezen. Ik vrees dat ik een conceptnota heb ontvangen. Ik heb het daarin wel degelijk gelezen. Het was een versie die op een vrijdagmiddag na de ministerraad is rondgestuurd. Laat het misverstand hier niet langer bestaan. Ik ben blij met het signaal dat de minister heeft gegeven. Laten wij het daarbij laten.

Het mag toch duidelijk zijn dat de Kamer met de motie over verrijkte kooien in de pluimveehouderij in meerderheid heeft uitgesproken dat er een verbod dient te komen op de verrijkte kooien. De minister heeft daaraan nu een interpretatie gegeven over het verbeteren van het dierenwelzijn. Dat is absoluut niet wat in de motie staat. De minister heeft die motie uit te voeren. Zij heeft de Duitse Kleingruppenhaltung genoemd, maar ik wijs haar op het onderzoek dat zij heeft laten uitvoeren door het Landbouw Economisch Instituut. Dat concludeert: De Duitse Kleingruppenhaltung is in de praktijk voor een groot deel vergelijkbaar met grote verrijkte kooien, waardoor grote verschillen in welzijnsniveau voor de hennen niet te verwachten zijn.

Dus als de minister het dierenwelzijn wil verbeteren, is dit helemaal geen optie. Ik houd haar voor om de motie die door de Kamer is aangenomen uit te voeren.

Minister Verburg:

Het kabinet heeft op basis van de doorrekening door het LEI gemeend deze motie op dit moment en op korte termijn niet te moeten uitvoeren. Zo heb ik het ook geformuleerd in de nota Dierenwelzijn. Wij zullen hierover in januari 2008 uitvoerig spreken. Ik heb in de nota de bedragen genoemd. Het LEI heeft gezegd dat onmiddellijke invoering een opbrengstderving voor de sector zou betekenen van 40 mln. per jaar, een lagere toegevoegde waarde voor de legpluimveeketen van 28 mln. per jaar, een eenmalige vermogensschade van 12 mln. en een verlies aan werkgelegenheid van 850 arbeidsplaatsen. Ik denk dat wij dergelijke zaken heel zorgvuldig moeten wegen. Dat heeft het kabinet gedaan. Dat is de reden dat het in de nota Dierenwelzijn heeft geschreven dat een verbod op de verrijkte kooi op korte termijn niet in de rede ligt.

Mevrouw Van Velzen (SP):

Moties die door de Kamer zijn aangenomen, moeten gewoon worden uitgevoerd. Zo simpel is het. Met de minister zeg ik: "niet meer, maar beter". De verrijkte kooi was geen verbetering, maar een stagnatie in het verbeteren van dierenwelzijn. De Duitse Kleingruppenhaltung is evenmin een verbetering. Die betekent het vervangen van het ene kwaad door het andere. Dat is niet wat de Kamer wil. Moties dienen te worden uitgevoerd. Ik vraag om een toezegging.

Minister Verburg:

Gewoonlijk neemt de regering moties van de Tweede Kamer uitermate serieus. Dat is normaal, maar dat ontslaat het kabinet niet van de plicht tot het maken van een zorgvuldige afweging en van het in aanmerking nemen van het algemeen belang van de effecten van een motie. Zojuist heb ik de effecten van deze motie geschetst. Zij zijn niet misselijk: 850 arbeidsplaatsen en 80 mln. verlies per jaar. Dan ligt het toch niet in de rede om te zeggen: dat gaan wij onmiddellijk doen. Daarom zegt het kabinet dat dit niet op korte termijn kan.

Wat de Kleingruppenhaltung betreft wijs ik erop gereageerd te hebben op de inbreng van de heer Cramer daarover. Ik heb ook gezegd dat ik de tijd tot de behandeling van de nota Dierenwelzijn door de Kamer wil benutten om na te gaan wat de eigenschappen van de Kleingruppenhaltung zijn.

Mevrouw Thieme (PvdD):

Op pagina 21 van de nota Dierenwelzijn wordt het onderwerp nertsenfokkerij behandeld. Ik zit nu een jaar in de Kamer en ik heb begrepen dat moties moeten worden uitgevoerd. De minister zegt wel dat met de uitvoering van de motie over een verbod op de verrijkte kooi heel veel kosten gemoeid zijn. Echter, niet het LEI heeft het laatste woord, maar de Kamer. De Kamer heeft ook kennis kunnen nemen van het rapport en in eerste termijn heb ik geen van de partijen die de motie hebben ondersteund, horen zeggen dat zij afziet van de wens om te komen tot een verbod op de verrijkte kooi. De Kamer heeft dus kennisgenomen van de bezwaren en zij heeft het laatste woord. Dan is het nog steeds zo dat het kabinet de motie moet uitvoeren. Hierop krijg ik graag een reactie.

In uw nota staat dat in 2015 de onverdoofde castraties voorbij moeten zijn. Ik krijg nu echter een dubbel gevoel. Aan de ene kant zegt u graag te willen luisteren naar de sector en te willen doen waartoe hij bereid is. Aan de andere kant luistert u niet naar de sector. LTO Nederland en de Dierenbescherming hebben samen het rapport Meer beren op de weg opgesteld. Daarin staat dat in 2009 het onverdoofd castreren van biggen voorbij moet zijn. Ik begrijp dan niet waarom u niet naar de sector en de maatschappelijke organisaties luistert, maar gewoon zelf een termijn stelt en daarmee veel minder ambitieus bent dan de sector.

Minister Verburg:

Voorzitter. Ik meen dat mevrouw Thieme en ik samen met een vlaggetje staan te zwaaien als het onverdoofd castreren in 2009 voorbij is. Alles wat ik daaraan kan doen, zal ik doen langs de lijnen die ik heb geschetst, maar ik heb aangegeven dat de praktijk weerbarstig is. Ik heb gesproken over de detectie, de beergeur, de acceptatie van de Duitse consumenten enzovoorts. Echter, als een einde van het onverdoofd castreren in 2009 haalbaar is, zeg ik: hoera, fantastisch! Wij spreken af dat mevrouw Thieme en ik dan samen de wave beginnen.

Mevrouw Thieme (PvdD):

U hebt nog niet gereageerd op mijn opmerking dat de Kamer het laatste woord heeft. Vanwege de efficiëntie wijs ik ook nog op het volgende. Ik vind het vreemd dat u meent de deadline op 2015 te moeten stellen als het uw beleid is om de initiatieven van de sector te faciliteren en te stimuleren. Het heeft dan geen enkele zin om bij de termijn van de sector nog eens zes jaar op te tellen.

Minister Verburg:

Maar als wij onze doelstelling in 2009 realiseren, vind ik dat fantastisch. Ik wil die ook zoveel eerder als mogelijk bereiken. Ik geef alleen aan dat soms de praktijk weerbarstig is. Als LTO regelt dat het onverdoofd castreren in 2009 voorbij is, zeg ik: chapeau! Prima, hartstikke goed, mooi!

Wat het andere punt betreft, wil ik om tijd te besparen verwijzen naar mijn antwoord op hetzelfde verzoek van mevrouw Van Velzen. De regering gaat uiteraard uitermate serieus in op en om met moties, maar de maatschappelijke effecten en ook de sociaaleconomische effecten zijn in dit verband niet gering. Denk aan het effect op de arbeidsmarkt, maar ook aan de budgettaire effecten. Die effecten zijn voor het kabinet reden om te zeggen: wij zien op korte termijn een verbod op de verrijkte kooien niet zitten.

De heer Graus (PVV):

Ik vond het heel mooie woorden: het houden van dieren schept verplichtingen. U hebt die woorden vaker gebruikt. Maar waarom doet de Nederlandse regering als houder van alle wilde en/of beschermde dieren niets aan een adequate (nood)opvang daarvan?

Minister Verburg:

Wij zullen het daar niet over eens worden. Gemeenten hebben een belangrijke taak als het gaat om kadavers in de vrije ruimte. Over dierenambulances: ik ben net in Kennemerland geweest, waar een voortreffelijke organisatie is opgezet met veel draagvlak in de eigen omgeving, en met goede afspraken met de gemeenten. Verder verwijs ik naar de schriftelijke beantwoording. Ik heb met minister Ter Horst gesproken over 112 en zij heeft toegezegd dat dit zal worden meegewogen. Het is mogelijk om 112 te benutten als alarmnummer, ook voor zaken die dieren aangaan.

De heer Graus (PVV):

Ik vind dat u druk moet uitoefenen op de gemeenten dat zij die verplichting nakomen.

Wat ritueel slachten betreft, bent u er toch niet voor dat dieren door middel van een neksnede om het leven worden gebracht? Dat kunt u toch niet toelaten als minister van dit fatsoenlijke land? Dadelijk komen hier Koreanen nog hun honden ophangen!

Minister Verburg:

Hierover moet behoedzaam en respectvol worden gedebatteerd. Wij hebben het hier immers over de vrijheid van godsdienst, een grondrecht. Ik heb gezegd dat dit past binnen de religieuze opvattingen. Ik ben met beide genoemde godsdiensten in overleg om te bekijken, hoe wij daarin verandering kunnen aanbrengen.

De heer Cramer (ChristenUnie):

In mijn bijdrage heb ik over de Kleingruppenhaltung duidelijk gemaakt dat de ChristenUnie graag een stap verder wil zetten, maar oog heeft voor de bezwaren van de minister. Ik heb haar niet horen zeggen dat zij het niet eens is met de strekking van de motie, zij heeft vooral gesproken over de economische gevolgen. Heb ik haar goed begrepen dat zij de Kleingruppenhaltung ziet als een tussenvorm, op weg naar een volledige transitie naar het op diervriendelijker wijze houden van pluimvee?

Minister Verburg:

Zo heb ik dat niet gezegd. In de nota Dierenwelzijn heb ik geschetst waarom, en dat heb ik hier nog eens geadstrueerd. Op korte termijn verbieden kan niet, maar op termijn wel, bijvoorbeeld per 2018. Als pluimveehouders nu nadenken over nieuwbouw, zullen zij rekening houden met de maatschappelijke discussie op dat punt.

De heer Cramer (ChristenUnie):

Ik realiseer mij dat mijn tekstuitleg wat romantischer was dan wat u in de nota Dierenwelzijn hebt opgeschreven, maar wij verstaan elkaar goed. Het is een transitiebeweging, een stap om te komen tot. De ultieme stap om dat helemaal los te laten zou tot grote schade leiden.

Minister Verburg:

Ja, dat is het verhaal.

De heer Waalkens (PvdA):

Ik kom terug op het onbedwelmd slachten, halal en koosjer. Ik heb het daarbij niet over grondrechten, want die staan wat de Partij van de Arbeid betreft niet ter discussie. Maar in de nota Dierenwelzijn is een onderzoek aangekondigd naar slachtmethodes. Ik zou daarin graag ook voor het onbedwelmd slachten een plek zien ingeruimd. In de certificering van halal en koosjer slachten is er, met name met halal slachten, het nodige mis. Er is een wildgroei aan certificeringbureaus die heel gemakkelijk het etiket halal opplakken. Vervolgens kunnen de slachters hun gang gaan. Is de minister bereid de onderzoeksopdracht aan de Kamer te sturen en deze twee zaken daarbij te betrekken?

Minister Verburg:

Ik weet niet of ik de heer Waalkens goed heb begrepen. Ik krijg graag van hem de informatie over de problemen met certificering. Dan laat ik dat onderzoeken. Dat moet transparant zijn. Daar moet onafhankelijk toezicht op zijn en er moet handhaving zijn. Dat vind ik van een andere orde dan het andere punt dat hij naar voren bracht. Ik heb moeite met zijn vraag over het onbedwelmd slachten. Wat is zijn motivatie daarachter?

De heer Waalkens (PvdA):

Er is veel onduidelijkheid over onbedwelmd slachten wanneer het gaat om de dierenwelzijnsaspecten. Er is onvoldoende deugdelijk onderzoek gedaan naar het onbedwelmd slachten. Het is gebaseerd op een aantal religieuze uitgangspunten. Het is enorm moeilijk gebleken om daar deugdelijk onderzoek naar te doen. Nu de minister toch een onderzoek gaat doen naar irreversibel bedwelmen, naar de slachttechnieken die daarbij worden gebruikt, zie ik graag dat zij daarbij de aspecten van het onbedwelmd slachten meeneemt. Dit even los van grondrechten en van andere discussies. Dan kunnen wij het hele spectrum overzien. Ik zal de minister de informatie over de certificering leveren. Er is namelijk veel onduidelijkheid over bij de gemeenschap die gerespecteerd wil worden in de wens om halal te eten.

Minister Verburg:

Ik zal in tweede termijn terugkomen op het verzoek om het onderzoek uit te breiden met onbedwelmd slachten.

Mevrouw Van Gent (GroenLinks):

Dit thema hebben wij veel vaker besproken. De GroenLinks-fractie is een voorstander van verdoofd ritueel slachten. Die mening wordt vrij breed in deze Kamer gedragen. Welke positie neemt de minister wat dit betreft in? Ik kan mij voorstellen dat zij daar een mening over heeft. Is zij het ermee eens dat wij toe moeten naar verdoofd ritueel slachten en dat wij af moeten van onverdoofd ritueel slachten?

Minister Verburg:

Ik ga in herhalingen vervallen. Ik heb het daar uitgebreid over gehad. Ik heb het gehad over de vrijheid van godsdienst en ik heb het gehad over het feit dat dit een grondrecht is. Een van de gebruiken daarbij, met name in de joodse en islamitische traditie, is het onverdoofd slachten. Dat behoort daarbij en dat respecteren wij in Nederland. Ik heb bovendien opgemerkt dat ik in overleg ben met beide gemeenschappen om de mogelijkheid van bedwelmd slachten bespreekbaar te maken.

Mevrouw Van Gent (GroenLinks):

Wij schieten hiermee geen millimeter op. Die discussie hebben wij hier eerder gevoerd. Daarbij is ook naar voren gekomen dat het in die tradities geen probleem is om bedwelmd slachten mogelijk te maken. Dus waar doen wij nu zo moeilijk over?

Minister Verburg:

Ik heb hierover gezegd wat ik hierover gezegd heb. Ik zet mijn overleg voort. De Kamer kent mijn uitgangspunt. Zodra ik op dit punt iets te melden heb, zal ik dat zeker doen. Ik sluit niet uit dat wij hier in januari tijdens het overleg over de nota Dierenwelzijn over zullen spreken.

Ik kom bij het kopje Kennis en innovatie. De combinatie van onderzoek, voorlichting en onderwijs en de samenwerking tussen de sector, maatschappelijke actoren en de overheid hebben bijgedragen aan de sterke positie van de agrarische sector. Ik zie innovatief ondernemerschap als een drijvende kracht achter duurzame ontwikkeling. Het startpunt wordt gevormd door de ideeën en ambities van het bedrijfsleven. Het zoekt oplossingen voor vraagstukken van duurzaamheid en leefomgeving. Het Rijk ondersteunt en stimuleert grensverleggende vernieuwingen via onder andere InnovatieNetwerk, TransForum en de EZ-regeling Kennisvouchers, die ook voor agro-ondernemers worden opengesteld. De nieuwe interdepartementale programmadirectie Kennis en Innovatie gaat het project Nederland Ondernemend Innovatieland uitvoeren. De komende periode wil ik de rol en positie van het groene onderwijs verder versterken. Het gaat daarbij zowel om het functioneren van het stelsel van groen onderwijs als om de rol van groene kennisonderwijsinstellingen bij kennisbenutting in de regio, onder andere via de Groene Kenniscoöperatie. Dat gaat bijvoorbeeld via de Regeling kennisverspreiding en innovatie groen onderwijs. LNV investeert sterk in een betere benutting van wetenschappelijke kennis. Innovatieve concepten en technieken dragen bij aan oplossingen voor maatschappelijke vraagstukken. Door kennisverspreiding ontstaan diverse lerende netwerken van onderzoekers, ondernemers en andere doelgroepen. Mevrouw Snijder heeft daarnaar gevraagd. Ik denk dan aan Bioconnect, over de biologische landbouw, aan Telen met toekomst, over open teelt door gewasbescherming en mineralenmanagement, aan Kennis op de akker, aan netwerken veehouderij en aan Ontwikkeling en beheer natuurkwaliteit, ook wel bekend onder OBN.

Initiatieven voor kenniscirculatie tussen ondernemers staan of vallen met commitment en draagvlak in die sectoren. Ik ondersteun initiatieven via subsidies voor praktijknetwerken en inzet van publieke kennisinstellingen. Kenmerkend voor de netwerken is de wisselwerking tussen wetenschappelijke kennis uit onderzoek en ervaringskennis uit de praktijk. Betrokkenheid van de ketenpartijen is dan ook essentieel. In dat opzicht ben ik het met de heer Van der Vlies eens, die aandacht vraagt voor de rol van de ketenpartijen in projecten, innovatieagenda's en netwerken.

In dit kader hebben verschillende leden, de heren Atsma, Waalkens, Cramer en Van der Vlies, gewezen op het belang van de melkveeacademie. In de financiering van de melkveeacademie voor 2008 is voorzien in samenwerking met het bedrijfsleven. Het succes van initiatieven zoals de melkveeacademie hangt af van het draagvlak in het bedrijfsleven zelf. Dat moet ook blijken uit financiële steun. Ik vind daarom dat de financiering van de melkveeacademie in de komende jaren in toenemende mate gedragen moet worden door het bedrijfsleven zelf. Dat betekent niet dat ik mijn handen er in financiële zin direct van aftrek, maar wel dat er binnen afzienbare tijd zicht moet zijn op een zelfstandig voortbestaan. Daarover wil ik met het bedrijfsleven afspraken maken.

Bij de verbreding naar andere sectoren wil ik rekening houden met initiatieven die daar, vaak met steun van LNV, reeds worden ontplooid. Het zonder meer kopiëren van het melkveeacademieprincipe, zonder rekening te houden met de andere omstandigheden en andere mogelijkheden, lijkt mij niet verstandig. Wel worden nieuwe initiatieven per initiatief bekeken.

De heer Atsma (CDA):

Het is goed om de productschappen in algemene zin te noemen. Zij hebben hierbij tot nu toe een heel positieve rol gespeeld en dat kunnen zij ook blijven doen.

Als vanuit de varkenshouderij, de pluimveesector of andere sectoren vergelijkbare initiatieven worden genomen die gedragen worden door de ketens, dan is de minister bereid hierop in positieve zin in te spelen, mocht dat nodig zijn. Het project van de melkveeacademie moet volgens de minister doorgaan. In samenspraak met het bedrijfsleven wil zij bekijken hoe dit kan worden georganiseerd. Ontstaat er een probleem, dan kloppen zij niet bij voorbaat bij de minister aan een dichte deur. Begrijp ik de woorden van de minister zo goed?

Minister Verburg:

Dat laatste betekent ook niet dat ik de deur wagenwijd openzet. Ik vind het een voortreffelijk initiatief. Het werkt goed. Het is terecht dat deze Kamer daar positief over is. Als dit een belangrijke bijdrage levert aan de ontwikkeling van ondernemerschap en als het op een groot draagvlak kan rekenen, dan meen ik dat LNV niet de neiging moet hebben om dat allemaal te subsidiëren. LNV kan het initiatief wel in de benen helpen. Dat doet het ministerie met een heleboel goede initiatieven. Als in andere sectoren soortgelijke initiatieven worden genomen die op zo'n breed draagvlak kunnen rekenen en die zulke aardige ontwikkelingen ondergaan, dan is LNV zeer bereid om daaraan een bijdrage te leveren in de vorm van inzet, ondersteuning, begeleiding en wellicht ook in de vorm van geld. Pas wel op: ik overleg met het bedrijfsleven om de verzelfstandiging van de melkveeacademie op enige termijn te realiseren.

De heer Atsma (CDA):

Tegen de minister zeg ik: pas op dat de academie goed draait in 2008 en dat het signaal uit de Kamer voor 2009 helder mag zijn geweest.

Mevrouw Snijder-Hazelhoff (VVD):

Ik heb gisteren gezegd dat de aanvliegroute voor het bedrijfsleven echt relevant is. Ik hoor dat de minister dat ook vindt. De melkveeacademie is als een heel klein initiatief begonnen. Daarnaast heb ik verwezen naar precisielandbouw, maar je zou ook kunnen denken aan initiatieven bij mestverwerking et cetera. Ik wil de aandacht vestigen op wat kleinere initiatieven die uit het bedrijfsleven zelf komen. De minister zou deze moeten waarderen en moeten bekijken of wij daar wat mee kunnen. Daar zijn helemaal geen grote bedragen mee gemoeid. Daar wil ik nogmaals de nadruk op leggen. Zo heb ik dat gisteren ook bedoeld.

Minister Verburg:

Mevrouw Snijder heeft er goed kijk op. Dat is helemaal wat ik doe: nieuwe initiatieven ondersteunen. Vaak zie je dan inderdaad dat uit een heel klein plantje iets prachtigs kan opbloeien, de kracht krijgt om zichzelf te ontplooien en in de markt of in het veld te zetten. Dat doe ik al en dat zal ik blijven doen, omdat ik vind dat de samenwerking met het bedrijfsleven, met een korte lijn met het departement en met het groene onderwijs, vaak met de universiteit Wageningen, prima mogelijkheden biedt. Dat is de kracht van ontwikkelingen op het gebied van innovatie en verduurzaming. Die voorhoedepositie hebben wij en die moeten wij versterken en vasthouden.

De wereldwijde ontwikkeling van de bio-based economy is een boeiende ontwikkeling, waarbij Nederland een belangrijke rol vervuld. Binnen de bio-based economy worden groene grondstoffen toegepast voor de vervaardiging van chemicaliën, materialen en producten voor energie en transportbrandstoffen. Ik heb de Kamer enkele weken geleden de kabinetsvisie op de bio-based economy in de energietransitie toegezonden, waarin het optimaal verwaarden en benutten van groene grondstoffen centraal staat. Hoe kunnen wij tegelijkertijd verschillende niet-voedselproducten uit dezelfde biomassa en/of reststroom uit de agrosector benutten? Om dat te realiseren zijn onderzoek, technologieontwikkeling en het bijeenbrengen van partijen nodig. In dit dossier trek ik samen op met mijn collega's van VROM, Economische Zaken en Verkeer en Waterstaat.

Het goede nieuws is dat er gelukkig al van alles gebeurt. Er is een nieuw innovatieprogramma om het midden- en kleinbedrijf te betrekken bij het oplossen van maatschappelijke problemen via innovatie. Een mooi voorbeeld vind ik het onderzoek van vier bedrijven naar bio-based producten, zoals bioplastic op basis van aardappelschillen of hars op basis van biologische grondstoffen in plaats van aardolie voor de neus van de Koploper-intercity van de Nederlandse Spoorwegen.

Ook internationaal speelt Nederland een vooraanstaande rol bij de ontwikkeling van technologie. De universiteit van Wageningen ontwikkelt met internationale consortia van bedrijven en andere kennisinstellingen onder andere processen voor de productie van waterstof, tweede generatie biobrandstoffen en chemicaliën uit biomassa. Deze onderzoeksprogramma's worden medegefinancierd door de Europese Unie. Bij de eerste generatie biobrandstoffen wordt voedsel als grondstof gebruikt. Voor de tweede en derde generatie wordt gezocht naar grondstoffen uit gewassen die niet voor menselijke consumptie worden geteeld of reststoffen, al dan niet uit de voedselproductie. Dit is een interessante en belangrijke ontwikkeling. De inzet van het kabinet is om het doorschakelen naar de tweede en derde generatie biobrandstoffen te bespoedigen en zo mogelijk te versnellen.

Een van de mogelijkheden binnen de bio-based economy is hergebruik van mest. Dat biedt de mogelijkheid om het mestdossier om te vormen van een hoofdpijndossier tot een succesdossier. Dat is een van mijn belangrijke ambities. Ik verwacht veel van de samenwerking met de sector, maar ook van de toepassing van het wetenschappelijk onderzoek dat wordt uitgevoerd door Wageningen Universiteit en Research Centrum.

De heer Atsma heeft in dit kader gevraagd of ik kan garanderen dat de geleverde elektriciteit uit biovergisters wordt afgenomen. Ik heb daar al op geantwoord dat dit de aandacht van de minister van Economische Zaken heeft. Ook zal dat mijn aandacht blijven houden.

Wanneer gesproken wordt over de bio-based economy vraagt ook het dilemma "productie voor de mond of voor de motor" grote aandacht. Een aantal leden heeft dit dilemma terecht aangehaald. Ik ben met de heer Van der Vlies van mening dat voedselvoorziening niet verdrongen mag worden door de ontwikkelingen op het gebied van hernieuwbare energie. Klimaatverandering vraagt echter wel om snelle actie op een breed terrein van activiteiten, waaronder transport. Inzet van bij voorkeur tweede generatie biobrandstoffen is mijns inziens dus gewenst, maar niet ten koste van de benodigde voedselproductie.

De heer Cramer (ChristenUnie):

Ik heb in eerste termijn gezegd dat wij eerst duurzaamheidscriteria zouden moeten hebben voordat wij kunnen beslissen of wij wel in deze mate de omschakeling aan kunnen. Ik onderschrijf uiteraard de doelstelling van het kabinet om tot een terugdringing te komen. Een deel daarvan kan uit de biobrandstoffen komen. Maar er is wel degelijk sprake van een spanningsveld. Het is niet alleen het verdringen van voedingsgewassen – de tweede generatie is immers een ander type gewas – maar het gaat ook om aanspraak op bijvoorbeeld landbouwareaal of om het kappen van bos. Wat de duurzaamheidscriteria betreft, is er dus wel degelijk een probleem als het gaat om het gebruik van die brandstof. Volgens mij moeten wij goed helder hebben hoe zich dat ontwikkelt voordat wij echt kunnen zeggen: nu gaan wij ook op deze schaal omzetten naar biobrandstoffen.

Minister Verburg:

De heer Cramer heeft volstrekt gelijk. Dat is ook de reden waarom in die nota maar ook in het kabinetsbeleid dat op grond van die nota wordt uitgewerkt, de aandacht voor duurzaamheid en effectiviteit van heel groot belang is. Ook daarin speelt de discussie naar aanleiding van de vraag of voor de mond of voor de motor wordt geproduceerd een rol. Hoe ligt dat en hoe ontwikkelt zich dat, niet alleen in Nederland en Europa maar ook in de overige delen van de wereld? Hoe doen wij dat op een zorgvuldige en verantwoorde manier? Die vragen hebben de volle aandacht. En dat moet ook!

Voorzitter. Ik kom te spreken over de visserij. Dat onderdeel uit mijn begroting is kortgeleden tijdens het wetgevingsoverleg uitgebreid aan de orde geweest. Ik heb er toen op gewezen dat mijn strategie voor de lange termijn voor het visserijcluster gericht is op de grote uitdaging om de sector om te bouwen tot een vernieuwende en duurzame sector. Daar werken het ministerie, de maatschappelijke partners en de visserijsector heel hard aan. Dat betekent dat wij daar in het kabinet en dus ook op de begroting voor 2008 substantieel geld voor vrijmaken langs de lijn van vernieuwing en verduurzaming. Daar zal dus ook een deel sanering bij horen. Zo werken wij aan een visserij die zich hopelijk op eenzelfde wijze gaat ontwikkelen als de tuinbouwsector gedurende de afgelopen vijftien jaar.

Voedsel is een prachtig onderwerp. Het is een van de basisbehoeften in het leven van mensen. Vroeger was voedselzekerheid de grootste uitdaging. Is er wel genoeg te eten? In te grote delen van de wereld is dat nog steeds een veel gestelde vraag. Extra inzet is nodig om onze internationale doelstellingen, verwoord in de millennium ontwikkelingsdoelen, op het gebied van armoedebestrijding te realiseren. En zo hebben wij ons internationaal verplicht om armoede, honger en ondervoeding met de helft terug te dringen in 2015. Duurzame landbouw en plattelandsontwikkeling zijn daarbij cruciaal. Groei in landbouwproductiviteit draagt aanzienlijk bij aan armoedebestrijding op het platteland. In veel ontwikkelingslanden fungeert de landbouw dan ook als motor voor sociaaleconomische ontwikkeling. Ik heb al gezegd dat mijn collega Koenders en ik samenwerken aan een nota op dat punt. De Kamer zal die nota binnenkort ontvangen.

Ook in ons deel van de wereld is er nog steeds aandacht voor voedsel, maar de aandacht is daar verschoven van voedselzekerheid naar voedselveiligheid en in toenemende mate ook naar voedselkwaliteit. Voedselveiligheid is voor mensen in ons land inmiddels ook een aanname, een gegeven. Als het in de winkel ligt, dan is het te vertrouwen. Zo denkt men erover. Dat is een schitterende prestatie van de voedselsector en van de overheid. Hoewel wij dat nu vanzelfsprekend vinden, vergt het dagelijks nog steeds veel inspanning om dat niveau vast te houden. Ik denk dat het goed is om dat vandaag hier nog eens te benadrukken. Dat is geen gegeven, dat is niet statisch, daar moet iedere dag hard en consciëntieus aan gewerkt worden.

De aandacht gaat nu steeds meer uit naar de zogenaamde nieuwe issues rond voedsel, zoals milieu, fair trade, gezondheid, dierenwelzijn, en dan hebben wij het over het element voedselkwaliteit. Er bestaan in de samenleving duidelijke en uitgesproken opvattingen ten aanzien van milieu, fair trade, gezondheid en dierenwelzijn. De grote vraag is hoe die inhoudelijk verschillende en soms zelfs tegengestelde maatschappelijke wensen vertaald kunnen worden in maatschappelijk gedrag. Ik ben er daarom van overtuigd dat in de aanpak om tot gewenst maatschappelijk gedrag te komen, het accent meer dan toe nu toe het geval is, gelegd moet worden bij de consument. Ik heb de Kamer al gezegd dat ik samen met de minister van VWS begin volgend jaar een nota over gezonde voeding zal uitbrengen. Daarin zullen wij onze ambities en plannen ontvouwen.

Een volgend hoofdstuk is platteland en stad. In mijn beleidsagenda ben ik bewust uitvoerig blijven stilstaan bij de relatie tussen platteland en stad én het belang van een groene omgeving voor mensen. Beide gaan mij zeer aan het hart.

Over het groen hebben wij deels al op 15 oktober tijdens het wetgevingsoverleg gesproken. Onder het motto "Geen prachtwijken zonder prachtgroen, geen sterke steden zonder vitaal platteland" is er mij veel aan gelegen om samen met de Kamer die band tussen platteland en stad te verstevigen. Platteland en natuur zijn er voor 16,5 miljoen Nederlanders, voor ons, voor ons welzijn, om te sporten en te spelen, om op adem te komen, om weer in contact te komen met de herkomst van voedsel. Groen is zelfs goed voor onze welvaart. Ik hoef de Kamer niet te vertellen dat wijken met groen aantrekkelijker zijn om in te wonen. Steden proberen met mooie, groene woonwijken hoger opgeleiden voor de stad te behouden of te werven. Bovendien zal de stedeling alleen goed voor het platteland, het landschap en de natuur zorgen als hij of zij zich daar ook op enigerlei wijze mee verbonden voelt.

Uit onderzoek blijkt dat vooral de bewoners van de Randstad minder tevreden zijn met het groen en de recreatiemogelijkheden in de buurt. De druk van mensen en verkeer is te groot, ofwel er is te weinig van. De steden zijn samen met de provincies medeverantwoordelijk voor een groen, open en kwalitatief hoogwaardige omgeving. Goede voorbeelden zijn er al. Zo maak ik samen met de grote steden en andere partners, zoals de ANWB, Jantje Beton en woningbouwcorporaties, afspraken in het programma Groen en de stad, met als doel te bevorderen dat steden en bijvoorbeeld woningcorporaties groen hoger op hun agenda zetten. Dan gaat het om groen om in te spelen, te sporten, om tot rust te komen of buurtbewoners te ontmoeten. Ook investeert het ministerie van LNV stevig in groen in en om de stad, simpelweg omdat mensen meer hebben aan groen dichtbij dan aan mooie natuur ver weg.

Ik steun vernieuwende initiatieven zoals dat van de Amsterdam School of Management. Via het project Stad zoekt boer daagt dit instituut gemeenten uit om na te denken wat ze met het ommeland kunnen doen en hoe ze de relatie kunnen versterken met voedsel, ondernemen en recreatie. Ik ga in op initiatieven als de wens van Amsterdam om tot een lokale voedselstrategie te komen. De Proeftuin van Amsterdam is een project waarin de lokale voedselketen in de regio van Amsterdam verduurzaamd wordt. Het bevorderen van gezonde, duurzame voeding, van gezonde eet- en leefgewoonten, vooral onder jongeren, vind ik belangrijk. Amsterdam, en in toenemende mate ook Rotterdam, Amersfoort en andere grote steden beginnen deze thema's handen en voeten te geven. Het gaat bij veel van die projecten om voedselkwaliteit, maar ook en vooral om de band tussen mens, platteland en natuur, dat is in één adem te noemen. Waar het gaat om de gevoelens van mensen voor hun omgeving, voor het landelijk gebied, gaat de liefde door de maag. Dat is een belangrijke liefde, want die liefde (lekker eten) is bepalend voor de manier waarop wij omgaan met onze natuur en onze omgeving. Die liefde is ook zeer bepalend voor ons welzijn en onze gezondheid. In de Agenda Vitaal Platteland en het beleidsprogramma van het kabinet wordt nadrukkelijk, en terecht, aandacht besteed aan de leefbaarheid, aan de sociale infrastructuur, de diensten en voorzieningen, en aan innovatief ondernemerschap op het platteland. Het Rijk kiest daarin bewust een faciliterende en stimulerende rol, onder meer via het financieel ondersteunen van inspirerende initiatieven, gericht op organisatie en financiering van diensten en voorzieningen, alsmede op het breder toegankelijk maken van de kennis en ervaringen die daarmee worden opgedaan.

De heer Atsma heeft zijn zorg geuit over verdwijnende voorzieningen in kleine plattelandskernen. Hij wil zoeken naar slimme manieren om nieuwe voorzieningen te creëren. Recente inzichten, onder andere van het Sociaal en Cultureel Planbureau, geven aan dat mensen op het platteland in het algemeen goed in staat zijn om het platteland vitaal te houden. De belangrijkste beleidsopgaven hebben te maken met de bereikbaarheid en de beschikbaarheid van voorzieningen en met de situatie van jeugd en ouderen op het platteland. Het Sociaal en Cultureel Planbureau heeft aandachtsgebieden aangeduid die ook door de heer Atsma en anderen zijn genoemd: het aanbod aan basisscholen, postkantoren, banken en pinautomaten, zorgvoorzieningen, bibliotheken en uitgaansgelegenheden. Ik wil in 2008 een beperkt aantal inspirerende voorbeeldprojecten ondersteunen die zijn gericht op het versterken van voorzieningen en vitalisering van het platteland. De projecten dragen bij aan de versterking van de sociale samenhang en de werkgelegenheid in het landelijk gebied. Hierin zal ik graag betrekken het voorstel van de heer Atsma, waarvoor dank. Ik ga er in ieder geval voor zorgen dat wij de kern van het probleem scherp in beeld krijgen en daarbij rekening houden met de wensen van de mensen zelf.

De Tweede Kamer heeft bij de algemene politieke beschouwingen via de motie-Van Geel, de coalitiemotie zoals ik deze maar noem, extra middelen vrijgemaakt voor leefbaarheid van de regio. Ik ben daarmee in mijn nopjes. De heer Waalkens heeft gevraagd hoe ik dat bedrag ga besteden. Hij heeft in dat verband ook de digitale ontsluiting van het platteland genoemd. Samen met de minister van Economische Zaken zal ik hierover binnenkort na overleg met het SCP en de provincies concrete voorstellen doen. Het is mijn ambitie om hier daadkracht en effectiviteit te benutten.

Het Nederlandse landschap wordt gewaardeerd om de ruimte, de openheid, de rust, het groen en de historische waarden. Het maakt deel uit van onze eigen identiteit als mens. Het vormt met de tulp en de molen misschien wel het krachtigste beeld van Nederland in het buitenland. En die twee andere symbolen maken vaak nog deel uit van het landschap. Het landschap heeft daarmee een belangrijke waarde voor ons land, ook in economische zin. Het landschap verdient dan ook bescherming. Die notie van urgentie deel ik met uw Kamer. Het Nederlandse landschap moet evenwel ook geen openluchtmuseum worden. Het zal altijd onderhevig zijn aan veranderingen, aan dynamiek. Dat is ook goed. Er zijn allerlei maatschappelijke initiatieven om ons landschap te behouden of mooier te maken. Ik juich dit streven toe. De overheid zal daarbij een aanjagende rol moeten spelen. Dat wil ik ook graag.

In onze overleggen en bij de algemene politieke beschouwingen is al een en ander gewisseld over het Deltaplan Nederland weer mooi. In het deltaplan wordt concreet voorgesteld Nederland mooier te maken door de aanleg en het duurzame beheer van groene randen langs een deel van de landbouwpercelen, door de aanleg van nieuwe wandel- en fietspaden en door te investeren in bestaande cultuurhistorische elementen. Enkele essentiële elementen in het deltaplan zijn de aandacht voor een streekeigen invulling, de nadruk op duurzaam beheer, het werken met marktconforme vergoedingen en de betrokkenheid van private partijen bij de financiering. In mijn brief over het landschap heb ik de Kamer gewezen op een drieslag. Waar het bij landschap om gaat, is kwaliteit behouden, kwaliteit maken en ontwikkelen met kwaliteit. Het deltaplan is vooral gericht op het tweede element, kwaliteit maken. Dat is misschien ook wel de moeilijkste opgave, omdat daarmee heel veel geld is gemoeid. Uit de maatschappelijke kosten-batenanalyse blijkt dat investeringen lonen. Een probleem is echter dat zij ergens anders moeten worden gedaan dan waar de opbrengsten neerslaan.

Het is zowel een grote uitdaging als een belangrijke opdracht om "Nederland weer mooi" concreet handen en voeten te geven. Er moeten gebieden komen waarin wordt aangetoond dat het kan. Over dit onderwerp ben ik in gesprek met veel maatschappelijke en financiële instellingen. Ik vraag onafhankelijke deskundigen, mij te adviseren over hoe te komen tot vernieuwende vormen van financiering van investeringen in het landschap. Hiermee beantwoord ik een concrete vraag van de heer Cramer. Gelukkig zijn de reacties uitermate enthousiast en is de betrokkenheid erg groot, maar the proof of the pudding is in the eating. Er zijn dus praktijkvoorbeelden nodig van het functioneren van deze landschapsnetwerken. In mijn brief staat dat ik drie tot vijf pilots wil opzetten waarin dat wordt uitgeprobeerd. Deze moeten in het voorjaar van start gaan. Vervolgens moeten wij hiervoor de tijd nemen; investeringen in het landschap kosten nu eenmaal tijd.

De faciliterende rol bij de pilots vul ik in via aanjaagbudgetten binnen mijn begroting; de heer Cramer heeft daarnaar gevraagd. Indien er aanleiding is om dit voor 2009 concreter zichtbaar te maken – dat hoop ik – dan zal ik daarmee rekening houden in de begroting. Er zijn al diverse projecten aangemeld als voorbeeldprojecten. In Groningen gaat het om Oldambt en Oost-Groningen. De gemeente Nijmegen – ik kijk even of ik mevrouw Van Gent blij zie kijken – heeft de Ooijpolder en Groesbeek aangemeld. Ook de Hoeksche Waard, het Innovatieplatform Duurzame Meierij, Het Groene Woud, de gemeente Gemert-Bakel en De Peel zijn genoemd. Verder zijn er contacten geweest met de gemeente Winterswijk, de agrarische natuurvereniging in Markelo en de agrarische natuurvereniging voor het Oude land van Texel, maar deze zijn nog niet aangemeld. De belangstelling is dus groot.

Begin volgend jaar kom ik met de Agenda Landschap, waarin wordt aangegeven hoe de kwaliteit van het Nederlandse landschap kan worden verhoogd. Daarin komen aan de orde de visie van het kabinet op het landschap en het landschapsbeleid, de strategie, de lopende en nieuwe acties op het gebied van landschap en uiteraard de wijze van financiering.

Er is een aantal vragen gesteld over het grondbeleid. De heer Atsma heeft gevraagd naar de een visie op de mogelijkheden en onmogelijkheden van landaanwinning.

De heer Cramer (ChristenUnie):

De minister heeft bij het punt GLB al behartigenswaardige woorden gesproken over de maatschappelijke waardering voor het landschap. Zij wil daar terecht energie in steken. Ik ben heel blij met de financiële ondersteuning in het kader van het Deltaplan Nederland weer mooi. Het antwoord over die commissie kon ik niet helemaal goed begrijpen. Heb ik goed verstaan dat het een onafhankelijke commissie wordt?

Minister Verburg:

Zeker.

De heer Cramer (ChristenUnie):

Daar ben ik zeer gelukkig mee.

Minister Verburg:

Het is in ieder geval een groep onafhankelijke deskundigen. Ik weet niet of wij het een "commissie" moeten noemen. Het is een groep adviseurs die op basis van hun deskundigheid ernaar gaat kijken.

De heer Cramer (ChristenUnie):

Ik kom hierop in tweede termijn nog terug. Volgens mij verstaan wij elkaar, maar misschien kunnen elkaar nog een handje helpen.

Hoe lopen precies de financieringsstromen voor Nederland weer mooi? Er kunnen wel investeringen worden gedaan, maar die moeten structureel worden onderhouden. Onderhoud van ons groen, van onze omgeving moet net zo normaal worden als onderhoud van wegen en scholen. Vandaar mijn vraag in het WGO om een van de pilots ervoor te gebruiken om te bepalen wat de waardevermindering is. De meerwaarde die ontstaat in de ozb, kan worden teruggesluisd in de natuur. Ik wil daar toch graag een reactie op horen. Ik denk namelijk dat wij op die manier een structurele stroom kunnen creëren van middelen die voor de natuur ingezet kunnen worden. Wij moeten het niet laten afhangen van incidentele gelden.

De minister maakte net ook de opmerking dat de multifunctionele agrarische ondernemer een vergoeding moet krijgen, maar dat ben ik niet met haar eens. Hij moet een inkomen hebben. Dat is wat anders dan een vergoeding. Ik wil haar niet op woorden vangen, dat is niet mijn bedoeling, maar zo'n ondernemer heeft een volwaardig bestaan uit zijn bedrijf. Het is niet meer alleen een boerenbedrijf, hij vervult ook andere taken op multifunctioneel landbouwgebied.

Minister Verburg:

Met het laatste moeten wij oppassen. Ik denk dat de heer Cramer en ik volstrekt hetzelfde bedoelen. Het is mijn inzet dat boeren die een bijdrage leveren aan maatschappelijke waarden in natuuronderhoud, natuurontwikkeling of landschapsontwikkeling een reële beloning krijgen, terwijl wij nu soms met pijn en moeite iets doen aan schadeloosstelling. Ik geloof dat wij elkaar daarin volstrekt verstaan. Het is een complexe zaak en de lat ligt hoog, maar de heer Cramer weet dat het een ambitie van mij is om dat handen en voeten te geven. Ongeacht of wij dat dan inkomen noemen of vergoeding of beloning, er wordt een dienst geleverd en die dienst wordt beloond, net zo goed als dat het onderhoud door een boswachter van Staatsbosbeheer beloond wordt.

Wat de OZB betreft, verstonden wij elkaar eerst niet helemaal goed. Gevraagd is of ik dat in de pilotfase wat aandacht wilde geven. Ik heb daar ja op gezegd omdat ik vind dat in die pilots alles onderzocht moet worden opdat wij op het moment van de grote uitrol het beste vanuit die pilots kunnen meenemen, zowel wat het onderhoud op den duur betreft als ook incentives, initiatieven voor de initiële bekostiging. Het klopt echter dat voor de oorspronkelijke bekostiging van een en ander en voor het onderhoud het nodige zal moeten gebeuren. Ik wil dit allemaal meenemen en daar zullen de onafhankelijke deskundigen mij ook scherp op houden. Daar zijn ook al wat ideeën over, maar die moeten altijd getoetst worden aan de praktijk. Ik denk dat regering en Kamer op dat punt qua ambitie en inzet ook partners zijn.

De heer Atsma heeft gevraagd naar een visie op mogelijkheden en onmogelijkheden voor landwinning om aan de toenemende grondclaims te voldoen. Het kabinet heeft op voorstel van staatssecretaris Huizinga van Verkeer en Waterstaat de Staatscommissie Duurzame Kustontwikkeling onder leiding van de heer Veerman ingesteld. Die commissie zal bij haar opdracht zeker ook de mogelijkheid van landaanwinning betrekken.

Ik vind de suggestie van de heer Atsma sympathiek en er zijn in de Kamer reeds wat gedachten gewisseld over hoe dat dan precies zou moeten, waar die grond voor bestemd zou moeten worden en wie dat zou moeten bekostigen. Ik wijs erop dat er ook in het Innovatieplatform nagedacht wordt over mogelijkheden om een en ander te doen. Ik zal het voorstel meenemen en in het kabinet bezien hoe wij voorstellen aan elkaar kunnen koppelen en hoe wij tot een zorgvuldige afweging zouden kunnen komen. Ik vind het idee uitermate interessant.

De heer Atsma heeft verder gepleit voor een fusie van de Dienst Landelijk Gebied en Domeinen en het Gemeenschappelijk Ontwikkelingsbedrijf. Ook dat vind ik een interessante suggestie, omdat je dan krachten kunt bundelen op het gebied van grond, maar ook expertise en financiële buffering. Ik zal met mijn collega's van Financiën en VROM overleggen en de verschillende mogelijkheden van een samenwerking tussen de Dienst Landelijk Gebied en Domeinen en het Gemeenschappelijk Ontwikkelingsbedrijf onderzoeken.

Mevrouw Van Velzen (SP):

Voorzitter. Ik heb nog een aantal vragen over de reactie van de minister op het plan van de heer Atsma om in de Noordzee wat te gaan inpolderen. Daar was een misverstand over. Ik ben daar zelf niet enthousiast over, omdat ik denk dat het ongelooflijk duur is. Ik wil aan de minister vragen of zij om te beginnen eens wil kijken naar de claim die de heer Atsma hier gisteren neerlegde. Hij had het over 90.000 ha. Wil zij in het kabinetsberaad ook de vraag meenemen of dat dan wel realistisch is? Als de conclusie getrokken zou worden dat het noodzakelijk is om extra land te verwerven, verzoek ik de minister na te gaan wat de ecologische voor- en nadelen zijn van het realiseren van de polder Markerwaard die er al ten dele ligt. Het lijkt mij op het punt van de kosten en de baten zinvol om dat na te gaan. Uiteraard plaats ik ook vraagtekens uit het oogpunt van ecologie, maar ik verzoek de minister toch om dat eveneens te bestuderen.

Minister Verburg:

Als wij dit soort voorstellen wegen en nagaan of die aantrekkelijk zijn, lijkt het mij verstandig om niet over één nacht ijs te gaan. De heer Atsma heeft zojuist gesproken over 60.000 ha. Daaraan verbond hij een bedrag van € 100.000. Als wij de rekensom maken, komen wij op heel grote bedragen uit. Dat is iedereen bekend, maar ik beschouw dat nog steeds als een gedachteontwikkeling. Ik wist dat het Innovatieplatform zich ook met zaken bezighoudt. Vanmorgen heb ik daarover een artikel in de krant gelezen en ik heb de reacties van de Kamer gehoord. Het lijkt mij verstandig om die zaken op een rij te zetten en die in te brengen, zonder grote toezeggingen te doen. Ik zeg de Kamer eerlijk dat ik een en ander op geen enkele wijze kan overzien. Ik kan mij daarbij uiteraard wel iets voorstellen, maar ik kan niet alle "ins en outs" overzien.

Mevrouw Snijder-Hazelhoff (VVD):

Ik meen dat in het plan van het CDA zelfs werd uitgegaan van ongeveer 300.000 ha in totaal. De andere aantallen zijn alleen interessant voor de landbouw.

Ik heb gevraagd of er geen andere mogelijkheden zijn waaraan wij ook aandacht moeten besteden. Dat heb ik ook gezegd in aanvulling op de motie-Geluk. Bij de bespreking van de Nota Ruimte is ook een motie ingediend waarin de regering wordt verzocht om de integrale beleidsvisie IJsselmeergebied te herijken met inachtneming van de genoemde vraagstukken. Die vraagstukken hebben ook weer betrekking op waterhuishouding, recreatie, ontwikkelingen in de landbouw, verkeer en vervoer en de woningbouw. Wat gebeurt daarmee? Is het kabinet daarmee aan de slag gegaan?

Minister Verburg:

Het lijkt mij goed om dat verzoek aan de minister van VROM voor te leggen.

Mevrouw Snijder-Hazelhoff (VVD):

Ik ga ervan uit dat minister Verburg daarbij betrokken is.

Minister Verburg:

Dat zal ongetwijfeld het geval zijn.

Er zijn enkele specifieke vragen gesteld over de jacht. Afgelopen dinsdag liet ik de Kamer door middel van een brief weten dat ik haar binnenkort zal informeren over de motie-Jacobi die betrekking heeft op de drukjacht op de Veluwe. In antwoord op de vraag van mevrouw Thieme heb ik gezegd dat er niet eerder gelegenheid was om uitvoering van die motie met het kabinet te bespreken. Tijdens de discussie over de ontheffing van het verbod op de drukjacht op de Veluwe zal de een-op-eenmethode aan de orde komen. Die methode houdt in dat een drijver en een jager samenwerken. Per 40 ha is een koppel toegestaan. Er werd gesuggereerd dat tientallen jagers met elkaar op zwijnen jagen. Dat is niet correct. De regels staan dat ook niet toe.

De wethouder van Renkum en de gedeputeerde van Gelderland hebben mij verzekerd dat er in Renkum geen drijfjacht is geweest. Zij bevestigen dat er sprake was van een slipjacht.

Ik ben niet van plan om de jacht op vossen in de draag- en zoogtijd op te schorten. Dat heb ik haar eerder meegedeeld in antwoord op een schriftelijke vraag. Jacht op vossen is mogelijk om schade aan flora en fauna te voorkomen. In dit geval was het de bedoeling om met name weidevogels te beschermen. De draag- en zoogtijd van vossen valt samen met de broedperiode van weidevogels. Als wij op het verzoek van mevrouw Thieme ingaan, betekent dat dat wij de vos juist met rust moeten laten in de periode dat dat dier de meeste schade aan weidevogels aanricht. Dat lijkt mij niet verstandig, want wij hebben al zoveel zorgen over die dieren.

Mevrouw Thieme heeft gevraagd naar het aantal fte's voor controle op de jacht. Dat is een taak van de politie en die wordt uitgevoerd door de regionale milieuteams. Ik heb geen inzicht in het exacte aantal fte's. Ik heb u dat ook al eens schriftelijk gemeld. Ganzen mogen in het kader van populatiebeheer en schadebestrijding buiten de foerageergebieden worden gedood. Ik heb, samen met de provincie Zuid-Holland, gemeend om de mogelijkheid van culinaire verwerking te moeten onderzoeken. Of wilde gans op de menukaart terecht komt, wordt niet bepaald door een minister, maar door een restaurateur.

Mevrouw Thieme (PvdD):

Ik wil van de minister weten of één jager en één drijver per 4 ha betekent dat er in feite een soort samenscholingsverbod van kracht is. Of krijg je bijvoorbeeld op het Kroondomein, dat 10.000 ha beslaat, de situatie dat 250 mensen er op dieren jagen? Moet er echt 40 ha tussen die mensen zitten? Er moet geen samenscholing komen van 250 mensen die gezellig samen gaan jagen. Velen zouden dat wel graag willen.

Mijn tweede vraag gaat over de ganzen. Ik vind het onzuiver als een minister het zogenaamde natuurbeheer of populatiebeheer gaat vermengen met culinaire doelen. Ik begrijp niet waarom de minister deze zaken met elkaar wil vermengen. Daardoor ontstaat een motivatie om op oneigenlijke gronden op deze dieren te jagen.

Minister Verburg:

Voorzitter. Het betreft inderdaad 40 ha. Mevrouw Thieme maakte een vergissing toen zij eerst 4 ha zei. In de gedachtewisseling die wij onlangs hebben gehad over de zwijnen op de Veluwe heb ik toegelicht dat de een-op-eenmethode wordt toegestaan. Dat was ook het verzoek van de provincie Gelderland. Ik heb gesteld dat de aanpak zorgvuldig zal worden gemonitord. De faunabeheereenheid hanteert er spelregels voor. Mevrouw Thieme heeft het over samenscholing gehad. Daarvan is geen sprake. De een-op-eenmethode is nadrukkelijk geen drijfjacht waarbij meerdere opjagers actief zijn. Zo zijn de spelregels. Het verzoek van Gelderland betreft geen drijfjacht, maar drukjacht. Dat is de een-op-eenmethode.

Ik meen dat mevrouw Thieme en ik fundamenteel van visie verschillen over haar tweede vraag, die gaat over de ganzen. Wij voeren een zeer zorgvuldig beleid ten aanzien van ganzenfoerageergebieden. Deze zijn aangewezen. Er wordt een vergoeding voor gegeven. De ganzen zijn hier zeer hartelijk welkom. Soms voelen zij zich zo welkom, dat zij in steeds groteren getale komen en zich ook buiten de foerageergebieden ophouden. Daarvoor hebben wij spelregels opgesteld. Op die ganzen mag beheer worden toegepast. Dat betekent dat zij ook mogen worden afgeschoten. Vervolgens is de vraag aan de orde of je vind dat een dergelijke gans, die een fantastisch leven heeft gehad, zo vrij als een vogeltje, wel of niet in de voedselketen mag worden benut. Daarover hebben wij al eerder van gedachten gewisseld. Ik meen dat mevrouw Thieme en ik daar verschillend tegen aankijken. Dat respecteer ik. Ik meen dat het verspilling is om zulk goed voedsel niet te benutten. Er is dan ook geen bezwaar tegen om het te benutten. Ik heb het daarom verantwoord geacht om daarvoor iets te laten ontwikkelen. Ik zeg nogmaals dat niet ik de gans op de menukaart zet, maar dat een ondernemer of een kok dat doet.

De voorzitter:

Ik wijs de leden erop dat wij nog maar kort geleden een debat over de drukjacht hebben gevoerd.

Mevrouw Thieme (PvdD):

Ondanks dat ik tegen de drukjacht ben, is het goed om te vernemen dat er niet meer dan één jager en één drijver mogen opereren in een gebied van 40 ha. In die zin is sprake van een samenscholingsverbod. Het is goed om te vernemen dat deze spelregel bestaat. Inderdaad verschillen wij sterk van mening over het benutten van de ganzen.

Waarom moet de minister in de ministerraad bespreken wat zij gaat doen met de motie van de Tweede Kamer over de drukjacht? De minister moet toch gewoon de motie uitvoeren?

Minister Verburg:

Maar dat is toch goed gebruik? Met een motie die in de Tweede Kamer wordt aangenomen, heeft het kabinet te maken. Het is niet meer dan normaal dat een motie in het kabinet wordt besproken. Dat is de gewone gang der zaken.

Wij hebben eerder gesproken over de drukjacht. Ik heb er geen misverstand over laten bestaan dat er een een-op-eenmethode is. In aanvulling op vragen heb ik gesteld dat ik de aanpak op de Veluwe wil monitoren en evalueren, opdat die volgens de spelregels wordt uitgevoerd. De betrokken mensen zijn gemotiveerd om de een-op-eenmethode uit te voeren als die wordt toegestaan.

Mevrouw Van Velzen (SP):

Het staat de minister natuurlijk vrij om alles wat zij wil, te bespreken in de ministerraad. In de regel horen wij niets over wat individuele ministers ervan vinden en komt er een besluit naar buiten. Maar in dit geval zou ik graag van de minister horen: ik heb de motie van de Kamer ontvangen, de meerderheid heeft voor gestemd, ik ga die motie uitvoeren en ik ga in de ministerraad bespreken op welke wijze wij dat zullen doen. Het signaal dat de moties van de Kamer worden uitgevoerd kan de minister toch wel geven? Zeker gezien het feit dat de minister al een aantal moties naast zich heeft neergelegd. Wij hebben toch niet voor niets hier uren staan praten?

Minister Verburg:

De Kamer heeft gevraagd hoe ik de motie zal uitvoeren. Ik heb aangegeven dat ik de motie nog niet heb besproken in het kabinet. Als de Kamer mij niets had gevraagd, had ik er niets over hoeven te berichten. Nu vraagt mevrouw Van Velzen een dag voor het kabinetsberaad: wil de minister alvast zeggen wat zij in de ministerraad gaat doen? Nee, ik ga het nog bespreken in de ministerraad en ik heb aangegeven dat ik de Kamer zo spoedig mogelijk daarna zal informeren.

Mevrouw Van Velzen (SP):

Het is een basishouding van deze minister. Waarom kan zij het niet over haar lippen krijgen om te zeggen: de motie is aangenomen en die ga ik uitvoeren?

Minister Verburg:

Die motie is aangenomen, dat is een politiek feit. De Kamer heeft vervolgens gevraagd hoe het kabinet deze motie zal uitvoeren. De eerste gelegenheid is 2 november aanstaande, dan zal de motie op de agenda staan.

De heer Atsma (CDA):

Gisteren heb ik de minister gewezen op de risico's met betrekking tot dierziekten. De CDA-fractie heeft vragen gesteld naar aanleiding van het advies van Rijkswaterstaat aan de weggebruikers in het oosten van het land in verband met de aanwezigheid van grote aantallen wilde zwijnen bij de op- en afritten van de snelwegen. Ik kan mij voorstellen dat de minister in haar uiteindelijke afweging deze nieuwe feiten betrekt. Ik ga ervan uit dat de minister dat doet.

De voorzitter:

Ik heb van de griffier begrepen dat daarover schriftelijke vragen zijn gesteld, dus ik neem aan dat die vragen ...

Minister Verburg:

Ja, bovendien zijn al deze argumenten uitvoerig gewisseld, niet één of twee keer maar misschien wel drie keer. De lijn van het kabinet is dat het alle argumenten op een zorgvuldige manier betrekt bij de uiteindelijke besluitvorming en dat is ook de rol, taak, opdracht en verantwoordelijkheid van een kabinet.

De heer Van der Vlies (SGP):

Wij wachten af wat het kabinet morgen besluit. Alle overwegingen die bekend zijn, worden meegenomen. Daaronder vallen dus ook de uitspraken van provinciale staten van Gelderland van woensdag jongstleden over een meldpunt en een schaderegeling. Die schade is er, en wie gaat de rekening straks betalen? Dat moet ook even worden meegenomen, want die moties richten zich tot de rijksoverheid.

Minister Verburg:

Ik heb kennisgenomen van de inhoud en het verloop van die vergadering en mijn antwoord is: ja, dat wordt meegenomen in de afweging die morgen zal plaatsvinden.

Voorzitter. De Kamer heeft recht op een reactie op de amendementen. Alvorens ik inga op de afzonderlijke amendementen constateer ik dat voor veel amendementen dekking wordt gezocht in artikel 26, het artikel kennis en innovatie, bij elkaar zo'n 30 mln. Omgerekend met een sleutel van € 100.000 per fte komt dat neer op het schrappen van 300 wetenschappers en dus een verlies aan hoogwaardige expertise. Het kennelijke gemak waarmee amendementen worden ingediend ten laste van kennis en innovatie staat in een lastige verhouding tot het grote belang dat het kabinet, maar ook de Kamer, hecht aan bijvoorbeeld de Lissabondoelstelling over de concurrentiepositie, de voorgestane duurzaamheid enz. Het drieluik onderzoek, voorlichting en onderwijs heeft steeds bijgedragen aan de sterke, toonaangevende positie van de Nederlandse land- en tuinbouw. Nederland zit in de top drie van exporterende landen. De sterke positie van de Nederlandse agrosector, verantwoordelijk voor ruim 10% van ons nationaal inkomen, wordt in belangrijke mate geschraagd door het groene kennissysteem van Nederland, in het bijzonder het Wageningen Universiteit en Researchcentrum, dat mondiaal een onweersproken toppositie bekleed. Het kabinet wil investeren om de duurzaamheidssprong mogelijk te maken. Wij hebben daarover van gedachten gewisseld. Dat betekent juist: investeren in kennis en innovatie. Snijden in onze research and development betekent snijden in onze concurrentiepositie. Behalve het belang van kennis en innovatie is er ook geen ruimte om 30 mln. uit artikel 26 weg te halen. Een groot deel van artikel 26 heeft betrekking op onvermijdbare uitgaven. Dat geldt voor onderzoek en voor nationale en internationale wettelijke onderzoekstaken. Daarnaast lopen er meerjarenprogramma's voor onderzoek, kennis, verspreiding en benutting die bij de Dienst Landbouwkundig Onderzoek zijn ondergebracht. Zij worden voor een belangrijk deel ingezet ter cofinanciering van Europese onderzoeksprogramma's. Het gaat dan om programma's op de volle breedte van het LNV-beleidsterrein, zoals klimaatonderzoek, verduurzaming van de agroproductie, voedselonderzoek met betrekking tot obesitas, allergieën en voedselveiligheid, duurzaam ondernemen, waaronder dierenwelzijn, biologische landbouw, internationaal gerelateerde onderwerpen zoals armoedebestrijding en mondiale biodiversiteit, extra inzet op jeugd en gezondheid in de programma's Smaaklessen en Ga voor gezond! Veel van de bij de Dienst Landbouwkundig Onderzoek belegde onderzoeken maken deel uit van beleidsnota's die ik onlangs aan de Kamer heb aangeboden. De Kamer ontneemt daaraan met de amendementen de innovatieprioriteit die het kabinet beoogt. Ik noem het onderzoek naar antibioticaresistentie en de relatie met de overdracht van dierziekten naar mensen, onderzoek naar blauwtong en maatschappelijke stages en bevordering van kennisdoorstroming. Voorbeelden hiervan zijn de Kenniskring Weidevogels, het Kennisnetwerk Ontwikkeling + Beheer Natuurkwaliteit, Natura 2000, het ondernemersnetwerk MelkVeeAcademie en het kennisnetwerk veehouderij, ofwel essentiële onderdelen van het innovatieprogramma voor het kennisbeleid.

Ik vat samen. Mijn stelling is dat wij zo de kip met de gouden eieren slachten. Ik laat dit zwaar meewegen in mijn oordeel over de door de Kamer ingediende amendementen. Overigens heb ik de amendementen over weidevogelbeheer en leefgebiedenbenadering al in het wetgevingsoverleg van 15 oktober ontraden. Het amendement over natuur- en milieueducatie heb ik aan het oordeel van de Kamer overgelaten. Deze educatie betreft een gedeelde verantwoordelijkheid met OCW en VROM.

Ik kom tot mijn reactie op de afzonderlijke amendementen. In het amendement op stuk nr. 83 vraagt de heer Van der Ham gedurende vier jaar € 100.000 vrij te maken voor de ontwikkeling van wietvariëteiten met een voorspelbaar THC-gehalte, dit in het kader van een experiment met gecontroleerde wietteelt. Het kabinetsbeleid is gericht op integrale bestrijding van de wietteelt. Teelt van cannabis voor andere dan medische of wetenschappelijke doeleinden is internationaal verboden. Het is dan ook niet aan de orde om dit aan de Universiteit van Wageningen of enige andere instelling te vragen. Ik ontraad dit amendement. Ik kom op de amendementen op de stukken nrs. 86 en 88 van respectievelijk mevrouw Van Velzen en mevrouw Van Gent. Het amendement op stuk nr. 86 van mevrouw Van Velzen komt erop neer dat het budget voor ontwikkeling en stimulering van dierenwelzijn met 36 mln. wordt verhoogd. Het amendement op stuk nr. 88 van het lid Van Gent komt erop neer dat 10 mln. extra beschikbaar wordt gesteld voor verbetering van dierenwelzijn. In de nota Dierenwelzijn heb ik aangegeven dat voor de ontwikkeling en de stimulering van het dierenwelzijn in 2008 in totaal 24,4 mln. is gereserveerd, inclusief fiscale middelen. Dat bedrag is toereikend om de ambitie in de nota Dierenwelzijn te realiseren. Ik ontraad daarom het aannemen van beide amendementen.

Het amendement op stuk nr. 37 van het lid Van Gent komt erop neer dat 10 mln. ten behoeve van het bevorderen van duurzame productiemethoden en bedrijfssystemen bij de intensieve veehouderij, de melkveehouderij en de akkerbouw wordt verschoven naar het bevorderen van duurzame productiemethoden en bedrijfssystemen in de biologisch landbouw. Er is de afgelopen jaren fors geïnvesteerd in de biologische landbouw. Dat heeft vruchten afgeworpen. De sector is professioneel, de ketensamenwerking verloopt goed en de sector kan veel zelf. Met de inzet gericht op intensieve veehouderij, melkveehouderij en akkerbouw wordt juist beoogd de duurzaamheid van de gangbare praktijk te verhogen. Biologische bedrijven maken hiervan deel uit. Deze inzet is dus minstens zo wezenlijk voor mijn duurzaamheidsambities voor de biologische sector. Ik ontraad het aannemen van dit amendement.

De strekking van het amendement op stuk nr. 91 van het lid Van Velzen komt neer op verlenging voor 2008 van het budget voor onderzoek naar alternatieven voor dierproeven. Binnen het onderzoeksbudget van LNV wordt jaarlijks € 300.000 ingezet voor het zoeken naar alternatieven voor proefdieren. Naar aanleiding van het amendement-Van Velzen, aangenomen bij de behandeling van de LNV-begroting voor 2007, is hier nog € 900.000 aan toegevoegd. Een deel van dit budget zal worden besteed in 2008, omdat het niet mogelijk is een zo groot bedrag in een jaar aan dit type onderzoek te besteden. Ook andere departementen besteden geld aan onderzoek naar alternatieven voor dierproeven. Op dit moment wordt gewerkt aan een kabinetsvisie op alternatieven. Gelet op de investeringen die reeds worden gedaan en de in voorbereiding zijnde kabinetsvisie, ontraad ik aanneming van dit amendement.

Mevrouw Van Velzen (SP):

Dat het bedrag niet is besteed, ligt niet aan het feit dat er niet genoeg onderzoek is dat kan worden gefinancierd. Het is te laat ingezet. Dat is een communicatieprobleem tussen de ministeries. Ik constateer dat de bijdragen uit de verschillende ministeries moeten komen. Dat hebben wij in het debat met de minister van VWS ook regelmatig geconstateerd. Ik pleit ervoor deze bijdrage te verlengen en dat dit jaar ook te doen. Dat de minister te laat heeft geprobeerd om het uit te geven, kan zij mij niet aanrekenen. Ik vind het onterecht dat zij aanneming van dit amendement ontraadt.

Minister Verburg:

Ik ben het niet eens met de duiding van mevrouw Van Velzen. Als een amendement wordt aangenomen dan voeren wij het uit, maar het moet wel mogelijk zijn en het moet ten goede kunnen komen aan onderzoek. Ik stel vast dat er geld overblijft en ik ontraad om hieraan in 2008 nog meer geld te besteden. Mevrouw Van Velzen heeft wel gelijk dat budgetten hiervoor van verschillende departementen komen.

Het amendement op stuk nr. 92 van de heer Atsma komt neer op het treffen van een voorziening van 2,5 mln. voor het compenseren van ondernemers voor beleid betreffende bemestingsvrije zones. Dit voorstel is zeer waarschijnlijk in strijd met Europese regels voor staatssteun, namelijk het verlenen van compensatie voor de kosten die gepaard gaan met een inkomstenderving die het gevolg is van een wettelijke verplichting, zeker wanneer deze verplichting haar oorsprong heeft in de Europese regelgeving. Juist voor dit onderwerp is wetenschappelijk onderzoek essentieel. De Europese Commissie is van mening dat Nederland meer zones moet aanwijzen. Nederland heeft dit tegen weten te houden met de toezegging dat het door middel van wetenschappelijk onderzoek zal aantonen dat bemestingvrije zones onvoldoende effectief zijn. Ik pleeg over dit onderwerp overleg met LTO Nederland, de waterschappen en de provincies. Met mijn brief van 8 mei van dit jaar heb ik gemeld dat ik ook naga of alternatieven mogelijk zijn. Het overleg is nog niet afgelopen. Ik zeg de Kamer hierbij graag toe haar in de loop van november per brief nader te informeren over de vorderingen van het overleg en de mogelijke alternatieven. Ik ga er graag van uit dat de resultaten van dat overleg zodanig zullen zijn dat zij ook nog van invloed kunnen zijn op de inhoud van dit amendement.

Het lid Thieme heeft op stuk nr. 93 een amendement ingediend dat ertoe strekt een extra beleidsartikel toe te voegen aan de begrotingsstaat en om in artikel 21 voor duurzaam ondernemen het verplichtingenbedrag en het uitgavenbedrag te verlagen. Voor het toe te voegen artikel Dierenwelzijn geldt dan een verplichting van 7 mln. Ik wijs erop dat met de VBTB-systematiek bewust is gekozen voor beleidsartikelniveau. Dat heeft geleid tot de indeling in beleidsdoelstellingen in plaats van een indeling met onderwerpen op instrumentenniveau. Ik vind die indeling belangrijk. Met artikel 21 komt duurzaam ondernemen in zijn volle breedte tot zijn recht. Zoals bekend, maakt het bevorderen van dierenwelzijn daarvan deel uit. Bovendien komen de uitgaven voor het bevorderen van het dierenwelzijn niet alleen tot uiting bij artikel 21, maar ook bij andere artikelen van de begroting. Alles overziende ontraad ik aanneming van dit amendement.

Mevrouw Thieme (PvdD):

Ik wijs erop dat in het regeerakkoord en in de pijlers van het beleidsprogramma staat dat het bevorderen van het dierenwelzijn een zelfstandige waarde voor onze samenleving heeft. Aan dat idee zou recht worden gedaan met het opnemen van een apart artikel in de begroting. Daardoor zou men goed kunnen monitoren in hoeverre de gelden ten goede komen aan het dierenwelzijn en of die niet als het ware niet ondergesneeuwd raken bij het behartigen van andere waarden, waarden die ook belangrijk zijn. Op de voorgestelde manier zou de besteding van de gelden voor dierenwelzijn apart kunnen worden gemonitord, opdat wij kunnen nagaan of uw beleid effectief is.

Minister Verburg:

Vanmiddag hebben wij een gedachtewisseling gehad en ik meen dat wij elkaar daarbij verstonden. Ik heb gezegd dat wij in januari de nota Dierenwelzijn behandelen. Vervolgens komt er een uitvoeringsprogramma. Natuurlijk worden daarin doelen genoemd en worden er afrekenbare afspraken gemaakt. Daarop moet VBTB van toepassing zijn. Nu gaat u echter voor één artikel 7 mln. noteren. Alleen al het feit dat er voor volgend jaar in totaal 24,4 mln. beschikbaar is, maakt duidelijk dat u uw eigen goede bedoeling tekort doet. U wilt namelijk een groot bedrag als het ware in één artikel proppen. Er gebeurt op andere punten ook een heleboel. Denk aan de fiscale instrumenten.

Mevrouw Thieme (PvdD):

Dit klopt niet. Het gaat niet alleen om de 7 mln. Het gaat erom dat alle maatregelen die u wilt nemen om het dierenwelzijn te bevorderen in één artikel aan de orde komen.

Minister Verburg:

Dat is onmogelijk. De fiscale stimuleringsregeling kan ik bijvoorbeeld niet onder dit artikel brengen. Die wordt in het Belastingplan genoemd.

Mevrouw Thieme heeft op stuk nr. 94 een amendement ingediend dat ertoe strekt een deel van het gereserveerde budget voor consumentenvoorlichting "in het kader van het bevorderen van een kwalitatief hoogwaardig voedselaanbod en consumptiepatroon" in te zetten voor het stimuleren van een voedselpakket met meer plantaardige eiwitten en minder dierlijke eiwitten. Dit jaar is met middelen van artikel 25 de meerjarige voorlichtingscampagne 2007-2011 gestart om consumenten bewuster te maken van wat zij consumeren. Met die campagne wordt aandacht besteed aan de wijze waarop voedsel wordt geproduceerd. Bij het realiseren van veranderingen in het voedselpakket spelen mijns inziens consumenten een onmisbare rol. Goede en langdurige consumentenvoorlichting is dan ook onmisbaar. Ik acht het dan ook, mede met het oog op consistentie, onwenselijk om deze lijn op te geven en ik ontraad dan ook aanneming van dit amendement.

Ik kom toe aan het amendement op stuk nr. 95. In de nota Dierenwelzijn heb ik aangegeven dat voor de ontwikkeling en stimulering van dierenwelzijn in 2008 in totaal 24,4 mln. is gereserveerd. Dat bedrag is toereikend, zodat ik ook dit amendement ontraad. Overigens, de voorgestane dekking slaat vrijwel volledig neer op het budget voor energiebesparing in de glastuinbouw, wat mij op zich zeer onwenselijk lijkt.

Mevrouw Thieme (PvdD):

U spreekt nu over 24,4 mln., maar ik heb u in dit verband ook horen spreken over ruim 40 mln. Ik raak hierdoor in de war.

Minister Verburg:

In de toelichting op de nota Dierenwelzijn ga ik hierop verder in, inclusief de fiscale instrumenten die kunnen worden benut.

Ik kom toe aan het amendement op stuk nr. 96. Wij hebben reeds besproken dat dierenambulances particulier geïnitieerde dienstverlenende organisaties zijn, die verantwoordelijk zijn voor hun eigen bedrijfsvoering en het genereren van voldoende financiële middelen. Daarnaast is de voorgestelde dekking van 4 mln. niet vrij beschikbaar binnen het budget voor het nieuwe mestbeleid, omdat deze middelen vooral nodig zijn voor het monitoren van milieueffecten ten behoeve van het Vierde nitraatprogramma 2010-2013. Ik ontraad dan ook dit amendement.

Ik kom toe aan het amendement op stuk nr. 97. Het voorstel voor uitbreiding van de handhavingscapaciteit van de AID acht ik niet nodig. Ik zet zelf al in op uitbreiding van de handhaving. In de nota Dierenwelzijn heb ik in aanvulling op een uitbreiding in 2007 al aangekondigd, extra middelen in te zetten voor een aanzienlijke uitbreiding van de handhavingscapaciteit ten behoeve van controles op dierenwelzijn. Daardoor neemt de handhavingscapaciteit van de AID met 48 fte's toe, van 27 fte's in 2006 naar 75 in 2010. Deze uitbreiding acht ik ruim voldoende, zodat ik het amendement ontraad.

Ik kom toe aan het amendement op stuk nr. 98. Ik kies voor het duurzaam maken van de veehouderij, en niet alleen langs de route van het verkleinen daarvan. Circa de helft van de middelen voor de intensieve veehouderij is al gereserveerd voor de ontwikkeling van innovatieve, duurzame en diervriendelijke stallen voor de veehouderij. De toepassing van luchtwassers is van groot belang om de luchtkwaliteit te verbeteren. Ik ontraad dan ook dit amendement.

Ik kom toe aan een amendement van de heer Graus, zonder nummer. Het amendement komt erop neer, een voorziening te treffen van 1 mln. voor een pilot in Limburg voor een dierenpolitie. In de nota Dierenwelzijn heb ik aangegeven, welk handhavingsbeleid ik mij voor ogen stel. Op basis van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren hebben de AID en de Landelijke Inspectiedienst dierenbescherming toezichthoudende en dus ook opsporingsbevoegdheden. Via een convenant is geregeld, wie primair in welke situaties optreedt, om overlap in werkzaamheden te voorkomen. In mijn ogen volstaat de huidige structuur. Het invoeren van een dierenpolitie is naar mijn overtuiging niet nodig, aangezien het geen toegevoegde waarde heeft. Ik ontraad derhalve dit amendement.

De voorzitter:

Heeft u dat amendement ingediend?

De heer Graus (PVV):

Nee, het amendement is nog niet ingediend. Uiteraard is er wel overleg geweest met het Bureau Wetgeving. Er is een groot probleem met LNV en Binnenlandse Zaken. Dus het moet opnieuw door de fractie en waarschijnlijk moet het naar Binnenlandse Zaken verschuiven. Om die reden is het niet officieel ingediend.

De voorzitter:

Dan maakt het geen onderdeel uit van de beraadslaging. Derhalve is het advies van de minister niet van toepassing.

Minister Verburg:

Mevrouw Snijder heeft een amendement ingediend op stuk nr. 101 over artikel 27 betreffende bodem, water en reconstructie zandgebieden. Daarin wordt het bedrag verhoogd met 2,5 mln. Dat amendement beoogt een voorziening te treffen voor het compenseren van ondernemers voor beleid aangaande bemestingvrije zones. Dit amendement lijkt sterk op het door de heer Atsma ingediende amendement.

Mevrouw Snijder-Hazelhoff (VVD):

Dit heeft dezelfde strekking, maar een andere dekking, omdat ik niet wil dat gelden worden gehaald uit Kennis en innovatie. Ik heb begrepen dat de minister hierover in overleg is en dat dit valt onder staatssteun. Dat betekent dat ik het amendement intrek.

De voorzitter:

Het amendement-Snijder-Hazelhoff (stuk nr. 101) is ingetrokken.

Minister Verburg:

Mijn toezegging aan de heer Atsma geldt uiteraard voor de gehele Kamer.

Voorzitter. Dan ben ik door de amendementen heen. Tot slot merk ik op dat het mij is opgevallen, zowel gisteravond als vanmiddag, dat er in uw Kamer veel passie is voor alle beleidsterreinen van LNV. Dat geldt voor het landbouwdeel, het natuurdeel en voor de voedselkwaliteit. Ik ben daar zeer blij mee, omdat alledrie de terreinen van cruciaal belang zijn voor onze nationale en onze internationale positie. Ik hoop dat die passie, die soms werd ingevuld met enige compassie en die soms wat emotionele trekjes kreeg, zich ook om blijft zetten in onze gezamenlijke ambitie en inzet om van alledrie de terreinen iets moois te maken. De beleidsterreinen gaan 16,5 miljoen Nederlanders aan, maar ook heel veel mensen over de grens, dichtbij en ver weg. Dan denk ik aan onze verantwoordelijkheid en onze opdracht in het kader van de millenniumdoelstellingen. Kortom, ik hoop dat die passie zal blijven en dat die zich omzet in elan, ambitie, daadkracht en resultaten. Dat is in het belang van 16,5 miljoen Nederlanders, in het belang van voedselkwaliteit, in het belang van natuur- en landschapsontwikkeling, maar vooral ook in het belang van een land-, tuin- en visserijsector die onze waardering en steun verdient in de ontwikkeling naar een verduurzamingssprong, te realiseren in 2015. De ondernemers in de verschillende sectoren zijn die trots, waardering en ondersteuning zeer waard.

De voorzitter:

Ik doe een voorstel van orde. Mij lijkt het verstandig, gezien de beperkte spreektijd die de Kamer nog rest, om nu de tweede termijn van de Kamer te houden. Dat betekent dat de minister na de dinerpauze in kan gaan op de ingediende moties. Kan de Kamer daarmee instemmen?

De heer Graus (PVV):

Voorzitter. Er is geen aandacht besteed aan het amendement van de leden Koopmans en Wilders over de Floriade. Aangezien ik in mijn tweede termijn nog maar één minuut spreektijd heb, wil ik die tijd niet daaraan besteden.

De voorzitter:

Ik begrijp dat op dit amendement een schriftelijke reactie is gegeven.

Minister Verburg:

Er is een amendement ingediend dat ertoe strekt aan de Floriade 1 mln. per jaar beschikbaar te stellen. Dat gebeurt.

De heer Graus (PVV):

Daarbij gaat het dus niet om manschappen, maar om harde euro's voor Venlo?

Minister Verburg:

De bijdrage staat. Over de aanwending daarvan voer ik overleg met de organisatie van de Floriade. Ik vind namelijk dat dan ook LNV-doelstellingen zichtbaar en herkenbaar mogen zijn. Ik kan mij niet voorstellen dat de Kamer deze opvatting niet zou delen.

De heer Graus (PVV):

Ik hoop dat de minister daarbij de interpretatie van de indieners volgt. Dat zou heel netjes zijn.

De voorzitter:

Daarop kunt u nog terugkomen in uw tweede termijn.

Wij gaan starten met de tweede termijn. Ik neem aan dat de leden zelf weten hoeveel spreektijd zij nog hebben. Ik geef het woord aan mevrouw Van Velzen.

Mevrouw Van Velzen (SP):

Voorzitter. De minister pleit voor duurzame veehouderij, maar handelt daar niet naar. De ontwikkelingen laat zij over aan de markt in plaats van zelf de touwtjes in handen te nemen. Schaalvergroting en omvallende gezinsbedrijven zijn het gevolg. De noodzakelijke verschuiving in ons consumptiepatroon naar meer plantaardige eiwitten omwille van grondgebruik, voedselzekerheid, milieu en zeker ook volksgezondheid, laat de minister over aan trendwatchers in plaats van zelf trendsetter te zijn. Ongezond gedrag wordt normaliter door de overheid afgeremd. Ik noem de waarschuwing op pakjes sigaretten, bij drankreclame en op verpakkingen van snoepgoed. Bij vlees geldt voor deze minister echter niet het algemeen belang, maar slechts het belang van de bio-industrie. Verrijkte kooien: ze zijn er nog nauwelijks. Laten wij deze opgepimpte legbatterij dus maar eens gaan verbieden. Aan mijnheer Cramer hebben wij echter een goede. Aan tussenpauzen heeft de SP geen behoefte. De Kleingruppenhaltung is een schaamlap om te verbloemen dat hij de kortetermijnbelangen van de intensieve pluimveehouder voor dierwelzijnsbelangen wil laten gaan. Helaas. Dus niet met steun van de SP.

Het Europees landbouwbeleid. De subsidieverstrekking is dusdanig transparant dat ik nu naar het ministerie zou moeten gaan om een antwoord te krijgen op mijn prangende vraag wie nu de tien grootste ontvangers zijn. Ik vind het nogal bizar. Als het allemaal zo transparant is, vertel het mij dan gewoon, mevrouw de minister. Is het Heineken, DSM, Campina? Ik weet het niet, leg het maar uit.

De biologische landbouw. Ik hoop dat, nu de minister geen overschakelingsregeling in wil stellen, de heer Cramer de motie zal indienen die hij in eerste termijn aankondigde. Als dat niet zo is, ben ik graag bereid om een en ander via een amendement te regelen.

De SP vindt dat de motie-Weekers uitgevoerd moet worden. De AID zou dus vrijwel in vollen getale in Limburg moeten blijven.

Ik wil verder de volgende moties indienen.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat het kabinet begin december komt met een kabinetsstandpunt over de Europese health check;

verzoekt de regering, bij de health check te streven naar een volledige ontkoppeling tussen productie en inkomenssteun van de landbouw en door middel van Europese quotering en een plafond aan dierrechten de agrariër te verzekeren van een goed inkomen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Van Velzen en Thieme. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 102(31200 XIV).

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat de maatschappelijke onrust over de vestiging van megabedrijven in de intensieve veehouderij groot is;

constaterende dat er op dit moment verschillende onderzoeken lopen naar de gevolgen van megabedrijven voor het gezinsinkomen, de landelijke inpasbaarheid en het milieu;

overwegende dat provincies en gemeenten aangeven onvoldoende instrumenten te hebben om de komst van megabedrijven tegen te houden;

verzoekt de regering, de vestiging van megabedrijven met een algemene maatregel van bestuur te verbieden totdat de gevolgen en effecten van megabedrijven voldoende onderzocht zijn,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Van Velzen. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 103(31200 XIV).

De heer Van der Ham (D66):

Ik deel de verontrusting over die megastallen, vooral als deze heel slecht zouden uitpakken voor het dierenwelzijn. Ik lees de motie zo dat wij deze moeten verbieden als duidelijk wordt dat het heel weinig of niets uitmaakt voor het dierenwelzijn. Daarover zijn wij het eens. Mocht blijken dat er een soort mega comfort class stallen uitkomen, dan zou er wel ruimte moeten zijn om een heroverweging te maken.

Mevrouw Van Velzen (SP):

Het is jammer dat u het over comfort class heeft, want dat is een beetje een farce. Ik zal uitleggen wat ik heb bedoeld. Ik heb deze motie ingediend als een verzoek aan het kabinet om even een standstill in te voeren om ons de kans te geven de onderzoeken waar Kamerbreed om gevraagd is, af te wachten. Het gaat over dierenwelzijn, inpasbaarheid in het landschap en over het inkomen van gezinsbedrijven, wat ook erg belangrijk is. Wanneer het resultaat daarvan binnen is, kunnen wij tot een afgewogen oordeel komen of de gemeenten en de provincies wel genoeg mogelijkheden hebben om in te grijpen. Wij moeten niet constateren dat er commotie is en dat wij vraagtekens hebben, terwijl wij ondertussen de ontwikkelingen gewoon door laten gaan, zoals de minister eigenlijk wel laat gebeuren. Zo mag u mijn motie interpreteren.

De heer Van der Ham (D66):

Dan zijn wij het eens.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat het welzijn voor schapen, geiten, kalkoenen, konijnen en eenden geen deel uitmaakt van de nota Dierenwelzijn;

verzoekt de regering, zo snel mogelijk, maar uiterlijk 1 januari 2009, wetenschappelijke welzijnscriteria voor schapen, geiten, kalkoenen, konijnen en eenden te ontwikkelen;Van Velzen

verzoekt de regering tevens, er zorg voor te dragen dat de criteria geïmplementeerd worden in verordeningen of wettelijke regelgeving,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Van Velzen, Thieme en Van Gent. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 104(31200 XIV).

Mevrouw Van Velzen (SP):

Ik heb bij het blokje dierenwelzijn niet echt de kans gehad om nog wat dieper op dit thema in te gaan. Ik meen dat de beantwoording van de minister over foie gras, ganzenlever en dwangvoederen op een misverstand berust. Kortheidshalve dien ik hierover de volgende motie in.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat het dwangvoederen van ganzen en eenden voor de productie van foie gras gepaard gaat met ernstig dierenleed;

constaterende dat dwangvoederen in sommige Europese landen, waaronder Nederland, inmiddels verboden is;

verzoekt de regering, de productie van ganzen- en eendenlever in Europa op de agenda te zetten en aan te dringen op een Europees verbod op deze productiewijze,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Van Velzen, Thieme, Van Gent, Waalkens, Atsma, Van der Ham en Cramer.

Zij krijgt nr. 105(31200 XIV).

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat de consument geconfronteerd wordt met tientallen keurmerken en andere vormen van certificering, die echter niet altijd geborgd en betrouwbaar zijn;

overwegende dat de consument door de hoeveelheid labels geen duidelijke en betrouwbare keuze kan maken;

verzoekt de regering, in overleg met de sector te komen tot een goed onderbouwd, vrijwillig, wettelijk geborgd systeem van keurmerken en certificering op het gebied van milieu, duurzaamheid en dierenwelzijn,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Van Velzen en Thieme. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 106(31200 XIV).

De heer Van der Ham (D66):

De minister heeft in de schriftelijke beantwoording ook gezegd dat het wetsvoorstel-Van der Ham nu bij de Raad van State ligt. Dat is bedoeld om ervoor te zorgen dat er wordt gekeken naar de handhaafbaarheid in dezen. Ik ben het helemaal eens met deze motie, maar er ligt al een wetsvoorstel klaar. U wordt op uw wenken bediend.

Mevrouw Van Velzen (SP):

Dan is er sprake van een misverstand. Ik wil geenszins het wetsvoorstel van D66 in de wielen rijden, maar ik had de indruk dat dit over een bepaald segment van de markt ging; vlees of producten die iets met vlees te maken hebben. Mijn motie gaat nadrukkelijk over alle landbouwproducten. U hebt een goed voorstel gedaan. Gezien de omstandigheden is het een van de betere voorstellen, maar het is heel erg beperkt en ik zou het uit willen breiden. Misschien doet de minister die toezegging of misschien is het nodig om dit in het initiatiefwetsvoorstel op te nemen. Ik geef in ieder geval een duidelijk signaal dat wij het daartoe niet beperkt moeten houden. Ik neem aan dat wij dat met elkaar eens zijn.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat tot zorg van de sector de Nederlandse markt overspoeld wordt met landbouwproducten uit andere (niet-Europese) landen, die niet altijd aan de Europese standaarden voor milieu en dierenwelzijn voldoen;

overwegende dat het in verband met handelsafspraken zo goed als onmogelijk lijkt om over te gaan tot een verplichte vorm van etikettering voor producten die niet aan de Europese standaarden voldoen;

verzoekt de regering, in overleg met de sector, over te gaan naar een vorm van vrijwillige etikettering van producten die wél aan onze standaarden voldoen;

verzoekt de regering tevens, er in Europa op aan te dringen, deze vorm van vrijwillige etikettering te bewerkstelligen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Van Velzen en Thieme. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 107(31200 XIV).

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,Van Velzen

constaterende dat uit praktijkonderzoek van Wageningen blijkt dat schaalvergroting een voorwaarde is voor efficiënte mestvergisting en dat de koe voor een rendabele mestvergisting het jaar rond op stal moet blijven staan;

verzoekt de regering, onderzoek te doen naar de voorwaarden voor rendabele mestvergisting en te bezien of deze voorwaarden wenselijk en haalbaar zijn voor agrariërs, het milieu en de maatschappij,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Van Velzen. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 108(31200 XIV).

De heer Atsma (CDA):

Voorzitter! Ook de CDA-fractie wil de minister bijzonder dankzeggen voor de uitgebreide beantwoording en de gedetailleerdheid daarvan. Zij is op bijna alle vragen ingegaan. Dat geldt helaas niet voor een voor ons wezenlijke vraag over de motie-Donner inzake de tarragrond. Wat zal er met die motie gebeuren? Dat antwoord is belangrijk omdat wij vinden dat alle sectoren perspectief moeten behouden. Het zou jammer zijn als onze ex-collega Donner geen recht wordt gedaan.

Wij zijn blij met de genuanceerde opstelling van de minister met betrekking tot de megastallen en de ruimte die zij biedt aan de gemeenten die problemen hebben om samen te kijken naar oplossingsrichtingen. Ik heb bij interruptie een opmerking gemaakt over de destructietarieven, omdat ik de minister toch wil herinneren aan de aangenomen motie van oktober vorig jaar die voorziet in een periode van vier jaar om de tarieven op hetzelfde niveau te houden. Ik heb geen reactie van de minister gehoord op een suggestie van collega Snijder voor het beter benutten van dierlijke eiwitten. Ik ben daar wel benieuwd naar.

Mevrouw Snijder-Hazelhoff (VVD):

Wat bedoelde u met die tekst? Kunt u iets duidelijker zijn? Steunt u een eventuele motie van ons om diermeel terug te brengen in het veevoedercircuit?

De heer Atsma (CDA):

Dat hangt af van de inhoud van de motie. Ik wijs op de problemen die er vandaag de dag zijn en op de druk die er is op het areaal landbouwgrond. Ik wijs ook op de meerwaarde die dierlijke eiwitten voor verschillende sectoren kunnen hebben, als grondstof in welke zin dan ook. Dan vind ik dat je daar binnen de randvoorwaarden van de uiterst denkbare zorgvuldige benadering serieus naar moet kijken. Collega Waalkens en ik hebben daar in een ander verband ook al eens over gesproken. Als de randvoorwaarden goed zijn geborgd, zou de minister daar toch wel heel serieus naar moeten kijken. Ik weet niet wat er in de motie wordt gezegd, ik weet ook niet wat de reactie van de minister zal zijn, maar wij willen duidelijk aangeven dat deze opties op termijn serieus moeten worden bekeken.

Bij de Floriade gaat het om harde pegels. Er is 1 mln. per jaar toegezegd. Ik geloof niet dat Limburg zit te wachten op medewerkers van het ministerie.

Ik wil ten slotte nog een opmerking maken over de door ons gevraagde notitie over de bollenteelt. Wij hebben ook gelezen wat de minister heeft geschreven. Er zijn recent nieuwe problemen naar voren gebracht, met name vanwege de vernatting in de duinen. Wij vinden dat de minister er verstandig aan zou doen om in elk geval dat probleem er dan even uit te lichten. Dat hoeft geen notitie te zijn. Een brief van de minister over een aantal specifieke problemen met betrekking tot de bollenteelt lijkt ons verstandig.

Voorzitter. Ik kom tot een afronding. Dat doe ik door middel van een aantal moties. Ik wil echter eerst iets zeggen over het amendement op stuk nr. 92 inzake de vergoeding voor boeren die worden geconfronteerd met de zogenaamde bemestingsvrije zones. Ik heb goed geluisterd naar de argumenten van de minister. Wij gaan ervan uit dat als de minister zegt dat het niet kan, het dan ook niet kan. Ik wil het amendement derhalve intrekken.

De voorzitter:

Het amendement-Atsma (stuk nr. 92) is ingetrokken.

De heer Atsma (CDA):

Dit amendement zal echter onmiddellijk terugkomen als wij geen goede reactie krijgen op de volgende motie.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat ongeveer 800 ondernemers getroffen zijn door de aanwijzing van de zogenaamde vijfmeterzones in het kader van het nieuwe mestbeleid;

overwegende dat de kosten voor de ondernemers die met bemestingvrije zones te maken hebben, liggen tussen de € 1600 en € 3400 per hectare per jaar;

voorts overwegende dat dergelijke zones langs waterranden ter implementatie van een Europese richtlijn zijn vastgelegd in het Lozingsbesluit open teelt en veehouderij;

van oordeel dat een rendabele teelt op deze stroken land niet mogelijk is en dat het redelijk is dat de rijksoverheid hiervoor compensatie biedt;

verzoekt de regering, op korte termijn een compensatieregeling uit te werken en de Kamer daarover te informeren,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Atsma en Snijder-Hazelhoff. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 109(31200 XIV).

De heer Atsma (CDA):

De CDA-fractie heeft gisteren iets gezegd over een leefbaar platteland. De minister heeft daar positief op gereageerd. Ik dien daarom graag een motie in.

De Kamer,Atsma

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat de leefbaarheid in veel dorpen op het platteland door het verdwijnen en ontbreken van voorzieningen onder druk staat;

constaterende dat nieuwe innovatieve mobiele voorzieningen waarin meerdere functies kunnen worden gecombineerd, de leefbaarheid in de kleine kernen een impuls kunnen geven;

verzoekt de regering, samen met MKB Nederland en de coöperatie SAM en andere betrokkenen op korte termijn twee proefprojecten in respectievelijk Noord- en Zuid-Nederland uit te werken;

verzoekt de regering, de Kamer binnen drie maanden over de haalbaarheid te informeren,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Atsma, Waalkens, Van der Vlies, Cramer en Van Velzen.

Zij krijgt nr. 110(31200 XIV).

De heer Atsma (CDA):

Gisteren is gesproken over de effectiviteit van het aan- en verkoopbeleid bij het zakendoen met de overheid. Dat heeft geleid tot een motie die ik hierbij indien.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat voor aankoop, verkoop en tijdelijk en permanent beheer van grond de Dienst Landelijk Gebied, het Gemeenschappelijk Ontwikkelbedrijf en de Dienst Domeinen actief zijn;

constaterende dat de diensten samen over een grondportefeuille van zo'n 100.000 ha beschikken;

overwegende dat samenwerking en mogelijk zelfs samenvoeging van de diensten grote efficiencyvoordelen kan hebben voor het Rijk en andere betrokkenen als provincies, gemeenten en waterschappen alsmede particuliere grondeigenaren;

verzoekt de regering, op korte termijn de voor- en nadelen van het realiseren van één dienst voor grondzaken in beeld te brengen en de Kamer daarna nadere voorstellen te doen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Atsma, Waalkens, Van der Vlies, Cramer, Snijder-Hazelhoff en Van der Ham.

Zij krijgt nr. 111(31200 XIV).

De heer Atsma (CDA):

De laatste motie van de kant van de CDA-fractie betreft de suggestie die ik gisteren deed om te komen tot een onderzoek naar de haalbaarheid van landwinning bij Nederland. De suggestie heeft veel discussie losgemaakt. Dat is goed, want dan wordt erover gesproken en gaat iedereen erover nadenken. De heer Graus heeft morele steun toegezegd voor de motie.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat de claims op grond voor bebouwing, wegen, natuur, recreatie en landbouw de komende jaren zullen toenemen;

overwegende dat cultuurgrond in Nederland relatief schaars en duur is;

constaterende dat landwinning een mogelijkheid kan zijn om aan de toenemende vraag naar grond voor meerdere functies tegemoet te komen;

constaterende dat landwinning bovendien de mogelijkheid biedt om te voorzien in een adequate en veilige zeewering;

verzoekt de regering, de mogelijkheden en onmogelijkheden van landwinning in de Noordzee in beeld te brengen, en daarover de Kamer binnen een jaar te informeren,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Atsma, Waalkens, Van der Vlies en Van der Ham. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 112(31200 XIV).

Mevrouw Snijder-Hazelhoff (VVD):

Voorzitter. Ik wil twee opmerkingen maken alvorens ik overga tot het indienen van moties.

De VVD-fractie is toch wat teleurgesteld over het antwoord van de minister tijdens de discussie over het afschrijven van de kassen. Wij zullen daar bij het belastingplan op terugkomen.

De motie-Slob lijkt een goede invulling te krijgen, maar het antwoord daarop geeft de minister ook bij het Belastingplan.

Wat de kwestie van het diermeel betreft, zijn wij van mening dat de minister nog een stapje moet zetten. Zij schrijft dat zij binnenkort met een voornemen hieromtrent naar de Kamer komt, maar wij willen er druk op houden. Naar ons oordeel is het gebruik in diervoeders zeker verantwoord en hoeft er absoluut geen sprake te zijn van kannibalisme, zoals de heer Waalkens stelde. Een verantwoord gebruik lijkt ons de goede route. Opdat wij deze bron van hoogwaardig eiwit opnieuw kunnen gebruiken, dien ik de volgende motie in.

De Kamer,Snijder-Hazelhoff

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat diermeel een bron is van hoogwaardig eiwit;

overwegende dat het verantwoorde gebruik van dit hoogwaardige eiwit als grondstof van diervoeders de importen van plantaardig eiwit zoals soja kan terugdringen;

overwegende dat de inzichten in de mogelijkheden van het verantwoord gebruik van diermeel als grondstof voor diervoerders dermate zijn ontwikkeld dat een verbod op het gebruik van diermeel in diervoeders in zijn huidige vorm niet meer noodzakelijk is;

verzoekt de regering, verantwoord gebruik van diermeel als grondstof voor diervoeders weer mogelijk te maken,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Snijder-Hazelhoff. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 113(31200 XIV).

Mevrouw Van Velzen (SP):

Er is natuurlijk een goede reden geweest voor het besluit om diermeel als onderdeel van diervoeders te verbieden. Mevrouw Snijder zegt eigenlijk dat zij er nu genoeg vertrouwen in heeft. Mag ik haar alle misstanden in de diertransporten in herinnering brengen? Ik doe dit alleen om aan te geven dat het heel erg moeilijk is om vervoerssectoren adequaat te controleren. Hier speelt precies hetzelfde bij het vermengen van grondstoffen. Daardoor zijn dierziekten ontstaan. Dat is gevaarlijk. Waarom heeft zij nu plotseling zoveel vertrouwen in deze sector?

Mevrouw Snijder-Hazelhoff (VVD):

Dit is op zich een geheel andere sector. Volgens mij kan men beide sectoren niet rechtstreeks met elkaar vergelijken. Wij horen en zien dat onderzoeken uitwijzen dat er nu verantwoorde systemen zijn. Ik benadruk nogmaals dat wij het discussiepunt dat de heer Waalkens gisteren aanvoerde, absoluut moeten uitsluiten. Laat dat helder zijn. Het gebruik moet verantwoord zijn. Wij menen dat wij er nadrukkelijk naar moeten kijken en er stappen in moeten durven zetten.

Voorzitter. Ik heb voorts in eerste termijn gesproken over natuurcompensatie en ik heb gevraagd naar mitigatiemogelijkheden. De minister is er heel summier op ingegaan. Mijn fractie wil voor het voetlicht krijgen welke mitigatiemogelijkheden er worden gebruikt. Wij zien dat er te snel wordt gecompenseerd. Wij willen dan ook een beroep doen op het kabinet om een onderzoek te doen naar de mitigatiemogelijkheden. Vandaar dat ik de volgende motie indien.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat in de beoordeling van projecten in of in de nabijheid van Natura 2000-gebieden, alvorens compensatiemaatregelen kunnen worden genomen, er moet worden onderzocht of mitigatie en projectalternatieven een oplossing kunnen bieden;

constaterende dat het nemen van compensatiemaatregelen in de praktijk veelal tot regel is verworden in plaats van het laatste redmiddel om doorgang te vinden voor deze projecten;

overwegende dat het voorkomen van compensatiemaatregelen in lijn ligt met de voorgeschreven beoordelingsprocedure en wenselijk is gezien de toenemende druk op de ruimte in Nederland;

verzoekt de regering, onderzoek te doen naar de oorzaken van het veelal toepassen van compensatiemaatregelen in plaats van projectalternatieven en alternatieven uit onderzoek naar mitigatie die compensatiemaatregelen kunnen voorkomen;

verzoekt de regering, in dit onderzoek bijzondere aandacht te besteden aan de effectiviteit van de onderzoeken naar mitigatie en projectalternatieven ter voorkoming van compensatiemaatregelen gegeven de strekking van de relevante Europese richtlijnen en nationale en Europese jurisprudentie,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Snijder-Hazelhoff, Atsma en Van der Vlies. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 114(31200 XIV).

De heer Waalkens (PvdA):

Voorzitter. Ook ik dank de minister voor de adequate beantwoording van de opmerkingen die in de Kamer en ook door mij zijn ingebracht. Ik dank haar ook voor een aantal toezeggingen die betrekking hebben op een nieuwe systematiek ter financiering van de hele destructieketen. Ik heb uit de opmerkingen van de heer Atsma begrepen dat hij die ook interessant vindt. Ik zie de toezegging op dit punt graag uitgewerkt.

De minister heeft toegezegd in tweede termijn terug te komen op mijn wens dat in het onderzoek naar bedwelmd en onbedwelmd slachten met name het onbedwelmd slachten een plek krijgt. Wij zijn blij met de opmerking van de minister dat de digitale ontsluiting van het platteland een plek wordt gegeven in het budget dat daarvoor via de motie-Van Geel is bestemd.

We komen nog te spreken over de vaccinstrategie en het overleg met de vaccinproducenten daarover. Nederland wil een voorlopersrol spelen in de EU. Er moet dan straks wel voldoende vaccin aanwezig zijn.

Ik kijk uit naar de brief van het kabinet over de gevolgen van de schaalsprong voor de ruimtelijke ordening.

Wij blijven tegen het opheffen van de compartimentering. Als drempelwaarde voor ggo-contaminaties moet de technische detectiegrens worden gehanteerd.

Voorzitter. Wij vinden het openbaar maken van het resultaat van de VWA-inspecties op diertransporten een aangelegen punt. Daarom dien ik de volgende motie in.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

van mening dat de uitkomsten van de keuringen en inspecties openbaar dienen te zijn en dat daardoor de transparantie van het werk van de VWA wordt vergroot;

overwegende dat van openbaarheid van de uitkomsten ook een preventieve werking uitgaat;

verzoekt de regering, aan de pilots naming and shaming op het gebied van residuen van bestrijdingsmiddelen op groenten en fruit, het gebruik van frituurvet door cafetaria's en HACCP op slachthuizen, een pilot openbaarmaking gegevens inspectie diertransporten toe te voegen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Waalkens, Van Velzen, Cramer, Atsma, Van der Ham, Van der Vlies en Snijder-Hazelhoff.

Zij krijgt nr. 115(31200 XIV).

De heer Waalkens (PvdA):

Voorzitter. Omdat er voor wat betreft het convenant met betrekking tot de co-existentie sprake is van een patstelling, dien ik de volgende motie in.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat co-existentie van ggo-gewassen en reguliere en biologische teelt het risico van contaminatie in zich draagt;

overwegende dat de inzet van de minister om de sector zelf met een convenant te laten komen tot nu toe onvruchtbaar is gebleken;

overwegende dat het probleem wel urgent om een oplossing vraagt;

verzoekt de minister, zelf de regie in handen te nemen en te komen met een voorstel waarin de kosten van (onbedoelde) contaminatie door ggo-gewassen verhaald worden op de veroorzakers, bijvoorbeeld door instelling van een schadefonds;

verzoekt de regering, in het specifieke geval van (onbedoelde) contaminatie de aansprakelijkheidsstelling wettelijk te regelen, waarbij de aansprakelijkheid gelegd wordt bij degene die door teelt of verwerking van ggo-gewassen de bron van contaminatie is,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Waalkens, Van Velzen en Cramer. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 116(31200 XIV).

De heer Atsma (CDA):

Bij de Nederlandse grens is meer land dan woningen. Hoe wilt u dit in internationaal verband realiseren? De motie klinkt goed en misschien gaat mijn fractie er ook voor stemmen, maar is dit niet typisch iets dat op de Europese agenda moet worden geplaatst?

De heer Waalkens (PvdA):

Absoluut, maar er is sprake van een patstelling rond de introductie van ggo's in Europa. Het conflict tussen de betrokken partijen sleept zich voort. Europese richtlijnen moeten worden vertaald in nationale wetgeving en wij willen de aansprakelijkheid wettelijk regelen omdat het een heel specifiek terrein is.

De heer Atsma (CDA):

Dit is eigenlijk geen antwoord. Kun je iemand aansprakelijk stellen? Hoe zit het met de bewijslast? Dit is een buitengewoon ingewikkeld probleem dat niet op een achternamiddag kan worden opgelost.

De heer Waalkens (PvdA):

In Europa zijn afspraken gemaakt over grensoverschrijdende beïnvloeding. Kijk naar alle mogelijke activiteiten die langs de grens spelen; er zijn afspraken over de manier waarop met de grensregio's moet worden omgegaan. Die zouden ook moeten gelden in het verlengde van de motie waarin wij vragen om een wettelijke verankering van de aansprakelijkheid.

Mijn laatste motie luidt als volgt.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat via het amendement-Waalkens (30800-XIV, nr. 38) uitvoering is gegeven aan een groot aantal concrete en succesvolle pilots om de uitwerking van de leefgebiedenbenadering nader vorm te geven;

overwegende dat, om het beleid ook in de toekomst succesvol te laten zijn, er de zekerheid moet zijn dat middelen beschikbaar blijven;

overwegende dat, om te voorkomen dat bepaalde soorten voorgoed uit Nederland zullen verdwijnen, een structurele impuls nodig is om bedreigde soorten voor uitsterven te behoeden;

verzoekt de regering, het voor deze kabinetsperiode in de volgende jaren gereserveerde bedrag voor de soortenbescherming structureel te verhogen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Waalkens, Van Velzen, Cramer, Atsma, Van der Ham en Van der Vlies.

Zij krijgt nr. 117(31200 XIV).

De heer Graus (PVV):

Voorzitter. Vanwege de korte spreektijd moet ik meteen met de moties beginnen.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat zwaargewonde dieren behoefte hebben aan professionele spoedeisende hulp;

constaterende dat de huidige vrijwillige hulporganisaties vaak slecht bereikbaar zijn, geen protocol en uitrijverplichting kennen;

voorts constaterende dat de huidige dierenambulances geen voorrangsvoertuigen zijn en worden bemand door onvoldoende en vaak onbekwame personen;

verzoekt de regering, onderzoek te laten verrichten naar de mogelijkheid tot het oprichten van een nationaal georganiseerde, geprofessionaliseerde dierenambulance,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Graus. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 118(31200 XIV).

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

verzoekt de regering, méér handhavers, waaronder BOA's, in te zetten in de strijd tegen illegale jacht en (vis)stroperij;

verzoekt de regering voorts, het opleidingstraject en de bevoegdheden van de groene BOA's te heroverwegen, zodat zij hun taken optimaal kunnen uitoefenen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Graus, Atsma, Van Velzen, Thieme, Van der Vlies, Cramer, Waalkens, Van Gent, Van der Ham en Snijder-Hazelhoff.

Zij krijgt nr. 119(31200 XIV).

De heer Cramer (ChristenUnie):

Voorzitter. We hebben uitgebreid van gedachten gewisseld over de biologische landbouw. Ik had daarover een motie voorbereid, maar de minister heeft een nota toegezegd, dus ik houd mijn motie vast. Het lijkt me niet zinvol om dat nu af te dwingen en vervolgens de motie aan te houden.

Mevrouw Van Velzen (SP):

Voorzitter. De heer Cramer heeft die motie aangekondigd, de minister heeft toegezegd dat ze hieraan aandacht zou schenken. De hand van de heer Cramer blijkt snel gevuld. Maar de minister heeft voor een vorm van overschakelingspremie geen middelen gereserveerd. Ik wil hierom vragen in een motie, maar zal de heer Cramer die steunen?

De heer Cramer (ChristenUnie):

Ik denk dat de minister duidelijk is geweest: het wordt onderzocht een meegenomen in het verhaal van eind dit najaar. Ik vind het te kort door de bocht om dat nu al te gaan roepen en in een motie op te nemen. Laten we eerst maar afwachten waar de minister mee komt.

Mevrouw Van Velzen (SP):

Dat vroeg ik niet. Ik gaf aan dat de minister voortdurend meldt dat er geen extra middelen zijn. Ik wil een stukje van de begroting daarvoor reserveren. Zegt u uw steun toe?

De heer Cramer (ChristenUnie):

De minister is helder geweest. Ze komt met een nota. Laat ik zeggen dat ik hierover wil nadenken. Ik zeg niet op voorhand toe dat ik u zal steunen.

Over de Kleingruppenhaltung ben ik duidelijk geweest in mijn bijdrage. Ik volsta met het indienen van mijn motie daarover.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat het kabinet niet bereid is, de motie "verbod op de verrijkte kooi" (30800-XIV, nr. 65) uit te voeren;

overwegende dat een Alleingang van Nederland met een verbod op de verrijkte kooi ertoe kan leiden dat de dierenwelzijnsproblematiek wordt geëxporteerd naar andere landen met minder hoge standaarden en daarnaast de kans bestaat op het verstoren van de Nederlandse markt voor scharreleieren;

constaterende dat de Duitse markt voor de Nederlandse pluimveehouderij de belangrijkste exportmarkt is en dat de Duitse overheid eind 2009 de zogenoemde Kleingruppenhaltung als minimumstandaard introduceert;

van mening dat het daarom wenselijk is wat betreft minimumeisen voor stalinrichting gezamenlijk op te trekken met Duitsland;

verzoekt de regering, de motie "verbod op de verrijkte kooi" (30800-XIV, nr. 65) zodanig uit te voeren dat aansluiting wordt gezocht bij de in Duitsland geïntroduceerde Kleingruppenhaltung;

verzoekt de regering voorts, zich in Europees verband in te spannen om de vraag naar alternatief geproduceerde eieren te stimuleren,Cramer

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Cramer en Atsma. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 120(31200 XIV).

De heer Cramer (ChristenUnie):

Wij hebben ook uitgebreid gesproken over het Deltaplan "Nederland weer mooi". Ik wil dat graag markeren met de volgende motie.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat de regering uitwerking wil geven aan het deltaplan "Nederland weer mooi" en dit project bestempelt als ambitieus project waarvoor samenwerking tussen publieke en private partijen noodzakelijk is;

van mening dat voor een ambitieuze start van het deltaplan een onafhankelijke commissie moet worden benoemd die de overheid van advies kan dienen over mogelijke financieringsvormen;

verzoekt de regering, in samenspraak met de opstellers van het deltaplan een onafhankelijke commissie in te stellen die de overheid van advies dient over mogelijke financieringsvormen om het deltaplan "Nederland weer mooi" tot uitvoer te kunnen brengen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Cramer en Atsma. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 121(31200 XIV).

De heer Cramer (ChristenUnie):

In het verlengde daarvan hebben wij ook gesproken over de pilots. Daar heeft de minister goede woorden over gezegd. Ik heb daar een motie over ingediend tijdens het wetgevingsoverleg. Ik heb de structuur van die motie wat aangepast, maar de strekking is hetzelfde gebleven. Die motie zal bij de stukken worden gevoegd.

Tot slot zeg ik de minister veel dank voor haar uitvoerige beantwoording. Ik vind het eveneens een goede zaak dat er zoveel passie in dit debat is. Ik heb ook mijn bijdrage aan dat debat willen leveren vanuit mijn diepe geloof in de ordening die God in de schepping heeft gelegd en als gevolg daarvan het rentmeesterschap dat hij ons daarin oplegt.

Mevrouw Van Gent (GroenLinks):

Voorzitter. Ik dank de minister voor haar zeer uitgebreide antwoord. Toch moet ik constateren dat zij meer als een manager van het ministerie van LNV heeft geantwoord dan als minister van LNV. Ik heb haar diverse vragen per interruptie gesteld en ik heb ook in mijn bijdrage politieke antwoorden gevraagd, alleen die krijgen wij niet, want alles is de verantwoordelijkheid van anderen. Ik ben toch nog aan het zoeken waar dan de verantwoordelijkheid ligt van de minister.

Deze begroting van het ministerie van LNV was wel een heel bijzondere belevenis. De aanloop was spannender dan het uiteindelijke debat van de afgelopen dagen. Er liggen twee amendementen van de fractie van GroenLinks, te weten biologische landbouw, het amendement op stuk nr. 87, en dierenwelzijn, het amendement op stuk nr. 88. Ik noem ze nog even om u erop te wijzen. Ik heb bij dierenwelzijn gekozen voor 10 mln. Dat deed ik ook voor de redelijkheid en de haalbaarheid van het amendement en ik hoop dat mijn collega's dat zullen steunen.

Tot slot wil ik graag twee moties indienen. Mijn eerste motie gaat over de varkensflats. Er zijn 61 plannen en het gaat om gigantische aantallen dieren die daarin gestald gaan worden. Ik vind dat geen fijne ontwikkeling en de motie die ik nu ga indienen, gaat dan ook verder dan de motie van de SP-fractie, want mijn motie zegt eigenlijk: wij moeten daar niet aan beginnen.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat megastallen vanuit het oogpunt van dierenwelzijn, landschap en milieu onwenselijk kunnen zijn;

verzoekt de regering, een moratorium in te stellen op de bouw van stallen voor meer dan 5000 varkens of 250.000 kippen;

verzoekt de regering tevens, een Algemene Maatregel van Bestuur te maken op basis van de nieuwe WRO, waarin regels worden gesteld aan de bouw van megastallen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Van Gent en Thieme. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 122(31200 XIV).

Mevrouw Van Velzen (SP):

Mevrouw Van Gent zegt dat deze motie verder gaat dan die van onze fractie, maar ik hoor eigenlijk precies hetzelfde. Het enige verschil is dat zij een aantal getallen noemt. Die zijn arbitrair. Ik kan die motie zeker steunen, dus vanwaar deze extra motie, waarom een alleingang?

Mevrouw Van Gent (GroenLinks):

Niets alleingang, deze motie lag er al. Ik ben ook bij u geweest. Laat ik de Kamer hier verder niet mee lastig vallen. Ik heb deze motie ingediend samen met mevrouw Thieme. Laten wij de rest er niet meelastig vallen en er in de gang nog eens rustig over praten. Ik sta open voor een goed gesprek.Van Gent

Mijn laatste motie gaat erover dat geen vlees eten heel gezond is en dat het ook nog goed is voor natuur en milieu. Ik heb dat in diverse discussies met de minister al aangeroerd. Je zou kunnen zeggen dat je met minder meer krijgt. Wie wil dat nu niet? Ik vind de antwoorden van de minister teleurstellend. Je zou kunnen zeggen: maandag wasdag, dinsdag strijkdag – die sla ik het liefst over, want dat is zo vervelend – woensdag gehaktdag, vrijdag visdag, zaterdag kliekjesdag en zondag slow food. Dan houd je nog een dag over. Zou het dan niet mooi zijn om één dag van de week vegetarisch te gaan eten? Daarom dien ik tot slot de volgende motie in.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat de vleesconsumptie verantwoordelijk is voor ongeveer 18% van de wereldwijde uitstoot van broeikasgassen;

overwegende dat een gevarieerd dieet met minder vlees lekker en gezond is,

verzoekt de regering, een publiekscampagne te voeren waarmee consumenten aangespoord worden om ten minste een dag in de week geen vlees te eten,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Van Gent, Thieme en Van der Ham. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 123(31200 XIV).

Mevrouw Van Gent (GroenLinks):

Voorzitter. Mij moet nog een ding van het hart. Dat is dat ik het toch echt jammer vind dat de Partij van de Arbeid niet de moeite heeft genomen om haar moties aan de fractie van GroenLinks voor te leggen. Zeker de moties over de bedreigde diersoorten en de inspectie op de dierentransporten hadden wij van harte willen medeondertekenen.

De heer Van der Ham (D66):

Voorzitter. Om maar even bij de beesten te blijven zou ik willen opmerken: wat een gekat bij de bespreking van deze begroting. Daar laat ik het bij, want ik heb niet veel spreektijd meer. Ik dien daarom direct mijn moties in.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat de uitbreiding van de Europese Unie, de toenemende globalisering, de stijgende voedselprijzen en de klimaatverandering maken dat het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid (GLB) hervormd moet worden;

overwegende dat in het hervormingsproces de Kamer een belangrijke rol speelt ten aanzien van Nederlandse inzet inzake Europees beleid en voorts dat het wenselijk is dat de Kamer deze rol kan vervullen op basis van onafhankelijk advies en onafhankelijke informatie,

spreekt als haar mening uit om met het oog op de komende debatten over het GLB de Raad van Economisch Adviseurs (REA) om een advies te vragen ten aanzien van de Nederlandse belangenafwegingen inzake het GLB en hiertoe een onderzoeksopdracht te formuleren,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Van der Ham en Thieme. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 124(31200 XIV).

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat satellietnavigatie een bijdrage levert aan het besparen van (milieu)kosten die door de agrosector worden gemaakt, te denken aan brandstofbesparingen, minder CO2-uitstoot als gevolg van directere luchtvaart- en scheepvaartroutes, betere controles van transport van dieren en gevaarlijke goederen, scherper toezicht op kritische infrastructuur en een betere tijdmarkering van financiële transacties;

overwegende dat gezien zo'n 40% van het vrachtverkeer agro-gerelateerd is, deze besparing een structuurversterking voor de agrosector met zich meebrengt en daardoor past binnen de doelstelling van het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid;

verzoekt de regering, in de financiële afweging ten aanzien van Galileo de meerwaarde van dit project voor de agrosector mee te wegen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Van der Ham en Thieme. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 125(31200 XIV).

De heer Van der Ham (D66):

Voorzitter. Ik merk ten slotte op dat ik tijdens dit debat langere tijd ben weggeweest. De reden daarvan is gelegen in het feit dat ik lid ben van de bijzondere commissie Onderwijsvernieuwing. Ik ben de minister er zeer erkentelijk voor dat zij in die tijd mijn vragen heeft beantwoord.

De voorzitter:

U was inderdaad verontschuldigd.

Mevrouw Thieme (PvdD):

Voorzitter. Ik dank de minister voor de beantwoording in eerste termijn. Ik dank de minister ook voor haar toezegging dat prestatie- en effectindicatoren zullen worden gevoegd bij de financiële middelen ten behoeve van de nota Dierenwelzijn. Het valt op dat de antwoorden in veel gevallen terugverwijzen naar wat al eerder is gezegd of vooruit wijzen naar wat in de toekomst kan of zal worden gezegd, maar nauwelijks duiden waar de minister vandaag staat. De minister zegt dat de inspanningen van de veehouderij enorm zijn geweest en dat wij helemaal in lijn met de Europese nitraatrichtlijnen handelen. De minister laat weten dat de inspanningen van de veehouderij enorm zijn geweest en dat Nederland helemaal in lijn handelt met de Europese nitraatrichtlijn. De minister kan veel woorden vuilmaken aan dit probleem, dat letterlijk stinkt, maar duidelijker is het om samen even te kijken naar een kaart van het mestportret van Europa. Eén flinke zwarte plek valt op, dat is de schandvlek van het grootste mestprobleem en dat is Nederland. Ondanks haar optimistische antwoord kan de minister niet ontkennen dat bij het mestprobleem in relatie tot nitraat Nederland de schandvlek van Europa is. Of heeft zij een andere verklaring voor dit mestportret van de Europese Commissie? Graag de reactie van de minister.

Wat verder opvalt, is dat de minister nog zoveel vragen onbeantwoord laat. Het zijn er zoveel dat ik ze nauwelijks kan noemen in mijn ruime resterende spreektijd. Ik doe toch een poging, het zijn twaalf vragen:

Vraag 1: Hoe gaat de minister de inwoners van dorpen waar varkens- en kippenflats komen geruststellen over het leef- en gezondheidsklimaat rond de megastallen?

Vraag 2: Wat gaat de minister doen met de conclusies van de Wereldvoedselorganisatie dat intensieve veehouderij gezondheidsrisico's voor mens en dier met zich meebrengt?

Vraag 3: Hoe kan de minister verantwoorden dat voor elke Nederlander 60 keer zijn eigen lichaamsgewicht aan mest geproduceerd wordt? Dat is 4000 kilo per Nederlander.

Vraag 4: De maatschappelijke kosten voor vervuiling van lucht, bodem en water vanuit de veehouderij zijn jaarlijks meer dan 2,1 mld.; hoe gaat de minister deze maatschappelijke kosten toerekenen aan dierlijke producten in het kader van: de vervuiler betaalt?

Vraag 5: Hoe kan de minister zeggen dat zij nu al weet dat het stimuleren van één vleesloze dag per week niet tot haar beleid zal behoren, terwijl zij nog onderzoek doet naar bewustere en meer duurzame vleesconsumptie? Heeft zij haar conclusies al getrokken voordat het onderzoek is afgerond? En dat terwijl CDA-fractievoorzitter Van Geel heeft aangegeven dat hij vlees beschouwt als het meest belastende onderdeel van ons voedselpakket.

Mevrouw Van Gent (GroenLinks):

Voorzitter, even over die ene vegetarische dag. Ik kreeg een leuke tip van de minister. Ik had een rijtje genoemd van verschillende dagen met een typering. Voor de donderdag hadden wij nog niks en de minister gaf mij de tip om van donderdag "zonderdag" te maken. Wij hoeven het nog niet op te geven, want er wordt meegedacht vanuit vak K. Dat is wel fijn!

De voorzitter:

Ik neem aan dat de minister dat in tweede termijn aan de gehele Kamer kenbaar had kunnen maken.

Mevrouw Thieme (PvdD):

Dat geeft hoop!

Vraag 6: Oostenrijk mag genetisch gemanipuleerde gewassen weigeren van de EU. De minister geeft geen schriftelijk antwoord op de vraag of en zo ja, hoe de minister dit soort vrijheden ook voor Nederland wil of kan benutten.

Vraag 7: De minister geeft aan dat zij de 3 miljoen katten die Nederland telt, niet wil laten chippen de komende jaren. Bedoelt zij daarmee dat het zwerfkattenprobleem niet op haar aandacht en interventie mag rekenen, met name dat laatste?

Vraag 8: Voor dierenambulances en dierenasielen laat de minister weten dat zij het geheel zelf moeten uitzoeken wat haar betreft, eventueel in samenspraak met lokale of regionale overheden. Waarom blijft de minister de verantwoordelijkheid voor de opvang en het vervoer van dieren in nood verre van haar werpen? Doet het haar niets als dieren lijden? Heeft zij geen oog voor de problemen van dierenambulances en asielen?

Vraag 9: De minister denkt dat een plastic slang om een ketting van 50 cm genoeg moet zijn om te voldoen aan de Europese regels om varkens speel- en onderzoeksmogelijkheden te verschaffen. Als dit de manier is waarop normen van Europa ingevuld kunnen worden, wat wij overigens zeer betwijfelen, wat kunnen wij dan verwachten van Europa op dierenwelzijnsgebied?

Vraag 10: Het knippen van hoektanden van varkens mag vanaf 2009 niet meer, maar vijlen nog wel. Uiteraard zonder verdoving, want dierenwelzijn mag niets kosten in deze sector. Kan de minister aangeven waarom zij dit als een dierenwelzijnsverbetering ziet?

Vraag 11: De minister geeft aan dat 21 kippen per vierkante meter misschien toch wel de vijf vrijheden die dieren zouden moeten hebben mogelijk maakt. Kan de minister dat uitleggen op een zodanige manier dat ook kinderen die iets meer willen weten van de natuur en van het natuurlijke gedrag van dieren, het kunnen begrijpen? Kan de minister het gedrag beschrijven dat de kippen op dit moment kunnen uiten? Wat ziet de minister aan natuurlijk gedrag?

Vraag 12: Is de minister bereid om tot een heldere, afrekenbare definitie van weidegang te komen? Hoe wil zij weidegang stimuleren voor koeien die niet de 10% consumptiemelk leveren, maar de 90% die in bulk wordt aangewend in niet aan de weidegang gerelateerde producten?

Ik wil echt antwoord op deze twaalf vragen, die geheel of gedeeltelijk buiten beschouwing zijn gebleven bij de beantwoording van de vragen. De Partij voor de Dieren heeft ervoor gekozen 50% van de haar toegemeten spreektijd te besteden aan deze voor mensen, dieren en natuur zo belangrijke begroting. Ik vraag de minister, alsnog adequaat te antwoorden, ook als de vragen een keer niet in schriftelijke vorm tot haar komen.

Ik dien de volgende moties in.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat het onverdoofd ritueel slachten van dieren op grote ethische bezwaren in de Nederlandse samenleving stuit;Thieme

constaterende dat het onverdoofd ritueel slachten in landen als Oostenrijk, Denemarken, Finland en Estland reeds verboden is;

constaterende dat Nederland zich heeft ontwikkeld tot een exportland van vlees afkomstig van onverdoofd ritueel geslachte dieren;

constaterende dat verdoving, bijvoorbeeld in de vorm van reversibel bedwelmen voorafgaand aan ritueel slachten, geen enkel religieus bezwaar kent, zoals ook is aangegeven in de nota Dierenwelzijn;

verzoekt de regering om binnen een halfjaar een verbod in te stellen op het onverdoofd ritueel slachten,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Thieme en Van Gent. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 126(31200 XIV).

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat veel Nederlandse dierenasielen kampen met financiële tekorten;

constaterende dat het hierdoor niet mogelijk is om benodigd extra personeel aan te trekken, benodigd onderhoud aan de opvanglocatie te plegen of om onverwachte medische hulp te bekostigen;

constaterende dat dierenasielen afhankelijk zijn van de bereidwilligheid van gemeenten om voor financiële ondersteuning te zorgen;

van mening dat dierenasielen een belangrijke maatschappelijke functie vervullen en de overheid een verantwoordelijkheid heeft in het garanderen van hun voortbestaan;

verzoekt de regering om met de VNG in overleg te treden om te komen tot een kader voor de structurele financiële ondersteuning van dierenasielen en toe te zien op de uitvoering,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Thieme, Van Velzen, Van Gent en Van der Ham. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 127(31200 XIV).

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat er vele signalen zijn dat de handhaving en prioritering door de Algemene Inspectiedienst niet naar behoren verlopen;

overwegende dat de positie van de Algemene Inspectiedienst ten opzichte van het ministerie van LNV, waarbij het ministerie haar eigen regelgeving controleert, kan leiden tot mogelijke belangenverstrengeling;

overwegende dat deze mogelijke belangenverstrengeling een objectief onderzoek naar het handhavingssysteem onmogelijk maakt wanneer dit intern wordt uitgevoerd;

verzoekt de regering om een onafhankelijk onderzoek in te stellen naar het functioneren van de Algemene Inspectiedienst en daarbij aandacht te besteden aan de positionering ten opzichte van het ministerie van LNV,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Thieme, Van Velzen, Van Gent en Van der Ham. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 128(31200 XIV).

Mevrouw Thieme (PvdD):

Vanmiddag stond in het Agrarisch Dagblad dat burgers zeer veel belang hechten aan de weidegang. De volgende motie is een uitvloeisel daarvan.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat de overgrote meerderheid van burgers de melkkoeien het liefst in de wei ziet lopen en dat de minister weidegang wil stimuleren uit het oogpunt van landschap, dierenwelzijn en maatschappelijk verantwoord ondernemen;

constaterende dat de markt hierop in heeft gespeeld met het aanbieden van weidemelk, maar dat strenge regels ontbreken, waardoor melk van koeien die slechts 720 uur van het jaar buiten lopen ook als weidemelk kan worden verkocht;

constaterende dat minder dan 10% van de totale zuivelproductie in Nederland in de vorm van consumptiezuivel wordt verkocht en dat de markt voor weidemelk daardoor nooit groter kan zijn dan 10%;

van mening dat de markt slechts zeer beperkte mogelijkheden biedt voor het stimuleren van weidegang van melkkoeien en dat daardoor een krachtig en stimulerend overheidsoptreden gewenst is;

verzoekt de regering om binnen een halfjaar te komen met een plan van aanpak met daarin effectieve stimuleringsmaatregelen en zo nodig regelgeving om de koe in de wei te houden,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Thieme, Van Velzen, Van Gent en Van der Ham. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 129(31200 XIV).

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat detectie aan de slachtlijn op de aanwezigheid van berengeur technisch mogelijk is en er ook andere mogelijkheden zijn die castratie overbodig maken en al worden toegepast in andere Europese landen;

constaterende dat steeds meer voorlopers in de varkenshouderij gestopt zijn met het castreren van biggen;

verzoekt de regering om voor 2009 een verbod op castratie in te voeren van alle in Nederland gehouden varkens,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Thieme, Van Velzen, Van Gent en Van der Ham. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 130(31200 XIV).

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat terreinbeheerders een financiële vergoeding ontvangen van jagers voor het beheren van populaties wilde dieren op hun terreinen;

van mening dat de uitvoering van faunabeleid uitsluitend zou moeten worden overgelaten aan professionele, gecertificeerde jagers die in dienst zijn van de terreinbeheerder;

verzoekt de regering om, ingeval er wordt overgegaan tot faunabeheer door middel van afschot, te bewerkstelligen dat dit uitsluitend gedaan wordt door professionele, gecertificeerde jagers in dienst en onder verantwoordelijkheid van de terreinbeheerder,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Thieme en Van Gent. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 131(31200 XIV).

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat er vele signalen zijn dat de verschillende taken die onder de verantwoordelijkheid van de Algemene Inspectiedienst vallen, ertoe leiden dat er onvoldoende proactieve controles op dierenwelzijn plaats kunnen vinden;

constaterende dat de controles op Europese subsidies veel capaciteit van de inspecteurs vergen;

constaterende dat dit ten koste kan gaan van de mogelijkheden voor het doen van opsporingsonderzoek in het kader van dierenwelzijn;

verzoekt de regering om een plan van aanpak op te stellen voor het invoeren van een scheiding tussen de controles op subsidies en de controles op dierenwelzijn, bijvoorbeeld door het instellen van twee gescheiden afdelingen binnen de Algemene Inspectiedienst waarbij een inspecteur slechts voor één van deze taken ingezet kan worden,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Thieme. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 132(31200 XIV).

De heer Van der Vlies (SGP):

Voorzitter. Ik zeg de minister dank voor haar beantwoording. Helaas moet ook ik mij vanwege het feit dat ik geen spreektijd meer heb, beperken tot het indienen van moties.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat het voorzieningenniveau in veel dorpen op het platteland daalt of bedreigd wordt;

overwegende dat de regering zich ten doel heeft gesteld dat de ontwikkeling op het platteland in vergelijking met de ontwikkeling in de stad (sociaaleconomische vitaliteit) minimaal gelijke tred moet houden en deze doelstelling wil monitoren vanaf 2007;

overwegende dat het Investeringsbudget Landelijk Gebied nu alleen doelen in het "fysiekgroene" domein behelst;

verzoekt de regering om bij de midterm review van het ILG een sociaaleconomische component in het ILG op te nemen als blijkt dat de sociaaleconomische vitaliteit daalt,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Van der Vlies, Atsma, Van Velzen, Snijder-Hazelhoff, Cramer en Van Gent.

Zij krijgt nr. 133(31200 XIV).

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat in de meeste land- en tuinbouwsectoren innovatieagenda's en -programma's opgesteld zijn of worden, dat diverse (gebiedsgerichte) projecten en pilots gesubsidieerd worden (beleidsartikelen 21.12 en 21.13) en dat diverse kennisnetwerken (financieel) ondersteund worden (beleidsartikel 26.15);

overwegende dat de samenhang tussen de opzet van sectorale innovatieprogramma's, subsidiëring van de diverse praktijkgerichte projecten en ondersteuning van kennisnetwerken lijkt te ontbreken en dat dit de doorwerking en effectiviteit van kennis en innovatie in de praktijk remt;

verzoekt de regering om de Kamer voor 1 mei 2008 inzicht te geven in de verbindingen tussen de diverse praktijkgerichte projecten en pilots, sectorale innovatieprogramma's en kennisnetwerken en met voorstellen te komen om de aansluiting tussen deze instrumenten voor kennisverspreiding en innovatie te verbeteren,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Van der Vlies, Atsma, Snijder-Hazelhoff, Cramer, Waalkens en Van der Ham.

Zij krijgt nr. 134(31200 XIV).

Mevrouw Van Gent (GroenLinks):

Voorzitter. Ik moet mij helaas verontschuldigingen voor de vergadering na de schorsing omdat ik elders verplichtingen heb.

De voorzitter:

U bent verontschuldigd.

De vergadering wordt van 19.20 uur tot 20.45 uur geschorst.

Minister Verburg:

Voorzitter. Ik wil de leden van de Tweede Kamer graag bedanken voor hun inbreng in tweede termijn. Ik bedank de leden in het bijzonder voor het feit dat zij in verschillende toonzettingen woorden van waardering hebben gesproken over de beantwoording in eerste termijn en over het debat. In tweede termijn is mij nog een aantal vragen gesteld. Ik zal daarop antwoord geven, maar het moet mij van hart dat ik een aantal vragen schriftelijk heb beantwoord. Dat betekent dat ik die schriftelijke antwoorden zal omzetten in een mondelinge reactie.

Mevrouw Snijder en de heer Waalkens stelden vragen over de financiering van destructie. Ik meen dat zij beiden doelen op de financiering van destructie na 2009. Met het gestelde op pagina 30 van mijn begroting heb ik duidelijk gemaakt dat het kabinet hiervoor middelen heeft tot 2009. Ik heb ook aangegeven vanaf 2010 de kosten voor destructie van dierlijke kadavers alsmede de bewakings- en de bestrijdingskosten van dierziekten onder het convenant diergezondheidsfonds van het bedrijfsleven te willen brengen. Tegen de heer Waalkens heb ik gezegd dat ik zijn suggestie interessant vind en dat ik zal nagaan op welke wijze ik die kan betrekken bij het vormgeven van de zogenaamde oorflappenconstructie.

Ik heb de heer Waalkens toegezegd om in tweede termijn terug te komen op zijn opmerking over onderzoek naar onbedwelmd slachten. Er wordt onderzoek gedaan in het kader van de mogelijkheden voor ritueel slachten. Nagegaan wordt welke vormen van bedwelming hanteerbaar zijn. Ik zie in het mede onderzoeken van het onbedwelmd slachten geen toegevoegde waarde. Nu wordt onderzoek verricht naar het bedwelmd slachten. Tegelijkertijd voer ik overleg met de islamitische en de joodse geloofsgemeenschap om na te gaan of een en ander ook met een vorm van bedwelming acceptabel zou kunnen zijn of worden.

Mevrouw Van Velzen heeft een vraag gesteld over de motie-Weekers c.s. inzake de AID in Kerkrade. Ik heb deze vraag, die door meerdere leden is gesteld, schriftelijk beantwoord. Ik heb daarbij aangegeven dat het sociaal beleidskader van werk naar werk ook hier uitgangspunt is. Dat betekent dat wij overleg voeren met Defensie om na te gaan of de voorgenomen oprichting van het centraal betaalkantoor van Defensie in Kerkrade zou kunnen worden gevestigd. Met andere woorden, wij zoeken zelf actief naar mogelijkheden, maar de taakstelling van het coalitieakkoord is niet gering. Wij willen die graag uitvoeren en dus datgene volbrengen wat wij ons hebben voorgenomen als het gaat om het aantal medewerkers, maar ook wat het besparen van kosten betreft. Dat betekent dat er slim, maar ook constructief gehandeld moet worden.

De heer Atsma vroeg wat met de motie-Donner over de tarragrond gaat gebeuren. Ook hierop heb ik schriftelijk gereageerd met het antwoord op vraag 22. Ik wil graag herhalen dat op basis van gezamenlijk onderzoek van overheid en bedrijfsleven een nieuwe norm is gesteld voor het Besluit bodemkwaliteit. De verwachting is dat met deze nieuwe normstelling 85% van de tarragrond afkomstig van de aardappel- en bietenverwerkingsindustrie als schone grond kan worden aangemerkt. Dat was 35%. Op basis van deze nieuwe normstelling hebben wij een uitstekende uitvoering van de motie-Donner weten te vinden, in goed overleg met het bedrijfsleven zelf.

De heer Atsma heeft een vraag gesteld over dierlijke eiwitten. Hij heeft gevraagd of de minister de suggesties van de Tweede Kamer serieus wil overwegen. Daar had ik al schriftelijk op geantwoord: ik zoek naar een heel zorgvuldig standpunt. Zo versta ik de suggestie van de Kamer, die laat doorklinken dat de zorgvuldigheid in het oog moet worden gehouden. Ik zal dat doen, niet vergetend waar wij vandaan komen en ervoor zorgend dat wij met alles wat in ons is een herhaling weten te voorkomen.

De heer Atsma heeft gevraagd naar de bloembollenteelt, daarbij aandacht vragend voor de vernatting van de duinen. Ik zal mij oriënteren op het door hem genoemde probleem, en ik zal de Kamer daarover later informeren.

De heer Waalkens kijkt uit naar de ro-consequenties van de schaalsprong. In antwoord op een vraag van de heer Van der Vlies heb ik al gezegd dat ik samen met mijn collega van VROM het advies inwacht van de landschapsarchitect, de heer Sijmons, dat medio november komt. Ik hoop dat daaruit voldoende helderheid kan ontstaan over eventuele ruimtelijke consequenties.

Mevrouw Thieme heeft nog een twaalftal vragen gesteld, die ik ga proberen te beantwoorden, hoewel een aantal vragen niet helemaal nieuw is. Mevrouw Thieme heeft dat zelf ook al gezegd. Wat zijn de maatschappelijke kosten van lucht, bodem en water, en hoe worden die kosten doorgerekend? Ik herinner mij van hedenmiddag een interruptiedebatje met mevrouw Van Velzen over de maatschappelijke kosten-batenanalyse van de intensieve landbouw. Ik heb al aangegeven hoe wij daar in de procedure staan, en hoe wij daarin verder gaan. Dat punt komt in het voorjaar van 2008 aan de orde.

Mevrouw Thieme heeft gevraagd, wat wij doen met de zorg van kleine dorpen inzake megastallen. De zorgen die lokaal hierover bestaan zullen ook lokaal aan de orde komen. Wij hebben daarover van gedachten gewisseld naar aanleiding van de verantwoordelijkheidsverdeling, de reconstructie en de compartimentering. Ik heb vanmiddag toegezegd dat gemeenten en provincies die daar prijs op stellen, te allen tijde een beroep kunnen doen op mijn ministerie als het gaat om advies en ondersteuning. Ik zal bij mijn collega van VROM bepleiten om datzelfde te doen. Ik ga er zonder meer vanuit dat dat daar mogelijk zal zijn.

Mevrouw Thieme heeft gesproken over het beleid van Oostenrijk ten aanzien van genetisch gemodificeerde gewassen. Waarom benut Nederland deze ervaring niet? Nederland heeft een wat andere aanlooproute in die hele discussie rond genetisch gemodificeerde gewassen. Wij hebben hierover een brede maatschappelijke discussie gehad. Wij wegen altijd zeer zorgvuldig de adviezen van de EFSA. Wij volgen een zorgvuldige lijn van "ja, mits" als het gaat om plantaardige gewassen.

Mevrouw Thieme heeft gevraagd, waarom wij niet overgaan tot het chippen van 3 miljoen katten, en of er geen aandacht is voor zwerfkatten. Ik verwijs naar mijn schriftelijke antwoord op vraag 62.

Mevrouw Thieme heeft gevraagd hoe de industriële vorm van kippen houden zich verhoudt tot de vijf vrijheden en natuurlijk gedrag. Ik heb de huidige richtlijn al eerder gekwalificeerd als een belangrijke eerste stap. Ik streef graag met anderen naar verdere stappen in de richting van verbetering van het welzijn. Daarbij heb ik aangegeven dat daar wel draagvlak voor moet zijn bij de sector en bij een aantal maatschappelijke spelers op dit punt.

Mevrouw Thieme vindt dat de speelmogelijkheid van varkens in de EU-regels te mager zijn vertaald. Ik wijs erop dat de eisen per 1 juli jongstleden zijn aangescherpt. Voor het eind van dit jaar krijg ik zicht op de implementatie in de praktijk. Zo nodig zal ik daarop inspelen.

Vervolgens heeft mevrouw Thieme gevraagd waarom het vijlen van hoektanden een verbetering is van het dierenwelzijn ten opzichte van het knippen. Het voordeel van vijlen boven knippen is dat de punten worden afgeslepen, waarmee minder snel verwondingen of beschadigingen van het tandvlees ontstaan.

Ook heeft mevrouw Thieme gevraagd om een heldere definitie van weidegang. Ik ben daarop in eerste termijn al ingegaan. Ik herhaal dat de concrete invulling van de concepten weidegang en weidemelk in mijn ogen het resultaat is van het debat tussen de sector en maatschappelijke organisaties. Ik ben ongelofelijk blij met het draagvlak dat daarvoor is gecreëerd. Ik merk dat een groot deel van de Kamer daar ook blij mee is. Ook dat is weer een mooi gezamenlijk initiatief. De verdere ontwikkeling daarvan is niet gediend met een scherpe definitie van de zijde van de rijksoverheid in casu van de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit.

Mevrouw Thieme heeft nogmaals gevraagd hoe ik 4000 kg mest per Nederlander kan verantwoorden. Ik heb mevrouw Thieme een uitstapje zien maken van het spreekgestoelte naar haar desk om de kaart van Nederland en van Europa te laten zien. Wij hebben dat allemaal kunnen zien. Nederland produceert inderdaad veel dierlijke mest. Uit de evaluatie van de Meststoffenwet blijkt dat ondanks dat gegeven de kwaliteit van grond- en oppervlaktewater de afgelopen jaren aanmerkelijk is verbeterd. Het gaat dus niet om de kwantiteit van de mestproductie, maar om de consequenties daarvan. Ik meld hier nog maar eens dat de sector er steeds beter in slaagt om de milieubelasting te beperken, zonder daarmee gezegd te willen hebben dat wij nu achterover kunnen leunen. Dat is wellicht een overbodige opmerking, want men kent mij niet als een minister die graag achteroverleunt of die daar al heel snel aanleiding toe ziet.

Voorzitter. Hiermee heb ik de vragen van de Kamer in tweede termijn beantwoord. Nu wil ik overgaan tot de beoordeling van de ingediende moties.

Mevrouw Thieme (PvdD):

Voorzitter. Ik wil nog ingaan op het antwoord van de minister over de vleeskuikens. Ik vroeg of de minister zou kunnen uitleggen op een zodanig niveau dat een kind het kan begrijpen hoe de vijf vrijheden die zij voorstaat voor dieren, waaronder het kunnen uiten van natuurlijk gedrag, gewaarborgd zijn in het huidige houderijsysteem van 21 kippen per vierkante meter. Welk natuurlijk gedrag bespeurt zij daar?

Minister Verburg:

Als een kind bij mij aan tafel mij deze vraag stelt, antwoord ik het volgende.

"Dit is het maximum haalbare. Daarbij moet aan een heleboel kwalificaties worden voldaan. De Europese richtlijn stelt daar eisen aan. Het zijn wel nog heel veel kippen in een kleine omgeving, maar tot halverwege dit jaar hadden wij helemaal geen Europese richtlijn. Dat hield in dat elke Europese lidstaat gewoon kon doen wat mogelijk was. Nu hebben wij in Europees verband, dus met 27 lidstaten, een basisnorm voor de markt bepaald. Alle kippenhouders in alle 27 Europese lidstaten moeten zich daaraan houden. Dat is een geweldige stap voorwaarts. Wij komen uit het stenen tijdperk en stappen op dit punt zomaar een nieuw tijdperk binnen."

Dan verwacht ik dat het kind zal zien dat dit een belangrijke stap voorwaarts is en dat het zal vragen of ik meen dat wij er al zijn. "Nee", zou ik dan zeggen, "er kan natuurlijk best nog meer, maar het is wel een belangrijke stap, want de meeste kippen hebben het tot nu toe veel slechter gehad dan voor deze Europese richtlijn." Dat zeggen niet alleen de kinderen, maar ook de voor- en tegenstanders. Toen ik op weg was naar Brussel om hierover te spreken, werd ik van verschillende zijden gebeld. Er werd mij gezegd: "Zo willen wij het graag hebben in Brussel en één ding is zeker: zorg dat u aan het eind van de dag wel overeenstemming hebt over het invoeren van die richtlijn, want dan hebben wij tenminste iets."

Mevrouw Thieme (PvdD):

Dan vraagt het kind vervolgens: "Hoe kan het dan zo zijn dat ik bijna in elke hoek van de stal een kuiken zie dat door zijn poten is gezakt? Kunt u dan vertellen, mevrouw de minister, of een kip dan wel kan scharrelen en zijn basisbehoeften kan uiten en dus zijn vleugels kan spreiden? Welke van de basisbehoeften kan de kip, nu het allemaal zoveel beter is geworden, wel uiten?"

Minister Verburg:

Ik heb al gezegd dat het kind hartstikke slim is. Als wij over het welzijn van pluimvee spreken, zitten slimme kinderen bij ons aan tafel. Het kind zegt dan: "Het is een belangrijke eerste stap, maar wat gaan wij nu verder doen en hoe gaan wij dat doen?" "Dan gaan wij opnieuw proberen om met 27 landen de komende jaren verdere stappen te zetten", zeg ik dan. En dan maak ik de volgende vergelijking.

"De zwerfkinderen hebben nu een dak boven hun hoofd en kunnen beschikken over sanitaire voorzieningen, maar zij moeten nog wel met z'n tienen in een slaapkamer zitten. Tegelijkertijd zijn er kinderen die in een huis wonen en een eigen slaapkamer hebben van 12 m2, met een computer, een eigen televisie enz. Wij proberen nu om in Europees verband afspraken te maken opdat de situatie van alle kinderen – in dit geval dus vleeskuikens – stap voor stap verbetert. De eerste stap is genomen, maar dat mag niet de laatste zijn, dus wij gaan kijken hoe wij in Europees verband aan een verdere verbetering kunnen werken."

En dan zegt dat kind tegen mij: "Zet 'm op!"

De heer Waalkens (PvdA):

De minister heeft gezegd dat zij niet bereid is om het onbedwelmd slachten te betrekken bij het onderzoek naar de bedwelmingstechnieken. Dat betreur ik ten zeerste. De minister wil en kan het niet verbieden. Het is namelijk in strijd met grondrechten. Daarover hebben wij geen verschil van mening. Nederland is echter een exporterend land geworden dat niet meer alleen voor eigen behoefte slacht. Ik vind daarom dat wij dit punt – onbedwelmd slachten in relatie tot dierenwelzijn en alles wat betamelijk is rondom het hele slachtproces – wetenschappelijk moeten onderbouwen.

Minister Verburg:

Ik ben zeer geïnteresseerd in de bevindingen van de heer Waalkens op het gebied van certificeringssystemen. Dan zal ik naar de praktijk kijken en op basis daarvan mijn oordeel vormen over de stand van zaken. Hij zegt dat wij op dit gebied een exporterend land zijn geworden. Dat weet hij blijkbaar, maar dat is voor mij niet inzichtelijk, laat staan transparant. Het heeft niet een zodanige evidentie dat het als problematisch gekenschetst moet worden, ook al heeft hij daar blijkbaar zorgen over.

De heer Waalkens (PvdA):

Die zal ik zeker aanleveren. Ik heb al de toezegging gedaan dat ik dat over certificering ook ga doen. Als wij wel naar bedwelmingstechnieken kijken en niet naar onbedwelmd slachten, hebben wij geen goede wetenschappelijke onderbouwing om verdere stappen te zetten.

Minister Verburg:

Ik denk er toch een slag anders over, maar u en ik hebben genoeg ervaring om te weten dat er altijd nog een moment komt om van gedachten te wisselen en te bekijken wat wij op dit punt kunnen doen, als dat nodig is.

De heer Graus (PVV):

Ik heb een vraag over iets waarover wij het aan het einde van de termijn van de minister hebben gehad. Deze vraag stel ik ook namens mijn collega Atsma. Wij hebben het net tussen de soep en de aardappelen door al gehad over het amendement-Koopmans/Wilders over de Floriade. Kan de minister toezeggen dat dit amendement wordt uitgevoerd volgens de interpretatie van de heren Koopmans en Wilders; dat het om harde euro's gaat en niet om manschappen, waar zij niet op zitten te wachten?

Minister Verburg:

Het gaat om harde euro's, maar ik blijf erbij dat ik wel even bekijk hoe beleidsdoelstellingen van LNV mede handen en voeten kunnen krijgen binnen die Floriade.

De heer Graus (PVV):

De toezegging over harde euro's is er en daar gaat het mij om.

De voorzitter:

Dan stel ik voor dat de minister start met de beoordeling van de moties.

Minister Verburg:

In de motie van mevrouw Van Velzen en mevrouw Thieme wordt de regering verzocht, bij de health check te streven naar een volledige ontkoppeling tussen productie en inkomenssteun van de landbouw en door middel van Europese quotering en een plafond aan dierrechten de agrariër te verzekeren van een goed inkomen. Ik heb in eerste termijn gezegd dat ik wil wachten op de presentatie van de Europese Commissie over de health check. Ik begrijp de drive en de ambitie van veel leden van de Kamer, want die heb ik zelf ook, maar deze motie loopt daar ver op vooruit. Om die reden ontraad ik de aanneming van deze motie.

In de motie van mevrouw Van Velzen wordt de regering verzocht, de vestiging van megabedrijven met een algemene maatregel van bestuur te verbieden totdat de gevolgen en effecten van megabedrijven voldoende zijn onderzocht. Dat staat haaks op wat wij vanmiddag met elkaar hebben gewisseld. Provincies en gemeenten geven zelf aan dat zij met hun instrumentarium voor ruimtelijke ordening voldoende uit de voeten kunnen. Dat wordt hiermee eigenlijk opzij gezet. Desgevraagd kunnen zij daarbij onze ondersteuning krijgen. Ik ontraad de aanneming van deze motie, omdat de zaak daarmee te veel in een standstillpositie wordt gezet. Behoedzaamheid is nodig en wordt ook gepraktiseerd, maar dit gaat een stap te ver.

De heer Van der Ham (D66):

Ik wil een verhelderende vraag stellen die ik van belang vind om een goede afweging te kunnen maken. U gaat over wetgeving over dierenwelzijn. Er komt misschien een initiatief voor investeringsaftrek voor dierenwelzijn. Dat soort dingen kunt u niet meer op zo'n ontwikkeling loslaten, als dit alvast doorgaat. Het nationale beleid ter uitvoering van de nota Dierenwelzijn heeft daar dan geen vat meer op, omdat zij dan bij wijze van spreken al aan het bouwen zijn. In die zin vind ik de motie van mevrouw Van Velzen wel zinnig.

Minister Verburg:

Bij het ontwerpen van nieuwe stallen worden duurzaamheidselementen, waaronder dierenwelzijn, milieu, energie en agrologistiek, allemaal in de bouwconcepten meegenomen. De concepten die ik tot nu toe heb gezien van grotere agroclusters of megastallen zijn eigenlijk alleen maar plussen op het gebied van verduurzaming in de volle breedte. Daar is dierenwelzijn ook een onderdeel van.

In de motie-Van Velzen c.s. op stuk nr. 104 wordt de regering verzocht er tevens zorg voor te dragen dat de welzijnscriteria voor schapen, geiten, kalkoenen, konijnen en eenden geïmplementeerd worden in verordeningen of wettelijke regelgeving. In de nota Dierenwelzijn wordt toegezegd dat de welzijnsknelpunten voor de overige sectoren worden onderzocht. Op basis daarvan worden voor 1 januari 2009 de beleidsvoornemens voor deze sectoren bekend gemaakt. Deze motie loopt daarop vooruit. Daarom wil ik de aanvaarding van deze motie ontraden.

Mevrouw Van Velzen (SP):

Ik juich met kracht toe dat u criteria wil opstellen. De motie is dus een ondersteuning van uw beleid. Ik verbind daar alleen een datum aan die volgens mij nog haalbaar is ook. Ik snap dus niet waarom u zo negatief doet.

Minister Verburg:

Ik doe niet negatief. Ik heb aangegeven dat ik de aanvaarding van de motie op dit punt ontraad. Dat onderzoek komt. Dat krijgt dus zijn vervolg.

In de motie-Van Velzen c.s. op stuk nr. 105 wordt de regering verzocht, de productie van ganzen- en eendenlever in Europa op de agenda te zetten en aan te dringen op een Europees verbod op deze productiewijze. Dit is een verzoek dat ook mijn voorganger reeds heeft gehad. Ook hij heeft toegezegd dat hij dit in Europa aan de orde zou stellen. Ik doe dat ook. Ik zie deze motie als een ondersteuning van het beleid. Ik zal dit opnieuw aan de orde stellen bij de Europese Commissie in de Landbouwraad.

In de motie van de leden Van Velzen en Thieme op stuk nr. 106 wordt de regering verzocht, in overleg met de sector te komen tot een goed onderbouwd, vrijwillig, wettelijk geborgd systeem van keurmerken en certificering op het gebied van milieu, duurzaamheid en dierenwelzijn. Ik heb gezegd dat ik graag initiatieven op het gebied van duurzaamheid, dus ook dierenwelzijn, op een vrijwillige grondslag ondersteun. Hier zit het wettelijke geborgde systeem in. Daarbij sluipen toch weer die verplichtingen binnen. Dat is de reden waarom ik de aanvaarding van deze motie ontraad. Voor het overige blijft mijn lijn: als er goede initiatieven zijn, gedragen door de sector en door de keten, zal ik die graag ondersteunen, maar niet in eerste instantie langs de lijn van wettelijke bepalingen en overheidsbepalingen.

Mevrouw Van Velzen (SP):

Ik denk dat wij met elkaar constateren dat er een probleem is. Er zijn heel veel keurmerken waar weinig criteria aan ten grondslag liggen. Ik vraag alleen om een wettelijke borging. Het is geen enkele verplichting, het is vrijwillig. Als er met een keurmerk wordt gestart, dan moet er wel iets van helderheid aan ten grondslag liggen. Ik wil dat u daarachter gaat staan. En dat wilt u ook. Dat staat in alle notities die u geschreven heeft. Misschien kunt u nader toelichten waarom u hiertegen zou zijn?

Minister Verburg:

Als wij het in de wet moeten vastleggen, dan moeten wij daar alle criteria bij vermelden. Dat is heel ingewikkeld. Ik heb onlangs de Consumentenbond op bezoek gehad met de vraag: kunt u daar niet eens een helder kadersysteem voor ontwikkelen, want wij lopen tegen een heleboel goedbedoelde initiatieven aan, maar het is buitengewoon lastig om die goed te beoordelen. Er werd dus gevraagd om een wettelijk criterium. Toen heb ik gevraagd hoe de Consumentenbond zich dat voorstelde. Dat wist de Consumentenbond ook niet, want hij realiseerde zich dat als je dat wettelijk vastlegt, je soms includeert wat je goed vindt en tegelijkertijd onbedoeld uitsluit wat wellicht ook wel goed is. Met andere woorden, als de sector of de branches zeggen dat zij de verwarring rond de etikettering zat zijn, laten ze dan komen met één helder punt. Ik zal daar dan mijn support aan geven. Maar wettelijk vastleggen betekent dat je al heel snel met verouderde of achterhaalde etikettering zit, omdat ontwikkelingen ook niet stilstaan.

De Kamer verzoekt in de motie van mevrouw Van Velzen en mevrouw Thieme op stuk nr. 107 de regering, in overleg met de sector over te gaan tot een vorm van vrijwillige etikettering van producten die wel aan onze standaarden voldoen, en verzoekt de regering tevens, in Europa erop aan te dringen, deze vorm van vrijwillige etikettering te bewerkstellingen. In de Europese Landbouwraad van mei van dit jaar is besloten dat de Europese Commissie de mogelijkheden zal verkennen voor een verplicht en een vrijwillig etiketteringssysteem voor dierenwelzijn. Ik heb daarin een actieve inbreng. Ik wil liever niet vooruitlopen op de uitkomsten van dat onderzoek. In de motie gebeurt dat wel. Dat is de reden waarom ik aanvaarding van de motie zou ontraden. Mocht mevrouw Van Velzen het eens zijn met mijn inzet om actief te participeren in de Europese inzet, dan zou ik deze motie kunnen zien als ondersteuning van beleid. Ik zie dat mevrouw Van Velzen non-verbaal instemt met deze interpretatie. Dan is mijn oordeel dat de motie een ondersteuning is van beleid, dus langs de lijn van Europese initiatieven en zonder vooruit te lopen op de resultaten en uitkomsten daarvan.

In de motie van mevrouw Van Velzen op stuk nr. 108 verzoekt de Kamer de regering een onderzoek te doen naar de voorwaarden voor rendabele mestvergisting en om te bezien of deze voorwaarden wenselijk en haalbaar zijn voor de agrariërs, het milieu en de maatschappij. Begin volgend jaar wordt een onderzoek afgrond naar de perspectieven en voorwaarden voor (co-)vergisting. Dat onderzoek wordt na het uitkomen besproken met de betrokkenen. Mevrouw Van Velzen wordt dus eigenlijk op haar wenken bediend, en daarmee wordt de motie overbodig.

De motie op stuk nr. 109 van de heer Atsma en mevrouw Snijder-Hazelhoff gaat na het intrekken van de desbetreffende amendementen over de zogenaamde vijfmeterzones. Er staat in dat rendabele teelt op deze stroken land niet mogelijk is en dat het redelijk is dat de rijksoverheid hiervoor compensatie biedt. De regering wordt uitgenodigd op korte termijn een compensatieregeling uit te werken en de Kamer daarover te informeren. Ik herhaal wat ik geschreven heb in de brief van 8 mei, namelijk dat ik in overleg ben met LTO, waterschappen en provincies om te kijken naar alternatieve oplossingen. Ik heb de indieners daar positief op zien en horen reageren, ook tijdens de eerste termijn. In november stuur ik de Kamer een brief over de vorderingen en de mogelijke oplossingen. Dat is zeer waarschijnlijk binnen de verlooptermijn van de motie, en daarom vraag ik om de motie tot die tijd aan te houden.

In de motie van de heer Atsma c.s. op stuk nr. 110 wordt de regering verzocht om samen met MKB Nederland, de coöperatie SAM en andere betrokkenen op korte termijn twee proefprojecten in respectievelijk Noord- en Zuid-Nederland uit te werken. Dat betreft de leefbaarheid in de kleine kernen op het platteland. Ik beschouw de motie als ondersteuning van beleid. Ik heb daar in eerste termijn al iets over gezegd. Wij moeten even bekijken waar en hoe de projecten op een effectieve manier kunnen worden ingevuld, omdat ze ook een mooie leerfunctie zouden moeten hebben voor eventuele vervolgactiviteiten.

In de motie van de heer Atsma c.s. op stuk nr. 111 wordt de regering verzocht om op korte termijn de voor- en nadelen van het realiseren van één dienst voor grondzaken in beeld te brengen en de Kamer daarna nadere voorstellen voor te doen. Ik beschouw ook deze motie als ondersteuning van beleid van de regering. Ik zal dit met mijn collega's in het kabinet bespreken en kom dan met nadere voorstellen naar de Tweede Kamer.

In de motie van het lid Atsma op stuk nr. 112 wordt de regering verzocht om de mogelijkheden en onmogelijkheden van landwinning in de Noordzee in beeld te brengen en de Kamer daarover binnen een jaar te informeren. Ik heb al iets gezegd over de staatscommissie Duurzame Kustontwikkeling, en ik heb ook al iets gezegd over het Innovatieplatform dat hiervoor voorstellen heeft gedaan en nog zal doen. Ik ga het daarmee combineren en zie daarom ook deze motie als ondersteuning van beleid.

In de motie van mevrouw Snijder op stuk nr. 113 verzoekt de Kamer de regering om verantwoord gebruik van diermeel als grondstof voor diervoeders weer mogelijk te maken. Binnenkort zal ik de Kamer mijn standpunt naar aanleiding van de maatschappelijke consultatie voorleggen. Daarin zullen ook de in de motie genoemde argumenten zorgvuldig worden gewogen. Ik wijs er wel op dat deze motie ook haar beslag moet krijgen in EU-verband. Het is wat mij betreft nog te vroeg om het gebruik van diermeel in diervoeders alweer toe te staan. Dat kan niet. Dat is de reden waarom ik aanvaarding van deze motie ontraad. Ik heb mijn inzet al geschetst. Wetend waar wij vandaan komen en wat wij op dat punt hebben meegemaakt, moeten wij ons goed realiseren dat dit behoedzaamheid vraagt in het hele traject.

Mevrouw Snijder-Hazelhoff (VVD):

Mag ik hieruit concluderen dat de minister voornemens is haar inzet richting de Tweede Kamer en de EU mede te plegen met de argumenten die ik heb genoemd? Dit leeft bij meer fracties.

Minister Verburg:

Dat klopt, maar ik zie alleen uw naam onder de motie staan. Ik reageer ook op uw motie. Ik heb gezegd dat ik het resultaat van die consultatie krijg en dan mijn standpunt zal bepalen. Vervolgens is nog het traject naar de Europese Unie noodzakelijk, enzovoort. Wij hebben nog een heel eind te gaan. Nu is het nog te vroeg, maar ik denk dat wij elkaar goed begrijpen.

Voorzitter. In de motie van mevrouw Snijder-Hazelhoff c.s. op stuk nr. 114 verzoekt de Kamer de regering onderzoek te doen naar de oorzaken van het bij projecten in of in de nabijheid van Natura 2000-gebieden veelal toepassen van compensatiemaatregelen in plaats van projectalternatieven en alternatieven uit onderzoek naar mitigatie die compensatiemaatregelen kunnen voorkomen. Tevens wordt de regering verzocht in dit onderzoek bijzondere aandacht te besteden aan de effectiviteit van de onderzoeken naar mitigatie en projectalternatieven ter voorkoming van compensatiemaatregelen, gegeven de strekking van de relevante Europese richtlijnen en nationale en Europese jurisprudentie.

De veronderstelling waarvan in deze motie wordt uitgegaan, is niet juist. Dat heeft te maken met het feit dat het hierbij niet gaat om de ecologische hoofdstructuur, maar om Natura 2000. Daarin zitten meer verplichtende elementen. Wij hebben dat regelmatig met elkaar gewisseld. Deze motie zou wel kunnen in het kader van de ecologische hoofdstructuur, maar ze kan niet in het kader van Natura 2000. Omdat de motie wel ziet op Natura 2000 ontraad ik aanvaarding ervan.

Mevrouw Snijder-Hazelhoff (VVD):

Ik begrijp dat niet, want bij Natura 2000 zijn wij gebonden aan de Europese richtlijnen en bij de ecologische hoofdstructuur in principe niet, want dat is ons eigenstandige beleid. Wij bedoelen met de motie aan te geven dat wij goed moeten nagaan of mitigatiemogelijkheden inderdaad altijd zijn benut. Het is eerst bekijken of je kunt mitigeren en dan pas compenseren. De vraag is dus om dat nadrukkelijk in beeld te brengen. Het is voor ons als Kamer interessant om te weten hoe dat traject loopt.

Minister Verburg:

Wij zijn volop bezig met het traject van Natura 2000. Binnenkort komt de nota van antwoord naar uw Kamer. Wij hanteren de door mevrouw Snijder genoemde volgorde. Ik heb al eerder gezegd dat wij bekijken hoe wij op een zorgvuldige en afgewogen manier natuurbelangen en sociaaleconomische belangen met elkaar kunnen verzoenen en de tegenstellingen daartussen kunnen wegnemen. Ik zou mevrouw Snijder willen zeggen: kom hierop terug in het kader van het verdere traject van Natura 2000, dan vindt u vast weer aanknopingspunten. Ik zie geen meerwaarde in een apart onderzoek. Dat is de reden waarom ik aanvaarding van deze motie ontraad.

Motie nr. 115 van de heer Waalkens over de VWA beschouw ik als een ondersteuning van het beleid. In mijn eerste termijn heb ik op dit punt al een toezegging gedaan.

In motie nr. 116 vraagt de heer Waalkens om een schadefonds voor de gevolgen van contaminatie. Ik ben met betrokken partijen in overleg over een convenant en ik verwacht dat het probleem van de restschade op een voor alle partijen bevredigende wijze uit de wereld kan worden geholpen. Daarom vind ik deze motie overbodig.

De heer Waalkens (PvdA):

De motie gaat niet alleen over het schadefonds, maar ook over de aansprakelijkheid die wij in dit specifieke geval wettelijk willen regelen.

Minister Verburg:

In het convenant zullen ook zaken als aansprakelijkheid en schadevergoeding worden opgenomen. Ik wijzig mijn mening over deze motie niet.

In motie nr. 117 wordt gevraagd, het voor de soortenbescherming gereserveerde bedrag structureel te verhogen. Ik beschouw deze motie als een ondersteuning van mijn beleid. Samen met de provincies onderzoek ik wat gewenst en mogelijk is.

De heer Graus vraagt om een onderzoek naar de mogelijkheid van een nationaal georganiseerde en geprofessionaliseerde dierenambulance. Op de bereikbaarheid van hulpdiensten ben ik zowel schriftelijk als mondeling ingegaan. Voor de kwaliteitsverbetering van het personeel verwijs ik graag naar mijn nota over het dierenwelzijn. De faculteit diergeneeskunde in Utrecht is gevraagd een module voor scholing van ambulancepersoneel te ontwikkelen. De motie van de heer Graus wil ik echter ontraden, want daarin wordt om veel meer gevraagd.

De heer Graus (PVV):

Uiteraard heb ik gelezen dat u daarmee bezig bent. De ambulances moeten worden bemand door goede chauffeurs en paraveterinair personeel dat een gewond dier kan stabiliseren. De ambulance moet er natuurlijk ook snel bij zijn en daar hebt u niets over gezegd.

Minister Verburg:

Dat ga ik nu ook niet doen. Eerder al heb ik gezegd dat dit moet worden geregeld in het gemeentelijke rampenplan. In dat plan moet ook tot uiting komen hoe de dierenambulance zich verhoudt tot politie, brandweer en de gewone ambulance. Ik heb gezegd dat ik dit met mijn collega van BZK zou bespreken en dat heb ik ook gedaan.

De heer Graus en anderen vragen de regering in een motie om het opleidingstraject en de bevoegdheden van de groene BOA's te heroverwegen. Ik vind dit een goed initiatief en beschouw de motie als een ondersteuning van mijn beleid. "Heroverwegen" klinkt heel zwaar, maar ik zal ermee aan de slag gaan om te bezien hoe BOA's hun taken optimaal kunnen uitoefenen.

Mevrouw Van Velzen (SP):

Voorzitter. Nog over de vorige motie het volgende. De minister zegt dat zij heeft gesproken met haar collega van Binnenlandse Zaken over dierenambulances als voorrangvoertuigen. De uitkomst daarvan is onbekend, maar er komen voortdurend signalen dat Verkeer en Waterstaat daar weinig oren naar heeft. Maar wat vindt deze minister nu eigenlijk van het voorstel van de heer Graus, dat ik een goed voorstel vind, om van dierenambulances voorrangvoertuigen te maken als dat nodig is?

Minister Verburg:

Ik heb gezegd dat ik daar niet over ga. Als er op dit punt een coördinerende minister is, ook voor gemeenten, dan is dat de minister van Binnenlandse Zaken. Al eerder heb ik met mijn collega een aantal van deze punten besproken. Hij wilde dit overlaten aan de gemeenten, die daarvoor over ruimte en eigen verantwoordelijkheid beschikken en hun eigen plannen opstellen. Ik heb dit zojuist niet allemaal herhaald, want dat zou een herhaling van zetten zijn geweest.

De motie op stuk nr. 120 van de leden Cramer en Atsma gaat over de minimumeisen voor huisvesting en over gezamenlijk optrekken met Duitsland. Het is een interessante motie. Ik interpreteer haar dictum zo, dat de motie inzake het verbod op de verrijkte kooi, vorig jaar door de Kamer aangenomen, wordt uitgevoerd als het Europese systeem van de verrijkte kooi wordt verboden en daarvoor in de plaats het Duitse systeem van de Kleingruppenhaltung wordt toegestaan. In eerste termijn heb ik gezegd dat ik de komende periode, tot het algemeen overleg over de nota Dierenwelzijn, wil benutten om de mogelijkheden te onderzoeken van een dierenwelzijnsvriendelijkere huisvestingsvorm voor legpluimvee. Het Duitse systeem van de Kleingruppenhaltung zie ik als een alternatief; dat betekent dat ik het oordeel over deze motie aan de Kamer laat.

De motie van de leden Cramer en Atsma verzoekt de regering om in samenspraak met de opstellers van het Deltaplan een onafhankelijke commissie in te stellen. De terughoudendheid van het kabinet met betrekking tot het instellen van nieuwe commissies is bekend. Als ik het dictum zo mag duiden, dat het gaat om een onafhankelijk adviescollege, dan zie ik deze motie als ondersteuning van mijn beleid. Over elementen als de financieringsconstructies en het beheer hebben we net gesproken in het debat.

De motie op stuk nr. 122 van de leden Van Gent en Thieme verzoekt de regering, een moratorium in te stellen op de bouw van stallen voor meer dan 5.000 varkens of 250.000 kippen en verzoekt de regering tevens, een Algemene Maatregel van Bestuur te maken op basis van de nieuwe Wro, waarin regels worden gesteld aan de bouw van megastallen. Ik heb al eerder een reactie gegeven op de motie, ik heb al iets gezegd over de beoordeling op lokaal en regionaal niveau en over de ondersteuning die wij desgevraagd willen bieden. Ik ontraad deze motie derhalve.

De motie op stuk nr. 123 verzoekt de regering om het voeren van een publiekscampagne, waarmee consumenten aangespoord worden ten minste een dag in de week geen vlees te eten. Ik heb daarvoor zelf een suggestie aangereikt. Ik stimuleer graag gezonde en duurzame voedselconsumptie en daarom staat dit al op mijn agenda. Een publiekscampagne van de overheid, met vaste voorschriften, past niet in dat beleid. Ik ben niet van de betutteling, ik ben veeleer van verleiding, stimuleren en mogelijk maken. Daarom ontraad ik het aannemen van deze motie, ook al vind ik "donderdag zonderdag" op zichzelf goed klinken.

De heer Van der Ham (D66):

Ik ben ook helemaal niet van de betutteling, maar dit is juist verleiding: u hoeft het niet te doen, maar er zijn gevolgen voor uw gezondheid en het is goed uw voedselpatroon te verbreden.

Minister Verburg:

Mevrouw Van Gent is in het debat al een aantal keer op dit punt teruggekomen. Er lopen al campagnes over bewust eten en het maken van zorgvuldige keuzes. Ik zie hierin dus geen toegevoegde waarde.

In de motie van de heer Van der Ham en mevrouw Thieme wordt de Kamer opgeroepen de REA om advies te vragen met het oog op de komende debatten over het gemeenschappelijk landbouwbeleid. Dit is een opdracht aan de Kamer dus ik laat ook het oordeel over deze motie aan de Kamer.

In de motie-Van der Ham/Thieme op stuk nr. 125 wordt de regering verzocht in de financiële afweging ten aanzien van Galileo de meerwaarde van dit project voor de agrosector mee te wegen. Ook deze motie, in alle zorgvuldigheid opgesteld, beschouw ik als ondersteuning van beleid.

In de motie van de leden Thieme en Van Gent wordt de regering verzocht om binnen een halfjaar een verbod in te stellen op het onverdoofd ritueel slachten. Ik ontraad het aannemen van deze motie omdat zij strijdig is met de grondwettelijk vastgelegde godsdienstvrijheid en de beleving daarvan.

De motie op stuk nr. 127 van mevrouw Thieme verzoekt de regering om met de VNG in overleg te treden om te komen tot een kader voor de structurele financiële ondersteuning van dierenasielen en toe te zien op de uitvoering. Ik heb toegezegd, met andere overheden in overleg te treden om goede initiatieven brede navolging te laten krijgen. Ik heb daarvoor zelfs al iemand gevonden bij de VNG, een zeer actieve wethouder uit Kennemerland, maar ik ga niet treden in de lokale structuren, bevoegdheden en financiën. In dat licht ontraad ik het aannemen van deze motie, hoewel ik dus al samen met een lokale bestuurder bezig ben om via de VNG gemeenten met goede suggesties te verrijken.

De motie-Thieme c.s. op stuk nr. 128 verzoekt de regering om een onafhankelijk onderzoek in te stellen naar het functioneren van de Algemene Inspectiedienst en daarbij aandacht te besteden aan de positionering ten opzichte van het ministerie van LNV. De AID verricht toezichthoudende werkzaamheden onder verantwoordelijkheid van de minister van LNV. Ik heb geen enkele reden om te twijfelen aan het functioneren van de AID. Sterker nog, ik vind dat de AID zijn werk goed doet; daarover hebben wij al eerder van gedachten gewisseld. Er wordt hard, zorgvuldig en transparant gewerkt. Ik ontraad dus het aannemen van deze motie.

De motie-Thieme c.s. op stuk nr. 129 verzoekt de regering om binnen een halfjaar te komen met een plan van aanpak met daarin effectieve stimuleringsmaatregelen en zo nodig regelgeving om de koe in de wei te houden. Ik acht de initiatieven en inzet van alle partijen daarin voldoende en wil geen regels inclusief handhaving daaraan verbinden. In dat licht ontraad ik dan ook het aannemen van deze motie. Ik zie goede en ook steeds meer initiatieven. Het is verrassend om te zien hoe creatief en betrokken mensen daarmee bezig zijn. Het belang van koeien in de wei onderstreep ik, maar dat weet mevrouw Thieme.

In de motie op stuk nr. 130 verzoekt mevrouw Thieme de regering om voor 2009 een verbod op castratie in te voeren van alle in Nederland gehouden varkens. Er is op dit moment nog geen zicht op een oplossing die door de hele varkenshouderij is toe te passen. Met internationaal onderzoek wil de sector, gesteund door de dierenbescherming en door mij, oplossingen ontwikkelen. Die zullen niet gereed zijn op 1 januari 2009. Dat is de reden waarom ik de aanneming van deze motie ontraad. Mijn uitnodiging aan mevrouw Thieme om daar samen met mij ten spoedigste, zodra dit geregeld is eerder dan 2015, de wave over aan te heffen, blijft staan. Die uitnodiging herhaal ik graag aan uw adres, mevrouw Thieme, en aan dat van anderen die daar blij mee zouden zijn.

Dan kom ik bij de motie van de leden Thieme en Van Velzen, waarin de regering wordt verzocht om in het geval dat er wordt overgegaan tot faunabeheer, door middel van afschot te bewerkstelligen dat dit uitsluitend gedaan wordt door professionele gecertificeerde jagers in dienst en onder verantwoordelijkheid van de terreinbeheerder. Daar bestaat al een regel voor. Er wordt nu gewoon al beheerd. De terreinbeheerder huurt goed opgeleide jagers in, dus met jachtakte, en er is een hele set aan spelregels waaraan men zich moet houden. Dat betekent dat ik de aanneming van deze motie ontraad.

De voorzitter:

U hebt het nu over de motie van de leden Thieme en Van Velzen, maar de medeondertekenaar is mevrouw Van Gent.

Minister Verburg:

Sorry, voorzitter, maar op mijn gedrukte stuk staat bovenaan mevrouw Van Velzen.

De voorzitter:

U hebt gelijk, daar staat Van Velzen.

Minister Verburg:

Bij de ondertekening staat Van Gent. U hebt gelijk. Wij hebben allebei een beetje gelijk.

De voorzitter:

Kijk aan, gedeelde gelijkheid.

Mevrouw Van Velzen (SP):

Om hier even de doorslaggevende stem te geven: dit is niet mijn motie. Zij is van mevrouw Van Gent.

De voorzitter:

Dan betekent dit dus dat de naam Van Velzen moet worden vervangen door Van Gent op de gedrukte versie van de motie op stuk nr. 131. Er dient te staan: motie van de leden Thieme en Van Gent.

Mevrouw Thieme (PvdD):

Ik raad de minister aan om zich meer te gaan verdiepen in het jachtdossier. Het is namelijk niet zo dat de jagers worden ingehuurd of dat zij geld krijgen. De jagers betalen er juist heel veel geld voor om hun hobby te mogen uitoefenen. Dat is een van de inkomsten van Staatsbosbeheer en van andere terreinbeheerders en dat moet hier even rechtgezet worden.

Minister Verburg:

Dat neemt niet weg dat er een hele serie spelregels is waar de terreinbeherende organisatie voor verantwoordelijk is. Er wordt vaak met faunabeheereenheden gewerkt die zijn samengesteld uit verschillende groepen. Als mevrouw Thieme zegt dat ik mij daar meer in moet verdiepen, dan wil ik haar toch wijzen op het feit dat wij de afgelopen weken heel regelmatig van gedachten hebben gewisseld over de manier waarop jacht en beheer handen en voeten zouden moeten krijgen. Ik heb mij daar dus heel behoorlijk in verdiept, maar de verantwoordelijke een aanspreekbare partij is de beherende organisatie. De wet- en regelgeving dienaangaande is heel stevig en laat niets aan duidelijkheid te wensen over.

Dan kom ik op de motie-Van der Vlies c.s. die de regering verzoekt om bij de midterm review van de Wet op de inrichting landelijk gebied in 2010 een sociaaleconomisch component in het ILG op te nemen als blijkt dat de sociaaleconomische vitaliteit daalt. Ik zie deze motie als een ondersteuning van staand beleid.

De voorzitter:

Volgens mij slaat u de motie van mevrouw Thieme op stuk nr. 132 over.

Minister Verburg:

Is dat zo? Ik ben helemaal van slag door die verkeerde boventekening. Het was immers geen onder-, maar een boventekening. Eens even kijken. In de motie op stuk nr. 132 wordt de regering verzocht, een plan van aanpak op te stellen voor het invoeren van een scheiding tussen de controles op subsidie en de controles op dierenwelzijn, bijvoorbeeld door het instellen van twee gescheiden afdelingen binnen de Algemene Inspectiedienst, waarbij een inspecteur slechts voor een van deze twee zaken kan worden ingezet.

Er wordt ieder jaar in het jaarplan afgesproken wat de Algemene Inspectiedienst het jaar daarop gaat doen. Een harde scheiding tussen het een en het ander wil ik niet aanbrengen. Ik heb al gezegd dat de medewerkers van de Algemene Inspectiedienst professioneel en transparant opereren. De AID opereert zo transparant mogelijk naar de dierhouders toe, naar de mensen toe bij wie zij handhaven en ook naar de buitenwereld toe. Een harde scheiding tussen het een en het ander vind ik overbodig. Die wil ik niet aanbrengen en die ga ik ook niet aanbrengen. Dat is de reden waarom ik aanneming van deze motie ontraad.

De voorzitter:

Mevrouw Van Velzen wil nog een verhelderende vraag stellen over motie 133 van de heer Van der Vlies.

Mevrouw Van Velzen (SP):

Ik heb deze motie medeondertekend in de veronderstelling dat de motie beoogt extra middelen vrij te maken om het ILG-budget te verhogen. De minister zegt dat de motie een ondersteuning van haar beleid is. Zegt zij daarmee toe dat zij bij de midterm review zal proberen extra middelen toe te voegen opdat de sociaaleconomische component niet ten koste zal gaan van groen, natuur en alles wat wij waarderen in het ILG, dat op dit moment al een groot budgettekort heeft?

Minister Verburg:

Wij hebben al vaker van gedachten mogen wisselen over de voortgang van de inrichting van het landelijk gebied en alle opdrachten die daarmee samenhangen. Het is bekend dat in 2009 extra middelen beschikbaar komen, die ook hiervoor zullen worden ingezet. Ik zal nu nog geen voorschot nemen op 2010 en nog eens extra middelen toezeggen. De intensiverings­middelen van het kabinet komen vanaf 2009 beschikbaar. Ook het ILG-budget zal daarvan iets merken.

Mevrouw Van Velzen (SP):

Dan zie ik mij toch genoodzaakt om mijn naam onder deze motie te verwijderen. Op deze manier wordt ze verkeerd uitgelegd.

De voorzitter:

Voordat ik uw handtekening eronder vandaan haal, geef ik het woord aan de heer Van der Vlies.

De heer Van der Vlies (SGP):

De motie kan alleen maar worden uitgelegd zoals de indiener haar bedoelt. In alle vriendelijkheid, mevrouw Van Velzen gaat daar dus niet over. Natuurlijk gaat zij wel over haar handtekening. De motie moet als volgt worden gelezen. Als uit de midterm review zou blijken dat aanleiding bestaat om de sociaaleconomische component in het ILG op te nemen, mag dat niet ten koste gaan van de fysieke groene doelstelling in het ILG. Er resulteert dan dus, met andere woorden, een extra financiële taakstelling uit. Dat is het extraatje waarin al in 2009 is voorgezien, zij het binnen de context van wat nu in het ILG staat. Ik heb vanmiddag niet staan beweren dat het het een voor het ander is. Ik heb weinig beweerd, want ik had geen spreektijd. Zo moet de motie in ieder geval worden gelezen.

De voorzitter:

Uw eerste termijn was in die zin echter helder.

De heer Van der Vlies (SGP):

Dat dacht ik ook.

De voorzitter:

Mevrouw Van Velzen. U kunt de afweging nog maken.

Mevrouw Van Velzen (SP):

Het is mij niet helder. Als de heer Van der Vlies zegt dat de motie zo moet worden geïnterpreteerd dat extra middelen bovenop de in 2009 toegezegde gelden komen, laat ik mijn handtekening er netjes onder staan. Als de heer Van der Vlies zegt dat hij het genoeg is wat is toegezegd, staat mijn naam onder de verkeerde motie.

De voorzitter:

Ik geef de heer Van der Vlies nog eenmaal het woord. Ik meen dat hij het voldoende helder heeft verwoord. Wellicht dat u het onvoldoende hebt begrepen.

De heer Van der Vlies (SGP):

Het ILG kent nu criteria en een financieel volume. Daarin bestaat een zeker ritme: bedrag voor 2007, 2008 en 2009. In 2009 is sprake van een plus. In 2010 vindt een evaluatie plaats. Dan zullen wij bekijken of aanleiding bestaat om de sociaaleconomische component erin op te nemen. Als dat het geval is, heeft dat financiële consequenties ten opzichte van het volume voor 2009. Dat is toch duidelijk?

Mevrouw Van Velzen (SP):

Dan is het volstrekt helder. Dank u wel.

De voorzitter:

Blijft uw handtekening onder de motie staan?

Mevrouw Van Velzen (SP):

Ja.

De voorzitter:

Akkoord. Dank u wel. De minister vervolgt haar betoog.

Minister Verburg:

Voorzitter. De laatste motie is eveneens een motie van de heer Van der Vlies c.s. Deze verzoekt de regering om de Kamer voor 1 mei 2008 inzicht te geven in de verbindingen tussen de diverse praktijkgerichte projecten en pilots, sectorale innovatieprogramma's en kennisnetwerken en met voorstellen te komen om de aansluiting tussen deze instrumenten voor kennisverspreiding en innovatie te verbeteren. Dat laatste is een voorschot op wat er eventueel uit zou komen. Ik ben echter natuurlijk altijd gemotiveerd om de samenhang, de korte verbindingen en de herkenbaarheid van de instrumenten zo scherp mogelijk op het netvlies te hebben. Ik zeg dat even los van het voorschot dat er in de motie al op wordt genomen. Ik ben nog niet zo ver. Ik beschouw deze motie als ondersteuning van mijn beleid. Ik zeg het dan ook graag toe. Dit kan niet alleen de Kamer, maar ook de benutters een verheldering bieden.

Hiermee ben ik aan het einde van mijn betoog en van de bespreking van de moties. Rest mij nog de Kamer te danken. Volgende week zullen wij na bespreking van de amendementen en het wetsvoorstel de begroting vaststellen. Ik wil de wens uitspreken dat ik samen met de Kamer langs de lijnen van betrokkenheid, verantwoordelijkheid en vertrouwen, maar vooral ook met passie en hartstocht voor de terreinen waar het om gaat bij LNV, de komende jaren handen en voeten kan geven aan het beleid. Dat raakt 16,5 miljoen Nederlanders en nog veel meer mensen over de grenzen. Het raakt veel dieren en het gaat om veel goede initiatieven en veel kansen voor iedereen.

Ik dank de Kamer voor de wijze van behandeling van deze begroting tot nu toe.

De algemene beraadslaging wordt gesloten.

De voorzitter:

Wij zullen aanstaande dinsdag stemmen over de ingediende moties. Over de amendementen en de wetsvoorstellen stemmen wij later.

Sluiting 21.54 uur

Naar boven