Noot 1 (zie blz. 2069 )

BIJVOEGSEL

Schriftelijke antwoorden van de minister van Justitie op vragen gesteld in de eerste termijn van de behandeling van de begroting voor het jaar 2007 (30 800-VI)

Rapportage Begrotingsbehandeling 2007

Vragen van de fractie-CDA

In de begroting wordt de verwachting uitgesproken dat de rechtbanken met extra gelden de stijgende instroom van zaken kunnen opvangen. Zien de rechtbanken dat ook zo?

De vragen van SP en CDA over toereikendheid van middelen die de Raad voor de rechtspraak zijn toebedeeld, beantwoord ik als volgt.

Uit klantwaarderingsonderzoek is gebleken dat het vertrouwen in de rechtspraak hoog is en dat dit in het afgelopen jaar iets is toegenomen. In het visitatierapport gerechten 2006, dat deze zomer door de Raad voor de rechtspraak aan de Staten-Generaal is toegezonden, is geconstateerd dat op het gebied van kwaliteit de afgelopen jaren door de gerechten en de Raad voor de rechtspraak het nodige is bereikt. Al zijn op een aantal punten zoals opleidingen zeker verbeteringen nodig. Wat de financiën betreft het volgende. De rechtspraak heeft de afgelopen twee jaar een eigen vermogen opgebouwd . Van financiële tekorten is derhalve op dit moment geen sprake. Hier tegenover staat dat de rechters zelf een minder positief beeld hebben van de kwaliteit van hun werk. In het rapport «In het belang van goede rechtspraak» worden tal van voorstellen gedaan die zien op versterking van de inhoudelijke kwaliteit van de rechterlijke oordeelsvorming, die ik in belangrijke mate onderschrijf. Tegen deze achtergrond is de afgelopen maanden in het kader van de «prijsonderhandelingen» voor de periode 2008 – 2010 uitvoerig contact geweest tussen mijn ministerie en de Raad voor de rechtspraak over de noodzaak van investeringen in de kwaliteit. Recentelijk is hierover akkoord bereikt, dat thans nader wordt uitgewerkt. Ik ben met de Raad overeengekomen dat van mijn zijde een bedrag oplopend van € 8 mln. in 2008 tot € 24 mln. in 2010 beschikbaar zal worden gesteld voor investeringen in de kwaliteit. De rechtspraak zal eenzelfde bedrag realiseren met interne doelmatig­heidsverbeteringen. Op deze wijze komt in het totaal ruimte voor een bedrag van € 48 mln. in 2010 beschikbaar voor kwaliteitsontwikkeling. Naast dit kwaliteitsaspect wordt jaarlijks een raming gemaakt van de verwachten zaaksinstroom mede op basis van cijfers van het meerjarig Prognosemodel Justitie. Op basis hiervan worden dan afspraken gemaakt met de Raad voor de rechtspraak over de bijdrage ten behoeve van de afhandeling van zaken. De met de rechtspraak gedeelde verwachting is nu dat met de extra gelden die beschikbaar komen de stijgende instroom van zaken kan worden opgevangen.

Hoe worden de extra middelen voor cameratoezicht ingezet?

Met de extra middelen van € 31 miljoen welke beschikbaar zijn gesteld voor cameratoezicht wordt in samenspraak met de ministeries van V&W en BZK, een forse impuls gegeven aan de beveiliging van infrastructurele hotspots (onder andere Schiphol) door grootschalige toepassing van camerasystemen. Hierbij zal zoveel mogelijk sprake zijn van publiek-private samenwerking met de partners in het veld, zoals o.a. de luchthaven Schiphol en de grote openbaar vervoers bedrijven. Middels een gecoördineerd plan van aanpak wordt in 2007 hier nader vorm aangegeven. Met de luchthaven Schiphol zijn al concrete afspraken gemaakt voor het project «gemeenschappelijke meldkamer infrastructuur» (ca. € 9,5 mln), waarvoor Schiphol 50% bijdraagt in de totale kosten.

In het antwoord op eerdere vragen heeft u geschreven over een landelijke aanpak van transportcriminaliteit, ladingsdiefstal en diefstal van vervoermiddelen. Kan de Minister aangeven of deze aanpak resultaat boekt?

Naar verwachting kan ik eind februari de cijfers van de Monitor Criminaliteit Bedrijfsleven 2006 bekendmaken. De eerste signalen zijn positief: ten opzichte van 2004 en 2005 is het slachtofferschap van criminaliteit in de transportsector in 2006 fors gedaald, evenals de totale geschatte schade. Daarbij is gemeten de diefstal uitgebouwen van transportbedrijven, uit vervoermiddelen envan vervoermiddelen.

1. Kan de Minister verklaren wat de reden is van de stijging van de raming van de instroom van asielzoekers van 10 000 naar 10 500?

2. Wat verwacht hij van de Europese asielinstroom?

3. Kunt u in uw prognoses een uitsplitsing maken naar herhaalde aanvragen en naar de instroom als gevolg van de 14.1-brieven?

1) De stijging in de raming van de asielinstroom van 10 000 naar 10 500 is een uitkomst van een herijking van de asielprognose en is met name te verklaren door een licht hoger volume van de aanvragen die via de Aanmeldcentra lopen.

2) In Europees verband worden geen asielprognoses gemaakt, maar de verwachting is dat de instroom in Europa zal stabiliseren dan wel verder zal dalen. Deze verwachting is mede gebaseerd op de gegevens die bekend zijn over de Europese asielinstroom in de eerste helft van 2006. Hierbij was een daling waarneembaar ten opzichte van de eerste helft van 2005 van ca. 20%.

3) Er worden prognoses gemaakt over de totale asielinstroom en niet over subgroepen daarbinnen. In de Rapportage Vreemdelingenketen, die driemaal per jaar aan uw Kamer wordt aangeboden, wordt in de gerealiseerde asielinstroom onderscheid gemaakt naar 1e aanvragen en 2e en volgende aanvragen. Ook wordt informatie verstrekt over de instroom als gevolg van 14.1 brieven.

De heer Van Haersma Buma informeerde of iedereen die een (sociale) toelage krijgt daarmee toestemming geeft voor een huisbezoek.

Het komt mij voor dat deze vraag zou moeten worden beantwoord door de Minister van SZW, de eerstverantwoordelijke minister op het gebied van de sociale zekerheid, aan wie bovendien eerder vragen zijn gesteld over deze kwestie. Bovendien is de zaak nog onder de rechter en worden in de bestaande praktijk reeds de beginselen van opportuniteit en subsidiariteit in acht genomen.

Kan de minister meer ambitie tonen op haar inburgeringsbeleid?

– De stellingname van mw Sterk vraagt op enkele punten nuancering;

– Mw Sterk heeft uitgesproken dat ik de motie die een hoger inburgeringsniveau bepleit, naast mij neer zou leggen;

– De strekking van de motie, en ik herhaal dat graag, vind ik nog steeds een begrijpelijke en sympathieke gedachte;

– Als mw Sterk zich afvraagt of de discussie lijkt te gaan over « wie betaalt wat», dan is die observatie juist;

– Inburgering is mijn verantwoordelijkheid, ook financieel;

– Hoger NT2-onderwijs is de verantwoordelijkheid van mijn collega de staatssecretaris van Onderwijs;

– Eerder heb ik, ook namens de staatssecretaris van Onderwijs, toegelicht dat uitvoering van de motie nauwkeurige verkenning en overleg vergt;

– Tussen de direct betrokken bewindslieden, met de MBO Raad en ook met VNG;

– Zo hebben we dat ook gedaan bij de invoering van marktwerking;

– waarom? Omdat de motie alle kenmerken heeft van een stelselherziening;

– Er is dus, anders dan mw Sterk denkt, geen sprake van gijzeling door de MBO Raad, maar van een zorgvuldig bestuurlijk proces;

– Desalniettemin kan ik u meedelen, dat mijn ambtenaren samen met hun OCW-collega’s op dit moment bezig zijn de problematiek te verkennen;

– Deze ambtelijke verkenning dient ter voorbereiding op nader overleg tussen mij en de staatssecretaris van Onderwijs.

– Gegeven de mogelijk verstrekkende gevolgen van de motie, kan ik me overigens voorstellen dat de daadwerkelijke uitvoering ervan aan het nieuwe kabinet moet worden overgelaten;

Wat gaat de minister doen met het rapport van de Commissie-Deetman?

Eind januari zal ik de Kamer op de hoogte stellen van het standpunt terzake enkele onderwerpen uit het advies van de commissie-Deetman. Te denken valt bijvoorbeeld aan datgene wat in het advies is gezegd over het verbeteren van de mogelijkheden tot samenwerking tussen gerechten. Voor een goed deel van de aanbevelingen geldt dat consultatie en nadere uitwerking is gewenst. Het gaat dan om onderwerpen als de competentiegrens, de bestuurlijke positionering van de kantonsector, het nevenlocatiebeleid en de omvang van de Raad voor de rechtspraak.

Wat is reactie van de Minister op de uitspraak van de heer Joustra dat er weinig is terecht gekomen van het aanpakken van internetsites? Welke maatregelen worden genomen?

In 2005 is in samenwerking met o.a. het OM, de AIVD en het KLPD gestart met een gecoördineerde aanpak van internet en terrorisme. Op dat moment werd door de Tweede Kamer een motie aangenomen (Van der Vlies c.s.) waarin werd verzocht om een opsporingsactie naar haatzaaiende en aanverwante strafbare gedragingen op het internet. Als vervolg daarop hebben de betrokken partijen hun inspanningen vanuit verschillende invalshoeken geïntensiveerd.

Dit heeft onder meer geleid tot het meldpunt cybercrime, waar burgers melding kunnen maken van radicale en terroristische uitingen die zij op het internet tegenkomen. Ik hecht eraan een aantal punten aan te stippen die de mogelijkheden tot effectief overheidsoptreden beperken. Deze punten zijn al eerder genoemd, bijvoorbeeld in de reactie op de motie Van der Vlies c.s.

Regelmatig wordt gesproken over verwijdering van content als mogelijke oplossing. Deze maatregel leidt er echter niet toe dat de informatie voorgoed van het internet af is. De verwijderde informatie kan gemakkelijk via een andere provider, eventueel buiten Europa, weer op het internet worden geplaatst.

In de praktijk verwijderen providers op verzoek van de politie vrijwillig content. Het OM heeft wel formele bevoegdheden om providers tot verwijdering te bewegen, maar het aantonen van strafbare gedragingen op het internet blijkt lastig. De vrijheid van meningsuiting laat veel toe. Als al geconstateerd kan worden dat er sprake is van een strafbare gedraging, is het volgende probleem het aanwijzen van de verdachte. Internetgebruikers zijn vaak onder verschillende pseudoniemen op het internet actief. Een route buiten het strafrecht biedt meer mogelijkheden om sneller en succesvoller op te treden. Hieraan wordt dan ook gewerkt.

De internationale dimensie is een ander, misschien wel het belangrijkste, knelpunt. Optreden tegen strafbare content is vrijwel alleen mogelijk als die content via een Nederlandse provider wordt gefaciliteerd. Veelal staan de servers waarop de betreffende sites draaien in het buitenland waar andere criteria, wetten en regels gelden over wat wel en wat niet toelaatbaar wordt geacht.

De aanpak internet en terrorisme is vooral gericht op het verkrijgen van meer inzicht in de problematiek, zodat de juiste maatregelen genomen kunnen worden. De onlangs uitgebrachte fenomeenstudie «Jihadisten en het internet» is hier een voorbeeld van. Deze studie beschrijft de verschillende manieren waarop jihadisten internet inzetten, namelijk als doelwit, als wapen en als middel. De grootste dreiging gaat uit van het gebruik van internet als middel om propaganda en trainingsmateriaal te verspreiden en virtuele netwerken te creëren.

De zorgelijke constateringen van de studie worden door de betrokkenen bij de aanpak van internet en terrorisme gedeeld. Zij zullen daarom ook dit jaar hun inspanningen, in samenwerking met elkaar, verder intensiveren. De projecten die het afgelopen jaar op het terrein van monitoring en surveillance op het internet zijn gestart, worden in 2007 uitgebouwd. Deze activiteiten dragen bij aan de informatiepositie van de betrokken instanties. Daarnaast kunnen ze ook nieuwe invalshoeken bieden aan beleidsmakers, opsporingsinstanties en inlichtingendiensten.

Het eerder genoemde meldpunt cybercrime zal door een nieuwe website en communicatieactiviteiten meer relevante meldingen genereren.

Naast deze meer nationaal gerichte initiatieven is de samenwerking met andere landen een andere wezenlijke pijler. Zo biedt het bij de wet computercriminaliteit II (wet van 1 juni 2006, Stb. 300) geïmplementeerde Verdrag inzake de bestrijding van strafbare feiten verbonden met elektronische netwerken (het Cybercrime Verdrag, Trb. 2002,18) een kader voor verbetering van internationale samenwerking bij de aanpak van computercriminaliteit. Er is een voorstel – «Check the web» – in de maak met als doel EU-lidstaten samen te laten werken bij het monitoren van het internet. Het voorstel wordt dit jaar verder vormgegeven. Met een aantal landen waaronder Nederland wordt alvast gestart met een pilot. Ook wordt met diverse landen bilateraal gesproken over samenwerking.

De Minister wordt gevraagd of het burgernet ook landelijk kan worden uitgebreid? (Zie vraag 30; wordt beantwoord met het antwoord op vraag 30)

Het concept van Burgernet is in de periode tussen mei 2005 en december 2005 in de praktijk in de vorm van een pilot uitgetest in de politieregio Utrecht, district Lekstroom, in samenwerking met de gemeente Nieuwegein.

Als volgende stap wordt, met het oog op een mogelijke landelijke invoering, Burgernet door vijf belangstellende politiekorpsen kleinschalig toegepast. Deze politiekorpsen zijn: Utrecht, Hollands Midden, Haaglanden, Gelderland-Midden en Friesland. Deze pilots zullen worden afgesloten met een evaluatief onderzoek. Op basis van dit onderzoek wordt ernaar gestreefd in 2007 definitief te besluiten over een landelijke uitrol van Burgernet.

Kan de Minister aangeven hoe het gaat met de voortgang van het burgernet?

Elders is door de politie een internetsite geopend waar burgers mee kunnen denken over het oplossen van misdrijven. Kunnen deze initiatieven verder worden bevorderd?

Het concept van Burgernet is in de periode tussen mei 2005 en december 2005 in de praktijk in de vorm van een pilot uitgetest in de politieregio Utrecht, district Lekstroom, in samenwerking met de gemeente Nieuwegein.

Als volgende stap wordt, met het oog op een mogelijke landelijke invoering, Burgernet door vijf belangstellende politiekorpsen kleinschalig toegepast. Deze politiekorpsen zijn: Utrecht, Hollands Midden, Haaglanden, Gelderland-Midden en Friesland. Deze pilots zullen worden afgesloten met een evaluatief onderzoek. Op basis van dit onderzoek wordt ernaar gestreefd in 2007 definitief te besluiten over een landelijke uitrol van Burgernet.

Vragen van de fractie-ChristenUnie

De CU heeft bij de vorige begrotingsbehandeling de notitie Voorkòmen is beter dan vóórkomen ingediend, een notitie met voorstellen om strafrechtelijke recidive na detentie tegen te gaan.

Minister Donner reageerde destijds positief op het voorstel om (justitiële) schulden letterlijk «weg te werken» door het verrichten van arbeid in detentie. Graag een stand van zaken op dit punt.

Net als mijn ambtsvoorganger deel ik met de Christen Unie de zorg over de schuldenproblematiek van gedetineerden. Bij hun reïntegratie vormt die schuldenproblematiek een enorme last en zelfs een bewezen criminogene factor voor recidive. Er is dan ook hard gewerkt aan een oplossing voor de schuldenproblema­tiek van gedetineerden tijdens detentie. Daarbij is niet gekozen voor de koppeling aan arbeid tijdens detentie, die de Christen Unie voorstaat, omdat bij de herinrichting van arbeid tijdens detentie voor andere leidende principes is gekozen, zoals kostendekkendheid en gelijkenis met arbeid in de vrije maatschappij.

De gekozen aanpak voor schuldenproblematiek is – mede op aandringen van de G4 – gericht op de vorderingen waarbij het CJIB een rol speelt, met andere woorden de «justitiële schulden». Zoals in antwoord op een vraag van de PvdA is geantwoord, zijn het CJIB en de Nederlandse Vereniging voor Volkskrediet (NVVK) in de laatste fase van besprekingen over een convenant, dat als doel heeft om gezamenlijk een oplossing te vinden voor mensen die zich in een problematische schuldsituatie bevinden door onder meer vorderingen van het CJIB. Het is de bedoeling om te bezien hoe mensen in deze situatie een minnelijke regeling kunnen treffen.

Wat is de stand van zaken rond de uitvoering van de motie ter bevordering van de uitbouw en toepassing van technische mogelijkheden tot blokkeren, filteren of afsluiten van kinderporno? (30 300 VI, nr. 160)

Op 14 december 2006 heb ik uw Kamer toegestuurd de Kabinetsreactie op de Evaluatie van de partiële wijziging in de zedelijkheidswetgeving en de toekomstige bestrijding kinderpornografie op het internet. In deze brief heb ik uw kamer geinformeerd over de voortgang van de door u aangegeven motie 160.

Over de voortgang wordt daar het volgende aangegeven. Tijdens het overleg over de motie is aan de Kamer door mijn voorganger aangegeven dat het wenselijk is om vast te stellen of het toepassen van deze mogelijkheden wel nuttig en effectief zijn. Deze vraag is inmiddels uitgezet bij het WODC en zal worden vertaald in een onderzoeksopdracht. Daarnaast zal aan het NFI en het KLPD gevraagd worden om via hun internationale contacten de ervaringen die met dergelijke toepassing «op de werkvloer» in andere landen zijn opgedaan, te verzamelen en die ook in te brengen in het WODC onderzoek.

Medewerkers van de Meldpunt Kinderporno doen zelf ook vaak onderzoek naar aanleiding van tips die zij binnen krijgen. Hiermee plegen zij strikt genomen strafbare feiten.

Graag een reactie van de minister op het feit dat het ministerie tot nu toe niet heeft meegewerkt aan een vrijstelling of convenant om de medewerkers van het meldpunt op dit punt bescherming te bieden.

Over de noodzaak om voor de medewerkers van het particuliere Meldpunt Kinderporno bescherming te bieden door middel van een vrijstelling of convenant omdat zij tijdens hun werkzaamheden wellicht strafbare feiten plegen, zal ik uw Kamer na nader overleg met betrokkenen en het Openbaar Ministerie schriftelijk berichten.

Wat is de aanpak ten aanzien van personen die in gevangenis zitten voor een ander (eventueel tegenover beloning).

Zoals ik vorige maand aan u heb bericht zullen van alle gedetineerden in Nederland, bij wijze van inhaalslag, eenmalig foto’s en vingerafdrukken worden genomen. De voorbereidingen zijn gaande, zodat de actie inderdaad in het voorjaar van start kan gaan. De actie zal, te beginnen in de sector gevangeniswezen en vervolgens in de sectoren TBS en jeugd. Vanaf dat moment zal structureel bij binnenkomst in en verlaten van de inrichting en voor en na de ontvangst van bezoek de identiteit van de gedetineerde worden geverifieerd met behulp van foto en vingerafdrukken. Zodra het nieuwe HAVANK (de huidige database van het KLPD wordt vervangen door een nieuw systeem) in bedrijf is – naar verwachting eind 2007 – zullen de vingerafdrukken ook integraal aan dat bestand kunnen worden getoetst.

De CU heeft initiatief genomen voor een pilot in het kader van «doe normaal» en hebben een «effe-kappen» contract in Rotterdam en Hoogeveen. Dit raakt aan de moties Weekers en Van Schijndel.

Hoe wordt verder omgegaan met de moties en het wetsvoorstel en het verzoek aan de minister om de evaluatie van de pilot te gebruiken.

De pilot «Doe Normaal» zoals die in Rotterdam plaatsvindt heeft aansluiting met het wetsontwerp Aanwijzingen Ernstige Overlast dat thans in bewerking is. (Het aanvankelijk voornemen om ook in Leeuwarden een dergelijke pilot te starten, is niet doorgegaan). Op dit moment wordt de pilot in Rotterdam geëvalueerd. Ik verwacht de resultaten daarvan medio 2007 beschikbaar te hebben. Graag zeg ik uw Kamer toe dat de bevindingen uit de evaluatie betrokken worden bij de realisatie van een pakket van maatregelen voor de aanpak van met name jeugdigen die overlast veroorzaken of crimineel gedrag vertonen.In dat kader verwijs ik tevens naar het wetsontwerp Gedragsbeïnvloeding jeugdigen en de Halt-maatregel.

Is aanpassing van het militair tuchtrecht vereist, mede in het licht van recente voorvallen in het nieuws (o.a. Noorwegen en het Verenigd Koninkrijk). Is er sprake van een probleem?

De voorvallen waar op wordt gedoeld behelzen vermoedens van misdragingen van militairen, waarop militair tuchtrecht van toepassing is. De vraag of het militair tuchtrecht in deze gevallen voldoet, ligt primair op het terrein van de minister van Defensie. Indien in overleg met de minister van Defensie zou blijken dat de ter beschikking staande middelen onvoldoende zijn om effectief op te treden, kan worden bezien of er aanleiding is voor wijziging van de wetgeving.

Vragen van de fractie-D66

Welke kosten/batenanalyse ligt ten grondslag aan het cameratoezicht (m.n. in vervoerssector) in het kader van Terrorismebestrijding?

Leidt dit niet tot ongewenste «olievlekwerking» (Richtlijn Dataretentie ook uitgezet als Bestrijding terrorisme maar kan ook uitgezet worden tegen illegale kopiën)

Bij de opzet van Cameratoezicht in het kader van Terrorismebestrijding (het project beveiliging vervoerssector d.m.v. camera’s) is een meer kwalitatieve kosten/batenanalyse gemaakt. De vervoerssector is een uitermate kwetsbare sector gebleken (zie de aanslagen in Madrid en Londen). De NCTb alerteert sectoren waaronder de sector stads- en streekvervoer, de spoorsector alsmede Schiphol.

Binnen het domein veiligheid in de openbaar vervoersector kunnen tegelijkertijd meerdere doeleinden bereikt worden. Doelstelling van het project Cameratoezicht in de vervoerssector is het beheersen van de veiligheid met behulp van camerasystemen. Van belang is dat daarmee een maatschappelijk signaal wordt afgegeven dat de risico’s van terroristische aanslagen en de bestrijding van criminaliteit op pro-actieve wijze wordt aangepakt, zodanig dat een weerbare uitstraling ontstaat (preventie), terwijl in geval het onverhoopt tot een calamiteit mocht komen aan de hand van het cameramateriaal tot adequate actie en snelle opsporing kan worden gekomen.

Uit een benchmark blijkt dat Nederland ten opzichte van andere Europese landen een relatieve achterstand heeft bij het gebruik van camera’s voor veiligheid en beveiliging. Met de extra middelen van € 31 miljoen welke beschikbaar zijn gesteld wordt in samenspraak met de ministeries van V&W en BZK, een forse impuls gegeven aan de beveiliging van infrastructurele hotspots (onder andere Schiphol) door grootschalige toepassing van camerasystemen. Hierbij zal zoveel mogelijk sprake zijn van publiek-private samenwerking met de partners in het veld, zoals o.a. de luchthaven Schiphol en de grote openbaar vervoersbedrijven. Middels een gecoördineerd plan van aanpak wordt in 2007 hier nader vorm aangegeven. Met de luchthaven Schiphol zijn al concrete afspraken gemaakt voor het project «gemeenschappelijke meldkamer infrastructuur» (ca. € 9,5 mln), waarvoor Schiphol 50% bijdraagt in de totale kosten.

Kan de Minister van Justitie op basis van voorlopige cijfers al aangeven hoe effectief de Wet op de uitgebreide indentificatieplicht is tegen terrorisme?

De Wet op de uitgebreide identificatieplicht is ingevoerd ter versterking van de rechtshandhaving in algemene zin en ziet niet specifiek op de bestrijding van terrorisme. Een evaluatie van de wet is voorzien. In algemene zin geldt dat de wetgeving nuttige bijdrage kan leveren aan de preventie en opsporing van misdrijven.

Vragen van de fractie-Groen-Links

Wat is uw reactie op de evaluatie die GroenLinks heeft uitgevoerd naar de achterstelling van niet-EU-burgers met name over het moeilijk achterhalen van inkomenseisen.

In 2004 zijn nieuwe voorwaarden ingevoerd voor huwelijksmigratie. De achterblijvende integratie van veel nieuwkomers en het niet ongelimiteerde draagvlak voor immigratie waren destijds aanleiding voor het verhogen van de inkomenseis en de leeftijdsgrens in geval van gezinsvorming. Alleen indien gezinshereniging wordt beoogd, zijn deze nieuwe voorwaarden niet ingevoerd. In 2006 is aan de bestaande voorwaarden nog het verplichte inburgeringsexamen in het kader van de Wet Inburgering in het Buitenland toegevoegd.

Omdat het gaat om de integratie van de nieuwkomers is het irrelevant of de gezinsvorming plaatsvindt met een Nederlander of met een legaal verblijvende derdelander; er wordt tussen deze twee groepen referenten dan ook geen onderscheid gemaakt. Overigens zijn de genoemde voorwaarden uiteraard in overeenstemming met de Europese richtlijn over gezinshereniging.

GroenLinks constateert terecht dat Nederlanders die kunnen worden aangemerkt als «gemeenschapsonderdanen» (zij die gebruik hebben gemaakt van het recht op vrij verkeer van personen binnen de EU) onder het gemeenschapsrecht vallen en daarmee aan minder strikte eisen hoeven te voldoen. Dit is een gevolg van de door Nederland sinds lang onderschreven werking van de interne markt in de EU, waarin het vrije verkeer van personen mogelijk is gemaakt. Dit recht garandeert dat een gezin zoals dat in de ene lidstaat is gevormd, in beginsel in dezelfde samenstelling ook tot een andere lidstaat moet worden toegelaten.

De voorwaarden waaronder gemeenschapsonderdanen tussen lidstaten kunnen bewegen, betreffen het aantonen van de gezinsband; een beperkte inkomenseis waaraan in elk geval is voldaan als geen beroep wordt gedaan op de openbare kas; en de afwezigheid van gevaar voor de openbare orde en nationale veiligheid.

De rechterlijke macht heeft te weinig geld, de RvdR kan haar taak niet naar behoren uitoefenen1.

Het kan toch niet de bedoeling zijn dat rechters beperkt worden door budgettaire kaders?

Graag een reactie van de minister.

De vragen van SP en CDA over toereikendheid van middelen die de Raad voor de rechtspraak zijn toebedeeld, beantwoord ik als volgt.

Uit klantwaarderingsonderzoek is gebleken dat het vertrouwen in de rechtspraak hoog is en dat dit in het afgelopen jaar iets is toegenomen. In het visitatierapport gerechten 2006, dat deze zomer door de Raad voor de rechtspraak aan de Staten-Generaal is toegezonden, is geconstateerd dat op het gebied van kwaliteit de afgelopen jaren door de gerechten en de Raad voor de rechtspraak het nodige is bereikt. Al zijn op een aantal punten zoals opleidingen zeker verbeteringen nodig. Wat de financiën betreft het volgende. De rechtspraak heeft de afgelopen twee jaar een eigen vermogen opgebouwd. Van financiële tekorten is derhalve op dit moment geen sprake. Hier tegenover staat dat de rechters zelf een minder positief beeld hebben van de kwaliteit van hun werk. In het rapport «In het belang van goede rechtspraak» worden tal van voorstellen gedaan die zien op versterking van de inhoudelijke kwaliteit van de rechterlijke oordeelsvorming, die ik in belangrijke mate onderschrijf. Tegen deze achtergrond is de afgelopen maanden in het kader van de «prijsonderhandelingen» voor de periode 2008 – 2010 uitvoerig contact geweest tussen mijn ministerie en de Raad voor de rechtspraak over de noodzaak van investeringen in de kwaliteit. Recentelijk is hierover akkoord bereikt, dat thans nader wordt uitgewerkt. Ik ben met de Raad overeengekomen dat van mijn zijde een bedrag oplopend van € 8 mln. in 2008 tot € 24 mln. in 2010 beschikbaar zal worden gesteld voor investeringen in de kwaliteit. De rechtspraak zal eenzelfde bedrag realiseren met interne doelmatig­heidsverbeteringen. Op deze wijze komt in het totaal ruimte voor een bedrag van € 48 mln. in 2010 beschikbaar voor kwaliteitsontwikkeling. Naast dit kwaliteitsaspect wordt jaarlijks een raming gemaakt van de verwachten zaaksinstroom mede op basis van cijfers van het meerjarig Prognosemodel Justitie. Op basis hiervan worden dan afspraken gemaakt met de Raad voor de rechtspraak over de bijdrage ten behoeve van de afhandeling van zaken. De met de rechtspraak gedeelde verwachting is nu dat met de extra gelden die beschikbaar komen de stijgende instroom van zaken kan worden opgevangen.

N.a.v. uitspraken Hof in de Somalische zaak. Moedwillige terzijde-schuiving van informatie van instanties als Human Rightswatch. Asielzoeker moet zelf individuele situatie aantonen, geen kans op succes. Graag reactie hierop.

De uitspraak van het Europese Hof voor de rechten van de mens wordt nog verder bestudeerd. Met rapporten en overige informatie van relevante en betrouwbare mensenrechtenorganisaties wordt serieus rekening gehouden. De minister van Buitenlandse Zaken bestudeert dergelijke informatie ten behoeve van het opstellen van zijn algemene ambtsberichten. De rechter gaat er doorgaans van uit dat de ambtsberichten van de minister van Buitenlandse Zaken als een deskundigenrapport mogen worden beschouwd. Informatie van derden die afwijkt van hetgeen in de ambtsberichten staat vermeld, kan in individuele procedures worden ingebracht en meegewogen.

Het Leefgeld Asielzoekers is onaanvaardbaar laag, het is € 0,66 per dag voor een kind.

Is de minister bereid om deze bedragen aan te passen?

Per 1 januari 2007 zijn de uitkeringen voor leefgeld die asielzoekers in de COA-opvang ontvangen verhoogd tot het Nibudniveau. Hiermee is voldaan aan een toezegging van mijn voorganger aan uw Kamer.

De uitkeringen voor kinderen die gehuisvest zijn in de opvangcentra waarin de bewoners zelf het eten verzorgen bedragen met ingang van 1 januari 2007 per week:

– voor kinderen tot en met 11 jaar: € 33,75 ,

– voor kinderen ouder dan 11 jaar en jonger dan 18 jaar: € 40,41 en

– voor alleenstaande minderjarige vreemdelingen: € 49,33.

Overigens wil ik nog opmerken dat ik het bedrag van € 0,66, zoals door u in uw vraag genoemd, niet herken, ook niet onder de regelgeving zoals die voor 1 januari 2007 gold.

Vragen van de fractie-PvdA

De Minister heeft aangegeven orde op zaken te gaan stellen binnen de Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI). Kan de Minister hieromtrent de stand van zaken berichten?

De afgelopen tijd is bij DJI hard gewerkt om verder verbetering aan te brengen in de organisatie. Deze verbeteringen hebben zowel betrekking op het veranderingsproces waarin DJI zich bevindt als op de going concern.

Ten eerste zijn maatregelen genomen om de interne informatievoorziening te verbeteren. Hierbij wordt aangehaakt bij de Justitiebrede maatregelen waar u eerder over geïnformeerd bent. De departementale auditdienst voert een audit uit waarin wordt bezien welke knelpunten er zijn m.b.t. de informatievoorziening bij DJI.

Ten tweede is de Taskforce Veiligheid van start gegaan, die de aanbevelingen van de Onderzoeksraad voor Veiligheid ter hand neemt. De taskforce wordt bijgestaan door externe deskundigen onder wie prof. dr. E.R. Muller, hoogleraar Veiligheidsmanagement. Ter ondersteuning van de taskforce is een kerngroep in het leven geroepen, waarin expertise op het gebied van veiligheid binnen DJI gebundeld is.

In de derde plaats bezint de leiding van DJI zich – naast de getroffen personele voorzieningen – op de ingezette veranderingen in de besturing van de organisatie. Dit gebeurt in nauwe samenspraak met het DJI-veld en in overleg met de medezeggenschap.

Tot slot is de ondersteuning van de hoofddirectie versterkt en krijgt het Justitiebrede cultuurtraject een specifieke invulling voor DJI. Het gaat daarbij om een meer open communicatie, een plan van aanpak voor de integriteit en meer aandacht voor politieke sensitiviteit.

Wat is de stand van zaken van het project dat de Minister van Justitie is begonnen met betrekking tot mensen die voor anderen in de cel zitten?

Zoals ik vorige maand aan u heb bericht zullen van alle gedetineerden in Nederland, bij wijze van inhaalslag, eenmalig foto’s en vingerafdrukken worden genomen. De voorbereidingen zijn gaande, zodat de actie inderdaad in het voorjaar van start kan gaan. De actie zal, te beginnen in de sector gevangeniswezen en vervolgens in de sectoren TBS en jeugd. Vanaf dat moment zal structureel bij binnenkomst in en verlaten van de inrichting en voor en na de ontvangst van bezoek de identiteit van de gedetineerde worden geverifieerd met behulp van foto en vingerafdrukken. Zodra het nieuwe HAVANK (de huidige database van het KLPD wordt vervangen door een nieuw systeem) in bedrijf is – naar verwachting eind 2007 – zullen de vingerafdrukken ook integraal aan dat bestand kunnen worden getoetst.

De heer Deetman heeft een rapport uitgebracht inzake de evaluatie modernisering Rechterlijke organisatie. De Minister wordt gevraagd aan te geven welk gevolg hieraan wordt gegeven.

Eind januari zal ik de Kamer op de hoogte stellen van het standpunt terzake enkele onderwerpen uit het advies van de commissie-Deetman. Te denken valt bijvoorbeeld aan datgene wat in het advies is gezegd over het verbeteren van de mogelijkheden tot samenwerking tussen gerechten. Voor een goed deel van de aanbevelingen geldt dat consultatie en nadere uitwerking is gewenst. Het gaat dan om onderwerpen als de competentiegrens, de bestuurlijke positionering van de kantonsector, het nevenlocatiebeleid en de omvang van de Raad voor de rechtspraak.

In Zambia is thans de heer Goosens gedetineerd. De Minister van Justitie wordt gevraagd om toe te lichten hoe de situatie van de heer Goosens is.

Afgezien van deze concrete situatie komt het vaker voor dat Nederlanders gedetineerd zijn in staten waar – kort gezegd- geen verdrag mee is gesloten. De Minister wordt gevraagd hoe -in meer algemene zin- met deze situatie wordt omgegaan.

De heer Wolfsen heeft, naar aanleiding van een concrete zaak van een in Zambia gedetineerde Nederlander, vragen gesteld over het beleid ten aanzien van Nederlanders die zijn gedetineerd in landen waarmee Nederland geen verdragsrelatie heeft. Wat het individuele geval betreft waar de heer Wolfsen op doelt, geldt dat ik niet inga op details van individuele zaken. Wel kan ik u zeggen dat de ministeries van Justitie en Buitenlandse Zaken thans druk doende zijn te komen tot een verdragsrelatie met Zambia. De familie is hierover inmiddels geïnformeerd. Meer in het algemeen kan ik u zeggen dat er op dit moment zo’n 500 Nederlanders in detentie verblijven in landen waarmee Nederland geen verdragsrelatie heeft. Deze problematiek heeft nadrukkelijk mijn aandacht. Daarom wordt binnen mijn ministerie momenteel gewerkt aan het ontwikkelen van een beleidskader waarin de problematiek in een breder kader zal worden geadresseerd. Dit beleidskader met mogelijke oplossingsrichtingen zal naar verwachting dit voorjaar aan de Kamer kunnen worden voorgelegd, inclusief de daaraan mogelijk verbonden financiële consequenties.

De Raad van State rapporteert in zijn jaarverslag op een voorbeeldige wijze over de doorlooptijden. De Raad van State hanteert hierbij normen en rapporteert over afwijkingen van die normen.

De Minister van Justitie wordt gevraagd aan te geven wanneer de Raad voor de rechtspraak op een vergelijkbare wijze gaat rapporteren. De Tweede Kamer heeft hierom al eerder gevraagd.

De Raad voor de rechtspraak is thans doende de doorlooptijden te normeren en de zaaksbehandeling te differentieren. Van belang is de huidige rapportage over de doorlooptijden in het Jaarverslag van de Raad voor de rechtspraak zo aan te passen dat helder is waaraan prestaties aangaande de snelheid van zaaksbehandeling zijn af te meten. Voorts acht ik het van belang dat gerapporteerd wordt over praktisch herkenbare zaakstypen. De vrij globale wijze waarop thans doorlooptijden in beeld worden gebracht biedt inderdaad te weinig inzicht. De Raad is zich hiervan bewust, maar ziet de snelheid waarmee resultaten kunnen worden geboekt vooral belemmerd door problemen met de aanpassing en invoering van primaire zaakssystemen.

Op de vreemdelingenrechtspraak van de Raad van State wordt in de bijlage bij het NRC van zaterdag veel kritiek geuit. De PvdA zou het goed vinden indien de toepassing van de vreemdelingenwetgeving door Raad van State eens onderzocht zou worden. De Minister wordt om een reactie gevraagd naar aanleiding van dit idee.

Naar aanleiding van de kritiek die van diverse zijden is geuit op de vreemdelingenrechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State is gevraagd om nader onderzoek. Er is echter al onderzoek verricht in het kader van de evaluatie van de Vreemdelingenwet 2000 die het kabinet, met een begeleidende reactie, aan uw Kamer heeft aangeboden in oktober 2006 (Kamerstukken 2006/07, 30 846, nr. 1).

Daarin is ook de werking van het hoger beroep aan de orde gekomen.

Voor een deel gaat het hierbij trouwens om onderwerpen waar juist de jurisprudentie van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens in ontwikkeling blijkt te zijn. Ik wees er al op dat de recente uitspraak van het Hof ons nog bezighoudt. Anderzijds is er ook jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak – zoals die in schrijnende gevallen – die ons voor vragen plaatst. Daarnaast wijs ik erop dat over een deel van de punten van kritiek, met name de toepassing van artikel 4:6 van de Awb, nog procedures aanhangig zijn bij het Hof. Ik wil thans nog niet daarop vooruitlopen.

Vragen van de fractie-PVV

Is de minister bereid om financiële vermogens van gedetineerden uit te putten om de kosten van detentie te bestrijden? (AOW etc)

Is de minister tevens bereid om de afschrikwekkende werking van detentie op deze en andere manieren te verhogen? Hierbij kan ook gedacht worden aan schandpaal websites voor pedofielen.

Ik heb al eerder de onwenselijkheid aangegeven dat van overheidswege dubbel in de kosten voor levensonderhoud wordt voorzien, namelijk door verstrekking van bijvoorbeeld de AOW en door gratis kost en inwoning tijdens detentie. Zoals door mij op 17 oktober jl. is toegezegd bezie ik momenteel de mogelijkheden, alsook de voors en tegens om ook de verstrekking van AOW aan gedetineerden stop te zetten. Tevens onderzoek ik of en hoe geregeld kan worden dat gedetineerden die daartoe in staat zijn zelf een bijdrage gaan leveren aan de kosten van kost en inwoning tijdens detentie. Voor de stand van zaken omtrent dit onderzoek verwijs ik naar mijn brief2 die op 16 januari jl. naar uw Kamer is gestuurd.

In het kader van opsporing kan het tot een verantwoorde taakuitoefening behoren om op beperkte schaal foto’s van plegers van strafbare feiten (zoals pedofielen) te verspreiden (denk bijvoorbeeld aan «Opsporing verzocht»). Voorwaarde is evenwel dat dit gericht gebeurt en een zinnig doel dient.

De wettelijke grenzen bij het verspreiden en openbaren van foto’s van plegers van strafbare feiten (zoals pedofielen), zoals (onder meer) verwoord in de Wet politieregisters, dienen daarbij in acht te worden genomen.

Het openbaar maken van foto’s van plegers van strafbare feiten, al dan niet via internet, enkel met het oogmerk van de bestraffing is niet in overeenstemming met het geldende recht en ook disproportioneel.

Is de minister bereid het geven van steeds nieuwe kansen aan recidiverende daders in te perken. (Eén kans moet genoeg zijn).

Het afgelopen jaar is veel onderzoek verricht naar de uitvoering van de taakstraf. Daaruit blijkt onder meer dat een aantal factoren samenhangt met het wel en niet voltooien van werkstraffen. Naar aanleiding hiervan is een aantal verbetermaatregelen voorgesteld. Daarvoor verwijs ik u naar de brief aan de Tweede Kamer van 11 november 2005 (Tweede Kamer, vergaderjaar 2005–2006, 29 270, nr. 8).

Onderdeel hiervan zijn maatregelen om te voorkómen dat personen een werkstraf opgelegd krijgen die al eerder tot een vrijheidsstraf of een taakstraf zijn veroordeeld. Het al eerder opgelegd hebben gekregen van een vrijheidsstraf of een taakstraf is reeds als contra-indicatie opgenomen in de Aanwijzing Taakstraffen van het Openbaar Ministerie. Het OM hanteert dit als criterium om in bepaalde gevallen ter terechtzitting geen taakstraf te vorderen of aan te bieden.

Is de minister bereid om ook minimum straffen in te stellen voor andere delicten dan moord en doodslag, ook bij recidiverenden?

Recent onderzoek van de hoogleraren Tak en Van Kalmthout naar minimumstraffen in de ons omringende landen wijst uit dat er geen grond is om veel van de invoering van minimumstraffen te verwachten. Minimumstraffen zeggen doorgaans weinig over de daadwerkelijk opgelegde straf, en Frankrijk, eens de bakermat van de minimumstraffen, heeft deze inmiddels afgeschaft. Daarnaast zijn er geen aanwijzingen dat minimumstraffen direct of indirect een effectieve bijdrage leveren aan de criminaliteitsbestrijding.

Naar aanleiding van eindeloze procedureaanvragen is de motie Wilders ingediend om dit in te korten naar één aanvraag. De minister gaf aan dat dit moeilijk uit te voeren is ivm de wet bestuursrecht. Dit is onacceptabel. Desnoods dient de wet te worden aangepast.

De PVV vraagt een stevige toezegging van de minister om dit alsnog aan te pakken.

Voor zover de strekking van de motie is misbruik van procedures tegen te gaan, wil ik graag het volgende opmerken. Het is bekend dat reguliere procedures worden gebruikt om het verblijf in Nederland zonder valide gronden te rekken. Ik heb reeds maatregelen genomen om dit tegen te gaan. De Immigratie- en Naturalisatiedienst heeft speciaal op twee locaties onderdelen ingericht, waar aanvragen die zijn ingediend zonder de vereiste machtiging tot voorlopig verblijf versneld worden afgedaan.

Ook overigens wordt er op verschillende manieren gewerkt aan het zoveel mogelijk voorkomen dat misbruik van de Nederlandse toelatingsprocedure wordt gemaakt.

Ik acht het van groot belang dat misbruik van procedures, door het stapelen van aanvraag op aanvraag, zoveel mogelijk wordt beperkt. Het is echter op grond van de geldende wetgeving niet mogelijk om een vreemdeling slechts eenmaal in de gelegenheid te stellen een aanvraag in te dienen.

Ik zal de Kamer binnenkort een schriftelijke reactie op de motie toesturen waarin een en ander nader is uitgewerkt.

Graag een reactie van de minister op het voorstel van de PVV om bij uitzettingen geen reguliere charters maar toestellen van de Kon. Luchtmacht in te zetten.

Op de vraag waarom er bij uitzettingen van vreemdelingen geen toestellen van de luchtmacht worden gebruikt het volgende:

Bij de uitzetting van vreemdelingen wordt naast reguliere vluchten ook gebruikt gemaakt van speciale overheidsvluchten waarbij geen reguliere passagiers meereizen. De inzet van deze vluchten is afhankelijk van het uit te zetten aantal vreemdelingen dat wordt uitgezet en van de medewerking van de autoriteiten van het land van herkomst. Ik sluit de inzet van toestellen van de luchtmacht niet uit, maar naast overwegingen van (kosten-) effectiviteit speelt in deze ook een rol dat het inzetten van luchtmacht toestellen veelal niet bevorderlijk is voor de bereidheid van een land van herkomst om toestemming te verlenen aan een overheidsvlucht voor gedwongen terugkeer van zijn onderdanen.

Is de minister bereid om de open-regeling in ongelimiteerd aantal partners (in sommige gevallen wel tot 10 partners) (gezinsvorming) in te perken?

Is de minister tevens bereid om de periode aan te passen (10 jaar) waarbinnen beide partners – na beëindigen van de relatie-opnieuw beiden een nieuwe partner evt. met kinderen over te laten komen?

De heer Fritsma constateert dat veel van de in Nederland wonende Marokkanen en Turken zijn of haar partner laten overkomen uit het land van herkomst. Omdat dat fenomeen inderdaad bekend is en met name integratie-gerelateerde problemen met zich brengt, heeft mijn ambtsvoorganger belangrijke maatregelen genomen om deze problemen te voorkomen en aan te pakken, zoals verhoging van de middeleneis en de leeftijdsgrens, en de invoering van het inburgeringsexamen. Bovendien heeft zij maatregelen genomen om misbruik van reguliere procedures tegen te gaan.

Ik weet echter niet op welke concrete gevallen de heer Fritsma de stelling baseert dat sommige vreemdelingen 7, 8 of zelfs wel 9 partners uit het buitenland laten overkomen. Daarbij merk ik op dat, mocht deze situatie zich ergens hebben voorgedaan, het in ieder geval géén polygame relaties kan betreffen en dus zeker niet de gelijktijdige overkomst. Bij polygame relaties kan slechts één partner (met zijn of haar kinderen) worden toegelaten.

Ook indien er aanwijzingen zijn dat betrokkenen een schijnrelatie zijn aangegaan, kan verlening of verlenging van een verblijfsvergunning worden geweigerd. Pas na drie jaar kan de zogenaamde nieuwkomer voor een zelfstandig verblijfsrecht in aanmerking komen. Indien er aanwijzingen bestaan dat er mogelijk sprake is van een schijnrelatie wordt door de vreemdelingenpolitie en IND hiernaar onderzoek verricht.

Een beperking van het aantal partners dat iemand uit het buitenland mag laten overkomen zou in strijd zijn met het door mensenrechtenverdragen beschermde recht op vrije partnerkeuze en zou ook, gezien hetgeen ik hiervoor heb opgemerkt over het geldende vreemdelingenbeleid niet of nauwelijks bijdragen aan het oplossen van de genoemde problematiek.

De verlenging van de periode van afhankelijk verblijf is al eerder door het kabinet overwogen. In de brief aan de Tweede Kamer van 5 april 2006 inzake migratie en sociale zekerheid is weergegeven dat het kabinet heeft besloten niet over te gaan tot een verlenging van deze periode van afhankelijk verblijf. De huidige termijn van drie jaar komt voort uit de zogenaamde vrouwennotitie en is, zoals in eerdergenoemde brief is opgenomen, gebaseerd op een welbewust «middelen» tussen het voorkomen van misbruik en aandacht voor emancipatie en de positie van de vrouw. Ik zie geen aanleiding van dit eerder ingenomen standpunt af te wijken.

Er is gebleken dat de toetsing van verblijfsvoorwaarden niet of nauwelijks wordt uitgevoerd en de inkomenseis is makkelijk te omzeilen.

Kan de Minister zorgen dat de IND grondig de verblijfsvoorwaarden zal toetsen, en daarbij gaat het niet alleen om de inkomenseis.

Vooropgesteld moet worden dat de IND aanvragen zorgvuldig onderzoekt.

In het rapport van de Algemene Rekenkamer over het functioneren van de IND is aangegeven dat de fraudebestrijding door de IND in de periode na de overdracht van toelatingstaken tekortkomingen kende.

Naar aanleiding hiervan is door de IND een ambitieus project opgezet om te komen tot een systematische visie op handhaving. De eerste projectresultaten zijn inmiddels gerealiseerd:

Er is een visie op fraudebestrijding ontwikkeld, waarbij specifieke maatregelen worden voorzien voor specifieke groepen vreemdelingen. Zo vraagt de toelating van buitenlandse studenten om een ander handhavingskader dan de toelating in het kader van huwelijksmigratie. Deze visie kan dienen als richtsnoer voor de inrichting van de werkprocessen van de IND;

Er is een methode ontwikkeld, waarmee de IND voor specifieke groepen vreemdelingen risicoprofielen kan gaan gebruiken. Zodoende wordt de onderzoekscapaciteit van de IND ingezet waar de kans op fraude het grootst is, zonder dat dit vergaande gevolgen heeft voor de aanvragers van wie verwacht mag worden dat zij bonafide zijn. Deze zomer is het proces voor verlengingen van reguliere verblijfsvergunningen met risicoprofielen gaan werken;

De samenwerking met ketenpartners is herijkt. Bij de toelating van kennismigranten is een effectief samenverwerkingsverband gecreëerd met de Arbeidsinspectie. Met het ministerie van Buitenlandse Zaken zijn afspraken gemaakt over de verificatie van twijfelachtige buitenlandse documenten, zoals huwelijksaktes. Bij de aanvraag moeten gegevens worden overgelegd van de werkgever, waaruit blijkt dat het dienstverband is aangemeld bij de betrokken uitvoeringsinstanties (UWV/Belastingdienst). Als er toch twijfel blijft bestaan over de inkomsten van de vreemdeling of degene bij wie de vreemdeling verblijft, kunnen de gegevens worden nagevraagd bij het UWV. De werkafspraken hierover tussen UWV en IND zijn onlangs geactualiseerd.

Bovendien wordt in de beleidsnotitie «Naar een modern migratiebeleid» een aantal maatregelen aangekondigd die fraude zullen tegengaan:

De IND zal structureel informatie uitwisselen met andere overheden, zoals de Belastingdienst en het UWV. Het is de bedoeling dat de IND dit jaar nog electronisch inzage krijgt in de gegevensbestanden van de «keten werk en inkomen». Dit is de zogenaamde SUWI-inkijk. De beslismedewerker kan vanachter zijn bureau gemakkelijk zien of daadwerkelijk premies en belastingen worden afgedragen. Zodoende kan fraude met inkomen voorkomen worden.

Daarnaast zal door invoering van het Modern Migratiebeleid de IND een breed palet aan mogelijkheden krijgen om malafide referenten en convenanthouders te sanctioneren. Het gaat hierbij onder andere om de mogelijkheid om boetes op te leggen en verbeterde mogelijkheden om garantstellingen te innen.

Ook naast het Modern Migratiebeleid worden maatregelen genomen om fraude tegen te gaan. Ik wijs in dit verband op de Verkennende notitie inzake reguliere toelating na fraude, die ik onlangs naar uw Kamer stuurde. Ook de Visumwet, waarvan ik het concept binnenkort aan uw Kamer zal kunnen aanbieden, biedt de IND nieuwe mogelijkheden om fraude tegen te gaan, met name waar het gaat om malafide referenten.

Vragen van de fractie-SGP

De aanpak van haatzaaiende websites komt onvoldoende van de grond. Op welke termijn kunnen concrete voorstellen tegemoet worden gezien?

De voorgestelde aanpak van de VVD inzake de aanpak van winkelcriminaliteit ziet op de volgende aspecten:

– een database voor het handhaven van van winkelverboden;

– meer ruimte voor winkeliers om zich te verweren;

– versoepeling ten aanzien van burgersurveillance;

– mogelijkheden voor eigen voorzieningen tegen inbraak als ramkraakpalen.

Mij is gevraagd om een reactie op de voorstellen.

Collectief winkelverbod

In mijn brief van 21 november jongstleden, in antwoord op de motie van het lid Rutte c.s. (TK 30 800, nr. 24) inzake winkelcriminaliteit, heb ik de Kamer laten weten dat ik uiterlijk in mei 2007 de Kamer zal informeren over de haalbaarheid van een (geautomatiseerde) database met informatie over veelplegers, gekoppeld aan de handhaving van winkelverboden. Hierover vindt momenteel overleg plaats met het Platform Detailhandel. Daarbij wordt ook gekeken naar de wenselijkheid en haalbaarheid van uitbreiding van de bestaande civielrechtelijke mogelijkheden van winkelontzegging.

Meer ruimte voor winkeliers om zich te verweren

In antwoord op de motie Rutte c.s. heb ik in mijn brief van 21 november jongstleden (TK 30 800, nr 24) aangegeven de huidige algemene strafuitsluitingsgrond (art 41 Sr) en de hieromtrent ontwikkelde jurisprudentie toereikend te vinden en niet te streven naar differentiatie ten gunste van bepaalde groepen als winkeliers. Noodweer kan worden aangenomen als sprake is van een ogenblikkelijke en acute dreiging met geweld. Ik zie geen aanleiding het standpunt van mijn ambtsvoorgan­ger te verlaten.

Aan het Centrum voor Criminaliteitspreventie en Veiligheid heb ik opdracht gegeven om informatie beschikbaar te stellen aan het bedrijfsleven over de bestaande mogelijkheden tot zelfverdediging.

Wat betreft de aangekondigde indiening van een initiatief-wetsvoorstel over een wijziging van de regeling inzake noodweer, wacht ik de inhoud van dit initiatief-voorstel graag af voordat ik een nadere reactie geef.

Burgersurveillance

De genoemde beleidsregel wordt momenteel aangepast conform het gestelde in mijn brief van 21 november jongstleden.

Ramkraakpalen

De minister van VROM zal binnenkort mede namens mij, antwoord geven op de op 10 januari ingezonden schriftelijke kamervragen van de leden De Roon en Madlener inzake de frustraties van de middenstand over de gemeentelijke welstandscommissies die het plaatsen van ramkraakpalen verhinderen.

Kan de minister reageren op het rapport «Alleen op de wereld» dat gaat over beroepschauffeurs die in buitenlandse gevangenissen onschuldig vast zouden zitten?

Het rapport «Alleen op de wereld» over de positie van beroepschauffeurs in buitenlandse gevangenissen, waar de SGP-fractie naar verwees, wordt op dit moment op mijn ministerie bestudeerd. Ik zal de Kamer op korte termijn een schriftelijke reactie doen toekomen over dit rapport.

Hoewel veel vragen zijn gesteld over de uitzetting van de Iraniërs heeft de minister die op grond van privacyredenen van de individuele asielzoekers niet beantwoord. Is de bescherming van de privacy niet te ver doorgescho ten en moet deze niet worden aangepast?

Het is goed gebruik om in de Tweede Kamer in beginsel niet over individuele gevallen te spreken, en ik wil mij daar ook in dit geval zoveel mogelijk aan houden. Voorts wil ik in dit kader refereren aan hetgeen ik over deze kwestie heb geschreven in mijn brief van 2 januari jl. aan uw Kamer «De beslissing om het gezin met behulp van een arrestatieteam staande te houden en in bewaring te stellen is genomen op grond van een risico-inschatting gebaseerd op informatie van het Openbaar Ministerie. De operationele informatie leent zich niet voor verstrekking.» Ik sta nog steeds achter dat standpunt.

De toenmalige minister voor V&I heeft in 2005, in reactie op vragen van het Lid Van der Staaij, de Kamer een beleidskader uiteengezet over het openbaar maken van gegevens uit individuele dossiers van vreemdelingen (Kamerstukken II 2004–2005, 19 637, nr. 905).

Mijn antwoorden op vragen van uw Kamer in bovengenoemde zaak zijn tot stand gekomen met in achtneming van dit kader.

Vragen van de fractie-SP

Onlangs waren er berichten over faillisementen van grote sociale advocatenkantoren (Dordrecht), dit terwijl er juist een grote vraag naar is. Is de minister van justitie van plan om maatregelen te treffen om de sociale advocatuur te beschermen en te versterken?

Hoewel het faillissement van Vest Advocaten aanzienlijke gevolgen zal hebben voor de medewerkers, is dit niet het geval voor het stelsel van de sociale advocatuur. Bij dit kantoor werken weliswaar 11 advocaten, maar in totaal staan er momenteel circa 7500 advocaten bij de Raden ingeschreven. Het wegvallen van het kantoor kan dus worden opgevangen in de markt. Dat de problemen van Vest Advocaten (deels) te wijten zijn aan de hoogte van de uurvergoeding voor gesubsidieerde zaken lijkt mij niet aannemelijk. Deze uurvergoeding is alleszins redelijk, zoals onder meer blijkt uit de grote belangstelling van de advocatuur voor deelname aan het stelsel. Bovendien is de vergoeding in lijn met de uitkomsten van het IBO Rechtsbijstand 2002. Overigens zijn er geen aanwijzingen dat meer doorgestarte Bureaus Rechtshulp zich in acute problemen bevinden. Aanvullende maatregelen om de sociale advocatuur te beschermen en te versterken lijken mij ook niet nodig.

De minister heeft laten weten de Stichting Rechtsbijstand Asiel Nederland (SRAN) op te heffen. Volgens de SP is inkrimping en centralisatie onvermijdelijk, maar opheffing is onverantwoord.

Is de minister bereid zijn beslissing te heroverwegen?

Net als de Raden voor de Rechtsbijstand, de IND en VluchtelingenWerk Nederland heb ik geen reden om te twijfelen aan de bereidheid en de mogelijkheden van de advocatuur om te voorzien in een kwalitatief hoogstaande en tijdige dienstverlening. Ik hecht hierbij veel waarde aan het feit dat de Nederlandse Orde van Advocaten (Orde) zich nadrukkelijk heeft gecommitteerd aan een adequate rechtsbijstandverlening, zoals de Orde onlangs nog heeft verwoord in zijn brief aan uw Kamer van 9 januari jl. Ook tijdens de totstandkoming van het advies heeft de Orde er nadrukkelijk blijk van gegeven zijn verantwoordelijkheid te willen nemen. Anders dan de heer De Wit ben ik van overigens van mening dat er geen sprake is van vage plannen. In mijn brief van 6 december jl. aan uw Kamer (Kamerstukken II 2006/07, 19 637, nr. 1108) heb ik een set van maatregelen benoemd die in nauw overleg tussen de Raden en de advocatuur is ontwikkeld. Een aantal hiervan, zoals de Leidraad Asiel, is al gerealiseerd. Maar ook los van de asielrechtsbijstand blijkt dat de Orde de kwaliteit van de dienstverlening hoog op zijn agenda heeft staan. Ook dit heeft de Orde expliciet in zijn brief van 9 januari jl. verwoord.

Het systeem van Plea bargening in Amerika leidt ertoe dat men eerder geneigd is geschuld te bekennen. Hoe denkt Minister hierover.

De heer de Wit heeft gevraagd naar mijn mening over het Amerikaanse systeem van «plea bargaining» en daaraan de specifieke vraag gekoppeld hoe lang het duurt voor een in Amerika veroordeelde terugkeert naar Nederland.

In het rechtshulpverkeer tussen Nederland en de V.S geldt als uitgangspunt dat beide landen met elkaar op strafrechtelijk gebied samenwerken op basis van vertrouwen in elkaars rechtssysteem, daaronder begrepen eerbiediging van mensenrechten en in het bijzonder het recht op een eerlijk proces («fair trial«). Zoals mijn ambtsvoorganger uw Kamer op 23 februari 2004 (Kamerstukken II 2003/2004, 23 490, nr. 315) berichtte is tot nu toe, ook in vervolg op de diverse uitleveringen die de afgelopen jaren hebben plaatsgevonden, niet gebleken dat het vertrouwen in het Amerikaanse rechtssysteem niet (meer) op zijn plaats zou zijn en uitlevering om die reden zou moeten worden geweigerd.

De vraag of een berechting in de V.S. in beginsel voldoet aan de eisen die het EVRM stelt aan een eerlijk proces stelt, is in de Nederlandse jurisprudentie bevestigend beantwoord. In het bijzonder met betrekking tot het Amerikaanse plea bargain systeem oordeelde de Hoge Raad op 21 mei 2002 (NJ 2003, 114) alsmede het Haagse Gerechtshof op 5 juni 2003 en 10 juli 2003 dat dit systeem in beginsel geen schending oplevert van de eisen gesteld in de bepalingen van het Europese Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.

Concluderend deel ik u mee dat, zoals ik ook aangaf in het antwoord van 24 september 2004 op de vragen van het lid De Wit (SP) inzake uitleveringen van Nederland aan de Verenigde Staten (16 augustus 2004, kenmerk 2030419550), het standpunt als verwoord in de brief van mijn voorganger van 23 februari 2004 aan de Tweede Kamer sedertdien niet is veranderd.

Ten aanzien van de uitlevering van Nederlandse onderdanen geldt dat dit slechts mogelijk is ten behoeve van strafvervolging. Daarbij staat dan voorop dat uitgeleverde persoon in staat moet worden gesteld om een na de uitlevering opgelegde onvoorwaardelijke vrijheidsstraf in Nederland te ondergaan. Bij notawisse ling van 11 juli 1991 heeft de VS een algemene terugkeergarantie afgegeven. Tot op heden heeft de VS ook altijd meegewerkt aan de terugkeer. De exacte duur van de terugkeerprocedure verschilt per geval en hangt mede af van de specifieke omstandigheden daarvan. Ik kan dan ook niet een gemiddelde duur aangeven. Wel kan ik u meedelen dat in de praktijk sprake is van een teruglevering binnen een redelijke termijn.

Is er in 2007 nog steeds sprake van bezuinigingen op het gebied van arbeid en onderwijs tijdens detentie?

De aanpassingen die voorzien waren op het gebied van arbeid en onderwijs maakten deel uit van de voorstellen Detentie en behandeling op maat volwassenen. Zoals zojuist gezegd, werkt de DJI op dit moment aan het bijstellen van de plannen en van de manier waarop ze geïmplementeerd worden. Ook de motie Weekers cs over zorgpunten bij de implementatie van Detentie en behandeling op maat van volwassen gedetineerden wordt betrokken bij de bijstelling van de plannen. Arbeid en onderwijs zijn in die motie nadrukkelijk genoemd als zorgpunten en het is mij dan ook duidelijk dat de voornemens ten aanzien van arbeid en onderwijs nuancering behoeven.

Nu uit het rapport van de commissie-Deetman blijkt dat de werkdruk in de rechterlijke organisatie hoog is en dat de medewerkers zelf menen dat hun kwaliteit laag is, is de minister bereid extra geld beschikbaar te stellen voor de rechtspraak?

De vragen van SP en CDA over toereikendheid van middelen die de Raad voor de rechtspraak zijn toebedeeld, beantwoord ik als volgt.

Uit klantwaarderingsonderzoek is gebleken dat het vertrouwen in de rechtspraak hoog is en dat dit in het afgelopen jaar iets is toegenomen. In het visitatierapport gerechten 2006, dat deze zomer door de Raad voor de rechtspraak aan de Staten-Generaal is toegezonden, is geconstateerd dat op het gebied van kwaliteit de afgelopen jaren door de gerechten en de Raad voor de rechtspraak het nodige is bereikt. Al zijn op een aantal punten zoals opleidingen zeker verbeteringen nodig. Wat de financiën betreft het volgende. De rechtspraak heeft de afgelopen twee jaar een eigen vermogen opgebouwd. Van financiële tekorten is derhalve op dit moment geen sprake. Hier tegenover staat dat de rechters zelf een minder positief beeld hebben van de kwaliteit van hun werk. In het rapport «In het belang van goede rechtspraak» worden tal van voorstellen gedaan die zien op versterking van de inhoudelijke kwaliteit van de rechterlijke oordeelsvorming, die ik in belangrijke mate onderschrijf. Tegen deze achtergrond is de afgelopen maanden in het kader van de «prijsonderhandelingen» voor de periode 2008 – 2010 uitvoerig contact geweest tussen mijn ministerie en de Raad voor de rechtspraak over de noodzaak van investeringen in de kwaliteit. Recentelijk is hierover akkoord bereikt, dat thans nader wordt uitgewerkt. Ik ben met de Raad overeengekomen dat van mijn zijde een bedrag oplopend van € 8 mln. in 2008 tot € 24 mln. in 2010 beschikbaar zal worden gesteld voor investeringen in de kwaliteit. De rechtspraak zal eenzelfde bedrag realiseren met interne doelmatig­heidsverbeteringen. Op deze wijze komt in het totaal ruimte voor een bedrag van € 48 mln. in 2010 beschikbaar voor kwaliteitsontwikkeling. Naast dit kwaliteitsaspect wordt jaarlijks een raming gemaakt van de verwachten zaaksinstroom mede op basis van cijfers van het meerjarig Prognosemodel Justitie. Op basis hiervan worden dan afspraken gemaakt met de Raad voor de rechtspraak over de bijdrage ten behoeve van de afhandeling van zaken. De met de rechtspraak gedeelde verwachting is nu dat met de extra gelden die beschikbaar komen de stijgende instroom van zaken kan worden opgevangen.

In een aantal gerechtelijke uitspraken is uitgemaakt dat de bajesboten geen omgeving zijn waar je mensen langer dan zes maanden vast mag houden. Wat is de reactie van de minister op de uitspraak van de voorzieningenrechter?

De rechtbank in Den Haag heeft bepaald dat de verblijfsomstandigheden op de detentieboten in orde zijn voor een verblijfsduur tot zes maanden. Tenzij het aan de vreemdeling zelf te verwijten is dat hij niet kan terugkeren naar het land van herkomst, dient na zes maanden overplaatsing naar een andere inrichting plaats te vinden. Deze verwijtbaarheid dient rechterlijk getoetst te worden.

Via de landadvocaat is door de Staat appèl ingesteld tegen de beslissing van de rechter. In zijn brief aan de Tweede Kamer van 1 september 2006 heeft mijn ambtsvoorganger al aangegeven dat hij het regime op de detentieboten naar de termen van de toepasselijke wetgeving alleszins menswaardig acht.

Tegelijkertijd wordt vanzelfsprekend uitvoering gegeven aan deze uitspraak. In overleg met de IND en DT&V wordt nu scherp op de verblijfsduur gestuurd. Indien men 5 maanden op de boten verblijft volgt er een signaal. Er wordt vervolgens door de IND een rechterlijke toets voorbereid of de vreemdeling wordt overgeplaatst.

Vragen van de fractie-VVD

De VVD wil, dat in het kader van het wetsvoorstel inzake de positie van het slachtoffers in het strafproces, de schadeclaims van burgers door de overheid worden overgenomen, zodat slachtoffers zeker weten dat ze hun geld krijgen.

Dat betekent dat het CJIB in staat zou moeten zijn om ook individueel maatwerk te leveren. Ik zou de regering aan willen sporen haast te maken en zich niet door praktische vraagstukken te laten weerhouden.

Het CJIB int voor het slachtoffer opgelegde schadevergoedingsmaatregelen bij de dader. Hoewel het CJIB erin slaagt een groot deel van de schade te innen, lukt dat niet in alle gevallen. Bij gelegenheid van de behandeling van het wetsvoorstel versterking positie van het slachtoffer zal dit onderwerp inderdaad aan de orde komen. Ik wil op die discussie niet vooruitlopen.

Wat zijn de vorderingen omtrent de studie naar de weerbaarheid van onze democratie, zoals is toegezegd n.a.v. de motie van Miltenburg ingediend tijdens het Shariadebat op 14 sept. 2006?.

De VVD-fractie hoort graag wanneer deze studie naar de Kamer wordt verstuurd.

Voor wat betreft de uitvoering van de motie Van Miltenburg kan ik u het volgende melden. De onderzoeksvraag van de motie betreft ons constitutioneel bestel. De Grondwet is het kerndocument daarvan. De Minister voor Bestuurlijke Vernieuwing en Koninkrijksrelaties heeft uw Kamer toegezegd een notitie te sturen over een grondwetsherzieningenbeleid. De Minister voor Bestuurlijke Vernieuwing zal daarin ook het vraagstuk van de motie (over de democratische paradox) meenemen.

Hoe gaat de Minster verder vormgeven aan haar voorstel (in Novapilitiek 8 nov ’06) om het functioneren van de Cie Gelijke Behandeling kritisch te bekijken (waarbij opheffing overwogen kan worden)?

Kan de nieuw te vormen organisatie daarbij een rol spelen?

De discussie over oordelen van de Commissie gelijke behandeling (Cgb) kwam aan de orde in een gesprek van de Minister van Justitie, die ingevolge de Algemene wet gelijke behandeling de voorzitter, ondervoorzitters en leden van de Commissie benoemt, met de voorzitter van de Commissie. In dit overleg zijn de benoembaarheidsvereisten voor leden van de Commissie aan de orde gekomen. Van belang is dat elk lid van de Commissie in staat is elke zaak van twee kanten te bekijken. Deze eis is destijds bij de instelling ook gesteld. De voorzitter van de Commissie deelt deze opvatting. In een recente advertentietekst is deze eis dan ook afzonderlijk opgenomen. Het kabinet heeft geen voornemens tot opheffing van de Commissie.

Kan de Minister een tijdschema aangeven wanneer de technische hulpmiddelen in gebruik worden genomen (de enkelband met een indien mogelijk stroomslot, het zo nodig toedienen van dwangmedicatie en het invoeren van de geweldsinstructie voor alle TBS-inrichtingen)

Ten aanzien van de technische hulpmiddelen (de enkelband met indien mogelijk een stroomslot) heb ik in het Algemeen Overleg van 19 december jl. toegezegd deze maand een besluit te nemen met welke middelen er geëxperimenteerd zal worden. Momenteel wordt er gekeken naar de laatste stand van de techniek.

Voor wat betreft het toedienen van dwangmedicatie dient er een aanpassing in de Beginselenwet verpleging terbeschikkinggestelden (Bvt) plaats te vinden die in lijn is met het wetsvoorstel Bijzondere Opneming Psychiatrische Ziekenhuizen. Het voorstel voor aanpassing van de Bvt wordt in het voorjaar van 2007 in consultatie gebracht.

Het voorstel voor de gewijzigde geweldsinstructie zal deze maand ter spoedadvisering worden voorgelegd aan de Raad voor de Strafrechtstoepassing en Jeugdbescherming (RSJ). Zodra ik hierover advies heb ontvangen zal de Tweede Kamer worden geïnformeerd over de definitieve vaststelling.

1 Zie ook brief aan de Raad dd 21.12.2006.

2 Datum 16 januari 2007, kenmerk 5462740/07/DSP, onderwerp: AOW tijdens detentie.

BIJVOEGSEL

Schriftelijke antwoorden van de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport op vragen gesteld in de eerste termijn van de behandeling van de begroting voor het jaar 2007 (30 800-XVI)

Vraag van de heer Van der Veen (PvdA) over onderzoek naar de indicatiestelling, de zorgtoewijzing en de zorgverlening

In de eerste plaats wil ik opmerken dat er al het nodige is gedaan om de keten van indicatiestelling, zorgtoewijzing, zorgverlening te verbeteren. Wat betreft de indicatiestelling zijn de nodige maatregelen getroffen. Niet in de laatste plaats de centralisatie van de aansturing. Ik heb het CVZ ook gevraagd onderzoek te doen naar het indiceren van de functies ondersteunende- en activerende begeleiding. Rond het proces van zorgtoewijzing cq de rol van zorgkantoren heeft het IBO onderzoek het nodige opgeleverd. Het kabinet heeft daarop besloten de taken van zorgkantoren per 2009 door de individuele verzekeraars te laten uitvoeren. Wat betreft de zorgverlening is van belang dat aanbieders niet langer vrijblijvend om kunnen gaan met het invullen van gegevens in het zorgregistratiesysteem.

Verdere verbetering spreekt mij zeker aan. Ook ik ben er voorstander van te zoeken naar bouwstenen voor een eenvoudiger regelgeving die partijen, die in de AWBZ de indicatiestelling, de zorgtoewijzing en de zorgverlening moeten uitvoeren, meer duidelijkheid biedt en zo bijdraagt aan een meer eenduidige uitvoeringspraktijk in de AWBZ. Een uitvoeringspraktijk die vervolgens cliënten meer vertrouwen inboezemt en deskundige hulpverleners stimuleert.

Dat vereenvoudigen kan al beginnen bij een meer heldere en eenduidige formulering van de aanspraken die indicatiestellers, zorgkantoren en zorgverleners houvast biedt in hun uitvoeringspraktijk.

Ik laat het aan het volgende kabinet over om nader uitvoering te geven aan het door dhr. van Veen gevraagde onderzoek.

De Wmo is niet bedoeld als bezuiniging. Wij steunen de evaluatie van de financiële ontwikkelingen. In recente brief heeft de staatssecretaris deze evaluatie toegezegd. Het SCP zal daarvoor worden ingeschakeld. Waarom het SCP?

In mijn brief van 11 januari 2007 over het financieringsmodel Wmo en de VNG-conferentie heb ik de Kamer gemeld dat ik voor het adviseren over de toereikendheid en passendheid van het macrobudget van de Wmo het SCP heb aangewezen als onafhankelijke derde. Bij de keuze voor het SCP als onafhankelijke derde heeft de doorslag gegeven, dat dit Planbureau de combinatie biedt van enerzijds ruime kennis van de ontwikkelingen in de sector en anderzijds beschikt over analytische en rekenkundige expertise. Daardoor is het SCP bij uitstek geschikt voor deze opdracht.

Vraag van de heer Van der Veen (PvdA) over uitbreiding ontmoetingsplaatsen in omgangshuizen

In mijn brief aan uw Kamer van 9 augustus 2006 over Kinderen in (echt)scheidingssituaties ben ik al ingegaan op de motie Timmer, die gericht was op internationale kinderontvoering. Inderdaad heb ik aangegeven niets in uitvoering van de motie te zien. Zoals ik in de brief heb aangegeven zijn beveiligde omgangshuizen geen bestaande voorziening. Indien er een indicatie voor jeugdzorg is, kan het mogelijk zijn dat omgangsbegeleiding als methodische interventie wordt ingezet. Daar waar gemeenten aan zet zijn, behoort dat sinds 1 januari jongstleden met de invoering van de Wmo daadwerkelijk tot de competentie van de gemeenten. In overleg met de gemeenten ben ik bezig een aantal zaken zoals Centra voor Jeugd en Gezin, de Verwijsindex en het Elektronisch Kinddossier uit te werken, stuk voor stuk gericht op samenhang in het lokale jeugdbeleid. Ik wil de gemeenten dan ook de ruimte geven te beoordelen op welke wijze zij de problematiek rond scheiding en omgang een plaats geven in hun beleid.

Vragen van de heer Van der Veen (PvdA) en mevrouw Van Miltenburg (VVD) over de positie van cliëntenraden

Er komt een wetsvoorstel tot wijziging van de Wet medezeggenschap cliënten zorginstellingen naar u toe. Doel hiervan is de positie van de cliëntenraden te versterken. U kunt dit voorstel dus op korte termijn tegemoet zien.

Vraag van de heer Van der Veen (PvdA) en mevrouw Joldersma (CDA) over het opstellen van een plan van aanpak voor invoering van de regeling functiefinancie­ring

In mijn brief van 28 augustus 2006 heb ik aangegeven dat ik bereid ben de regeling nog te bezien. Dit is nu natuurlijk een zaak voor mijn ambtsopvolger.

Ik heb in mijn brief van 28 augustus 2006 tevens aangegeven dat voor 2007 subsidiëring volgens het oude regime zal plaatsvinden, zodat organisaties niet al in 2007 met een afbouwpercentage geconfronteerd zouden worden. Hiertoe heb ik op 11 december 2006 een wijziging van de Regeling functiefinanciering in de Staatscourant laten plaatsen waarin een aantal artikelen van de Regeling functiefinanciering zijn aangepast of voor 2007 niet van toepassing zijn verklaard. In de toelichting van de regeling staat vermeld dat het streven is dat er uiterlijk in de zomer van 2007 duidelijkheid is over de eventuele aanpassingen die zullen plaatsvinden. Nu aan de betrokken organisaties voor de jaren 2006 en 2007 nog subsidie wordt verstrekt op overeenkomstige wijze als voor 2005, ga ik er van uit dat een en ander voor de betrokken organisaties geen problemen hoeft op te leveren. De organisaties zullen overigens vooralsnog uit moeten gaan van de Regeling functiefinanciering en, ingeval zij op grond van de huidige bepalingen onder de afbouwregeling vallen hierop reeds zoveel mogelijk moeten anticiperen. Het Fonds PGO licht de pgo-organisaties ook op basis van deze regeling voor. Mocht mijn opvolger met een sterk van de huidige financieringssystematiek afwijkende regeling willen komen, dan is het aan hem/haar om de daarbij naar redelijkheid behorende invoeringstermijn te bepalen.

Vooralsnog zijn pgo-organisaties op 1 januari 2008 al ruim 2 jaar op de hoogte van de voornemens. Dat lijkt mij ruim voldoende om zich te kunnen voorbereiden

Vraag van de heer Van der Veen (PvdA) over provisie voor tussenpersonen voor afsluiten zorgverzekeringen

Of het voor een verzekeraar aantrekkelijk is om verzekeringen af te zetten via tussenpersonen is afhankelijk van de concrete werkzaamheden (bijvoorbeeld acquisitie en administratie) die de tussenpersoon de verzekeraar uit handen neemt, en het aantal verzekeringen dat de verzekeraar extra sluit. Zo spelen tussenpersonen een grote rol bij het vullen van collectiviteiten en het onderbrengen van collectieven bij een verzekeraar.

Voor de consument kan dat leiden tot korting op de premie; bovendien geven tussenpersonen – om een nog interessanter aanbod te kunnen doen – soms een deel van hun provisie weer door aan verzekerden. De prijs die een tussenpersoon voor zijn activiteiten bij een verzekeraar kan bedingen, komt in vrije onderhandelingen tot stand en weerspiegelt zowel de besparingen die de verzekeraar dankzij de tussenpersoon realiseert, als de beloning die de tussenpersoon voor zijn dienstverlening ten minste wil incasseren. Kortom: wederzijds profijt is de ratio. Ook bij andere verzekeringen dan zorgverzekeringen is dat heel gebruikelijk.

Overigens ken ik het door de heer Van der Veen genoemde bedrag niet.

Vraag van mevrouw Bussemaker (PvdA) over melding wachtlijsten op de website kiesbeter.nl

De wachttijden van ziekenhuizen worden maandelijks aangeleverd aan het DBC informatie systeem en vandaaruit gepubliceerd op www.kiesBeter.nl. In december 2006 waren recente wachttijden van 71 van de 100 ziekenhuizen beschikbaar. De resterende ziekenhuizen zullen in de loop van 2007 volgen.

Vraag van mevrouw Bussemaker (PvdA) over zorg voor illegalen en onverzekerden

Mede naar aanleiding van signalen uit Rotterdam vorig jaar heeft de Inspectie voor de gezondheidszorg aangekondigd in 2007 onderzoek te doen naar de zorg voor onverzekerden. Overigens ligt het aantal onverzekerden rond de 180 000 en niet rond de 450 000.

Vraag van mevrouw Bussemaker (PvdA) over contractering verpleegkundige zorg

De prestaties in de Zorgverzekeringswet zijn functiegericht omschreven. Daardoor is het ondermeer mogelijk dat zorgverzekeraars afspraken maken met verpleegkundigen over de levering van (delen van) bijvoorbeeld de huisartsenzorg. Die vrijheid is er al. Bedacht moet worden dat recent de tijdelijke beleidsregel «geïntegreerde eerstelijnszorg en innovatie» door de NZa is vastgesteld. Daardoor bestaat de mogelijkheid dat, als innovatief experiment, ten behoeve van deze zorginkoop tarieven tot stand komen. Het CVZ doet momenteel onderzoek naar de mogelijkheid en wenselijkheid van een duurzame structurele oplossing.

Daarnaast wil ik nog opmerken, dat als het gaat om de AWBZ, dat pgb-houders ook nu al afzonderlijk verpleegkundige zorg kunnen inkopen vanuit de subsidieregeling-pgb uit het AFBZ. Omdat het om een subsidieregeling gaat, is de tarievenwetgeving geen belemmering en ook geen voorwaarde.

Vraag van mevrouw Bussemaker (PvdA) over fusies zorgverzekeraars en over aanvullende verzekeringen

Er is inderdaad een concentratie zichtbaar bij de zorgverzekeraars. De situatie is nu dat iets minder dan 85% verzekerd is bij de zes grootste concerns. Ik denk niet dat dat voor een substantiële keuzevrijheid te schraal is. In de eerste plaats is er nog een tiental kleinere verzekeraars die vijftien procent van de markt hebben. In de tweede plaats zijn er buiten de zorgverzekering voorbeelden die laten zien dat ook een beperkt aantal aanbieders een goed functionerende markt op kan leveren; ik denk aan de telecommarkt. Ten derde is er op de zorgverzekeringsmarkt nog een specifieke bijzonderheid die maakt dat er genoeg te kiezen is: de collectiviteiten die proberen in te spelen op tal van verschillende groepen verzekerden.

De NZa houdt toezicht op de marktontwikkelingen en ook op het aspect van risicoselectie. Op dit moment maak ik me over de selectie die er van collectiviteiten uit kan gaan geen zorgen omdat er duidelijke grenzen aan selectie in de zorgverzekeringswet zijn gesteld: a) er is een wettelijk verankerd pakket, b) verzekeraars hebben een acceptatieplicht voor dit pakket c) er is een verbod op premiedifferentiatie voor dit pakket d) de korting op de premie voor dit pakket is beperkt tot 10% en last but not least e) is er het systeem van de risicoverevening dat selecteren niet beloont. Dat deze waarborgen werken blijkt onder meer uit het bestaan van de collectiviteiten voor ouderen.

Een aantal modaliteiten die zorgverzekeraars aanbieden in het kader van collectiviteiten liggen in de sfeer van de aanvullende verzekeringen. Zoals u bekend vallen de voorwaarden van de aanvullende verzekeringen niet onder mijn verantwoordelijkheid.

Vraag van mevrouw Joldersma (CDA) en de heer Van der Veen (PvdA) over tussenstand aanbesteding Wmo

Die tussenstand heb ik op dit moment nog niet omdat veel procedures pas recent zijn afgerond. Ik laat in dit eerste kwartaal een onderzoek doen naar de effecten van het aanbesteden van de hulp bij het huishouden in het kader van de Wmo. Daarbij wordt gekeken naar de inhoudelijke aspecten van de aanbesteding zoals beoordelingscriteria die in het bestek zijn opgenomen en kwaliteitscriteria. Daarnaast wordt ook de gevolgde procedure in kaart gebracht en wat de uitkomst van de aanbestedingsprocedure is geweest. Tot slot worden ook de effecten daarvan bij het onderzoek betrokken. In maart wordt het onderzoek afgerond. Zo spoedig mogelijk daarna zal ik u over de uitkomsten informeren.

Vraag van mevrouw Joldersma (CDA) over invoerings- en uitvoeringskosten Wmo

Het Rijk heeft met de VNG een financieel arrangement afgesproken voor de Wmo. Daarbij is rekening gehouden met invoeringskosten en uitvoeringskosten. Voor de invoeringskosten is € 75 miljoen beschikbaar gesteld. Deze middelen zijn door gemeenten ingezet om de Wmo voor te bereiden.

Voor de uitvoeringskosten is structureel € 67 miljoen beschikbaar gesteld. De uitvoeringskosten zijn toegevoegd aan de gemeentelijke Wmo-budgetten via het gemeentefonds. De uitvoeringskosten zullen gemonitord worden. De uitkomsten van die monitoring komen aan de orde in het reguliere bestuurlijke overleg tussen de fondsbeheerders en de VNG.

Zoals ik reeds heb toegezegd, zal ik aan het einde van het eerste kwartaal een voortgangsrapportage Wmo naar uw Kamer sturen. Hierin zal ik uiteraard ingaan op de stand van zaken van de invoering van de Wmo.

Vraag van mevrouw Joldersma (CDA) over goede voorbeelden in- en uitvoering Wmo

Voor goede voorbeelden over de in- en uitvoering van de Wmo kunnen gemeenten, maar ook het uitvoerend werk, terecht bij MOVISIE, het nieuwe kennisinstituut dat tot taak heeft kennis over de Wmo en aanpalende terreinen te verzamelen, te verrijken, te valideren en te verspreiden. MOVISIE heeft tot taak om gefinancierd met instellingssubsidie vanuit VWS kennis voor het veld te verzamelen, te verrijken, te valideren en te verspreiden op het terrein van de Wmo en aanpalende terreinen. MOVISIE voert in dit kader het kennisprogramma Maatschappelijke Inzet uit. Omdat MOVISIE een nieuw instituut is, ondersteun ik MOVISIE in het vergroten van zijn naamsbekendheid.

Daarnaast wordt de uitwisseling van goede voorbeelden ook gestimuleerd via de website www.invoeringwmo.nl, via de ambassadeurs van de pilots Wmo en de Nieuwsbrief invoering Wmo.

In de Wmo (artikel 9) is opgenomen dat gemeenten mij jaarlijks gegevens leveren over hun prestaties en over de tevredenheid van vragers van maatschappelijke ondersteuning. Met deze gegevens wordt een jaarlijks rapport gemaakt waarin gemeenten met elkaar worden vergeleken. Hierdoor kunnen gemeenten leren van elkaar. Het rapport draagt ook bij aan de «horizontale verantwoording», de verantwoording van gemeenten aan hun burgers.

Vraag van mevrouw Joldersma (CDA) over plan van aanpak voor de Centra voor Jeugd en Gezin

Er wordt aan de ontwikkeling van CJG’s gewerkt via het programma Opvoeden in de buurt/CJG. Dit project omvat driedeeltrajecten:

1. Een decentrale aanpak op basis van bestuurlijke afspraken die VWS met zeven gemeenten en de bijbehorende provincies/stadsregio’s heeft gemaakt. Partijen onderzoeken op basis van praktijkervaring de mogelijkheden om het CJG verder te ontwikkelen. Daarbij worden ook middelgrote/kleine gemeenten betrokken. Dit levert een inventarisatie van randvoorwaarden op «van onderaf», nodig voor het opzetten van CJG’s.

2. In het tweede deeltraject werkt VWS met de landelijke brancheorganisaties (GGD Nederland, Actiz, MOgroep) en medeoverheden IPO en VNG aan een concreet basisconcept voor CJG’s.

3. Het derde deeltraject levert een ontwerp op van welke financiele budgetten voor het lokale jeugdbeleid kunnen worden gebundeld in het kader van CJG-vorming, op welke wijze en wanneer. Daarnaast geef ik u binnenkort mijn reactie op het evaluatierapport jeugdgezondheids­zorg van november 2006 zoals ik u eerder heb toegezegd.

De eerder genoemde drie deeltrajecten leiden gezamenlijk in 2007 tot een voorstel op grond waarvan het volgend kabinet een besluit kan nemen over de verbetering van het lokale jeugdbeleid door de realisatie van CJG’s.

Vraag van mevrouw Joldersma (CDA) over subsidie landelijke jeugdorganisaties via BOS-impuls

De BOS-impuls is gericht op samenwerking tussen buurt-, sport- en onderwijsorganisaties op lokaal niveau. Volgens de regeling kunnen alleen gemeenten een aanvraag indienen. Hier is voor gekozen omdat gemeenten het beste zicht hebben op de mogelijkheden en samenhang van de projecten met andere beleidsterreinen. En ook de uitvoering goed kunnen volgen.

Aan deze aanpak heeft de Kamer zijn goedkeuring gegeven. Het gevolg is dat landelijke organisaties zoals Scouting, NUSO en YMCA niet rechtstreeks een subsidie konden aanvragen. Gemeenten kunnen natuurlijk wel kiezen om deze landelijke organisaties in te schakelen bij een aanvraag traject. Het staat gfemeenten vrij om daarin zelf keuzes te maken. Het Overigens is de aanvraagtermijn van de BOS-regeling al geruime tijd voorbij.

Vraag van mevrouw Joldersma (CDA) over de afstemming van activiteiten met betrekking tot gezonde leefstijl op scholen

Ik ben volledig eens dat er voldoende afstemming moet zijn tussen de activiteiten die we aanbieden aan de scholen. Hiervoor neem ik graag initiatief en ik heb ook al acties in gang gezet. Om samenhang te brengen in alle initiatieven op het gebied van gezonde leefstijl en scholen heb ik onder andere de werkgroep de Gezonde School opgericht. Het oprichten van het Centrum Gezond Leven zal aan de samenwerking nog verder vormgeven. Over de oprichting van dit centrum heb ik de Kamer bij brief geïnformeerd. Ik zie deze vraag als aanmoediging om hiermee vooral in 2007 door te gaan.

Ik richt me in mijn preventiebeleid specifiek op de jongeren, aangezien het aanleren van onder andere goede voedingsgewoonten op jonge leeftijd van belang is voor de gezondheid en preventie van overgewicht en chronische ziekten op latere leeftijd. De setting school is hiertoe uitermate geschikt. Ik streef ernaar het project Schoolgruiten te integreren met het project smaaklessen vanuit LNV. Momenteel werk ik samen met de minister van LNV aan een aanpak voor een dergelijke integratie. Ook de minister van OCW zal hierbij worden betrokken om binnen de huidige kerndoelen van het (primair) onderwijs aandacht te schenken aan voeding.

De stimuleringsprijs voor de «gezonde schoolkantine» is een gezamenlijke actie van de ministeries VWS, LNV, OCW en VROM en sluit aan bij de eerder genoemde Gezonde School.

Op 17 januari jl. hebben de voorzitters van het Convenant Overgewicht en de Alliantie School en Sport afgesproken om verdere samenwerking uit te werken om de scholen samen zo goed mogelijk te bedienen.

Vraag van mevrouw Joldersma (CDA) over vergoeding incidentele kosten voor vrijwillige pleegkinderen

In december vorig jaar heb ik u een brief gestuurd over een aantal zaken rond de pleegvergoeding. Ik heb daarin een aantal verbeteringen in de pleegvergoeding gemeld. Eén zaak vergt evenwel nog verdere uitwerking voordat ik daar een oplossing voor kan presenteren. Dat betreft een oplossing voor het feit, dat pleegouders incidenteel voor kosten komen te staan bij de vrijwillige pleegzorg, die niet uit de pleegvergoeding betaald kunnen worden. Hoewel de ouders bij de vrijwillige pleegzorg financieel verantwoordelijk zijn voor hun kind, zijn er situaties waarin de ouders desondanks de kosten niet betalen. Ik vind het met u ongewenst, dat pleegouders voor die kosten zouden moeten opdraaien. Ik bezie momenteel, met veldorganisaties, en het IPO hoe ik dit kan verbeteren en uitwerken op een manier die geen afbreuk doet aan de verantwoordelijkheid van de natuurlijke ouders.

Vraag van mevrouw Joldersma (CDA) over zorgzwaartebekostiging en vermindering bureaucratie

Invoering van zorgzwaartebekostiging zorgt ervoor dat in de hele AWBZ-keten één taal wordt gebruikt: de zorgzwaartepakketten. Deze worden gebruikt bij de indicatiestelling, in de bekostiging, registratie van geleverde zorg en de verantwoording over de geleverde zorg. Bij de indicatiestelling wordt vanaf 1 april 2007 geen minutieus onderscheid meer gemaakt tussen functies en de hoeveel uren zorg die daarbij passen. De cliënt ontvangt een besluit dat verwijst naar een zorgzwaartepakket met een aanduiding van het totaal aantal uren dat daarvoor per week geldt. Cliënt en zorgverlener maken vervolgens met elkaar afspraken over de dagelijkse zorgverlening en leggen dat vast in een zorgplan. Ook de verantwoording houd ik simpel: de zorgaanbieder levert verantwoording over het aantal dagen dat een bepaald zorgzwaartepakket voor een persoon is geleverd. Geen uren en zeker geen verantwoording op minutenniveau. Binnenkort (maart 2007) zal ik u informeren over de praktische werking van de zorgzwaartebekostiging.

Vraag van mevrouw Joldersma (CDA) over verslavingszorg voor jongeren

Met betrekking tot het punt dat verslaafde jongeren nauwelijks terecht kunnen in de verslavingszorg, merk ik het volgende op. Zoals ik reeds eerder in antwoord op Kamervragen (VGP-K-U-2 731 952 d.d. 08–09–2006) heb aangegeven heeft de verslavingszorg de ruimte om de behandelcapaciteit voor deze groep uit te breiden. Momenteel zijn er 43 behandelplaatsen specifiek voor jongeren binnen de verslavingszorg. De sector is nu aan zet om met goede voorstellen te komen voor uitbreiding. Vorig jaar is er door mijn medewerkers reeds een bijeenkomst georganiseerd waarin instellingen voor verslavingszorg informatie gekregen hebben over de procedures en de mogelijkheden van capaciteitsuitbreiding.

Met betrekking tot de zorg voor jongeren met een dubbeldiagnose (zowel psychiatrische problemen als verslavingsproblemen), merk ik het volgende op.

Jongeren onder de 18 jaar met psychiatrische en verslavingsproblemen kunnen zowel bij de jeugdggz als de verslavingszorg terecht, afhankelijk van welke stoornis het meeste op de voorgrond treedt. Indien een psychiatrische stoornis voorop staat, dient een jongere opgenomen te worden in de jeugdggz en wordt samenwerking gezocht met de verslavingszorg en omgekeerd.

Zowel in de verslavingszorg als in de jeugdggz zijn mogelijkheden voor uitbreiding van de behandelcapaciteit.

Het project «Open en Alert», uitgevoerd door het Trimbos-instituut, geeft vorm aan de samenwerking tussen jeugdzorg en verslavingszorg. Zo zal er binnenkort een bijeenkomst plaatsvinden met als doelen het verbeteren van de onderlinge deskundigheidsbevordering tussen jeugdzorg en verslavingszorg en het bevorderen van de samenwerking tussen beide sectoren. De beide sectoren erkennen dus dat er verbeterde samenwerking nodig is. Ik vind dit een postieve en gewenste ontwikkeling.

Vraag van de heer Omtzigt (CDA) en mevrouw Kant (SP) over het concentreren en herschikken van ziekenhuisfuncties

Het concentreren en herschikken van ziekenhuisfuncties moet sinds de invoering van de WTZi verplicht gemeld worden in het regionale ketenoverleg. De verantwoordelijkheid voor het oplossen van problemen bij concentratie ligt primair bij de regionale partijen. De traumacentra vervullen in de acute keten een regierol.

Kinderzorg en gynaecologie zijn functies die van belang zijn voor de acute zorg. De norm van 45 minuten voor het bereiken van spoedeisende hulp mag niet in gevaar komen. Als het ketenoverleg niet voorkomt dat de 45 minutennorm in gevaar komt, kan ik aan de toelating van de organisatie een voorschrift verbinden om de noodzakelijke zorg aan te bieden. Wordt dit voorschrift niet nageleefd, kan ik een last onder dwangsom opleggen of de toelating intrekken. Dit geldt voor de situatie Goes/Vlissingen, maar ook voor Roermond/Weert en Delfzijl/Winschoten. Daarnaast ziet NMa toe op concentraties van ziekenhuizen als ondernemingen. Indien als gevolg van zo een concentratie vanuit de optiek van de Mededingingswet een ongeoorloofde machtspositie ontstaat, geeft de NMa geen toestemming. In februari 2007 komt een werkgroep met een rapport over de gevolgen van de concentratie van klinische kinderzorg in Goes. Ik ondersteun het initiatief van de werkgroep om te onderzoeken hoe thuisbevallingen kunnen blijven plaatsvinden en wacht de bevindingen af.

Vraag van de heer Omtzigt (CDA) over kleinschalige huisartsendienstenstructuren: mogen kleine waarneemposten van huisartsen, dicht bij de mensen, bestaan? U heeft toegezegd dat zij niet worden achtergesteld bij grote huisartsenposten, maar wij hebben dat nog niet in de tarieven gezien! Wanneer komt die aanpassing?

Ja, kleine huisartsenposten, dicht bij de mensen, mogen zeker bestaan. Met het huidige bekostigingsmodel bevorder ik wèl dat deze zich aansluiten bij een grootschaliger organisatie, de huisartsendienstenstructuur (hds). Uit onderzoeken van het College van Zorgverzekeringen (CVZ) en van de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) blijkt, dat dit niet alleen de doelmatigheid ten goede komt, maar ook bijdraagt aan een betere kwalitatief verantwoorde organisatie van de zorgverlening. Kleinschalige hds’n komen overigens wel in aanmerking voor de zogenaamde plusmodule (een incentive voor kwalitatieve verbeteringen).

Al met al handhaaf ik, in lijn met de opvatting van de NZa, mijn standpunt, zoals in mijn brief van 11 januari 2005, kenmerk CZ/EZ-2546940 verwoord, dat de invoering van een module «kleine hds’n» een ongewenste prikkel geeft om geen aansluiting te zoeken bij andere hds’n. Een toezegging als zou ik bereid zijn tot aanpassing in de tarievensfeer is mij niet bekend.

Vraag van de heer Omtzigt (CDA) over palliatieve zorg (kinderhospices)

Bij kinderhospice-zorg gaat het (gelukkig) om hele kleine aantallen kinderen. Het gaat daarbij vooral om respijtzorg; kinderen die één dag tot enkele dagen in deze voorzieningen worden opgenomen om de ouders/verzorgers te ontlasten.

Oplossingen voor knelpunten rond de kinderhospices moeten gezocht worden in samenwerkingsverbanden met ziekenhuizen met afdelingen voor medische zorg van kinderen en andere zorginstellingen.

Meer in het algemeen de hospice-zorg betreffend heb ik onderzoek laten door bureau Berenschot naar mogelijke financiële knelpunten. In antwoord op een vraag terzake van de heer Van der Vlies ga ik daar nader op in en zeg ik toe dat ik de Kamer binnenkort een brief over dat rapport zal toesturen.

Vraag van de heer Omtzigt (CDA) over risicoverevening

De heer Omtzigt heeft lof voor de risicoverevening. Dat is terecht. In een brief van 11 september 2006 (TK 29 689, nr. 113), aan uw kamer, heb ik aangegeven welke verfijningen ik in de risicoverevening 2007 aanbreng ten opzichte van het jaar daarvoor. Voor 2007 heb ik, mede op indicatie van moties van de kamer, een farmacie kostengroep toegevoegd om specifiek voor zorgkosten die voortvloeien uit psychische aandoeningen te compenseren.

Over de borging van de risicoverevening en het voorkomen van verkeerde beschikkingen bij het College voor zorgverzekeringen heb ik uw kamer op 22 december 2006 een brief geschreven (TK 29 689, nr. 127). Hierin geef ik aan welke maatregelen worden genomen.

Zoals de heer Omtzigt aangeeft verdient borging en kennisverbreding van de risicoverevening permanent aandacht. Ook in 2007 zal de Kamer over de voortgang worden geïnformeerd.

Vraag van de heer Omtzigt (CDA) over het terugbrengen van het aantal onverzekerden

In december 2005 is aan de Tweede Kamer aangeboden het Rapport «Zorg verzekerd». In dit rapport zijn de bevindingen vastgelegd van het onderzoek door VWS naar potentiële onverzekerden. Ook is daarbij aangegeven welke acties er ondernomen zijn om onverzekerdheid te voorkomen. VWS heeft een groot aantal maatschappelijke organisaties financieel gesteund om de diverse doelgroepen te informeren en de betrokkenen te helpen bij het sluiten van een zorgverzekering. Deze organisaties voor allochtonen, daken thuislozen, zwerfjongeren, drugsverslaafden, bijstandsgerechtigden, oudere migranten, mensen met psychische problemen, ouderen in verpleeghuizen en chronisch gehandicapten, blinden en slechtzienden werken er aan mee dat zo veel als mogelijk mensen daadwerkelijk een zorgverzekering sluiten. Uw Kamer is ook geïnformeerd over de getroffen maatregelen op het gebied van signalering en monitoring om deze werkzaamheden te ondersteunen. Gelet hierop is er op dit moment geen aanleiding om nog met een ander plan van aanpak te komen.

Daarnaast hebben de zorgverzekeraars inmiddels maatregelen getroffen, die zijn vastgelegd in het Protocol Incassotraject wanbetalers Zorgverzekeringswet. De maatregelen hebben tot doel het betalingsgedrag van de verzekerden in positieve zin te beïnvloeden. Hierdoor wordt voorkomen dat verzekerden, wanneer ze hun premie niet betalen, onverzekerd raken. Op 27 december 2006 heeft Hare Majesteit de Koningin aan Uw Kamer het Nader Rapport en voorstel van wet «Verzwaren incassoregime premie en andere maatregelen zorgverzekering» gezonden (TK 30 918). Dit voorstel van wet voorziet er in dat een verzekerde, die nalaat zijn premie te betalen, zijn zorgverzekeringsovereenkomst niet kan opzeggen.

Vraag van de heer Omtzigt (CDA) over naleving door specialisten van richtlijnen en protocollen

Ik juich het op zich toe dat specialisten dit onderzoek doen waardoor inzichtelijk wordt in hoeverre richtlijnen en protocollen worden nageleefd. Alleen zo ontstaat het inzicht op grond waarvan aan verbetering gewerkt kan worden. Uiteraard ben ik van mening dat onberedeneerd afwijken van richtlijnen en protocollen zoveel mogelijk tegengegaan moet worden. In de visitatie door de wetenschappelijke verenigingen is de adherentie aan richtlijnen en protocollen naar mijn oordeel een belangrijk onderwerp. Daarnaast kan met ziekenhuisindicatoren inzicht worden verkregen in de wijze waarop het zorgproces georganiseeerd is en de resultaten ervan. In het rapport van de Inspectie voor de Gezondheidszorg «Het resultaat telt 2005» wordt dit inzichtelijk gemaakt hoe dat voor de verschillende instellingen uitpakt. Door deze indicatoren meerdere jaren te volgen kunnen de verbeteringen gevolgd worden. Nu deze informatie ook via de website www.kiesbeter.nl openbaar gemaakt wordt, kunnen patiënten hun keuze voor zorgaanbieders hierop mede baseren.

Vraag van de heer Omtzigt (CDA) over opleidingen physician assistant en nurse practitioner

In mijn brief d.d. 12 december 2005 (TK 30 300 XVI, nr. 102) over de aangenomen moties inzake de VWS-begroting 2006 heb ik de Tweede Kamer aangegeven dat de motie Smilde over een toename van het aantal opleidingsplaatsen physician assistant (PA) en nurse practitioner (NP) zal worden uitgevoerd, met inachtneming dat het aantal opgeleidenen moet sporen met de behoefte. Voor 2005 en 2006 is het aantal opleidingsplaatsen PA en NP uitgebreid van 250 naar 325 op jaarbasis. Het betreft hier vooralsnog een incidentele uitbreiding in afwachting van een adequate onderbouwing van de behoefte aan PA’ers en NP’ers. Daar worden nu de gegevens over verzameld, onder andere door de HBO-raad. Zodra ik die onderbouwing heb en daaruit blijkt dat uitbreiding van het aantal opleidingsplaatsen gewenst is, zal ik mij inspannen de uitbreiding naar 325 opleidingsplaatsen PA en NP met ingang van september 2007 structureel te maken.

Vraag van de heer Omtzigt (CDA) over motie om regelvrije kansenzones in de zorg aan te wijzen

Mijn departement is met uw motie aan de slag. Ik zal de Kamer conform toezegging de notitie over kansenzones toesturen. De door u gevraagde termijn van 1 februari is niet haalbaar, maar in dit eerste kwartaal zult u de notitie ontvangen.

Vraag van de heer Omtzigt (CDA) over het PGB voor visueel gehandicapten

Per 1 januari 2007 is in de zorgverzekeringswet (zvw) de mogelijkheid voor een experiment met een persoonsgebonden budget (pgb) voor visueel gehandicapten. Zorgverzekeraars zijn verantwoordelijk voor de uitvoering van het pgb. Ik heb Zorgverzekeraars Nederland (ZN) gewezen op de vraag naar digitaliseringsmogelijkheden, maar omdat het experiment net gestart is, kan het zijn dat eea nog niet volgens wens verloopt. Ten behoeve van het pgb in de AWBZ wordt begin 2007 gestart met digitalisering van de verantwoording van het pgb. ZN zal ervaringen die hiermee worden opgebouwd zoveel mogelijk meenemen bij het experiment met het pgb in de zvw. Per Saldo is de belangenvereniging van en voor mensen met een persoonsgebonden budget. Zij kijkt en denkt mee met dit experiment en heeft contact met ZN. De vraag waarom papierenformulieren niet binnen 2 tot 3 weken elektronisch gemaakt kunnen worden, wordt meegegeven aan de zorgverzekeraars.

Vraag van de heer Omtzigt (CDA) over DBC’s

Per 1 januari 2007 zijn weer verbeteringen aan het systeem ingevoerd, nadat dit eerder ook is gebeurd. In 2006 werden bijvoorbeeld de door u genoemde ingewikkelde facturen aangepakt. Doel van de verbeteringen in 2007 is het beter hanteerbaar maken van het systeem en het beperkt houden van administratieve lasten voor medisch specialisten. In juni 2006 is door de partijen een omvangrijk verbeterplan opgeleverd met de naam «DBCs: eenvoudig beter». Daarnaast heeft de Nederlandse Zorgautoriteit een zelfstandige taak in het waarborgen van publieke belangen. Het beperken van onnodige bureaucratie is één van die belangen.

Het DBC consulttarief is in 2006 ingevoerd.

Verzekeraars hebben in 2005 goedkeurende accountantsverklaringen ontvangen. Wel hebben de meeste accountants in een toelichtende paragraaf gewezen op de extra risico’s die de verandering van het bekostigings stelsel met zich mee hebben gebracht. In het kader van het akkoord dat ik met ZN en de NVZ heb gesloten inzake de overschrijdingen, is ook aandacht geschonken aan het naleven van de AO/IC-kaderregeling («Partijen zullen in een werkgroep samen met de NZa bezien welke instrumenten (positief en negatief) op dit moment aanwezig zijn, dan wel bedacht kunnen worden, om te bevorderen dat de AO/IC-kaderregeling met ingang van 2006 wordt nageleefd, opdat dit geen belemmering vormt voor de wenselijke liberalisering per 2008»).

Vraag van de heer Omtzigt (CDA) over het voortbestaan van de RMO

De voorgenomen opheffing van de RMO kwam voort uit een weloverwogen, niet op een kaasschaaf gebaseerde invulling van de afslankingstaakstelling op grond van de motie Verhagen. Met de gekozen aanpak konden de voor VWS essentiële adviesraden relatief worden gespaard. Hoewel de RMO bovensectorale adviezen uitbracht, is gebleken dat de andere ministeries niet een zodanige belangstelling voor RMO-adviezen hadden dat zij dat ook wilden vertalen in voldoende financiële bijdragen. In het licht van de hernieuwde discussie over de RMO heb ik besloten om een pas op de plaats te maken ten aanzien van de voorgenomen opheffing van de RMO en de samenvoeging van de secretariaten van de RVZ en RMO. Het budget dat ik in 2007 zal reserveren voor de RMO, dekt de kosten voor het in stand houden van de Raad en zijn secretariaat.

Gezien mijn toezegging acht ik het niet nodig om het budget van de RMO te vergroten zoals uw amendement beschrijft en ontraad het amendement.

Een besluit over de toekomst van de Raad laat ik aan mijn ambtsopvolger. Dit besluit dient dan plaats te vinden op basis van de te voeren discussie over de toekomst van het adviesstelsel.

Vraag van mevrouw Kant (SP) over het onnodig trekken van tanden en kiezen uit financiële overwegingen

Naar aanleiding van kamervragen van het lid-Kant over het onnodig trekken van tanden en kiezen heb ik de Kamer op 9 augustus 2006 geïnformeerd. Uitgangspunt is dat de patiënt recht heeft op verantwoorde zorg. Dat geldt ook voor de tandheelkunde. Tanden en kiezen worden in de regel getrokken bij acute pijnklachten als een wortelkanaalbehandeling geen uitkomst biedt. De tandarts heeft de wettelijke plicht om de patiënt te informeren over mogelijke behandelopties. Bij de uiteindelijke keuze voor een behandeling gaat het naast medisch-inhoudelijke vaak ook om andere overwegingen. Zoals de duur van het behandeltraject en de financiële situatie van de patiënt.

Uit rapportages van het College voor zorgverzekeringen blijkt dat ongeveer 80% van de burgers aanvullend verzekerd is voor de tandarts. Daaronder is meestal de dekking voor wortelkanaalbehandlingen geheel of gedeeltelijk opgenomen. Wat dat betreft bestaat er in de regel geen reden om vanwege de kosten tanden en kiezen, laat staan gezonde, te trekken.

Indien de patiënt toch op een gebitsprothese is aangewezen wordt 75% van de kosten vergoed. Ook daarmee is voldoende waarborg geboden om de patiënt een geschikte prothese aan te kunnen laten meten.

Ik hecht er overigens aan te zeggen dat de gebitsgezondheid in Nederland toonaangevend is binnen Europa. Samen met de Scandinavische landen scoren wij het hoogst. Ook is bijna 90% van de volwassen Nederlanders aanvullend verzekerd voor tandheelkundige zorg. Samen met het uitgebreide jeugdpakket behoren we daarmee tot de best verzekerden in Europa. Ten slotte gaan Nederlanders van alle Europese bevolkingsgroepen het vaakst voor controle naar de tandarts. Dus wat dat betreft zitten we op de goede koers.

Vraag van mevrouw Kant (SP) over jeugdtandzorg

Over de mate waarin kinderen en jeugdigen tandheelkundig onbehandeld blijven lopen de cijfers uiteen. Feit blijft dat ik me inderdaad zorgen maak over de verminderde gebitsgezondheid bij deze doelgroep. Naar aanleiding van rapportages van het College voor zorgverzekeringen heb ik eerder aan de Kamer gemeld ongerust te zijn over deze ontwikkeling. Ondanks het feit dat de jeugd tot achttien jaar aanspraak heeft op nagenoeg volledige tandheelkundige zorg, wordt er blijkbaar onvoldoende gebruik van gemaakt. Om die reden heb ik mij georiënteerd op lokale ontwikkelingen in het land, die bedoeld zijn om het tij te keren. Daaruit blijkt een aantal bemoedigende initiatieven. Toonaangevend vind ik de aanpak van de GGD Drenthe waarbij ouders van kinderen reeds op het consultatiebureau basale tandheelkundige voorlichting ontvangen en een oproepkaart voor de tandarts meekrijgen. De tandarts geeft aan de GGD door of het kind bij hem of haar op bezoek is geweest, zodat de GGD zonodig aanvullende maatregelen kan nemen voor kinderen die niet gaan. Dit initiatief wordt inmiddels door meer GGD’-en in het land overgenomen.

Daarnaast heeft de beroepsgroep zich de zaak ter harte genomen. De Nederlandse Maatschappij ter bevordering der Tandheelkunde (NMT) zet zich in om met voorrang de behandeling van kinderen door tandartsen te verbeteren.

Al met al zie ik nu geen aanleiding om, naast de reeds bestaande instellingen voor jeugdtandverzorging, afzonderlijke structuren voor Jeugdtandzorg in het leven te roepen.

Vragen van mevrouw Kant (SP) en mevrouw Bussemaker (PvdA) over vergoeding vruchtbaarheidsbehandelingen

Het voorstel van mevrouw Kant (SP) is om de vergoeding van alle vruchtbaarheidsbehandelingen weer op te nemen in het basispakket. Ik neem dit voorstel niet over.

Ik ben al zeer tegemoet gekomen aan de wens van de Tweede Kamer door het weer vergoeden van de eerste IVF poging per januari 2007.

Ik ben niet van mening dat dit leidt tot onnodige keuze voor IVF, doordat IVF wel wordt vergoed en de eerdere behandelingen niet. Ik heb al vaker aangegeven dat de keuze voor de meest zinvolle behandeling een professionele keuze is. Ik ga ervan uit dat de behandelaars hun richtlijnen volgen en dus niet meteen voor een (zwaardere) IVF behandeling zullen kiezen als dit medisch gezien niet noodzakelijk is.

Vraag van mevrouw Kant (SP) over het starten van een proefregio waarin het CIZ niet meer indiceert voor de AWBZ

Ik ben van mening dat het CIZ, na de centralisatie en harmonisatie van 81 afzonderlijke organen, de gelegenheid moet hebben de uitvoeringspraktijk op orde te brengen. Op dat vlak is al het nodige verbeterd. Verdere verbetering blijft nodig. Onafhankelijke indicatiestelling af schaffen, is daarbij voor mij geen optie. Terecht hechten cliëntenorganisaties groot belang aan onafhankelijke indicatiestelling. Ik acht het zeer wel mogelijk om bij indicatiestelling meer gebruik te maken van deskundigen buiten het CIZ. Van belang vind ik daarbij het onderscheid tussen het vaststellen van de beperking of aandoening (het stellen van de diagnose) en het daaraan verbinden van een recht op zorg van een bepaalde omvang. Het stellen van diagnoses door deskundigen, ook buiten het CIZ, zie ik als goede mogelijkheid. Ik wijs er overigens op dat voor een aantal veel voorkomende indicaties standaard protocollen (19) zijn ontwikkeld die vervolgens in mandaat worden uitgevoerd. Verder kan bijvoorbeeld aangesloten worden bij de suggestie die het kabinet heeft gedaan over de vorming van een sterke en brede eerstelijn te bevorderen waarvan ook de indicatiestelling deel uit maakt. Het bepalen van de claim ten laste van de AWBZ kan in de backoffice door het CIZ plaatsvinden. Op die manier blijven onafhankelijkheid en uniformiteit gewaarborgd. In de brieven over het IBO onderzoek naar de AWBZ ben ik daar op in gegaan. Het zal echter aan het volgende kabinet zijn om hieraan uitvoering te geven.

Vraag van mevrouw Kant (SP) over knelpunten in de thuiszorg

De knelpunten 2006 zullen bij de naclaculatie 2006 worden meegenomen door verrekening van extra geleverde zorg voor zover sprake is van onderbesteding van middelen. Daarbij kan ook worden betrokken de verzwaring van zorg van intramurale cliënten. Ik wijs er overigens op dat ook de zogenaamde RAK middelen in het vermogen van instellingen bedoeld zijn voor de bekostiging van zorg. De verrekening zal in maart 2007 door de Nederlandse Zorgautoriteit worden uitgevoerd in overleg met zorgkantoren en zorgaanbieders. Basis voor de vergoeding vormt een beleidsregel die door de NZa wordt opgesteld. In deze beleidsregel zal een relatie worden gelegd tussen de te vergoeden extra zorg en de regionale knelpunten. Er is sprake van een regionaal knelpunt indien het niet mogelijk is om met de regionaal beschikbare middelen, eventueel aangevuld met onbestede middelen uit andere regio’s, aan de verzekerde de geïndiceerde AWBZ-zorg binnen de Treeknorm te leveren. Dit kan ook zijn veroorzaakt doordat in 2006 meer zorg moest worden geleverd aan bestaande cliënten. Ik ben dan ook van mening dat de nu voorgenomen herschikkingsoperatie in lijn is met het gevraagde in de motie Kant over de invulling van de knelpuntafhandeling.

Vraag van mevrouw Kant (SP over oplopende wachtlijsten in de AWBZ

Op grond van de beschikbare wachtlijstcijfers van het College van Zorgverzekeringen kan niet de conclusie worden getrokken dat de wachtlijst voor de verblijfsfunctie voor ouderen en gehandicapten toeneemt. De cijfers die mevrouw Kant noemt, hebben betrekking op de wachtlijstsituatie op 1 januari 2006, zoals het College voor Zorgverzekeringen die aan mij heeft gerapporteerd. In dit rapport besteedt het CVZ op mijn verzoek voor het eerst aandacht aan de problematische wachtlijst, omdat we weten dat het merendeel van de wachtenden al overbruggingszorg krijgt waarover ze tevreden zijn en daarmee niet problematisch is. Uit dit nader onderzoek is naar voren gekomen dat maximaal 10% van de wachtlijst van verblijf problematisch is. Deze 10% komt overeen met de circa 4 000 personen waar mevrouw Kant op doelt. Het gaat hierbij om personen die wel AWBZ-zorg als overbruggingszorg krijgen aangeboden, maar deze is gelet op de problematiek van de cliënt niet voldoende. Het gaat hier bijvoorbeeld om ouderen die in afwachting op een plaats in het verpleeghuis thuis of in het verzorgingshuis zorg krijgen aangeboden.

In vergelijking met de knelpunten in de thuiszorg is deze wachtlijst minder snel op te lossen, omdat hiervoor extra intramurale capaciteit moet worden gerealiseerd. Dat kost tijd. Op dit punt zet ik overigens mijn huidige beleid voort, dat wil zeggen dat ik verzoeken om uitbreidingen van intramurale capaciteit zal blijven honoreren. Daar heb ik evenals voorgaande jaren geld voor gereserveerd.

Vraag van mevrouw Kant (SP) over werkdruk en kwaliteit verpleeghuizen

Zorgaanbieders zijn zelfstandige ondernemers en bepalen zelf hoe ze hun personeel inzetten. Voor 2006 heb ik gehoor gegeven aan de roep om extra middelen voor zorgzwaarte en werkdruk, daar is € 80 miljoen aan extra financiële middelen voor ingezet. Vanaf 2007 krijgen de verpleeghuizen € 430 miljoen erbij voor de komende vier jaren om daarmee hun zorg anders te organiseren en waar nodig extra mensen aan te trekken. Ik bepleit juist dat instellingen hun werkprocessen (verder) verbeteren en gebruik maken van bijvoorbeeld nieuwe ICT-mogelijkheden.

Door te innoveren en werk te maken van doelmatigheid kunnen de beschikbare handen meer mensen beter verzorgen. Dit zal een verandering geven op de kwaliteit van de zorg en het aantal zorgverleners aan het bed. Ook de ontwikkeling van de indicatoren voor verantwoorde zorg – waaronder indicatoren voor ondervoeding en decubitus – door de sector zelf samen met de IGZ en VWS zal een stimulans vormen om kwaliteit te verbeteren.

Onderzoek naar de oorzaken van zorgproblemen als decubitus is inmiddels gestart bij de universiteit van Maastricht. Tevens is het mij bekend dat er een onderzoeksvoorstel van de VU in Amsterdam ligt naar een betere en doelgerichtere behandeling van ondervoeding. Als het mij officieel wordt voorgelegd zal ik daar natuurlijk serieus naar kijken.

Vraag van mevrouw Kant (SP) over verlenging Zorg voor Beter en Sneller Beter na 2007

Het kwaliteitsprogramma Zorg voor Beter loopt tot juni 2009, het Sneller Beter programma loopt voor wat betreft de directe ondersteuningsactiviteiten aan/in ziekenhuizen tot eind 2008. Beide programma’s zullen dan in hun huidige vorm ten einde komen. Ik wil, net als mevrouw Kant, een brede toepassing van de goede voorbeelden en borging van de behaalde resultaten. Door VWS wordt op dit moment samen met de kennisinstituten en betrokken koepelorganisaties en mede op basis van het nog te verschijnen evaluatierapport Sneller Beter, dat door het NIVEL wordt opgesteld, nagedacht op welke wijze en onder welke regie deze programma’s een vervolg kunnen krijgen. Of voortzetting van de huidige kwaliteitsprogramma’s hiervoor het geëigende instrument is staat nog niet vast.

Vraag van mevrouw Kant (SP) over kleinschalige verpleeghuizen

Het besluit om een verpleeghuis om te vormen tot een kleinschalig verpleeghuis of een kleinschalige woonvorm ligt in eerste instantie bij de zorgaanbieders zelf. Zij maken bij (vervangende) nieuwbouw zelf de keuze om een dergelijk veranderproces – in de praktijk gaat het immers niet alleen om een ander gebouw maar ook om een andere vorm van zorg organiseren – in te gaan. In mijn beleid heb ik een aantal stappen gezet om zorgaanbieders hierbij te ondersteunen, de omvorming naar de WTZi maakt de keuze voor kleinschalig bouwen makkelijker. In kwaliteitsprogramma’s zoals Zorg voor Beter is aandacht voor het verspreiden van kennis en het leren van elkaar als het gaat om ombouwen naar kleinschalig wonen.

Vraag van mevrouw Kant (SP) over topinkomens van bestuurders in de zorgsector

Over de motie (TK 27 659, nr. 74) heeft VWS de Kamer op 24 november jl. een brief geschreven (TK 27 658, nr. 83). Daarin staat het antwoord waar ik u nu ook wil verwijzen: «Ik wil u hierbij meedelen dat ik de motie onder de aandacht heb gebracht van de commissie-Dijkstal met de vraag die te betrekken bij de rapportage die de commissie opstelt over de vraagstelling uit de motie-Bakker (TK 2005–2006, 30 300, nr. 53).» De minister van BZK heeft net in zijn WOPT-rapportage aan de Kamer (TK 28 479, nr. 29) gemeld dat het het komende voorjaar wordt alvorens de commissie-Dijkstal met de rapportage komt, afhankelijk van de parlementaire voortgang over de wetsvoorstellen op basis van de adviezen-Dijkstal I en II.

Vraag van mevrouw Kant (SP) over medisch noodzakelijke behandelingen aan het einde van het jaar

Het is de verantwoordelijkheid van verzekeraar en ziekenhuizen samen om goede productieafspraken te maken. Ook over de behandeling van kankerpatiënten moeten afspraken gemaakt worden. Zorgverzekeraars hebben een zorgplicht voor hun verzekerden en het kan dus niet zo zijn dat dit ertoe leidt dat medisch noodzakelijke behandelingen aan het einde van het jaar niet meer uitgevoerd kunnen worden. Bovendien hebben patiënten de mogelijkheid ook naar andere gecontracteerde ziekenhuizen te gaan.

Vraag van mevrouw Kant (SP) over wachttijden voor levensbedreigende ziekten

Ik heb de Kamer eind 2006 bij brief geïnformeerd over de stand van zaken aangaande wachttijden. Daarin constateer ik dat er verschillen tussen ziekenhuizen te constateren zijn, maar ook dat zorg voor levensbedreigende aandoeningen tijdig verleend wordt. Mij zijn geen signalen bekend dat deze situatie gewijzigd is. De Begeleidingscommissie hartchirurgie heeft mij zelfs bericht dat de gerapporteerde wachttijden (die ik overigens acceptabel acht) voor de hartchirurgie nog een te pessimistisch beeld van de hartinterventies in Nederland schetsen.

Vraag van mevrouw Kant (SP) over Valys

Op 8 december 2006 heb ik u laten weten dat de hoogte van de pkb’s voor 2007 gehandhaafd blijft op het niveau van 2006. Of er in 2007 een begrotingsoverschrijding plaatsvindt en in welke mate, is afhankelijk van het tempo waarin het aantal pashouders groeit en de mate waarin pashouders van Valys gebruik maken. Ik zal de ontwikkeling bij Valys nauwlettend volgen.

Vragen van mevrouw Kant (SP), de heer Omtzigt (CDA) en de heer Van der Veen (PvdA) over de capaciteit van de IGZ, het toezicht van de IGZ op de oogheelkunde en de motie vergunningen ooglaserklinieken

Capaciteit

Onlangs is de reorganisatie van de IGZ afgerond. Deze reorganisatie had mede tot doel de IGZ beter toe te rusten op de huidige en toekomstige taken. Dit is bereikt door enerzijds uitbreiding van capaciteit en anderzijds het herzien van de wijze waarop toezicht wordt georganiseerd. Er heeft een forse verschuiving van overhead naar primair proces plaatsgevonden. Beide ontwikkelingen hebben geleid tot een grotere en doelmatiger in te zetten inspectiecapaciteit.

De nieuwe systematiek van het gelaagde en gefaseerde toezicht (GGT) – met de daaraan gekoppelde functiedifferentiatie – leidt tot meer efficiëntie door een gerichter inzet van personeel, gerichter informatie-uitvraag en gerichter toezichtbezoek. Hierbij sturen risico’s op onverantwoorde zorg het toezicht.

Deze methodiek kent drie fasen:

Informatie verzamelen (via prestatie-indicatoren en inspectieformulieren) om risico’s te detecteren.

Instellingen met risico’s op onverantwoorde zorg bezoeken.

Misstanden opsporen en ingrijpen Naast het gelaagd en gefaseerd toezicht heeft de inspectie voor iedere zorginstelling een inspecteur als accounthouder. Deze inspecteur kent de instelling en weet wat er gebeurt. Ook de inspecteur/accounthouder is alert op risico’s voor onverantwoorde zorg.

Waar de IGZ in 2002 160 medewerkers in het primaire proces kon inzetten, is dit in 2007 uitgegroeid tot 220. Ook heb ik dit jaar nog 25 fte toegevoegd aan de IGZ en in 2007 volgt nog eens 10 fte. Ik heb u dat in mijn brief van 26 september 2006 ook aangegeven. Ik heb u dat in mijn brief van 26 september 2006 ook aangegeven.

In percentages van primair proces en overhead uitgedrukt komt dat neer op: in 2002: 55% overhead en 45% primair proces;

in 2007: 30% overhead en 60% primair proces met nog een resterende 10% die noch puur overhead noch puur primair proces is.

Het is belangrijk om in deze periode na de genoemde ontwikkelingen de IGZ de ruimte te geven om het nieuwe toezicht te gebruiken. Door de FTE-uitbreiding, de forse verschuiving richting het primair proces en de efficiëntere toezichtsmethodiek wordt voldoende tegemoet gekomen aan deze ontwikkelingen.

Er dienen zich echter ook nieuwe taken aan voor de IGZ (toezicht op de WTZi, toezicht op de WMO) en er zijn intensiveringsslagen nodig om het toezicht op de zorg op het vereiste niveau te houden of te brengen (zorgbrede transparantie, patiëntveiligheid, verpleeghuiszorg, gehandicaptenzorg, crisisbeheersing). Ik bezie op dit moment met de IGZ of deze ontwikkelingen binnen de huidige formatie kunnen worden uitgevoerd of dat daarvoor extra capaciteit nodig is.

Overigens wijs ik er wel op dat ook de partijen die nu de formatieonderhandelingen voeren allen forse reducties op het ambtelijk apparaat in hun verkiezingsprogramma’s hadden staan. In dat perspectief ligt het m.i. niet in de rede dat ik mij begeef in beschouwingen over uitbreidingen van capaciteit.

Toezicht van de IGZ op de oogheelkunde De IGZ heeft vijf meldingen ontvangen over ooglaseren. Deze gaan over de inzet van basisartsen (zonder voldoende kwalificaties en zonder voldoende toezicht), het inadequaat afstellen van het laserapparaat, infecties en onvoldoende resultaat. In 2007 staat een thematisch onderzoek naar de refractiechirurgie gepland om de risico’s nader te kwantificeren.

Motie vergunningen ooglaserklinieken Privé-klinieken (de verzamelnaam waaronder de ooglaserklinieken vallen) hebben geen vergunning nodig om zorg te kunnen verlenen, omdat zij geen verzekerde zorg leveren. De privé-klinieken vallen wel, net als de overige zorginstellingen, onder het toezicht dat de Inspectie voor de Gezondheidszorg op basis van de Kwaliteitswet houdt. Mevrouw Kant heeft mij verzocht om tot een voorstel voor een registratiesysteem voor privé-klinieken te komen, omdat een dergelijk systeem de IGZ kan helpen bij het houden van toezicht.

Eerder heb ik de Tweede Kamer geïnformeerd over het feit dat ik met de IGZ heb afgesproken dat er op de website van de IGZ een lijst van alle zorginstellingen, zowel cure als care, zal komen. De IGZ heeft hier een start mee gemaakt, maar de lijst is nog niet compleet. De IGZ verwacht dat op de registratielijst van zorginstellingen in april van dit jaar de instellingen zullen staan die zich op vrijwillige basis hebben aangemeld. Met deze lijst is een registratiesysteem tot stand gekomen.

Patiënten kunnen zelf afwegen of zij bij hun keuze voor een privé-kliniek de registratie van de IGZ raadplegen. Zij kunnen zelf kiezen om wel of niet naar een geregistreerde kliniek te gaan.

Vraag van mevrouw Kant (SP) over prestatiecontract verloskundigen

In de antwoorden op de Kamervragen (2060702610) over het contract tussen de verloskundigen en Zorgverzekeraars is toegelicht dat het gaat om afspraken over de bekostiging van het landelijk kwaliteitsbeleid van de verloskundigen. De afspraken betreffende ontwikkeling van een pakket aan nieuwe professionele standaarden en richtlijnen die de basis vormen voor het medisch handelen van verloskundigen. De basis hiervoor vormt het verloskundige vademecum, dat in gezamenlijkheid is opgesteld door de verloskundige beroepsgroepen. Ik ga er niet van uit dat de medisch wetenschappelijke discussie niet wordt verstoord door de financiële ondersteuning van de zorgverzekeraar.

Vraag mevrouw Kant (SP) over vrije prijsvorming

De Nederlandse Zorgautoriteit heeft geconcludeerd dat er bij dat deel van de ziekenhuiszorg waar vrije prijzen gelden (B-segment) in eerste instantie (2005) sprake was van een prijsstijging, maar vervolgens van een reële prijsdaling in 2006. De NZa geeft diverse mogelijke verklaringen voor deze prijsdaling, zoals de scherpe premieconcurrentie tussen verzekeraars op de zorgverzekeringsmarkt, kruissubsidiëring tussen het A-segment en het B-segment of een kostendaling. De NZa heeft aangekondigd voornemens te zijn nader onderzoek te doen naar de prijsontwikkelingen en de verklaring van de verschillen.

Bij de Sint Maartenskliniek (SMK) vindt een experiment met vrije prijzen voor de volledige productie plaats. Bij de SMK is wel een prijsstijging waargenomen, maar in 2007 wordt een prijsdaling verwacht.

Ik verwacht verdergaande positieve ontwikkelingen wanneer de veldpartijen meer ervaring krijgen in het onderhandelen over prijs, kwaliteit en volume. Ik heb er dan ook vertrouwen in dat een uitbreiding van vrije prijsvorming in de toekomst kan plaatsvinden. Definitieve beslissingen hierover worden door het volgende kabinet genomen.

Vraag van mevrouw Kant (SP) over medische deskundigheid bij zorgverzekeraars

De enquête waaraan hier gerefereerd wordt is methodologisch gezien ongeschikt om de professionele kwaliteit van deze beroepsgroep vast te stellen en op grond daarvan in een kwaad daglicht te stellen. Het is namelijk onvermijdelijk dat niet de deskundigheid van de medisch adviseurs beoordeeld wordt maar de vraag om men het met het beleid van de zorgverzekeraar eens is. Dat laatste zal prevaleren in het oordeel. Wel deel ik de mening dat zorgverzekeraars actief zullen moeten investeren in de kwaliteit van de medische advisering waarvan zij zich bedienen. De beroepsvereniging VAGZ speelt daarbij een belangrijke rol.

Vraag van mevrouw Kant (SP) over knelpunten in de AWBZ

Door de NZa, de brancheorganisatie ActiZ en de zorgkantoren is er eind 2006 alles aan gedaan om er voor te zorgen dat geïndiceerde personen zorg zouden krijgen binnen de Treeknorm, zodat er geen onaanvaardbare wachtlijsten zouden ontstaan. Volgens de Nza waren de mogelijkheden er ook om dat te realiseren. Zeker na mijn toezegging om het voorstel van de NZa tot herschikking van onder en overproductie over te nemen zou ik het erg vinden indien instellingen dit zouden hebben nagelaten.

In 2007 is ook voor Icare nieuwe budgetruimte beschikbaar. In tegenstelling tot krantenberichten in het begin van 2007 (Meppelercourant 8-1-2007) heeft het zorgkantoor mij medegedeeld dat de Eveangroep, waartoe Icare behoort, geen klantenstop meer hanteert in 2007.

Vraag van mevrouw Kant (SP) over het meestijgen van de zorgtoeslag met de nominale premie

De nominale premie stijgt gemiddeld met circa € 90. De maximale zorgtoeslag voor een eenpersoonshuishouden stijgt met circa € 30. Het verschil tussen deze twee bedragen resulteert voor circa € 15 uit een hoger minimumloon (de verzekerde moet dus zelf 3,5% over een hoger loon betalen) en voor € 44 uit het niet terughalen van de te hoge zorgtoeslag in 2006. Een burger krijgt dus in 2007 precies de zorgtoeslag die beoogd is en het is niet wenselijk om dat anders te doen.

Vraag van mevrouw Schippers (VVD) over agressie op de werkvloer

In de eerste plaats sluit ik mij aan bij uw reactie dat dit schokkende cijfers zijn. Dit past geen enkele sector, laat staan de zorg. Het is in principe aan de werkgever om in overleg met zijn werknemers preventieve maatregelen te treffen en bij onverhoopte incidenten te zorgen voor opvang en nazorg.

Voorzover dit tussen personeel onderling plaatsvindt, is mijn reactie overigens aan het adres van de daders dat de uitval van hun collega’s als gevolg van agressie en/of pesten direct terugslaat op verhoging van de eigen werkdruk.

Wanneer die agressie en/of intimidatie wordt veroorzaakt door cliënten, patiënten en/of hun familieleden, blijkt dat de algemene ziekenhuizen in het project Veilige Zorg daartegen zelf al maatregelen hebben genomen door aan te geven bij elk incident van agressie tegen zorgpersoneel direct aangifte te doen en door incidenten te registreren via een Ziekenhuis Incident Registratiesysteem (ZIR). Bovendien stelde men een gedragcode op, die zowel voor het personeel zelf geldt als voor cliënten en bezoekers. Mensen die zich niet aan deze code houden, krijgen een waarschuwing. Na twee keer een waarschuwing of bij fysiek geweld, wordt de toegang tot het ziekenhuis ontzegd (met uitzondering van spoedeisende hulp of acute psychiatrische hulp).

VWS heeft met SZW een dergelijke aanpak in het verleden gestimuleerd door arboconvenanten met de zorgsector af te sluiten die aanzetten tot beleid op dit terein.

In het kader van Zorg voor Beter is daarnaast een verbetertraject «Agressie en Gedragsproblemen» gestart. Met name in de gehandicaptenzorg wordt daar nu aandacht aan besteed.

Vraag van mevrouw Schippers (VVD) over experiment met steunkousen aan- en uittrekmachine in plaats van persoonlijke verzorging

In het kader van de WMG is een experiment mogelijk gemaakt waardoor in plaats van persoonlijke verzorging voor het aan- en uittrekken van steunkousen, hiervoor een apparaat kan worden ingezet. De betreffende beleidsregel van de NZa biedt de instellingen die in dergelijke situaties anders de AWBZ-functie persoonlijke verzorging zouden leveren, voldoende vergoeding voor verstrekking van dit apparaat. De animo bij instellingen om aan dit experiment mee te doen is echter niet groot, onder meer omdat zij teruggang in hun productie voorzien.

Zorgverzekeraars willen het apparaat ook vaak niet vergoeden op grond van de Zvw omdat de baten van het apparaat niet bij hen maar in de AWBZ-sfeer neerslaan. Zij verwijzen dan door naar de AWBZ. Soms vergoeden zorgverzekeraars wel een eenvoudiger en minder kostbaar apparaat dat niet aan de muur bevestigd hoeft te worden en waarvoor via het WMG-experiment geen vergoeding mogelijk is.

Aan de Kamer is bij het AO Kwaliteit toegezegd het specifieke probleem van de steunkousenuittrekmachine te onderzoeken. Een mogelijke oplossing kan zijn dat in zo’n situatie, waarin het aan- en uittrekken van steunkousen met behulp van een machine verantwoord kan plaatsvinden, geen indicatie voor persoonlijke verzorging meer wordt gegeven. Ook is het mogelijk om in de Zvw aan dat apparaat een duidelijker plaats te geven. Onderzocht wordt wat de beste oplossing is.

Dergelijke situaties van afwenteling van kosten van het ene op het andere verzekeringscompartiment, kunnen zich in meer situaties voordoen. Daarom is bij het AO Kwaliteit ook toegezegd dat soortgelijke problemen worden geïnventariseerd. Deze inventarisatie wordt aan het CVZ gevraagd.

Vraag van mevrouw Schippers (VVD) over GVS-indelingscriteria

Ik neem aan dat gerefereerd wordt aan de motie Buijs c.s. over nieuwe GVS-indelingscriteria (uit april 2006). Het College voor zorgverzekeringen is bezig met een uitvoeringstoets over de modernisering van het GVS. In deze uitvoeringstoets zal worden ingegaan op zowel de gvs-indelingscriteria als een nieuwe gvs-berekeningsyste­matiek. Het CVZ zal eind deze maand met een rapport komen en ik verwacht de Kamer binnen enkele maanden te kunnen informeren over mijn standpunt ten aanzien van het rapport. Ik zal daarbij tevens ingaan op de motie Buijs.

Vraag van mevrouw Schippers (VVD) over overheveling geneeskundige GGZ naar de Zvw

– Tijdens het voortgangsoverleg Zvw heb ik aangegeven, dat de geneeskundige GGz in één pakket naar de Zvw gaat (dat geldt ook voor de 8 zittingen eerstelijns psychologische zorg).

– Daarnaast heb ik toegezegd te kijken naar experimenten of pilots ter voorbereiding van een zorgvuldige overheveling per 1 januari 2008, omdat ik het van groot belang vind dat de voorlopers gemotiveerd blijven.

– Deze pilots zijn in voorbereiding bij GGZ Nederland, Zorgverzekeraars Nederland en de Landelijke Vereniging van Eerstelijns psychologen.

– Begin februari ontvang ik de verschillende plannen van aanpak van de verschillende initiatieven/pilots.

Doel van de pilots is: het vroegtijdig onderkennen en oplossen van knelpunten die bij de overheveling per 2008 kunnen optreden (veegploeg vooraf).

Vraag van mevrouw Agema (PVV) over meer verplegers in de zorg

Ik streef naar een zo efficiënt mogelijke zorgverlening en voldoende «handen aan het bed». Hierbij hoort een zo laag mogelijke overhead en voldoende verplegers in de zorg. Toch ben ik vooralsnog niet bereid de mogelijkheden van uw plan te onderzoeken.

De Zorgverzekeringswet zet zorgverzekeraars aan om in overleg en onderhandeling met zorgaanbieders afspraken te maken over verbeteringen in de bedrijfsvoering. Zo kunnen zorgverzekeraars ook ziekenhuizen aansporen om zo efficiënt mogelijk te gaan werken. Het past de overheid niet om via een dergelijk idee invloed uit te willen oefenen op het personeelsbeleid van zorginstellingen.

Bovendien heb ik de Kamer eerder gemeld (27 295, nr. 87 en 2050611220) dat de overhead in algemene ziekenhuizen in 2004 17% was, terwijl de overhead in het bedrijfsleven wordt geschat op 20%. Dus zo slecht doen de algemene ziekenhuizen het niet.

Vragen van mevrouw Agema (PVV) over wat de zorgkosten zijn van degenen, die hun premie niet betalen en wat heeft de minister ondernomen om de wanbetalers te laten betalen

De vraag over de hoogte van de zorgkosten van degenen, die hun premie niet betalen, kan niet beantwoord worden, omdat hierover geen gegevens bekend zijn.

De verzekerden zijn premie verschuldigd aan de zorgverzekeraar met wie ze een zorgverzekering hebben gesloten. Het niet betalen van premie kan leiden tot het opzeggen van de verzekering door de zorgverzekeraar. Opzeggen van de verzekering leidt tot onverzekerdheid en dat is een onwenselijke situatie. Om dit te voorkomen is een aantal maatregelen getroffen.

Zorgverzekeraars Nederland (ZN) heeft het Protocol Incassotraject wanbetalers Zorgverzekeringswet opgesteld, dat incassomaatregelen bevat die tot doel het betalingsgedrag van de verzekerden in positieve zin te beïnvloeden. Hierdoor wordt royement voorkomen en blijven mensen verzekerd van de dekking van hun zorgverzekering. De verzekeraars zullen wanbetalers dus maximaal aanspreken op hun betalingsverplichtingen.

Het verbeteren van het betalingsgedrag wordt ook beoogd door enkele wettelijke maatregelen. Op 27 december 2006 heeft Hare Majesteit de Koningin aan Uw Kamer het Nader Rapport en voorstel van wet «Verzwaren incassoregime premie en andere maatregelen zorgverzekering» gezonden (30 918). Dit voorstel van wet voorziet er onder meer in dat een verzekerde, die nalaat zijn premie te betalen, zijn zorgverzekeringsovereenkomst niet kan opzeggen.

Vragen van mevrouw Agema (PVV) over kosten voor de ziekenhuiszorg aan illegalen

Er bestaat voor ziekenhuizen de beleidsregel afschrijvingskosten dubieuze debiteuren. Deze beleidsregel dubieuze debiteuren is bedoeld om er (een deel van de) oninbare vorderingen uit te bekostigen in het geval ziekenhuizen, ondanks hun inspanningen de kosten van geleverde zorg te verhalen op zorgconsumenten, met oninbare vorderingen blijven zitten. De totale omvang van de vergoeding die in overleg tussen de zorgverzekeraars en de ziekenhuizen in de budgetten wordt opgenomen voor afschrijving op de post dubieuze debiteuren bedraagt in 2006 circa € 37 miljoen. In de post dubieuze debiteuren wordt geen onderscheid gemaakt tussen oninbare vorderingen bij illegalen en andere groepen. Het is dan ook niet bekend welk deel van die € 37 miljoen rekeningen betreft van illegalen. Ten opzichte van de totale ziekenhuiskosten gaat het in ieder geval om een relatief beperkt bedrag.

Wat betreft het door u genoemde fonds het volgende. Uw Kamer heeft op 18 december 2006 (Kamerstukken II 2006/07, 29 689, nr. 126) een brief ontvangen over de zorg aan illegalen. Daarin zijn de voornemens vermeld tot stroomlijning van bestaande financieringsregelingen. Uitgangspunt bij de stroomlijning blijft dat iemand die niet verzekerd is zelf de kosten van de aan hem verleende medische zorg moet betalen. Slechts in die gevallen waarin ondanks gebleken inspanningen van de zorgverlener geen kostenverhaal op de patiënt mogelijk blijkt, kan er een beroep worden gedaan op andere financieringsmogelijkheden.

Vraag van mevrouw Agema (PVV) over dat illegalen geen zorg in Nederland moeten krijgen, behoudens spoed­eisende hulp

Door de Koppelingswet hebben illegalen geen recht op zorg in gevolge de sociale ziektekostenverzekeringen. Wel is er ingevolge artikel 10, tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000 ruimte voor het verlenen van medisch noodzakelijke zorg. Het gaat hierbij om nagenoeg alle zorgvormen betreft die zijn opgenomen in het Nederlandse wettelijke sociale verzekeringspakket (behalve IVF, cosmetische ingrepen en genderoperaties), maar slechts onder de voorwaarde dat de vraag of de zorg wel nu en hier moet worden verleend positief wordt beantwoord door de behandelend arts. De urgentie van de medische zorg dient te worden bezien in samenhang met de duur van het verblijf.

Vraag van mevrouw Agema (PVV) over wat te doen met zorgpasfraude en hoe staat het er nu mee

In de beantwoording op de kamervragen over zorgpasfraude die de leden De Wit, Kant en Agema onlangs hebben gesteld, is uitvoerig ingegaan op de wettelijke maatregelen die na 2004 zijn getroffen (2060704370 en 2060704590). Conform afspraak heb ik inmiddels Zorgverzekeraars Nederland gevraagd mij inzicht kunt geven in de maatregelen die zorgverzekeraars hebben getroffen, hoe de ervaringen zijn geweest in de afgelopen jaren, op welke wijze fraudeurs worden aangepakt en hoe vaak zorgverzekeraars deze vorm van fraude nog tegenkomen.

Vraag van mevrouw Agema (PVV) over maagdenvlieshersteloperaties

Ik ben van mening dat deze ingreep niet valt onder medisch noodzakelijke ingrepen. Dat wil echter niet zeggen dat ik de ingreep zondermeer kan verbieden.

Vast staat dat de ingreep nooit voor vergoeding op grond van de zorgverzekeringswet in aanmerking kan en zal komen. Als een ingreep zoals gevraagd al plaatsvindt, is deze voor eigen rekening. Indien de ingreep toch gedeclareerd wordt bij de zorgverzekeraar ten laste van de collectieve middelen is er sprake van fraude. Er is dus ook geen registratie van deze ingrepen via het circuit van de zorgverzekeringen en andere landelijke, en valide, gegevens zijn mij niet bekend.

Vraag van de heer Vendrik (GL) over dat met het inrichten van het fonds voor de illegalen zorgverlening altijd gegarandeerd kan worden

Door het inrichten van het fonds kan de betaling van de zorgaanbieder beter worden georganiseerd dan op dit moment het geval is. Hierbij zij opgemerkt dat uitgangspunt bij het fonds blijft dat iemand die niet verzekerd is zelf de kosten van de aan hem verleende medische zorg moet betalen. Slechts in die gevallen waarin ondanks gebleken inspanningen van de zorgverlener geen kostenverhaal op de patiënt mogelijk blijkt, kan er een beroep worden gedaan op andere financieringsmogelijkheden. Verder is het aan de zorgverlener om tegemoet te komen aan een zorgvraag. Daarbij blijft gelden dat medisch noodzakelijke zorg altijd moet worden verleend. Of in een concreet geval sprake is van medisch noodzakelijke zorg waarop iemand die niet rechtmatig in Nederland verblijft aanspraak kan maken, is ter beoordeling van de behandelend arts. Wat betreft de toegankelijkheid van de zorg voor illegalen herhaal ik wat ik heb gezegd op de vraag van mevrouw Bussemaker. Nameliijk dat de Inspectie voor de gezondheidszorg, mede naar aanleiding van signalen uit Rotterdam vorig jaar, heeft aangekondigd in 2007 onderzoek te doen naar de zorg voor onverzekerden.

Vraag van de heer Vendrik (GL) over vertrouwen in de gezondheidszorg

Het vertrouwen in de gezondheidszorg hangt van veel factoren af. Door de toegenomen transparantie omtrent de prestaties van ziekenhuizen, is het begrijpelijk dat mensen zich minder zeker voelen dan voorheen. In lijn daarmee is een conclusie van onderzoek waaruit blijkt dat de patiënttevredenheid in efficiënt werkende ziekenhuizen lager is dan in niet efficiënt werkende ziekenhuizen. Vertrouwen, patiënttevredenheid en kwaliteit zijn dus niet op eenduidige wijze met elkaar verbonden. Ik hecht daarbij meer aan aan verdiend vertrouwen op basis van echte transparantie, dan aan misplaatst vertrouwen bij ontstentenis aan transparantie. Ik verwacht dat het vertrouwen zich vanzelf weer herstelt wanneer blijkt dat de kwaliteit van de zorgverlening als gevolg van de aandacht voor transparantie verbetert.

Vraag van de heer Vendrik (GL) over pretecho

Sinds 1 januari van dit jaar is het voor alle zwangeren mogelijk om een 20 weken echo te laten maken. Deze echo wordt vergoed uit het basispakket. De echo is bedoeld voor het opsporen van ernstige aandoeningen zoals een open ruggetje.

Het staat zwangeren vrij om naast de 20 weken echo een andere (pret)echo te laten maken. Zij moeten zich wel realiseren dat een pretechobureau geen uitspraken kan doen over onbehandelbare aandoeningen zoals een open ruggetje. Het vaststellen van het geslacht van de foetus is wel mogelijk.

Vraag van de heer Vendrik (GL) over de mantelzorg en zzp

Mantelzorg wordt bij de indicatiestelling niet standaard in mindering gebracht op de AWBZ-aanspraak van de cliënt. Uitgangspunt is in beginsel een indicatie voor zorg die bij de beperking of aandoening van de cliënt past (de zogenaamde bruto indicatie). Alleen als in overleg de mantelzorger te kennen geeft een deel van de zorg voor de cliënt voor zijn of haar rekening te willen nemen, zal die zorg in het formele indicatiebesluit (bedoeld om de professionele zorg van de afgesproken omvang in gang te zetten) in mindering worden gebracht (de zogenaamde netto indicatie). Indien de cliënt voornemens is een PGB aan te vragen en de zorg dus zelf te organiseren, zal deze naar men mag aannemen een beroep doen op de bruto indicatie. Die kan hem of haar niet geweigerd worden. De PGB-tarieven zijn afgeleiden van de ZZP-tarieven waarbij mantelzorg niet is afgetrokken. Deze tarieven worden dus niet uitgehold.

Vraag van de heer Vendrik (GL) over het kunnen brengen van samenhang in het beleid ten aanzien van obesitas, met als resultaat gerichtere besteding van de beschikbare middelen

Op het gebied van overgewicht vinden momenteel veel intiatieven plaats. Mijn beleid is er met name op gericht om te zorgen voor meer bundeling en minder versnippering, onder andere door het beschikbaar maken van «best practices», verbeteren ketenzorg inclusief aansluiting met activiteiten bij bijvoorbeeld scholen, het Convenant Overgewicht en het versterken van de interdepartementale samenwerking.

Voor een gerichtere besteding van de beschikbare middelen is het van belang dat de overheid (Rijk en gemeenten), scholen, bedrijfsleven, werkgevers en zorgsector burgers gaan helpen «de gezonde keuze» gemakkelijker te maken. Het ministerie van VWS gaat ervoor zorgen dat samen met alle partners de vele mogelijkheden om «de gezonde keuze» te bevorderen, ook optimaal ingezet worden. Dit betekent enerzijds het vergroten van de individuele kennis en mogelijkheden. Anderzijds kunnen gezonde leefstijlbevorderende activiteiten voorkomen dat mensen met een normaal gewicht te zwaar worden of mensen met overgewicht ernstig overgewicht ontwikkelen.

Dit is al vormgegeven door het Convenant Overgewicht, waarin de ministeries van VWS en OCW samenwerken met een groot aantal maatschappelijke partners.

Op 17 januari jl. is er overleg geweest tussen de voorzitters van de stuurgroepen van enerzijds de Alliantie School en Sport en anderzijds het Convenant Overgewicht. Daar is gesproken over beter en samen optrekken bij het agenderen en ondersteunen van gezonde voeding, bewegen, sport en overgewicht bij de jeugd, met name in het primair en beroeps en voortgezet onderwijs.

Daarnaast is in 2006 onder voorzitterschap van VWS overleg gestart met de ministeries van OCW, VROM, LNV, SZW, EZ, BZK en V&W. Doel is activiteiten te bundelen tot integraal overgewichtbeleid. Gestart is met een analyse van belemmeringen, mogelijkheden en randvoorwaarden voor integraal gezondheidsbeleid op lokaal niveau. Inmiddels vinden besprekingen plaats met een gemeente om een pilotproject te starten. Het proces en de uitkomsten van deze analyse kunnen interessant zijn voor andere departementen om beleid zo in te richten dat het bijdraagt aan het makkelijk maken van «de gezonde keuze» en zij zijn dan ook uitgenodigd om mee te doen.

Ook het oprichten van het Centrum Gezond Leven zal de samenhang tussen de interventies op het gebied van overgewicht nog verder vormgeven.

Vragen van de heer Voordewind (CU) over roken in de horeca; het verplicht opnemen van de schadelijke gevolgen van meeroken bij kinderen in het basispakket van de jeugdgezondheidszorg en het starten van een campagne om roken in de auto’s te ontmoedigen

De zelfregulering om het roken in de horeca terug te dringen loopt van 2005 tot en met 2008. In 2006 bleek dat de horeca de afspraken voor het jaar 2005 niet was nagekomen. Ik heb toen aangeven dat ik de horeca nog een jaar de tijd zou geven om een inhaalslag te plegen en de afspraken voor 2006 wel te halen. Het onderzoek naar het jaar 2006 is begin van dit jaar gestart. De resultaten hiervan zullen medio 2007 beschikbaar zijn. Ik heb al eerder gemeld dat ik voorstander ben van een wettelijk rookvrije horeca als blijkt dat de afspraken over de zelfregulering wederom niet worden nagekomen.

Ik ben het met de CU eens dat het meeroken door kinderen met alle kracht moet worden tegengegaan. Daarom ben ik blij met de STIVORO-campagne «Niet roken waar de kleine bij is» die zich speciaal hierop richt. Ik ben van mening dat het de taak van de opvoeders en de omgeving is dat kinderen in geen enkele omgeving worden blootgesteld aan tabaksrook, dus ook niet in de auto. Ik acht het echter niet nodig om in aanvulling op de campagne «Niet roken waar de kleine bij is» een speciale campagne te starten gericht op het ontmoedigen van roken in de auto als daar kinderen bij zijn. Wel zijn wij – in vervolg op de evaluatie jeugdgezondheidszorg 2006 – bereid te onderzoeken of opname van de voorlichting over meeroken in het uniforme deel van het basistakenpakket jeugdgezondheidszorg mogelijk is, met name als er contacten zijn met de ouders/opvoeders.

Vraag van mevrouw Kant (SP) over indicatiestelling bureau jeugdzorg

Kinderen moeten zo snel mogelijk de zorg krijgen die ze nodig hebben, dat is het uitgangspunt van mijn beleid. De bureaus jeugdzorg maken afspraken met de zorgaanbieders over de te hanteren instrumenten waardoor dubbel werk- en dus vertraging – voorkomen wordt. Het protocol «Indicatiestelling jeugdigen met psychiatrische problematiek» bevordert de toeleiding naar de jeugd-GGZ. Ook voor de aansluiting met de instellingen voor licht verstandelijk gehandicapten is een dergelijk protocol in de maak. Het kader «Integraal indiceren», opgesteld in het kader van het Jongthema Harmonisatie indicatiestelling, bevordert snelle doorgeleiding naar zorg én speciaal onderwijs.

Verder acht ik het van belang dat ingezet wordt op een globalere indicatiestelling. De indicatiestelling krijgt daarbij meer het karakter van – snellere – «voorsortering».

Ik heb extra middelen ter beschikking gesteld voor deskundigheidsbevordering van medewerkers van de bureaus jeugdzorg.

De provincies hebben de bureaus jeugdzorg nu gevraagd om een integraal projectplan «Verbetering Indicatiestelling BJZ (VIB)» waarin aandacht is voor de werkprocessen, de te hanteren instrumenten en de deskundigheden van medewerkers. Ik geef het IPO een financiële bijdrage voor dit project.

Vraag van mevrouw Koşer Kaya (D66) over de problemen in de jeugdzorg

Er is de afgelopen kabinetsperiode ontzettend veel werk verzet. Ik noem nog maar weer eens een aantal zaken: de Operatie Jong, de invoering van de Wet op de jeugdzorg, de oprichting van een databank effectieve interventie, de aanval op de wachtlijsten, de ontwikkeling van centra voor jeugd en gezin en ga zo maar door. Hiermee wil ik niet zeggen dat we er zijn. Uit al deze trajecten vloeien nog een hoop verbeteracties voort. Een aantal daarvan is reeds in gang gezet en andere worden nog opgepakt. In reactie op de evaluatie van de Wet op de jeugdzorg heb ik u al aangegeven dat ik voor het overzicht en de samenhang in al deze verbetertrajecten samen met partijen een verbeteragenda zal opstellen. Naar verwachting is deze agenda op korte termijn gereed, waarmee er een belangrijk document klaar ligt voor de volgende bewindspersonen.

Vraag van mevrouw Koşer Kaya (D66) over de campagne Alcohol onder de 16, nog even niet

Uit onderzoek van het Trimbos-instituut blijkt dat zolang je in de groei bent het onverstandig is om alcohol te drinken. Daarom wordt er door mij ingezet op kinderen die in de groei zijn. Een voorbeeld daarvan is de door mij gestarte campagne met de slogan «Voorkom alcoholschade bij uw opgroeiende kind».

Met betrekking tot de slogan «Alcohol onder de 16, nog even niet» wil ik het volgende opmerken. Deze is ontwikkeld en getest door de alcoholbranche. Hij kwam in die test als één van de beste uit de bus. Met het gebruik daarvan heb ik uiteindelijk ingestemd vanwege de testresultaten: de slogan prikkelde ouders het meeste om de website te bezoeken.

Vraag van mevrouw Koşer Kaya (D66) over diagnose en behandeling dyslexie

Dyslexie is een lees- en/of spellingsprobleem. U stelt mij de vraag waarom diagnose en behandeling van dyslexie niet wordt vergoed, en wat ik daar als Minister aan ga doen.

In 2004 heb ik het College voor Zorgverzekeringen (CVZ) gevraagd om door het veld een protocol te laten opstellen voor effectieve diagnose en behandeling van dyslexie. Het protocol wordt binnenkort opgeleverd. Tevens heb ik het CVZ gevraagd advies uit te brengen over de vraag of mogelijk is om effectieve diagnose en behandeling van dyslexie in het verzekerd pakket op te nemen.

Het CVZ zal op basis van het opgeleverde protocol vervolgens naar verwachting in het tweede kwartaal van 2007 advies uitbrengen.

Ik verwacht dat het CVZ onder meer uitspraken zal doen of de gespecialiseerde methoden van diagnose en behandeling van dyslexie wel of niet voldoen aan de criteria voor zorgverlening. Het CVZ zal tevens ingaan op de mate waarin de effectiviteit van deze methoden wetenschappelijk wel of niet is aangetoond en de kosteneffectiviteit hiervan.

Vervolgens zal mijn opvolger een standpunt formuleren op dit advies en beslissen of bij dyslexie sprake is van noodzakelijke zorg en of deze in aanmerking kan komen voor opname in het verzekerd pakket. Ik kan hier nu niet op vooruit lopen.

Vraag van mevrouw Koşer Kaya (D66) over ontwikkelcentra revalidatie

Met de Beleidsvisie pijnrevalidatie en revalidatietechnologie (2003) en het toepassen van art. 8 WBMV, heb ik mijn voornemen geconcretiseerd om te komen tot een tijdelijke versnelling en concentratie van de kennis en ervaring op dit gebied.

Het karakter van art. 8 WBMV is die van een tijdelijke stimulans, en is als zodanig nooit bedoeld om tot structurele bekostiging te komen. Hoewel ik mij kan voorstellen dat voortzetting van de activiteiten gewenst is, zal dit vanuit de reguliere bekostiging en financiering van de betrokken instellingen moeten plaatsvinden. Met mijn brieven van 2 november 2005 aan de betrokken instellingen heb ik tijdig aangegeven dat per 31 december 2006 de periode van aanwijzing op grond van artikel 8 WBMV afloopt. Ook afspraken over de evaluatie van de ontwikkelcentra zijn tijdig en in overleg met de betrokken instellingen gemaakt. Ik zie geen aanleiding om terug te komen op deze besluitvorming en de periode van aanwijzing te verlengen.

Vraag van mevrouw Koşer Kaya (D66) over het ontbreken van tuchtrecht in de jeugdzorg

Tuchtrecht is voor mij een van de onderdelen die aandacht verdienen bij de verdere professionalisering van de jeugdsector. De afgelopen jaren heb ik eerst geïnvesteerd in effectieve methodieken, de ontwikkeling van protocollen, scholing en ondersteuning van het veld (beroepsverenigingen en werkgevers) via het Nederlands Jeugdinstituut. Het wordt steeds duidelijker wat een professional in de jeugdzorg moet kennen, kunnen en doen. Daarmee ligt er nu een basis voor het opzetten van tuchtrecht.

Wettelijk gezien liggen de verantwoordelijkheden helder: de jeugdsector is zelf verantwoordelijk voor een kwalitatief goede uitvoering van taken. Ik ben in overleg met de sector over de vervolgacties voor professionalisering, zoals het organiseren van tuchtrecht. Dit zal binnenkort in afspraken resulteren.

Vraag van mevrouw Ouwehand (PvdD) over het maken van een substantieel budget voor alternatieven van dierproeven

Het budget voor onderzoek naar alternatieven voor dierproeven is in opnieuw in 2005 vastgesteld voor een tweede deel van het ZonMw programma «Dierproeven begrensd». Het oorspronkelijke budget is destijds al verhoogd ten opzichte van het oorspronkelijk geplande budget (van € 300 000.per jaar naar € 900 000 per jaar). Aan het totale budget voor «Dierproeven begrensd» dragen ook de ministeries van OCW en Defensie bij. Op deze wijze vervul ik mijn coördinerende rol om een totaalbud­get samen te stellen voor alternatieven voor dierproeven.

Echter een verdere beleidsmatige invulling dan ik reeds gedaan heb bij het onderzoek naar alternatieven voor dierproeven laat ik aan het volgende kabinet over.

Vraag van mevrouw Ouwehand (PvdD) over het verbieden van dierproeven voor huishoudelijke producten

Huishoudelijke producten kunnen ernstige risico’s voor de gezondheid en veiligheid van de consument met zich mee brengen. Ik denk daarbij aan bijvoorbeeld aan allerlei schoonmaak- en desinfectiemiddelen. Het is daarom van belang goed inzicht te hebben in hun gevaarseigenschappen zodat een veilig gebruik gewaarborgd is. Het verbieden van dierproeven voor deze producten zou daarom een te grote inbreuk op de bescherming van de consument betekenen zolang toereikende alternatieve proeven respectievelijk methoden nog ontbreken of onvolledig zijn. Ik teken daarbij aan dat stoffen die in dergelijke producten worden gebruikt ook in vele andere producten (zoals professionele reinigers) worden toegepast. Het zal dan ook zelden voorkomen dat een dierproef wordt gedaan op een stof die uitsluitend in een huishoudelijk product wordt gebruikt.

Vraag van mevrouw Ouwehand (PvdD) over hoe het staat met de openbaarheid van jaarverslagen en het openbaar maken van de jaarverslagen van de individuele Dierexperimentencommissies

In het geval van het openbaar maken van zowel de jaarverslagen van de DEC’s als van de individuele DEC adviezen spelen belangrijke aspecten die een zorgvuldige behandeling van deze vraag nodig maken.

De verhoging van de administratieve lasten bij de onderzoekinstellingen en overheid;

De belemmering van de kenniseconomie en innovatieonderzoek in Nederland is onwenselijk. De vlucht van Nederlandse onderzoekinstellingen en onderzoekers naar het buitenland baart mij in het bijzonder grote zorgen;

Ik ben ook zeer bezorgd over de toenemende bedreiging van en de daarmee samenhangende veiligheidsrisico’s voor onderzoekers, instellingen en bedrijven direct of indirect betrokken bij dierproeven, indien een procedure voor verregaande openbaarheid in de Wod zal worden opgenomen.

In het kader van de helderheid en transparantie pleit ik uiteraard voor een dialoog gericht op meer openheid. Deze dialoog is al gestart naar aanleiding van de evaluatie van de Wet op dierproeven in de vorm van de zogenaamde «bottom up » proces. Open(baar)heid is één van de thema’s die in dit proces zijn behandeld. In dit traject is discussie gevoerd over de wenselijkheid over meer openheid bij de ethische toets en de dierproef zelf.

Op dit moment ben ik bezig met het bundelen van de resultaten van deze discussie. Deze resultaten zal ik ook aan de Kamer meedelen en gebruiken voor de Nederlandse inbreng op de wijzigingen van de Europese Dierproevenrichtlijn. Deze wijzigingen zullen dit jaar in Brussel worden besproken.

Vraag van mevrouw Ouwehand (PvdD) over het verbieden van de teenknip en over alternatieve identificatie van proefdieren

Het Ingrepenbesluit waarin het tenenknippen wordt toegestaan en waarin wordt aangegeven dat dit mag worden toegepast bij pasgeboren knaagdieren in situaties waarin geen alternatieven voorhanden zijn valt onder de verantwoordelijkheid van mijn collega minister Veerman. De minister van LNV heeft in het antwoord op de vragen van het kamerlid Van Velzen (SP) over het afknippen van tenen van proefdieren (205 060 2100) van 27 oktober 2005 aangegeven niet van plan te zijn het Ingrepenbesluit op dit onderdeel te wijzigen. Alternatieven van de teenknip zijn al voorhanden en dienen te worden gebruikt wanneer dit mogelijk is.

Vraag van mevrouw Ouwehand (PvdD) over registratie van proefdieren

In het jaarverslag van de Voedsel- en Warenautoriteit («Zo doende») wordt het totale aantal dierproeven geregistreerd. «Zo doende» geeft ook het totale aantal proefdieren aan die gedurende dat jaar in een vergunninghouderinstelling binnen zijn gekomen, ongeacht of deze dieren wel of niet in proeven worden ingezet. Dit betekent dus dat alle dieren worden geregistreerd, ook degene die (nog) niet zijn ingezet voor een experiment.

Hierbij wil ik opmerken dat voor alle, bij de verschillende vergunninghouders, aanwezige dieren ook de regels voor huisvesting en verzorgingseisen uit de Wet op de dierproeven uiteraard van toepassing zijn.

Vraag van mevrouw Ouwehand (PvdD) over bescherming van ongewervelde diersoorten

De discussie rondom ongewervelde diersoorten wordt ook gevoerd in het kader van de Europese discussie van wijziging van de Dierproevenrichtlijn (86/609/EEC). Hiervoor is er consultatie van deskundigen geweest en ook de European Food and Safety Autority (EFSA) heeft zijn mening hierover uitgesproken. Wanneer er voldoende wetenschappelijk bewijs is dat de ongewervelde dieren pijn ervaren verwacht ik dat er waarschijnlijk sprake zal zijn van steun voor een aanpassing van de huidige reikwijdte van de richtlijn. In dat geval zal ik mij hierbij aansluiten.

Vraag van mevrouw Ouwehand (PvdD) over het beëindigen van dierproeven op primaten

In Nederland is het verboden om dierproeven te verrichten op mensapen (specifieke groep binnen de primaten). De beslissing op dit verbod ging gepaard met een uitgebreid debat en correspondentie met de Kamer over het pensioneren en uitplaatsen van de chimpanssees van het Biomedical Primate Research Centre.

Ook werd destijds discussie gevoerd over de noodzaak van onderzoek op alle primaten (alle apen). Uit deze discussie kon worden geconcludeerd dat er inderdaad alles moet worden gedaan om experimenten met apen te voorkomen, maar dat er veel gevallen zijn waar nog onvoldoende alternatieven aanwezig zijn.

Zowel in Nederland (Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen) als in Europa (Scientific Steering Committee, wetenschappelijk comité voorloper van de EFSA) bestaan adviezen die wijzen op het belang van het onderzoek met primaten. Samenvattend is onderzoek met primaten van groot belang voor de opbouw van kennis over ziekten zoals de ontwikkeling van medicijnen en vaccins tegen infectieziekten zoals HIV, hepatitis, malaria en tuberculose. Ook voor het onderzoek naar transplantatieprotocollen en chronische aandoeningen zoals multiple sclerose, reuma en alzheimer zijn proeven met apen noodzakelijk.

Vraag van mevrouw Ouwehand (PvdD) over het verbeteren van de controle op dierproeven

In mijn brief van 20 december 2005 over de evaluatie van de Wet op de Dierproeven (30 168, nr. 2) heb ik aangegeven dat ik ten aanzien van de handhavingsaspecten met het veld zal bezien of het wenselijk is om het instrument bestuurlijke boeten te introduceren en de positie van de proefdierdeskundige te versterken.

Deze dialoog is al gestart in de vorm van het zogenaamde «bottom up »proces. Handhaving is één van de thema’s die in dit proces zijn behandeld.

Op dit moment ben ik bezig met het bundelen van de resultaten uit deze discussie. Deze resultaten zal ik ook aan de Kamer mededelen.

Vraag van de heer Van der Vlies (SGP) over alternatieven van zwangerschapsafbreking

Dit onderdeel van de evaluatie is ook aan de orde gesteld tijdens de schriftelijke vragenronde over de evaluatie van de Wet afbreking zwangerschap. Ik heb u in november jl. daarop mijn antwoorden gezonden en verwijs in het bijzonder daarbij naar het antwoord op vraag nr. 19.

Vraag van de heer Van der Vlies (SGP) over zwangerschapsafbreking: prenatale diagnostiek

Op grond van de Wet afbreking zwangerschap kan de enige reden voor het afbreken van een zwangerschap de noodsituatie van de vrouw zijn. De omstandigheden die in individuele gevallen kunnen leiden tot een noodsituatie voor de vrouw en die het afbreken van de zwangerschap kunnen rechtvaardigen, zijn niet (wettelijk) vastgelegd. Dat was destijds een bewuste keuze van de wetgever bij de totstandkoming van de Wet afbreking zwangerschap. De vrouw en de arts hebben een eigen verantwoordelijkheid wat betreft de zorgvuldigheid van de besluitvorming in het licht van de bescherming van het ongeboren leven. De arts moet zich ervan vergewissen dat het besluit is genomen door de vrouw in het besef van haar verantwoordelijkheid voor het ongeboren leven. Het is ook de taak van de arts om te bepalen of de vrouw deze beslissing vrijwillig en weloverwogen heeft genomen. De voorzorgsmaatregelen die in acht moeten worden genomen om ondoordachte en overhaaste beslissingen te voorkomen zijn in de Wet afbreking zwangerschap goed geregeld. Dus een lichte afwijking op zichkan nooit reden zijn voor een zwangerschapsafbreking, maar kan in relatie met andere factoren voor een vrouw tot een noodsituatie leiden. Ik verwijs tevens naar mijn antwoorden op de schriftelijke vragen van de heer Van der Vlies, die ik u 17 januari jl. heb toegestuurd (2060703420).

Vraag van de heer Van der Vlies (SGP) over levensbeëindiging bij pasgeborenen

In onze samenleving moet plaats zijn en blijven voor gehandicapt leven. Dat staat voor het kabinet buiten elke discussie.

Levensbeëindiging bij ernstig gehandicapte pasgeborenen komt in Nederland gelukkig zeer zelden voor. Het gaat om 10 tot 20 gevallen per jaar. Hierbij gaat het om pasgeborenen, die zeer ernstig gehandicapt zijn en ondraaglijk en uitzichtloos lijden. De arts heeft enerzijds de plicht om al het mogelijke te doen om het kind in leven te houden, en anderzijds de plicht om al het mogelijke te doen om ondraaglijk lijden te voorkomen. In zeer uitzonderlijke gevallen komt de arts samen met de ouders en het behandelteam tot de beslissing om het leven van de pasgeborene te beëindigen. Er is dan sprake van een conflict tussen de bovengenoemde plichten, waarbij de arts tot de conclusie komt dat hij vanuit zijn medische kennis en kunde niet meer in staat is om al het mogelijke te doen om ondragelijk lijden te voorkomen. Dit is een uitermate moeilijke beslissing. De minister van Justitie en ik hebben in september 2006 de centrale deskundigencommissie «late zwangerschapsafbreking en levensbeëindiging bij pasgeborenen» ingesteld om de zorgvuldigheid van het handelen van de arts te beoordelen. Ik acht het van belang dat er openheid en daarmee meer inzicht komt in de problematiek van levensbeëindiging bij pasgeborenen, opdat de zorgvuldigheid van het levensbeëindigend handelen verder gewaarborgd is. De centrale deskundigencommissie draagt bij aan een zorgvuldige praktijk, door meldingen niet alleen vanuit juridisch, maar ook vanuit medisch en ethisch perspectief te beoordelen.

Het instellen van de commissie is gedaan op uitdrukkelijk verzoek van de medische beroepsgroep. Artsen gaven aan verantwoording te willen afleggen over hun handelen. Daarom heb ik het vertrouwen dat er daadwerkelijk gemeld zal worden. Absolute garantie kan uiteraard niet worden gegeven. Ik wil ook hier nogmaals benadrukken dat de activiteiten en het oordeel van de commissie geen «legitimerende werking» heeft. Het oordeel van de commissie kan dus nooit in de plaats komen van de beslissing van de officier van justitie, maar dient als deskundigenoordeel. Indien het College van procureurs-generaal in voorkomend geval van oordeel is dat strafvervolging moet worden ingesteld, zal de desbetreffende officier van justitie daartoe een opdracht van het College krijgen. De voorgestelde werkwijze wordt opgenomen in een aanwijzing van het College van procureurs-generaal.

Vraag van de heer Van der Vlies (SGP) over palliatieve zorg

Naar aanleiding van het AO van 8 september 2005 heb ik uw kamer op 20 oktober 2005 een brief gezonden (29 509, nr 10) waarin uitwerking wordt gegeven aan de toezeggingen. Hierin heb ik aangegeven twee onderzoeken te laten uitvoeren: 1) naar de rol en positie van de zorgkantoren ((Nivel) en 2) financiële problematiek in het veld van de palliatieve terminale zorg (PTZ). Het Nivel-rapport heb ik u reeds toegezonden bij brief van 15 mei 2006 (TK 2005–2006, 29 509, nr. 15). Dit najaar is ook het onderzoek van bureau Berenschot gereed gekomen. Ik ben thans bezig met het formuleren van een standpunt over beide rapporten.

Betreffende de financiële problematiek blijkt uit het onderzoek van Berenschot dat deze verschilt naar het soort PTZ-voorziening en te onderscheiden in vermijdbare en niet-vermijdbare kosten. Het belangrijkste (niet-vermijdbare) financiële knelpunt voor de bijna-thuis-huizen en high-care-hospices ligt in de financiering van de huisvestingskosten. Ik zie mogelijkheden om binnen het zorgfinancieringssysteem oplossingen hiervoor te vinden. Aan de NZa leg ik daartoe het verzoek voor om hiervoor een uitvoeringstoets te doen.

De Kamer kan een brief met de bevindingen van het rapport van bureau Berenschot en het Nivel en mijn reactie daarop vóór 1 februari a.s. tegemoet zien.

Vraag van de heer Van der Vlies (SGP) over inkomenspositie gezinnen

Ik ben het eens met de heer Van der Vlies dat de inkomenspositie van gezinnen onderdeel moet zijn van goed integraal gezinsbeleid. In de gezinsnota is dan ook aangegeven hoe deze inkomenspositie zich in de afgelopen kabinetsperiode heeft ontwikkeld. Hieruit bleek dat het inkomen van gezinnen met kinderen zich de afgelopen jaren in het algemeen gunstiger heeft ontwikkeld dan dat van vergelijkbare huishoudens zonder kinderen. De vragen die de heer Van der Vlies nu aan mij stelt over de verschillen tussen alleenverdieners en tweeverdieners en de algemene heffingskorting betreffen majeure zaken. Gezien de demissionaire status van dit kabinet wil ik deze vraagstukken dan ook overlaten aan het nieuwe kabinet.

Vragen de heer Van der Vlies (SGP) en mevrouw Kant (SP) over het vastlopen van de gezinsvoogden door een te grote caseload

Ik verwijs voor de beantwoording van deze vragen naar de antwoorden die de Minister voor Integratie, Jeugdbescherming, Preventie en Reclassering hierover bij de behandeling van de Justitie-begroting heeft gegeven. Ik onderschrijf deze en ben van mening dat met het convenant dat naar verwachting volgende week tussen de minister en partijen zal worden afgesloten, goede afspraken worden gemaakt over zowel de hoge caseload als de bureaucratie.

Vraag van de heer Van der Vlies (SGP) en mevrouw Kant (SP) over achterstand in loonontwikkeling in de sector schippersinternaten

VWS is geen deelnemer aan het cao-overleg. Dat is een zaak van werkgevers en werknemers. De rol van VWS beperkt zich tot het beschikbaar stellen van financiële middelen, de overheidsbijdrage in de arbeidskostenontwikkeling (ova). Voor die loonbijstelling is in het ova-convenant vastgelegd welke hoeveelheid middelen VWS jaarlijks ter beschikking stelt voor de ontwikkeling van de arbeidskosten. Deze ova wordt vervolgens aan alle sectoren beschikbaar gesteld, ook aan de sector Schippersinternaten. Zo loopt dat al jaren en ook in 2006 is dat zo gebeurd. Het is aan sociale partners in het cao-overleg om binnen de gegeven budgettaire ruimte tot overeenstemming te komen.

Naar aanleiding van evaluatierapport heb ik besloten extra middelen beschikbaar te stellen om de kwaliteit van de verzorging, opvoeding en huisvesting van kinderen in schippersinternaten op niveau te houden. Met deze maatregel worden de normbedragen weer op het niveau gebracht van de normbedragen, zoals deze zijn vastgesteld bij de inwerkingtreding van de subsidieregeling in 2001. Hierover heb ik de Kamer met mijn brief van 23 oktober 2006 geïnformeerd. Tevens heb ik vanochtend de vragen over schippersinternaten beantwoord.

Vraag van de heer Van der Vlies (SGP) over een gezamenlijke financiering met Justitie voor gemeenten die veel ex-gedetineerden op hun grondgebied hebben

De taakverdeling tussen Justitie en gemeenten is duidelijk. Justitie is verantwoordelijk voor reïntegratie-activiteiten binnen het justitieel kader. Daarna worden gedetineerden weer «gewone» vrije burgers die een beroep kunnen doen op gemeentelijke voorzieningen (bijvoorbeeld huisvesting).

In het Project aansluiting nazorg, dat onder verantwoordelijkheid van de Minister van Justitie valt, werken Justitie en gemeenten al samen om een naadloze overdracht vanuit het gevangeniswezen naar de gemeenten te bevorderen.

Vraag van mevrouw Miltenburg (VVD) over de mogelijkheid en wenselijkheid om op basis van vertrouwen toezicht te organiseren

Ja, het is mogelijk en wenselijk. In februari van dit jaar heb ik de Tweede Kamer mijn toezichtvisie «verdien(d) vertrouwen» op het curatieve zorgstelsel gestuurd (TK 2005/2006, 29 689, nr. 68). Mijn visie gaat juist uit van ruimte en vertrouwen voor de zorgsector. Dat vertrouwen moet wel aantoonbaar zijn: dus het interne toezicht (raad van toezicht) en de publieke verantwoording moeten op orde zijn. Zorgverzekeraars en zorgaanbieders zijn primair verantwoordelijk voor een goede uitvoering van de ziektekostenverzekering en de levering van zorg inclusief de kwaliteit ervan. Er blijft ook een belangrijke taak voor de overheid vanwege de publieke belangen (kwaliteit, toegankelijkheid en betaalbaarheid van zorg). Overheidstoezicht zal waar mogelijk rekening moeten houden met horizontale borgingsmechanismen van de sector zelf, zoals het genoemde interne toezicht en de publieke verantwoording en initiatieven zoals de Zorgbrede governancecode. Dat vermindert administratieve lasten en geeft behalve het vertrouwen, ook de ruimte aan de zorgprofessionals. Daarmee heb ik gehoor gegeven aan de adviezen van de Sociaal Economische Raad en de Wetenschappelijk Raad voor Regeringsbeleid.

Vragen van mevrouw Miltenburg (VVD) en de heer Vendrik (GL) over het opgaan van het «grote» pgb in het ZZP’s

Mevrouw Van Miltenburg veronderstelt dat de plannen rond de ZZP’s er toe leiden dat het «grote» pgb opgaat in de ZZP’s. Daar hoeft ze echter niet bang voor te zijn, het pgb als «derde financieringssystematiek», zoals zij het noemt, blijft gewoon bestaan. Aan de pgb’s voor extramurale AWBZ-zorg verandert niets, die blijven gewoon op dezelfde manier mogelijk. Wat wel verandert, is de wijze waarop straks de hoogte van de pgb’s voor mensen met een verblijfsindicatie wordt berekend. De hoogte van die pgb’s wordt gekoppeld aan de ZZP-bedragen. Als je wordt geïndiceerd in een ZZP, dan is het logisch dat de bekostiging daarop aansluit, of het nu om zorg in natura of een pgb gaat. Hierbij wil ik wel aantekenen dat als mensen een extra hoge zorgzwaarte hebben, dat daar dan ook rekening mee wordt gehouden; dat geldt voor de ZZP-systematiek en óók voor mensen die met een ZZP-indicatie een pgb aanvragen.

In reactie op een motie van mevrouw Van Miltenburg c.s. die zij heeft ingediend tijdens het VAO over zorgzwaartebekostiging, heb ik toegezegd de financiële gevolgen van de zorgzwaartebekostiging voor cliënten, net zoals voor zorginstellingen, pas te laten ingaan na 1 januari 2008. Momenteel laat ik onderzoeken hoe de nieuwe ZZP-bedragen zich verhouden tot de hoogte van de huidige pgb’s van mensen met een verblijfsindicatie. De uitkomsten van dat onderzoek verwacht ik in de loop van dit voorjaar. Dan zal blijken of de vrees van mevrouw Van Miltenburg dat er mensen gedwongen zullen worden over te stappen naar zorg in natura, grond heeft. Ik benadruk hierbij dat het niet mijn intentie is om in de praktijk een einde te maken aan de keuzevrijheid, integendeel, maar dat het wél mijn intentie is om een bekostigingssystematiek te ontwikkelen die pgb-houders en mensen die zorg in natura ontvangen zoveel mogelijk gelijk behandelt.

Vraag van mevrouw Miltenburg (VVD) over de positie van de MEE-organisaties

Mevrouw Van Miltenburg heeft gevraagd naar de positie van de MEE-organisaties in relatie tot de Wmo en in het bijzonder over het voornemen tot overheveling van de middelen.

Ik ben van mening dat cliëntondersteuning op lokaal niveau thuishoort. Daarom is in de wet het prestatieveld «informatie, advies en cliëntondersteuning» opgenomen.

In de debatten met uw Kamer heb ik aangegeven dat ik mede op basis van de evaluatie SPD-nieuwe stijl zal beslissen over de manier van overheveling van de MEE-middelen. De SPD-evaluatie is eind november 2006 door het CVZ vastgesteld. Momenteel ben ik bezig de resultaten hieruit te verwerken in mijn visie op cliëntondersteuning. Zoals ik u in mijn brief van 12 december 2006 (30 131, nr 125) heb laten weten, informeer ik u hierover komend voorjaar. Dan zal ik aangeven hoe cliëntondersteuning in den brede er uitziet en hoe de expertise van de MEE-organisaties gewaarborgd kan blijven. Ik zal dan ook aangeven onder welke voorwaarden de middelen zullen worden overgeheveld naar het Gemeentefonds.

Vraag van mevrouw Miltenburg (VVD) over het doen van een onderzoek naar het in de wet loskoppelen van het begrip opvoederschep van het begrip ouderschap

Er zijn helaas inderdaad ouders die je het opvoeden niet kunt toevertrouwen. Daarom is er de mogelijkheid via de kinderbeschermingswetgeving om ouders het gezag te ontnemen en duurzaam de opvoeding door anderen dan de ouders te laten uitvoeren. Gebleken is dat er behoefte is aan verbetering van de wetgeving op dit punt. Dit gebeurt momenteel in het kader van het programma Beter Beschermd.

In het wetsvoorstel tot wijziging van de kinderbescher­mingswetgeving wordt geregeld, dat er eerder dan tot nu toe besloten wordt dat de opvoeding door een ander dan de natuurlijke ouder zal plaatsvinden, indien blijkt dat de natuurlijke ouder niet in staat is het kind duurzaam een veilige opvoedingssituatie te bieden. De feitelijke opvoeder is dan een andere persoon dan de juridische ouder. Daarnaast zal de juridische positie van deze feitelijke opvoeders steviger worden dan thans het geval is. Dit leidt er niet alleen toe dat de feitelijke opvoeders, méér dan nu, belangrijke beslissingen kunnen nemen die in het belang van het kind zijn, desnoods tegen de wil van de juridische ouders. Ook wordt met het wetsvoorstel beoogd om het juridische gezag veel eerder over te dragen aan de feitelijke opvoeders dan nu in de praktijk het geval is. Het wetsvoorstel, dat bijna gereed is, zal naar verwachting dit voorjaar in consultatie worden gebracht.

Vraag van mevrouw Schippers (VVD) over de beleidspraktijk WAZ

Zoals ik ook genoemd heb in de door u aangehaalde brief (van 21 december jl.) hoeft de beleidspraktijk niet te worden aangepast totdat het debat in de Kamer over het kabinetsstandpunt heeft plaatsgevonden. Op dat moment kan de Kamer ook het debat over de overtijdbehandeling voeren met mijn opvolger. Hiermee ben ik al tegemoet gekomen aan uw verzoek. Overigens is de opvatting over de overtijdbehandeling al eerder aan de orde gekomen in het kabinetsstandpunt over de evaluatie van de Wet afbreking zwangerschap en daaropvolgende correspondentie vlak voor het zomerreces.

Naar boven