Aan de orde is het debat naar aanleiding van een algemeen overleg op 24 mei 2007 over de Raad Werkgelegenheid, Sociaal Beleid, Volksgezondheid en Consumentenzaken.

De heer Koppejan (CDA):

Voorzitter. Volgende week is er een Europese Raad van Ministers waarin onder andere de richtlijn ter verbetering van de overdraagbaarheid van pensioenen op de agenda staat. De CDA-fractie heeft samen met andere fracties in de Kamer grote moeite met het nu voorliggende voorstel. Immers, na de laatstgehouden Europese Raad van Ministers is er aan artikel 2 van de richtlijn nog een groot aantal uitzonderingen toegevoegd waardoor zij verder is uitgehold. Zij richt zich nu te eenzijdig op een beperkt aantal landen, met name Nederland. Ook beantwoordt de richtlijn niet meer aan een van haar oorspronkelijke doelstellingen, namelijk het bevorderen van de arbeidsmobiliteit.

Wij verzoeken de regering om niet in te stemmen met het nu voorliggende voorstel voor de overdraagbaarheid van aanvullende pensioenen. Ik dien daarom de volgende motie in:

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,Koppejan

overwegende dat het voorliggende voorstel voor de richtlijn ter verbetering van de overdraagbaarheid van aanvullende pensioenen, in het bijzonder door na de laatste Raad toegevoegde uitzonderingsbepalingen in artikel 2, zich te eenzijdig richt op pensioensystemen in met name Nederland en een beperkt aantal andere landen;

overwegende dat de richtlijn ook overigens (bijvoorbeeld door het feit dat de maximale wacht- en drempeltijd is opgerekt naar vijf jaar) slechts beperkt of niet bijdraagt aan de arbeidsmobiliteit binnen Europa;

verzoekt de regering, in overweging te nemen, niet in te stemmen met het voorliggende voorstel of alles in het werk te stellen om te komen tot een richtlijn die aan de zorgen van de Kamer beantwoordt,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Koppejan en Nicolaï. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 125(21501-31).

De heer Nicolaï (VVD):

Voorzitter. In aanvulling op het betoog van de heer Koppejan wijs ik er nog op dat dit een voorbeeld is van een richtlijn die weinig baat en wel enigszins schaadt. Zoals zij nu luidt: gewoon niet doen, juist omdat het doel dat wij natuurlijk steunen, de bevordering van de arbeidsmobiliteit, zo weinig wordt gediend met het voorstel zoals het nu uitgehold en wel voorligt.

Ik wil nog een tweede opmerking maken over iets dat niet in de motie is verwerkt, maar ik denk dat de heer Koppejan het met mij eens is dat wij deze motie wel zo moeten lezen dat wij hopen dat de richtlijn voldoende wordt aangepast. Als dit niet het geval is, wil de minister er dan zich voor beijveren om de besluitvorming tijdens de komende Raad uit te stellen, opdat de Kamer de gelegenheid heeft haar oordeel uit te spreken over een eventueel gewijzigd voorstel vóór de besluitvorming door de ministers in de Raad? Ik zie de heer Koppejan bevestigend knikken, meld ik nog voor de Handelingen.

Minister Donner:

Voorzitter. Wij hebben vanochtend inderdaad gesproken over de komende Raad. Ik dank de Kamer dat wij deze discussie nu kunnen voeren, omdat ik vermoedelijk volgende week dinsdag in Brussel zal zijn met het oog op die Raad en wellicht ook op mogelijk overleg over de richtlijn waar wij nu over spreken. Het is waar dat ook het kabinet meent dat de richtlijn zeer wordt uitgekleed in het kader van het bereiken van een compromis. De richtlijn concentreert zich steeds meer op de pensioenstelsels in Nederland. Er wordt bij unanimiteit over het voorstel gestemd en dat kan aanleiding zijn om er niet mee in te stemmen. In dat verband beschouw ik de ingediende motie als een ondersteuning van mijn visie op deze richtlijn.

Als minister die zitting heeft in de Europese raad van ministers en als zodanig lid is van een orgaan van de Europese gemeenschap ben ik er wel aan gehouden om zo constructief mogelijk bij te dragen aan een oplossing die mede beantwoordt aan de zorgen die door de Kamer tot uitdrukking zijn gebracht. Tegen die achtergrond kom ik tegemoet aan het verzoek aan de regering en zal ik in de Europese raad daarnaar handelen. Dat kan onder bepaalde omstandigheden inhouden dat ik mij in de dynamiek van het proces, als het mogelijk blijkt om een besluit te bereiken dat beantwoordt aan de zorgen van de Kamer en het kabinet, niet belemmerd voel door deze motie. Ik ga ervan uit dat dat niet het geval zal zijn zodat ik kan beantwoorden aan de toevoeging die de heer Nicolaï deed.

De motie is een ondersteuning van de zorgen van het kabinet, maar ik laat het oordeel erover aan de Kamer. Deze versterkt de zorgen die ik in de raad naar voren breng want uit de motie blijkt dat de Kamer de zorgen van het kabinet deelt. Een aantal punten, zoals de drempeltijd van vijf jaar, wordt genoemd, maar daarbij betreft het elementen die er al langer in zaten. Desalniettemin dragen deze bij aan het steeds minder functioneel en doelgericht zijn van de richtlijn.

De beraadslaging wordt gesloten.

De voorzitter:

Ik stel voor om aanstaande dinsdag over de ingediende motie te stemmen.

Daartoe wordt besloten.

Minister Donner:

Voorzitter. Kunt u mij in Brussel informeren over de uitkomst van de stemming?

De voorzitter:

Uiteraard. Waar u ook bent, u krijgt bericht.

Naar boven