Aan de orde is het debat over het voornemen van de regering tot intrekking van het wetsvoorstel Aanvullende maatregelen inzake onder meer de terugzending van Antilliaanse en Arubaanse risicojongeren (30962).

De voorzitter:

Ik heet in het bijzonder welkom de gevolmachtigde minister van de Nederlandse Antillen de heer Comenencia. Hartelijk welkom in het huis van de democratie!

De heer De Roon (PVV):

Voorzitter. Het is in de ogen van de fractie van de Partij voor de Vrijheid een blunder van je welste dat het kabinet het wetsvoorstel dat het mogelijk maakt om Antilliaanse criminelen terug naar de Antilliaanse zon te sturen, wil intrekken. Dat wetsontwerp kan namelijk een belangrijke bijdrage leveren aan het tegengaan van de criminaliteit in ons land. Op 3 maart jongstleden heeft de Amsterdamse recherchechef Woelders, een van de belangrijkste bestrijders van de georganiseerde criminaliteit in ons land, in een uitzending van RTL Nieuws aangegeven dat de Marokkaanse, maar zeker ook de Antilliaanse straatboefjes van vijf jaar geleden zich hebben ontwikkeld en een belangrijke rol vervullen bij de zware criminaliteit. Als ik dat hoor, denk ik: had dat wetsontwerp maar vijf jaar geleden kracht van wet gehad, dan hadden wij ons land een hoop ellende bespaard.

Het lijkt erop dat het kabinet er niet veel van snapt. De criminaliteitsbestrijding in Nederland wordt door het intrekken van dit wetsvoorstel geen dienst bewezen. Integendeel! Antilliaans straattuig kan nu rustig achteroverleunen en de volgende kraak zetten, want in Nederland blijven zij van harte welkom. Dit is de keus van het kabinet.

De minister-president heeft de voorgenomen intrekking van het wetsontwerp tegenover de pers toegelicht met de mededeling: wij kiezen voor een andere benadering. De vraag is dan: wat houdt die andere benadering in? Welke andere benadering dan het terugsturen van Antilliaanse criminelen is beter? In mijn ogen geen enkele. Mijn fractie vond het al jammer dat terugsturen naar de Antillen met het wetsvoorstel dat de regering nu, helaas, wil intrekken, als laatste redmiddel werd gezien. Het was in ieder geval beter dan niets. Wat ons betreft moet iedere Antilliaan die veroordeeld is voor crimineel gedrag met het eerste vliegtuig naar de Antillen terug worden gestuurd. Het wetsontwerp biedt ten minste een stokje achter de deur voor die jongeren met wie het echt mis begint te lopen en die niet voor reden vatbaar zijn. Als het wetsontwerp wordt ingetrokken, hebben wij helemaal niets meer in handen. Dan hebben wij wel een kabinet dat criminaliteit beloont. Ik roep bij dezen de regering dan ook op om het wetsvoorstel niet in te trekken, maar om de Kamer de kans te geven om zich er inhoudelijk mee bezig te houden.

De heer Kamp (VVD):

Mijnheer de voorzitter. De eerste daad van het nieuwe kabinet was het intrekken van een wetsvoorstel van het vorige kabinet dat was gericht op het terugzenden van criminele Antilliaanse en Arubaanse jongeren. Dat was een belangrijk wetsvoorstel, want het betreft een ernstige problematiek. Meer dan de helft van de Antilliaanse jeugd beschikt niet over de vaardigheden die zij nodig heeft om op Curaçao een baan te krijgen. Komen ze vervolgens in Nederland, dan worden ze van kansarm kansloos. Zij krijgen te maken met een andere cultuur, met een andere taal en met hogere eisen die wij nu eenmaal stellen aan een baan. Zij ondervinden geen sociale controle. Veel Antilliaanse jongeren komen dan ook in een criminele omgeving terecht waar drugs, prostitutie, overvallen en vuurwapens een rol spelen. Bij de verdachten van vuurwapencriminaliteit waren de Antillianen maar liefst achttien keer oververtegenwoordigd. Terecht drongen de gemeenten in Nederland die daarmee het meest te maken hebben dan ook aan op het beperken van de inreismogelijkheden van deze in Nederland kansloze jongeren. Met het wetsvoorstel van mevrouw Verdonk van het kabinet-Balkenende III was dat op een nette manier geregeld: Antilliaanse en Arubaanse jongeren die geen ernstige problemen veroorzaken worden niet de dupe. Ook als hun opleidingsniveau onvoldoende is, kunnen zij blijven komen om hier te leren of te werken. Maar wie onvoldoende opleiding heeft en zich misdraagt, of wie niet wil leren of werken, moet terug. Vervolgens kan worden geprobeerd om hen in hun eigen omgeving en met de eigen taal weer op het goede pad te krijgen. Natuurlijk moet Nederland daarbij helpen. Dat doet het overigens al volop.

De Kamer heeft in december 2004 bij motie om een regeling voor dit probleem gevraagd. Het vorige kabinet heeft in mei 2005 in een brief aangekondigd om dat te doen. In februari 2006 heeft de Kamer opnieuw bij motie-Luchtenveld aangedrongen op een regeling. In die motie werd duidelijk gemaakt dat er een verband is tussen de kwijtschelding van schulden aan de Antillen en het tot stand komen van een instroombeperking of een terugkeerregeling. Het kabinet-Balkenende III is naar aanleiding daarvan met een wetsvoorstel gekomen. Het eerste wat het kabinet-Balkenende IV deed, was het intrekken van dat voorstel terwijl het CDA zowel in het eerstgenoemde kabinet als in het nieuwe kabinet een doorslaggevende positie had c.q. heeft. Het was onverantwoord om het intrekkingsbesluit te nemen. De overlast van criminele Antilliaanse jongeren is te ernstig om dat te doen. Het kan niet zo zijn dat wij eraan blijven meewerken dat jongeren die daar kansarm zijn in Nederland kansloos worden. Het vorige kabinet heeft niet voor niets geschreven dat de problemen niet oplosbaar zijn als het verblijf van die jongeren niet aan banden wordt gelegd. Wie meent het kabinet een plezier te doen met het intrekken van het wetsvoorstel? Het doet daarmee niet de mensen een plezier die in Nederland te lijden hebben onder het criminele gedrag van die jongeren en evenmin betrokkenen zelf die steeds verder wegzakken. Het doet daarmee ook de Kamer geen plezier, want zij heeft juist om een regeling gevraagd. Wij vragen het kabinet dan ook om terug te komen op dat besluit en het wetsvoorstel opnieuw in procedure te brengen zoals dat oorspronkelijk was voorzien. Dat zal ons de moeite besparen om opnieuw met een dergelijk wetsvoorstel te komen.

Mevrouw Van Gent (GroenLinks):

Mijnheer de voorzitter. De zogenaamde terugkeerregeling voor Antilliaanse probleemjongeren kent een zeer bewogen geschiedenis. Tot twee keer toe heeft de toenmalige minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie wetsvoorstellen gepresenteerd waartegen vervolgens fel werd geprotesteerd op de Antillen en Aruba. Ook de Raad van State maakte van die wetsvoorstellen tot twee keer toe gehakt. Desondanks heeft minister Verdonk een en ander doorgezet. Zij werd daarbij indertijd nog volledig gesteund door de CDA-fractie. Het is dus interessant om te vernemen hoe de CDA-fractie daar nu in staat. Gaat zij nu vreemd met de VVD-fractie, of past zij zich aan het laatste kabinetsbesluit aan?

Ik heb al gezegd dat de Raad van State gehakt heeft gemaakt van het wetsvoorstel. Hij meent dat het in strijd is met het EVRM en er zou ten onrechte onderscheid worden gemaakt tussen autochtone Nederlanders en Antilliaanse en Arubaanse burgers met de Nederlandse nationaliteit. Volgens de Raad van State mag Nederland geen onderscheid maken door het aan de grens weigeren van eigen burgers. Ook de inburgeringsplicht voor Antillianen en Arubanen was naar het oordeel van de raad onhoudbaar. Met dergelijke vernietigende adviezen van het hoogste adviesorgaan van de overheid is er geen andere mogelijkheid dan het intrekken van het wetsvoorstel. Wij waren overigens altijd al van mening dat het een slecht voorstel was. Het lijkt inmiddels een prestigestrijd te zijn geworden: op de valreep kwam er nog een besluit van het kabinet-Balkenende III, terwijl niemand begreep waarom dat nodig was. Vervolgens heeft het nieuwe kabinet besloten om dit besluit naar de prullenbak te verwijzen. De GroenLinksfractie vindt het laatste heel verstandig.

Het kabinet moet nu aan de slag met het advies van de Raad van State. Het moet dus niet met allerlei regelingen komen die onuitvoerbaar zijn en met zich brengen dat de vlam voortdurend in de pan slaat. Dergelijke regelingen lossen de problemen van de kansloze Antilliaanse en Arubaanse jongeren niet op. Als je daar of in Nederland kansloos bent, moet je er zowel daar als in dit land werk van maken dat het kansrijke jongeren worden. Zij moeten bij de lurven worden gepakt, onderwijs krijgen of aan het werk worden gezet. Het onderwijs dient te worden geïntensiveerd en het moet beter worden gecontroleerd. Het moeten geen maatregelen zijn die voor de bühne aardig lijken maar in de praktijk nauwelijks iets opleveren.

Voorzitter. In het advies van de Raad van State staat: gezien de sterke twijfels over de effectiviteit van de voorgestelde maatregelen om naar alternatieven te zoeken, zoals intensivering van taalcursussen en betere handhaving van de leerplicht. Daarnaast wijs ik op de socialevormingsplicht op de Antillen en de intensieve aanpak in Nederland. Ik noem de motie-Verhagen betreffende jongeren tot 23 jaar. Het kabinet wil nu dat jongeren tot 27 jaar naar school moeten gaan of aan het werk moeten zijn. Dat vindt mijn fractie heel goede maatregelen. Laten wij daarmee aan de slag gaan.

Ik wil nog aangeven waarom de fractie van GroenLinks het zo goed vindt dat dit wetsvoorstel is ingetrokken door het kabinet-Balkenende IV. Ook bij de tweede poging om het voorstel in te dienen, is de kern van het voorstel overeind gebleven. De Raad van State geeft glashelder aan te twijfelen aan de doeltreffendheid van het voorstel. Het is niet proportioneel en het houdt een niet te rechtvaardigen aantasting van het gezinsleven in. Daar is de fractie van GroenLinks het van harte mee eens. Ik zou zeggen: aan de slag, maar dan met echt goede voorstellen die werken voor deze jongeren.

De heer Kamp (VVD):

Tegenover de twijfel van de Raad van State over de doeltreffendheid stond de opvatting van het vorige kabinet dat het zonder deze maatregelen helemaal niet mogelijk is om het probleem op te lossen. Mensen worden uit hun eigen omgeving weggehaald waar men een eigen taal spreekt, het Papiamento. In Nederland hebben zij grote problemen met de Nederlandse taal. Zij kunnen niet voldoen aan de eisen in het land van herkomst en al helemaal niet aan de eisen in Nederland. Zij worden uit hun eigen cultuur gehaald en komen in een andere cultuur terecht. Is mevrouw Van Gent niet verschrikkelijk bezorgd dat wij er niet in slagen om dit probleem op te lossen en dat wij hiermee iets tussen onze vingers weg laten glippen wat wij ontzettend hard nodig hebben om te bereiken dat de jongeren om wie het gaat in hun eigen land wel op het goede spoor komen?

Mevrouw Van Gent (GroenLinks):

U zegt terecht dat het ging om het vorige kabinet. In meerdere opzichten, maar zeker als het om dit punt gaat, ben ik blij dat het besluit, die prestigestrijd van het vorige kabinet als het gaat om die toelatingsregeling, nu van de baan lijkt. Ik hoop dat het huidige kabinet werk maakt van een goede opvang en begeleiding van deze jongeren, zorgt voor beter onderwijs op de Antillen en intensivering van de socialevormingsplicht. Ook wij zijn van mening dat er op de Antillen en Aruba, maar ook in Nederland, intensieve begeleiding nodig is van deze probleemjongeren. U moet het echter ook met mij eens zijn dat u de ware woorden van de Raad van State niet heel gemakkelijk van tafel kunt vegen als het gaat om deze toelatingsregeling. De Raad van State maakt er gehakt van. Ik vind dat wij ons daar niet mee bezig moeten houden, maar dat wij de problemen moeten oplossen zonder zo'n toelatingsregeling.

De heer Kamp (VVD):

Ik zeg niet dat wij heel gemakkelijk om de Raad van State heen moeten gaan. Die twijfel van de Raad van State is interessant, maar daar staat wel tegenover dat iedereen begrijpt dat mensen het in een land met een andere taal, een andere cultuur, een ander klimaat en met andere eisen veel moeilijker hebben dan in hun land van herkomst. Wij zien dat het de afgelopen jaren mis is gegaan. Het zou dan ook heel onverantwoord zijn, op deze wijze door te gaan. Ik vraag mij af waarom mevrouw Van Gent dat zo gemakkelijk doet. De gemeenten in Nederland vinden dat dit niet moet gebeuren. Bovendien begrijpt iedereen dat het ook in het belang van de jongeren is om op te treden.

Mevrouw Van Gent (GroenLinks):

Ik vind ook dat de gemeenten in Nederland moeten kunnen optreden. Ik heb ook gezegd dat jongeren, als het echt nodig is, bij de lurven gepakt moeten worden en ermee geconfronteerd moeten worden dat zij naar school gaan of aan het werk moeten. Dat mag wat mij betreft best wel streng. Ik ben ook voor intensivering van de socialevormingsplicht op de Antillen en Aruba. Laten wij daar werk van maken en laten wij ons niet bezighouden met non-maatregelen die allerlei juridische en wetstechnische problemen met zich brengen. Laten wij samen de problemen van deze jongeren oplossen. Met die toelatingsregeling lukt dat in mijn ogen niet. Dus ik zou zeggen: kabinet, maak er zo snel mogelijk werk van om het wetsvoorstel definitief in de prullenbak te laten verdwijnen.

De heer Pechtold (D66):

Voorzitter. Het verbaasde mijn fractie niet echt dat het nieuwe kabinet bij zijn aantreden het voornemen om een wet te maken over de terugzending van Antilliaanse en Arubaanse risicojongeren heeft ingetrokken. Excuses dat ik niet bij het eerste deel van dit debat was, omdat de crèche van mijn kinderen dicht ging. Het hele verhaal over Antilliaanse en Arubaanse risicojongeren heeft een lange voorgeschiedenis. Ik kan mij de discussies hier herinneren over hoe wij dat zouden oppakken. Op twee plekken in de wereld hebben wij een probleem. Wij hebben het daar met vierduizend jongeren en hier in de grote steden. Mevrouw Sterk heeft in de jaren negentig een keer becijferd dat er ongeveer tienduizend jongeren van kansarm naar kansloos kwamen.

Het kabinet-Balkenende II heeft met steun van D66 gekeken naar de mogelijkheden om oplossingen te bieden. Een oplossing daar is om sterk aan te dringen op de socialevormingsplicht. Een oplossing hier is door in het grotestedenbeleid en met inmiddels 23 Antillianengemeenten te bekijken wat wij doen met het cohort jongeren dat hier is. Het is nooit de bedoeling geweest van welk kabinet dan ook om de jongeren die eenmaal hier zijn, weer terug te sturen. De vraag was hoe wij omgaan met die twee contingenten en met datgene wat tussen Hato en Schiphol gebeurt. Daarover is lang gesproken. Ik gaf bij de regeling al aan dat ik er zelf bij betrokken ben geweest en dat mijn handtekening onder de wet staat. Wij hebben toen ook een poging gedaan om het derde probleem, van Schiphol en Hato, te vangen.

Waarom vind ik het dan toch begrijpelijk dat het kabinet na een advies van de Raad van State, waarin al in de lucht hing dat het erg moeilijk wordt, met één koninkrijk en paspoorten, waarover wij het al vaak hebben gehad, op grond van nieuwe inzichten zegt dat het ermee stopt? Mijn belangrijkste argument is dat deze wet, die niet bestaat, zijn effect al heeft gehad. De druk van de publieke opinie in Nederland, maar ook van het politieke debat op de Antillen, had als effect dat men serieus met Balkenende II ging onderhandelen over de socialevormingsplicht. Er is eerst een pilot gestart en vervolgens heeft men 19 mln. uitgegeven om deze voor alle jongeren sluitend te maken. Ik ben daar zelf ook bij betrokken geweest. Ik denk dat wij daardoor een belangrijke stap hebben gezet in de bewustwording op de Antillen om zelf wat te doen aan de jongerenproblematiek en daarmee het grootste effect voor de toekomst hebben gesorteerd.

Blijft over het probleem van de jongeren hier en het grotestedenbeleid. Ik spreek alle vertrouwen uit in de nieuwe minister, gezien de omvang van haar portefeuille en de linken die zij daarin kan maken. De zaak blijft om op de Antillen de nodige druk te houden en om bij Schiphol goed te kijken of er goede regelingen te treffen zijn voor de categorie minderjarigen bij de jongeren die hiernaartoe komen. Voor degenen die in de problemen komen, moeten er echt maatregelen worden genomen. Ik heb er dus alle begrip voor als dit wetsvoorstel door het kabinet wordt ingetrokken.

De heer Van Raak (SP):

Voorzitter. Wij vinden het getuigen van wijsheid dat het nieuwe kabinet het voorstel wil intrekken om Antilliaanse en Arubaanse risicojongeren terug te sturen. Er zijn veel problemen met Antilliaanse jongeren. Dat geldt in Nederland, waar een vrij specifiek te onderscheiden groep Antilliaanse jongeren heel veel last veroorzaakt, veel werkloosheid kent en veel vaker vervalt in criminaliteit. Dat geldt ook voor de Antilliaanse eilanden en dan vooral voor Curaçao.

Meer dan de helft van de Antilliaanse jeugd verlaat het voortgezet onderwijs zonder diploma en zou over onvoldoende sociale en technische vaardigheden beschikken om een baan te krijgen, laat staan te houden. Jongeren die in een slechte wijk in Willemstad worden geboren, staat maar al te vaak een slechte toekomst te wachten. Die achterstanden moeten wij hard bestrijden. Maar wat winnen wij als wij Antilliaanse jongeren die niet aarden in Nederland, terugsturen naar de Antillen, waar zij eerder ook al niet konden aarden, behalve dat wij de problemen over de schutting kieperen van de eilanden, die al genoeg problemen hebben?

Dat is een politiek oordeel, maar er is ook veel kritiek op de consistentie en uitvoerbaarheid van de voorstellen. De Nederlandse Vereniging voor Rechtspraak en de Raad voor de Rechtspraak zagen juridische problemen. Het Adviescollege Toetsing Administratieve Lasten en de Vereniging van Nederlandse Gemeenten hadden vraagtekens bij de uitvoerbaarheid. De Raad van State was ronduit kritisch en is dat nog steeds. Het oorspronkelijke wetsvoorstel is na kritiek van de Raad van State aangepast, maar de hoofdbezwaren zijn gebleven. De Raad van State heeft dan ook geadviseerd, het voorstel niet aan deze Kamer voor te leggen. De voorstellen zijn niet effectief. Het doel van het voorstel wordt maar in beperkte mate bereikt. Risicojongeren die voor 2002 naar Nederland zijn gereisd, vallen buiten het bereik van de maatregel en het betreft ook relatief weinig mensen. Bovendien is de vraag of de juiste groep wordt bereikt.

Op twee manieren wordt ongerechtvaardigd onderscheid gemaakt. Nederlandse risicojongeren die niet Antilliaans of Arubaans zijn, kunnen niet worden verplicht Nederland te verlaten. Ook is er een ongerechtvaardigd onderscheid tussen Antillianen enerzijds en niet-Nederlandse EU-burgers en vreemdelingen uit niet-EU-staten anderzijds. Ten derde is de maatregel op zichzelf niet gerechtvaardigd. Jongeren kunnen worden teruggestuurd als zij onvoldoende opleiding hebben en verdacht worden van het plegen van een strafbaar feit of het zich onttrekken van een overheidsprogramma. Dat is nogal vaag en dat is nogal breed. In de praktijk zal bijvoorbeeld verdenking van een verkeersovertreding al voldoende kunnen zijn.

Wat de SP betreft, moeten criminele jongeren niet worden weggestuurd maar worden vervolgd, in Nederland. Er bestaat brede en, wat ons betreft, gerede twijfel over de effectiviteit, de gerechtvaardigheid en de geschiktheid van de voorstellen. Het getuigt dus van wijsheid dat het nieuwe kabinet deze onvoldragen voorstellen intrekt. De heer Pechtold is om. Dat hebben wij gehoord. Van de CDA-fractie heb ik nog niet gehoord hoe dit inzicht bij haar zo snel is gekomen.

De heer Van der Vlies (SGP):

Mijnheer de voorzitter. Iets is urgent of is het niet. De kwestie die wij hier hebben voorliggen, bedoelt een oplossing te vinden voor een breed gedeeld maatschappelijk probleem en een gevoel van urgentie. De probleemanalyse en die urgentie komen helder in het persbericht van de ministerraad van 9 februari jongstleden naar voren. Glashelder!

Het heeft mijn fractie dan ook verbaasd dat het kabinet Balkenende IV zo ongeveer als eerste gewone beleidsdaad de laatste beleidsdaad van Balkenende III heeft willen elimineren. De vraag is dan: hoe zit dat precies? Mag de Kamer daar als medewetgever ook nog even bij komen? Of wordt het wetsvoorstel teruggenomen om het nog eens een keer kwiek te wijzigen en dan opnieuw in te dienen?

Natuurlijk, het wetsvoorstel kreeg van de Raad van State een kritisch advies. Dat is ook mijn fractie niet ontgaan. Er waren ernstige twijfels over de juridische houdbaarheid en over de praktische effectiviteit ervan. Nu, daar moet je op reageren. En als dat nu de bedoeling is van het intrekken van dit wetsvoorstel, dan is dat prima. Maar het kan niet zo zijn dat wij de kop in het zand steken voor een maatschappelijk probleem met een zekere urgentie. De heer Pechtold zegt dan wel dat het eigenlijk al een beetje over is, dat er op de eilanden het een en ander met onze hulp geregeld is. Laat dat zo zijn, maar wij hebben nog altijd een fiks probleem en daarvoor geen oplossing als sluitstuk van wat er hier allemaal gebeurt aan opvang, begeleiding, scholing en vorming voor de eventualiteit dat iemand onder de risicogroep teruggezonden zou moeten worden.

Kortom, mijn fractie betreurt het en vraagt klip en klaar: wat is nu precies de bedoeling? De minister-president is in zijn brief niet helemaal toegekomen aan die verklaring. Wordt het nu teruggenomen voor wijziging en daarna opnieuw ingediend of moeten wij helemaal gaan vergeten? Er zijn er die dat bepleiten, maar zo ver is de SGP-fractie dus nog niet.

Mevrouw Sterk (CDA):

Mijnheer de voorzitter. Ook de CDA-fractie heeft kennisgenomen van het voornemen van het kabinet om het wetsvoorstel in te trekken. Tot twee keer toe heeft de Raad van State aangegeven dat dit wetsvoorstel onuitvoerbaar is. Daarnaast hebben wij op dit moment te maken met een nieuw kabinet met een regeerakkoord waarin ook zaken staan die betrekking hebben op het probleem waarover wij het vandaag hebben. Want, laat duidelijk zijn, het is de CDA-fractie nooit gegaan om het middel, maar altijd om het doel. Het doel is geweest te voorkomen dat kansarme jongeren kansloze jongeren worden en ervoor te zorgen dat deze kansarme jongeren kansrijke jongeren worden op de Nederlandse Antillen en hier in Nederland. Dat er problemen liggen, is duidelijk. Daarover zijn wij het in deze Kamer wel snel eens. Het is ook nog onlangs aangetoond in een onderzoeksrapport dat in Rotterdam is verschenen. De urgentie van het geven van antwoorden op deze problematiek op de Nederlandse Antillen en hier in Nederland blijft dus groot.

Overigens, de Raad van State heeft in zijn advies ook enkele adviezen aan het kabinet gegeven. Graag wil ik een reactie van de minister daarop hebben. Die adviezen betreffen het aanscherpen van het naturalisatiebeleid, een goede handhaving van de socialevormingsplicht en een stevige aanpak van het probleem van de veelplegers. Wij horen graag van de minister hoe zij met dit advies van de Raad van State in de hand en gegeven de nog steeds grote urgentie, voorziet dat dit probleem de komende jaren op een goede manier kan worden aangepakt.

Mevrouw Van Gent (GroenLinks):

Mijnheer de voorzitter. Mevrouw Sterk zegt dat de Raad van State een pittig advies heeft uitgebracht. Dat is inderdaad tot twee keer toe gebeurd, maar de CDA-fractie heeft dat tot twee keer toe genegeerd. Ik begrijp dat de fractie nu bij zinnen is gekomen. Dat verheugt mij. Mevrouw Sterk sprak over de aanbevelingen die de Raad van State heeft gedaan over het naturalisatiebeleid, de socialevormingsplicht en de veelplegers. De Raad van State heeft ook aanbevelingen gedaan over taalcursussen en onderwijs. Ik mag toch aannemen dat mevrouw Sterk het ook eens is met die twee elementen? Begrijp ik het goed en zegt de CDA-fractie nu: die terugkeerregeling, van tafel ermee?

Mevrouw Sterk (CDA):

Het gaat ons erom dat wat wij willen ook juridisch uitvoerbaar is. Dat geldt voor alle wetsvoorstellen. Bij dit wetsvoorstel blijkt dat juridisch niet rond te krijgen. Het is overigens niet de eerste keer dat een wetsvoorstel van toenmalig minister Verdonk is gestrand bij de Raad van State. Jan de Koning, een van mijn leermeesters, heeft altijd gezegd: Als het niet kan, zoals het moet, moet het maar zoals het kan.

De tijd heeft niet stilgestaan sinds het begin van deze discussie en de motie die ik een aantal jaren geleden heb ingediend. Er is inmiddels veel nieuw beleid gekomen. Wat dat betreft, val ik de heer Pechtold bij, die heeft aangegeven dat onder druk van de discussie in Nederland de socialevormingsplicht er is gekomen en dat in Nederland de leer-werkplicht er is gekomen. Wij zitten dus niet meer op hetzelfde punt als waar wij waren toen de CDA-fractie een aantal jaren geleden de motie heeft ingediend. Wat ons betreft, gaat de regeling in deze zin van tafel, omdat deze juridisch onuitvoerbaar is. Wij hebben in het regeerakkoord afspraken gemaakt, ook over de Nederlandse taal. Ik hoor graag van de minister hoe zij daaraan op korte termijn uitvoering zal geven.

De heer Kamp (VVD):

Dit probleem is niet van vandaag of gisteren. Dat speelt al tien, zo niet twintig jaar. Het is nog steeds een zeer ernstig probleem in de gemeenten waar men met een onevenredig aantal Antillianen te maken heeft. Het is nog steeds voor de inwoners van die gemeenten een ernstig probleem. De CDA-fractie heeft in december 2004 en in mei 2006 uitgesproken dat er een regeling moet komen. Nu is die regeling er eindelijk en nu schiet u die weer af. Dat is toch heel raar? Kunnen wij uw uitspraken nog wel serieus nemen als u jarenlang een probleem constateert en er twee keer een uitspraak over doet, maar op het moment dat daaraan gehoor wordt gegeven zegt: nu hoeft het niet meer? Wat hebben wij dan aan die uitspraken?

Mevrouw Sterk (CDA):

Mijnheer Kamp, u weet dat het ook onze taak als medewetgever is om wetgeving te maken die ook juridisch houdbaar is. Daarvoor is er een raad van advies aan de regering. Het is goed dat de Raad van State er twee keer naar heeft gekeken, maar als de raad dan tot twee keer toe aangeeft dat het wetsvoorstel onuitvoerbaar is, dan wil ik niet de verantwoordelijkheid nemen voor het hier aanvaarden van een wet die juridisch niet goed in elkaar zit. Daarbij gaf ik aan dat er ondertussen het nodige is gebeurd. Ik zal een aantal voorbeelden noemen: op de Nederlandse Antillen is er inmiddels de socialevormingsplicht; op de Nederlandse Antillen is er inmiddels een deltaplan onderwijs, waaraan ook Nederland meewerkt; er is inmiddels een aanscherping gekomen van de voogdijregeling; hier in Nederland hebben wij, ook met steun van de VVD, een leer-werkplicht tot 27 jaar; we gaan prepcamps oprichten; we hebben een verwijsindex, waardoor het mogelijk is om te zien waar de Antilliaanse jongeren zich bevinden. Een van de grote problemen was immers dat die jongeren zo mobiel zijn en daardoor moeilijk te traceren, waardoor, als ze in aanraking komen met de politie, vaak onbekend is of ze al eerder criminele daden hebben begaan.

Zo zijn er inmiddels een heleboel zaken in gang gezet en daar ben ik blij om. Nogmaals, we zijn er nog niet. Ik noemde net al het onderzoek uit Rotterdam, dat duidelijk maakt dat de problematiek nog steeds zeer urgent is. Ik stel wel vast dat de huidige situatie anders is dan die toen het CDA de motie indiende.

De heer Kamp (VVD):

U zou schrikken als u de feitelijke situatie op Curaçao zou zien. Vanwege mijn verantwoordelijkheid in mijn vorige functie voor de marechaussee heb ik vier jaar intensief te maken gehad met de veiligheidsproblematiek op Curaçao. Er is in de praktijk nog weinig veranderd. Het is ook mogelijk dat we proberen om aan een kritisch commentaar of advies van de Raad van State tegemoet te komen en toch de regeling tot stand laten komen die u tot twee keer toe heeft bepleit. Dat zou veel constructiever zijn en de oplossing dichterbij hebben gebracht, in ieder geval meer dan uw opstelling van nu. Volgens mij moet u toch ook zien dat het erg jammer is dat u dit instrument laat vallen, om vervolgens maar af te wachten hoe dit probleem gaat worden opgelost.

Mevrouw Sterk (CDA):

U noemt de situatie op Curaçao. Het is onze zorg om die jongeren zo veel mogelijk in hun eigen omgeving te houden. Daarom willen wij ook dat dit kabinet voluit kiest voor het deltaplan onderwijs. Daarin is – dat weet u ongetwijfeld – een belangrijke plek weggelegd voor de socialevormingsplicht. Wij zijn zelf in januari op Bonaire geweest en hebben gezien hoe die vormingsplicht werkt. Die werkt goed, maar dat kan nog veel beter. Er zouden nog meer jongeren moeten worden geholpen; vandaar ook de afspraak in het regeerakkoord. U weet verder dat er op Curaçao een soort socialevormingstraject bestaat, juist voor die jongeren die kansloos zijn, om hun dáár perspectief te bieden.

Wij vinden dus dat Nederland enerzijds mét de Nederlandse Antillen moet investeren op de eilanden zelf en anderzijds ervoor moet zorgen dat de jongeren die hier perspectiefloos zijn, perspectief krijgen. Die leer-werkplicht heeft daarin een belangrijke functie. Dit kabinet zou daar zo snel mogelijk werk van moeten maken.

De heer De Roon (PVV):

Voorzitter. Als ik deze woordvoerster van het CDA goed beluister, denk ik dat het er eigenlijk op neerkomt dat het CDA in zijn schulp kruipt omdat de Raad van State twee keer een aantal kritische noten heeft gekraakt. Ik hoor haar namelijk zeggen dat dit voor het CDA de reden is om nu niet meer achter dit wetsvoorstel te staan. Ik vind dat wat wonderlijk, omdat de vorige regering naar aanleiding van de opmerkingen van de Raad van State een nota uitbracht, op stuk nr. 4 onder dit wetsontwerp, waarbij volgens mij de huidige minister van Justitie toen ook al betrokken was. In die nota worden allerlei kritische opmerkingen van de Raad van State weerlegd en weersproken, of in ieder geval van commentaar van de regering voorzien. Het lijkt er nu op of het helemaal niet van belang is geweest wat de vorige regering naar aanleiding van de opmerkingen van de Raad van State heeft gezegd en ook vooral heeft gedáán, namelijk wat zij aan het wetsontwerp heeft veranderd. De vraag is hoe de houding van het CDA moet worden gekwalificeerd. Het lijkt erop dat het CDA veel te snel in de schulp kruipt en deze Kamer de gelegenheid wil onthouden om over een goed wetsontwerp, voorzien van een goed commentaar van de vorige regering, te debatteren.

Mevrouw Sterk (CDA):

Volgens mij heb ik uw voorstel om over dit wetsvoorstel te debatteren, niet tegengehouden; dat werp ik dus verre van mij. Daarnaast constateer ik dat er tot twee keer toe naar dit wetsvoorstel is gekeken. Als de Raad van State tot twee keer toe aangeeft dat het juridisch onuitvoerbaar is – en mijn collega's hebben net de punten genoemd: het is niet effectief, zal de doelgroep in beperkte mate bereiken en er is een vraag naar proportionaliteit – dan vind ik het onze taak als medewetgever om ervoor te zorgen dat wij naar andere mogelijkheden zoeken die juridisch wel houdbaar zijn. Ik stel ook vast dat er sinds de indiening van deze motie, waarvan ikzelf de aanstichtster was, veel is veranderd en dat onder de druk van deze motie zaken vloeibaar zijn geworden. Wij kiezen ervoor om daar de komende jaren in te investeren, omdat het ons niet om het middel van de toelatingsregeling gaat, maar om het doel dat jongeren van kansarm kansrijk worden.

De heer De Roon (PVV):

Ik begrijp er nog steeds niet veel van. Mevrouw Sterk zegt dat wij nu over het wetsontwerp debatteren. In zekere zin is dat natuurlijk waar, maar in andere zin ook weer helemaal niet. Het gaat hier immers om niets anders dan de vraag of dat wetsontwerp niet gewoon in behandeling moet blijven bij de Kamer, zodat wij er op de normale, gebruikelijke wijze over kunnen debatteren, eerst met schriftelijk inbreng en daarna nog mondeling. Wij hebben nu allemaal heel korte spreektijden en mevrouw Sterk kan toch niet volhouden dat wij dit wetsontwerp nu grondig aan het bespreken zijn.

De heer Van der Vlies (SGP):

Voorzitter. Zou mevrouw Sterk de motie die zij op 13 december 2004 mede namens mijn fractie indiende – de naam van mijn collega staat er ook onder – nog indienen, onder de omstandigheden van nu? Dit nog los van de vraag hoe je het instrument dat zij per motie heeft bepleit, juridisch vorm zou kunnen geven. Dat staat immers niet los van haar eigen motie.

Mevrouw Sterk (CDA):

Als u de Handelingen erbij neemt, kunt u teruglezen wat ik toen heb gezegd. Ik heb toen gezegd dat wij willen voorkomen dat jongeren tussen wal en schip terechtkomen. Kansarme jongeren mogen niet kansloos worden en wij vinden ook dat jongeren op de eilanden zelf weer perspectief moeten krijgen. Daarom is het belangrijk om te investeren in onderwijs. Ik constateer nu dat wij te maken hebben met een deltaplan onderwijs, ik constateer nu dat wij te maken hebben met een aangescherpte voogdijregeling – wat overigens ook een toelatingsregeling is, zij het voor minderjarige kinderen – ik constateer dat wij een leer/werkplicht gaan krijgen. Daardoor wordt het mogelijk om de jongeren, waar het mij om ging, die geen baan hebben en geen opleiding, in hun nekvel te grijpen en te zeggen: je gaat nu hier zitten en je hebt twee smaken, of een baan, of een opleiding en als je dat niet doet, dan zorgen wij wel dat jij in een dusdanige structuur terechtkomt dat je dat gaat doen. Ik doel op de prepcamps. Ik constateer dus dat er sinds de indiening van mijn motie een heleboel is gebeurd en dat ik op dit moment het kabinet de mogelijkheid wil bieden om eerst deze zaken uit te werken. Dan zien wij of daarmee het doel bereikt kan worden dat wij hebben. Het ging ons immers niet om het middel, maar om het doel. Wat mij betreft, kan die motie dus in de ijskast.

De heer Van der Vlies (SGP):

Motie achterhaald. Voor de andere ondertekenaar is dat natuurlijk een te verwerken zaak. De vraag is echter of de ontwikkeling van die andere instrumenten niet al zichtbaar werd in de tijd dat die motie is ingediend en daarna. Zij is nog ettelijke keren aan de orde geweest. Wij hebben altijd volgehouden, tot voor kort, dat die urgentie er was. Nu is er een andere politieke constellatie en gaan wij ineens voor een ander anker. Zo vat ik dat toch samen. Wij moeten de zaak wel een beetje zuiver houden. Ook in het achterliggende jaar was allang bekend dat die instrumenten onderweg waren, ontwikkeld werden. Zij waren nog niet in het stadium van nu, oké. Het zijn allemaal processen die tijd kosten, maar het zicht was er al wel op ontstaan.

Mevrouw Sterk (CDA):

Volgens mij liggen de feiten anders. In 2004 was nog niet bekend dat de algemene vormingsplicht zo'n succes zou worden. Er was slechts een pilot op dat moment op de eilanden. In 2004 was ook nog niet bekend dat er een leer/werkplicht zou komen. Evenmin was bekend dat de voogdijregeling aangescherpt zou worden. Dus er zijn een heleboel zaken inmiddels veranderd, die in 2004 nog niet in gang waren gezet hier in de Tweede Kamer.

Daarnaast hebben wij te maken met wat er in het regeerakkoord is opgenomen en wat je in zekere zin natuurlijk ook als een terugkeerregeling kunt beschouwen: kansloze jongeren die uit de socialevormingsplicht vallen, moeten op basis van afspraken tussen de Nederlandse Antillen en het Nederlandse kabinet terug kunnen gaan en opgenomen worden in de socialevormingsplicht, om op die manier ook een kans te krijgen op die baan of op die mooie opleiding.

De heer Pechtold (D66):

Mijn argumentatie is net zoals die van mevrouw Sterk vooral gebaseerd op de socialevormingsplicht en het feit dat die zich nu begint te ontwikkelen. Wij hebben de pilots achter de rug. Het waren er een paar. Nu begint het door te komen. Er is 19 mln. beschikbaar, maar dat is helemaal niet voldoende om uiteindelijk al die jongeren op te vangen. Ik heb daar niets over gelezen in het regeerakkoord. Hoe denkt u als CDA-fractie dat gat te dichten, dat toch enkele tientallen miljoenen zal bedragen?

Mevrouw Sterk (CDA):

U weet als geen ander dat Nederland veel geld investeert in de socialevormingsplicht. Ik denk dat wij, als het een succes is, ook aan het kabinet kunnen vragen om te bezien in hoeverre het dat succes kan vergroten. Ik denk dat wij daar allemaal belang bij hebben, op de Nederlandse Antillen, maar ook in Nederland. De problemen zijn immers ook hier bekend in de grote steden, en er moet gekeken worden of die op deze wijze ondervangen kunnen worden. Ik ben er echter niet van overtuigd dat de socialevormingsplicht het enige middel is waarmee wij deze problemen moeten aanpakken. Volgens mij moet er nog veel meer gebeuren; ik heb u zojuist wat voorbeelden genoemd. Ik hoor graag van het kabinet hoe men dit op korte termijn gaat vormgeven en of men denkt dit te kunnen doen met wat er op dit moment voor is gereserveerd in het regeerakkoord.

De heer Dijsselbloem (PvdA):

Voorzitter. Het zal u niet verbazen dat de fractie van de PvdA content is met het feit dat dit "wetsvoorstel" wordt ingetrokken. Het woord "wetsvoorstel" is echter te veel eer voor wat er was gemaakt. Op de valreep heeft minister Verdonk nog een wetsvoorstel ingediend en dat ook weer ingetrokken. Verder heeft zij het wetsvoorstel over de dubbele nationaliteit op de valreep weer bij de Kamer weggehaald en een ander voorstel nog eventjes snel ingediend. Het kabinet staat nu voor de opgave om de juridische puinhopen die zijn achtergelaten, snel op te ruimen. Men doet dit adequaat. Er is de afgelopen jaren veel tijd verloren gegaan, omdat een bepaalde juridische weg is gevolgd terwijl men al lang wist dat die dood zou lopen.

De fractie van de PvdA vindt dat er genoeg tijd verloren is gegaan en dat er een andere weg nodig is. Wij willen een snelle aanpak die wél effectief en juridisch houdbaar is, en die wij gezamenlijk met de Nederlandse Antillen kunnen oppakken. Die andere weg moet écht bijdragen aan de aanpak van problemen die jongeren hebben en die jongeren veroorzaken in de Nederlandse steden en op de Antillen. In het regeerakkoord staat daarom een aantal andere maatregelen genoemd die relevant zijn. Ik vraag de bewindslieden of zij al kunnen zeggen op welke termijn zij de Kamer daarover voorstellen kunnen voorleggen. Het gaat daarbij om inburgering van de Antillianen voor wie dat nodig is en om de ondersteuning én handhaving van de socialevormingsplicht. Die vormingsplicht moet ook gehandhaafd worden wanneer jongeren naar Nederland zouden komen; de motie-Leerdam wordt in dit verband genoemd. Het gaat ten slotte ook om alle maatregelen vanuit Den Haag die de Antillengemeenten in Nederland nodig hebben om de problematiek goed te kunnen aanpakken. Laten wij ons richten op wat kan en wat moet, en niet langer juridische dwaalsporen bewandelen.

De heer Pechtold (D66):

U houdt een helder verhaal, maar u hebt het ook over een aanpak die wél juridisch houdbaar is. Wat vraagt u aan aanpak van het kabinet waar nog juristerij bij van pas moet komen?

De heer Dijsselbloem (PvdA):

De fractie van de PvdA heeft de motie-Leerdam ingediend. Die is in de Kamer breed gesteund. Daarin staat dat Nederland ook in handhavende zin een bijdrage kan leveren aan de socialevormingsplicht. Het gaat daarbij om situaties waarin jongeren, door naar Nederland te vertrekken, zich onttrekken aan de leer-werkplicht, dat is de socialevormingsplicht. In zulke situaties zijn wij bereid om de Antillen te steunen in de handhaving van deze landsverordening – want dat is de socialevormingsplicht ook – op basis van artikel 36 en 40 van het statuut. In dit statuut zit daarvoor een aantal kapstokjes die wij hiervoor kunnen gebruiken. Wij zijn er erg voor om de jongeren die leer-werkplichtig zijn op de Antillen, daarin terug naar school of naar het werk te begeleiden. Daarvoor steunen wij ook de sociale werkplicht.

De heer Kamp (VVD):

Wordt de heer Dijsselbloem een beetje ongerust? De PvdA neemt weer deel aan de regering en wij hebben nu al drie maatregelen gezien waarmee zaken worden teruggedraaid. In de eerste plaats moet er een generaal pardon komen, waarmee het immigratiebeleid weer op zijn kop wordt gezet, in de tweede plaats mag je weer met een boerka op straat lopen en in de derde plaats krijgen wij nu te horen dat het prima is dat dit probleem met Antilliaanse jongeren niet wordt opgelost, maar blijft liggen. Wij moeten vervolgens maar weer zien hoe wij in Nederland omgaan met deze Antillianen die ontsporen. Heeft hij niet het gevoel dat hij de zorg van de bevolking over deze problemen nog steeds aan het ontkennen is en dat hij daardoor uiteindelijk ook zelf in de problemen zal komen?

De heer Dijsselbloem (PvdA):

Dit is het verhaal dat de heer Kamp vandaag in een ander debat ook al hield. De aanpak van mijn fractie zal er een zijn die resultaat oplevert. Wij hebben de afgelopen jaren óngelooflijk veel tijd verloren met het nalopen van juridische dwaalsporen. Ik noem de drie tot vier jaar die het de Kamer heeft gekost om te komen tot een juridisch houdbare en een effectieve inburgeringswet. Het heeft de Kamer geweldig veel tijd en moeite gekost voordat ze minister Verdonk van haar spoor afhad en er uiteindelijk een juridisch houdbare wet lag. Hetzelfde geldt voor een boerkaverbod. Wij zullen het debat daarover nu niet voeren, maar een boerkaverbod in algemene zin in de publieke ruimte in Nederland is een juridisch dwaalspoor; de commissie-Vermeulen heeft daarover geadviseerd. Laten wij toch eens ophouden met het nalopen van juridische dwaalsporen.

Een verwijderings- en toelatingsregeling voor Antillianen in Nederland is een juridisch dwaalspoor, tenzij de heer Kamp het Statuut wil aanpassen en de Antillen de weg van de zelfstandigheid op wil sturen. Ik daag hem uit op dat punt. De VVD doet dat niet. Die politieke keuze is mogelijk. Dan hebben wij straks twee paspoortproblemen opgelost. Laten wij nu op al deze fronten de juridische dwaalsporen eens achter ons laten en gaan werken aan maatregelen die er in de praktijk echt toe doen. Ik daag de heer Kamp uit om het kabinet daarbij te ondersteunen.

De voorzitter:

De heer Kamp heeft nog één keer het woord, maar ik zou hem graag bij het onderwerp houden.

De heer Kamp (VVD):

Ik zal mij bij het onderwerp houden. Als de heer Dijsselbloem het een juridisch dwaalspoor noemt dat wij willen bereiken dat de criminele Antilliaanse jongeren die echt volledig ontsporen in Nederland worden teruggestuurd naar hun eiland, omdat zij daar meer kans hebben om op het goede pad te komen, dwaalt hij zelf.

De heer Dijsselbloem (PvdA):

De manier waarop de heer Kamp en zijn partijgenoot ex-minister Verdonk de zaak benaderen noem ik een juridisch dwaalspoor. Onze weg is die van de socialevormingsplicht, waarbij Nederland niet alleen in materiële zin kan zorgen dat die vormingsplicht op de eilanden echt van de grond komt, maar ook in handhavende zin ondersteunend kan zijn. Wij zullen zorgen dat, zoals wij in het regeerakkoord hebben afgesproken, jongeren die zich aan de leer-werkplicht onttrekken mede dank zij de ondersteuning door Nederland weer onder die plicht worden gebracht, op de Antillen. Wij kiezen deze inzet, die juridisch wel haalbaar is. Ik verwacht dat het ministerie daarmee op korte termijn aan de slag gaat.

De heer De Roon (PVV):

Ik schrik ervan dat de heer Dijsselbloem het naar aanleiding van de opmerkingen van de Raad van State gewijzigde wetsontwerp toch nog als een juridische puinhoop kwalificeert, zonder te willen uitleggen waarom het een puinhoop is. De regering heeft toch uitgelegd wat de juridische maatregelen naar aanleiding van de kritiek van de Raad van State zijn? Zij heeft het wetsontwerp gewijzigd.

Ik houd de woordvoerder van de PvdA ook voor dat nog heel recentelijk, in februari 2007, in opdracht van de gemeente Rotterdam door de Erasmusuniversiteit een onderzoeksrapport is uitgebracht.

De voorzitter:

Ik neem aan dat u een vraag aan de heer Dijsselbloem hebt.

De heer De Roon (PVV):

Er komt ook een vraag. In het rapport wordt om te beginnen gesteld dat er sprake is van een explosieve stijging van de criminaliteit in de groep Antillianen tussen 12 en 17 jaar. Een van de zes aanbevelingen in het rapport luidt de instroom van kansarme Antillianen vanuit de Antillen te beperken. De partijgenoten van de heer Dijsselbloem in Rotterdam zelf, bijvoorbeeld de fractievoorzitter van de PvdA, Peter van Heemst, zeggen dat zij steun van het Rijk verwachten om de instroom van kansarme Antilliaanse minderjarigen te stoppen. Ik verneem graag een reactie van de heer Dijsselbloem op deze opmerkingen. Hoe kijkt hij aan tegen de omstandigheid dat zijn partijgenoten in Rotterdam heel veel last hebben van deze Antillianen en verwachten dat hier krachtig tegen wordt opgetreden, terwijl hij nu toejuicht dat een wetsontwerp, waarin wordt voorgesteld krachtig op te treden, wordt ingetrokken? Ik begrijp dat niet.

De heer Dijsselbloem (PvdA):

Er hoeft met mij geen debat gevoerd te worden over de ernst van de problematiek van, sommige, Antilliaanse jongeren. Laten wij dat onderscheid wel blijven maken. Volgens mij komen de meeste Antilliaanse jongeren die naar Nederland komen gewoon een opleiding volgen aan hbo of universiteit. Over de problematiek van de risicojongeren en de criminaliteit in de Antillengemeenten is geen debat nodig. De vraag die centraal staat, en waarover de heer De Roon en ik van mening verschillen, is hoe wij snel en effectief een oplossing vinden.

Laten wij in ieder geval vaststellen dat de benadering van mevrouw Verdonk absoluut niet snel is geweest. Effectief is zij ook niet, juridisch noch praktisch. Zie het oordeel van de Raad van State. Wat heb ik daaraan toe te voegen? Ik ben ervan overtuigd dat mijn partijgenoten in de deelgemeenten van Rotterdam en de gemeente Rotterdam zelf het meest erbij gebaat zijn dat er op korte termijn een houdbare regeling komt, zowel om de problemen van de Antilliaanse jongeren die hier al wonen beter aan te pakken en de criminaliteit onder controle te krijgen als om te voorkomen dat de jongeren zich onttrekken aan de leer-werkplicht die sinds het vorig jaar op de eilanden geldt. Dat laatste is prioriteit nummer een.

Minister Vogelaar:

Voorzitter. Er is al gerefereerd aan de lange voorgeschiedenis van de intrekking van het wetsvoorstel waarover wij nu debatteren. Het is goed om nog even in herinnering te roepen dat dit wetsvoorstel onderdeel uitmaakte van een drieluik van beleidsmaatregelen: socialevormingsplicht op de Antillen en Aruba, afspraken met de 21 "Antillianengemeenten" in Nederland om tot een effectieve aanpak te komen en een wettelijke mogelijkheid om Antilliaanse en Arubaanse jongeren die hier de nodige problemen hebben veroorzaakt, terug te sturen naar de Antillen of naar Aruba.

Het zag er aanvankelijk naar uit dat het draagvlak voor dit wetsvoorstel ook bij de 21 Antillianengemeenten redelijk breed was, maar wij hebben in de afgelopen tijd ook naar aanleiding van het advies van de Raad van State moeten constateren dat het draagvlak bij deze gemeenten sterk is afgenomen. Ik hecht er ook aan, erop te wijzen dat van het begin af aan het draagvlak voor dit drieluik van beleidsmaatregelen op de Nederlandse Antillen en Aruba bij het bestuur en de gemeenschap zeer beperkt was of misschien wel geheel ontbrak. En in de derde plaats werden wij tot tweemaal toe geconfronteerd met een zeer kritische opstelling van de Raad van State. Dit was niet zo maar inhoudelijk commentaar van de Raad van State, het was een "niet aldusadvies", wat inhoudt dat de raad de regering adviseert om het wetsvoorstel niet aan de Kamer voor te leggen.

De eerste overweging van de Raad van State was dat in het wetsvoorstel het maken van onderscheid tussen "continentale" Nederlanders en Nederlanders, afkomstig van de Antillen en Aruba, onvoldoende wordt gemotiveerd. Nu kunnen wij natuurlijk heel veel creativiteit aan de dag leggen om te proberen, het wetsvoorstel aan te passen, maar als de beweegreden blijft, Nederlanders terug te sturen naar de Antillen of Aruba, dan blijft het probleem van het maken van onderscheid onverminderd bestaan. Het is met de beste wil van de wereld niet op te lossen als de inzet bij het wetsvoorstel blijft, deze groep jongeren terug te sturen.

De tweede overweging zou eenieder in dit huis eveneens moeten aanspreken, namelijk dat de Raad van State heeft geconstateerd dat het wetsvoorstel niet effectief te handhaven is, omdat het zeer eenvoudig is om op allerlei andere manieren dan via Schiphol Nederland binnen te komen.

En in de derde plaats twijfelt de Raad van State er ernstig aan of de wet wel een geschikt middel is om het doel te bereiken. Wij moeten steeds voor ogen houden dat een deel van de in ons land wonende Antillianen en Arubanen deze problemen veroorzaakt en dat het absoluut niet om de totale groep gaat. Maar zelfs van de problematische groep kan maar een zeer beperkt deel met deze wet worden bereikt. In het voorstel is namelijk het criterium van drie jaar ingeschreven zijn in de GBA opgenomen: wie langer dan drie jaar ingeschreven is, valt er niet onder. Dat is al een forse beperking. Verder geldt dat een groot deel van de populatie waarover wij nu spreken over het algemeen langer dan drie jaar of helemaal niet in de GBA staat ingeschreven. Wat wij daar ook van vinden, dit maakt feitelijk dat met dit wetsvoorstel de doelgroep waarvoor wij een oplossing zoeken, niet effectief wordt benaderd. Daarnaast heeft het wetsvoorstel betrekking op een beperkte groep, op een bepaalde leeftijdscategorie, terwijl wij allerlei signalen hebben dat bij zowel de jongeren aan de onderkant van deze categorie als bij de jongeren aan de bovenkant ervan de problematiek zich voordoet. Al deze overwegingen zijn voor het kabinet aanleiding geweest om het besluit te nemen om het wetsvoorstel in te trekken. Dat was dus volgens ons bij nader inzien nodig. Laat er geen misverstand over bestaan: wij zijn niet voornemens om wijziging van het wetsontwerp voor te stellen. Ter geruststelling: het intrekken van dit wetsvoorstel was niet het eerste besluit van dit kabinet. Ik heb begrepen dat het een goed gebruik is dat bij het aantreden van een nieuw kabinet het zich eerst bezint op het nut van de wetsvoorstellen die door het vorige kabinet bij de Kamer zijn ingediend. Het kabinet beoordeelt dan het totale aantal voorstellen dat is ingediend. Het besluit vervolgens om ze te handhaven of in te trekken. Van de reeks die werd beoordeeld, maakt het wetsvoorstel dat wij nu bespreken onderdeel uit. Ik wil echter krachtig de indruk wegnemen dat door het intrekken van dit wetsvoorstel het kabinet de problematiek waarmee wij in Nederland geconfronteerd zijn en waarmee wij geconfronteerd worden, niet serieus zal behandelen. Het kabinet ervaart deze kwestie als zeer problematisch. Wij onderkennen wat de heer Kamp zei volledig. Wij staan met elkaar voor de opgave om in dit land én op de Nederlandse Antillen en Aruba effectief beleid te ontwikkelen waarmee de problematiek van deze jongeren wordt aangepakt.

De heer Van der Vlies (SGP):

Ik wil graag naar u luisteren en alle overwegingen vernemen die ten grondslag liggen aan het besluit van dit kabinet. Ik betwist niet het recht van dit kabinet om een wetsvoorstel in te trekken. Ik spreek ook niet tegen dat het een goed gebruik is dat een nieuw kabinet nagaat wat er in de pijpleiding zit en dat het de Kamer zijn oordeel daarover laat weten. Soms komt het dan tot wijziging en zelfs tot intrekking van een wetsvoorstel. Ik ben ook niet argwanend als het om uw voornemens gaat. Echter, dit alles neemt niet weg dat wat nu gebeurt, merkwaardig is. Het gaat hier namelijk om een wetsvoorstel dat is ondertekend door Hare Majesteit, nota bene in het buitenland. Let wel: dat gebeurde drie weken geleden. Onder het wetsvoorstel staan drie handtekeningen. Een ervan is van de minister van wie u de portefeuille hebt overgenomen. Een andere handtekening is die van de minister van Justitie die in persoon dezelfde is als de huidige minister van Justitie. Minister Pechtold zette ooit zijn handtekening, maar hij moest op een gegeven moment het kabinet verlaten. Ik neem daarom aan dat er op 14 februari 2007 twee handtekeningen onder het wetvoorstel stonden. Dan hebben wij nu toch met een rare zaak te maken. Is concreet uw conclusie: het kabinet-Balkenende III heeft zich vergist, het heeft ons op het verkeerde been gezet? Het besluit van dat kabinet heeft niet tot een constructieve oplossing geleid: dat moet toch simpelweg de conclusie zijn.

Minister Vogelaar:

Die kwalificatie laat ik graag voor uw rekening. De heer Pechtold heeft duidelijk aangegeven wat hij nu van het wetsvoorstel vindt. Uit het feit dat wij besloten hebben om Hare Majesteit te vragen om ons te machtigen het wetsvoorstel daadwerkelijk in te trekken, kunt u de conclusie trekken dat wij tot een andere afweging zijn gekomen dan het vorige kabinet. Dat is een constatering waar ik het op dit moment bij wil laten.

De heer Kamp (VVD):

Ik heb nog nooit meegemaakt dat een lastig maatschappelijk probleem opgelost kon worden zonder dat er aan die oplossing minpunten verbonden waren. Bij een oplossing zijn er altijd minpunten en pluspunten. Dan maak je een afweging en je kiest ergens voor. In dit geval somt de minister alle minpunten op, maar alle pluspunten laat zij ongenoemd. Ik begrijp dat één van de voornaamste minpunten de handhaving is. Je kunt Schiphol wel beveiligen, maar je kunt niet voorkomen dat mensen via Parijs of Brussel alsnog het land binnenkomen. Het gaat mij echter om iets anders. Wat moet er gebeuren als een politieagent op iemand stuit die een misdrijf begaat of als ambtenaren stuiten op iemand die zich aan de programma's voor integratie en werk onttrekt? Dan moet je op kunnen treden. Zonder die wet kan dat niet. Dan kun je zeggen: jammer, maar helaas. Heb je die wet wel, dan kun je terugkeer laten volgen. Dat is het punt waar het om gaat. Dat begrijpt de minister toch wel?

Minister Vogelaar:

Even voor alle helderheid: ik heb drie argumenten genoemd. Eén daarvan was inderdaad de handhaafbaarheid aan de landsgrenzen. Het allerbelangrijkste is echter het onderscheid dat in de wet gemaakt wordt tussen de continentale Nederlanders en de Nederlanders die van de Nederlandse Antillen en Aruba komen. Dat onderscheid is niet hanteerbaar. U vraagt mij wat moet gebeuren als een politieagent constateert dat iemand een strafbaar feit heeft begaan. Natuurlijk vinden wij ook dat er opgetreden moet worden, maar daar gaat de discussie niet over. Die gaat erover of het instrument dat in dit wetsvoorstel was voorzien, namelijk een terugkeerregeling, effectief is om in te zetten tegen jongeren die verkeerde dingen doen. Er zijn altijd strafrechtelijke mogelijkheden om mensen op het rechte pad te krijgen. Die gelden voor iedere Nederlander. Wanneer men zich niet aan de inburgering- of leerplicht houdt, zijn er instrumenten nodig. Het kabinet heeft een aantal maatregelen voorzien door de leer-werkplicht uit te breiden tot 27 jaar en daar stevig mee aan de slag te gaan. Dat geldt ook voor deze jongeren. Dat zullen wij zeer stevig ter hand nemen.

De heer Kamp (VVD):

Met alle respect, wij gaan al twintig jaar stevig aan de slag en dit is het resultaat waarmee wij geconfronteerd worden. Het gaat om de handhaafbaarheid. Het is essentieel dat je op kunt treden en zo nodig terug kunt sturen als je iemand te pakken hebt. Dat instrument slaat u ons nu uit handen. Verder zegt u dat er onderscheid wordt gemaakt tussen verschillende groepen Nederlanders, maar dat wist de minister van Justitie natuurlijk toen hij dit wetsvoorstel ondertekende. Ook de Kamer wist dat toen er moties werden ingediend. Iedereen wist dat van het begin af aan, maar wij vonden het toch verantwoord en mogelijk op de wijze waarop het uiteindelijk is uitgewerkt.

Minister Vogelaar:

Wij zijn op dat punt tot een ander oordeel gekomen. Wij verschillen van mening over de vraag of het juridisch mogelijk is om dit onderscheid te maken. Wij constateren dat dit niet mogelijk is en dat het niet houdbaar is, ook als het tot een gerechtelijke procedure zou komen. Dat wil naar mijn idee absoluut niet zeggen dat het instrument van de terugkeer nodig is om tot effectief beleid te komen. U hebt gelijk als u zegt dat deze problematiek al twintig jaar speelt. Dat is absoluut waar. Het is ook een hele zoektocht om effectief beleid te vinden en dat in de vingers te krijgen. Alleen, in die twintig jaar is wel het nodige gebeurd. De leer-werkplicht is niet iets wat wij twintig jaar geleden met elkaar hebben bedacht. Dat is nieuw beleid dat zeer recentelijk is ingevoerd. Wij gaan ervan uit dat dit beleid, met een effectieve handhaving, tot het gewenste effect zal leiden. Dat geldt ten aanzien van een maatregel die ons voor ogen staat als het gaat om de leer-werkplicht.

Daarnaast wijs ik erop dat wij hebben aangekondigd dat wij met een deltaplan voor inburgering komen. Daar gaan wij mee aan de slag. Dat heeft ook betrekking op deze populatie jongeren. Ik ben voornemens als lijn te trekken om naast het voeren van generiek beleid voor de inburgering zo nodig daarbinnen specifiek beleid voor specifieke groepen te voeren. Ik denk dat dit voor Antilliaanse en Arubaanse jongeren inderdaad nodig is en dat wij er binnen het generieke beleid over moeten nadenken om een aantal specifieke maatregelen te treffen, gelet op de aard van de problematiek waar wij mee te maken hebben bij een deel van de jongeren uit die gemeenschap dat problemen veroorzaakt.

In de zeer summiere contacten die ik heb gehad met de jongeren uit de doelgroep, is mij in ieder geval wel duidelijk geworden dat het ook van groot belang is om naast het repressieve beleid, dat wij zeker moeten handhaven, als het aan de orde is omdat jongeren over de schreef gaan, ook ontzettend nodig is om de grote problemen waar een deel van deze jongeren mee te kampen heeft, niet alleen met repressie tegemoet te treden. Wij moeten ook zoeken naar een beleid waarmee wij die jongeren opnieuw perspectief kunnen bieden op volwaardige participatie in de Nederlandse samenleving. Dat zal niet eenvoudig zijn, maar dat vind ik wel de uitdaging waar wij de komende vier jaar voor staan.

Minister Hirsch Ballin:

Mijnheer de voorzitter. Ik sluit mij van harte aan bij wat mijn collega zo-even heeft gezegd. Er zijn nog een paar punten die een reactie van mijn kant vereisen. Laat ik vooropstellen dat er uiteraard geen twijfel over kan bestaan dat het besluit van het kabinet dat zich verantwoordt in dit gesprek met de Kamer, een ander besluit is dan het besluit van het vorige kabinet. Mevrouw Sterk zei terecht dat het niet zozeer een kwestie is van doel als wel van middel. Daarover hebben de gedachten zich verder ontwikkeld.

Mevrouw Sterk (CDA):

Even voor de Handelingen, het is juist wel een kwestie van doel en niet zozeer van hoe wij daar komen. U draait het net om.

Minister Hirsch Ballin:

Ik denk dat ik hetzelfde bedoelde. Het doel is uiteraard om het probleem aan te pakken. Ik bedoelde te zeggen dat het besluit om het in te trekken betrekking heeft op de middelkeuze. Daarover zijn wij het dus eens. In het nog niet zo verre verleden is ook door de gemeenten die met jonge Antilliaanse Nederlanders te maken hebben, gepleit voor een maatregel op dit vlak. Daar is ook al eerder in het debat op gewezen. De VNG heeft in een brief van 23 februari met instemming gereageerd op het besluit om dit wetsvoorstel terug te nemen.

De heer Kamp (VVD):

De minister zegt dat er inmiddels een heleboel is veranderd. In de drie weken tussen het moment waarop hij zijn handtekening zette onder dit wetsvoorstel en het moment waarop hij zijn handtekening zette onder het wetsvoorstel om dit in te trekken, is er toch inhoudelijk niets veranderd? Het is een problematiek die al twintig jaar bestaat. Er liggen lange analyses aan ten grondslag wat de beste oplossingsrichting is. Er ligt een voorstel waar hij zijn handtekening onder zet en drie weken later trekt hij deze weer in. Wat is er in die drie weken gebeurd?

Minister Hirsch Ballin:

Mijn collega vult aan dat er een nieuwe coalitie is, maar ik wilde iets anders verduidelijken. Misschien heeft de heer Kamp gehoord dat mijn betoog intussen verderging. Hij was erbij toen in de vorige kabinetsperiode het plan werd gemaakt om met een dergelijk wetsvoorstel te komen. Ik wijs erop dat bijvoorbeeld bij gemeenten in hoge mate het beeld bestond dat het iets van een terugkeerregeling zou moeten zijn. Op 23 februari 2007 neemt de VNG met instemming kennis van het voornemen om dit wetsvoorstel, dat inderdaad nog maar net is ingediend, in te trekken. Dat zei ik ter illustratie van het volgende. Dat heeft mevrouw Sterk ook naar voren gebracht. De doelstelling om wat te doen aan het probleem van overlast en criminaliteit van jonge Antilliaanse Nederlanders met een gebrekkige opleiding is niet veranderd, maar het inzicht van het kabinet dat zich hier verantwoordt, is dat dit niet het goede middel is.

De heer Kamp wijst er terecht op dat het besluit zeer onlangs is genomen. Ik moet er daarbij ook op wijzen dat dit besluit heel kort na een nader advies van de Raad van State van 26 januari 2007 is genomen. In dat advies wordt nogmaals ten aanzien van het gewijzigde wetsvoorstel geadviseerd om het niet aldus in te dienen. Men weet dat het besluit van het vorige kabinet was om het wel in te dienen. Als dat niet was genomen, dan was er uiteraard ook geen besluit genomen om het nu in te trekken. Zoals mijn collega uiteen heeft gezet, is dat mede gebaseerd op het nogmaals op ons in laten werken van de vraag – die de Raad van State in alle scherpte zo stelde – of de maatregel en daarmee het gemaakte onderscheid tussen groepen Nederlanders een passend middel is voor het beoogde doel.

Dan kom ik op een punt dat zowel door de heer Kamp als door de heer De Roon naar voren is gebracht. Zij zeiden: het is een belangrijke bijdrage, het is een belangrijk wetsvoorstel. Dat is nu net de vraag. Als wij nog eens op ons laten inwerken wat er aan praktische bezwaren verbonden is aan de regeling zoals die er lag, dan is er reden voor ernstige twijfel of dit echt een belangrijke en dus ook praktische bijdrage was. Dat heeft tot deze conclusie geleid. Dat betekent niet dat wij niets doen met het onderwerp. Mijn collega heeft dat uiteengezet. Er zijn een paar onderdelen waar meer in het bijzonder de vraag aan mij is gericht. Dat heeft tot deze conclusie van deze bewindslieden en dit kabinet geleid.

De heer De Roon (PVV):

Ik begrijp de redenering van de minister van Justitie toch nog niet helemaal. Ik wil hem dus graag om nog wat opheldering vragen. Het laatste stuk dat door de regering over dit wetsvoorstel is geproduceerd, is een nader rapport d.d. 9 februari jongstleden. Dat is, mede namens de minister van Justitie door de minister voor Wonen, Wijken en Integratie aangeboden aan de Koningin. In dat nader rapport worden alle bezwaren van de Raad van State weerlegd, weersproken enzovoorts. Ik lees in dat nader rapport helemaal niets anders, geen enkele twijfel of een andere visie van de minister van Justitie, dan dat hij kennelijk eens is met die weerlegging. Moet ik het nu zo lezen dat hij het eigenlijk niet eens was met het indienen van dit nader rapport? Kan hij dat bij nader inzien niet onderschrijven? Of is er toch in die tussentijd nog iets gebeurd waardoor hij zijn standpunt heeft gewijzigd?

Minister Hirsch Ballin:

U kunt moeilijk gewezen bewindslieden uit een vorige kabinetsperiode vragen om op deze plaats mede namens hun huidige collega's het beleid van het vorige kabinet te verdedigen. Elk kabinet komt tot de eigen besluitvorming. U heeft kunnen zien hoe de geschiedenis van het wetsvoorstel zoals het was ingediend, is geweest. U heeft ook gezien dat er maar een kort tijdsverloop was tussen het moment waarop het tweede advies van de Raad van State kwam met het dictum "niet aldus" en het moment waarop het werd ingediend. Als u nu bijvoorbeeld de vraag zou stellen of het beter zou zijn geweest om meer tijd te nemen om de bezwaren die in het advies van de Raad van State naar voren zijn gebracht, te wegen, dan moet ik zeggen dat ik deze vraag niet kan beantwoorden, omdat inmiddels een nieuwe kabinetsperiode is aangebroken en dit kabinet deze conclusies heeft getrokken.

Mevrouw Van Gent (GroenLinks):

Ik begrijp best dat de minister zich in een lastig parket bevindt. Hij was er natuurlijk op 14 februari en daarvoor gewoon ook bij. Dat is heel kort geleden. Ik snap het allemaal best. Ik heb toch een vraag aan hem. Het eerste advies van de Raad van State op het eerste wetsvoorstel was in mijn ogen ook "niet aldus". Dat kan hij echt niet ontkennen. In het tweede advies van de Raad van State wordt gezegd dat de hoofdbezwaren van het eerste wetsvoorstel overeind zijn gebleven en dat het dus nog steeds als "niet aldus" wordt betiteld. De minister kan nog heel veel woorden gebruiken, maar er zit een heel korte periode tussen. Laten wij gewoon met elkaar constateren dat wij blij zijn dat dit onwerkbare wetsvoorstel van tafel is en dat wij aan de slag gaan. U was er natuurlijk in beide situaties bij. Waarom hebt u hieraan niet de eerste keer paal en perk gesteld?

Minister Hirsch Ballin:

Ik denk dat het weinig zinvol is om in een debat als dit onze persoonlijke biografieën op de data precies te analyseren. Ik zie drie leden in uw Kamer zitten die ook hun aandeel hebben gehad in deze geschiedenis. Als u nog preciezer naar mijn geschiedenis kijkt, kunt u ook nog constateren dat ik deel uitmaakte van de Raad van State op het moment dat het eerste advies werd uitgebracht. De enige hoedanigheid waarop u mij nu kunt aanspreken, is die van lid van dit kabinet bij het verdedigen van dit besluit. Ik verdedig dat van harte en uit volle overtuiging.

Mevrouw Van Gent (GroenLinks):

Chapeau!

Minister Hirsch Ballin:

Het behoort inderdaad tot het kabinetsbeleid om extra beleid in te zetten op de veelplegers. Dat gebeurt trouwens niet alleen ten opzichte van degenen die gedacht waren te behoren tot de, overigens beperkte, doelgroep van het ingetrokken wetsvoorstel. Het gebeurt voor veelplegers in het algemeen. De hier bedoelde mensen behoren daartoe.

Over de naturalisatie staat een passage in het nadere rapport dat behoort tot de Kamerstukken. Die passage blijft nog steeds van kracht en luidt dat er reden is om in kritische zin naar het naturalisatiebeleid te kijken. Dat is iets wat ik als nu verantwoordelijk voor de toepassing van de Rijkswet op het Nederlanderschap ook zal doen. Ik wijs erop dat in het coalitieakkoord op basis waarvan wij werkzaam zijn, ook is aangegeven dat de eis van de Nederlandse taal voor de verkrijging van het Nederlanderschap over de gehele linie voor het hele Koninkrijk is voorzien, dus ook voor mensen woonachtig in de Nederlandse Antillen en Aruba.

De voorzitter:

Aangezien zich niemand heeft aangemeld voor de tweede termijn, kunnen wij nu schorsen voor de dinerpauze.

De heer Kamp (VVD):

Voorzitter. Neemt u mij niet kwalijk dat ik de orde van de vergadering niet helemaal heb doorgrond, maar ik dacht dat het vanzelfsprekend was dat wij de gelegenheid kregen voor een korte tweede termijn. Gaarne krijg ik die gelegenheid ook.

De heer De Roon (PVV):

Voor mij geldt precies hetzelfde, voorzitter. Ook ik wil graag een tweede termijn.

De voorzitter:

Op basis van deze verzoeken wacht ik nog even met het sluiten van de beraadslaging.

Zoals bekend, geldt in tweede termijn een derde van de spreektijd in eerste termijn. De sprekers hebben dus ieder één minuut.

De heer De Roon (PVV):

Voorzitter. Ik hoop dat u daarin een beetje soepel bent, want ik meen dat ik in eerste termijn korter heb gesproken dan drie minuten.

De voorzitter:

Die argumenten zijn hier bekend. Ik geef u één minuut.

De heer De Roon (PVV):

Voorzitter. Ik kan het toch niet laten om even een vooraanstaand PvdA'er uit Rotterdam te citeren. Bert Cremers stelde zeer recentelijk in de Volkskrant over de aangekondigde intrekking van dit wetsontwerp: "Ik vind het onverantwoord wat er nu gebeurt. We laten een onaanvaardbare situatie voortbestaan. (...) We hebben jarenlang geprobeerd om afspraken te maken met de Curaçaose overheid om de instroom van die jongeren te beperken. (...) Dat is nooit gelukt."

Ik moet zeggen dat ik de opmerkingen van met name de bewindsvrouwe van de Partij van de Arbeid, mevrouw Vogelaar, bijzonder vaag vindt. Het enige wat zij eigenlijk zegt, is: wij onderkennen de problematiek en gaan daarop beleid ontwikkelen. Ik moet zeggen dat ik dat niet goed begrijp. Je gaat toch niet plan A al de deur uitgooien, terwijl plan B nog moet worden ontwikkeld? Ik kan alleen maar constateren dat naar mijn mening de bevolking van Rotterdam die het meest last heeft van deze problematiek en met name de PvdA'ers, zich waarschijnlijk niet goed bediend zullen vinden door de intrekking van het wetsvoorstel door deze minister. Wanneer zij dat vinden, zijn zij natuurlijk van harte welkom bij de Partij voor de Vrijheid.

Ik houd vast aan de gedachte dat dit wetsvoorstel moet worden gehandhaafd en dien dan ook een motie van die strekking in.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat het onwenselijk is dat de regering het ontwerp van wet 30962 (aanvullende maatregelen inzake onder meer de terugzending van Antilliaanse en Arubaanse risicojongeren) zal intrekken;

verzoekt de regering, dit ontwerp van wet niet in te trekken,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid De Roon. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 5(30962).

Verder wil ik opmerken, mijnheer De Roon, dat de ministers in dit huis als minister worden aangesproken. In het laatste geval dus niet "mevrouw Vogelaar", maar "de minister voor Wonen, Wijken en Integratie". Wilt u daar in het vervolg rekening mee houden?

De heer Kamp (VVD):

Voorzitter. Ik heb een minuut van u gekregen. Ik had die willen gebruiken om een motie aan de Kamer voor te leggen, maar gehoord de discussie, denk ik dat het verstandiger is om de motie van de heer De Roon te steunen.

Mevrouw Sterk vindt de socialevormingsplicht op de Nederlandse Antillen een groot succes. Ik denk dat die socialevormingsplicht helaas geen groot succes is en dat er voor dit complexe probleem niet één oplossing is. De leer-werkplicht is niet dé oplossing, of de socialevormingsplicht, of het deltaplan inburgering. We hebben alles nodig, inclusief als sluitstuk dat mensen die hiernaartoe komen en echt ontsporen, moeten kunnen worden teruggestuurd, omdat zij op het eiland zelf meer kansen hebben om weer op het goede spoor te komen dan hier. Het is zeer ongewenst om onszelf dat laatste middel uit handen te slaan. Ik denk daarom dat het verstandiger zou zijn als de regering doet wat in de motie van de heer De Roon wordt gevraagd.

Minister Vogelaar:

Voorzitter. Ik constateer dat het nodig is om contact op te nemen met partijgenoot Bert Cremers in Rotterdam om met hem van gedachten te wisselen over de effectiviteit van het voorstel dat wij, in ieder geval wat ons betreft, hebben ingetrokken. De uitlatingen van zijn kant vind ik signalen die de moeite waard zijn om over in gesprek te gaan. Dat zal ik dus zeker doen. Dank voor die waardevolle suggestie, want ik had die uitspraken van hem niet paraat.

Ik verschil echter van mening met degenen die het beleid dat wij gaan voeren als "vaag" betitelen. Ik denk dat we voor de opgave staan om echt effectief beleid te voeren en dat de oplossingen niet met één maatregel kunnen worden gerealiseerd. De socialevormingsplicht op Aruba is er daar een van. Ook is er effectief beleid in dit land nodig, dat zowel neerkomt op investeren in die jongeren en ervoor zorgen dat zij nieuwe kansen krijgen. Dat betekent ook dat als zij de afspraken niet nakomen, wij er niet voor zullen terugschrikken om hen stevig bij de lurven te pakken als dat nodig is en ervoor te zorgen dat zij wel een aantal zaken ter hand gaan nemen waardoor zij op een verantwoorde manier in deze samenleving kunnen functioneren. Als dat nodig is, zullen de strafrechtelijke maatregelen die gelden voor iedere Nederlander ook op hen van toepassing zijn. Tot zover ben ik het dus met de heer Kamp eens, maar wij verschillen van mening over het instrument dat met dit wetsvoorstel wordt gegeven. Dat hebben wij op twee zaken beoordeeld: de effectiviteit van het wetsvoorstel en de juridische houdbaarheid. Wij zijn tot de conclusie gekomen dat dit wetsvoorstel daar niet aan voldoet. Dat is voor ons de reden om tot intrekking over te gaan. Het betekent dat mij geen andere conclusie rest dan de aanneming van de motie te ontraden.

De beraadslaging wordt gesloten.

De vergadering wordt van 19.45 uur tot 20.55 uur geschorst.

Naar boven