Aan de orde is de voortzetting van het debat over het Beleidsprogramma 2007-2011 (31070).

De voorzitter:

Ik heb begrepen dat de minister-president na het houden van een algemene inleiding per pijler gaat antwoorden. Na de algemene inleiding en na iedere pijler bied ik gelegenheid tot het plaatsen van interrupties.

Minister Balkenende:

Mevrouw de voorzitter. Het was goed dat u de vergadering vandaag begon door stil te staan bij het overlijden van soldaat der eerste klasse Timo Smeehuijzen en sergeant-majoor Jos Leunissen. Ook ik wil namens het kabinet hiermee beginnen. Beide militairen kwamen de afgelopen week om in Uruzgan. Graag betuig ik onze deelneming aan de nabestaanden van deze twee militairen. Wij denken aan hen en leven met hen mee in deze dagen van intens verdriet.

Het overlijden van deze twee militairen benadrukt eens te meer welke zware verantwoordelijkheid wij in Afghanistan op ons hebben genomen. Wij wisten op het moment van uitzending dat het een gevaarlijke missie zou zijn. De Taliban hebben met de zelfmoordaanslag van afgelopen vrijdag laten zien voor niets terug te deinzen: een zelfmoordaanslag waarbij zelfs zeven kinderen zijn omgekomen. De dood van deze twee dappere militairen was niet voor niets. Wij zijn in Afghanistan om vrede en stabiliteit te brengen voor een bevolking die al een zeer lange periode te lijden heeft van onderdrukking en geweld. Het is duidelijk aan welke kant wij staan. Aan de kant van het leven. Aan de kant van de vrijheid en van vreedzame ontwikkeling. Aan de kant van de kinderen. Onze vastberadenheid in onze bijdrage aan ISAF wordt door dit soort laffe aanslagen niet aangetast, integendeel.

Voorzitter. Graag zeg ik namens het kabinet de leden van uw Kamer dank voor hun inbreng in eerste termijn. Dank voor de mogelijkheid om over het beleidsprogramma te debatteren. Een debat over de inhoud maar ook over onze manier van werken. Die twee zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden. Het kabinet heeft de overtuiging dat het zonder de samenleving niet kan. Kenmerken voor een Nederland dat wij voor ogen hebben is dat wij ons menselijk kapitaal volop benutten. Op de arbeidsmarkt, in het onderwijs, in wijken en in het vrijwilligerswerk. Dat ideaal realiseren wij alleen hand in hand en schouder aan schouder met de samenleving. Dat gaat dus ook verder dan de eerste honderd dagen. Dat is de manier van werken voor vier jaar. Op dat punt is ook brede instemming van uw Kamer gehoord.

De kritiek van de Kamer richt zich op de inhoud van de plannen en op de concreetheid daarvan. De eerste stelling is dat dit proces ook zonder beleidsprogramma van waarde is.

Bij het beleidsprogramma waren er drie opdrachten: het coalitieakkoord concretiseren, de dialoog zichtbaar maken en het geld verdelen dat het kabinet wil investeren. Aan die drie opdrachten voldoet het beleidsprogramma.

Ik ga graag dieper in op de relatie met het coalitieakkoord, want die is bepalend voor het hele debat. Wanneer ik kritiek beluister, was blijkbaar hier en daar de verwachting dat het beleidsprogramma een nieuwe koers zou opleveren ten opzichte van het coalitieakkoord. Veel kritiek komt namelijk overeen met de kritiek die destijds naar voren kwam op het coalitieakkoord en de regeringsverklaring. Echter, bij het beleidsprogramma gaat het om de uitwerking van de gemaakte keuzes en niet om het herzien ervan. Het kabinet is koersvast. Wij weten wat wij willen en wij werken daar in samenspraak met mensen naar toe. Er zijn natuurlijk genoeg voorbeelden van verschillen van inzicht te geven. Men kan van ons niet verwachten dat wij nu plotseling de hypotheekrenteaftrek ter discussie gaan stellen, de AOW-leeftijd verhogen naar 67 jaar, de uitkeringen of de salarissen van leraren fors collectief verhogen of plotseling een andere politiek ten aanzien van integratie zouden kiezen. Wij zijn consistent in onze keuzes, net als uw Kamer duidelijk consistent is in de punten van kritiek. Dat zal dus ook bij Prinsjesdag en bij de begrotingen niet veranderen.

Wat daarbij wel kan veranderen is de mate van concreetheid. Sterker, dat wordt nu al zichtbaar in plannen die alweer een verdere uitwerking van het beleidsprogramma betekenen. Ook in de eerste honderd dagen is voortvarend geregeerd. De heer Tichelaar heeft daarvan een aantal voorbeelden genoemd. Wij hebben de afgelopen tijd gesproken over zaken als de rookvrije horeca, de verbetering van verzorgingshuizen, de bestuursakkoorden met de medeoverheden en de pardonregeling. Er is hier sprake van een drietrapsraket. Wij zijn begonnen met het coalitieakkoord, nu bespreken wij het beleidsprogramma en straks komen de begrotingen. Het beleidsprogramma is concreter dan het coalitieakkoord en de begrotingen zullen dat nog meer zijn. Dat geldt voor de 74 doelen maar ook voor de tien projecten. Van elk volgt een uitgewerkt plan.

Het beleidsprogramma past in de financiële kaders en spelregels van het coalitieakkoord. In het coalitieakkoord was de invulling van de investeringsenveloppen bewust opengelaten. In het beleidsprogramma zijn deze enveloppen op veel punten verder ingevuld.

Dit programma kent per pijler een financiële paragraaf. Dat was bij eerdere versies van beleidsprogramma's, in 2002 en 2003, nog niet het geval. Het is een tussenstap tussen de nog zeer open invulling van het coalitieakkoord en de uiteindelijke specifieke verwerking bij de komende Miljoenennota's en de verschillende begrotingen. De invulling van 2008 zal nog gedetailleerder zichtbaar worden in de begrotingen die het kabinet op Prinsjesdag zal indienen. Met andere woorden, het kabinet presenteert in het beleidsprogramma plannen met financiële onderbouwing voor de gehele kabinetsperiode. De regels ten aanzien van de budgetdiscipline blijven gelden. Sterker nog, ten opzichte van de vorige kabinetsperiode zijn de regels aangescherpt. Rentemeevallers worden bijvoorbeeld gebruikt voor aflossing van de staatsschuld en niet langer voor extra uitgaven. Het uitgangspunt van het coalitieakkoord, toewerken naar een structureel overschot van 1%, staat recht overeind. Bovendien zal elk jaar worden gestreefd naar een verbetering van het saldo van jaar op jaar.

Bij vrijwel elke doelstelling wordt de dialoog in het beleidsprogramma zichtbaar gemaakt. Doelstellingen zijn concreet te herleiden tot ingebrachte ideeën, maar er is vooral vastgesteld dat ze op steun van de bevolking kunnen rekenen.

Er is al veel gezegd over de aandacht voor respect- en veiligheidsonderwerpen. Ik vertel niets nieuws als ik zeg dat deze onderwerpen heel sterk in de samenleving leven. Er wordt een beroep op de overheid gedaan om duidelijke grenzen te stellen. Deze striktere benadering van de overheidsrol gaat hand in hand met de vurige wens om op andere terreinen als overheid meer los te laten. Ik noem het bieden van kansen door minder regel- en bemoeizucht. In het bedrijfsleven is dat niet anders dan in bijvoorbeeld het onderwijs, de zorg of het verenigingsleven. De twee hoofdnoties van kansen bieden en grenzen stellen vormen de rode draad in dit beleidsprogramma. Dit is gebaseerd op de samenhangende visie uit het coalitieakkoord: het bieden van zekerheid in een dynamische wereld, zoals in de zes pijlers is neergelegd. In het vervolg van mijn betoog ga ik graag per pijler in op de vragen die door de Kamer zijn gesteld. Ik zal dan ook stilstaan bij de financiële vragen en de tegenbegroting van GroenLinks. Die komt bij de tweede pijler aan de orde. Ik zal ook nog bij volgende pijlers op enkele voorstellen terugkomen.

Normaal gesproken kun je bij een debat als dit, een deel van de beantwoording schriftelijk doen. Dat gebeurt ook bij de algemene politieke beschouwingen. Die mogelijkheid hebben wij vandaag niet, dus ik heb nogal wat tijd nodig om op de verschillende onderwerpen die de Kamer naar voren heeft gebracht, te kunnen reageren. De Kamer heeft recht op een deugdelijke beantwoording. Wij zullen met elkaar proberen dit zo effectief mogelijk te doen. Aan mij zal het niet liggen. De Kamer heeft veel vragen gesteld en dan behoort het kabinet antwoord te geven.

De heer Rutte (VVD):

Komt de minister-president bij een van de pijlers nog terug op het REA-advies?

Minister Balkenende:

Bij pijler twee zal ik daar met plezier op ingaan. Dan heeft de heer Rutte reeds iets geproefd van mijn geestesgesteldheid.

Voorzitter. Wij willen midden in de wereld en midden in Europa staan. Wij willen medeverantwoordelijkheid dragen voor de internationale rechtsorde. Wij willen de vreedzame ontwikkeling van arme en verscheurde landen steunen, ook als het moeilijk wordt en offers vraagt. Onze solidariteit blijkt niet alleen uit woorden, maar ook uit daden. Nederland is en blijft een constructieve partner in de wereld en in Europa.

Ik zou het vraagstuk van Europa en de herziening van de Europese verdragen vandaag niet willen behandelen, omdat hierover morgen in de Kamer een uitgebreid debat zal worden gevoerd.

De heer Van der Vlies heeft een opmerking gemaakt over de Nederlandse betrokkenheid bij de herdenking komend jaar van het zestigjarig bestaan van de Staat Israël, bijvoorbeeld in de vorm van een uitgaand staatsbezoek. De heer Van der Vlies is iemand met ervaring in de politiek, dus hij weet dat ik mij ten aanzien van staatsbezoeken, zeker hier, terughoudend moet opstellen. De heer Van der Vlies weet ook dat Hare Majesteit de Koningin in 1995 een staatsbezoek aan Israël heeft gebracht. Het ligt niet direct in de reden dat het staatshoofd meer dan één staatsbezoek aan één land aflegt. Ik kan de heer Van der Vlies wel verzekeren dat Nederland op gepaste wijze vertegenwoordigd zal zijn bij eventuele festiviteiten rondom het zestigjarig bestaan. Daar verder op vooruitlopen, is niet goed mogelijk, zolang de modaliteit daarvan niet vaststaat. Ik heb het signaal van de heer Van der Vlies echter goed begrepen.

De heer Slob heeft een opmerking gemaakt over de illegale houtkap en veenbossen in Indonesië. Ik onderschrijf graag de urgentie van een actieplan voor het behoud en herstel van de veenbossen en het tegengaan van illegale houtkap in Indonesië. Wij hebben het hier eerder al over gehad tijdens het debat over de regeringsverklaring. Het is een belangrijk punt. Nederland betoont zich een internationaal partner. Zo hebben minister Cramer en minister Koenders 27 mln. aan Indonesië toegezegd ten behoeve van het behoud van het milieu, de biodiversiteit en duurzaam bosbeheer, een nieuw element. Ik heb hun gevraagd, de Kamer hierover nader te informeren. Minister Koenders heeft al aangegeven dat hieraan prioriteit wordt gegeven.

De heer Wilders (PVV):

Ik heb nog een korte vraag naar aanleiding van het verzoek van de heer Van der Vlies. Zou het geen goed idee zijn – ik heb het zelf al een keer in een motie neergelegd, evenals onlangs de heer Van der Vlies – om te overwegen, in het kader van het feest ter gelegenheid van het 60-jarige bestaan van Israël, het mooie, democratische land in het Midden-Oosten, de Nederlandse ambassade van Tel Aviv naar Jeruzalem te verplaatsen?

Minister Balkenende:

Het lijkt mij dat ik hierop in het kader van de vraag van de heer Van der Vlies niet hoef in te gaan. Ik ben graag bereid om over alles na te denken, maar de vraag van de heer Van der Vlies was wat wij zullen doen met het 60-jarige bestaan van Israël.

De heer Wilders (PVV):

Ik stel u nu een vraag.

Minister Balkenende:

Over de vraag van de heer Van der Vlies wil ik best met minister Verhagen van gedachten wisselen, maar ik vind eerlijk gezegd dat die vraag een ander karakter heeft dan uw vraag.

Mevrouw Kant heeft gevraagd of er inderdaad 10% van het door de G8 aan Afrika beloofde geld voor ontwikkelingshulp is uitgegeven. In Heiligendamm zijn de afspraken van de G8 van Gleneagles herbevestigd, zowel door de G8 als door de vertegenwoordigde Afrikaanse landen. Het nakomen van deze afspraken is echter nog verre van zeker en dit zal in de komende jaren veel aandacht vergen. Nederland zal blijven aandringen op verdubbeling van de hulp aan Afrika, zoals is afgesproken in Gleneagles. Er zouden miljoenen levens gered kunnen worden als dit geld wel op tafel kwam en als het gebruikt werd voor het bereiken van de millenniumdoelen, voor het bereiken van de groepen met de grootste achterstanden. Hierbij denk ik aan de bestrijding van de sterfte onder moeders en kinderen en aan de bestrijding van hiv en aids.

Vervolgens pijler 2. Het gaat economisch goed met Nederland, maar Nederland heeft geen gratis abonnement op economisch succes. Wij weten door de gebeurtenissen in 2001 dat het misgaat als wij de structuur van onze economie verwaarlozen. Daarom wil het kabinet veel meer mensen aan de slag helpen en ondersteunen wij innovatie. Innovatie is niet alleen goed voor de economie, de samenleving als geheel kan ook niet zonder innovatie, bijvoorbeeld in de zorg en bij de energievoorziening.

Verschillende leden hebben gesteld dat het kabinet geen ambitie zou hebben, dat het keuzen uit de weg zou gaan, dat er niet hervormd zou worden en dat er bij het economisch beleid voor stilstand gekozen zou zijn. De heren Rutte en Pechtold hebben verwezen naar de kritiek die de REA, een adviesraad van de Kamer, onlangs op het kabinetsbeleid heeft geuit. Het beeld dat de REA van het coalitieakkoord en van dit kabinet geeft, is het beeld van een overheid die noodzakelijke maatregelen uitstelt, die de verleiding niet kan weerstaan, extra uitgaven te doen als het economisch meezit, en die betuttelend is voor burgers en bedrijven. Het is het beeld van een kabinet dat de samenleving bedekt met een zware, verstikkende deken.

Met het coalitieakkoord, dat recht doet aan de uitslag van de verkiezingen – laten wij dit niet vergeten – zoeken wij een nieuwe balans van dynamiek en zekerheid. Met het beleidsprogramma heeft het kabinet in het verlengde van het coalitieakkoord een maatschappelijke-investeringsagenda uitgewerkt. Investeren in een welvarende, sociale, veilige en ecologische toekomst in Nederland, in Europa en in de wereld. Deze ambitie, die het kabinet koestert, wordt concreet gemaakt in een tiental projecten, in een tweetal programma's – Jeugd en Gezin en Wonen, Wijken en Integratie – in een investeringsprogramma van 10 mld. en in een beleidsprogramma met 74 doelstellingen. Dit geheel van maatregelen leidt tot hervormingen met het oog op de toekomst, op basis van een solide begrotingsbeleid. Het is geen ongeremd beleid en het heeft een ambitieuze doelstelling van 1% voor het batig saldo, te bereiken in 2011. Wij willen van jaar tot jaar een verbetering van het EMU-saldo, handhaving van strakke begrotingsregels en instandhouding van de scheiding van inkomsten en uitgaven. Er zijn ook enige aanscherpingen, zoals het hanteren van een lagere signaalwaarde en van een "geen meevaller"-formule waarmee conjuncturele meevallers automatisch ten goede komen aan het EMU-saldo. De begroting zal dan minder afhankelijk zijn van de conjunctuur. Het kabinet wil ook uitgaan van een reële groeiraming, wat de bestuurlijke rust ten goede komt en wat bij meevallers geen druk oplevert om extra uitgaven te doen. De reële groeiraming moge in de ogen van de heer Rutte minder behoedzaam zijn, er staat een zeer ambitieuze doelstelling voor het saldo tegenover. Noodzakelijke ombuigingen en lastenverzwaringen willen wij plannen in een periode van sterkere economische groei, wat economisch verstandig is.

Er is bij de maatvoering van de voorstellen in het coalitieakkoord ook rekening gehouden met de huidige conjunctuur. Nu verwijt de heer Rutte het kabinet dit jaar de uitgavenoverschrijdingen op hun beloop te laten. Het lopende jaar is in zoverre een overgangsjaar dat, zoals gebruikelijk bij het aantreden van een nieuw kabinet, de nieuwe prioriteiten van het kabinet een plaats moeten krijgen. Het kabinet werd geconfronteerd met 500 mln. schuldsanering Antillen van het vorige kabinet. Het was wel afgesproken, maar nog niet in de boeken verwerkt. Het werd geconfronteerd met 800 mln. boeteproblematiek en 1 mld. hogere zorguitgaven. Ook onder minister Zalm werd een hogere zorguitgave maar zeer ten dele in het lopende jaar opgevangen. Dat is ook begrijpelijk gelet op de financieringssystematiek in de zorg en de maatschappelijke vraag. Structureel zijn al deze extra uitgaven binnen de kaders van het coalitieakkoord opgevangen.

De REA verwijt het kabinet ook dat het slechts op de winkel past en dat het geen keuzes maakt. Dat beeld herken ik niet. Het kabinet maakt nadrukkelijk wel andere keuzes dan de REA adviseert en die met name door de heer Pechtold hier nadrukkelijk zijn gesteund. Dat wisten wij ook. Dat heeft hij ook aangegeven in het debat over de regeringsverklaring, toen hij stilstond bij het coalitieakkoord. In die zin is hij consistent in zijn kritiek. Het kabinet kiest niet voor ingrepen in de woningmarkt. Het komt dus niet aan de hypotheekrente en ook de huursector wordt ongemoeid gelaten. Het kabinet kiest niet voor verhoging van de AOW-leeftijd naar 67 jaar. Ook dat is bekend. Het kabinet zet in op een verhoging van de arbeidsparticipatie over de volle breedte en neemt daarbij diverse maatregelen. Er komt een inkomensafhankelijke arbeidskorting, er wordt geïnvesteerd in de kinderopvang, de levensloopregeling wordt uitgebreid en inburgering wordt aangepakt.

Echter ook buiten het sociaaleconomische terrein worden wel degelijk bewuste keuzes gemaakt. Duurzaamheid staat centraal, naast energie, ruimte, wonen en werken met gemeenten en met woningcorporaties wordt via een vernieuwende methode de problematiek in de wijken aangepakt. Ondernemerszin wordt aan alle kanten bevorderd. De overheid wordt slanker en slim gemaakt. Voor het wegvervoer wordt een nieuwe wijze van betaling ingevoerd, een gedifferentieerde kilometerprijs naar tijd, plaats en milieukenmerk. Met dit programma staan economie en samenleving er over vier jaar beter voor.

De heer Pechtold (D66):

U omschrijft keuzes maken een beetje alsof het is "ik eet vlees of ik eet vis of ik eet misschien vegetarisch". Dat doet u toch te makkelijk af, waar niet alleen de Raad van Economisch Adviseurs, maar ook het Centraal Planbureau en vele, vele economen aangeven dat vooral op de twee gebieden woningmarkt en arbeidsmarkt, met name door de vergrijzing, enorme problemen voor de volgende generatie ontstaan als dit kabinet de komende vier jaar niet op zijn minst gaat bijstellen. U doet alsof het kabinet keuzes maakt die verder geen gevolgen hebben voor het beleid erna.

Neem de vergrijzing. Als wij de komende generatie, zeg: gedurende vijf kabinetten, niets doen, neemt het aantal werkenden op niet-werkenden – het is gewoon een demografische ontwikkeling – met de helft af. Hoe vangt u dit vervolgens op? Daar hebt u geen alternatief voor. Het is geen kwestie van keuzes maken, u sluit er de ogen voor. Wat de woningmarkt betreft wil ik helemaal niet praten over hypotheekrenteaftrek. Gaat u eens Den Haag in. Als een politieagent, die is getrouwd met iemand die achter de kassa zit, met een kindje op komst, een huis wil kopen, kost dat € 250.000. Dat is een starterswoning. De koopmarkt zit volledig vast, maar de huurmarkt ook. Het is geen keuze, u kiest niet!

Minister Balkenende:

Dat is een hard verwijt en het is ook onjuist. Ik zal ook uitleggen waarom. Bij de doorrekening van de verschillende programma's gold het afgelopen jaar zeer de vergrijzingsopgave. Er waren tal van instrumenten die daarvoor konden worden aangewend. In de onderhandelingen van deze coalitie – dat blijkt ook uit het coalitieakkoord – is nadrukkelijk gezegd dat ook wij ons deel zullen moeten leveren, evenals voorgaande kabinetten dat hebben gedaan. De afgelopen jaren hebben voorgaande kabinetten iets gedaan op het gebied van de WAO, prepensioenfaciliteiten enzovoort. Wij stonden voor de opdracht om ook ons deel te leveren. Wij doen dat bijvoorbeeld met instrumenten rondom de heffingskorting. Er zitten componenten in ten aanzien van de zorg. Ik hoef het nu niet verder te gaan uitwerken. Wij hebben in het coalitieakkoord voor een derde de vergrijzingslast op ons genomen. Hierna zijn er dan nog twee perioden om het in te vullen. Het probleem was ook dat op basis van de cijfers van het CPB de vergrijzingsopgave plotseling werd verhoogd. De vergrijzing manifesteert zich eerder; je moet dus eerder maatregelen nemen. U kunt dus nooit zeggen dat dit kabinet niets doet. Ik werp dat verwijt verre van me. U kunt het ermee oneens zijn, maar wij leveren wel een derde van de vergrijzingsopgave. Zo liggen de feiten. Je kunt op een gegeven moment ook kiezen voor andere maatregelen. Wij hebben ervoor gekozen om ouderen met een beter pensioen te laten meebetalen, tenzij zij participeren tot hun 65ste. Een alternatief is doorwerken tot je 67ste. Daarover kun je van mening verschillen, maar omdat u kiest voor 67 jaar kun je niet zeggen dat de combinatie die deze coalitie voorstaat, niet geldig zou zijn in het opvangen van de vergrijzingsopgave.

De heer Pechtold (D66):

Zo eenvoudig is het toch niet. Voor een heffingskorting, ofwel het afschaffen van de thuiszitbonus voor veel vrouwen, krijgt het kabinet alle steun van de D66-fractie. Ik moet overigens nog zien dat het dat doet. De minister-president spreekt van een belasting voor AOW'ers na 2011. Hij zegt dat hij dat doet, maar dat is niet juist. Hij voert die belasting immers pas in na zijn kabinetsperiode, als dat al tot 2011 zit. Het zijn dus geen maatregelen die op dit moment door dit kabinet worden gedragen. Misschien moet de minister-president nu naar de vicepremier luisteren.

Minister Balkenende:

Nee, daarmee heb ik ervaring.

De heer Pechtold (D66):

De minister-president kan niet volhouden dat dit kabinet nu maatregelen neemt. Het aantal werkenden neemt dramatisch af en dit kabinet laat de premies over aan de volgende generatie. Dat is slecht voor de economie.

Minister Balkenende:

De wijze waarop de heer Pechtold redeneert, is niet juist. Het CPB zegt niet dat alles in deze periode ingevoerd moet worden. De vraag is of er onomkeerbare stappen worden gezet die relevant zijn om de zaak te kunnen opvangen. Wij hebben ons gehouden aan de spelregels die het CPB ons heeft voorgelegd. Wij hebben ons deel genomen, wetend dat de opgave vorig jaar is vergroot. Daarin hebben wij ons deel geleverd. Wij hebben gedaan wat er van ons mag worden verwacht. Dit kabinet hoeft niet alles te doen. Er is een aantal perioden om "alles" te doen. Bovendien zullen de grote effecten van de vergrijzing over enkele decennia neerslaan. Dat neemt niet weg dat wij daarop nu moeten anticiperen. Dat hebben wij gedaan.

De heer Pechtold (D66):

En dan nu de woningmarkt.

Minister Balkenende:

Ik stel straks een vraag aan de heer Rutte over de hypotheekrenteaftrek. Er is gezegd dat de Raad van Economisch Adviseurs van mening is dat wij te weinig ambitieus zijn. Ik heb gezegd dat wij de nodige elementen hebben. Daarbij komt dat wij ons inzetten voor innovatie, versterking van ondernemerschap en voor de combinatie van duurzaamheid en economie. Al die elementen maken onderdeel uit van het beleid. Het is niet juist dat wij geen ambitie hebben. De REA maakt echter bepaalde keuzes. Hij zegt dat het hebben van ambitie inhoudt dat de AOW-leeftijd moet worden verhoogd naar 67 jaar en dat de hypotheekrente wordt afgeschaft. Die keuzes maken wij niet. De heer Rutte heeft mij gevraagd wat ik vind van de commentaren van de REA. Ik vraag hem of hij van mening is dat de instrumenten moeten worden gebruikt die de raad aanreikt. Ik dacht van niet!

De heer Pechtold (D66):

Het gaat niet om het afschaffen van de hypotheekrenteaftrek. Voor starters is het een probleem om een woning te vinden. Op de huurmarkt is dat op dit moment zelfs volstrekt onmogelijk. Ik moet namelijk nog zien dat het aantal woningen dat het kabinet voorstelt, daadwerkelijk wordt gebouwd. Op de koopmarkt – wij willen in dit land toch eigen woningbezit – is het met twee starterssalarissen en een kindje op komst ook onmogelijk. Wij willen dat daarin verandering komt en daarvoor is een nieuwe mix nodig. Om dat te bereiken moet de hypotheekrenteaftrek niet worden afgeschaft, maar moet die worden afgetopt. Daarvoor dient er iets te gebeuren op het terrein van de overdrachtsbelasting. Het kabinet wenst niet eens over die mix te spreken.

Minister Balkenende:

De heer Van Geel heeft een vraag gesteld over de positie van starters. Die zal ik later in mijn betoog beantwoorden.

De heer Rutte (VVD):

Ik kom graag terug op het begrotingsbeleid. Het antwoord van de minister-president bevestigt mijn angstige voorgevoelens. Op het terrein van het begrotingsbeleid zijn er twee smaken, zeker voor een startend kabinet. De ene mogelijkheid is om aan begin van de periode een beetje zuinig te zijn, zeker in tijden van hoogconjunctuur. De andere mogelijkheid is om in het begin de sluizen wijd open te zetten, een ambitieuze doelstelling voor 2011 te formuleren en ervoor te zorgen dat die wordt gerealiseerd. De tweede mogelijkheid past bij de woorden van de heer Van der Vlies: eerst het zoet en later het zuur. Dit kabinet kiest daarvoor. De minister-president zegt immers dat het kabinet dit jaar ook de staatsschuld laat oplopen, terwijl er sprake is van een oplopende conjunctuur. Het gevolg zal zijn dat het overheidstekort dramatisch toeneemt in een periode waarin het land er juist heel goed voorstaat. Het kabinet kiest dus precies voor datgene waarvan de REA zegt dat het beter is om dat niet te doen. Ook alle economen die het kabinet adviseren, inclusief de directeur van het CPB, zijn van mening dat het kabinet dat niet zou moeten doen. De minister-president bevestigt met zijn betoog in feite datgene wat ik in eerste termijn heb gezegd.

Minister Balkenende:

Ik zie dat totaal anders. De heer Rutte heeft daarvan in eerste termijn een nummer gemaakt. Daartoe heeft hij overigens het recht, maar dan moet hij wel de cijfers goed voor ogen houden. Het is correct dat wij te maken hebben met een tekort. Ik heb echter diverse malen uitgelegd waardoor dat is veroorzaakt. De Kamer weet dat ik de volle verantwoordelijkheid draag voor de beleidsuitvoering van het vorige kabinet. Dat was bovendien noodzakelijk. De resterende problematiek van 800 mln. moet wel worden opgevangen; dat geldt trouwens voor elk kabinet. Wij hebben ook nog de 1 mld. aan extra kosten in de zorg. Dan heb je een bepaalde saldo-ontwikkeling. Wat hebben wij nu gedaan? Ik heb verwezen naar de heer Zalm. In het verleden kon de problematiek van de zorg ook niet in een jaar worden opgelost. Wij hebben gezegd dat wij er in de loop van de periode even de tijd voor nemen, maar dat wij de zaken wel gaan opvangen. Wij hebben ook gezegd dat het saldo van jaar op jaar wordt verbeterd. Daarom begrijp ik de kritiek over de soliditeit niet. Wij willen uitkomen op een structureel overschot van 1% in 2011. Dat zijn harde commitments. Bij mij wil het verhaal er niet in dat het beleid niet solide is. Als u zegt dat de staatsschuld oploopt, kijkt u alleen naar de situatie van dit jaar, waarin wij een tekort hebben. U moet dan ook fair zijn. Wij praten nu niet over 2008, maar over de hele periode tot 2011. Ik wil op dit moment worden aangesproken op de keuze voor de volle periode. Wat de redengeving betreft, vind ik dat uw verhaal voor de hele periode op drijfzand is gebaseerd.

De heer Rutte (VVD):

Het betoog van de minister-president is buitengewoon zwak. In een jaar waarin de economie groeit met bijna 3%, accepteert u dat de situatie van de staatsfinanciën ernstig verslechtert. De zon schijnt volop, maar u weigert te repareren nu dat zou kunnen. U komt aanzetten met "het vorige kabinet". Een goed kabinet zou zeggen: er zijn tegenvallers en die gaan wij wegwerken, zeker in de periode van hoogconjunctuur. Dit kabinet kiest ervoor om de rust te houden in dit team, om de fragiele balans in dit team niet te verstoren. Om die reden weigert u nu in te grijpen om de financiën op orde te brengen. Dat is leuk voor de korte termijn, maar u gaat het gelag betalen; wij allemaal in Nederland, want tegen 2011 wordt u geconfronteerd met extra tekorten. Dat zal leiden tot belastingverhogingen, wat slecht is voor alle hardwerkende mensen in Nederland. De heer Van der Vlies had gelijk. Het is met dit kabinet inderdaad eerst het zoet en dan het zuur.

Minister Balkenende:

Ik vind dit toch een vorm van bangmakerij. Ik heb net aangegeven dat sommige zaken onvermijdelijk kunnen zijn, bijvoorbeeld de 800 mln. boedelproblematiek. Als je te maken hebt met tegenvallers in de zorg, is de vraag of je die in een jaar moet opvangen. Dat vraagt u feitelijk. U heeft gezegd dat er kritiek is van de economen, omdat er 10 mld. extra bij komt. Ik heb u niet horen bepleiten waaraan geen geld moet worden uitgegeven. Ik hoor wel een pleidooi om extra te investeren, bijvoorbeeld in wegen. Kortom, ik heb van u niet gehoord waar het minder zou moeten. De ombuigingen over de hele periode zijn duidelijk aangegeven in het coalitieakkoord en de verbetering van jaar op jaar is gewoon aan de orde. Ik vind dat een buitengewoon solide lijn. Wij vangen de zaken op en schuiven ze niet nodeloos voor ons uit. Wij nemen de spelregels serieus en ze zelfs waar nodig verscherpt. Dat zijn de feiten.

Mevrouw Kant (SP):

Ik hoorde u in uw betoog over het opvangen van de problemen rondom de vergrijzing weer de AOW noemen. Als het aan het kabinet ligt, worden mensen gestraft als zij niet tot hun 65ste kunnen of willen doorwerken. Ik begrijp dat dit plan nog steeds overeind staat.

Minister Balkenende:

Dat plan geldt en het zal verder worden bekeken. Gaat het om mensen die een hele tijd hebben gewerkt, dan zal in overleg met sociale partners ook daarnaar worden gekeken. Maar de keuze is gemaakt.

Mevrouw Kant (SP):

Dus dat plan gaat gewoon door. U bent honderd dagen het land in geweest, maar ik heb niet de indruk dat hier veel draagvlak voor is: in ieder geval niet bij ouderen, maar ook niet bij anderen die het niet eerlijk vinden om de ouderen specifiek hierop te pakken. Het levert geen cent op voor de opvang van de problemen van de vergrijzing en het is niet nodig om de AOW betaalbaar te maken. Waarom gaat u dan toch door met dit onzalige plan om de AOW'ers aan te pakken?

Minister Balkenende:

Is dit het debat dat wij moeten voeren over de vergrijzing? Ik ben het op een aantal punten niet eens met de heer Pechtold, maar ik vind wel dat hij reële vragen stelt: wat moeten wij doen om de vergrijzing op te vangen? U spreekt over "de ouderen pakken". Nee, de vraag is hoe wij de kosten van de vergrijzing onder controle houden. Welke stappen zetten wij op welk moment om er nu al op in te spelen? Er is gekozen voor een maatregel om degenen met een beter pensioen ook meer te laten bijdragen, stapje voor stapje. Dat zijn dus niet "de ouderen", maar degenen met een beter pensioen. Als je participeert tot je 65ste, hoeft dat niet te worden betaald, omdat je door het langer participeren ook bijdraagt aan het opvangen van de kosten van de vergrijzing. Kortom, het beeld van "de ouderen pakken" vind ik niet passend bij de voorstellen die in het coalitieakkoord zijn neergelegd.

Mevrouw Kant (SP):

Ik begrijp dat u dat niet passend vindt, maar ik vind het heel passend.

Minister Balkenende:

Dat mag u vinden.

Mevrouw Kant (SP):

U straft wel degelijk ouderen die niet kunnen of willen – het is bijzonder moeilijk om een onderscheid te maken; ik ben benieuwd hoe u dat gaat doen – doorwerken tot hun 65ste. Zij worden gewoon gestraft. Als u dan zegt: het gaat om de rijkere ouderen, wijs ik erop dat het gaat om ouderen met een AOW plus € 18.000 pensioen. Dat zijn niet de echte rijkere ouderen. Bovendien stopt het ook nog eens bij de tweede schijf, dus de echte rijke ouderen blijven buiten schot. Zegt u nu niet: dit is solidariteit en de rijkere ouderen moeten bijdragen. Het levert niets op en de middeninkomens worden door dit kabinet gepakt als zij niet doorwerken tot hun 65ste.

Minister Balkenende:

Mag ik mevrouw Kant een wedervraag stellen? Draagt deze maatregel bij aan versterking van de participatie op hogere leeftijd?

Mevrouw Kant (SP):

Dat is nog maar zeer de vraag. Ik denk het niet, omdat veel mensen al ver voor hun 65ste, zeker mensen met zware beroepen, gewoon op zijn en niet meer kunnen doorwerken. Je kunt die mensen daarvoor straffen, maar dat lost niets op. Daarmee wordt hen alleen geld uit de zak geklopt.

Minister Balkenende:

Dit is niet eerlijk. Ik heb gezegd dat wij over mensen met zware beroepen nog met de sociale partners zullen spreken. Dit is ook neergelegd in het coalitieakkoord. De mensen hebben keuzevrijheid en dit bevordert ontegenzeggelijk de participatie.

Ik heb al een paar opmerkingen gemaakt over het financieel kader van het beleidsprogramma. Ik heb naar voren willen brengen dat wij hebben gekozen voor de invulling van de enveloppen die nog open waren. Verder hebben wij ruimte opengelaten voor nadere invulling; vandaar dat hier en daar de term overige wordt gebruikt of dat er sprake is van een nadere invulling. Een voorbeeld van dit laatste is de brief van de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van heden aan de sociale partners. Dit is een onderwerp dat nog nadere invulling zal krijgen. Ik voeg hieraan toe dat de discussie over de koopkracht zal worden gevoerd in het kader van de begroting. In de stukken die de Kamer in augustus worden toegezonden, zal hierop worden ingegaan.

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

De brief van de minister van Sociale Zaken heeft betrekking op een van de belangrijkste onderdelen van het kabinetsbeleid. Zegt de minister-president nu dat hij hierover niets meer te zeggen heeft voor 27 juni?

Minister Balkenende:

Ik kom hier straks nog op terug, maar ik wijs erop dat in het coalitieakkoord wordt ingegaan op de participatietop. Daarin is ook de agenda gemarkeerd. In de brief van de minister van Sociale Zaken wordt die agenda omschreven en die wordt volgende week besproken. De heer Rutte heeft gevraagd om een verslag van die bespreking. Ik zeg graag toe dat wij dat aan de Kamer zullen voorleggen. De inzet is nu neergelegd in deze brief.

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

De participatietop had natuurlijk al lang moeten plaatsvinden, dat zal de minister-president toch met ons eens zijn. De top had toch onderdeel moeten zijn van het "100-dagenplan".

Minister Balkenende:

Nee, in de afspraak staat duidelijk: voor de zomer. Dit gaat ook lukken. Wij doen wat wij hebben beloofd. Natuurlijk kan dan worden gezegd dat de aanloop wat lang heeft geduurd. Dit geef ik graag toe. Ik heb hier al het een en ander over gezegd op een persconferentie. De voorbereiding vergt tijd, maar ik heb steeds gezegd dat kwaliteit voor tempo gaat. Het lukt echt voor de zomer.

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

Ja natuurlijk, het is nog voor de zomer van 2007, uiteindelijk. Wij hadden mogen verwachten, en volgens mij was dit ook de ambitie van de minister-president, dat hier voortvarend te werk zou worden gegaan. Het vorige kabinet had eigenlijk geen enkele belangstelling voor het overleg met sociale partners tot het niet anders kon. Dit kabinet laat er misschien wel weer heel veel van afhangen. Het is goed dat het kabinet de sociale partners een grote rol toebedenkt, maar zij moeten dit wel doen op basis van hun eigen plannen. Als ik de brief lees, denk ik echter dat het kabinet niet meer is dan een procesbegeleider. In de 140, 150 dagen dat het kabinet bezig is, is er op het terrein van de arbeidsparticipatie nog geen serieus plan van het kabinet gekomen. Dat is toch een blamage!

Minister Balkenende:

Ik kom hier nog op terug. Toch wil ik nu al bijvoorbeeld wijzen op de contacten van de heer Aboutaleb als onderdeel van het bestuursakkoord. Daarin zijn allerlei afspraken gemaakt om de participatie te versterken op het terrein van de gemeenten. Wij praten dan over tienduizenden mensen die op deze manier aan het werk kunnen worden geholpen.

Laten wij maar eens afwachten wat de top volgende week oplevert, of die werkelijk ertoe zal bijdragen dat de participatie toeneemt. Natuurlijk hebben wij onze inzet gekozen. Iedereen zal daar een bijdrage aan moeten leveren, maar laten wij nu eerst de gesprekken afwachten. Ik bestrijd dus het verwijt dat er de afgelopen maanden niets is gebeurd. De minister van Sociale Zaken en de bewindslieden in de zeshoek hebben keihard gewerkt om het resultaat mogelijk te maken dat in de brief van vandaag is neergelegd. Natuurlijk vergt de voorbereiding de nodige tijd, maar de top vindt wel plaats zoals aangegeven. Dit alles zal bijdragen aan de participatieversterking. Ik hecht eraan om nog maar eens te zeggen dat er in de afgelopen jaren drie keer een sociaal akkoord is gesloten met de sociale partners en één keer een akkoord over een werktop. Kortom, ik heb een ander beeld van de contacten met de sociale partners. Natuurlijk zijn er conflicten geweest, natuurlijk was er het Museumplein, maar er zijn wel afspraken gemaakt; het resultaat telt.

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

Ik vraag de minister-president om verderop in zijn betoog stil te staan bij de verschillende onderdelen van participatie: participatie van bijzondere groepen, ontslagrecht, employability, scholing door werkgevers. Ik wil namelijk inzicht in de inzet van het kabinet. Wat hij zegt, is echt onvoldoende.

Minister Balkenende:

Ik had dit iets later in mijn betoog willen behandelen, maar laat ik dit nu maar doen. Een van de fundamentele opgaven uit het coalitieakkoord is de bevordering van participatie. Het staat buiten kijf dat het economisch onverantwoord en sociaal onaanvaardbaar is dat mensen buiten hun wil langdurig aan de kant van de arbeidsmarkt staan. De huidige gunstige economische situatie dient bij voorrang te worden aangegrepen om het functioneren van de arbeidsmarkt te verbeteren, zodat de zwakke arbeidsmarktpositie van mensen, bijvoorbeeld vanwege een lagere arbeidsproductiviteit, wordt versterkt. Dat vergt onverkorte prioriteit. In het licht van de komende vergrijzing verdient daarnaast de positie van kwetsbare groepen op de arbeidsmarkt bijzondere aandacht. Het kabinet heeft in het beleidsprogramma de concrete ambitie neergelegd om 200.000 mensen met een grote afstand tot de arbeidsmarkt extra aan de slag te helpen. Dat gaat om reële arbeid. Om de participatiedoelstellingen te verwezenlijken, spreekt het kabinet volgende week met de sociale partners, die op dit terrein ook ambitieuze doelstellingen hebben geformuleerd, onder andere in het SER-advies. Het beleid dat moet leiden tot een forse verhoging van de arbeidsparticipatie is immers het effectiefst wanneer het wordt gedragen door kabinet, werkgevers en werknemers en gemeenten. Het is van groot belang dat al deze partijen hun bijdrage leveren. Ik ben daarom ook verheugd dat minister Donner vanochtend de uitnodiging voor de top heeft verzonden. De top zal op woensdag 27 juni worden gehouden. Een afschrift van deze brief is aan de Kamer gezonden. Er zal worden gesproken over het werkgelegenheidsbeleid en het functioneren van de arbeidsmarkt. In deze context moet worden gekeken naar thema's als arbeidsmarktbeleid, scholing en opleiding, employability, WW, flexibilisering en de betekenis van het ontslagrecht, een extra stimulans ten behoeve van de arbeidsparticipatie met een additionele inzet ten behoeve van de onderkant en de aansluiting tussen onderwerp en arbeidsmarkt. Het is de inzet van het kabinet om op genoemde terreinen tot vruchtbare afspraken te komen met sociale partners en gemeenten, teneinde een zo groot mogelijk effect te hebben op de arbeidsparticipatie. Het kabinet is van zijn kant bereid om substantiële stappen te zetten om de arbeidsmarktpositie van ondervertegenwoordigde groepen – niet-westerse allochtonen, jongeren, vrouwen, arbeidsgehandicapten en ouderen – te verbeteren.

Mevrouw Halsema heeft de suggestie gedaan om voor iedere kwetsbare groep op de arbeidsmarkt een concrete deeldoelstelling af te spreken. Dat is een interessante suggestie, die zeker in de gesprekken met de sociale partners en gemeenten aan de orde zal komen. Er zijn met de gemeenten reeds afspraken gemaakt die leiden tot participatiebevordering: de gemeenten hebben zich gebonden aan de doelstelling van 75.000 mensen uit de bijstand en 25.000 mensen aan het werk die nu nog niet werken en ook niet in een uitkering zitten.

Over de uitkomsten van de top kan ik geen uitlatingen doen. De gesprekken zullen worden gevoerd op de juiste plek en op het juiste tijdstip, volgende week woensdag. Het zal niemand verbazen dat het kabinet er alles aan doet om tot een goed resultaat te komen. Ik heb reeds gezegd dat ik de Kamer hiervan op de hoogte zal stellen.

De heer Rutte (VVD):

Voorzitter. De angel in dat overleg van volgende week is het ontslagrecht. Ik vraag de minister-president naar de inzet van het kabinet met betrekking tot het ontslagrecht.

Minister Balkenende:

Het ontslagrecht is een gevoelig thema; daarover zijn we het eens. Ik heb gezegd dat dit onderwerp aan de orde zal komen. Ik ga niet vooruitlopen op eventuele uitkomsten en conclusies. De gesprekken zijn voorbereid en wij vertrouwen erop dat er volgende week belangrijke afspraken kunnen worden gemaakt. Dit is niet het moment om een debat over het ontslagrecht als zodanig aan te gaan; het staat op de agenda en we zullen er dan over spreken.

De heer Rutte (VVD):

Ik vraag niet om een debat over het ontslagrecht, ik stel alleen vast dat dit in de afgelopen maanden een splijtzwam in de coalitie is geweest, ook ten aanzien van de vraag of de partijen voor zo'n sociaal overleg wel bijeen konden worden gebracht. Ik vraag u nu en hier, in het parlement, in het huis van de democratie, aan te geven wat uw inzet zal zijn op het terrein van het ontslagrecht. Zo raar is dat toch niet? Of zullen we dit ook weer moeten zien in een of andere mooie presentatie op een gazon?

Minister Balkenende:

U gebruikt het woord "splijtzwam" maar het is maar hoe je het bekijkt. Dacht u toen u vanochtend opstond dat er vandaag een brief zou uitgaan naar de sociale partners dat er een top georganiseerd wordt?

De heer Rutte (VVD):

Ja, eigenlijk wel.

Minister Balkenende:

Dat vind ik fijn om te horen. Daaruit spreekt een groot vertrouwen in het kabinet. Dat had ik dan weer niet gedacht.

De heer Rutte (VVD):

Uw timing is nooit zo slecht en ook dit keer was deze weer impeccable. Toch vraag ik u weer wat de inzet van het kabinet is bij het ontslagrecht. Het is een simpele vraag. Wij zitten hier in het parlement en het is toch logisch dat u daarop een toelichting geeft?

Minister Balkenende:

Een top moet met wijsheid worden voorbereid. Ik ga nu niet verder dan wat in de brief aan de sociale partners is aangegeven. Volgende week komen wij hierover te spreken en het kabinet zal de Kamer informeren. Meer wil en kan ik hierover op dit moment niet zeggen.

De heer Rutte (VVD):

Houdt u er rekening mee dat de uitkomst van de participatietop volgende week zal zijn dat door partners en vervolgens door het kabinet besloten wordt dat het ontslagrecht versoepeld wordt? Is dat een reëel perspectief op de uitkomst van de participatietop?

Minister Balkenende:

U stelt dezelfde vraag nu op een andere manier. In plaats van mij te vragen naar mijn inzet vraagt u naar mijn visie op de uitkomst. Ik begrijp dat u mij daarnaar vraagt, maar vanwege de complexiteit en gevoeligheid van het onderwerp ga ik niet verder...

De heer Rutte (VVD):

U houdt dus de optie open dat er niets uitkomt?

Minister Balkenende:

Niets is uit te sluiten. Wij hebben deze top uitgebreid voorbereid. De leden van het kabinet zijn ervan overtuigd dat een zinvolle top georganiseerd kan worden. Het kabinet zal de Kamer nader informeren over de uitkomst. Ik ga op dit moment echter niet de details van onze inzet uiteenzetten. Dat zou onverstandig zijn. Hebben wij het ooit meegemaakt – er is drie keer een sociaal akkoord gesloten – dat vooraf in de Kamer uitgebreid de inzet werd besproken? Ik heb dat nog nooit meegemaakt. Ik ga dat ook niet doen.

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

Dit soort koudwatervrees hebben de sociale partners helemaal niet. Zij laten wel hun inzet weten. Ik vind het een tikje storend dat de minister-president het regeerakkoord oplepelt en vervolgens letterlijk uit een brief citeert. Ik begrijp dat het ontslagrecht ook intern zo gevoelig ligt dat hij niet in staat is om daar ook maar één opmerking over te maken. Laat ik een andere vraag stellen. Wat is de inzet van het kabinet ten aanzien van de arbeidsparticipatie van bijzondere groepen? De minister-president is ongelooflijk vaag, ook in het beleidsplan, over de werkloosheid onder allochtone jongeren. Is het zijn inzet om die werkloosheid te halveren? Wat doet hij met de arbeidsparticipatie van arbeidsgehandicapten? Is de minister-president voornemens om een quotum te eisen? Dat zou een mooie inzet zijn. De minister-president moet dat hier toch kunnen uitleggen?

Minister Balkenende:

Mevrouw Halsema spreekt terecht over groepen. Ik heb het woord "deeldoelstelling" al gebruikt. Ik heb gezegd dat het een interessante gedachte is die in het contact ongetwijfeld aan de orde zal komen. Ik ben echter niet van plan om nu al een voorschot te nemen op de uitkomsten van het overleg. Mevrouw Halsema vraagt nu zelfs naar concrete getallen. Wat het kabinet wil bereiken, is bekend. Het kabinet wil de arbeidsparticipatie terugbrengen naar 80% in 2016; in de komende jaren moeten 200.000 banen worden gecreëerd. Dat staat het kabinet voor ogen en dat is ook neergelegd in het coalitieakkoord. In het overleg wordt van dat soort noties uitgegaan. Wat concreet wordt afgesproken, ga ik uiteraard nu niet behandelen. Dat kan niet. Ik loop niet vooruit op een onderhandeling.

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

U doet alsof u operationele gegevens moet overhandigen, alsof u de veiligheid van het land in gevaar brengt als u ook maar iets zegt over de inzet van de regering, maar dat is natuurlijk niet het geval. Volgens mij kan een kabinet alleen goed opereren in sociaal overleg als er een inzet is. Ik vraag u niet eens om de details. Ik geef zelfs toe dat de uitkomst natuurlijk anders kan zijn dan de inzet want er moet overlegd worden en er zullen compromissen gesloten moeten worden. Het zou echter fraai zijn als u kon aangeven waar uw ambitie ligt. Op het punt van het ontslagrecht durft u dat niet. Laat ik een ander punt noemen: de arbeidsparticipatie van vrouwen. Mijn fractie wil dat die in 2011 op 70% zit want deze is nu verschrikkelijk laag. Dat is slecht voor ons land, zeker met het oog op de vergrijzing. Wat wilt u? Of wilt u niets en laat u het allemaal afhangen van de sociale partners?

Minister Balkenende:

Bij elke onderhandeling moet je weten op welk moment je wat zegt. U vraagt mij nu om mijn inzet aan te geven voor die bespreking. Het is een overleg met werkgevers, werknemers, kabinet en gemeenten. Er zal een stevige discussie gevoerd worden over wat wij met elkaar willen bereiken en over wie daarvoor wat moet leveren. Juist omdat het om een proces gaat waarin iedereen wat moet leveren om tot resultaat te komen, is de zaak er niet mee gediend dat ik hier ga praten over mogelijke uitkomsten, de precieze inzet of de inzet van middelen. Dat doe ik niet. Ik heb dat de afgelopen jaren nooit gedaan en ik doe het nu ook niet.

De heer Pechtold (D66):

Het is een beetje alsof je aan het knijpen bent in een blok klei dat een nachtje niet onder een natte handdoek heeft gelegen. Er is geen vorm in te krijgen. Net zei u: mijnheer Pechtold maakt andere keuzes dan ik. Wij gaan nu door op de specifieke maatregelen en nu zegt u niets. Ik weet dat ik hier als derde sta, maar ik ga het toch een keer proberen. U houdt zo vast aan de tekst dat ontslagrecht van betekenis kan zijn voor de arbeidsmarkt. Dat stond letterlijk in uw regeerakkoord en dat staat nu letterlijk in de brief. De heer Rutte sprak over een splijtzwam, maar ik heb eerder het idee dat het een tijdbom is. U houdt zo verkrampt vast aan die woorden. Kunt u mij uitleggen wat de betekenis van het ontslagrecht naar uw gevoel kan zijn voor de arbeidsmarkt? Ik vraag u niet om een inzet. Ik vraag u al helemaal niet om een uitkomst. Ik vraag u om een beschouwing van wat die betekenis zou kunnen zijn. Wij maken namelijk keuzes en ik moet keuzes kunnen maken. Ik moet kunnen controleren of u de goede keuzes maakt.

Minister Balkenende:

Dit is natuurlijk toch steeds dezelfde vraag stellen op een andere manier. Ik voel dat ook wel.

De heer Pechtold (D66):

Ik vraag een kort college, niet al te uitgebreid, maar meer voor avondstudenten economie als ik. Ik wil graag een kort college over de arbeidsmarkt, het ontslagrecht en de betekenis daarvan.

Minister Balkenende:

Als wij het hebben over het ontslagrecht, dan zou ik vandaag met u willen stilstaan bij de situatie in de Verenigde Staten ten opzichte van de situatie in Europa. In Europa kennen wij het Angelsaksische model en het Rijnlandse model. De vraag is nu hoe in deze modellen wordt omgegaan met arbeidsverhoudingen. Wat zien wij in de economie? Een toenemende mate aan flexibiliteit. Dat betekent dat je arrangementen die zijn opgebouwd in de hoogtijdagen van de verzorgingsstaat, ook van tijd tot tijd tegen het licht moet houden. Wij weten dat dit niet eenvoudig is. U weet ook dat er tijdenlang wordt gesproken over het ontslagrecht. U weet dat de commissie-Rood is ingesteld. U weet dat er de afgelopen jaren nooit een besluit is genomen op dit terrein. Het is een buitengewoon gevoelig onderwerp, maar het raakt wel de flexibiliteit. Juist vanwege die flexibiliteit moet je de zaak bespreken waar het hoort. Dat is volgende week woensdag en niet hier.

Mevrouw Kant (SP):

Dit is een leuk college, maar de essentie is natuurlijk dat wij hier in de Tweede Kamer spreken over de opvattingen van het kabinet en welke plannen wij kunnen verwachten. Het is hartstikke goed dat die participatietop er nu komt. Prima. Ik snap dat u de inzet niet wil vertellen. Ik snap dat u de uitkomst ook niet kunt voorspellen. Maar wij mogen als Tweede Kamer, die u controleert, toch wel weten wat op dit moment de opvattingen in het kabinet zijn over dat ontslagrecht? Wat is uw mening daarover?

Minister Balkenende:

Mevrouw Kant zegt het heel goed: de regering regeert en de Kamer controleert. Juist omdat dat een goede regel is, heb ik de heer Rutte een toezegging gedaan. Hij vroeg namelijk terecht: wilt u de Kamer informeren als het overleg daar heeft plaatsgevonden? Er is dan absoluut de mogelijkheid om daarover met elkaar van gedachten te wisselen. Dat is alleen iets anders dan hier vooraf de inzet bespreken.

De voorzitter:

Mevrouw Kant, u moet echt iets nieuws proberen. Voorlopig hoor ik namelijk alleen herhaling van dezelfde vragen, maar dan anders geformuleerd.

Mevrouw Kant (SP):

Dat heeft er meer mee te maken dat het antwoord steeds maar uitblijft. Wij zijn hier in de Tweede Kamer. Het is prima dat de Kamer het kabinet controleert en het kabinet regeert, maar bij controle hoort dat je wordt geïnformeerd. De minister-president weigert de Kamer te informeren over het standpunt van dit kabinet inzake versoepeling van het ontslagrecht.

De voorzitter:

Deze vraag is al eerder gesteld.

Minister Balkenende:

Dit is een herhaling van zetten. De minister van SZW heeft haarscherp aangegeven welke onderwerpen volgende week aan de orde zullen komen. Wat is het doel? Het doel is te komen tot afspraken. Wordt de Kamer geïnformeerd? Ja, de Kamer wordt geïnformeerd. Ik heb aangegeven dat de onderhandelingsinzet geen bron van discussie hier kan zijn. Wij weten allemaal dat dit een ingewikkeld onderwerp is. Dat is ook de reden dat ik er prudent mee omga. Dit is niet iets om zo maar eens even lukraak opmerkingen over te maken. Dat weet u zelf ook. Ik wil een succesvolle top hebben met goede conclusies.

Mevrouw Kant (SP):

De minister-president zegt: ik wil het er met u niet lukraak over hebben. Hij spreekt hier wel tegen degenen die hem moeten controleren en die hij weigert te informeren.

Minister Balkenende:

Ik zie het echt anders, want ik weiger helemaal niets. Ik doe het alleen op het moment dat er ook aanleiding is om gecontroleerd te worden. Dat is na de participatietop. Voor het overige heb ik de informatie gegeven, zoals deze de Kamer vandaag heeft bereikt.

Misschien is het goed om iets anders te doen. Om een beetje recht te doen aan mevrouw Halsema wil ik stilstaan bij het alternatieve beleidsprogramma van GroenLinks. Voor het feit dat er een alternatief is voorgesteld, spreek ik mijn waardering uit. Veel van de ambities van GroenLinks worden door het kabinet gedeeld. Het kabinet is ook ambitieus, maar is met de maatvoering, met alle respect, realistischer. Het is goed, de lat hoog te leggen, maar wij moeten onszelf niet overschatten. Per saldo leiden de voorstellen van GroenLinks tot een lastenverzwaring van miljarden. De vergroening die GroenLinks voorstelt, kent in omvang haar weerga niet. De maatschappelijke gevolgen zijn niet te voorspellen, zowel niet in economisch en sociaal opzicht als qua koopkracht. En het kabinet kiest niet voor die onzekerheid.

Het kabinet kiest ook niet voor de vele verplichtende maatregelen die GroenLinks voorstelt. Het kabinet ziet namelijk zoveel goede voorbeelden van maatschappelijk verantwoord ondernemen dat een reactie met wet- en regelgeving niet de eerste stap is. Het kabinet begint met het geven van vertrouwen aan bedrijven, organisaties en instellingen in de zorg, het onderwijs en de volkshuisvesting om vervolgens afspraken te kunnen maken. Het kabinet maakt op fundamentele beleidsterreinen ook andere keuzes dan GroenLinks.

Zo kiest GroenLinks ervoor om de hypotheekrenteaftrek te beperken, de pensioenaftrekken af te toppen, een nieuwe belastingschijf van 60% in te voeren en verschillende toeslagen inkomensafhankelijk te maken. Uiteraard zitten er interessante voorstellen bij. Ik zal in mijn reactie op de inbreng van de Kamer over de verschillende onderdelen van het beleidsprogramma daar nader op ingaan. Dat zal het geval zijn bij pijlers drie en vier.

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

Graag wil ik nog een toelichting op wat u de interessante voorstellen noemt. Wellicht kunnen wij daarover nog een compromis smeden.

Ik vond het overigens interessant wat u over milieu opmerkte. Dat was een stuk helderder dan het debat met de coalitiepartners. U zegt namelijk dat u niet inzet op wet- en regelgeving, maar op overleg met bedrijven. Dit betekent dat u eigenlijk geen ander instrument hebt dan subsidies, al dan niet voor innovaties of energie.

Minister Balkenende:

Dat is niet helemaal waar. Bij het stellen van normen op Europees niveau kan je niet zonder. Wij hebben de afgelopen tijd ook niet anders meegemaakt. Wij zullen het Europees niveau voor bijvoorbeeld climat change en energie moeten versterken. Vandaar dat wij goed moeten kijken naar de verdragswijzigingen.

Kun je in het nationale domein zonder wetgeving? Natuurlijk kan dat niet. Is het evenwel niet goed om onder ogen te zien dat je zaken zoals economie en duurzaamheid goed met elkaar in verband brengt? Wat is dus de notie van maatschappelijk verantwoord ondernemen? Wat kan de betekenis zijn van zelfregulering? Wat betekent innovatie op het gebied van versterking van duurzaamheid? Daar heb ik op gedoeld. Op basis daarvan merk ik op dat je soms moet uitkijken om direct naar het instrument van wet- en regelgeving te grijpen, als ook andere instrumenten kunnen leiden tot een hoger besef van duurzaamheid en zorg voor het milieu.

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

Dit is toch weer typisch. Als het gaat om sociaal beleid of om het culturele gedrag van mensen met drugs en alcohol, is er geen enkele terughoudendheid in wet- en regelgeving. Gaat het om het milieu, dan moet er eindeloos gepolderd worden, dus dan moet er overlegd worden met het bedrijfsleven. Er is dan ook geen enkele urgentie. Dat vind ik zo langzamerhand toch wel storend.

U hebt 400 mln. om te investeren in duurzame energie. Dat is niet veel. Wij vinden dat er een verplicht aandeel duurzame energie door energiemaatschappijen geproduceerd moet worden. Dat is buitengewoon helder. Dat is dus een plicht die geïntroduceerd wordt. Bent u daartoe bereid?

Minister Balkenende:

Nee, niet op deze manier. Ik weet namelijk dat bij energiemaatschappijen het thema van duurzame energie steeds meer naar voren wordt gebracht en dat dit een onderdeel van de bedrijfspolicy wordt. Als de inzet van bedrijven is om daar zelf meer aan te gaan doen, moet je dat dan nog afdwingen? Je kunt nooit een instrument uitsluiten, maar moet je ermee beginnen? Dat is nu mijn punt.

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

Wij beginnen hier vandaag niet mee; wij zouden er al jaren mee bezig moeten zijn. U herinnert zich misschien de 80 bazen van grote bedrijven die een brief aan de regering geschreven hebben. Zij hadden daarin één verzoek: stel grenzen aan de markt en durf wel degelijk wet- en regelgeving aan, want dan zijn wij ook geprikkeld om anders te gaan produceren. Dat betrof het verplichte aandeel duurzame energie. De PvdA-fractie is overigens in de veronderstelling dat u dit wél gaat doen. Ik vind het fijn dat u daar helder over bent. Dit betekent dat ik hierover een motie ga indienen. U komt er namelijk niet met alleen subsidies; u zult bereid moeten zijn, grenzen te trekken. Anders gebeurt er namelijk weer niets.

Minister Balkenende:

Ik ben het met u eens dat er grenzen moeten worden getrokken. In het coalitieakkoord hebben wij dan ook afspraken gemaakt over vernieuwbare energie. Wij hebben het bovendien over de CO2-doelstelling gehad. Daar zijn harde afspraken over gemaakt. Het kabinet hanteert streefwaarden en wil daar keihard aan werken. Wij hebben ons op Europees niveau ingezet voor het opnemen van dergelijke getallen in allerlei documenten. Waarom? Om zaken aan te pakken. Wij hebben duidelijk gesteld dat er geld is, maar dat wij ook dingen op het vlak van ontwikkelingssamenwerking doen. Bovendien speelt het thema energie een rol van betekenis bij het Innovatieplatform. Op diverse terreinen zijn wij dus bezig met het op een hoger plan tillen van dit thema. Ik sluit de notie van wetgeving helemaal niet uit. U doet net alsof het kiezen of delen is, maar dat zeg ik niet.

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

Dat zei u net wel.

Minister Balkenende:

Nee. Dat heb ik niet gezegd. De vraag is alleen waar te beginnen. Energiebedrijven voelen zelf de aandrang om meer aan het thema duurzame energie te doen. Ik vind dat wij ze daarvoor ruimte moeten bieden. U noemt meteen het verplicht voorschrijven als instrument. Ons doel is niet verschillend, maar het middel om dat te bereiken wel. U begint met regelgeving, terwijl ik begin bij de maatschappelijke verantwoordelijkheid van energiebedrijven.

Mevrouw Thieme (PvdD):

Voorzitter. Ik vind het zo jammer dat de premier inderdaad in eerste instantie zegt: laten wij het eerst maar even aan het bedrijfsleven overlaten voordat wij beginnen met regelgeving. Wij wachten al jaren tot het bedrijfsleven echt zijn verantwoordelijkheid neemt, maar het water staat ons inmiddels aan de lippen. Ik neem aan dat de regering de urgentie van de opwarming van de aarde erkent, al had zij dan moeten zeggen: het is niet alleen maar aan het bedrijfsleven om wat te initiëren, maar ook aan de overheid. Zij moet randvoorwaarden stellen en verplichtende maatregelen nemen.

Minister Balkenende:

Ik heb gezegd dat het kabinet zich heeft gecommitteerd aan de implementatie van langetermijndoelen door middel van technologie, ontwikkelingssamenwerking, maatschappelijk verantwoord ondernemen en regelgeving. Wat is het oordeel van mevrouw Thieme over de rol van het bedrijfsleven? Ik zie op dit ogenblik tal van goede initiatieven die wel degelijk te maken hebben met anders, duurzaam produceren en met nieuwe uitvindingen. Misschien neemt mevrouw Thieme andere dingen waar.

Mevrouw Thieme (PvdD):

Ik begrijp dat u blij bent met gerommel in de marge, maar het gaat mij vooral om de vraag hoe lang "eventjes" in de ogen van dit kabinet duurt. Wij zijn al jarenlang bezig met het zetten van een grote stap op weg naar een duurzamere samenleving. Wanneer is de maat voor dit kabinet vol? Wanneer neemt het de touwtjes in handen en stopt het met het aan de markt overlaten?

Minister Balkenende:

Ik heb net geprobeerd uit te leggen dat ik zaken graag aan de markt overlaat mits die een stevige bijdrage levert aan duurzaam produceren, andere productietechnieken benut en recht doet aan nieuwe technologie. Dat is de essentie. Die bergt een geweldige uitdaging in zich, waar wij ruimte voor moeten bieden. Dat is de inzet van het kabinet. Het hanteert een totaalkader met doelen zoals het reduceren van de CO2-uitstoot via duurzame energiebronnen en vernieuwbare energie. Wij werken aan langetermijndoelen. Daar zijn verschillende elementen voor nodig.

De heer Slob heeft aandacht gevraagd voor de positie van vrijwilligers en mantelzorgers. Het kan niet genoeg benadrukt worden dat het kabinet het werk van vrijwilligers en mantelzorgers buitengewoon waardeert. Waar nodig, wordt dat werk ondersteund. Uit de tabel op pagina 59 van het beleidsprogramma blijkt dat het kabinet middelen heeft gereserveerd voor de ondersteuning van maatschappelijke participatie. Gemeentelijke steunpunten, die in het kader van de WMO tot stand komen, spelen een rol bij de ondersteuning van vrijwilligers en mantelzorgers. Aan de zware belasting van mantelzorgers besteedt het kabinet aandacht. De gemeentelijke steunpunten organiseren bijvoorbeeld bijeenkomsten voor mantelzorgers, zodat die op adem kunnen komen. Ook brengen zij vraag en aanbod van vrijwilligers bij elkaar. Door dat op een creatieve manier te doen, bijvoorbeeld op projectbasis, kunnen ook drukbezette mensen een bijdrage leveren. Ik heb daar zelf tijdens een werkbezoek aan Arnhem kennis mee kunnen maken. Veel vrijwilligers bewijzen dat het hebben van een fulltimebaan het doen van vrijwilligerswerk niet uitsluit. Tegelijkertijd voert het kabinet het amendement-Van der Vlies uit. Op de dag van de mantelzorger zal aan de mantelzorger zijn financiële beloning worden uitgekeerd. Het kabinet zal op die manier zijn grote waardering voor het onbetaalbare werk van mantelzorgers tot uiting brengen. Ten slotte is het Sociaal en Cultureel Planbureau gevraagd, toekomstverkenningen uit te voeren op de terreinen van mantelzorg en vrijwillige inzet. De rapporten daarover zijn volgende week gereed en vormen mede de basis van het rijksbeleid voor het komende jaar.

De ChristenUnie heeft een vraag gesteld over het oneigenlijk gebruik van de toerismebepaling in de Winkeltijdenwet. De minister van Economische Zaken bereidt een aanpassing van de Winkeltijdenwet voor. Deze aanpassing beoogt gemeenten meer houvast te bieden bij de afweging of van de toerismebepaling gebruik kan worden gemaakt. Uw Kamer zal hierover voor de zomer per brief nader worden geïnformeerd.

De nodige opmerkingen zijn gemaakt over de groeiambitie voor het openbaar vervoer per spoor. Verscheidene sprekers hebben gezegd dat er veel te weinig geld is voor het realiseren van de groeidoelstelling. Het is de ambitie van het kabinet om de 5% groei per jaar zo lang mogelijk vast te houden. Dit moet in het perspectief worden geplaatst van de vervoergroei in de afgelopen twintig jaar van gemiddeld 1% per jaar. Het kabinet is dus ambitieus. Tegelijk kan het kabinet die ambitie niet alleen waarmaken, maar moeten alle partijen in de spoorsector nauw samenwerken. Daarmee is de minister van Verkeer en Waterstaat hard bezig. In het najaar komt er zowel een plan voor de korte termijn als een studie naar de lange termijn beschikbaar in de landelijke markt- en capaciteitsanalyse spoor. Daarover kan uw Kamer uitgebreid met de minister van Verkeer en Waterstaat spreken. Zowel in het plan voor de korte termijn als in analyse voor de lange termijn zal in beeld worden gebracht wat de benodigde middelen zijn. Hierna zal in het kabinet besluitvorming plaatsvinden over de dekking van maatregelen die het kabinet noodzakelijk acht. In de Nota mobiliteit is voor maatregelen aan de railinfrastructuur tot 2020 bijna 30 mld. uitgetrokken.

Ik wil de beeldvorming rechtzetten dat rekeningrijden op de lange baan wordt geschoven. Het invoeren van anders betalen voor mobiliteit – het zogenaamde rekeningrijden – is een ingrijpende wijziging voor ongeveer alle Nederlanders. Anders betalen betekent betalen voor het gebruik van de auto in plaats van voor het bezit van de auto. Anders betalen betekent verder meer betalen in de spits, op drukke weggedeelten en voor vervuilende auto's. Anders betalen betekent ten slotte minder betalen voor mensen die op andere momenten van de weg gebruikmaken en die in schonere auto's rijden. Voor veel automobilisten wordt het gebruik van de auto goedkoper. Zij rijden immers niet zeer frequent in de spits op drukke trajecten. Voor de automobilisten die wel zijn aangewezen op die momenten en die wegen zullen weliswaar de kosten toenemen maar zal tevens de filedruk verminderen.

De commissie-Nouwen heeft onder het vorige kabinet hard gewerkt aan het ontwikkelen van een eindbeeld waarvoor draagvlak bij alle partijen bestaat. Het kabinet vindt dit draagvlak de cruciale succesfactor voor de invoering van een nieuw systeem. Het eindbeeld is ambitieus en er is een technisch complex systeem nodig voor alle wegen, voor elk moment en voor alle voertuigkenmerken. Wij hebben inmiddels de nodige ervaring bij de invoering van complexe systeemwijzigingen en bij de uitvoering van grote projecten. Zij staan of vallen met een goede voorbereiding. Draagvlak raak je kwijt als de uitvoering voortdurend met tegenslagen wordt geconfronteerd. Het kabinet kiest voor een ambitieuze en onomkeerbare stap naar het nieuwe systeem. Voor de duidelijkheid wijs ik erop dat rekeningrijden dus wel degelijk wordt ingevoerd in deze kabinetsperiode. De precieze vormgeving van de eerste stap staat nog niet vast. De minister van Verkeer en Waterstaat werkt momenteel een aantal varianten uit, zodat hierover na de zomer een besluit kan worden genomen en het kabinet daarover met de Kamer in gesprek kan gaan. Hij zal dan ook motiveren waarom deze aanpak van het kabinet robuust is. Essentieel hierbij is dat de eerste stap zorgvuldig wordt gezet en aansluit bij het eindbeeld van een landelijke kilometerprijs in plaats van de huidige, vaste autobelastingen. De variabilisatie van de bpm en de motorrijtuigenbelasting zal vanaf het eerste begin vorm moeten krijgen.

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

Is de kilometerheffing in 2011 ingevoerd?

Minister Balkenende:

Niet full fletch.

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

Wat dan wel?

Minister Balkenende:

Ik heb daarnet aangegeven dat het eindperspectief van de commissie-Nouwen voor ons vaststaat. Dat betekent differentiatie naar het gebruik van de weg, het tijdstip en het type auto. Daartoe kunnen wij echter pas overgaan wanneer wij alle consequenties kennen. Dat is ook de reden dat wij in deze kabinetsperiode een eerste stap gaan zetten. De precieze vormgeving van die stap staat nog niet vast. Daarvoor zal de minister van Verkeer en Waterstaat een aantal varianten uitwerken. Na de zomer zullen wij daarbij stilstaan binnen het kabinet en daarover ook met uw Kamer van gedachten wisselen. Kortom, wij gaan een onomkeerbare stap zetten. Het zal technisch buitengewoon moeilijk zijn om het hele systeem de komende kabinetsperiode in te voeren. Dat is het verhaal.

De heer Slob (ChristenUnie):

De minister-president geeft aan dat het systeem technisch complex is, dat er moet worden gestreefd naar voldoende draagvlak – dat draagvlak was al gecreëerd, dus dat moeten wij zien vast te houden – en dat de invoering zorgvuldig moet zijn. Dat ben ik van harte met hem eens. Volgens het coalitieakkoord was het de inzet om het, eventueel gefaseerd, deze kabinetsperiode in te voeren. Wij zullen het kabinet niet aan het onmogelijke houden, maar wij willen kunnen narekenen waarom het kabinet toch heeft besloten de invoering langer te laten duren dan de afspraak was. Wij hebben onder die afspraak ook onze handtekeningen gezet. Ik heb de minister-president gevraagd of hij ons van een notitie zou willen voorzien, zodat wij de overwegingen, die hij ongetwijfeld in alle integriteit heeft gemaakt, kunnen narekenen en eventueel voor onze rekening kunnen nemen. Die berekening kan ik met de verkregen informatie en met het korte antwoord van de minister over dit beladen onderwerp, niet maken.

Minister Balkenende:

Dat begrijp ik. Ik weet ook dat dit onderwerp de bijzondere belangstelling van de heer Slob heeft. Hij heeft dat keer op keer en ook vandaag aangegeven. Wat dat betreft is het heel terecht dat hij dit punt agendeert.

Ik heb zojuist aangegeven dat in de procedure een onomkeerbare stap is genomen. In het akkoord wordt gesproken over het gefaseerd invoeren en er worden criteria genoemd. Ik heb gewezen op de technische moeilijkheden. Ik heb ook aangegeven dat de minister van Verkeer en Waterstaat de informatie die kan worden geboden, zal aanreiken, maar dat wordt na de zomer. Dan geven wij aan hoe wij de desbetreffende stappen kunnen gaan zetten. Dat zeg ik de heer Slob graag toe, maar die toezegging had ik al gedaan.

De heer Slob (ChristenUnie):

Dan ga ik ervan uit dat deze informatie voor de behandeling van de begroting van het ministerie van Verkeer en Waterstaat bij de Kamer is, zodat hierover dan de discussie kan worden gevoerd.

Minister Balkenende:

Ik zie de minister van Verkeer en Waterstaat instemmend knikken, dus die toezegging kan ik zelfs zonder nadere ruggespraak doen.

Dan kom ik te spreken over de middelen voor wegen. De heer Rutte zegt dat het kabinet veel te weinig doet aan filebestrijding. Om Nederland bereikbaar te maken, heeft het kabinet de Nota Mobiliteit omarmd: een strategie van betere benutting van weginfrastructuur door beprijzing en investeringen in infrastructuur. Naast de invoering van "Anders betalen voor mobiliteit" zijn er grote investeringen in wegen en openbaar vervoer nodig. Ik hoor vaak kritiek op de hoeveelheid middelen die het kabinet heeft uitgetrokken voor de verbetering van de bereikbaarheid. Ik denk daarbij ook aan het debat over de regeringsverklaring. Velen verliezen daarbij uit het oog dat voor de bestrijding van de files en de problemen met het openbaar vervoer al een solide plan is neergelegd met de Nota Mobiliteit. De heer Van Geel heeft dat eerder vandaag al uitvoerig geschetst.

In het beleidsprogramma wordt om die reden de Nota Mobiliteit expliciet omarmd. Tot het jaar 2020 was circa 132 mld. uitgetrokken om de mobiliteitsproblemen te bestrijden. Door het kabinet is daar cumulatief 3 mld. aan toegevoegd. In de enveloppe infrastructuur en wegen staat toegelicht waar dit extra geld aan wordt besteed, onder meer voor de aanpak van knooppunten en een betere benutting van de bestaande wegcapaciteit. Er is dus tot 2020 bijna 135 mld. beschikbaar. Dat komt neer op bijna 10 mld. per jaar. Circa 46 mld. is bestemd voor het hoofdwegennet. Bijna 33 mld. gaat naar de railinfrastructuur, inclusief de HSL, de Betuweroute en de Zuiderzeelijn. Ruim 26 mld. gaat via de Brede Doeluitkering naar de lokale overheden. Hiermee zijn de doelstellingen van de Nota Mobiliteit te bereiken, zoals dat heel precies in de essentiële onderdelen is verwoord.

De heer Rutte (VVD):

Kent de minister-president de doorrekening van het regeerakkoord van het Centraal Planbureau?

Minister Balkenende:

Ik heb dat vandaag niet bij mij.

De heer Rutte (VVD):

In dit stuk van 7 februari 2007 staat dat het kabinet enerzijds 300 mln. per jaar extra uitgeeft aan spoor, wegen en infrastructuur, maar anderzijds ook 300 mln. bezuinigt. De conclusie van het CPB is wat dat betreft dat er exact nul euro extra wordt geïnvesteerd in de infrastructuur door dit kabinet.

Minister Balkenende:

De precieze cijfers moeten wij op Prinsjesdag nader bezien, lijkt mij. De heer Rutte spreekt over de doorrekening destijds van het coalitieakkoord. Dat is een zelfstandige actie geweest van het CPB. Daar hebben wij nog geen nader commentaar op kunnen geven. Ik hecht eraan dat wij de cijfers goed wegen. Ik stel dus voor dat wij de kwestie van de exacte financiën hernemen bij de behandeling van de stukken op Prinsjesdag. Dan hebben wij de precieze cijfers. Dan zal ik ook acht slaan op deze gegevens. Dan hervatten wij het debat over hoe het werkelijk zit. Ik wil wel één ding hebben gezegd. De heer Rutte wekt het idee dat er eigenlijk niets extra's wordt gedaan. Ik heb echter de kabinetsgetallen zojuist genoemd, ook op basis van de automobiliteit. Ik constateer dus er behoorlijke bedragen worden geïnvesteerd. Dat is de hoofdzaak. Het lijkt mij dat wij het gesprek over de financiën moeten hernemen als er in het najaar nieuwe cijfers liggen.

De heer Rutte (VVD):

Uiteraard zullen wij met Prinsjesdag spreken over de cijfers die er dan liggen, maar ik constateer dat de minister-president de stelling en berekening van het CPB van februari 2007, op basis van het regeerakkoord, dat dit kabinet per saldo nul euro extra investeert in de infrastructuur niet bestrijdt. Zo lang ik geen nadere cijfers van het kabinet heb gekregen, ook niet in het boekje dat wij vandaag bespreken, houd ik vast aan de doorrekening van het CPB uit februari, dus nul euro extra.

Minister Balkenende:

Ik heb iets gezegd over de achtergrond hiervan, maar ik stel voor dat wij dit debat later hernemen, als alle stukken voor komend jaar op tafel liggen.

Daarmee kom ik bij de derde pijler. Wij willen dat Nederland zich onderscheidt als een land dat vooroploopt in duurzaamheid, niet alleen wat betreft onze milieuprestaties, maar ook als het gaat om de kennis die wij in huis hebben om producten en processen schoner te maken. Niet de grote vervuilers zullen straks aan het langste eind trekken, maar de landen die weten hoe ze schoner en zuiniger kunnen produceren. Het is ons ideaal dat de wereld straks bij ons te rade gaat voor groene technologie en slimme oplossingen, zoals men ons nu al vanwege onze kennis op het gebied van water weet te vinden.

Verschillende woordvoerders hebben met enthousiasme gereageerd op de ambitieuze doelstellingen op het gebied van klimaat en energie. Deze doelstellingen zijn niet vrijblijvend, ik zei het al. Op dit moment maken wij gebruik van ca. 3% duurzame energie, in 2020 moet het 20% zijn. De jaarlijkse energiebesparing moet van 1% naar 2% in 2020. En het percentage CO2-reductie moet van 6 in 1990 naar 30 in 2020.

Ondanks alle lof hebben verschillende leden kritiek geuit op de uitwerking van de doelstellingen in het beleidsprogramma: niet concreet genoeg, geen afrekenbare doelstellingen voor 2011, er is een klimaatwet nodig, er moet veel sterker worden ingezet op fiscale vergroening, er moeten geen kolencentrales meer worden gebruikt, energiebedrijven moeten worden verplicht tot een bepaald aandeel duurzame energie, en het kabinet steekt minder geld in klimaatbeleid dan het vorige kabinet. Nu is de sense of urgency voor het klimaatbeleid niet alleen bij het kabinet en bij de Kamer te vinden, dit gevoel zet over de hele breedte van de samenleving partijen in beweging. Het kabinet heeft veel goede, concrete voorstellen gekregen, bijvoorbeeld van de milieubeweging, de vakbeweging, het bedrijfsleven en de wetenschap. De dialoog zal dus intensief worden voortgezet. En het is alle hens aan dek, want wij hebben inzet op alle fronten nodig.

Allereerst gaat het om internationale inzet. Het is ongelooflijk belangrijk om dit wereldwijde vraagstuk ook in mondiaal verband aan te pakken. Iedereen weet dat maatregelen geen zin hebben als er geen breed internationaal draagvlak voor is. Daarom ben ik ook zeer verheugd over de doorbraak in Europa en over de uitkomsten van de G8. Bijna de helft van alle Nederlandse CO2-emissies valt onder het Europees handelssysteem. Dit betekent dat Nederland voor het halen van de doelen gebruik kan maken van de prikkels die emissiehandel oplevert. Nederland zal zich er daarom sterk voor maken, zijn ambities te laten doorvertalen in het Europees handelssysteem voor emissies. Ook bij het terugdringen van de CO2-emissies die niet onder het Europees handelssysteem vallen, bijvoorbeeld die van auto's en elektrische apparaten, kan Europese regelgeving een steun in de rug zijn, zoals het bronbeleid.

Wij gaan ook zelf aan de slag, waarbij een mix van instrumenten nodig is: afspraken met sectoren en doelgroepen, financiële maatregelen, zoals subsidies en fiscale prikkels, en nieuwe of aangepaste regelgeving. Bij het nadenken over maatregelen om klimaatverandering tegen te gaan krijgt het kabinet veel hulp van diverse maatschappelijke organisaties. Ik wijs in dit verband op het duurzaamheidsakkoord dat binnenkort met de industrie zal worden gesloten, en op het plan Green4sure van vakbonden en milieuorganisaties. Wij gaan bezien of een klimaatwet een echte toegevoegde waarde heeft ten opzichte van de bestaande wettelijke verplichtingen die gelden voor emissiehandel. De doelstellingen voor klimaat en energie zijn niet vertaald in jaarlijkse reductiepercentages, niet omdat het vrijblijvende doelstellingen zouden zijn, maar omdat wij de tijd tot 2020, het "zichtjaar" voor onze ambities, nodig hebben om ook nog forse innovaties door te voeren. Wij denken niet dat de technologie van vandaag voldoende zal zijn om de doelstellingen te halen. Daarom zetten wij ook in op innovatie en fundamenteel onderzoek. Een zekere flexibiliteit is noodzakelijk, maar dit betekent niet dat wij alles maar voor ons uit zouden schuiven, want wij gaan in deze kabinetsperiode ook meters maken.

In het werkprogramma Schoon en Zuinig zal een pakket van maatregelen voor deze kabinetsperiode worden gepresenteerd waarop het kabinet kan worden afgerekend. Hierbij zijn ook voor deze kabinetsperiode concrete prestaties aangegeven. Vooruitlopend op dit programma wil ik ingaan op energiebesparing en energieproductie. Energiebesparing kan worden gerealiseerd door de eisen aan auto's, airco's, elektrische apparaten en lampen aan te scherpen. De regering zal in Brussel aandringen op Europese normstelling: de richtlijn ecodesign.

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

De CO2-doelstelling voor 2020 is prachtig, maar dit is nog heel ver weg en er is geen enkele verplichting voor het kabinet om nú te handelen. Daarom verzoek ik u, voor elk jaar een doelstelling te formuleren, dus een reductie van de CO2-uitstoot met 2% per jaar. Dan zit je in 2020 op het goede niveau en is het voor de Kamer controleerbaar.

Minister Balkenende:

Dat kan ik niet doen, zoals ik net heb aangegeven. Ik zou het best willen, maar de technologie die wij nu hebben, is daarvoor niet toereikend. Met andere woorden, wij zullen over enige tijd per jaar meer kunnen bereiken omdat de technologie dat dan mogelijk zal maken. Het valt buiten onze mogelijkheden om ons nu op een percentage per jaar vast te leggen. Betekent dit dat wij niet voldoende behoeven te doen? Natuurlijk niet. Daarom heb ik ook het samenstel van maatregelen genoemd waarmee wij meer aan deze thematiek gaan doen. Alleen gaat wat u wilt, een jaarlijks percentage, net een stap te ver.

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

Dan wil ik u wel halverwege tegemoetkomen. Als controleur van de regering moeten wij u toch ergens op kunnen controleren. Ik vraag u om dan in elk geval een doelstelling voor 2011 te formuleren. Dan hebt u nog een paar jaar de tijd om warm te lopen, letterlijk, en dan kunnen wij in elk geval controleren of u voldoende doet of hebt gedaan in 2011.

Minister Balkenende:

Het lijkt mij dat ik er goed aan doe om hierover met de desbetreffende minister contact te hebben. Ik kom er in tweede termijn op terug.

De heer Slob (ChristenUnie):

Ik heb hier in mijn eerste termijn ook aandacht voor gevraagd. Er staat op pagina 35 van het beleidsprogramma een heel mooi staatje voor het terugdringen van de broeikasgasemissie in de tijd. Het zou ons echt helpen als het kabinet het gewoon per jaar zou formuleren. Dan komt de ambitie ook scherp te staan. Ik snap niet waarom het niet zou kunnen. Als u in tweede termijn hierop terugkomt, krijg ik daarop ook graag een toelichting.

Minister Balkenende:

Mevrouw Halsema deed een handreiking om te kijken wat wij zouden kunnen doen tot 2011. Ik heb gezegd dat ik aarzelingen heb, maar dat ik dit zal bespreken. De vraag die u nu stelt, is dezelfde als mevrouw Halsema om een jaar-op-jaarpercentage te geven. Ik heb al aangegeven dat dat ons echt te ver gaat.

Voorzitter. Ik was gebleven bij de woningen. De woningen die per saldo geen fossiele energie gebruiken, zijn redelijk kostenefficiënte bouw. Opschaling van de daarvoor beschikbare technieken is nu nog de bottleneck. Een slimme combinatie van beleid en innovatie is nodig. Het kabinet wil hiermee een kwaliteitsimpuls aan de woningvoorraad geven, komen tot een halvering van het energiegebruik in 2030 en een innovatieve bouw- en installatiebedrijfstak tot ontwikkeling laten komen. De energieprestatienorm, de EPC, van nieuwe woningen en utiliteitsgebouwen zal verder worden aangescherpt en hierdoor zorgen wij ervoor dat nieuwe gebouwen op de toekomst zijn voorbereid. De inspanning is erop gericht dat eind 2011 de energieprestatie van 500.000 bestaande gebouwen aanzienlijk is verbeterd en vanaf 2012 is het voornemen om hier 300.000 gebouwen aan toe te voegen. Hierdoor neemt het comfort in gebouwen toe en nemen de energiekosten af.

Het kabinet heeft ook grote ambities voor het vergroten van het aandeel duurzame energie. Er wordt bijvoorbeeld in deze kabinetsperiode vaart gemaakt met windenergie. Het aandeel wind op land moet verdubbelen in deze kabinetsperiode. Daarvoor is uiteraard wel medewerking van regionale overheden nodig. Er wordt subsidie beschikbaar gesteld voor twee nieuwe windparken op zee. Een verplicht aandeel duurzame energie is een interessant instrument. Hiervoor is echter wel een voldoende werkende markt voor duurzame elektriciteit nodig. Het kabinet onderzoekt deze optie en zet in op een Europees systeem. Op de korte termijn zal de MEP uitkomst moeten bieden. Wij moeten ons daarbij realiseren dat de kosten voor het ontwikkelen van duurzame energieproductie nog fors hoger zijn dan de energieproductie uit fossiele brandstoffen. Wij zullen zelfs met onze ambitieuze doelstellingen niet zonder kolencentrales kunnen, maar de CO2 die hierbij geproduceerd wordt, moet afgevangen kunnen worden. Dat is de enige manier om de doelstellingen in 2020 te kunnen realiseren. Daarom wil het kabinet een of twee van de door de EU gewenst twaalf grote demo's voor elektriciteitscentrales en CO2-afvang en -opslag plaatsen in 2015 of zoveel eerder als mogelijk. Overheid en marktpartijen werken hierbij samen, getuige de onlangs ondertekende intentieverklaring tussen de provincie Groningen, Nuon en het Rijk. Het betreft de toepassing van CO2-afvang en -opslag bij de door Nuon geplande kolenvergassingscentrale in de Eemshaven. De twijfels die er zijn bij de haalbaarheid van CO2-opslag zijn er dus niet bij het bedrijfsleven, dat bereid is om te investeren.

Mevrouw Kant (SP):

Nee, maar wel bij de milieuorganisaties of dat een haalbare optie is en wat de consequenties ervan kunnen zijn. Dat alles is volstrekt onduidelijk. Het is onbegrijpelijk waarom u toestaat dat geïnvesteerd wordt in niet minder, maar meer kolencentrales. Het is volstrekt onhelder wat u zegt. Kolencentrales leiden uiteraard wel degelijk tot meer uitstoot van CO2 dan duurzame energie. Dat is nu eenmaal het verschil met duurzame energie. Waarom staat u dat dan toe?

Minister Balkenende:

Ik heb het over de manier waarop men met CO2 omgaat in de nieuwe centrales. Ik heb zojuist gezegd dat wij werken aan een demonstratieproject van een elektriciteitscentrale met CO2-afvang en -opslag. Dat is een nieuwe techniek die ook in Groningen kan worden toegepast, gezien de gesteldheid daar en de mogelijkheden van de gasopslag die er in het verleden was en die nu benut kan worden voor CO2.. Het is een nieuwe methode om juist de kolencentrale op een andere manier te laten functioneren. Dat lijkt mij helder. U weet toch hoe dit werkt?

Mevrouw Kant (SP):

Blijkbaar weet u niet zo goed hoe het werkt. Wat u nu beschrijft, is heel experimenteel. Het is helemaal nog niet zeker dat dit een goede oplossing is. Bovendien zijn er nog heel andere luchtemissies die schadelijk zijn voor luchtvervuiling en voor de gezondheid, door kolencentrales veroorzaakt. U fietst er nu iets te makkelijk overheen. Er zijn goede vormen van nieuwe, duurzame energie. Dit kabinet staat toe dat het percentage energie uit kolencentrales, dat nu 20 is, fors stijgt in plaats van het percentage uit duurzame energie.

Minister Balkenende:

Wij moeten alle zeilen bijzetten om op een goede manier aan energie te komen. Wij moeten dan ook aandacht besteden aan vernieuwbare energiebronnen, de alternatieven en de CO2-problematiek. Het is mogelijk om de discussie over kernenergie te voeren, maar in deze kabinetsperiode zullen er geen kerncentrales worden gebouwd. Op een gegeven moment hebben wij wel energie nodig en er zijn verschillende mogelijkheden om in die behoefte te voorzien. Vanzelfsprekend is windenergie niet voldoende om alles op te vangen. Wij kunnen dus niet om het feit heen dat wij voorlopig fossiele energie en kolencentrales nodig hebben om onze energievoorziening veilig te stellen. De vraag die nu centraal staat, is wat voor type centrales er is. Als de mogelijkheid van ondergrondse CO2-opslag kan worden benut, lijkt mij dat bijzonder interessant. Om beweging in die discussie te krijgen, zijn er demonstratieprojecten. Alle te bouwen kolencentrales zijn geschikt voor de afvang van CO2. Met de huidige stand van de techniek lijkt het mij juist wenselijk om het op die manier te doen. Wat is het alternatief van mevrouw Kant?

Mevrouw Kant (SP):

Het alternatief is gegeven, namelijk het plan green4sure, waarover de minister-president zojuist zelf heeft gesproken. Hij vindt dat een goed plan en zou in gesprek gaan met de personen die dat hebben opgesteld. Met dat plan komt men tot slechts 14% energie die wordt opgewekt door kolencentrales. Ik verzoek de minister-president dan ook om met die personen een gesprek te voeren en goed naar hen te luisteren. Met kolencentrales wordt het probleem van de andere luchtemissies – fijnstof – absoluut niet opgelost.

Minister Balkenende:

Het verschil van mening is toch iets minder groot dan ik dacht. Dat stel ik op prijs. Mevrouw Kant heeft gezegd dat zij een dergelijk demonstratieproject wel degelijk mogelijk acht. Zij heeft mij gevraagd om aandacht te besteden aan green4sure. Dat heb ik al toegezegd. Over die punten zijn wij het dus wel met elkaar eens. Het is goed om dat te onderlijnen.

De voorzitter:

Ik stel voor dat de minister-president het onderwerp leefomgeving afrondt en dat de Kamer daarna interrumpeert als dat nodig is.

Minister Balkenende:

Mevrouw Halsema heeft gezegd dat het kabinet minder geld voor duurzame energie beschikbaar stelt dan het vorige. Het vorige kabinet is via de MEP-regeling langlopende verplichtingen aangegaan. De investeringen lopen op tot 500 tot 600 mln. per jaar. Dat geld wordt dus ook in deze kabinetsperiode uitgegeven. Het geld dat dit kabinet voor het programma Schoon en Zuinig beschikbaar stelt, komt bovenop die verplichtingen. Dat is dus een intensivering. Per jaar zal dit kabinet bijna 1 mld. uitgeven aan het klimaatbeleid. De conclusie van mevrouw Halsema onderschrijf ik dan ook niet. Het kabinet zal de klimaatdoelstellingen niet alleen realiseren met overheidssubsidies maar ook met behulp van andere instrumenten, zoals het maken van afspraken en het bevorderen van de gefaseerde normstelling. Het kabinet zet dus in op energiebesparing, op verduurzaming van de elektriciteitsproductie, op afvang en opslag van CO2. Minister Cramer zal voor de zomer het uitgewerkte projectplan van het programma Schoon en Zuinig naar de Tweede Kamer sturen en daarover met haar in debat gaan.

Het kabinet zal bevorderen dat er tijdig een op de vraag afgestemd aanbod komt van ruimte voor duurzame woningbouw, onder meer door te zorgen voor voldoende harde plancapaciteit op de juiste plaatsen voor het realiseren van 80.000 tot 100.000 woningen per jaar. De kwaliteit van de omgeving moet worden verbeterd door realisatie van meer groen in de stad en het verbeteren van de bereikbaarheid. Ook de milieukwaliteit en de stedenbouwkundige kwaliteit moeten worden verbeterd.

Mevrouw Halsema heeft aandacht gevraagd voor de wildgroei van bedrijventerreinen. Er ligt een grote herstructureringsopgave bedrijventerreinen. Jaarlijks komen er vele honderden hectaren bedrijventerreinen bij die moeten worden geherstructureerd, terwijl daarvan slechts een klein deel wordt opgepakt. Het is nog te eenvoudig en te goedkoop om nieuwe bedrijventerreinen te ontwikkelen. Het kabinet zal er daarom voor zorgen dat er bij iedere nieuwe ontwikkeling in regionale en lokale plannen aandacht wordt besteed aan mogelijkheden van transformatie en herstructurering van bestaande terreinen, voordat er wordt gedacht aan nieuwe. Het financieel ondersteunen van goede voorbeelden van herstructurering zal onder ogen worden gezien.

Ik ga in op het investeren in regio's. In een druk en vol land zijn slimme combinaties van wonen, werken, groen, water, recreatie en mobiliteit noodzakelijk. Dat vraagt om een integrale gebiedsontwikkeling. Het kabinet heeft tot 2014 circa 1 mld. beschikbaar voor het ondersteunen van integrale gebiedsontwikkelingsprojecten van nationaal belang. Aanstaande vrijdag zal de ministerraad zich buigen over concrete voorstellen. Ook zal het kabinet investeren in de stedelijke netwerken buiten de Randstad. Daaruit blijkt ook wel dat het geen randstadkabinet is.

Het kabinet heeft extra middelen beschikbaar gesteld voor waterkering en kustverdediging. De heer Van Geel heeft gevraagd of dat voldoende is. In de begroting 2007 is 420 mln. extra vrijgemaakt voor de uitvoering van urgente maatregelen op het terrein van versterking van de primaire waterkeringen. Met de aanvulling in het coalitieakkoord zijn daarmee vooralsnog voldoende middelen gereserveerd. Op de langere termijn zijn naar verwachting wel meer middelen nodig. De staatssecretaris zal direct na de zomer een integrale visie uitbrengen.

De heer Van Geel heeft naar aanleiding van de motie-Verhagen gevraagd hoe het zit met de toegezegde bijdrage van 40 mln. voor de financiering van startersleningen. De bijdragen voor startersleningen worden verstrekt uit het fonds dat is ondergebracht bij het Stimuleringsfonds Volkshuisvesting Nederlandse Gemeenten ter ondersteuning van lokaal maatwerk door gemeenten. Hiermee kan het fonds ongeveer 5000 extra startersleningen verstrekken. In 2006 waren er circa 80 gemeenten die een dergelijke lening verstrekten; dat aantal is groeiende. De hoogte van de lening en het maximaal inkomen verschillen per gemeente. Het Rijk heeft dit fonds nog in 2006 gevoed met 40 mln. In de begroting voor de periode 2007-2011 is daarnaast 25 mln. beschikbaar gesteld voor koopsubsidie voor mensen met een laag inkomen.

Er is gevraagd wat het kabinet gaat doen aan dierenwelzijn. Dit kabinet is van mening dat het welzijn van productie- en gezelschapsdieren moet worden verbeterd. Het kabinet geeft de richting aan en wil de invulling vormgeven, samen met de samenleving. Minister Verburg is in de aanloop naar de Nota Dierenwelzijn daartoe in gesprek met de betrokken maatschappelijke organisaties, de agrarische sector, de retail enzovoort. Het is heel belangrijk dat de consument zijn macht inzet. De organisatie van de detailhandel heeft deze week aangekondigd geen vlees meer te willen kopen van varkens die als big onverdoofd gecastreerd zijn. Dat levert sneller resultaat dan met wet- en regelgeving kan worden bereikt. De richting is helder en is gebaseerd op drie bouwstenen.

De eerste bouwsteen is het aanscherpen van wettelijke eisen in Europees verband. Het kabinet zal belangrijke onderwerpen op de Europese agenda zetten en in deze periode resultaten bereiken. Het zet bijvoorbeeld in op het verminderen van de transporttijd voor dieren.

De tweede bouwsteen is het stimuleren van de vraag naar en het aanbod van diervriendelijke producten. Denk aan weidemelk en aan varkens- en kippenvlees met een extra plus op dierenwelzijn. Dit kabinet gaat uit van mondige burgers die bewust kiezen en het gaat uit van een innovatieve, op de toekomst gerichte sector. Wij gaan stimuleren dat er wat te kiezen is en de burger weet dat er wat te kiezen is. Concreet stelt het kabinet in dit kader middelen ter beschikking voor onderzoek naar en ontwikkeling en demonstratie van nieuwe integraal duurzame en diervriendelijke stallen. Het kabinet streeft ernaar dat 5% van de stallen in 2011 integraal duurzaam en diervriendelijk is, waarbij aan bovenwettelijke dierenwelzijnseisen wordt voldaan.

De derde bouwsteen is extra inzet op handhaving van de huidige regels. Het kabinet stelt extra middelen beschikbaar voor het verbeteren van de handhaving van de huidige wet- en regelgeving omtrent dierenwelzijn, -mishandeling en -misbruik. Voor het eind van het jaar zal de Nota Dierenwelzijn aan uw Kamer worden aangeboden, waarin deze voorstellen concreter worden uitgewerkt.

Mevrouw Thieme (PvdD):

Ik heb al aangegeven dat het burgerinitiatief volkomen wordt genegeerd door het kabinet: het eerste burgerinitiatief in de geschiedenis dat nota bene gaat over de bio-industrie, over dierenwelzijn en over de milieueffecten van de bio-industrie. In het beleidsprogramma van het kabinet wordt met name gesproken over de glastuinbouw, over de broeikaseffecten ervan en over de vraag hoe die effecten te verminderen. De grootste vervuiler, die de grootste bijdrage levert aan de broeikasgassen, is nu juist de intensieve veehouderij. Het burgerinitiatief laat duidelijk merken dat daaraan hoge prioriteit moet worden gegeven. Hoe kan het kabinet een van de grootste milieuvervuilers negeren, terwijl die meer vervuilend is dan het transport?

U noemt de organisatie van de supermarkten, het CBL. Dat geeft aan vanaf 2009 geen vlees meer te willen verkopen van biggen die onverdoofd zijn gecastreerd. De reactie van de LTO was klip en klaar: wij gaan hier niet in mee; zij gaan het maar ergens anders vandaan halen, maar wij zullen niet meewerken aan deze eis. Wij vinden het ongelooflijk dat het CBL dat vraagt; dat is de reactie van de LTO. Ziehier hoe het werkt in de zelfregulering. Het werkt dus niet voldoende. De overheid zal dit soort initiatieven van het CBL verder moeten ondersteunen, zodat de dieren niet afhankelijk zijn van de waan van de dag van de markt.

Minister Balkenende:

Het eerste onderwerp van mevrouw Thieme raakt de glastuinbouw en de intensieve veehouderij. Ik heb begrepen dat daarover het debat met uw Kamer al loopt, dus ik stel voor dat het op een ander moment wordt voortgezet.

Als er initiatieven worden genomen in de marktsector, is dat op zichzelf wenselijk. Dat betekent dat men zich vanuit de particuliere sector iets aantrekt van thema's zoals dierenwelzijn. Ik vind dat positief te duiden. Natuurlijk zal dat niet vanzelf gaan, maar ik heb het wel willen noemen om aan te geven hoe zaken ook zouden kunnen. Voor het overige heb ik aangegeven wat het kabinet allemaal voor ogen staat. Ik wil dit soort initiatieven in ieder geval hier genoemd hebben. Ik begrijp best dat er soms weerstand zal zijn, maar de zaken komen wel in beweging. Daarom ben ik gelukkig met dit soort initiatieven. Voor het overige verwijs ik naar wat ik in algemene zin heb gezegd over het thema dierenwelzijn en het beleid van het kabinet.

Mevrouw Thieme (PvdD):

Hoe zal het kabinet ervoor zorgen dat de producenten ook hun verantwoordelijkheid nemen en niet zeggen: het is goed wat het CBL wil, maar wij doen niet mee? Ik neem aan dat de rijksoverheid de dieren zal beschermen tegen het feit dat er onwillende producenten tegenover het CBL staan. Dierenwelzijn is toch niet alleen een zaak van de markt. Het gaat om de bescherming van een heel kwetsbare groep. Als het over kinderen zou gaan, zou de minister-president wel anders praten.

Minister Balkenende:

Ik heb gesproken over de regelgeving op Europees niveau, over het stimuleren van vraag en aanbod van diervriendelijke producten en over het handhaven van de bestaande regels. Dit zijn allemaal elementen die net zo goed iets zeggen over de rol van de overheden. Over de invulling van dit alles kan in een debat met de minister van LNV worden gesproken. Ik heb willen zeggen dat het goed is dat er private initiatieven zijn. Dit wil niet zeggen dat ik de mogelijkheid van regulering uitsluit. Ik heb gesproken over een mix van instrumenten. Hoe dit in de praktijk gaat en hoe de initiatieven en eventuele tegenkrachten moeten worden gewogen, is een onderwerp dat zich beter leent voor een overleg met de minister van LNV.

De heer Van Geel (CDA):

In het beleidsprogramma staan drie elementen die raken aan regionaal beleid: Pieken in de Delta, de verdeling van 1 mld. en het regionaal-economisch beleid. Ik ben blij dat bij de verdeling van het bedrag van 1 mld. dat in het kader van de Nota Ruimte beschikbaar is, ook andere stedelijke netwerken buiten de Randstad een plek hebben.

Is het beleid in het kader van Pieken in de Delta zoals dat is verwoord in het beleidsprogramma voor de drie regio's: Groningen en omgeving, Nijmegen/Wageningen en Eindhoven en omgeving, iets extra's?

Ik heb in mijn betoog gezegd dat wij het belangrijk vinden dat de bijdrage die die regio's leveren aan de economische welvaart van ons land, terug te vinden is in de verdeling van het geld over de verschillende budgetten. Wij vinden dit een zeer belangrijk criterium en ik krijg van de minister-president graag de toezegging dat hij dit als een belangrijk criterium zal aanmerken bij de verdeling van het geld over deze drie budgetten.

Minister Balkenende:

Ik kom hier graag in tweede termijn op terug.

De heer Pechtold (D66):

De minister-president sprak in dit blokje over drie zaken waarmee ook andere overheden zijn gemoeid. Ik noem ze nog eens: de 80.000-100.000 woningen waarover hij met de gemeenten zaken moet doen, de verrommeling op en rond bedrijventerreinen waar hij door een ander beleid leegstand en verdere uitbreiding wil voorkomen, en de vraag hoe de regio's met hun groen omgaan. Deze drie zaken hebben te maken met de relatie tussen de rijksoverheid en de andere overheden. Een van de eerste daden van dit kabinet was helaas het afschieten van het advies over de Randstad, namelijk zorgen dat wij ook bestuurlijk opruimen. De minister-president sprak over stimuleren, maar wij hebben net vastgesteld dat er erg weinig geld is om dit stimuleren bij andere overheden te verwezenlijken. Is hij van zins om ook bestuurlijke maatregelen te treffen, dat wil zeggen te komen tot andere verhoudingen en een opschoning van het aantal lagen, met name in de Randstad?

Minister Balkenende:

Dit is een heel belangrijk punt, want het is de vraag hoe wij met de verschillende bestuurslagen tot een oplossing komen van de genoemde problemen. Dit begint vaak met de vraag wat je aan elkaar kunt hebben en welke ruimte je kunt bieden. Wij hebben al eerder gezegd dat wij op ruimtelijk gebied een einde willen maken aan de gewoonte dat alles in Den Haag wordt geregeld. Er moet meer ruimte zijn voor maatwerk op decentraal niveau. Daar begint het mee. Daarnaast kijk je welke instrumenten de rijksoverheid heeft om bepaald beleid te stimuleren.

Verder hebben wij gezegd dat wij ervoor moeten waken dat er weer een discussie ontstaat over bestuurlijke modellen. Dan zijn wij binnen de kortste keren weer met de structuren bezig en niet met het oplossen van zaken zelf. Dit is een filosofie die wij nadrukkelijk onder ogen willen zien. De bestuurlijke drukte en complexiteit moeten worden teruggedrongen. Er moet meer oog zijn voor het boeken van resultaat op inhoudelijke punten. Dat betekent dat er een houding moet zijn om tempo te maken. Ik ben uiteraard geïnteresseerd in uw opvatting hierover, want als we in een discussie over bestuurlijke modellen verzanden, kan dat ten koste gaan van wat we inhoudelijk willen bereiken. Dat is de worsteling. In het algemeen wil ik zeggen: let op wat je wilt bereiken, kijk wat je aan elkaar hebt, zorg dat er ruimte komt.

De heer Pechtold (D66):

Dat is helder. Wellicht gaat het te ver om dit nu allemaal in extenso uit te spreken, maar sluit u uit dat u de komende vier jaar de herformulering van bestuurlijke taken als middel zult inzetten? Zou u kunnen toezeggen dat de minister van Binnenlandse Zaken op enig moment een notitie naar de Kamer stuurt over hoe daar de komende vier jaar mee zal worden omgegaan?

Minister Balkenende:

Ik neem zonder meer aan dat u met de minister van BZK over deze thematiek zult spreken. We moeten bezien wat het beste moment is: bij de begrotingsbehandeling of op een ander moment. Ik zal met de minister van BZK, die zeer geïnteresseerd is in een discussie met de Kamer hierover, overleggen over de beste methode om dit debat te continueren.

De heer Slob (ChristenUnie):

Voorzitter. Ik hoorde de minister-president zeggen dat dit kabinet er niet alleen voor de Randstad is, maar dat er ook buiten de Randstad zal worden geïnvesteerd. Dat spreekt mijn fractie bijzonder aan. Is dat een indirect antwoord op de vraag die ik stelde om Twente mee te nemen bij de plannen voor regionale economische ontwikkeling? In de Kamer hebben we lang gesproken over de agenda voor Twente, maar die mis ik in de plannen van het kabinet. Mag ik het antwoord zo uitleggen?

Minister Balkenende:

Ook dit moet ik even precies nagezocht hebben. Twente is om meerdere redenen vaak aan de orde geweest, maar ik zal dit nog nagaan.

De heer Slob (ChristenUnie):

U geeft terecht aan dat Twente hier meermalen aan de orde is geweest, op verschillende plekken. Daarom ook was ik er zo verbaasd over dat in deze prachtige plannen van het kabinet juist Twente ontbrak in het rijtje van gebieden waarmee we stevig aan de slag zouden gaan.

Minister Balkenende:

Ik begrijp uw vraag volkomen, ik kom erop terug.

De voorzitter:

Het is nu 19.00 uur. Mag ik van de minister-president een indicatie van de hoeveelheid tijd die hij nog nodig denkt te hebben voor de resterende drie blokjes?

Minister Balkenende:

Laat ik zeggen dat ik ongeveer op de helft ben; dan kan het alleen maar meevallen. Pijler vier vraagt nogal wat aandacht.

De voorzitter:

Ik realiseer me dat de Kamer veel vragen heeft gesteld. Het lijkt me goed dat er een interruptieronde komt na elk blokje dat u heeft afgerond. U moet dan zelf aangeven wanneer u een blokje heeft afgerond. Ik hoop dat de Kamer hieraan wil meewerken.

Mevrouw Kant (SP):

Voorzitter. Ik maak hier bezwaar tegen, met name voor het volgende blok, dat gaat over zorg, onderwijs, de wijken. Het is mij iets te veel om zoiets af te doen in een vragenrondje achteraf.

De voorzitter:

Dat begrijp ik, maar dan zeg ik dat de Kamer veel korter moet zijn in haar inleidingen: de leden houden namelijk allemaal bijna een tweede termijn in hun interruptie. Dit betekent dus dat leden alleen maar korte vragen stellen. Als zij dat niet doen, kap ik hen af.

Minister Balkenende:

Ik begrijp de opmerkingen uit de Kamer. Deze pijler omvat vele onderwerpen en ik zal proberen tempo te maken, hoewel er nogal wat is gevraagd.

Samenleven zonder vooroordelen, agressie en discriminatie en een land waarin iedereen wordt gevraagd en uitgedaagd om mee te doen en zijn talenten te ontwikkelen; dat is ons ideaal. Het zal duidelijk zijn dat we dit alleen maar kunnen bereiken in samenspraak met de Kamer en met de mensen in Nederland.

Ik begin met het onderwerp jeugd. Het kabinet wil het kind centraal stellen en niet wachten tot zaken mis zijn gegaan. Het gaat om het voorkomen van problemen. Het kabinet laat het hierbij nadrukkelijk niet bij mooie woorden. In 2011 moet ten minste één centrum voor jeugd en gezin functioneren in alle gemeenten die nu een consultatiebureau hebben; dus toegankelijk en dichtbij. Ook mevrouw Kant wees op het belang hiervan. In centra voor jeugd en gezin kunnen ouders en kinderen terecht voor vragen over opgroeien en opvoeden. Daarmee kunnen problemen worden voorkomen of op tijd worden gesignaleerd, en zo nodig wordt direct actie ondernomen.

De heer Slob vroeg terecht aandacht voor gezinnen met kinderen en de combinatie van arbeid, zorg en opvoeden. Dit kabinet heeft hier aandacht voor. Op dit moment wordt gewerkt aan een hoofdlijnennotitie voor de Kamer over kinderopvang, peuterspeelzalen en voor- en vroegschoolse educatie. Voor de zomer zal deze notitie aan de Kamer worden gezonden. Hierin zal worden ingegaan op de vragen over de kinderopvang.

Als preventieve zorg niet volstaat en de situatie van het kind in gevaar komt, zal snel worden ingegrepen. Zo nodig wordt binnen een week een kinderbeschermingsmaatregel genomen. Het kabinet vindt het belangrijk dat kinderen tijdig de jeugdzorg krijgen die ze nodig hebben; hierbij passen geen wachtlijsten. Het beleidsprogramma is hier helder over: de wachttijden voor geïndiceerde jeugdzorg blijven beperkt tot maximaal negen weken na indicatiestelling en kinderbeschermingsmaatregelen kunnen sneller worden ingezet. Mevrouw Halsema deed in haar inbreng het voorstel, de termijn te verkorten van negen weken naar vier weken. Het kabinet heeft in het beleidsprogramma aangegeven dat de sector is gevraagd, de maximale wachttijden tegen het licht te houden en nieuwe normen vast te stellen. Deze normen moeten aansluiten bij de urgentie van het probleem van het kind. Overigens hoeven kinderen niet altijd negen weken te wachten bij jeugdzorg; die termijn is gelukkig vaak korter. De norm van vier weken is echter niet in alle gevallen realistisch. Het kost soms tijd om een pleeggezin te vinden waar het kind echt op zijn plaats is; uiteindelijk gaat het natuurlijk om het belang van het kind.

In reactie op de vraag van de heer Tichelaar geef ik aan dat voor probleemjongeren zonder zicht op opleiding of baan campussen op landelijk niveau worden ingevoerd die gericht zijn op scholing en het leiden naar arbeid. Landelijke spreiding impliceert dat aan de gevraagde vijf instellingen voldaan kan worden. Momenteel vinden pilots plaats om te zien wat het beste werkt. Deze ervaringen worden verwerkt bij het opzetten van de campus. De heer Tichelaar heeft ook gevraagd om een experiment aangaande het ingrijpen van burgemeesters in gezinnen waar zaken uit de hand lopen. Hij vroeg daarom naar aanleiding van de vraag van burgemeester Cohen naar mogelijkheden om in te grijpen. Minister Rouvoet heeft de burgemeesters van de G4 inmiddels uitgenodigd voor een gesprek. Bij het ingrijpen in gezinnen is zorgvuldigheid van belang. Allereerst moet worden bezien of bestaande instrumenten soelaas kunnen bieden. Er wordt een wetsvoorstel voorbereid waarmee mogelijkheden voor het toepassen van dwang en drang toenemen bij opvoedingsondersteuning enzovoort. In de richting van de heer Van Geel geef ik aan dat de vrijblijvendheid hierbij voorbij is. Het kabinet is geen voorstander van een nieuwe grootscheepse stelselwijziging in het jeugdbeleid; structuurwijzigingen leiden de aandacht te vaak af van waar het echt om gaat namelijk het belang van het kind. Dit laat uiteraard onverlet dat het kabinet graag samen met gemeenten optrekt bij de aanpak van probleemjeugd.

Ik kom bij het onderwerp armoedebestrijding. Volgens mevrouw Kant schiet het kabinetsbeleid inzake armoedebestrijding tekort. Zij spreekt van 15 cent per week per Nederlands gezin in armoede. Ik ga geen demagogisch debat voeren met mevrouw Kant over bedragen maar ik leg wel graag de feiten neer. Ik stel voorop dat werk de beste garantie tegen armoede is. Door 200.000 mensen uit kwetsbare groepen extra aan het werk te helpen, zet het kabinet daar fors op in. Daarnaast wordt extra geld uitgegeven aan armoedebestrijding. De 5 mln. die mevrouw Kant noemt, wordt in 2008 uitgebreid naar structureel 80 mln. extra tot 2011. Dit geld is onder meer bedoeld als steun in de rug voor mensen die al langer in de bijstand zitten en geen perspectief hebben op een baan. De bijzondere bijstand is voor kosten voor schoolgaande kinderen, onder andere voor computers, vervoerskaarten en sportverenigingen. Daarnaast is tot 2010 ook nog eens 65 mln. uitgetrokken voor de schuldhulpverlening. De schuldenproblematiek is een van de belangrijkste oorzaken van armoede in Nederland. Buiten het specifieke armoedebeleid zullen gezinnen met lagere inkomens ook profiteren van een inflatievolgend huurbeleid, 680 mln. voor WAO'ers en uitbreiding van het basispakket in de zorg met de tandarts, de pil en kraamdagen.

Ik onderstreep dat een effectief armoedebestrijdingsbeleid meer is dan geld. Daarom is het ook zo goed dat staatssecretaris Aboutaleb er reeds in is geslaagd om afspraken te maken met gemeenten. Zo wordt de langdurigheidstoeslag gedereguleerd en gedecentraliseerd. Gemeenten leggen in een verordening vast onder welke voorwaarden burgers recht hebben op een langdurigheidstoeslag. Het wordt mogelijk gemaakt dat de bijstand in natura wordt verleend; voor gezinnen met schoolgaande kinderen geldt dat bijvoorbeeld voor de kosten voor computers, vervoer, sport en cultuur. Via het koppelen van bestanden en het samenwerken tussen gemeenten en lokale voedselbanken wordt het niet gebruiken van inkomensafhankelijke regelingen tegengegaan. Ik noem al deze zaken om aan te geven dat het verhaal meer omvat dan alleen de 5 mln. waarover mevrouw Kant sprak.

De heer Pechtold (D66):

De minister-president noemt veel sympathieke maatregelen die op de steun van de D66-fractie kunnen rekenen. Ik stelde daarnet een vraag over de indicator van armoede aan de heer Tichelaar van de PvdA-fractie. Wij spraken over de voedselbanken waarmee ook de minister-president meermalen is lastig gevallen. Wij hebben afgesproken dat aan het einde van de kabinetsperiode het aantal voedselbanken met 50% zal zijn teruggebracht. Bij de Kamers van Koophandel zijn 77 voedselbanken geregistreerd. Krijgt een eventuele motie op dit punt de steun van het kabinet zodat er over vier jaar een tastbaar resultaat is van de sympathieke maatregelen waarvoor u de steun van D66 krijgt?

Minister Balkenende:

Dat lijkt mij een beetje bezwaarlijk want de vraag is natuurlijk wat je dan precies meet. Waar gaat het bij de voedselbanken nu werkelijk om? Ik heb een heleboel instrumenten genoemd waarmee de schuldenproblematiek bestreden kan worden. Dat is zinvol. Destijds is nagegaan wat de aard van de problematiek was van de mensen die gebruik maakten van de voedselbank. Toen bleek het niet gebruiken van voorzieningen een belangrijke factor te zijn. Ik vraag mij in dat verband af wat het beste is. Ik heb liever dat zaken als het niet gebruiken van voorzieningen goed worden aangepakt, dan dat een wat willekeurige norm van reductie van de helft van het aantal voedselbanken wordt gesteld. Dat is het eerste punt. Het tweede punt is het volgende. Ik denk dat wij altijd te maken zullen hebben met additionele zorg, of dat nu gebeurt door voedselbanken, de diaconieën van kerken, het Leger des Heils of andere instellingen. Ik wil mijn ogen daar niet voor sluiten. Als u met een motie komt, wil ik dat best even bezien, maar ik heb niet op voorhand al een garantie gegeven.

De heer Pechtold (D66):

Ik ben het met u eens, want ik volg uw redeneerlijn. Ik moet een indicator pakken. Schuld vormt een van de belangrijkste problemen waardoor mensen naar de voedselbank gaan. Als al die andere dingen hun effect hebben, dan zou dat meetbaar moeten zijn. Ik verwacht niet van u dat u de voedselbanken verplicht sluit, maar ik verwacht dat het meetbaar is door een teruggang bij de voedselbanken. Ik wil met u zoeken naar een indicator waarmee wij met name richting mevrouw Kant over vier jaar aantoonbaar kunnen maken dat het wel degelijk helpt.

Minister Balkenende:

Ik wil er best even over nadenken, maar toch blijf ik aarzelingen hebben. Ik zal ook uitleggen waarom. De voedselbanken zijn opgekomen in een tijd dat het geweldig goed ging in Nederland. De economische groei was groot, de werkloosheid was laag en toch is dat fenomeen opgekomen in dat rijke Nederland van toen. Het heeft echter een eigen dynamiek gekregen, ook vorig jaar. Het is waar dat ook ik daar discussies over heb gevoerd. De vraag is wat je precies meet en wat precies de achtergronden zijn. Daarop valt volgens mij ook af te dingen. Ik wacht echter uw motie af en zal er in tweede termijn op terugkomen.

Mevrouw Kant (SP):

De voedselbank is inderdaad opgekomen in een tijd dat de economie groeide en ook in een tijd dat u leider was van een kabinet. Onder uw kabinetten is de armoede toegenomen, dus ik zou mij behoorlijk verantwoordelijk voelen als ik in die tijd premier was geweest. Wat gaat u de komende periode doen om die armoede te bestrijden? U somt wel allerlei dingen op. Hieruit blijkt trouwens vooral dat een arm gezin met kinderen niet rond kan komen en niet de dingen kan doen die je moet doen voor je kinderen om een gezin draaiende te houden. Wat is uw concrete doelstelling? Blijkbaar bent u niet bereid om iets te doen aan het sociaal minimum zelf. Hoe wilt u de armoede terugdringen? Met welk percentage? Zegt u dat u ervoor zal zorgen dat armoede niet meer bestaat na deze kabinetsperiode?

De voorzitter:

Wij hadden afgesproken dat wij geen lange inleidingen zouden houden.

Minister Balkenende:

Zouden wij maar tegen elkaar kunnen zeggen dat er geen armoede bestaat. U en ik weten dat dit nooit het geval zal zijn. Altijd zullen er mensen zijn in moeilijke omstandigheden. Dat is ook niet de manier waarop de discussie gevoerd kan worden. Er moet wel een maximale inspanning worden geleverd. Ik kom eerst op uw duiding van de afgelopen jaren. Als je het niveau van armoede nu vergelijkt met het niveau van vijf tot tien jaar geleden, dan is er sprake van een daling. In de jaren 2003 en 2004 is sprake van een lichte oploop geweest. Dat hing samen met het feit dat de economie slecht draaide, de werkloosheid toenam en dat iedereen pas op de plaats moest maken voor wat betreft inkomensontwikkeling. Dat heeft geleid tot een opgaan van de curve. U weet ook dat het Sociaal en Cultureel Planbureau heeft gezegd dat die ontwikkeling zal worden gekeerd als de economie aantrekt. Ik ben er absoluut zeker van dat u een ander beeld aantreft als u de armoedesituatie van dit moment vergelijkt met vier à vijf jaar geleden en zeker met drie jaar geleden. Ik neem daar toch een beetje afstand van en ik heb aangegeven wat de achtergronden zijn geweest.

Hoe kun je armoede het beste tegengaan? Ik dacht dat ik al een redenering had gegeven. De beste methode is om mensen, als het even kan, weer toe te leiden naar werk. Om die reden heb ik het werk van staatssecretaris Aboutaleb geprezen, die afspraken heeft gemaakt over hoe je mensen aan het werk kunt helpen. Er is aanvankelijk kritiek geweest op de Wet werk en bijstand, maar het is wel een instrument waardoor de participatie is versterkt. Kortom: de eerste inzet is maximaal mensen aan de slag krijgen. De Kamer heeft gezien dat wij er 200.000 banen bij willen. Volgende week zullen wij met de sociale partners spreken. Dat zijn allemaal inzetten om mensen aan de slag te krijgen. Dat is de beste garantie. Wat doe je vervolgens voor degenen die deze kans niet hebben? Je praat dan over het gerichte beleid, de bijzondere bijstand, schuldhulpverlening en de zaken die ik zo-even heb genoemd. Die twee zaken zetten wij in tegen de armoede. Dat is een veelzijdig pakket. Als mevrouw Kant zegt dat het maar om 5 mln. gaat en dat dit het hele verhaal is, dan slaat zij de plank echt mis. Zij doet dan geen recht aan de inzet van dit kabinet om de positie van mensen te verbeteren.

Mevrouw Kant (SP):

Dat is het bedrag dat in uw eigen cijfers staat, dus dat heb ik niet verzonnen. Er staat: armoedebestrijding 5 mln. U hebt zelf toegegeven dat de armoede onder uw kabinet is toegenomen. Dat hebt u terecht toegegeven. U zegt bovendien dat mensen aan de slag moeten. Natuurlijk, maar wij hebben ook een groeiend aantal armen. Dat is dus niet per definitie een oplossing voor hun armoede. Er zijn inderdaad ook mensen die helemaal niet aan de bak komen. Zij moeten het dan maar van het minimum blijven doen waarvan zij het al jaren doen en waarvan wij allemaal weten dat het te weinig is.

Minister Balkenende:

Wij kunnen lang discussiëren over de precieze cijfers. U weet dat de positie van ouderen anders is. U weet ook dat bij degenen die uit andere landen naar Nederland zijn gekomen, de armoede vaak het grootst is. Dat betreft allemaal de bekende cijfers. Die kent u en die ken ik.

Ik heb zojuist aangegeven wat de reden is geweest van het oplopen van de armoede. Dat hing samen met een deplorabele economie. Ik voeg daar het volgende aan toe. De afgelopen jaren hebben wij in de vorige kabinetten moeilijke maatregelen moeten nemen om ervoor te zorgen dat Nederland weer meetelde. Wat zien wij op het ogenblik? Nederland heeft een van de meest competitieve economieën. Wij "draaien" geweldig goed, de economische ontwikkeling gaat goed en de werkloosheid is buitengewoon laag. Daarvoor verwijs ik naar de cijfers van vandaag. Wij hebben ervoor gezorgd dat de mensen kunnen meedoen. Kortom, een beleid dat erop is gericht om mensen te kunnen laten meedoen en om aan de slag te krijgen, is de eerste belangrijke voorwaarde. Daar gaat dit kabinet ook mee door. Daarvan heb ik al een aantal voorbeelden gegeven. Voor het overige gaat het om maatwerk. Dat is dus onze inzet en daar gaan wij onverminderd mee door.

Mevrouw Kant (SP):

Maar een doelstelling noemen, dus wat u gaat doen, hoe u de armoede gaat terugdringen, bijvoorbeeld met welk percentage, is u te veel. Er zijn weliswaar veel ambities van dit kabinet, maar het kabinet heeft geen ambitie als het gaat om armoedebestrijding.

Minister Balkenende:

Nou, de participatiegraad neemt toe en wij hebben het over het creëren van 200.000 extra banen. Ik noem de getallen bij onze inzet. Ik wil de cijfers ook voor zich laten spreken. We zien toch dat de uitstroom uit de bijstand is versterkt door de Wet werk en bijstand? Ik noem deze voorbeelden om aan te geven wat er allemaal niet gebeurt.

Voorzitter. Ik kom te spreken over de re-integratie van de WAO'ers. De heer Tichelaar heeft geïnformeerd naar de mening van het kabinet over het standpunt dat een WAO'er moet kunnen terugvallen op de oude uitkeringssituatie als die onverhoopt zijn of haar baan verliest. De vraag die de heer Tichelaar daaraan koppelt, is hoe de toegankelijkheid van de arbeidsmarkt voor gedeeltelijk arbeidsgeschikten vergroot kan worden. Dit is een belangrijk onderwerp. Deze vraag is eerder aan de orde gesteld bij de behandeling van de motie-Heerts. Die motie gaat over de vraag hoe werken via de WAO aantrekkelijk gemaakt kan worden. De regering werkt in een reactie daarop uit op welke wijze belemmeringen voor werk weggenomen kunnen worden, in het bijzonder voor ouderen. De minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid zal de Kamer hierover vóór de behandeling van zijn begroting informeren.

Om de arbeidsmarkt toegankelijker te maken voor gedeeltelijk arbeidsgeschikten zijn reeds de volgende instrumenten beschikbaar: premiekorting bij indienstneming, voorzieningen voor aanpassing van de werkplek en een no-riskpolis bij ziekte. Het kabinet is met de sociale partners in gesprek over het in dienst nemen van gedeeltelijk arbeidsgeschikten. Dit heeft onder andere geleid tot de beeldvormingscampagne Geknipt voor de juiste baan.

De heer Tichelaar heeft voorts gevraagd hoe het zit met onvoldoende AOW-opbouw. Mensen die hun hele leven hebben gewerkt, hebben er recht op, hun oude dag rustig te kunnen slijten. Sommigen van die ouderen komen door een onvoldoende AOW-opbouw in de problemen. De vraag van de heer Tichelaar aan de regering is om daarnaar te kijken. Mensen die niet hun hele leven in Nederland wonen, bouwen geen volledige AOW op. Als zij hierdoor met hun inkomen onder het sociaal minimum terechtkomen, kunnen zij een beroep doen op de aanvullende bijstand. De vaste commissie voor SZW heeft het kabinet om een reactie gevraagd op het rapport van de themacommissie Ouderenbeleid en op de voorstellen in de FNV-notitie over de onvolledige AOW-opbouw. Welnu, de staatssecretaris van SZW beraadt zich nog op zijn reactie. Ik kan de Kamer wel toezeggen dat deze staatssecretaris zijn reactie vóór de plenaire behandeling van het rapport van de themacommissie Ouderenbeleid aan de Kamer zal doen toekomen.

De heer Pechtold heeft een vraag gesteld over de uitwerking van de AOW-heffing op de inkomenspositie van alleenstaanden. Zoals gezegd, werkt het beleidsprogramma met name de maatschappelijke investeringsagenda uit. De lastenmaatregelen, het lastenbeeld en de koopkracht komen bij de Miljoenennota aan de orde. Er kan dan ook gesproken worden over de koopkracht van alleenstaanden. Ook de uitwerking van de AOW-heffing is nog niet in het beleidsprogramma opgenomen. De AOW-heffing in combinatie met de bonus voor langer doorwerken moet nog nader worden uitgewerkt, zoals ik al heb aangegeven. De bewindslieden van Financiën zijn hier druk mee bezig. Bij de uitwerking wordt goed gekeken naar de precieze vormgeving en de uitvoerbaarheid.

Er is ook nog een vraag gesteld over de 40 wijken en de bijdragen van woningcorporaties. Er is in dit verband gevraagd wat er gebeurt als de corporaties niet met het geld over de brug komen. Welnu, binnen acht tot tien jaar willen wij 40 wijken weer omvormen tot vitale woon-, werk- en leefomgevingen, waar het prettig wonen en werken is en waar mensen bij de samenleving betrokken zijn. Dit is het project Actieplan Krachtwijken. In het bestuursakkoord Samen aan de slag tussen Rijk en gemeenten zijn inmiddels afspraken gemaakt over de gezamenlijke opgave en aanpak. Die afspraken zullen wij de komende tijd samen uitwerken. Op basis van het Gemeentefonds en de groei van het vrij besteedbare accres kunnen gemeenten hier het nodige aan doen.

Daarnaast voert het kabinet overleg met de woningcorporaties. Dat overleg gaat over een samenhangende aanpak van de aandachtswijken en de financiering daarvan. In afwachting van de uitkomsten van dat overleg is in het beleidsprogramma voorlopig een pm-reeks opgenomen bij de investeringsenvelop wijken. Ik zie dat overleg overigens in het volste vertrouwen tegemoet. Dat vertrouwen ontleen ik aan het feit dat de corporaties een grote maatschappelijke verantwoordelijkheid hebben en voelen op het gebied van stedelijke vernieuwing en herstructurering. Zij voelen zich medeverantwoordelijk voor de aanpak van de grote opgave waar wij hier voor staan. Zij beschikken ook over de financiële middelen om die opgave aan te kunnen. Het kabinet bouwt dus niet op drijfzand. Ik breng in herinnering dat bijna alle verkiezingsprogramma's in de financiële paragraaf een bijdrage van corporaties hebben ingeboekt, maar dat terzijde.

Enkelen uwer, de heren Rutte, Wilders en Van der Vlies, vroegen waarom er in het beleidsprogramma niets over de islamisering stond. Het kabinet voelt er niets voor om in generalistische termen te spreken over de problemen die dé islam of dé moslims zouden veroorzaken. De overgrote meerderheid van de moslims die in ons land woont, heeft helemaal niets te maken met de problemen die een kleine groep veroorzaakt. Het is van belang om nog eens te onderstrepen dat wij uitgaan van een individuele benadering. Wij scheren geen groepen over een kam en sluiten geen mensen uit. Het gaat om de inburgering en integratie van iedere allochtone nieuw- of oudkomer in onze samenleving, los van de vraag of hij of zij moslim is. Het gaat erom dat je bijdraagt aan de Nederlandse samenleving en niet om wie of wat je bent. Een vrije samenleving als de onze kan niet bestaan op een voedingsbodem van uitsluiting van minderheden of andersdenkenden. De overheid dient voorwaarden voor een vrije samenleving te scheppen. Dat komt neer op het borgen van zowel de vrijheid van meningsuiting als die van godsdienst. Dit betekent niet dat het kabinet de ogen sluit voor de werkelijkheid of dat het kabinet de realiteit zou ontkennen, zoals de heer Wilders het kabinet verwijt. Uiteraard heeft de overheid de taak om ondubbelzinnig te wijzen op de grenzen van gedrag dat de democratie of de rechtsstaat ondermijnt. De overheid dient in die gevallen resoluut handhavend op te treden. Het kabinet kan op dat vlak geen passiviteit worden verweten. Ten eerste is de wijkaanpak een van de speerpunten van het kabinet. De integratie van nieuw- en oudkomers is daaraan verbonden. Wij hebben niet voor niets een minister voor Wonen, Wijken en Integratie. Ten tweede zet het kabinet flink in op preventie. Daaronder valt bijvoorbeeld het vroegtijdig erkennen van radicaliseringstendensen, ook onder moslims. Ten derde neemt het kabinet diverse maatregelen in de repressieve sfeer. Ik kom daarop terug bij pijler vijf: veiligheid. Tegen de heer Van der Vlies kan ik zeggen dat het kabinetsstandpunt over het WRR-rapport "Dynamiek in islamitisch activisme" nog voor het aanstaand zomerreces de Kamer zal bereiken.

De heer Wilders (PVV):

Voorzitter. Dit is een erg politiek correct antwoord, zoals van de minister-president was te verwachten. Vindt hij niet dat wij in Nederland gewoon te veel islam hebben?

Minister Balkenende:

Als u uw vraag zo stelt, antwoord ik: nee.

De heer Wilders (PVV):

Hier ligt dus de kern van het probleem. In grote steden zoals Amsterdam en Rotterdam is de helft van de bevolking onder de 21 jaar al van niet-westerse afkomst, meestal moslim. Zij hangen een andere cultuur aan en hebben een ideologie en normen en waarden die niet de onze zijn, ook de uwe niet. De minister-president zegt hier doodleuk: 1 miljoen moslims is niet te veel. Wilt u er nog meer? De Partij voor de Vrijheid wil er minder. Ik vind het jammer, maar eigenlijk ook heel onverantwoord dat de minister-president hier afstand van neemt.

Minister Balkenende:

Ik reageer hier graag op. Nederland is altijd een land geweest waarin mensen uit andere delen van Europa of daarbuiten welkom waren. Ik denk aan de Hugenoten die uit Frankrijk werden verdreven. Ik denk aan mensen uit de Joodse gemeenschap. Ook denk ik aan mensen uit Indonesië, Suriname en China. Die mensen hebben bij ons een plaats gekregen. In de jaren zestig is de situatie ontstaan dat mensen als gastarbeider kwamen, maar uiteindelijk zijn gebleven. Er is een eerste, tweede en derde generatie. Het knappe van de Nederlandse samenleving is eigenlijk altijd geweest dat er ruimte voor minderheden was, dat er ruimte voor culturele en religieuze pluriformiteit was. Om die reden is Nederland ook vaak gekarakteriseerd als een tolerant en open land. U hebt mij verweten dat de islam niet in het beleidsprogramma voorkwam, maar het christendom, het hindoeïsme en het boeddhisme komen er ook niet in voor. De islam en een hele groep mensen onder een noemer brengen, is niet de methode die wij in Nederland gewend zijn. Problemen pakken wij aan. Als radicalisering dreigt of de islam wordt misbruikt voor terroristische activiteiten, moet je erbij zijn. Als mensen niet in Nederland willen integreren door zich niets aan te trekken van de rechtsorde, grijpen wij in. Taalbeheersing, respect voor de Nederlandse rechtsorde en het delen van gemeenschappelijke waarden heb je nodig om vreedzaam te kunnen samenleven. Dat heb ik steeds gezegd. Er moet alleen niet in een klap worden gesproken over dé islam en dé islamisering. Ik wil dat mensen die de taal spreken en de rechtsstaat accepteren, volop kunnen meedoen.

De heer Pechtold (D66):

De taal die u spreekt, ligt mij na aan het hart en is een premier waardig. Ik heb mij zojuist tijdens de eerste termijn van de heer Wilders afgevraagd wat ik moest doen: hierover debatteren of niet. Ik denk dat u het beste antwoord hebt gegeven. Ik sluit mij daar graag bij aan. De heer Wilders heeft vandaag wat mij betreft weer een grens overschreden in het generaliseren en stigmatiseren. Ik heb hem weer nieuwe voorstellen horen aankondigen over kleine zaken als de boerka, maar ook over grotere zaken als de nationaliteit. Ik hoor de leider van dit land nu goed zeggen dat het erom gaat wat je hier kunt bijdragen en dat je daarop wordt afgerekend. Mag ik nu een eenduidig verhaal dat voorstellen waarin de boerka wordt neergezet als een probleem of waarin nationaliteit en loyaliteit op onsmakelijke wijze met elkaar worden verbonden nooit de steun van dit kabinet zullen krijgen in de komende jaren?

Minister Balkenende:

Op een boerkaverbod ga ik in nadat ik eerst de heer Rutte heb beantwoord, die dit heeft besproken in een bredere strekking. Aan mijn antwoord van daarnet heb ik overigens niets toe te voegen. Het is het volste recht van de heer Wilders om zaken aan de orde te stellen. Wanneer er probleempunten zijn, moeten zij ook kunnen worden benoemd. Misschien zijn wij daarvoor te lang weggelopen. Laten wij er echter voor zorgen dat wij respectvol met elkaar omgaan. Dat is altijd de Nederlandse geschiedenis geweest. Daardoor hebben wij ook vreedzaam met elkaar kunnen leven. De opdracht van de eenentwintigste eeuw moet zijn om dat karakter hoog te houden. Dat is de belangrijkste boodschap. Dat moeten wij ook doen door die zaken die moeilijk zijn te benoemen en door daarvoor als dat nodig is een oplossing te bieden.

De heer Pechtold (D66):

Er hebben daarnet mensen geluisterd en gekeken naar de walgelijke woorden van de heer Wilders. Zij hebben zich afgevraagd waarom wij niet interrumperen. In de eerste honderd dagen van dit kabinet hebben wij veel te veel tijd besteed aan dit soort zaken. Ik wil een helder signaal van u aan de mensen die hebben geluisterd dat u een dam opwerpt tegen dit soort futiliteiten en randverschijnselen van integratie. Het is prima dat u zaken aanpakt, maar de boerka hebben wij nu tien keer besproken, in de vorige kabinetten en nu. Nationaliteit en loyaliteit hebben geen donder met elkaar te maken. Ik wil dat u dat duidelijk uitspreekt. Als u dat niet doet, is de ruimte om met dit soort voorstellen te komen te groot.

Minister Balkenende:

Ik sluit aan bij de vraag van de heer Rutte of het kabinet niet alsnog overweegt om zelf een boerkaverbod in te voeren. De heren Rutte en Wilders hebben verwezen naar twee voorbeelden waarin het ging om solliciteren met een boerka aan en om het dragen van een boerka tijdens examens aan de universiteit van Groningen. Over beide situaties zijn de afgelopen dagen Kamervragen gesteld, waarop binnenkort zal worden geantwoord.

In het coalitieakkoord is opgenomen dat ter bescherming van de openbare orde en veiligheid gelaatsbedekkende kleding kan worden verboden. Er zijn in dit kader al voorschriften van kracht. Op verschillende terreinen bestaan reeds specifieke, plaats- of functiegebonden verboden. Zo zijn er voorschriften in verband met de opsporing van strafbare feiten en de handhaving van de openbare orde. Te denken valt aan de verplichting op grond van de Wet op de identificatieplicht om ten overstaan van een controlerende ambtenaar eventuele gelaatsbedekkende kleding af te leggen. Het kabinet onderzoekt thans of deze voorschriften aanvulling behoeven en, zo ja, op welke wijze een en ander dan wettelijk moet worden verankerd. Zodra dit onderzoek zal zijn afgerond, zal uw Kamer van de resultaten op de hoogte worden gesteld.

Ik wijs op een gesprek dat ik een tijd geleden voerde met dove mensen. Degene die ik sprak begon over de boerka, zij het niet in het kader van deze discussie, en zei mij dat hij niet kan communiceren met iemand die gelaatsbedekkende kleding draagt. Laten wij dus niet doen alsof het wenselijk is dat boerka's worden gedragen. Er zijn wel degelijk problemen, die ik al heb genoemd. Je moet je kunnen identificeren en bij bepaalde functies kan gelaatsbedekkende kleding niet horen. Ik heb gezegd dat wij dit op een zorgvuldige manier onderzoeken. De invalshoek is niet de boerka als zodanig maar gelaatsbedekkende kleding. Wij zullen daarover nader met uw Kamer van gedachten wisselen.

De heer Rutte (VVD):

Ik heb hier twee voorbeelden genoemd. Het ene voorbeeld is dat van een autochtone dame in Groningen die besloot islamitisch te worden en weigerde om nog langer door mannen te worden gecontroleerd bij haar examens. De universiteit zet daarop nu vrouwen in. Het tweede voorbeeld is dat van een vrouw die in boerka solliciteert, die om die reden geen baan kan vinden en die weigert de boerka af te leggen, terwijl de sociale dienst het niet voor elkaar krijgt om de uitkering in te trekken. Ik vraag de minister-president niet om een procedureel antwoord dat hij mij hierover schriftelijk zal berichten. Ik vraag hem als voorzitter van dit kabinet en als minister-president van Nederland om hiervan heel duidelijk afstand te nemen. Het gaat niet om de islam maar wel om de uitwassen daarvan, zoals hier, van een geloof dat iedereen mag hebben. Dit raakt het hart van de verlichting. Dit raakt het hart van de positie van vrouwen in Nederland, van de emancipatie, van alles waarvoor de minister-president zegt te staan. Dit raakt het hart van de normen en waarden. Hij kan dit niet afdoen met een verwijzing naar een paar schriftelijke antwoorden. Ik wil nu van de minister-president horen dat hij hier duidelijk afstand van neemt.

Minister Balkenende:

Ik heb op dit moment niet de exacte gegevens over deze twee afzonderlijke casussen gereed. Er zijn vragen over gesteld aan de betrokken ministers. De heer Rutte krijgt gewoon op een ordentelijke manier antwoord. Dat doen wij altijd op die manier. Feitelijk vraagt hij nu aan mij te negeren dat de betrokken bewindspersonen antwoord zullen geven. Zij behoren precies na te gaan wat zich heeft voorgedaan. Ik ga niet op hun antwoord vooruitlopen.

In algemene zin zeg ik wel dat je iemand moet kunnen identificeren als daartoe aanleiding is. Daarom noemde ik het voorbeeld van iemand die blind is. De onwenselijkheid van het dragen van kleding waardoor je niet meer weet wie iemand is, staat vast.

Verder heb ik aangegeven deze onwenselijkheid te zullen bekijken en te bezien hoe in dat kader met de regelgeving moet worden omgaan. Zo is de procedure. Dat heeft niets te maken met onduidelijkheid. Ik heb precies aangegeven dat er duidelijk elementen van onwenselijkheid bij zitten, dat het soms niet eens kan en mag en dat ik de Kamer nader zal informeren. Duidelijker kan ik toch niet zijn?

De heer Rutte (VVD):

Er zijn niet zoveel kansen om dat normen-en-waardendenken, waarover de premier zo vaak spreekt, handen en voeten te geven. Vandaag vindt er een rechtstreeks dialoog plaats tussen kabinet en Kamer. Ik leg twee volstrekt heldere casussen aan de minister-president voor. Beide casussen vind ik volstrekt absurd en verwerpelijk. Ik vraag hem mij daarin te volgen, mij daarover duidelijkheid te verschaffen. Ik vraag hem ook om vandaag uit te spreken dat dit kabinet het in meerderheid door de Kamer gevraagde boerkaverbod gaat invoeren. Hij praat er nu omheen en brengt het allemaal heel procedureel en juridisch. Hij is bezig met die mevrouw die doof is en die niet met mensen met een boerka kan praten. Het zijn mooie voorbeelden, maar in de kern gaat het om de vraag: gaat de minister-president dat boerkaverbod uitvoeren?

De heer Pechtold (D66):

Ik vraag dezelfde duidelijkheid, maar dan aan de andere kant. Ik vind de boerka het dieptepunt van de emancipatie. De vraag in dit politieke debat is alleen: emancipeer je hem af of ruk je hem af? Mijn fractie wil het eerste. Wij willen deze vrouwen de ruimte geven zoals mevrouw Vogelaar zo treffend op haar eerste avond als minister heeft gezegd. Ik wil dus van de minister weten of hij voor een algemeen boerkaverbod gaat. Of gaat hij mee in de symboolpolitiek?

Minister Balkenende:

De invalshoek van de heer Pechtold is een heel andere dan die van de heer Rutte of de heer Wilders. Ik heb al aangegeven dat het dragen van een boerka op een heleboel momenten volstrekt onwenselijk is. Een boerkaverbod sec zal echter nooit lukken, vooral juridisch niet. Het gaat namelijk om gelaatsbedekkende bekleding. Ook in het vorige kabinet is een soortgelijke discussie gevoerd. Deze kwestie heeft gewoon te maken met de internationaalrechtelijke context.

De vraag is wat het kabinet hieraan doet. Ik heb aangegeven wat daarover in het coalitieakkoord staat, namelijk dat deze kleding ter bescherming van de openbare orde en veiligheid kan worden verboden. Er zijn al diverse voorschriften van kracht. Wij zullen bezien of die nog aanvulling behoeven. Over een boerkaverbod als zodanig kunnen wij dus niet spreken, want de kwestie ligt breder. Wel kan worden gekeken naar de beschikbare instrumenten om het dragen ervan tegen te gaan. Het kabinet zal voorts bezien of die nog aanvulling behoeven. Dat zullen wij de Kamer te zijner tijd melden.

De heer Van der Vlies (SGP):

Ik heb in mijn termijn gevraagd naar de kabinetsreactie op het WRR-rapport. Uiteraard moet altijd sprake zijn van respect. Wij zijn voor een vreedzame samenleving, maar niet te ontkennen valt dat sprake is van problemen. Dat is helder. Dan moeten wij ons afvragen wat onze verantwoordelijkheid daarin is. Wat dat betreft moeten wij een laag dieper. Wij moeten kijken naar de integratiecapaciteit van deze samenleving. De minister-president noemde het voorbeeld van de Hugenoten. Die kwamen hier naar toe, omdat zij aansluiting vonden bij onze cultuur. Zo was het indertijd ook met de vluchtelingen uit Antwerpen, ongeveer in 1580. Die kwamen ook hier naar toe, omdat zij aansluiting vonden bij onze cultuur. Inmiddels is sprake van een heel andere situatie. Wij ontkomen niet aan de vraag wat onze integratiecapaciteit is. Ik noem het even zo, maar het gaat om de gedachte. Daarover moeten wij met elkaar een inhoudelijke discussie voeren. Daar zitten de burgers naar onze overtuiging echt op te wachten.

Minister Balkenende:

Ik zal twee vragen combineren bij mijn antwoord. De Kamer krijgt nog voor het reces het kabinetsstandpunt inzake het rapport van de WRR. De heer Rutte verwijt het kabinet dat het integratie niet als een urgent probleem zou zien, terwijl de heer Van der Vlies zich afvraagt hoe het zit met de mogelijkheden op dit vlak. Het kabinet heeft hoge ambities op het gebied van inburgering. Goede inburgering leidt tot kennis van de Nederlandse taal en de Nederlandse samenleving. Goede inburgering is de sleutel tot goede integratie, want zonder succesvolle inburgering is het zeer lastig om scholing te volgen, werk te vinden en met buren te praten. Ik wijs in dit verband op het Deltaplan Inburgering. Het doel is, mensen via maatwerk op te leiden tot het niveau van een startkwalificatie; een stevig inburgeringsprogramma met een verplichte toets is hierbij het uitgangspunt. Op Prinsjesdag zal het kabinet dit deltaplan nader uitwerken en minister Vogelaar zal dan ook een nota presenteren met tal van andere maatregelen om integratie te bevorderen. De Kamer kan hierbij denken aan de aanpak van discriminatie, het voorkomen van radicalisering, met specifieke aandacht op lokaal niveau, het intensiveren van de communicatie over de interreligieuze dialoog, het tegengaan van uitsluiting op de arbeidsmarkt, het stimuleren van maatschappelijke stages en het ontwikkelen van een handvest verantwoord burgerschap.

Met andere woorden, wij zien de urgentie van integratie wel degelijk en wij zien de noodzaak van verplichte elementen nadrukkelijk onder ogen. Het is niet vrijblijvend; als je erbij wil horen, word je verondersteld er ook iets voor te hebben gedaan. Ik heb deze elementen genoemd.

De heer Rutte (VVD):

Maar integratie is meer dan de techniek van het inburgeringstelsel, integratie is ook dat de voorzitter van dit kabinet op bepaalde momenten strepen trekt in de samenleving, dat hij zegt dat bepaalde dingen niet kunnen. Dit doet hij vandaag niet; over de boerka hoor ik hem wishy-washy allerlei dingen zeggen. Hij neemt niet duidelijk afstand van de boerka. Ik wil er best met de minister-president over discussiëren of een boerkaverbod juridisch goed te regelen is, maar ik had toch ten minste een duidelijke stellingname verwacht. Hij weet dat een meerderheid in de Kamer een boerkaverbod steunt. In de concrete situaties die ik noemde, kan de premier een krachtig signaal aan de samenleving geven. Het gaat inderdaad niet om de islam, maar om de uitwassen van de islam. Als hij daar niet krachtig tegen optreedt, als hij zich daar niet krachtig tegen verzet, laat hij kansen liggen om leiderschap te tonen.

Minister Balkenende:

Ik denk dat het nu toch een herhaling van zetten wordt.

Dan de maatschappelijke stage in het voortgezet onderwijs. De relatie tussen school en samenleving wordt versterkt door leerlingen maatschappelijke stages te laten volgen. Het kabinet wordt in deze opvatting gesterkt door ervaringen van betrokkenen uit de onderwijssector, vrijwilligersorganisaties, experts, ouders en leerlingen. Dit initiatief kan bij de Nederlandse bevolking op brede steun rekenen. De aantrekkelijkheid van het onderwijs neemt erdoor toe, het draagt bij aan het versterken van de maatschappelijke betrokkenheid van leerlingen, aan hun sociale vaardigheden en aan hun burgerschapszin. Daarom gaan wij deze stages vanaf 2008 stap voor stap op alle scholen voor voortgezet onderwijs invoeren. Zo groeien wij vanaf dat begrotingsjaar gefaseerd toe naar een investering van 100 mln. in 2011, om ervoor te zorgen dat alle leerlingen die in het schooljaar 2007-2008 met hun opleiding beginnen, op enig moment een maatschappelijke stage zullen volgen. Hiermee heeft de heer Van Geel de door hem gevraagde duidelijkheid. Scholen krijgen ruimte om deze stages nader uit te werken, over de randvoorwaarden zijn wij nog in gesprek met scholen, vrijwilligersorganisaties en andere potentiële aanbieders van stages. Het spreekt voor zichzelf dat de regering de creativiteit van verschillende ministeries zal aanspreken om een voldoende aanbod van stageplekken te bewerkstelligen. Veel scholen zijn al enthousiast aan de gang gegaan met deze stages; daarop borduren wij voort door een aantal lopende projecten aan te wijzen als best practices. Zo kunnen de kritische kanttekeningen over maatvoering, begeleiding, ruimte voor scholen, concurrentie met reguliere stages in het beroepsonderwijs en de kwaliteit van het onderwijs goed en tijdig worden ondervangen. In het najaar zal het complete plan op tafel liggen en dan kunnen wij er vanaf het schooljaar 2008-2009 mee aan de slag.

Het kabinet heeft veel ambitie op het gebied van het bestrijden van voortijdig schoolverlaten, want elk talent moet worden gebruikt. En wat is er nu mooier dan het beste uit jezelf halen? Wij willen dat in 2012 het aantal voortijdig schoolverlaters ten opzichte van 2002 gehalveerd zal zijn. Dit willen wij bereiken met onder meer de zorg- en adviesdienst. Uiteindelijk moeten alle jongeren tussen 0 en 23 jaar bij deze dienst in beeld zijn. Het onderwijs zal intensief moeten gaan samenwerken met het Centrum voor Jeugd en Gezin; er moet bijvoorbeeld schoolmaatschappelijk werk zijn in het voortgezet onderwijs en bij bve-scholen. Er zullen prestatieconvenanten worden gesloten met gemeenten en scholen en er wordt gewerkt aan een betere overgang van het vmbo naar het mbo om uitval bij deze overstap te voorkomen.

Mevrouw Halsema heeft een punt als zij zegt dat er al eerder over 2010 gesproken is, maar halvering van het aantal voortijdig schoolverlaters in dat jaar is niet haalbaar. Door de invoering van het onderwijsnummer zijn recent betrouwbaardere cijfers bekend geworden over de schooluitval. Op basis hiervan is de aanname gerechtvaardigd dat het werkelijke aantal voortijdig schoolverlaters in 2002 hoger lag dan tot nu toe werd aangenomen. Dat maakt de ambitie om te komen tot maximaal 35.000 een zwaardere opgave. Wij houden vast aan ons doel, maar hebben de periode iets verlengd. Dit is overigens ook al per brief aan de Kamer gemeld.

De vraag is gesteld waarom niet nu al gratis schoolboeken voor iedereen. Mevrouw Kant sprak erover. De woordvoerder van de ChristenUnie vroeg of geen inspanning moet worden gepleegd om op zijn minst in 2008 invoering mogelijk te maken voor de boven- en onderbouw. Deze kabinetsperiode zullen de schoolboeken in het voortgezet onderwijs voor ouders gratis worden. De lumpsum van de scholen in het voortgezet onderwijs zal worden verhoogd. De scholen en niet de ouders zijn dus voortaan verantwoordelijk voor de aanschaf van de schoolboeken. Door deze maatregel dalen de schoolkosten voor ouders. Deze maatregel is een lastenverlichting voor ouders, maar beoogt ook een verbetering van de schoolboekenmarktwerking. De vragende partij, de school, krijgt een sterkere positie ten opzichte van de aanbiedende partij, de uitgevers en de distributeurs. De maatregel wordt geleidelijk ingevoerd. In het schooljaar 2008/2009 wordt een begin gemaakt en in het jaar 2009/2010 zullen de schoolboeken voor het gehele voortgezet onderwijs gratis worden. Het kan niet eerder, omdat we keuzes hebben moeten maken. Onze prioriteit was deze kabinetsperiode en het liefst zo snel mogelijk op een juridisch en financieel verantwoorde wijze. Wij doen wat wij kunnen met de 90 mln. die beschikbaar is in 2008.

Mevrouw Halsema wil dat in 2011 alle scholen zijn omgezet naar brede scholen. Het afgelopen jaar hebben verschillende scholen zelf het initiatief genomen om zich te ontwikkelen tot de plek waar kinderen en ouders terechtkunnen voor meer dan alleen onderwijs. Het is een goed werkend concept dat in de samenleving is ontstaan. De brede school heeft een centrale rol gekregen, waarin kinderen al op de basisschool op een centrale plek voor tal van voorzieningen terechtkunnen, van opvang en zorg tot sport en cultuur. Vaak zijn het scholen die een breed dagarrangement aanbieden. Deze brede scholen hebben hun meerwaarde de afgelopen jaren bewezen en het kabinet wil deze beweging actief stimuleren. Dat is iets anders dan het voorstel van mevrouw Halsema. Voor het kabinet staat effectiviteit buiten kijf. Alleen waar scholen zelf willen en de omgeving dergelijke voorzieningen vraagt, kan een brede school succesvol van de grond komen. Landsbreed opleggen is lang niet in alle gevallen wenselijk en nodig. De brede scholen vervullen een belangrijke rol in de aandachtswijken. Daarom geeft het kabinet hier prioriteit aan en worden in de 40 aandachtswijken met voorrang brede scholen gerealiseerd. Brede scholen vereisen verder ook vooral samenwerking. Daarom zal het aantal combinatiefuncties worden vergroot. Die functies kunnen ook een belangrijke bijdrage leveren aan de vermindering van de werkdruk in het onderwijs. Het Rijk zet zelf in op samenwerking. Samen met de gemeenten wordt de ontwikkeling van brede scholen gestimuleerd. Er zullen hierover nadere afspraken met de gemeenten worden gemaakt en vastgelegd in een bestuursakkoord tussen Rijk en gemeenten.

De voorzitter:

Ik zal interrupties alleen toestaan aan het eind van het blok onderwijs. Ik zal nu echt streng zijn met het oog op de tijd.

Minister Balkenende:

Mevrouw Kant heeft een opmerking gemaakt over het bestrijden van segregatie. Haar vraag was wat de concrete plannen van het kabinet zijn. Dit jaar is het kenniscentrum gemengde scholen van start gegaan ter ondersteuning van het streven van gemeenten en scholen om tot meer gemengde scholen te komen. De Stichting Kleurrijke Scholen, die ouderinitiatieven ondersteunt, krijgt financiële hulp van het Rijk. In de G4 en een aantal andere gemeenten zullen nog dit jaar pilots van start gaan om na te gaan welke concrete maatregelen het beste werken om segregatie in het onderwijs tegen te gaan. Ook zal daarbij de in het coalitieakkoord genoemde maatregel van vaste aanmeldmomenten in het basisonderwijs worden meegenomen. Nagegaan zal worden wat het effect is van de maatregel, waarna deze eventueel op bredere schaal kan worden ingevoerd.

Mevrouw Kant heeft een vraag gesteld over de ov-jaarkaart voor 16- en 17-jarigen in het mbo. De leerlingen waarnaar mevrouw Kant verwijst, krijgen kinderbijslag. Daarnaast – ook niet onbelangrijk – krijgen voltijd mbo'ers ook een tegemoetkoming in de schoolkosten als het inkomen van de ouders beneden een bepaald bedrag ligt. Dat is circa € 30.000. Daarboven is het een glijdende schaal. Bij de invoering van de Wet tegemoetkoming schoolkosten is een bedrag van € 110 toegevoegd vanwege de hoge reiskosten.

De heer Tichelaar heeft een vraag gesteld over een conciërge op alle scholen. Conciërges kunnen op scholen zeker een belangrijke rol vervullen, maar geld is altijd schaars en ook voor het onderwijs. Er moeten keuzes worden gemaakt. Er wordt flink geïnvesteerd in onderwijs. De ambities zijn hoog, maar niet alles kan. Er zijn keuzes gemaakt. Zie bijvoorbeeld de brede scholen. Deze krijgen voorrang in de 40 aandachtswijken, de wijken waar de probleemcumulatie het grootst is. De conciërge kan hier inderdaad een heel belangrijke functie vervullen. Daar zijn vooral combinatiefuncties belangrijk, functies waarbij organisatie, uitvoering en toezicht worden gecombineerd. Daarom worden deze functies ook uitgebreid in drie tot vier jaar tot een niveau van 2500 fte's.

Ik kom op de gevolgen van het nieuwe leren. Mevrouw Kant heeft gevraagd of wij daaraan in de honderd dagen geen aandacht hebben besteed. Op die vraag antwoord ik dat het kabinet uiteraard kennis heeft genomen van de verschillende opvattingen over het nieuwe leren. Overigens maak ik de kanttekening dat er sprake is van een containerbegrip. Dat houdt in dat er inmiddels veel zaken zijn die onder dat begrip vallen. Het ventileren van opvattingen beperkt zich dan ook niet alleen tot die honderd dagen. Daarvoor is de discussie te breed en te principieel. De discussie is inmiddels verder verbreed, mede als gevolg van het initiatief van mevrouw Hamer om te komen tot een parlementair onderzoek over onderwijsvernieuwing. Het kabinet zal vanzelfsprekend meewerken aan dat onderzoek. Iedereen heeft immers baat bij het resultaat: politiek Den Haag, de onderwijswereld, leerlingen, ouders en potentiële werkgevers. Kwaliteit van onderwijs is een speerpunt van dit kabinet. Het streeft daarbij naar een goed evenwicht tussen kennis en vaardigheden. Een van de punten in dat kader is de start van een expertcommissie rekenen en taal.

De heer Rutte heeft een vraag gesteld over de buitenschoolse opvang. Het kabinet heeft notie genomen van de situatie bij de buitenschoolse opvang. Die vorm van opvang is belangrijk, alleen al omdat die voor ouders de mogelijkheid biedt om arbeid en zorg eenvoudiger te combineren. Staatssecretaris Dijksma is al in gesprek met de wethouders. De gemeenten vervullen een cruciale rol bij de huisvesting van buitenschoolse opvang. De knelpunten worden op korte termijn in kaart gebracht en bij de Miljoenennota zal een voorstel van het kabinet worden gepresenteerd.

Mevrouw Halsema sprak over het afschaffen van de fusieprikkel. Dat zou een op een ten goede moeten komen aan het voortgezet onderwijs. Mevrouw Kant sprak over de invoering van een kleinschaligheidsbonus en een concreet plan voor kleinere scholen ter voorkoming van sluiting.

Ik ga eerst in op het voortgezet onderwijs. Het kabinetsbeleid is er niet op gericht om verdere schaalvergroting in het voortgezet onderwijs te stimuleren. De grote fusiegolf uit de jaren tachtig en negentig ligt al weer enige tijd achter ons. De professionalisering van scholen heeft wel degelijk een impuls gekregen. Het kabinet wil dat de doeltreffendheid in het onderwijs wordt bevorderd. De school moet een vertrouwde omgeving zijn waar leerlingen en leraren sterker bij elkaar betrokken zijn. Kinderen moeten niet ten onder gaan in de massa en zij moeten evenmin een te grote afstand voelen met bestuurders en docenten. Kleinere scholengemeenschappen en categorale scholen worden gewaardeerd door ouders, leerlingen en docenten. Die scoren ook niet slechter dan grotere scholengemeenschappen. Het kabinet zal kleinschalige organisatie van scholen bevorderen. Dat kan onder omstandigheden binnen bestaande grootschalige bestuurlijke verbanden. Dat past het best bij de uitgangspunten van dit kabinet die zijn gericht op talentontwikkeling, goede begeleiding, maatwerk, persoonlijke aandacht waar dat nodig is enzovoorts. Zaken die bijdragen aan de onderwijskwaliteit, hebben prioriteit. Er wordt 1 mld. extra geïnvesteerd in onderwijs. In overleg met de VO-raad wordt gezocht naar mogelijkheden die kleinschaligheid in het onderwijs bevorderen.

Op het punt van kleinschaligheid maakte mevrouw Kant een opmerking over de zorg. In reactie daarop zeg ik dat het kabinet hecht aan de menselijke maat. Dat geldt ook voor de wijkaanpak, de centra jeugd en gezin, de Wmo en de pgb's in de zorg en het bedrijfsleven. De menselijke maat komt op veel manieren terug in het beleid. Ik noem de brede school als voorbeeld waar maatwerk voor kinderen en ouders de klok slaat. Kleinschaligheid wordt goed ondersteund, over de volle breedte van het kabinet. Het begint bij het gezin. Het kabinet zal het gezin opzoeken om kinderen en hun ouders een centrum te bieden voor jeugd en gezin waar zij terechtkunnen voor advies. Ook in de AWBZ streeft het kabinet naar de menselijke maat. Dat zal mevrouw Kant aanspreken.

Staatssecretaris Bussemaker heeft op 31 mei jongstleden een brief aan de Kamer gezonden. Die brief is in lijn met het beleidsprogramma. Daarin staat een aantal maatregelen dat erop is gericht om de kwaliteit te verbeteren. De kleinschalige woonvorm waarover mevrouw Kant sprak, past goed in deze ontwikkeling. Het kabinet wil bijvoorbeeld mogelijk maken dat mensen in het verpleeghuis die dat willen, in 2010 over een eigen slaapkamer beschikken. Door een stimuleringsregeling in het leven te roepen ten behoeve van de zorgsector zullen de mogelijkheden van kleinschalig wonen en kleinschalige zorg er versneld zijn. Ook zetten wij in op het realiseren van voldoende toegankelijke woningen voor mensen die langdurig zorg nodig hebben, zodat wijken meer generatiebestendig worden. Kleinschaligheid is voor het kabinet overigens geen dogma: de cliënt staat centraal. Niet de overheid beslist over groot- of kleinschaligheid. De cliënt kan ook kiezen voor een pgb waarmee hij zijn eigen zorg kan vormgeven. Ik zie dus geen tegenstelling tussen de warme woorden van mevrouw Kant over de Wiekslag en de Soest en de voornemens van het kabinet.

Het laatste punt is het medisch-ethische onderwerp van de heer Van der Vlies. In zijn bijdrage is hij ingegaan op de palliatieve zorg en alternatieven voor abortus. Verbetering en versterking van de palliatieve zorg is een prioriteit van het kabinet. In samenspraak met betrokken partijen wordt een plan van aanpak opgesteld met als doelstelling de best mogelijke kwaliteit van leven van de patiënt en zijn omgeving. Daarbij neemt de positie van vrijwilligers een bijzondere plaats in. Het kabinet is blij met de steun van de heer Van der Vlies voor dit beleid.

Ook het bieden van alternatieven voor abortus krijgt in het beleidsprogramma nadrukkelijk aandacht. Wij geven de hulpverlening aan en de opvoeding van onbedoeld zwangere meisjes en tienermoeders een extra impuls.

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

Ik wil even terugkeren naar participatie en ontslagrecht. Ik begrijp dat het kabinet er hier niets over wil zeggen, maar ondertussen is er een ANP-bericht verschenen waarin staat dat het kabinet de ontslagvergoeding wil maximeren volgens ingewijden uit het kabinet; u kent dat soort ANP's wel. Daarin staat dat het kabinet de vergoedingen die werkgevers willen betalen aan een maximum wil binden: maximaal een jaarsalaris voor de vergoeding en € 90.000 voor de gouden handdruk. Klopt dat?

Minister Balkenende:

Daar geef ik geen antwoord op. Ik voel er niets voor, maar dan ook helemaal niets, om te reageren op mogelijk gelekte stukken. Ik vind dat geen ordentelijke weg. Ik word langzamerhand een beetje boos; ik weet niet hoe dit komt en wat de achtergronden zijn. Ik ga niet meedoen aan dingen die op een gegeven moment worden gelekt. Ik voel daar helemaal niets voor. U krijgt geen bevestiging; ik ga er niet op in.

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

Prima, dan moet u ook niet lekken, lijkt mij. Zo simpel is het. Ik kan ook op mijn beurt ook wel een beetje boos worden, maar dat doen wij niet. Waarom horen wij het hier niet, maar moet ik vervolgens een ANP'tje van internet plukken? Wie moet er nu boos zijn? Hoe komt het dat u hier zo discreet bent en dat schijnbaar leden van uw kabinet...

Minister Balkenende:

Hoe laat was het ANP?

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

Kwart over zes. Iemand is dus ergens naar de WC gelopen, is langs een journalist gelopen en heeft vervolgens verteld wat u hier niet wilt vertellen. Hoe kan dat? Hoe kan het dat uw kabinet het wel aan de media vertelt, maar niet hier?

Minister Balkenende:

Ik ga niet in op dingen in de pers. Ik heb vanmiddag over de voorbereiding van de participatietop gezegd wat ik heb gedaan. Ik heb er geen enkele behoefte aan om te reageren op dit soort berichten in de media. Het dient de zaak niet.

Mevrouw Kant (SP):

Ik heb nogal wat punten in dit blok. Laat ik eerst de ov-studentenkaart eruit pakken. U zegt dat de ouders van 16- en 17-jarigen kinderbijslag krijgen. Ja, maar daarvan kun je niet voor een paar duizend euro naar school reizen. Daarvoor is het volstrekt onvoldoende. Het gekke is dat een 17-jarige op het hbo wel een ov-kaart krijgt, maar op het mbo niet. De schoolvorm moet toch niet bepalen of kinderen wel of niet een school kunnen kiezen? Het niet kunnen betalen van de reiskosten belemmert kinderen wel degelijk in hun schoolkeuze, dus waarom geen ov-kaart voor deze kinderen?

Minister Balkenende:

Ik heb aangegeven welke keuzes zijn gemaakt. Ik heb aangegeven dat er ook in het onderwijs keuzes moeten worden gemaakt. U weet wat het systeem is voor de verstrekking van een ov-kaart. Ik heb aangegeven wat de faciliteiten voor deze groep zijn. Meer kan ik op dit moment gewoon niet bieden.

Mevrouw Kant (SP):

Dat is dan jammer. Ik zal er een motie over indienen.

Mijn tweede punt gaat over de kleinschaligheid; laat ik nu ook het onderwijs eruit pikken. U noemde inderdaad wat ik had voorgesteld: kom met een kleinschaligheidstoeslag. Maar vervolgens geeft u niet aan wat u vindt van een kleinschaligheidstoeslag voor het onderwijs.

Minister Balkenende:

Ik heb over kleinschaligheid gezegd wat ik kon zeggen op het gebied van het onderwijs. Ik heb er op dit moment niets aan toe te voegen. Als u een nader voorstel heeft, zullen wij daarop reageren.

Mevrouw Kant (SP):

Ik heb een voorstel gedaan, namelijk een toeslag voor het openen of het openhouden van kleinere locaties. Dat was volgens mij vrij duidelijk, dus ik wil er graag een reactie op.

De voorzitter:

Misschien kan de minister-president er in tweede termijn op terugkomen.

Minister Balkenende:

Dat kan sowieso, maar ik heb de algemenere lijn al aangegeven. Laat ik toezeggen dat ik er nog even naar zal kijken. Dat is misschien het makkelijkst.

De heer Pechtold (D66):

Ik heb de minister-president gevraagd om de enveloppe onderwijs wat verder te openen, maar ik hoor geen bedragen bij de voornemens. Ik hoor wel dat de toezegging van staatssecretaris Dijksma van een tijdje geleden dat er conciërges op scholen komen, fors naar beneden is bijgesteld. Ik hoor u nu spreken over 1500 fte. Wij hebben alleen al 7000 basisscholen, dus dat betekent dat nog niet een kwart een conciërge krijgt. Zijn dat die kunstbanen, die vijf nieuwe Melkertbanen of zijn dit echte banen?

Minister Balkenende:

Ik zeg niets nieuws tegen de heer Pechtold, als ik hem verwijs naar pagina 59 van het beleidsprogramma. U ziet daar de invulling van de enveloppes. Dat is een oplopende reeks van 250 mln. volgend jaar naar 1 mld. in 2011. Vervolgens wordt er een onderverdeling gegeven van de besteding en is er ook nog een enveloppe mbo. De nadere specificatie zal in de begroting op Prinsjesdag worden gepresenteerd. Dit is de stand van zaken op dit moment.

De heer Pechtold (D66):

Er is dan misschien wel 1 mld. beschikbaar in 2011, maar daar moet dan alles uit, want er wordt gesproken over stages, lerarensalarissen, lerarenopleidingen, en al dat soort zaken. Een van de meest concrete luchtballonnen van de afgelopen periode had betrekking op de conciërges. Iedereen blij. Kost 150 mln. Komen ze er nu wel of komen ze er niet? Of zijn het 1500 fte's zoals zojuist is gezegd, wat betekent dat er zo nu en dan op een school een conciërge zal worden geplaatst?

Minister Balkenende:

Ik heb in reactie op de opmerking van de heer Tichelaar gezegd dat er een accent is gegeven aan bijvoorbeeld de 40 bijzondere wijken, omdat daar extra aanleiding voor is. Dit was een voorbeeld. Voor de verdere uitwerking zal de heer Pechtold moeten wachten tot Prinsjesdag. Ik licht nu toe welke invulling er tot nu toe is gegeven en verder kan ik niet gaan. Ik geef in ieder geval geen garantie dat er op elke school een conciërge komt.

De heer Van Geel (CDA):

Ik dank de minister-president voor het antwoord op mijn vragen over de maatschappelijke stage. Ik begrijp dat er nu een begin is gemaakt en dat dit wordt vervolgd in 2008 en volgende jaren. Is mijn conclusie dan juist dat deze pm-post de komende tijd wordt ingevuld om die geleidelijke overgang mogelijk te maken waarover hij sprak?

Minister Balkenende:

De heer Van Geel heeft gelijk, er wordt een eindbedrag genoemd, maar geen bedragen voor de tussenliggende jaren. Die zullen nader worden ingevuld. De post voor de stages zal worden ingevuld, maar dit wordt natuurlijk in mindering gebracht op de regelingen die er boven staan. Dat is evident, want het moet uit de lengte of uit de breedte komen. De Kamer kan de verdere plannen tegemoet zien op Prinsjesdag.

De heer Van der Vlies (SGP):

De minister-president heeft gezegd dat de medisch-ethische thema's royaal aan de orde komen in het beleidsprogramma. Ze komen aan de orde, dat ontken ik niet, maar in het coalitieakkoord stond veel meer. Ik had verwacht dat dit in het beleidsprogramma zou terugkomen met concrete voornemens, doelen en eventueel middelen. Er staat iets over tienermeisjes die ongewenst zwanger zijn, prima, want daar moet zeker iets aan gebeuren en wij steunen dit ook, maar waar zijn al die andere punten? Ik lees er niets over. Die zijn toch niet vergeten?

Minister Balkenende:

Ik ben blij dat de heer Van der Vlies dit nu op deze manier vraagt, want het is goed om nog iets te zeggen over de verhouding tussen het coalitieakkoord en het beleidsprogramma. Het beleidsprogramma is een uitwerking van het coalitieakkoord. Als iets niet terugkomt in het beleidsprogramma, wil dat niet zeggen dat wij afstand hebben genomen van het coalitieakkoord. Het is eerst coalitieakkoord, dan beleidsprogramma en dan de uitwerking per jaarschijf. Dit is de stand van zaken op dit moment en er kunnen aanvullingen volgen bij de voorbereiding van de begroting voor volgend jaar.

De heer Van der Vlies (SGP):

Dit had ik allemaal goed begrepen, maar in het coalitieakkoord stonden op dit punt enkele voornemens en die moeten toch handen en voeten krijgen. Mijn perceptie was dat dit nu typisch had gepast in het beleidsprogramma. Ik moet het nu maar afwachten, maar ik wil wel afspreken dat dit in totaliteit toch beleid en beleidsinzet blijft en dat wij niet de zaak marginaliseren tot een paar punten die voor de hand liggen en niet zo arbitrair zijn.

Minister Balkenende:

De heer Van der Vlies heeft zijn punt duidelijk gemaakt. Als het kabinet onvoldoende tegemoet zou komen aan zijn wensen, weet ik dat wij hem weer zullen horen na het reces als wij spreken over de volgende Miljoenennota en de begrotingshoofdstukken.

Ik kom nu bij pijler vijf. Het gaat stap voor stap de goede kant op met de veiligheid in Nederland, maar in de beleving van mensen is er nog veel nodig. Wij willen een samenleving zonder angst waarin kwetsbare mensen, jong en oud, zich beschermd weten. Dit betekent duidelijke grenzen stellen aan mensen die de veiligheid en het vertrouwen ondermijnen en geen respect tonen voor anderen. Dit aspect kwam zo-even aan de orde toen de heer Wilders zijn opmerkingen maakte, trouwens de heer Rutte ook.

De heer Wilders zegt dat pijler vijf bol staat van een softe aanpak, problemen worden niet benoemd en harde maatregelen blijven achterwege. Zonder met de heer Wilders en mevrouw Kant te willen wedijveren over de vraag welke type aanpak het beste is in de strijd tegen criminaliteit en overlast, moet mij van het hart dat de kwalificatie van een softe aanpak kant noch wal raakt. Ik laat de feiten voor zich spreken. Kijk eens naar het pakket repressieve maatregelen in pijler vijf: verhoging van het oplossingspercentage; 19% minder geweldsmisdrijven; 25% minder misdaad tegen ondernemingen; 500 extra forensische assistenten; terugdringen van recidive, dus ook de aanpak van veelplegers; de ingebruikneming van een nieuw identificatiesysteem; campussen voor ontspoorde jeugd; de aanpak van overlast en verloedering; de aanpak van georganiseerde misdaad, fraude en cybercrime. Dat alles gaat gepaard met concrete doelstellingen waarop het kabinet kan worden afgerekend. Daarbij wil ik de rechtsstatelijke grenzen van de misdaadbestrijding in de gaten houden. Het oppakken van honderden mensen zal moeten gebeuren op basis van een verdenking. De wet voorziet in het uitzetten van bepaalde categorieën vreemdelingen die een strafbaar feit hebben gepleegd. Ouders en passant het land uitzetten is natuurlijk volstrekt niet aan de orde. Het kabinet laat zien dat maatregelen tegen misdaad en verloedering hard en concreet kunnen zijn, ook binnen de afgesproken rechtsstatelijke grenzen.

De heer Rutte vroeg hoe het komt dat er verschillende vergelijkingsmomenten worden gehanteerd ten aanzien van de criminaliteitreductie. Hij heeft de zaak scherp waargenomen: in het coalitieakkoord wordt als doelstelling geformuleerd 25% minder criminaliteit in 2008-2010 ten opzichte van 2003. Het beleidsprogramma vermeldt 25% reductie in 2010 ten opzichte van 2002. Het beleidsprogramma corrigeert een vergissing, een kennelijke schrijffout ten aanzien van het eerste jaar: het moet 2002 zijn. Ik heb dit trouwens al bij het debat over de regeringsverklaring naar voren gebracht. Het jaar waarin de doelstelling bereikt moet zijn, wordt specifiek vastgelegd op 2010. Dat heeft niets te maken met het laten verslappen van de oorspronkelijke doelstelling.

De heer Rutte (VVD):

Daarmee neemt u precies de ambitie van het vorige kabinet over, zonder er zelf iets aan toe te voegen. Overigens meende ik dat het vorige kabinet 2002 nam ten opzichte van 2008-2010, dus het gemiddelde van die drie jaar. U neemt 2010, dus u verslapt de doelstelling van het vorige kabinet dubbel. Met die correctie wil ik nog meegaan, maar het tweede is toch echt een verslapping.

Minister Balkenende:

Ik heb aangegeven hoe het verschil tussen 2002 en 2003 tot stand is gekomen. Ik zou niet graag het beeld bevestigd zien dat er onvoldoende ambitie was. Ik geloof daar helemaal niets van; de cijfers heb ik net gegeven.

Wie geringschattend spreekt over fietsendiefstallen miskent de grote ergernis die hierover bestaat in de samenleving. Het gaat over 750.000 diefstallen per jaar. In werkbezoeken van de minister van Justitie komt het thema meermalen terug. Meer aandacht voor fietsendiefstallen draagt ook bij aan het vertrouwen van de burger in de politie. Volgens Het Parool van 18 juni wil een Amsterdamse wethouder hier zelfs een topprioriteit van maken. Het is een onderwerp dat thuishoort in het beleidsprogramma, omdat het aansluit bij de beleving van burgers.

De heer Slob sprak over de afstandsnormen voor coffeeshops bij scholen. Hij vindt dat dit niet aan gemeenten kan worden overgelaten. Dit kabinet voert een strikt beleid ten aanzien van coffeeshops. In overleg met de gemeenten wordt het gedogen teruggedrongen. De afgesproken regels voor coffeeshophouders zullen streng worden gehandhaafd en uiterlijk in 2011 zal er geen coffeeshop meer zijn in de nabijheid van scholen. De inzet van het kabinet is dus duidelijk op dit punt, maar wij gaan de gemeenten niet confronteren met dwingende voorschriften. Gemeenten zijn autonoom en bij uitstek in staat om de plaatselijke situatie te beoordelen; de exacte afstandsbepaling laten wij dus over aan individuele gemeenten.

Nu de vraag of 160 van de 500 extra wijkagenten ten goede zouden kunnen komen aan de veertig wijken. Natuurlijk kijken wij naar voorrang voor de veertig wijken: daar is de opeenhoping van problemen immers het grootst. Maar dat wil niet per se zeggen dat alle veertig wijken extra wijkagenten nodig hebben. Er kan het best regionaal worden bekeken waar de veiligheidsproblemen het grootst zijn. Een wijk met veel veiligheidsproblemen kan in de regio al prioriteit hebben gekregen bij de toewijzing van wijkagenten. In dat geval is het logischer om de uitbreiding op andere wijken toe te passen. Het moet dan wel gek lopen als niet een deel van de extra wijkagenten terechtkomt in de veertig wijken, maar ik wil me er niet op voorhand op vastleggen. De heer Tichelaar stelt voor om een meer algemene koppeling te leggen tussen de wijken en de gemeentelijke veiligheidsparagraaf, maar daarop is mijn antwoord hetzelfde: het komt aan op maatwerk, niet alle onderdelen van de veiligheidsparagraaf zijn een-op-een van toepassing op de veertig wijken. Maar ook hiervoor geldt dat veel van de maatregelen uit de veiligheidsparagraaf al gauw van toepassing zijn op de veertig wijken. Ook wat dit betreft, wil ik mij niet vastleggen.

De heer Van der Vlies sprak over een gedragscode voor de media: wat doe je als zelfregulering geen resultaat oplevert? Ook de heer Pechtold sprak over een gedragscode en de afdwingbaarheid daarvan. Het kabinet is voor gedragscodes als effectief middel om de respectvolle omgang van burgers in het maatschappelijke verkeer te bevorderen. De audiovisuele media vervullen hierin een belangrijke rol: beelden zijn immers indringend, met name voor jongeren. Natuurlijk is er de vrijheid van meningsuiting, maar het komt ook aan op de eigen verantwoordelijkheid van de sector. Een gedragscode die media-aanbieders ertoe beweegt om na te denken over hun aanbod, bijvoorbeeld in het licht van wat wij maatschappelijk acceptabel achten of wat raakt aan de menselijke waardigheid, zou een welkome aanvulling zijn op bestaande codes. Het kabinet buigt zich over de wijze en de vorm van een dergelijke code en zal de Kamer daarover later in het jaar informeren. Het kabinet betrekt daar uiteraard de media zelf bij. Wij praten nu niet over de situatie die kan ontstaan als deze gesprekken onvoldoende opleveren.

De heer Pechtold (D66):

De minister-president zegt dat het beeld indringend is. Ik vind dat hij te gemakkelijk wegkomt met de mededeling dat de Kamer daarover nog een notitie ontvangt. Er komt een mediacode, een wijkcode en een sportverenigingencode. Misschien moet er ook een code voor het kabinet komen en voor hun welingelichte bronnen om niet meer te lekken. Dat lijkt mij ook leuk. Wat is daarvan echter de afdwingbaarheid? Die laatste opmerking lijkt een grapje maar de minister-president heeft al vijf rijksrechercheonderzoeken naar lekken in Balkenende II en III laten uitvoeren. Wij hebben daar nooit meer wat van gehoord. Ook die code is dus niet afdwingbaar. Mijn vraag gaat over die mediacode. Wat betekent die? De minister-president laat dit niet aan de sector over. Hij zegt dat ook met de sector wordt gepraat dus hij wil wel degelijk invloed op de media uitoefenen. Naar mijn mening moet hij zich daar verre van houden. Hij heeft ooit een poging gedaan op het punt van de satire en ook in dit geval zeg ik: handen af.

Minister Balkenende:

Ik stel vast dat er soms dingen voorkomen in de media waarvan wij ons met zijn allen afvragen of die nog acceptabel zijn.

De heer Pechtold (D66):

Zoals?

Minister Balkenende:

Geweld op televisie, seks, enzovoort. Het gaat gewoon om dingen waarvan je je moet afvragen of jonge kinderen daarmee geconfronteerd moeten worden. Of waarvan je je moet afvragen of zij niet te ver gaan. Dergelijke zaken komen wellicht niet aan de orde in het strafrecht, maar toch blijft de vraag of zij wenselijk zijn. Een mediacode biedt de mogelijkheid om met elkaar vast te stellen wat al dan niet oorbaar is. Dat kan vanuit de sector zelf komen maar het is ook mogelijk dat de overheid daarin een stimulerende rol speelt. Het volgende punt betreft dan de afdwingbaarheid. Als media-instellingen hun handtekening zetten onder een code, dan verbinden zij zich daaraan. De partijen die deelnemen aan die code houden elkaar scherp. Dat is het wezen van zelfregulering; er zijn zat instrumenten en mogelijkheden om zaken bespreekbaar te maken. Wij zitten nu in de fase waarin wordt bepaald of die code wenselijk is. De heer Pechtold vindt deze onwenselijk maar ik vind dat er goede argumenten zijn om dit nader te verkennen. Ik heb ook aangegeven dat wij hier later op terugkomen. De boodschap van de heer Pechtold is: begin er niet aan.

De heer Pechtold (D66):

Ik laat heel veel van dit soort "later, later, later" lopen.

De voorzitter:

Het aantal interrupties dat u doet, weerspiegelt dat niet.

De heer Pechtold (D66):

Ik krijg twee keer geen antwoord op mijn vraag. Tal van dingen worden op de lange baan geschoven. Er is 100 dagen geleden een heel verhaal gehouden over later maar nu is het moment voor discussie blijkbaar nog steeds niet aangebroken. De minister-president spreekt over mediacodes in relatie tot seks en geweld, maar daar zijn al codes voor. Vraagt hij de media om zelf aan de slag te gaan – dat vind ik prachtig want dan is het een oproep – of zegt hij...

De voorzitter:

Mijnheer Pechtold, u neemt echt te veel tijd voor introducties. Het is nu acht uur 's avonds. De meeste mensen willen op enig moment...

De heer Pechtold (D66):

Ik wil graag een antwoord.

De voorzitter:

Dat gaat u dus niet lukken op deze manier.

De heer Pechtold (D66):

Ik heb 100 dagen gewacht op een fatsoenlijk debat. Het gaat nu over tal van zaken en ik wil daar gewoon over kunnen debatteren.

De voorzitter:

Ik begrijp dat heel goed, maar u moet dat korter doen, zonder inleidingen.

Minister Balkenende:

Ik stel vast dat bij zaken die kunnen leiden tot het aantasten van de menselijke waardigheid, een mediacode een aanvulling kan zijn op bestaande codes. Het kabinet zal zich buigen over de vorm van een dergelijke code en de Kamer daarover informeren. De boodschap van de heer Pechtold is helder; hij wil daar niets van weten. Dat is echter niet onze opvatting.

Ik maak nog een algemene opmerking. Wij bepalen nu de hoofdlijnen voor de komende vier jaar. Dit betekent dat niet alles in het beleidsprogramma gemeld hoeft te worden. Op een mediacode moet gestudeerd worden. Niet alles moet nu hier besproken worden; zo erg is het ook weer niet.

De heer Van der Vlies (SGP):

De minister-president zegt dat hij geen verplichting voor gemeenten overweegt ten aanzien van de vestiging van coffeeshops uit de buurt van scholen. Het zal dus een kwestie van overreden worden. In 2011 moet de zaak geregeld zijn. Wat gebeurt er als gemeenten hiertoe geen mogelijkheid zien of er niet toe bereid zijn? Er moet toch een stok achter de deur zijn?

Minister Balkenende:

De essentie is dat elke gemeente een grens vaststelt. De omstandigheden zijn daarbij van belang. In sommige gemeenten is het misschien gemakkelijk om het aantal meters te bepalen maar in een dichtbebouwde omgeving kunnen de omstandigheden anders zijn. Gemeenten hebben dat ook naar voren gebracht. Dat vond ik een valide argument. Het is echter de algemene norm dat wordt opgetreden tegen coffeeshops bij scholen. Elke gemeente stelt een grens vast. Hoe daaraan invulling wordt gegeven, is een zaak van de lokale autonomie. Dit om ook recht te doen aan de situaties die in gemeenten kunnen bestaan.

De heer Van der Vlies (SGP):

Waar is dan de verplichting voor die gemeenten om die grens vast te stellen? Dat is niet bij wet geregeld, maar dat is een kwestie van afspraak.

Minister Balkenende:

Ons doel is om ervoor te zorgen dat elke gemeente deze bepaling vaststelt. Dat kun je door middel van tal van instrumenten vaststellen en opleggen. Dat is niet het punt, want dat is een kwestie van uitwerking. Ik heb aangegeven wat de redenering is. Coffeeshops moeten uit de buurt van scholen. De afstand bepalen wij niet nationaal, maar dat wordt op lokaal niveau bekeken. Kan een gemeente zich hieraan onttrekken? Nee, want het is juist de bedoeling dat die strijd wordt aangegaan.

De heer Slob (ChristenUnie):

Mijn vraag heeft ook hierop betrekking. Onze bedoeling was dat de coffeeshops bij scholen dicht gaan. U zegt dat de normering bij de gemeenten wordt gelaten. Betekent dit dat u wel in beweging komt op het moment dat gemeenten op dat punt geen enkele activiteit ondernemen? Anders hebben wij wel een mooie doelstelling geformuleerd, maar geven wij het helemaal uit handen en hebben wij er ook absoluut geen greep meer op.

Minister Balkenende:

Als gemeenten deze norm volledig zouden miskennen en zouden zeggen "wij doen er niets aan", dan is dat voor ons reden om te zeggen dat wij ons daar niet bij neerleggen. Er zijn verschillende instrumenten om dat aan te pakken.

Ik kom te spreken over de zesde pijler. Wij willen een overheid die bondgenoot is van mensen. Wij willen helpen en niet hinderen. Dat betekent dat professionals uit de praktijk meer ruimte moeten te krijgen en dat de dienstverlening aan burgers steeds beter wordt.

Voorzitter. Ik heb hier een tekst over de pardonregeling. Daar wil ik graag op ingaan, maar dit debat is al uitgebreid in de Kamer gevoerd. Ik denk dat het in het verlengde ligt van al hetgeen mevrouw Albayrak naar voren heeft gebracht. Ik volsta op dit moment met te verwijzen naar dat debat.

De heer Van der Vlies heeft een opmerking gemaakt over gewetensbezwaarde trouwambtenaren. Hij vraagt of de minister van BZK bereid is om deze besluiten van gemeentebesturen die gewetensbezwaarde ambtenaren in de ban hebben gedaan, ter vernietiging voor te dragen aan de Kroon. Er zijn twee zaken die hierbij een rol spelen. Enerzijds het recht om in iedere gemeente als homopaar te kunnen huwen. Anderzijds het recht van de gewetensbezwaarde trouwambtenaar. Het coalitieakkoord staat een zorgvuldige omgang met gewetensbezwaarde ambtenaren voor. Er zijn op dit moment voor zover bekend in de praktijk geen arbeidsrechtelijke conflicten op dit terrein. In eerste instantie moeten gemeenten en gewetensbezwaarde ambtenaren met elkaar zoeken naar een praktische oplossing. Ik zie in de genomen en bekende besluiten op gemeentelijk niveau dan ook geen reden voor het voordragen ter schorsing of vernietiging. Indien ambtenaren het niet eens zijn met een rechtspositioneel besluit, kunnen zij het aan de rechter voorleggen. Mochten er in de lokale praktijk problemen ontstaan die niet op gemeentelijk niveau tot een bevredigende oplossing kunnen worden gebracht, dan zal langs de lijn van het coalitieakkoord een nieuwe afweging plaatsvinden. Ik wijs verder op de beantwoording van de Kamervragen van het lid Van der Staaij van 16 mei jongstleden.

De heer Van der Vlies heeft voorts gevraagd of het kabinet een wettelijke basis gaat leggen voor gemeenten die geen bordeel wensen binnen hun grenzen. Op dit punt verwijs ik naar de tekst van het beleidsprogramma, punt 58 op pagina 69. Het kabinet werkt een kaderwet uit voor de prostitutie waarin de mogelijkheid wordt gecreëerd om voor de nuloptie te kiezen.

Daarmee ben ik aan het eind gekomen van de punten die ik wilde beantwoorden. Het zijn er heel veel geworden, maar ik had niet de mogelijkheid tot schriftelijke beantwoording. Ik heb geprobeerd om de vragen zo nauwgezet mogelijk te volgen en antwoord te geven.

De heer Wilders (PVV):

Het laatste blokje gaat ook over de publieke omroep. Ik heb een concrete vraag aan de minister-president gesteld over het gedoe dat plaatsvond ten aanzien van de uitzending van Buitenhof, waar een wat rechtsere columnist de wacht is aangezegd. Voordat de minister-president antwoordt dat hij daar niet over gaat, stel ik mijn vraag. Vindt hij niet dat het een schandalige gang van zaken is dat iemand door de publieke omroep, die door alle belastingbetalers wordt betaald, wordt gecensureerd? Is hij bereid, het extra geld om die reden niet aan de publieke omroep te geven?

Minister Balkenende:

Deze conclusie trek ik op dit moment zeker niet, ook om een procedurele reden. Twee Kamerleden hebben vragen gesteld aan de minister van OCW. Die vragen zullen worden beantwoord. Het lijkt mij het beste om die beantwoording eerst maar eens af te wachten. De algemene regel is dat ik niet vooruit loop op antwoorden die gegeven zullen worden. Dat lijkt mij het beste om in dit stadium te doen. Ik volg een gangbare weg.

De heer Wilders (PVV):

Dat is een antwoord van niets. Wij voeren hier een debat over het beleidsprogramma. Dat bevat een intensivering voor de publieke omroep. Ik heb dan ook het recht om alles aan de orde te stellen wat in het beleidsprogramma staat. Daarop kan niet geantwoord worden met de smoes: er zijn Kamervragen gesteld en ik geef geen antwoord. Ik wil vandaag dus een antwoord van u op hoofdlijnen. De vakminister gaat later maar op de details in. Vindt u dus dat de door de Staat, de belastingbetaler, gesubsidieerde publieke omroep mensen op zo'n schandalige manier kan censureren? Bent u bereid om dit te onderzoeken en op het moment dat blijkt dat dit zo is – ik ga ervan uit dat dit zo is – dit consequenties te laten hebben voor de uitzending? Op deze vraag mag ik nu toch wel een antwoord verwachten, voorzitter?

Minister Balkenende:

Ik begrijp heel goed de vraag van de heer Wilders, of ik bereid ben om dat punt te onderzoeken. Dat komt aan de orde in de beantwoording van de Kamervragen die hierover gesteld zijn. Iedereen heeft zijn opvattingen en gevoelens naar aanleiding van wat er is gebeurd, maar ik wil graag dat de beantwoording goed gebeurt. Ik stel mij dan ook voor dat uw vraag of ik een en ander wil onderzoeken, betrokken wordt bij de beantwoording van de Kamervragen die hierover al gesteld zijn. Naar aanleiding daarvan kan er altijd nog van gedachten gewisseld worden.

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

Ik heb de minister-president heel expliciet gevraagd om hier stil te staan bij beide zijden van de geloofsvrijheid. Het is goed dat meer jongeren voor hun geloof durven uit te komen, maar ik maak mij er echt zorgen over dat steeds meer jongeren niet durven uit te komen voor hun ongeloof dan wel "geloofsafval". Ik verzoek u dus om dat hier actief te verdedigen en uit te dragen.

Minister Balkenende:

Ik begrijp precies wat mevrouw Halsema bedoelt. Als wij het hebben over vrijheid van godsdienst, omvat dat zowel het belijden van godsdienst als het afstand nemen daarvan. Dat past ook in een land waar die vrijheid geldt. Nogmaals, die vrijheid gaat twee kanten uit. Waar dat nodig is, zal ik dat ook naar voren brengen.

De vergadering wordt van 20.13 uur tot 21.15 uur geschorst.

Mevrouw Kant (SP):

Voorzitter. De minister-president omarmt de analyse van mijn partij dat wij naar de menselijke maat moeten en dat er in het onderwijs en de zorg sprake is van doorgeschoten schaalvergroting. Dat is mooi, maar tot nu toe komt het kabinet in de ogen van mijn fractie zelf helaas nog met te weinig concrete plannen. Aan het einde van het debat over het regeerakkoord zei de minister-president dat het kabinet naar een vruchtbare samenwerking uitkeek. Ook dat is mooi, maar dan moet die er wel van komen.

Mijn fractie heeft vandaag op de specifieke vraag hoe een schaal te bereiken waarbij de menselijke maat ertoe doet, een aantal zeer concrete antwoorden gegeven. Ik ben dan ook teleurgesteld dat het kabinet daar niet heel concreet op heeft gereageerd, juist omdat wij het hier zo over eens zijn. Het had kunnen reageren op het voorstel om van scholen, bijvoorbeeld vmbo-scholen, wijkscholen te maken, waarbij leerlingen echt ingeschakeld worden in de wijk, omdat met name het iets doen voor de wijk veel inspirerender is dan iets doen voor school. Wij hebben ook een voorstel voor arbeidsbemiddeling in de buurt gedaan. De bureaucratische organen van nu werken namelijk veel te afstandelijk. Waarom dit niet gewoon in de buurt dicht bij mensen regelen? Ook heb ik ons voorstel voor wijkgezondheidscentra genoemd. Ik wil daar alsnog een reactie van deze minister-president op, vooral omdat het zeer concrete dingen zijn. Het is in mijn ogen vruchtbaar om daar iets mee te doen. Volgens mij zijn wij het er namelijk over eens. Dit geldt ook voor het wijkverpleeghuis. Daar heeft de minister-president wel op gereageerd. Toch ben ik er niet helemaal gerust op dat dit voldoende van de grond komt. Er komen vijftienhonderd nieuwe plaatsen voor ouderen, maar een groot deel daarvan komt niet in de wijk. Dit soort dingen gaat niet vanzelf; er moeten echt plannen voor worden gemaakt. Je moet echt regelen dat de nieuwe trend van verpleeg- en verzorgingshuizen van zes bewoners in de wijk ook echt van de grond komt.

Over de schaal in het onderwijs zijn wij het volgens mij ook eens. Toch blijft de minister-president zo vaag. Hij zegt: wij gaan de schaalverkleining bevorderen. Ik vind dat niet concreet genoeg. Dit gaat niet vanzelf. Waarom presenteert de minister-president op dit vlak geen plan van aanpak om dat te bevorderen? Omdat ik dit zo belangrijk vind, dien ik de volgende motie in.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

van mening dat meer kleinschaligheid in het onderwijs gewenst is;

verzoekt de regering, met een plan van aanpak te komen om dit te bevorderen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Kant, Pechtold en Halsema. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 2(31070).

Mevrouw Kant (SP):

Van het plan waarom ik vraag, zou één voorstel een onderdeel kunnen zijn. Daar heb ik in mijn eerste termijn al aandacht voor gevraagd: de kleinschaligheidsbonus. Ook daarvan zei de minister-president nog niet concreet: dat lijkt mij een goed idee. Mijn partij lijkt dat wel een goed idee. Vandaar dat ik de volgende motie indien.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat de regering extra middelen uittrekt om kleinschaligheid in het onderwijs te bevorderen;

verzoekt de regering, een voorstel te doen voor invoering van de kleinschaligheidsbonus,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Kant, Pechtold en Halsema. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 3(31070).

Mevrouw Kant (SP):

Een van mijn zeer concrete voorstellen betrof de ov-kaart voor mbo-studenten. Helaas wijst dit kabinet dit af zonder daar goede redenen voor te hebben. Ik zie werkelijk niet in waarom 16- of 17-jarige studenten zouden moeten worden belemmerd in hun keuze voor de school waarvan zij verwachten dat die hun de beste toekomst brengt. Dat is nu wel het geval. Het gaat vaak om duizenden euro's per jaar. Dat is voor sommige gezinnen niet op te brengen, ook niet met kinderbijslag en evenmin met een tegemoetkoming in de studiekosten. Vandaar de volgende motie.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat 16- of 17-jarige studenten op het mbo een drempel ervaren door het ontbreken van een reisvoorziening;

overwegende dat er een oneigenlijke situatie bestaat tussen studenten door het ontbreken van een ov-studentenkaart voor 16- of 17-jarige mbo-studenten;

verzoekt de regering, een ov-studentenkaart in te voeren voor 16- of 17-jarige studenten in het mbo,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Kant en Halsema. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 4(31070).

Mevrouw Kant (SP):

Een ander punt waarover de hele politiek het eigenlijk altijd eens is, is de bureaucratie in het onderwijs, in de zorg en bij de politie. Ook hiervoor geldt dat wij het wel met elkaar eens zijn, terwijl ik maar niets concreets hoor of zie. Ik noemde het voorbeeld van de politieagent die heel veel formulieren moet invullen na het aanhouden van iemand die is opgepakt wegens dronkenschap. Ik kan uit de zorg tientallen voorbeelden noemen. Dit is iets wat echt concreet moet worden aangepakt, maar helaas zien wij hier nog geen concrete voorstellen.

Ik vind het ernstig dat het kabinet weigert om in de Tweede Kamer met een standpunt te komen over versoepeling van het ontslagrecht, terwijl het daarover wel een opvatting heeft. Waarom mogen wij die dan niet vernemen? Waarom zet het kabinet de Kamer gewoon buitenspel? Ik meende dat de regel is dat het kabinet de Kamer informeert als wij erom vragen. In dit geval gaat het kabinet de discussie hierover aan bij de participatietop. Ik vind dat allemaal prima, maar als wij hier vragen naar het kabinetsstandpunt over het ontslagrecht, vind ik dat het kabinet daarop een antwoord moet geven en niet de Kamer buitenspel kan zetten.

Bijzonder teleurstellend ten slotte vind ik het dat er over de armoede geen concrete doelen zijn opgenomen. Dat is treurig. Er wordt wel in woorden gezegd dat men een heel palet aan maatregelen heeft, maar wat voor palet dan en waar leidt dat dan toe? Wat wil het kabinet eigenlijk bereiken als het gaat om armoede? Voor CO2 is de geweldige ambitie een verlaging met 30%, voor criminaliteit is dat een verlaging met 25%. Dat willen wij allemaal graag. Zelfs wil het kabinet heel concreet 100.000 minder gestolen fietsen, maar het wil niet toezeggen dat er 100.000 minder kinderen in armoede komen. Dat is toch een scheve verhouding? Waarom stelt het kabinet zich op dit punt niet ook een ambitie en komt het met een concrete doelstelling? Op dit punt dien ik de volgende motie in.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,Kant

verzoekt de regering, op Prinsjesdag met een uitgewerkt voorstel te komen ter bestrijding van de armoede, met concrete doelstellingen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Kant en Halsema. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 5(31070).

Mevrouw Kant (SP):

Voorzitter. Afgelopen vrijdag las ik de uitspraak van de minister-president dat het kabinet op Prinsjesdag zal komen met de uitwerking van de uitwerking. Daarop wachten wij dan maar. Wij hopen dat er dan echt goede en concrete voorstellen komen. Het kabinet kan van ons verwachten dat wij wederom met constructieve voorstellen zullen komen, zoals het dat van ons gewend is. Wij gaan ervan uit dat het kabinet daarmee dan heel serieus omgaat. Immers, zoals de minister-president zei, kijkt dit kabinet uit naar vruchtbare samenwerking. Wij kijken uit naar het moment dat die echt gaat beginnen.

De heer Van Geel (CDA):

Voorzitter. Voordat ik inga op de reactie van de minister-president maak ik kort de politieke balans op na de afgelopen honderd dagen, ook in dit parlement. Ik constateer dat de coalitie die in maart jl. is gevormd een stevige basis heeft in dit parlement. De wijze waarop hier is gediscussieerd en waarop de coalitiepartijen op hoofdlijnen steun hebben gegeven aan dit beleidsprogramma is daarvan een illustratie. Ik proef daarbij zeker ook een vastberaden houding om van deze coalitie een succes te maken, waarbij ieder uiteraard eigen accenten legt, zoals het ook hoort.

Van de positie van de VVD heb ik een iets ander beeld. Ik ben er namelijk niet helemaal zeker van wat dat beeld is. De afgelopen honderd dagen wordt door de VVD geroepen dat voor al die hardwerkende mensen lastenverlichting noodzakelijk is. Ik citeer wat de heer Rutte op zijn congres heeft gezegd en ook hier in de Kamer: lastenverlichting voor iedereen. Hij maakt bezwaren tegen de lastenverzwaringsvoorstellen in dit programma. Hij vraagt ook om allerlei investeringen, in wegen, integratie, onderwijs en leraren. Dat zijn investeringen voor de toekomst. Als je deze drie dingen optelt, hoef je geen cum laude afgestudeerde econoom te zijn om te constateren dat dit zeker bijdraagt aan oververhitting van de economie en dat is nu net wat de heer Rutte dit kabinet verwijt. Dat is de eerste constatering.

In het verkiezingsprogramma van de VVD wordt de oplossing gezocht door de rekening van de gemaakte keuzes bij de onderkant van de samenleving neer te leggen, door middel van het snijden in uitkeringen. Dat is mijn tweede constatering. Dat doen wij dus niet, want wij vinden dat een onverantwoorde keuze.

Tot slot constateer ik, zie het VVD-verkiezingsprogramma en Keuzes in Kaart, gebaseerd op de doorrekening van de verkiezingsprogramma, dat het EMU-saldo van de VVD in 2011 lager is dan dat van het kabinet. Ik vind dat niet solide en niet sociaal.

De heer Rutte (VVD):

Als de heer Van Geel de moeite zou nemen om eens heel goed naar onze plannen te kijken, dan zouden hem een paar dingen opvallen. De VVD kiest ervoor wel door te gaan met het moderniseren van de sociale zekerheid en andere belangrijke sectoren van de samenleving, terwijl hij kiest voor de stilstand. Hiermee spelen wij geld vrij om te kunnen investeren in allerlei andere zaken die van groot belang zijn. Ik ben blij dat de heer Van Geel toegeeft – dat is echt winst in dit debat – dat hij de lasten voor hardwerkende mensen verzwaart door allerlei regelingen inkomensafhankelijk te maken, door de ozb vrij te laten en door 5 mld. aan lasten op te leggen aan mensen met een modaal salaris. Dat is wat het kabinet en de heer Van Geel doen. Dat past bij een links kabinet. Ik heb vanmorgen niet voor niets dat etiket op deze coalitie geplakt. De heer Van Geel komt dus niet weg met dit verhaal. Kijk naar de doorrekening van ons verkiezingsprogramma. Wij komen aan de hoogste economische groei, samen met D66, van alle verkiezingsprogramma's die zijn doorgerekend. Zijn programma zakt daar door de hoeven en met dit kabinet helemaal.

De heer Van Geel (CDA):

De heer Rutte reageert niet op mijn drie belangrijkste conclusies ten aanzien van het beleid van de VVD. Ik heb geconcludeerd dat hij oververhitting stimuleert, doordat hij niet anticyclisch maar cyclisch wil investeren. Hij reageert ook niet op mijn conclusies dat de rekeningen bij de zwaksten in de samenleving worden gelegd en dat de uitkomst van zijn berekeningen slechter is dan de uitkomst van het EMU-saldo van dit kabinet.

De heer Rutte stelt ook dat wij niet bereid zouden zijn de arbeidsmarkt te moderniseren, maar dat was een van de kernen van mijn betoog vanochtend! De arbeidsmarkt moet worden gemoderniseerd. Er moet worden gezocht naar nieuwe balansen. Dat was een kernpunt in mijn bijdrage. Ik constateer dat de heer Rutte geen antwoord heeft op de drie conclusies die ik in zijn richting heb getrokken en dat het beleid dat zijn fractie voorstaat niet solide en niet sociaal is. Dat is een bewuste keuze, maar de heer Rutte heeft geen weerwoord op mijn betoog. Hij stemt daar dus indirect mee in.

Dan nog iets over de lastenverzwaringen. Wij zien lastenverlichtingen, lastenverzwaringen en investeringen. Wij lopen niet weg voor de keuze daartussen. Wij vinden dat waar sprake is van lastenverzwaringen ook moet worden gekomen tot lastenverlichtingen. Dat blijkt ook uit het akkoord. Over deze gehele regeerperiode zijn de lastenverlichtingen groter dan de lastenverzwaringen. Ondanks die combinatie is ook nog sprake van een fors programma van investeringen in de samenleving. Ik vind dat een buitengewoon gezond financieel beleid.

De heer Rutte (VVD):

Wij maken in onze programma's een duidelijke keuze. Dat doet de heer Van Geel niet. Wij maken een keuze tussen mensen die echt zwak staan – zij kunnen onconditioneel op de VVD rekenen – en de mensen met een uitkering die weer aan de slag kunnen komen. Zij moeten een fatsoenlijke uitkering hebben, maar alles moet erop worden gericht om die mensen daadwerkelijk weer aan het werk te helpen. Dat vinden wij sociaal.

Dan iets over de oververhitting. Wij geven duidelijk aan waar wij bezuinigen en waar wij geld vrijspelen. Wij willen ervoor zorgen dat de totale overheidsuitgaven goed in balans blijven, zodat investeringen niet leiden tot een oververhitting van de economie. Dat is een groot verschil met de maatregelen van het kabinet, want die leiden wel tot oververhitting.

Samen met het CDA wentelt dit kabinet de lastenverzwaringen af op mensen met een modaal inkomen, de politieagent, de verpleegkundige en de leraar, die tussen de € 25.000 en de € 30.000 per jaar verdienen. Die mensen gaan er bij dit kabinet zwaar op achteruit. Ik heb deze claim meermalen bij u neergelegd, maar u weigert om erop te reageren. Met alle inkomensafhankelijke regelingen, met alle lastenverzwaringen en door alles neer te leggen bij de mensen met een wat lager inkomen zorgt u ervoor dat mensen die hard werken, met steun van het CDA het gelag van dit linkse kabinet betalen. Dat is niet evenwichtig en het is slecht voor de economie.

De heer Van Geel (CDA):

Voorzitter, het is een herhaling van zetten, maar ik vraag me af waarop de heer Rutte zich hierbij baseert. Hoe komt hij erbij dat de lasten juist op die groepen worden afgewenteld? Daar is totaal geen sprake van. Ik heb de heer Rutte drie vragen gesteld, die hij geen van alle beantwoordt. Ik heb gezegd dat zijn fractie de lasten wil afwentelen op de mensen die het het moeilijkst hebben in deze samenleving. De VVD heeft 1,5 mld. gekort op de sociale uitkeringen, op de uitkeringen van degenen die het minst hebben. Daar doen wij niet aan mee. Anderzijds reserveren wij nog altijd meer voor lastenverlichtingen dan voor lastenverzwaringen. En zeker sommige maatregelen, zoals de gratis schoolboeken, komen ten goede aan alle groepen in de samenleving, en niet alleen aan de minst bedeelden.

De premier heeft aangegeven dat de woningbouwproductie ook voor de regering een aangelegen punt is. Ik zou drie suggesties willen doen om de woningbouwproductie te verhogen en de positie van starters te verbeteren. Er zullen afspraken gemaakt worden met de woningcorporaties. Dat is prima, maar wellicht is het ook goed om afspraken te maken met bouwers en beleggers, die duidelijk hebben aangegeven dat zij daar wel voor voelen en dat zij ook mogelijkheden zien om de bouwproductie te vergroten. Dit geldt ook voor de gemeenten, als het gaat om het grondbeleid en de positie van starters. En misschien kunnen ook de financiële instellingen erbij betrokken worden; zij kunnen met innovatieve financieringsvormen wel degelijk bijdragen aan het verbeteren van de positie van starters op de woningmarkt. Dit alles zal in onze ogen moeten leiden tot een forse verhoging van de woningbouwproductie, want die zal uiteindelijk tot ontspanning van deze markt kunnen leiden.

Ik heb aandacht besteed aan de regio's, ik heb verwezen naar Pieken in de Delta, het bedrag van 1 mld. uit de Nota Ruimte en naar het regionaal economisch beleid. Ik dank de minister-president ervoor dat hij heeft aangegeven dat de regering hieraan aandacht zal blijven besteden en dat het geld niet alleen terecht zal komen in de Randstad, maar ook in andere regio's. Ik zou nog wel graag het toegezegde antwoord horen op mijn vraag, de economische positie en het economische belang van de regio's mee te laten wegen bij de verdeling van het geld. En ik kan me niet voorstellen dat een gebied als Twente dan niet in aanmerking zou komen voor een van de budgetten voor regionaal economisch beleid in het kader van de Nota Ruimte of de nota Pieken in de Delta.

Van de antwoorden op het gebied van water heb ik kennisgenomen.

Ik dank de minister-president ook voor de adequate antwoorden over de start en de pm-post voor maatschappelijke stages. Ik heb ook aandacht gevraagd voor de positie van de andere departementen hierbij. Om het belang hiervan te onderstrepen en ervoor te zorgen dat deze discussie niet verwaait in een interdepartementale strijd, dien ik hierover mede namens de leden Tichelaar en Slob een motie in.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat de regering met het beleidsprogramma "Samen werken, samen leven" uitvoering geeft aan de wens om vanaf het schooljaar 2007-2008 te komen tot een verplichte maatschappelijke stage;

voorts constaterende dat in het beleidsprogramma nog geen concrete financiële invulling is gegeven aan de uitvoering van een verplichte maatschappelijke stage;

overwegende dat het van groot belang is dat ook andere ministeries dan dat van OCW verantwoordelijk zijn voor het vergroten van het maatschappelijk draagvlak, de samenhang en de verankering en dus voor het welslagen van de uitvoering van dit plan;

voorts overwegende dat voor het welslagen van dit plan een concrete financiële onderbouwing noodzakelijk is;

verzoekt de regering:

  • - de niet ingevulde financiële post in het beleidsprogramma voor de uitvoering van de maatschappelijke stage nader in te vullen bij de begroting van OCW voor 2008;

  • - naast het ministerie van OCW andere ministeries vanuit hun eigen verantwoordelijkheid bij de nadere uitwerking ervan te betrekken;

  • - in het plan van aanpak waarvan in het beleidsprogramma gesproken wordt, duidelijk te maken hoe de departementen zullen samenwerken om dit plan tot een succes te maken,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Van Geel, Tichelaar en Slob. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 6(31070).

De heer Van Geel (CDA):

Voorzitter, nog een enkele opmerking over de brede scholen. De minister-president heeft aangegeven dat de brede scholen met voorrang in de veertig wijken zullen worden ingezet. Deze prioriteit vinden wij op zichzelf geen probleem, maar wij willen niet dat ze uitsluitend in deze wijken worden opgezet, want wij kunnen ons voorstellen dat dit concept ook in andere wijken en bijvoorbeeld in kleine dorpen de leefbaarheid kan versterken.

Als allerlaatste wil ik kort stilstaan bij mijn rol als fractievoorzitter tegenover dit kabinet. Ik zal een pitbull zijn in de uitvoering van het regeerakkoord, ik zal een herdershond zijn om de boel bij elkaar te houden en ik zal een sint-bernardshond zijn om mededogen te tonen met de positie van de oppositie.

De heer Rutte (VVD):

Mevrouw de voorzitter. Ik dank de minister-president voor zijn uitvoerige beantwoording van de eerste termijn. Ik heb vanmorgen al aangegeven dat wij hier een kabinet hebben met een linkse signatuur, dat bij elkaar wordt gehouden door een grote mate van onenigheid binnen de coalitie. Wij zagen dat vandaag in alle vibraties in het debat. Dat liep van de boerka via het ontslagrecht tot en met de financiële degelijkheid.

Het is eigenlijk ook wel logisch dat bij zo'n kabinet de fractievoorzitters op kousenvoeten rond de coalitie lopen. Het monisme vandaag vierde in alle opzichten hoogtij. De heer Van Geel had het alleen over "wij". Ik vroeg mij af of hij het CDA bedoelde, maar hij bedoelde steeds de coalitie. De heer Slob deed het iets beter, want hij had ten minste nog één kritische opmerking over het rekeningrijden. De heer Tichelaar maakte het het bontst. Hij heeft precies nul interrupties geplaatst in het betoog van de minister-president. Hij heeft grotendeels ja zitten knikken bij zijn beantwoording, terwijl hij de man was die zei dat hij de randen van het regeerakkoord zou opzoeken. Nu ken ik hem uit mijn vorige hoedanigheid – hij als woordvoerder hoger onderwijs en ik als staatssecretaris – als een rouwdouwer, als iemand met een eigen opvatting, als iemand die nooit een blad voor de mond neemt. Maar vandaag is hij echt de vleesgeworden monist. Ik denk dat de minister-president blij zal zijn met zijn rol in dit debat.

Inhoudelijk wil ik wel een paar opmerkingen maken. Bij de financiën klopt wat de heer Van der Vlies zei: dit is een kabinet van eerst het zoet en later het zuur. Het zuur zal niet zijn, zo is mijn voorspelling, bezuinigingen. Nee, het zuur zal zijn belastingverhogingen.

De heer Van der Vlies (SGP):

Ik word nu – en ik bedank de heer Rutte daar natuurlijk graag voor – voor de derde keer geciteerd, maar hij moet dat wel goed doen. Ik heb gezegd dat het vorige kabinet eerst een portie zuur gaf en daarna het zoet, wat achteraf toch wel een beetje zurig blijkt te zijn. Ik heb gezegd: dit kabinet gaat toch niet het omgekeerde doen?! U kiest voor het uitroepteken en ik wil het vraagteken toch even in herinnering houden.

De heer Rutte (VVD):

Ik meende dat het een facultatieve keuze was. Ik had gekozen voor het uitroepteken. In elk geval in de geest van uw opmerkingen wil ik zeggen dat dit een kabinet is dat vooral gaat voor eerst het zoet en dan het zuur. Het zuur, voorspel ik u, is niet bezuinigen later in deze kabinetsperiode. Ik zei eerder al dat de SP, de reus uit Oss, als een wolk boven dit kabinet hangt. Je ziet hem bijna. Het zal dus niet bezuinigen worden, want die hete adem uit Oss van Marijnissen en van de SP voelt het kabinet gewoon in de nek. Het kabinet zal kiezen voor lastenverzwaring. Dat is mijn voorspelling. Die lastenverzwaringen zullen evenals de lastenverzwaringen die nu in het akkoord staan, terechtkomen bij de hardwerkende mensen.

Ik hoop van harte dat wat nu bekend is geworden over de participatietop, over de inzet van het kabinet bij het ontslagrecht, niet klopt. Het is natuurlijk een rommelig beeld dat dit alles vandaag is uitgelekt, maar als het waar is, voldoet het absoluut niet aan de eisen die wij stellen aan een aanpassing van het ontslagrecht. Wij willen dat ouderen weer een kans krijgen op de arbeidsmarkt en dat werkgevers niet bang zijn om ouderen in dienst te nemen vanwege het ontslagstelsel. Wij willen dat mensen met veel dienstjaren niet zeggen dat zij geen andere baan accepteren omdat zij dan eventueel hun ontslagvergoeding mislopen. Wij willen juist dat de arbeidsmarkt flexibiliseert. De stukken die zijn uitgelekt, stellen op dat punt ernstig teleur.

Wat de wegen betreft heb ik al met de minister-president vastgesteld dat in de berekeningen van het Centraal Planbureau uit februari blijkt dat dit kabinet precies nul euro extra investeert in wegen. Ik ben blij met de toezegging van de minister-president dat wij op Prinsjesdag die nadere cijfers zullen krijgen. Misschien mag ik daaraan een vraag toevoegen. Krijgen wij de stukken dan ook voor Prinsjesdag, bijvoorbeeld de vrijdag die daaraan vooraf gaat? Dan heeft de Kamer de tijd om die stukken grondig te wegen.

Ik heb de minister-president uitgedaagd om iets te zeggen over de uitwassen van de islam. Ik noem het geval in Groningen op de universiteit als voorbeeld. Een studente daar heeft gezegd dat zij islamitisch is geworden en dat zij niet meer door een mannelijke surveillant wil worden gecontroleerd. Men neemt nu dus een vrouw aan voor dat werk. Een ander voorbeeld is dat van een vrouw in de bijstand die een boerka draagt. Zij wil die boerka blijven dragen en de rechter zegt dat het niet mogelijk is om op grond daarvan haar uitkering stop te zetten. Ik ben het met de premier eens dat wij niet over de islam zouden moeten spreken. Dat behoort immers tot de zaken die achter de voordeur plaatsvinden waarmee de politiek zich niet behoort bezig te houden. Het debat zou moeten gaan over de uitwassen van de islam. Hoewel ik herhaaldelijk heb aangedrongen op een duidelijke uitspraak over de twee door mij genoemde gevallen, heeft de minister-president tot nu toe geweigerd om dat te doen. Naar mijn idee zou het van leiderschap getuigen als de politiek – zeker ook de voorzitter van de ministerraad – een streep trekt en zegt dat het niet verder mag gaan. Juist als wij willen dat het debat gaat over de uitwassen van de islam in plaats van over de islam als zodanig, geldt dat leiderschap. Hetzelfde geldt natuurlijk voor het probleem van de boerka.

De heer Tichelaar zal een motie indienen waar mijn naam onder staat. Die heeft betrekking op de uitvoering van de motie-Van Aartsen/Bos. Graag dien ik nu drie andere moties in.

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

Ik kom toch kort terug op de twee incidenten waarover de heer Rutte spreekt. Maken die deel uit van een trend?

De heer Rutte (VVD):

Ik vrees dat die deel uitmaken van een trend en het wordt steeds erger als de politiek laat merken dat zij dat normaal vindt. Dan zijn wij terug in het cultuurrelativisme van de jaren tachtig.

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

Dat was de periode waarin de VVD regeerde. Heeft de heer Rutte aanwijzingen dat die incidenten deel uitmaken van een trend? Ik vind het namelijk nogal zwak om politiek te bedrijven op grond van twee incidenten. Dan lust ik er nog wel een aantal: ontgroening van universiteitsstudenten, ad fundum dooddrinken door studenten enzovoorts. Ik kan nog meer voorbeelden en voorvallen noemen. Als de Kamer daarover wil spreken, moet zij voortdurend debatteren. Het is willekeur. De heer Rutte zegt dat het niet om de islam gaat. Waarom haalt hij dan die twee incidenten aan?

De heer Rutte (VVD):

Wij weten dat er in dit land veel spanningen zijn als gevolg van een toestroom van grote groepen mensen uit het buitenland met een andere geloofsovertuiging. Ik ben het eens met diegenen die zeggen dat die geloofsovertuiging niet het thema zou moeten zijn. Het thema zou wel moeten zijn hoe wij de grondrechten van deze samenleving verdedigen, evenals de verlichtingsidealen, de positie van de vrouw en de omgangsnormen en -vormen in deze samenleving. Dit soort absurde incidenten doet zich voor en het zou de minister-president sieren als hij daarover een duidelijke uitspraak deed, zeker nu twee fracties daarvoor uitdrukkelijk aandacht vragen. Anders zijn wij terug in de jaren tachtig met het integratiebeleid waarvan dat beroemde kopje thee onderdeel uitmaakte: "Kom maar hier naartoe. Wij zijn ook niet trots op onze cultuur. Doet u maar wat u wilt." Ik meende dat wij van dat beleid af waren.

De minister-president heeft mijn vragen over de infrastructuur niet beantwoord. Evenmin is hij ingegaan op de voorstellen van de heer Brinkman van de raad van toezicht van het APB. Daarom dien ik een motie in.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat de mobiliteit sterker toeneemt dan verwacht;

constaterende dat de capaciteit zowel op de wegen als op het spoor ontoereikend is om de toenemende vraag op te vangen;

constaterende dat zonder inzet van middelen van externe partijen het onzeker is of deze beoogde extra investeringen in ov en wegen kunnen worden ingevuld;

verzoekt de regering, voor het einde van 2007 de Kamer een uitgewerkt voorstel te doen om externe partijen meer te betrekken bij de financiering van infrastructurele investeringen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Rutte, Pechtold en Van Geel. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 7(31070).

De heer Rutte (VVD):

Voorzitter. De tweede motie gaat over de kosten van het generaal pardon. Ook daarover heb ik geen antwoord gekregen in de eerste termijn.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat ieder wetsvoorstel, amendement of regeling voorzien dient te zijn van een degelijke financiële dekking;

overwegende dat het kabinet stelt uit te gaan van een financieel degelijk beleid;

constaterende dat het Generaal Pardon verstrekkende financiële gevolgen heeft, zoals daar zijn de kosten ten behoeve van bijstand, bijzondere bijstand, huisvesting, huursubsidie, onderwijs, gezondheidszorg, re-integratietrajecten, maatschappelijk werk en zorgtoeslag;

constaterende dat ondanks herhaalde verzoeken vanuit de Kamer het kabinet noch in het debat over het Generaal Pardon, noch in het debat over het beleidsprogramma in staat is gebleken een degelijke financiële dekking te verschaffen;

verzoekt de regering, uiterlijk op Prinsjesdag te komen met een degelijke financiële dekking voor het Generaal Pardon en alle direct daaraan gerelateerde kosten,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Rutte. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 8(31070).

De heer Rutte (VVD):

Voorzitter. De derde motie betreft ook een onderwerp waarop de regering in het antwoord in eerste termijn niet meer is teruggekomen, te weten het belangrijke thema van de Zalmnorm, in het bijzonder in het overgangsjaar 2007. Wij willen voorkomen dat er wordt doorgerommeld met de Zalmnorm. Ons doel is dat die goed overeind blijft.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat een strikte scheiding tussen inkomsten en uitgaven een essentieel onderdeel is van het sinds 1994 gevoerde begrotingsbeleid;

overwegende dat derhalve uitgavenoverschrijdingen niet gecompenseerd mogen worden door mogelijke inkomstenmeevallers;Rutte

overwegende dat het coalitieakkoord pas bij de begroting voor 2008 volledig wordt uitgewerkt en dat het kabinet ook verantwoordelijkheid draagt voor het lopende begrotingsjaar 2007;

verzoekt de regering, alle uitgavenoverschrijdingen binnen het afgesproken uitgaventotaal op te vangen en eventuele inkomstenmeevallers volledig te bestemmen voor verbetering van het begrotingssaldo,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Rutte, Pechtold en Van der Vlies. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 9(31070).

De heer Tichelaar (PvdA):

Voorzitter. Ook ik dank de minister-president voor zijn beantwoording in eerste termijn. Ik wil op een aantal punten terugkomen om in ieder geval iets van het beeld weg te nemen dat de heer Rutte van mij heeft.

Het eerste punt betreft het voorstel dat burgemeester Cohen heeft gedaan om op momenten te kunnen ingrijpen als burgemeester van een van de G4-steden. Volgens de PvdA-fractie heeft de heer Cohen bedoeld dat ernstige overlast op zichzelf nog niet de mogelijkheid biedt om in te grijpen wanneer ouders dit niet doen. De jeugdzorg gaat altijd uit van de bedreiging of de ontwikkeling van het kind. Maar de kernvraag is wie kan ingrijpen, als het kind een bedreiging vormt voor zijn omgeving. Daarvoor is doorzettingsmacht nodig, die nu ontbreekt. Daarom krijgen wij graag een nadere concrete reactie op het voorstel van burgemeester Cohen. Wat de PvdA-fractie betreft, kan dat ook in een brief van de minister voor Jeugd en Gezin na zijn overleg met de G4-burgemeesters. Ik interpreteer de toezegging van de minister-president zo dat in ieder geval de minister voor Jeugd en Gezin het in dat overleg zal agenderen. Graag zien wij het resultaat daarvan terug.

Ik vind het jammer dat de SP-fractie zowel over armoedebestrijding als over kleinschaligheid in het onderwijs moties heeft ingediend. U heeft het recht om de moties in te dienen en ik vind de punten die u inbrengt heel belangrijk, maar ik zie wel in dat wij die moeten verbreden. Je hebt armoedebestrijding in algemene zin, maar ook specifiek gericht op kinderen, omdat wij dat in een beschaafd land niet kunnen tolereren. Wij willen harde doelstellingen met een norm. Wij gaan die voorbereiden – ik hoop dat u daaraan wilt meewerken – in de richting van Prinsjesdag, omdat ik bang ben dat de moties het hier niet halen bij de stemming. Als het kabinet niet aan zet is, zullen wij zelf aan zet zijn.

Mevrouw Kant (SP):

Het een sluit het ander niet uit. Het hangt natuurlijk ook van uw stemgedrag af. De motie is heel breed en heel algemeen: kom met voorstellen voor armoedebestrijding en concrete doelstellingen. Ik heb toch uit het debat begrepen dat u het daarmee eens bent. Dus laten wij het kabinet daartoe oproepen. Mocht dat niet lukken: als dit een van de randen is van het regeerakkoord waar u met ons denkt te kunnen samenwerken, heel graag, mijnheer Tichelaar.

De heer Tichelaar (PvdA):

Dit gaat over het beleidsprogramma. Over de randen van het regeerakkoord hebben wij het op enig moment gehad in het debat daarover. Daarom zeggen wij dat je dit breder moet trekken. Het is nu te smal geformuleerd. Ik vind dat jammer en daarom daag ik mevrouw Kant nogmaals uit om samen met ons voor die brede aanpak te kiezen, dat wil zeggen armoedebestrijding in algemene zin en specifiek voor kinderen.

Mevrouw Kant (SP):

Waarom is dit te smal? Het gaat toch over armoedebestrijding in het algemeen. Denkt de heer Tichelaar dat kinderen daar niet bij horen?

De heer Tichelaar (PvdA):

Ik geef nu een oordeel over de motie van mevrouw Kant en ik hoop dat zij mee wil doen met de beleidsontwikkeling die wij voorstaan en de voorstellen die wij doen. Ik wacht dit dan maar af.

Mevrouw Kant (SP):

Zeker, als de heer Tichelaar ook met ons mee doet. Dan komen wij misschien ergens.

De heer Pechtold (D66):

Ik dacht in eerste termijn over de inbreng van de heer Tichelaar: mooi verhaal, want de Kamer heeft de armoedebestrijding breed opgepakt en dat is goed. Toen kwamen wij uit op een afrekenbaar doel: de voedselbanken. Daar is zwaar campagne op gevoerd en voor iedereen is dat toch het beeld van armoedebestrijding. Als de Partij van de Arbeid ons allemaal achter haar ideeën wil krijgen, is de heer Tichelaar dan bereid om een concreet doel te formuleren, want de motie bevat dat niet en hij lijkt daar nu ook nog onderuit te krabbelen?

De heer Tichelaar (PvdA):

Ik zal hier bij de toelichting van de motie op ingaan.

Het standpunt van de minister-president over de conciërges is helder: nu niet. Hij is van mening dat hij binnen de kaders blijft van het beleidsprogramma. Wij zijn van mening dat die conciërges er wel moeten komen. Wij dagen de deelnemers aan de participatietop uit om hier goed naar te kijken. Als dit niets oplevert, zullen wij met Prinsjesdag met eigen voorstellen komen.

De minister-president wil zich niet vastleggen op extra agenten voor de veertig wijken. Hij zegt dat het raar moet lopen wil een deel van de wijkagenten niet in de veertig wijken terecht komen. Hij laat dit over aan de regio. De uitkomst is voor ons dus volstrekt ongewis. Wij vinden dat het kabinet erop toe moet zien dat de veertig wijken bedeeld worden met een groot aantal van die wijkagenten. Een prachtwijk is een veilige wijk. Kan de minister-president in tweede termijn aangeven wanneer de minister van BZK ons zal informeren over deze vijfhonderd agenten en waar zij terechtkomen. Wil hij ingaan op de vraag of zij bereid is om in het overleg met de korpsbeheerders weer te geven wat in dit debat is gezegd over de wijkagenten en over de wens van de PvdA om ze zo veel mogelijk in te zetten in de genoemde veertig wijken?

Ik heb goed geluisterd naar de inbreng van collega Wilders. Ik heb de reactie van de minister-president op die inbreng op prijs gesteld. De heer Wilders vroeg zich af wie nog opkomt voor het Westen. Een ding is duidelijk: de partij van de heer Wilders in ieder geval niet, want opkomen voor het Westen betekent opkomen voor vrijheid, gelijkheid en rechtvaardigheid. Dit betekent dat godsdienst vrij is, dat alle geloven gelijk zijn voor de staat en dit betekent ook persvrijheid. Dit betekent dat in een rechtsstaat iedere burger gelijk wordt behandeld, ongeacht herkomst, geloof of huidskleur. Voor de Partij van de Arbeid gaat het om het gedrag van mensen en daarop spreken wij mensen aan. Het gaat erom of je deugt of niet deugt en niet of je gelooft of niet gelooft. Een geloof, mijnheer Wilders, is nooit een reden of excuus voor gedrag. Rotzooi trappen moet worden aangepakt, geloven niet. Dat, mijnheer Wilders, zijn de waarden van het Westen, dat zijn de waarden van Nederland en dat zijn de waarden van de Partij van de Arbeid.

De heer Wilders (PVV):

De waarden van de Partij van de Arbeid zijn ook dat een "Stasi" van die partij, een gemeenteraadslid van haar signatuur die een comité voor ex-moslims opricht, een e-mailbericht stuurt met de boodschap: doe dat even anders, formuleer dat even anders, doe niet zo vervelend, het zijn allemaal moslimstemmen die de Partij van de Arbeid kwijt raakt. Is dat ook uw vrijheid, het knevelen van een dapper iemand? De heer Tichelaar sprak over nieuwe Nederlandse helden, maar hij heeft nu zo'n held in de kou laten staan en zijn partij gedraagt zich als een Noord-Koreaanse communistische partij.

De heer Tichelaar (PvdA):

Ik ben er trots op dat de PvdA een vereniging is met veel leden. Een van de wezenlijke kenmerken van een vereniging is dat leden met elkaar het debat kunnen aangaan. U pleit zo voor de vrijheid van meningsuiting. Ik ben er trots op dat binnen de PvdA verschillen van opvatting kunnen worden geventileerd. U kent die situatie niet; het woord van u is immers het woord van de partij. Wij zitten in een andere vereniging, waar mensen wel met elkaar het debat kunnen aangaan. Dat is een heel groot goed. En ik werp verre van me dat hier sprake is van een bestuur van de PvdA die de regie heeft gevoerd over leden die met deze man in discussie willen.

De heer Wilders (PVV):

Heeft u de e-mail gezien? Heeft u die e-mail van de PvdA-Stasi gezien? Heeft u gezien wat erin stond: hou je mond, je mag het niet doen, je moet het niet doen, gedraag je nou een beetje, zo gaan we in de PvdA niet met onze achterban om? Men is gewoon puur onder curatele gesteld. Het was censuur, Noord-Koreaanse censuur; dat is de PvdA van vandaag.

De heer Tichelaar (PvdA):

De heer Wilders gaat over zijn eigen woorden en ik over de mijne. Het is frappant dat hij een e-mail van iemand moet gebruiken om mijn reactie op zijn inbreng in eerste termijn af te doen. Hij reageert er niet eens op. Ik ga ervan uit dat hij het eens is met de opvatting die ik heb verkondigd in tweede termijn. En ik zeg hem nog een keer dat de e-mail-wisseling voor rekening is van de persoon die deze heeft gevoerd. Er zat geen partijleiding van de PvdA tussen; dat moet hij maar voor waar aannemen.

Ik wil nog twee moties indienen. De heer Rutte wees al op mijn motie over buitenschoolse opvang.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat deze Kamer de motie-Van Aartsen/Bos heeft aangenomen waarin de regering verzocht wordt de wet- en regelgeving met ingang van 1 januari 2007 zodanig aan te passen dat scholen worden verplicht hetzij voor- en naschoolse opvang te bieden tussen 7.30 uur en 18.30 uur, hetzij faciliteiten te bieden waarbinnen andere partijen dat doen en de randvoorwaarden hierbij aan te geven;

constaterende dat er wachtlijsten dreigen te ontstaan voor buitenschoolse opvang waardoor de realisering van de doelstelling van de motie-Van Aartsen/Bos in gevaar komt;

van mening dat deze problematiek zo snel mogelijk moet worden opgelost;

verzoekt de regering, sluitende afspraken te maken met gemeenten wat betreft het oplossen van knelpunten op onder andere het gebied van vergunningen en gebouwen;

verzoekt de regering, de eventuele overige knelpunten te inventariseren en de Kamer uiterlijk voor Prinsjesdag een sluitend plan van aanpak aan te bieden over de maatregelen die zij neemt om de wachtlijsten weg te werken en de knelpunten op te lossen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Tichelaar en Rutte. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 10(31070).

De heer Tichelaar (PvdA):

Tot slot een motie over de voedselbanken. Aan het adres van de heer Pechtold zeg ik dat ik heb geluisterd naar de minister-president. De minister-president heeft zojuist gezegd dat hij bepaalde percentages niet kan waarmaken: je kunt ze wel noemen, maar ga je ook slagen? Dat is de reden voor mijn andersoortige motie. Hij zal het daar ongetwijfeld mee oneens zijn. Ik wacht in dat geval op zijn reactie, mogelijk in de vorm van een motie van zijn kant.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat er nu meer dan tienduizend mensen gebruikmaken van voedselbanken;

verzoekt de regering, te bevorderen dat de komende vier jaar in samenwerking met gemeenten zo veel mogelijk mensen die van voedselbanken gebruikmaken, begeleid worden naar gemeentelijke loketten om gebruik te maken van voorliggende voorzieningen zoals inkomensondersteuning, schuldhulp en begeleiding naar arbeid;Tichelaar

verzoekt de regering, bij de Miljoenennota hier rekening mee te houden,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Tichelaar, Van Geel en Slob. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 11(31070).

De heer Pechtold (D66):

Hoe gaan we dat laatste meten? Daar gaat het hele debat van vandaag over. We kunnen wel weer een afspraak maken met het kabinet en dat doet de heer Tichelaar als lid van een coalitiefractie, maar wat die voedselbanken betreft had ik juist wat anders van hem verwacht. De PvdA heeft hier zwaar campagne over gevoerd. Sterker nog, als ik de PvdA aan haar verkiezingsbelofte houd: ze zouden door de PvdA allemaal overbodig worden gemaakt, want ze waren veroorzaakt door die asociale kabinetten-Balkenende II en III. Nu heeft hij het echter over "zo veel mogelijk mensen" die moeten worden "begeleid". Laat hem gewoon zeggen dat aan het eind van deze periode van de 10.000 mensen er 5000 geen gebruik meer maken van voedselbanken; boter bij de vis!

De heer Tichelaar (PvdA):

Ik moet de heer Pechtold teleurstellen. Laten we alsjeblieft aan de slag gaan en ervoor zorgen dat het aantal mensen inderdaad fors wordt teruggedrongen, dat ze er door begeleiding niet meer naartoe hoeven. Laten we elkaar daaraan houden. Dat is in het belang van de Nederlandse burger, niet het gesteggel over een bepaald percentage, waarvan de kans groot is dat we dat toch niet halen en vervolgens weer worden geconfronteerd met een mooie doelstelling, die helaas niet is gehaald en daarmee wederom met een teleurgestelde burger.

De heer Pechtold (D66):

Ik ben daartoe bereid als u nu zegt dat de eis die de PvdA neerlegde in de aanloop naar de gemeenteraadsverkiezingen van 7 maart vorig jaar, met 60 virtuele zetels en hamerend op dit thema in de richting van het vorige kabinet Balkenende, onhaalbaar was. Als u dat niet terugneemt, staat u vandaag goedkope praatjes te verkopen.

De heer Tichelaar (PvdA):

Ik sta geen goedkope praatjes te verkopen. Ik probeer samen met u beleid te formuleren waar mensen echt iets aan hebben zodat zij niet meer naar de voedselbanken hoeven. De overige opmerkingen laat ik graag voor uw rekening.

De heer Wilders (PVV):

Mevrouw de voorzitter. De antwoorden van de minister-president op vragen over de islam waren grenzeloos naïef. De minister-president zegt dat de islam niet in het beleidsdocument wordt genoemd omdat daarin ook niet gesproken is over het christendom, het hindoeïsme en het boeddhisme. Wat een onzin. Het waren geen boeddhisten die de boel onlangs kort en klein sloegen bij die voetbalwedstrijd in Tilburg. Het waren geen christenen die verantwoordelijk waren voor 9/11 en de aanslagen in Madrid en Londen en het was geen hindoe die Theo van Gogh afslachtte. Het zijn geen boeddhisten die homo's in elkaar slaan en het zijn ook geen christenen die eerwraak plegen en vrouwen besnijden. De Westerse cultuur die gebaseerd is op de christelijk-joodse grondslag en de Verlichting heeft doorgemaakt, is echt niet hetzelfde als de achterlijke islamitische cultuur maar oneindig keer beter, beschaafder en fatsoenlijker.

Er is te veel islam in Nederland. Nederland islamiseert snel en dat moet met kracht worden bestreden.

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

Ik stel u graag een praktische vraag. Hoe weet u dat het moslims waren die bij die voetbalwedstrijd de zaak kort en klein sloegen?

De heer Wilders (PVV):

Als u dat niet gezien heeft, bent u aan een dikke bril toe.

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

Waar ziet u dat dan aan? Mensen dragen hun godsdienst niet op hun voorhoofd.

De heer Wilders (PVV):

Het is duidelijk in beeld geweest. Mensen zijn ook geïnterviewd; sommigen waren trainers van voetbalploegen, ook van islamitische afkomst. Dat is toegegeven. Er is met die mensen gesproken. Het onderwerp is uitgebreid in de media aan de orde geweest. Als u echt denkt dat dat boeddhisten waren, dan mag u dat doen, maar dan zit u er heel ver naast.

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

Ik heb geen idee van hun godsdienst. U hebt allochtone jongeren gezien, wellicht Turkse jongeren maar overwegend Marokkaanse jongeren. U veronderstelt vanwege hun etnische afkomst dat het allemaal moslims zijn. U scheert hen over één kam. U veronderstelt dat het allemaal islamieten zijn, zet hen vervolgens op een rij en zegt dat de islam de schuld heeft. Dat is discriminatie, weet u dat?

De heer Wilders (PVV):

Dat die moslims Marokkanen waren, is zo klaar als een klontje. Boeddhisten waren het in elk geval niet.

Dit kabinet is nog verdoofd door het verschrikkelijke, politiek correcte multiculturalisme en het cultuurrelativisme. Het kabinet weigert Marokkaanse straatterroristen met hun ouders het land uit te zetten en weigert een immigratiestop voor mensen uit moslimlanden in te voeren. Dit kabinet wil niet minder maar juist meer moskeeën en islamitische scholen toestaan onder het mom van grondwettelijke vrijheden, terwijl dit vroeg of laat zal leiden tot het kwijtraken van onze vrijheden. Wij zijn te tolerant tegen de intoleranten en dat is dom want gevaarlijk.

Een beschamend voorbeeld is minister Plasterk die gisteren op bezoek was bij het Nova College in Amsterdam. Volgens dagblad De Pers riep een Marokkaanse student daar: "Dit is mijn land niet maar als het mijn land zou zijn, zeg ik over homo's: de kop eraf." Volgens het Parool van vanavond zei minister Plasterk: "Een Marokkaanse jongen zei dat homo's uit het raam moeten worden gegooid. Ik heb er maar een grapje over gemaakt." Een grapje gemaakt over een Marokkaanse jongen die homo's uit het raam wil gooien. Minister Plasterk kan nu wel zoveel hij wil de andere kant op kijken, maar het blijft een schande dat hij een grapje maakt over een leerling die zegt dat homo's uit het raam moeten worden gegooid. Met zulke kabinetsleden heb je geen vijanden meer nodig.

Met de smoes van tolerantie capituleert dit kabinet voor de gewelddadige en intolerante islam en dat is onverantwoord. Nederland moet Nederland blijven, maar dit kabinet tekent de overgave. De Partij voor de Vrijheid zal nooit, maar dan ook nooit capituleren voor de gewelddadige islam en zal zich gesteund door een groeiend aantal kiezers – of u het nu leuk vindt of niet – blijven verzetten tegen de verdergaande islamisering van Nederland. Dat is onze taak, dat is onze opdracht en dat is in het belang van het behoud van ons mooie land.

De heer Slob (ChristenUnie):

Voorzitter. Ik bedank de minister-president voor zijn zeer uitgebreide beantwoording in eerste termijn. Ook als het gaat om de beantwoording op een groot aantal vragen die door mijn fractie zijn gesteld over het beleidsprogramma, heeft dat een behoorlijk stuk duidelijkheid gegeven. Het gaat dan met name over de onderdelen waarover wij ons afvroegen wat er precies mee werd bedoeld of waarvan wij de indruk hadden dat er een andere koers werd ingeslagen dan wij met elkaar hadden afgesproken. Ik constateer ook dat de volgende stap die gezet gaat worden, Prinsjesdag zal zijn. De verdere uitwerking zal dan neerslaan in de begrotingen, zodat wij langzaam maar zeker steeds meer op stoom komen met het uitvoeren van dat prachtige coalitieakkoord dat mijn partij samen met CDA en Partij van de Arbeid heeft afgesproken. Als het tempo van de beantwoording van de minister-president ook het tempo gaat worden van de uitvoering, dan gaan wij mooie tijden beleven. Wij zijn dan misschien zelfs voor 2011 klaar.

Er zijn een aantal zaken waarop ik in tweede termijn wil terugkomen. Ten aanzien van mijn vragen over de mantelzorg en het vrijwilligerswerk ben ik blij met de reactie van de minister-president dat daar substantieel geld voor is vrijgemaakt. Ik ga ervan uit dat dit bij de begrotingsbehandeling duidelijk zal worden. Ik denk dat wij dan ook verder met elkaar moeten spreken over de toch wel hoge participatiedoelstellingen die het kabinet heeft geformuleerd en hoe dat zich verhoudt tot die andere belangrijke zaken die wij met elkaar voor ogen hebben, namelijk er naast betaalde arbeid zijn voor de mensen in je eigen omgeving.

Met betrekking tot mijn vraag over de kinderopvang is aangegeven dat er voor het zomerreces – dat moet dus binnen twee weken zijn – nog een uitgebreide hoofdlijnennotitie gaat komen. Ik ga ervan uit, en mocht het anders zijn dan hoor ik dat graag, dat daar ook een prominente plaats in zal zijn opgenomen voor de informele kinderopvang en de afspraken die wij daarover hebben gemaakt.

Met betrekking tot het onderwerp duurzaamheid heb ik in eerste termijn gezegd dat de prachtige ambities die zijn geformuleerd, zelfs ver over deze kabinetsperiode heen, wel verder geconcretiseerd moeten worden. Wij zijn blij met het draagvlak dat nu is gecreëerd, maar nu moet echt die volgende slag gemaakt worden. Wij gaan ervan uit dat er bij de uitwerkingen, met name van het project Schoon en Zuinig, verdere concretisering en duidelijkheid zal komen met betrekking tot de instrumenten die zullen worden ingezet om die mooie doelen uiteindelijk ook dichterbij te brengen. Ik vraag de minister-president dat ook toe te zeggen.

Met betrekking tot het rekeningrijden heeft de minister-president in mijn richting aangegeven dat het kabinet voor de begrotingsbehandeling Verkeer en Waterstaat met een notitie zal komen waarin het aangeeft waarom het toch iets meer tijd nodig denkt te hebben voor de invoering dan was afgesproken. Ik wacht die notitie af. Ik heb gezegd dat wij er op dit moment nog niet van overtuigd zijn. Wij willen een concrete afweging maken op basis van concrete en goede onderbouwingen. Zo lang wij die nog niet hebben, houden wij ons aan de afspraak zoals die in het coalitieakkoord is gemaakt.

Ik ben blij met de toezegging die wij hebben gekregen met betrekking tot de grote problemen in Indonesië als gevolg van de veenbranden en de illegale houtkap, met name voor de CO2-emissie. De minister-president heeft toegezegd dat Nederland samen met de Indonesische regering met een plan van aanpak zal komen en dat daarvoor ook financiële middelen ter beschikking zullen worden gesteld. Ik heb een bedrag van 27 mln. gehoord. Wij hopen ook dat het zal lukken om dat plan van aanpak daadwerkelijk klaar te hebben als die belangrijke VN-klimaattop in december op Bali zal worden gehouden. Ik vraag het kabinet, daarop aan te koersen.

Wat betreft het regionaal-economische beleid heb ik aandacht gevraagd voor de positie van Twente. Ik zeg met nadruk dat dit geen willekeurige keuze is. Wij hebben in de Kamer de afgelopen jaren vaker over Twente gesproken. Kamerbreed leefde de overtuiging dat Twente moest worden meegenomen in het regionaal-economische beleid. Wij missen Twente nu in de uitwerking van het beleidsprogramma, terwijl daarin wel andere regio's worden genoemd. Ik vraag de minister-president, toe te zeggen dat Twente wordt betrokken in de afspraken die worden gemaakt over de top- en grensregio's en wacht zijn reactie op dat punt in tweede termijn af.

Er is niet gereageerd op mijn vraag over de Zuiderzeespoorlijn en op het dringende verzoek om nog dit kalenderjaar daarover een besluit te nemen. Ik vraag het kabinet om een toezegging op dat punt, want het Noorden heeft er recht op dat wij nu eens klare wijn schenken.

De minister-president heeft gezegd dat wordt vastgehouden aan de doelstelling van het coalitieakkoord dat de coffeeshops bij scholen zullen worden gesloten. Ik neem aan dat wij op een later moment verder zullen spreken over de wijze waarop dit gaat gebeuren. Ik heb van de minister-president toch goed begrepen dat, als de gemeenten daarin een verantwoordelijkheid krijgen, het Rijk wel zal ingrijpen op het moment dat gemeenten die verantwoordelijkheid niet waarmaken? Wij zullen het kabinet daaraan houden.

Ik dien twee moties in. De eerste gaat over het Deltaplan voor het Nederlandse landschap. Dit is wel opgenomen in het beleidsprogramma, maar het kabinet heeft nog niet aangegeven hoe men een en ander wil gaan aanpakken. Mede namens de collega's Van Geel en Tichelaar dien ik daarover de volgende motie in.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat het beleid van de regering is gericht op een nieuwe balans tussen ecologie en economie, op vergroting van de biodiversiteit en op het tegengaan van de verrommeling van het platteland;Slob

overwegende dat het Deltaplan voor het Nederlandse landschap een krachtige impuls aan de kwaliteit van het landschap geeft, op grond waarvan die doelstellingen kunnen worden gerealiseerd;

verzoekt de regering, door middel van een plan van aanpak aan te geven op welke manier het Deltaplan voor het Nederlandse landschap tot uitvoering wordt gebracht,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Slob, Van Geel en Tichelaar. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 12(31070).

Ik krijg het signaal dat het wegens rumoer in de zaal voor sommige leden niet meer te verstaan is wat de heer Slob zegt. Dat lijkt mij niet de bedoeling en daarom verzoek ik de leden, rustig te zijn.

De heer Slob (ChristenUnie):

Ik heb nog een motie, betreffende de invoering van de schoolboeken in het voortgezet onderwijs. De minister-president heeft toegelicht waarom het kabinet voor een gefaseerde invoering heeft gekozen. Ik heb daarvan kennis genomen, en dien mede namens de collega's Van Geel en Tichelaar de volgende motie in.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat het kabinet voornemens is de gratis schoolboeken in het voortgezet onderwijs gefaseerd in te voeren vanaf het schooljaar 2008/2009;

van mening dat een uiterste inspanning nodig is om te bezien of het mogelijk en verantwoord is om de volledige invoering vanaf het jaar 2008/2009 te realiseren;

verzoekt de regering daartoe, de Kamer voor de algemene politieke beschouwingen in detail te informeren over de meerkosten van een volledige invoering in dat jaar,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Slob, Van Geel en Tichelaar. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 13(31070).

De heer Slob (ChristenUnie):

Ter voorbereiding op dit debat was ik wat aan het surfen op het internet en toen kwam ik terecht op de site van de VVD. Ik wilde nog eens kijken hoe het er op dit moment voorstaat. Ik las toen bij het kopje "standpunten" de opvatting van de VVD over de rookvrije horeca. Ik las dat men voor een rookvrije horeca in 2008 was. Misschien moet men de site aanpassen. Ik realiseerde mij toen dat minister Klink meteen bij zijn aantreden heeft gezegd dat hij er naartoe gaat werken om het rookverbod in de horeca in 2008 daadwerkelijk in te voeren. Ik realiseerde mij ook, dat bij de behandeling van de begroting van het ministerie van VWS mijn fractie, samen met die van de PvdA, een motie heeft ingediend waarin staat dat voor 1 januari 2009 de horeca rookvrij moet zijn. Nu het kabinet deze plannen heeft opgepakt en er daadwerkelijk tot invoering van de maatregel in 2008 zal worden overgegaan, is het moment gekomen om de aangehouden motie-Voordewind/Bussemaker in te trekken.

De voorzitter:

Aangezien de motie-Voordewind/Bussemaker (30800-XVI, nr. 97) is ingetrokken, maakt zij geen onderwerp van behandeling meer uit.

De heer Rutte (VVD):

Voorzitter. Ik ben echt geschokt door wat de heer Slob zojuist meldde over onze website. Ik kan hem geruststellen: ik zal persoonlijk een diepgaand onderzoek hiernaar instellen en de website onmiddellijk aanpassen. Ik dank de heer Slob voor dit signaal.

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

Voorzitter. Allereerst wil ik de premier een compliment maken over zijn beschouwing inzake de multiculturele samenleving. Ik heb in het verleden nog wel eens gemopperd, omdat ik vond dat hij meer leiding moest nemen in debatten over nationaliteit, loyaliteit en bestaande culturele tegenstellingen. Vanavond deed hij dat en daar ben ik blij om.

Ik wil ook iets zeggen over de verdere inbreng van het kabinet. Ik kan mij daarbij niet aan de indruk onttrekken dat dit toch een beetje een pauzenummer is, een beetje warm lopen voor september, net als de catalogus van goede bedoelingen die gepresenteerd is. Het is toch moeilijk om vast te stellen waar nu eigenlijk de voortgang zit sinds het regeerakkoord.

Toen ik naar het antwoord van de premier luisterde, had ik het gevoel alsof je in een reuzenrad zit: het is de suggestie van beweging, maar je komt elke keer op hetzelfde punt uit. Op het ene terrein wreekt zich dat meer dan op het andere terrein.

Mij stoort dat op dit moment met name op het terrein van het milieu. Eerlijk gezegd, is het alsof je 25 jaar terug in de tijd bent. Het was namelijk 1989 toen GroenLinks als eerste partij een ecotaks in Nederland introduceerde. Toen zei D66-leider Van Mierlo: een schreeuw in de nacht. Nog steeds gaat het over vrijwilligheid en technologie, terwijl wij al heel lang weten dat dit niet opschiet. Technologie verandert de wereld namelijk niet; dat is alleen de bereidheid van mensen om schone technologie te gebruiken. Het gaat hierbij ook om de bereidheid van overheden om grenzen te stellen aan vervuilende techniek en productiewijze. Die bereidheid lijkt bij dit kabinet afwezig. Ik dien hierover de volgende twee moties in.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,Halsema

constaterende dat het kabinet ambitieuze klimaatdoelen heeft gesteld voor 2020;

overwegende dat door het stellen van tussendoelen de kans op het behalen van deze doelen wordt vergroot en de controleerbaarheid daarvan wordt versterkt;

verzoekt de regering, bij de begroting 2008 klimaatdoelen voor deze regeerperiode te formuleren, mede in relatie tot de te nemen maatregelen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Halsema. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 14(31070).

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat de regering tot doel heeft gesteld om in 2020 20% van de energiebehoefte duurzaam op te wekken;

overwegende dat het kabinet zeer beperkte middelen reserveert om het aandeel duurzame energie fors te laten groeien;

verzoekt de regering om in de begroting voor 2008 voorstellen te doen voor een verplicht aandeel duurzame energie, te leveren door energiebedrijven, waarbij dit aandeel door de jaren heen toeneemt,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Halsema. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 15(31070).

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

Voorzitter. Dit debat ging vooral ergens niet over. Dat was de participatietop. De weigering van het kabinet om de Kamer voorafgaande aan die top te informeren, vind ik een gotspe. Ik wil eigenlijk wel het oordeel van de voorzitter hierover vernemen. Bij allerlei overleggen, zoals Europese toppen, informeert het kabinet de Kamer van te voren. Het kabinet heeft een informatieplicht en die wordt niet nageleefd. Uit strategisch oogpunt is dit nog wel een beetje te begrijpen. Hoe zit het namelijk als je geen inzet formuleert? Dan heb je aan het eind ook niet verloren. Of, als je geen inzet formuleert, kun je aan het eind nog altijd zeggen: zie je wel, dit was precies wat wij bedoelden.

Het wordt wel hinderlijk als ondertussen de inzet van het kabinet gewoon uitlekt. Opvallend is dan dat de premier wel boos is over het lek, maar niet over wat er is weergegeven. Het zal dus wel waar zijn, te meer daar in latere "ANP's" het lek inmiddels van ministerieel commentaar is voorzien. Minister Bos zegt namelijk bij het ANP: ontslagrecht zegt op zich weinig; het gaat om verbetering en modernisering van het ontslagrecht, om bureaucratie, de hoogte van gouden handdrukken. Nou, zoveel was er vanavond nog niet uit de mond van de premier gekomen. Ik dank minister Bos dus voor zijn reactie. Nu er mondjesmaat duidelijkheid wordt geschapen, wil ik gewoon een reactie van het kabinet op het artikel in de Volkskrant van mijn partij, van mij, vanmorgen.

Wat het kabinet nu over het ontslagrecht laat uitlekken, lijkt alleen het goedkoper maken van ontslag voor werkgevers te betreffen. Dat is nu net de foute benadering. Het zou moeten gaan om het activeren van de arbeidsmarkt door scholing van werknemers verplicht te stellen en voor hen een nieuw perspectief op ander werk te creëren. Aangezien het kabinet tot dusver geen uitsluitsel over de participatietop geeft, zal ik zeggen wat mijn fractie ervan verwacht. Zij verwacht harde doelen voor kwetsbare groepen, voor allochtone jongeren, laagopgeleide mensen, arbeidsgehandicapten en vrouwen. Wij verwachten ook harde afspraken dankzij welke de doelen worden bereikt. Geen vage intenties, geen lieve beloften, maar harde afspraken. Met minder nemen wij geen genoegen.

Tot slot snijd ik een zeurpuntje aan. Wij zijn al jaren bezig, het zwangerschapsverlof voor zelfstandigen geregeld te krijgen. Daartoe is een motie in de Kamer aangenomen. Het vorige kabinet zou die uitvoeren; dit kabinet schuift de uitvoering van de motie op de lange baan. Daarom dien ik deze motie opnieuw in.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat vrouwelijke ondernemers, zelfstandigen en freelancers geen recht hebben op een publieke voorziening ingevolge zwangerschap en verlof ter zake zelf moeten financieren;

van mening dat dit een belemmering vormt voor vrouwelijk ondernemerschap in brede zin;

constaterende dat de Kamer reeds in oktober 2006 heeft ingestemd met een motie (30800-XV, nr. 48, motie-Van Gent/Verburg) die vroeg om een uitkering voor zwangerschapsverlof voor vrouwelijke ondernemers, zelfstandigen, freelancers en meewerkende partners;

verzoekt de regering, uiterlijk in september 2007 de Kamer een wetsvoorstel voor te leggen opdat de uitkering voor vrouwelijke ondernemers per 1 januari 2008 kan worden ingevoerd,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Halsema. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 16(31070).

De heer Pechtold (D66):

Voorzitter. Ik dank de premier voor zijn uitvoerige antwoord. Ook dank ik u voor de door u geboden ruimte om goed te kunnen interrumperen. Dat heeft in ieder geval naar mijn gevoel helderheid in het debat verschaft. Ik zei in mijn eerste termijn: al het goede komt in drieën. Ik hoop dan maar dat wij in september de prospectus krijgen met in de bijlage het overzicht van wat de auto of de keuken precies kost. Ik ben het eens met de premier dat het kabinet verschillende keuzes maakt, maar ik ben bang dat de keuzes van het kabinet voor D66 niet goed genoeg zijn, zeker niet ten aanzien van de woningmarkt, de arbeidsmarkt en de vergrijzing.

Ik dank de premier ook voor zijn bijdrage over de islam. Wat dat betreft heeft hij het leiderschap getoond dat wij van hem mochten verwachten. Ik hoop dat dit betekent dat de rug ook recht is wanneer er voorstellen worden gedaan om hieraan te tornen.

Ik heb eigenlijk maar twee moties, maar omdat de tweede lang is, begin ik vast met indienen. De eerste gaat over armoede. Over de meetbaarheid daarvan waren de heer Tichelaar en ik het niet eens. De motie luidt als volgt.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat de omvang van de armoedeproblematiek moeilijk meetbaar is, maar dat de aanwezigheid van een fors aantal voedselbanken een van de indicatoren is;

van mening dat het maatschappelijk ongewenst is dat mensen een beroep moeten doen op voedselbanken;

verzoekt de regering, als extra doelstelling voor deze kabinetsperiode toe te voegen, het aantal voedselbanken in 2011 met ten minste 50% te hebben verminderd ten opzichte van nu,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Pechtold en Halsema. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 17(31070).

De heer Pechtold (D66):

De volgende motie is lang en vooral bedoeld om het kabinet met Prinsjesdag meetbare doelen te laten formuleren. Gaat u er maar voor zitten.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat de doelstellingen met nummers 9, 21, 23, 25, 31, 32, 34, 41, 42, 45, 50, 51, 53, 54, 65, 66, 68, 69, 72 en de projecten Schoon en Zuinig, Kansen voor Kinderen en Voortijdig Schoolverlaten helder en afrekenbaar zijn;

overwegende dat in het beleidsprogramma 36 doelstellingen en 4 projecten niet concreet en toetsbaar zijn ondanks dat dit in het debat over de regeringsverklaring is toegezegd;

overwegende dat ook de Nationale Conventie het nodig acht om toetsbare en concrete doelstellingen te formuleren in een beleidsprogramma opdat het parlement zijn controlefunctie adequaat kan uitoefenen;

constaterende de niet-meetbare aard van de doelstellingen met nummers 1, 2, 3, 5, 7, 12, 14, 17, 26, 30, 43, 48, 49, 56, 58, 60, 63, 67 en het project Nederland Ondernemend Innovatieland;

voorts overwegende dat doelstelling 51 primair op gemeentelijk niveau zal moeten worden uitgevoerd,

verzoekt de regering, de doelstellingen met nummers 4, 6, 8, 10, 11, 13, 15, 16, 18, 19, 20, 22, 24, 27, 28, 29, 33, 35, 36, 37, 38, 39, 40, 44, 46, 47, 52, 55, 57, 59, 61, 62, 64, 70, 71, 73, 74 en de projecten Millennium Ontwikkelingsdoelen Dichterbij, Urgentieprogramma Randstad, Actieplan Krachtwijken en Veiligheid Begint bij Voorkomen, concreet uit te werken en daarbij inzichtelijk te maken:

  • - welke instrumenten worden ingezet;

  • - van welke nulmeting wordt uitgegaan;

  • - welk tijdspad aan deze doelstellingen wordt verbonden;

  • - welke middelen beschikbaar zullen zijn;

en de Kamer hierover ruim voor Prinsjesdag te informeren,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Pechtold, Rutte en Halsema. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 18(31070).

Mevrouw Thieme (PvdD):

Voorzitter. Ik dank de minister-president voor zijn antwoorden. In het beleidsprogramma staat dat overheid, bedrijfsleven en burgers alles uit de kast moeten halen om te komen tot een duurzame samenleving. Ik help graag om dat nader te concretiseren. Daartoe dien ik de volgende moties in.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat de markt, het CBL, Unox en Hema hebben besloten om per 1 januari 2009 niet langer vlees te verkopen van onverdoofd gecastreerde biggen;Thieme

constaterende dat varkenshouders bij monde van LTO hebben aangegeven niet per 2009 te zullen voldoen aan deze marktbreed gesteunde wens;

van mening dat marktinitiatieven die aansluiten bij het regeringsbeleid om te komen tot een grotere mate van dierenwelzijn waar nodig moeten kunnen rekenen op ondersteuning vanuit de overheid;

verzoekt de regering, zodanige maatregelen te nemen dat aan de binnenlandse vraag naar vlees van niet onverdoofd gecastreerde biggen kan worden voldaan per 1 januari 2009,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Thieme, Pechtold en Halsema. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 19(31070).

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat grote inspanningen nodig zijn om de ambitieuze klimaatdoelen van dit kabinet te halen en dat daarvoor naar de mening van het kabinet alles uit de kast moet worden gehaald;

constaterende dat de regering stelt dat vlees het meest milieubelastende onderdeel van het voedselpakket is;

verzoekt de regering, binnen een halfjaar te komen tot een plan van aanpak om klimaatvriendelijke voedselkeuzes te bevorderen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Thieme en Halsema. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 20(31070).

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat de overheid via voorlichtingscampagnes zoals smaaklessen de consument wil informeren over voedsel en de herkomst daarvan;

constaterende dat er veel onwetendheid is bij consumenten over de manier waarop productiedieren worden gehouden en over het daaruit voortvloeiende dierenleed;

constaterende dat op dit moment de negatieve gevolgen voor dieren van consumentenkeuzes onderbelicht blijven;

verzoekt de regering, voor aanvang van elke voorlichtingscampagne de gebruikte informatie te toetsen op sectoronafhankelijkheid en objectiviteit, zodat de consument tot een meer zorgvuldige afweging kan komen in zijn keuze,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Thieme, Pechtold en Halsema. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 21(31070).

De heer Van der Vlies (SGP):

Voorzitter. Ik zeg de minister-president dank voor zijn beantwoording. Ik ben hem er erkentelijk voor dat hij zijn mogelijkheden zal benutten om aandacht te besteden aan het 60-jarig bestaan van Israël. Uiteraard weet ik hoe prudent wij moeten omgaan met het fenomeen staatsbezoek; het was maar een suggestie om dit feit enige inhoud te geven.

De minister-president zei dat hij hier zijn inzet bij de participatietop niet op tafel legt. Het is gebruikelijk dat dat niet gebeurt, in tegenstelling tot de geluiden die ik hier wel verneem en de verbazing die ik hier ook hoor verwoorden. Ik heb achtereenvolgens de ministers-presidenten Van Agt, Den Uyl-in-waarneming, Lubbers, Kok en Balkenende altijd precies hetzelfde horen en zien doen, namelijk je wisselgeld niet op tafel leggen, want dan ben je het kwijt. Zo ga je onderhandelingen niet in, maar er is wel een inzet en er is wisselgeld. Dat is een ervaringsgegeven. Als men dat niet heeft, moet men er nog maar even over nadenken hoe men de onderhandelingen ingaat. Ook op het punt van de betekenis van het ontslagrecht – een zo cruciale passage, waarvan wij weten dat de onderhandelingspartijen er volkomen verschillend over denken – zal er dus wisselgeld in de knip moeten zitten.

Wat de doelstelling voor de mantelzorg betreft, wordt gesproken van een goede ondersteuning en begeleiding en van het in stand houden en waar nodig brengen van steunpunten. Dat is het actiepunt in het beleidsprogramma, een heel helder punt. Dat betekent dus ook dat de subsidie waar in de motie van mevrouw Azough om wordt gevraagd, maar die nog hangt, daarbij in beeld moet zijn. Daar kun je na deze kernachtige en terechte uitspraken niet omheen.

De pm-post bij de wijken en het overleg met de woningcorporaties zijn zeker van belang, maar het gaat om veel meer dan alleen de gebouwelijke en ruimtelijke verfraaiingen en aanpassingen. Ik vind dat daar een tandje bij moet, ook vanuit andere invalshoeken van beleid.

Wat betreft de medisch-ethische thema's, de trouwambtenaar en de gedragscode in de media, zal mijn fractie de vinger aan de pols houden, zoals de minister-president al vooronderstelde.

Mijn laatste punt leidt tot een motie die ik mede namens enkele collega's zal indienen. Er is de laatste weken discussie ontstaan over de omgangsvormen tussen regering en parlement. Niemand zal dat hebben gemist. Dat is niet goed, want het raakt het aanzien van de politiek en meer in het bijzonder het aanzien van deze Kamer. Wij moeten heel prudent daarmee omgaan, want er is de laatste tijd al genoeg gebeurd wat wij niet verwelkomden. De volgende motie poogt daartoe een bijdrage te leveren.

De Van der VliesKamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat het goed gebruik is om verklaringen van de regering waarin belangrijke (algemene) beleidsvoornemens worden aangekondigd, af te leggen in de Tweede Kamer;

overwegende dat dit goede gebruik voortkomt uit de in onze staatkundige verhoudingen gewortelde overtuiging dat het beleid altijd het resultaat is van het samenspel van regering en parlement;

constaterende dat het kabinet ervoor heeft gekozen om de publieke presentatie van het beleidsprogramma 2007-2011 niet in de Tweede Kamer te doen plaatsvinden;

overwegende dat voorkomen moet worden dat hiermee een trend wordt ingezet die de verhoudingen tussen regering en parlement onder druk kan zetten;

spreekt uit dat het wenselijk is dat zowel de regering als het Presidium van de Tweede Kamer, ieder vanuit de eigen verantwoordelijkheid, zoekt naar mogelijkheden en vormen om maximaal recht te blijven doen aan de constitutioneel wenselijke omgangsvormen in het onderlinge verkeer tussen regering en Staten-Generaal,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Van der Vlies, Rutte, Pechtold, Thieme en Kant.

Zij krijgt nr. 22(31070).

Op verzoek van de regering schors ik nu de vergadering ter voorbereiding van het antwoord.

De vergadering wordt van 22.40 uur tot 23.10 uur geschorst.

Minister Balkenende:

Mevrouw de voorzitter. Dank aan de leden voor hun inbreng in tweede termijn. Ik zal eerst een aantal vragen beantwoorden, zowel de vragen uit deze ronde als de nog uit de eerste termijn overgebleven vragen. Daarna zal ik stilstaan bij de ingediende moties en ten slotte zal ik enkele afrondende opmerkingen maken.

Mevrouw Kant heeft nog gevraagd om een nadere reactie op haar voorstel om kleinschaligheid in het voortgezet onderwijs met een bonus te waarderen. Het is voor het kabinet evident dat kleinschalige organisatie van scholen moet worden bevorderd, onder omstandigheden binnen bestaande grootschalige verbanden. Wij hebben er nadrukkelijk niet voor gekozen om de maatregelen, bij fusiewet gesubsidieerd, om te zetten in een bonusmaatregel om kleinschaligheid te subsidiëren. Wij volgen dus niet het voorstel van mevrouw Kant, maar wij laten het voortgezet onderwijs volop meedelen bij de maatregelen in de onderwijsenveloppe. Specifieke mogelijkheden om kleinschaligheid te bevorderen worden in overleg met de VO-raad besproken. Overigens hebben kleine scholen thans al een voordeel bij de bekostiging doordat de vaste voet voor alle scholen gelijk is, dus ongeacht het aantal leerlingen. En kleine scholen die onverhoopt rond de opheffingsnorm uitkomen, kunnen ontheffing aanvragen.

De heer Van Geel heeft nog gesproken over het versterken van de positie van starters op de woningmarkt. De regering staat sympathiek tegenover zijn verzoek om zo nodig het overleg met gemeenten, woningcorporaties, bouwers en beleggers te gebruiken om dit te bevorderen. De verruimde koopsubsidie en de ondersteuning van starters door het Rijk zijn effectief per 1 januari 2007 ingevoerd. Het effect hiervan op de positie van de starters zal de minister voor WWI nauwlettend volgen. Zij zal zich, als er aanleiding toe is, bezinnen op een vervolg.

Dan de opmerking van de heer Rutte dat het kabinet volgens het CPB niets in infrastructuur zou investeren. In het rapport van het CPB worden alleen de cijfers voor 2011 gepresenteerd, dus niet de structurele verhoging van het budget voor infrastructuur. In 2011 zal de intensivering hiervoor 300 mln. bedragen. Het CPB trekt de ombuigingen bij Verkeer en Waterstaat hiervan af, maar de taakstelling voor bestuur en uitvoeringskosten van 50 mln. structureel gaat niet ten koste van de budgetten voor infrastructuur. Er is nog geen besluit genomen over de wijze waarop de tegenvallers uit de Voorjaarsnota zullen worden opgevangen. Het CPB interpreteert vrijelijk dat dit een ombuiging van 150 mln. op de infrastructuur met zich mee zal brengen. Ook de jaarlijkse korting op de groei van de brede doeluitkering moet nog ingevuld worden. Kortom, zoals ik al eerder heb gesteld, is de analyse van het CPB voor het kabinet niet zinvol, omdat het rapport van het CPB veel te veel veronderstellingen bevat.

De voorzitter:

Ik verzoek de leden om hun onderlinge gesprekken te staken, te gaan zitten, te luisteren en ervoor te zorgen dat wij ook het laatste deel van dit debat op een behoorlijke manier kunnen voeren.

Het woord is aan de heer Rutte voor een interruptie

De heer Rutte (VVD):

Voorzitter. Zoals de premier weet, gaat het om de tabellen 3.2 en 3.3 uit de doorrekening van het Centraal Planbureau van 7 februari, maar ik stel voor om aan te sluiten bij wat de minister-president in eerste termijn suggereerde, namelijk om hier op Prinsjesdag op terug te komen.

Minister Balkenende:

Dat zullen wij doen. Ik heb nu mijn argumenten gegeven, maar wij zullen de zaak dan nog nader toelichten.

De heer Tichelaar heeft zijn opmerkingen over de uitspraken van burgemeester Cohen nog toegelicht. Hij wil meer duidelijkheid over de vraag, wie er kan ingrijpen als een jongen zijn omgeving tot last is. Minister Rouvoet zal de Kamer na zijn gesprek met de burgemeesters van de G4 hierover bij brief nader informeren.

De minister van BZK is bereid om het gevoelen van de fractie van de heer Tichelaar op het punt van de 500 wijkagenten en de 40 wijken over te brengen aan het korpsbeheerdersberaad. De minister zal de daadwerkelijke inzet van deze wijkagenten monitoren en hij zal ook nagaan of zij ook echt op straat worden ingezet. En verder herhaal ik dat de regering de lijn volgt dat zij voorrang geeft aan de 40 wijken, maar dat de inzet van deze agenten maatwerk blijft.

De heer Slob heeft gevraagd, ook de regio Twente te betrekken bij de verdeling van het budget voor regionaal economisch beleid. De regering zal bij de verdeling van deze gelden rekening houden met het belang van de verschillende regio's voor ons land. De minister van Economische Zaken zal bij de afweging van de verdeling in de enveloppe rekening houden met de inbreng van de Kamer op dit punt. De regio Twente is daarbij nadrukkelijk in beeld.

De heer Slob heeft gevraagd of snel een besluit wordt genomen over de Zuiderzeelijn, met behoud van de zorgvuldigheid. Om constructief met de bestuurders in Noord-Nederland te kunnen spreken, was het noodzakelijk de vorming van colleges van gedeputeerde staten af te wachten. Onlangs heeft de minister van Verkeer en Waterstaat met Noord-Nederland gesproken over de huidige opvattingen van de regio over de Zuiderzeelijn. Dit gesprek krijgt binnenkort een vervolg, met als doel na de zomer een besluit te nemen.

Mevrouw Halsema heeft mij gevraagd een aantal punten te noemen die ons zouden aanstaan in de alternatieven die zij vandaag heeft gepresenteerd. Onverlet mijn eerdere kanttekeningen bij de maatvoering, de inzet van instrumenten en de veelheid van doelstellingen, zien wij een paar aansprekende punten:

  • 1. het versterken van het innovatieve vermogen van de Nederlandse economie, het vergroenen van innovatiebudgetten;

  • 2. de aandacht voor zelfstandige werknemers en arbeidsparticipatie van vrouwen;

  • 3. het onderschrijven van de groeiambitie van 5% per jaar voor het openbaar vervoer per spoor;

  • 4. het ondersteunen van het aanspreken van woningcorporaties op hun maatschappelijke taak en verantwoordelijkheid bij de stedelijke herstructurering en snelle ver- en nieuwbouw;

  • 5. de bevordering van de biologische landbouw;

  • 6. de aandacht voor de bevordering van de participatie van specifieke groepen.

Die heeft u dan toch binnen, mevrouw Halsema. Tja, vroeger was er een dagsluiting en tegenwoordig mag je de aansprekende punten van GroenLinks behandelen.

Ik kom vervolgens bij de ingediende moties, die ook de afronding vormen van dit debat omdat om een uitspraak van de Kamer wordt gevraagd. Ik begin met de motie van mevrouw Kant op stuk nr. 2, die betrekking heeft op de kleinschaligheid in het onderwijs. Het kabinet bespreekt de concrete mogelijkheden met de VO-raad. Bij de begroting komt dit alles terug en dan kan ook het resultaat van het overleg daarin worden betrokken. De financiële consequenties zijn nog onduidelijk. Wij hebben er op dit moment niet direct behoefte aan omdat de zaak later nog aan de orde komt, maar op zichzelf is de thematiek er wel één die besproken moet worden.

In de motie van mevrouw Kant op stuk nr. 3 wordt de regering verzocht, een voorstel te doen voor de invoering van een kleinschaligheidsbonus. Het overleg loopt nog. Dat gold ook voor de vorige motie. Het komt bij de bespreking van de begroting terug. Er wordt trouwens geen dekking gegeven. Tegen de achtergrond van deze argumenten ontraden wij aanvaarding van de motie.

De motie van mevrouw Kant en mevrouw Halsema op stuk nr. 4 betreft de invoering van een ov-studentenkaart voor 16- en 17-jarige studenten in het mbo. Er zal nog een nadere afweging moeten worden gemaakt van de beschikbare budgetten. Verder is ons oordeel dat de kosten van deze generieke maatregel wel hoog zijn. Tegen die achtergrond moeten wij aanvaarding van deze motie ontraden.

De motie van mevrouw Kant en mevrouw Halsema op stuk nr. 5 bevat het verzoek aan de regering om op Prinsjesdag met een uitgewerkt voorstel te komen ter bestrijding van de armoede met concrete doelstellingen. Belangrijk is dat staatssecretaris Aboutaleb op dit moment al de nodige afspraken heeft gemaakt met de gemeenten. Het lijkt ons het beste om het oordeel aan de Kamer over te laten tegen de achtergrond van de contacten die reeds bestaan met gemeenten op dit vlak.

De motie van de heren Van Geel, Tichelaar en Slob op stuk nr. 6 heeft betrekking op de maatschappelijke stage. Wij hebben uiteraard begrip voor de wens van de Kamer. Wij zien deze motie ook als een ondersteuning van het beleid en laten het oordeel graag aan de Kamer over.

De motie op stuk nr. 7 van de heer Rutte, medeondertekend door de heren Pechtold en Van Geel, bevat een verzoek aan de regering om voor het eind van 2007 de Kamer een uitgewerkt voorstel te doen om externe partijen te betrekken bij de financiering van infrastructurele investeringen. Over de suggestie van de heer Brinkman heeft de minister van Verkeer en Waterstaat reeds in overleg met de Kamer vorige week toegezegd, dat hij het initiatief inbrengt in de opdracht voor een commissie die onder andere hiernaar onderzoek zal doen en die samen met de institutionele instellingen voorstellen hiervoor gaat uitwerken. In die zin is de motie ondersteunend voor het kabinetsbeleid. Wij proberen verder snel en zorgvuldig tot resultaten te komen. Gezien de brede opdracht van de commissie is niet te garanderen dat die voor het eind van het jaar de werkzaamheden afrondt. Wij zeggen in elk geval toe, de Kamer tegen het eind van het jaar een overzicht van de stand van zaken te geven en alle in beeld zijnde concrete uitwerkingsmogelijkheden voor private financiering van infrastructuur te doen toekomen. Tegen die achtergrond laten wij het oordeel graag aan de Kamer over.

Ik kom op de motie-Rutte op stuk nr. 8 met het verzoek aan de regering om uiterlijk op Prinsjesdag te komen met een financiële dekking voor het generaal pardon en alle direct daaraan gerelateerde kosten. Wij beschouwen deze motie als een gepasseerd station, omdat dit tijdens het Kamerdebat over het generaal pardon al aan de orde is geweest. Daarom ontraden wij de Kamer de motie aan te nemen.

Ik kom op de motie-Rutte op stuk nr. 9 die mede is ondertekend door de Kamerleden Pechtold en Van der Vlies met het verzoek aan de regering om alle uitgaven en overschrijdingen overeenkomstig de afspraak op te vangen en eventuele inkomstenmeevallers volledig te bestemmen voor verbetering van het begrotingssaldo. In antwoord op de Kamervragen van de heer Vendrik is uiteengezet hoe ons budgettaire beleid er in 2007 uitziet en op welke wijze wij de kaders voor 2008 tot 2011 vaststellen. In de voorjaarsnota hebben wij laten zien dat een en ander in 2008 waarschijnlijk alweer tot een overschot zal leiden en dat een overschot van 1% in 2011 realistisch is. Daarom ontraden wij de Kamer de motie aan te nemen.

De motie-Tichelaar/Rutte op stuk nr. 10 heeft betrekking op het inventariseren van de overige knelpunten op het terrein van de voor- en naschoolse opvang. De indieners verzoeken de regering om de Kamer uiterlijk op Prinsjesdag een sluitend plan van aanpak aan te bieden over de maatregelen die zij neemt om de wachtlijsten weg te werken en de knelpunten op te lossen. Wij beschouwen deze motie als ondersteuning van het beleid. Als voor het realiseren van die doelen extra geld nodig is, zal dat uit de OCW-enveloppen moeten komen. Die weging moet nog plaatsvinden. Voor het overige treft staatssecretaris Dijksma voorbereidingen door gesprekken te voeren met de gemeenten. Wij laten het oordeel over deze motie aan de Kamer over.

De heer Rutte (VVD):

De motie op stuk nr. 9 heeft betrekking op de Zalmnorm. Tijdens het debat naar aanleiding van de rapporten van de Algemene Rekenkamer over de verantwoording 2006 heeft de minister van Financiën min of meer toegezegd dat hij conform die motie zal handelen. Ik heb de motie tijdens dit debat nogmaals ingediend om dat te arresteren. Het verbaast mij dan ook dat de regering de Kamer ontraadt om die aan te nemen.

Minister Balkenende:

Ik begrijp de opmerking van de heer Rutte, maar die doet niets af aan mijn redenering van zojuist. Zo pak je dat aan! Het is immers al laat.

De heer Rutte (VVD):

De premier pakt dat misschien zo aan, maar wij niet.

Minister Balkenende:

Tijdens het debat over de voorjaarsnota kan dat onderwerp aan de orde komen.

De voorzitter:

Op verzoek van de heer Rutte stel ik voor, de motie-Rutte c.s. (31070, nr. 9) van de agenda af te voeren.

Daartoe wordt besloten.

Minister Balkenende:

De motie op stuk nr. 11 heeft betrekking op de voedselbanken en het niet-gebruik van voorzieningen. Staatssecretaris Aboutaleb is over dit onderwerp in gesprek met de gemeenten. Wij laten het oordeel over deze motie aan de Kamer over.

De motie-Slob op stuk nr. 12 is meeondertekend door de heren Van Geel en Tichelaar. De indieners verzoeken de regering om door middel van een plan van aanpak duidelijk te maken op welke manier het deltaplan over het Nederlandse landschap tot uitvoering wordt gebracht. Wij beschouwen die motie als ondersteuning van het staand beleid en laten het oordeel daarover aan de Kamer over.

In de motie-Slob op stuk nr. 13 die mede is ondertekend door de heer Van Geel en de heer Tichelaar staat een verzoek aan de regering om de Kamer voor de algemene politieke beschouwingen tot in detail te informeren over de meerkosten van een volledige invoering. Het betreft de gratis schoolboeken. De Kamer vraagt om informatie over de reden van het gratis beschikbaar stellen van schoolboeken. Zij wil ook weten wanneer daarvan sprake zal zijn. Die informatie kan voor Prinsjesdag worden aangeleverd. Wij laten het oordeel over deze motie aan de Kamer over.

In de motie-Halsema op stuk nr. 14 staat een verzoek aan de regering om bij de begroting van 2008 de klimaatdoelstellingen voor deze regeerperiode te formuleren, alsmede de te nemen maatregelen. Ons doel is ambitieus. Dat is gericht op 2020. Er is bewust gekozen voor een middellange- en langetermijnstrategie. Dat draagt ook bij aan enige flexibiliteit op korte termijn. Dat heb ik vandaag eerder gezegd. Een en ander hangt ook samen met de stand van de technologie. Wij zijn ook van mening dat wij dit soort zaken niet te mechanistisch moeten benaderen. Tegen deze achtergrond ontraden wij de Kamer deze motie aan te nemen.

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

Het antwoord valt mij tegen en verbaast mij. Het punt was opgebracht door de heer Slob en door mij. Wij wilden duidelijkheid per jaar over de CO2-reductie. Dat ging u te ver. Ik heb u dit compromis aangeboden. Dat vind ik buitengewoon redelijk en fair. U zou er nog uitgebreid op ingaan, maar dat heeft u niet gedaan en nu ontraadt u even tussen neus en lippen door om de motie aan te nemen met een verwijzing naar 2020, terwijl dat juist tekortschiet. Wij moeten het kabinet kunnen controleren.

Minister Balkenende:

Ik stel voor dat het al dan niet mogelijk zijn van doelen wordt besproken bij de begrotingsbehandeling. Ik heb eerder vandaag aangegeven dat wij hebben gekozen voor een langetermijndoel en dat met de realisatie enige tijd gemoeid zal zijn. Dat zit in technologie en innovatie. Niet alles kan nu al worden ingevoerd; je hebt er wat tijd voor nodig. Daarom hebben wij behoefte aan flexibiliteit op de wat kortere termijn. Dan praat je over deze kabinetsperiode. Tegen deze achtergrond ontraden wij aanneming van de motie, maar het debat kan natuurlijk bij de begrotingsbehandeling worden hernomen.

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

Vier jaar flexibiliteit is toch wel genoeg, lijkt mij.

Minister Balkenende:

Er zijn argumenten die pleiten tegen deze motie. Het kabinet wil dit debat best voeren, maar laten wij dat dan doen op het moment dat dit passend is, namelijk bij de begrotingsbehandeling.

De heer Slob (ChristenUnie):

Ik heb zelf gevraagd of die concretiseringen kunnen worden opgenomen bij de verdere uitwerking van het grote project Schoon en Zuinig. Uiteraard moet dat wel reëel zijn. Dus als het niet jaarlijks kan, zullen wij dat terugkrijgen. Maar het moet wel zo veel mogelijk concreet worden gemaakt. Dat geldt ook voor de maatregelen om de doelen te bereiken.

Minister Balkenende:

Dat is iets anders. Het project Schoon en Zuinig komt uiteraard bij uw Kamer terug. Dan zullen wij zo ver mogelijk gaan. Dat is evident en dat zeg ik u graag toe.

Ik kom bij de motie op stuk nr. 15 over een verplicht aandeel duurzame energie voor energiebedrijven. Verplichtstelling is wat ons betreft een optie. In dit stadium willen wij er niet op vooruitlopen. Daarom ontraden wij de Kamer deze motie aan te nemen.

De motie van mevrouw Halsema op stuk nr. 16 heeft betrekking op het zwangerschapsverlof van zelfstandigen. Wij kennen de wens van de Kamer en verkennen de mogelijkheden. Ik kan toezeggen dat per 1 september aanstaande een notitie over de mogelijkheden aan de Kamer wordt toegezonden, maar ik kan u niet een wetsvoorstel per 1 januari 2008 toezeggen. In dit stadium ontraden wij aanneming van de motie, omdat nu al wordt gesproken over een wetsvoorstel per 1 januari 2008. Ik geef u in overweging deze motie aan te houden totdat de notitie van het kabinet gereed is.

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

Daar ben ik nog niet van overtuigd. Ik snap wel dat u dat graag wilt. De motie op stuk nr. 14 over de klimaatdoelen houd ik wel aan, zij het met tegenzin.

De voorzitter:

Op verzoek van mevrouw Halsema stel ik voor, haar motie (31070, nr. 14) van de agenda af te voeren.

Daartoe wordt besloten.

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

Ik heb helemaal geen behoefte aan een notitie. Dit speelt al jaren. Wij hebben hem al gehad. Wat moet u hier weer over schrijven? Maak er meteen een memorie van toelichting van, klaar, hup.

Minister Balkenende:

Dat zijn harde woorden. Daar schrik ik wel van. En het is al zo laat.

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

Dat is u ook geraden.

Minister Balkenende:

Dan zijn er twee mogelijkheden. Ofwel u wacht de notitie van het kabinet af en de discussie wordt dan gevoerd. Of u handhaaft uw motie en dan moet ik aanneming daarvan ontraden.

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

Uw eigen fractie heeft hier al drie keer mee ingestemd, vier jaar lang. U ontraadt maar, dan breng ik de motie in stemming.

Minister Balkenende:

U heeft het over "uw fractie". Hoe dichter bij de Kroon, hoe minder partijman.

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

Zeker in dit geval blijkt dat.

Minister Balkenende:

Ik heb mijn oordeel over de motie gegeven.

De motie op stuk nr. 17 verzoekt de regering als extra doelstelling voor deze kabinetsperiode toe te voegen, het aantal voedselbanken in 2011 met ten minste 50% te hebben verminderd ten opzichte van nu. Wij ontraden de Kamer deze motie aan te nemen. Ik heb eerder vandaag aangegeven dat ik dit geen goed doel vind, omdat het te weinig zegt. Wij willen andere doelen graag bekijken, maar dit vinden wij geen geschikt instrument.

Ik kom nu op de motie "meten is weten" van de heer Pechtold. Deze motie op stuk nr. 18 is mede ondertekend door mevrouw Halsema. Bij het voorlezen van deze motie had ik de indruk dat een Sint Bernardshond dienst had kunnen doen. Niet alles is meetbaar en de begrotingen komen nog. Tegen die achtergrond ontraad ik de aanneming van deze motie.

In de motie op stuk nr. 19 van mevrouw Thieme wordt de regering gevraagd zodanige maatregelen te treffen dat aan de binnenlandse vraag naar vlees van niet-onverdoofd gecastreerde biggen kan worden voldaan per 1 januari 2009. Het ministerie van LNV doet onderzoek naar het verdoofd castreren. De uitkomsten van dit onderzoek zullen in oktober beschikbaar zijn. Op basis daarvan zal de minister van LNV in overleg met sector en CBL bezien welke stappen er gezet kunnen worden. Wij geven er de voorkeur aan dat deze motie wordt aangehouden tot het onderzoek is afgerond. Ze kan dan onderdeel uitmaken van de bespreking ervan. Het is aan mevrouw Thieme of zij zich hiermee kan verenigen.

In de motie op stuk nr. 20 van mevrouw Thieme wordt de regering verzocht om binnen een half jaar te komen tot een plan van aanpak om klimaatvriendelijke voedselkeuzes te bevorderen. Ik ontraad de aanneming van deze motie, omdat voorlichting over voeding breder moet zijn. Die zou ook zaken moeten omvatten als overgewicht, dierenwelzijn en het milieu. Aan dit instrument hebben wij geen behoefte.

In de motie op stuk nr. 21 van mevrouw Thieme wordt de regering gevraagd voor aanvang van elke voorlichtingscampagne de gebruikte informatie te toetsen op sectoronafhankelijkheid en objectiviteit, zodat de consument tot een meer zorgvuldige afweging kan komen in zijn keuze. Het kabinet hanteert zorgvuldige criteria voor voorlichtingscampagnes. Wij beschouwen dit als een ondersteuning van ons beleid en wij laten het oordeel aan de Kamer over.

In de motie op stuk nr. 21 van de heer Van der Vlies wordt de wens uitgesproken dat zowel de regering als het Presidium van de Tweede Kamer zoekt naar mogelijkheden en vormen om maximaal recht te blijven doen aan de constitutioneel wenselijke omgangsvormen in het onderlinge verkeer tussen regering en Staten-Generaal. De algemene redenering van de heer Van der Vlies onderstreep ik graag. Het gaat om goede verhoudingen. De vraag is alleen wat de consequenties kunnen zijn van deze vraag. Ik noem maar iets. Ik geef iedere vrijdag een persconferentie of een van de vicepremiers als ik niet aanwezig ben. Dan wordt er een toelichting gegeven op hetgeen er is gebeurd. Hoe ver gaan wij dan? Moeten wij dit dan eerst aan de Kamer melden? Wanneer kan dan de pers in beeld komen? Er zijn veel voorbeelden van zaken die eerst in de media verschijnen voordat er hierover wordt gedebatteerd. Kortom, ik onderstreep de algemene notie, maar ik wil wel een aantekening maken bij de praktische consequenties van deze motie. Dit kan op een gegeven moment doorslaan en de heer Van der Vlies is naar mijn mening geen man die houdt van doorslaan in een ongewenste richting.

De heer Van der Vlies (SGP):

Voorzitter. Dit heeft de minister-president goed begrepen. Wij delen dus de algemene benadering. Hij weet ook dat er discussie is ontstaan over enkele vormfiguren die de laatste tijd zijn gekozen. Het staatsrecht, geschreven en ongeschreven, is niet overtreden en ik wil geen zout op slakken leggen, maar het gaat wel om de beeldvorming en een prudente manier van omgaan met elkaar. Ik zou willen dat daarover in de boezem van het kabinet een bezinning plaatsvindt en ik verzoek in het dictum van de motie hetzelfde aan de Kamer, in casu het Presidium. Juist die bezinning zal stuiten op de vraag waar de grens ligt. Die zal ik vanavond niet trekken. De persconferentie elke vrijdag is een oude gewoonte en daar discussiëren wij nu niet over. Dat doet de minister-president en dat doet hij al lang, maar als hij een beleidsprogramma presenteert buiten deze Kamer, is dat mogelijk het begin van een groei naar een trend en die zou ik willen keren. Ik vind dat dit beter kan, namelijk hier.

Minister Balkenende:

Laat ik het zo formuleren: ik laat het oordeel graag aan de Kamer over, het is goed dat beide zijden deze toelichting hebben gegeven en het dictum spreekt ons aan.

Mevrouw Thieme (PvdD):

Voorzitter. Mijn excuses voor mijn wat trage reactie op de laatste motie die de premier behandelde over de voorlichtingscampagnes met betrekking tot de herkomst van dierlijke producten. Er is weinig reden voor de Kamer om klakkeloos aan te nemen dat dit soort voorlichtingscampagnes wordt getoetst op objectiviteit en sectoronafhankelijkheid, ook gezien het feit dat de Reclame Code Commissie onlangs de Varkens in Zicht-campagne, gesponsord door de overheid, heeft afgedaan als misleidende reclame. Ik vraag me af welke criteria worden gehanteerd bij het financieren en initiëren van voorlichtingscampagnes en of die voor de Kamer inzichtelijk zijn.

Minister Balkenende:

Ik heb net de algemene lijn geschetst, te weten dat het kabinet hecht aan zorgvuldige criteria voor voorlichtingscampagnes. Ook heb ik gezegd dat hetgeen u voorstelde, door ons wordt beschouwd als ondersteuning van ons beleid. Tegen die achtergrond laten we het oordeel aan de Kamer over. Het lijkt me dat ik daarmee in uw geest handel.

Mevrouw Thieme (PvdD):

Zijn die criteria op schrift gesteld en kunt u die de Kamer doen toekomen?

Minister Balkenende:

Ik zal bezien wat hiervoor de beste vorm is en er op een ander moment op terugkomen; de precieze inhoud heb ik op dit moment even niet paraat.

Na de behandeling van de moties kom ik tot een afronding van mijn betoog. Ik trek ook een aantal conclusies. Het kabinet realiseert zich zeer wel dat de agenda die het graag gerealiseerd ziet, alleen mogelijk is in samenspel met de samenleving. De honderd dagen en het beleidsprogram hebben gezorgd voor meer ideeën en voorstellen dan er anders geweest zouden zijn; er was sprake van een vliegwieleffect. Ook het proces had een waarde in zichzelf: de politiek tussen en naast mensen. Ik heb gemerkt dat die benadering ook steun krijgt in deze Kamer.

Natuurlijk, er blijven verschillen van mening, dat is vandaag ook gebleken. Die verschillen waren er ook bij het coalitieakkoord en bij het debat over de regeringsverklaring. Politieke partijen maken immers verschillende keuzes en het kabinet en de Kamer bleken hierin consistent.

Op onderdelen is er behoefte aan een meer concrete uitwerking, ook dat is vandaag helder geworden. Ik kan de Kamer toezeggen dat wij daaraan zullen werken, want ook op basis van het debat van vandaag zullen wij ons zetten aan de begrotingsvoorbereiding.

Maar bovenal is de conclusie van vandaag dat we ons moeten willen inzetten voor een duurzaam, vreedzaam en verdraagzaam Nederland, waarin iedereen die dat kan, ook meedoet. Een Nederland, met oog voor elkaar, in eigen land en daarbuiten, een land waar we trots op kunnen zijn; met alle verschillen, ook van vandaag, is en blijft dat ons gezamenlijke doel.

De voorzitter:

Ik dank de minister voor zijn antwoord in tweede termijn. Mij heeft het verzoek bereikt voor een wat langere schorsing van een halfuur. Mag ik het afmaken op stemmingen om twaalf uur? Er is ook nog tijd nodig om de stemmingslijst voor te bereiden.

De vergadering wordt van 23.40 uur tot 0.00 uur geschorst.

Naar boven