Aan de orde is de voortzetting van de behandeling van:

het wetsvoorstel Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Justitie (VI) voor het jaar 2007 (30800 VI).

De algemene beraadslaging wordt hervat.

De heer Wolfsen (PvdA):

Voorzitter. Allereerst dank aan beide ministers voor de antwoorden. De vragen zijn schriftelijk en mondeling uitvoerig beantwoord. Ik wil in tweede termijn nog een paar punten noemen. Waar ik over zwijg, ben ik tevreden over. Ik moet eerlijkheidshalve bekennen dat dat voor de meeste punten geldt.

Over terrorismebestrijding heeft de minister in algemene bewoordingen iets gezegd. Hij zei dat je dat principieel bij Justitie moet houden. Wij hebben daar altijd anders tegenaan gekeken. Ik wil daar een kleine kanttekening bij plaatsen. De minister zei dat alles wat met terrorisme te maken heeft, ooit tot een proces moet leiden en in het justitiële circuit komt. Wij hebben juist bij herhaling in deze Kamer gevraagd om mensen al in een vroegtijdig stadium, wanneer het nog in de sfeer van het denken is, te corrigeren. Dan kunnen procedures en uitvoeringshandelingen worden voorkomen. Juist daarom hebben wij vaak gepleit voor het onderbrengen van terreurbestrijding bij het ministerie van BZK. Niet alles hoeft wat ons betreft tot procedures te leiden. Integendeel, voorkomen is beter dan genezen, zeker op dit vlak. Ik moet eerlijk zeggen dat de minister die indruk niet helemaal wekte. Dat is ook het gevaar van het onderbrengen bij Justitie, namelijk dat er altijd justitieel wordt gedacht. Dat lokt misschien nog een reactie van de minister uit.

Over de Nederlandse gevangenen in buitenlandse cellen is helderheid geschapen in de schriftelijke antwoorden. Daar ben ik de minister erkentelijk voor, want het was een beetje onduidelijk. De zaak loopt en er lopen kennelijk gesprekken met Zimbabwe. Die moeten wij maar even laten plaatsvinden. Daar zal ik verder dus over zwijgen, maar ik ben de minister daar wel zeer erkentelijk voor.

Ik had in een eerder overleg aangekondigd dat ik vandaag iets meer zou zeggen over de DJI, maar dankzij de wijze beslissing van de minister om de grote reorganisatie stil te leggen, zal ik dat vandaag laten rusten. Wij horen daar later meer over.

Ik ben nog wel ontevreden over de doorlooptijden bij de rechtspraak. Ik heb mij er in het verleden al bij herhaling een beetje aan geërgerd dat er wordt gerapporteerd in gemiddelde doorlooptijden. De minister zegt dat dit het komende jaar nog niet kan worden veranderd in het jaarverslag, omdat dat ingewikkeld is. Bij de Raad van State kan dat wel. Ik heb mij laten zeggen dat dit ook bij een gemiddelde rechtbank met een druk op de knop kan worden geregeld. Ik zou de minister daarom willen vragen om indringend met de Raad voor de Rechtspraak in gesprek te gaan om beter te rapporteren over de doorlooptijden. Wij lopen, zeker in de civiele sectoren, bij herhaling aan tegen grote achterstanden bij grote problematieken, bijvoorbeeld bij letselschadezaken. Die zaken zijn voor mensen zeer ingrijpend. Dat duurt heel lang en daar krijgt de Kamer geen grip op, omdat er in gemiddelden wordt gerapporteerd. Ik zou de minister dus willen vragen om daarover indringend in gesprek te gaan.

Nog twee andere punten.

De minister heeft gezegd dat hij binnenkort met een kabinetsstandpunt komt over evaluatie van de reorganisatie van de rechterlijke macht, de evaluatie van de commissie-Deetman. Inmiddels hebben wij een brief gehad waarin wordt gemeld dat een aantal nevenzittings- of -vestigingsplaatsen wordt opgeheven. Wij worden daar door gemeenten over benaderd. In de vaste commissie zal ik vragen om deze kwestie te betrekken bij de Deetmanevaluatie. Het lijkt mij in ieder geval niet goed om tussentijds zaken te gaan veranderen.

Ik heb gisteren het nodige over kinderen gezegd. Dat betreft beide ministers, maar nu gaat het over naar VWS. Verleden week hebben wij met de voorzitter van de kinderrechters gesproken. Er zijn grote problemen als het gaat om crisisplaatsen en diagnostische capaciteit. De nazorg is niet op orde en kinderen gaan vaak naar plekken buiten de eigen regio, waardoor zij niet dicht bij hun ouderlijk huis worden ondergebracht. De ministers kennen die problemen en in de Kamer is er ook veel over gesproken. Het zal zeker nog een vervolg krijgen, maar ik wil dit hier en nu toch nog maar even signaleren en vraag de ministers in hun tweede termijn de urgentie daarvan nog eens te accentueren. Wellicht kunnen zij met de kinderrechters in overleg gaan, wat die hebben heel goed op een rij gezet welke problemen er op dit moment nog zijn.

Namens collega Dijsselbloem moet ik de minister voor Integratie danken voor haar toezegging inzake het steunpunt remigranten. De minister heeft toegezegd dat zij hierover in overleg zal gaan met de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid om dat steunpunt ook voor de toekomst veilig te stellen. Collega Dijsselbloem heeft op dit punt een amendement ingediend dat ertoe strekt om € 100.000 uit te trekken, maar die zijn natuurlijk bedoeld om het steunpunt in 2007 in de lucht te houden. De toezegging is in dankbaarheid aanvaard, maar het amendement moet natuurlijk wel gehandhaafd blijven omdat het steunpunt in 2007 wel moet kunnen blijven werken.

De heer De Wit (SP):

De Raad voor de Rechtspraak wijst er in zijn reactie in de richting van de Kamer op dat de doorlooptijden alleen nog maar langer zullen worden als niet voldaan wordt aan zijn pleidooi voor uitbreiding van capaciteit. De heer Wolfsen zei dat de minister daarover in gesprek moet gaan, maar ik heb gisteren gesuggereerd om de Raad voor de Rechtspraak tegemoet te komen met een onderzoek naar mogelijkheden om die capaciteitsproblemen op te lossen. Ik zal dat straks ook echt gaan voorstellen, want dat ligt dan natuurlijk wel voor de hand.

De heer Wolfsen (PvdA):

Ik ben dat zeer met u eens. Vorig jaar vond ik de aanpak van de minister al een goede. In feite gaf hij in de begroting zelf al toe dat de budgetten zo krap zijn dat de doorlooptijden onder druk komen te staan en dat de voorraden oplopen, hetgeen gevolg kan hebben voor de kwaliteit. Wat het voor ons als medebegrotingswetgever zo moeilijk maakt, is dat het heel lastig discussiëren is als je niet precies weet wat er feitelijk met die doorlooptijden aan de hand is. Het zou het voor ons en waarschijnlijk ook voor de rechtspraak veel gemakkelijker maken om over budgetten, kwaliteit en omvang te spreken als wij precies weten hoe het met die doorlooptijden zit. Dus en daarom is het van groot belang om daarvoor normen te hebben – die werken bij de Raad van State ook heel goed – en dat daarover ook precies wordt gerapporteerd, zodat duidelijk wordt hoe vaak ze worden overschreden. Dat maakt gesprekken ook veel gemakkelijker. Ik denk dat wij het op dit punt in ieder geval wel met elkaar eens zijn.

De heer Teeven (VVD):

Is het u niet zo goed bevallen dat de terroristenportefeuille bij Justitie zat? Waarom zou die volgens u terug moeten?

De heer Wolfsen (PvdA):

Hier en daar hebben wij de afgelopen jaren natuurlijk wel wat kritische kanttekeningen geplaatst, maar over het algemeen is het wel redelijk bevallen. Het ligt ook een beetje aan het taalgebruik van Justitie. Uit het rapport van de commissie die de AIVD heeft geëvalueerd, bleek al dat de manier waarop het nu georganiseerd is leidt tot grote bestuurlijke druk. Daarna hebben wij nog een rapport gehad van de commissie-Brinkman over een ministerie van Veiligheid en dat bevatte hetzelfde type taal. Het was allemaal heel gevoelig en ingewikkeld georganiseerd en naar de mening van die commissie zou je dat kunnen voorkomen door het onder te brengen bij een ander ministerie. Een ander bezwaar dat wij steeds hebben gehad is dat er altijd in justitiële termen over terreur wordt gesproken. Dat is begrijpelijk vanuit Justitie gezien, want daar denkt men in juridische taal, in procedures, e.d. In Nederland zijn gedachten hoe radicaal en verkeerd ook gelukkig nooit strafbaar, maar als mensen dat soort verkeerde gedachten hebben, moet je al in die fase proberen hen te corrigeren. Over het algemeen is dat iets van openbaar bestuur en het is mijn ervaring dat Binnenlandse Zaken meer in die termen denkt dan Justitie. De minister gebruikt ook dergelijke taal. Hij zegt: terrorisme leidt bijna altijd tot procedures en dus moet het worden ondergebracht bij justitie. Nee, op dit vlak is preventie heel erg belangrijk, maar als het misgaat, moet je er snel bij zijn en dus moet je ook het juridische instrumentarium in orde hebben. Daarom hebben wij de wetgeving en alle verbeteringen gesteund.

De heer Teeven (VVD):

Als ik naar de heer Wolfsen luister, is er maar een conclusie mogelijk: toch maar een minister van Veiligheid aanstellen waar de AIVD en het OM kunnen worden ondergebracht. Die mogelijkheid neemt hij niet mee?

De heer Wolfsen (PvdA):

Ik heb hier vandaag niets over gezegd, omdat dit een van de onderwerpen is die controversieel zijn verklaard. Ik zeg daar dus niets over, maar ik denk dat ons standpunt wel bekend is.

De heer Van Haersma Buma (CDA):

Mevrouw de voorzitter. Ik dank de bewindslieden voor hun antwoord in eerste termijn. Verder dank ik de ambtenaren die hen ondersteunen; zij hebben weer razendsnel onze vragen moeten beantwoorden. Tot slot dank ik de bewindslieden voor hun toezeggingen waarvan ik er enkele nog zal noemen.

Eerst wil ik echter een omissie van de eerste termijn goedmaken. Het is altijd goed gebruik in de Kamer dat de sprekers die hun maidenspeech hebben gehouden, ook van deze kant worden gelukgewenst. Ik wens de heren Spekman, De Roon, Fritsma en Dibi alsnog van harte geluk met hun maidenspeech. Namens de CDA-fractie durf ik wel te zeggen dat hun bijdrage naar meer smaakt. Ik kijk uit naar de volgende debatten met deze nieuwe leden.

Ik wil nog een aantal inhoudelijke opmerkingen maken over de begroting en de antwoorden van de bewindslieden. Minister Hirsch Ballin heeft gesproken over de aanpak van bedrijven waarvan bekend is dat zij vaak te maken hebben en vaak verweven zijn met criminaliteit. Ik denk dan aan belwinkels, growshops en bordelen. De minister heeft, in de wetenschap dat de CDA-fractie een initiatief op dit terrein voorbereidt, gezegd dat hij onderzoekt wat er al kan worden gedaan los van de verandering van wetgeving. Ik ben daar zeer benieuwd naar. Ik onderschrijf de wenselijkheid om in afwachting van wijziging van de wet na te gaan welke mogelijkheden de gemeenten al hebben. Wil de minister de Kamer hierover informeren? Op welke termijn verwacht hij dit te kunnen doen?

Ik vind het plezierig en zinvol dat er in jeugdzaken waar mogelijk al wordt gewerkt met één rechter of het gezamenlijk verwerken van dossiers. De minister zegt dat hij hiermee verder gaat. Ik kijk met belangstelling uit naar de resultaten van zijn beleid, want ik denk dat er op dit terrein veel winst kan worden geboekt.

Er is met minister Verdonk en de collega's gedebatteerd over Exodus. Ik wil nogmaals kort aangeven hoe mijn fractie hier in staat. Het amendement voor 2006 is reeds aangenomen. Tegen de deugdelijkheid van de dekking bestaat geen bezwaar, hooguit tegen de wenselijkheid van de dekking. In die zin heeft de minister het debat "verloren"; dit amendement moet worden uitgevoerd. De minister heeft toegezegd dat zij het amendement dat betrekking heeft op de begroting voor 2007, mee terugneemt naar de ministerraad. Dit is haar goed recht. Wij zien haar reactie met belangstelling tegemoet, maar het moge duidelijk zijn dat de CDA-fractie hecht aan de uitvoering van dit amendement.

Mevrouw Sterk (CDA):

Mevrouw de voorzitter. Ook ik dank de bewindslieden voor hun antwoorden en met hen de ambtenaren die de afgelopen dagen zo hard hebben gewerkt.

Verder wil ook ik mijn nieuwe collega's de heren Spekman, Dibi, de Roon en Fritsma feliciteren met hun maidenspeech. Ik hoop dat zij net zo veel zullen houden van dit eervolle ambt als ik de afgelopen vijf jaar al heb gedaan.

Minister Verdonk is nog steeds erg enthousiast over haar &-campagne. Zij zal gemerkt hebben dat mijn fractie dat enthousiasme niet deelt. Omdat zij inmiddels bepaalde verplichtingen is aangegaan, zal ik het hier verder bij laten. Het behoort immers bij behoorlijk bestuur dat je niet opeens een campagne stopzet. Een en ander laat onverlet dat het geld beter besteed had kunnen worden aan het versterken van de weerbaarheid van mensen binnen de moslimgemeenschap.

Ik heb een motie ingediend over het staatsexamen NT2. In haar spreektekst geeft de minister toe dat de financiën het probleem zijn. De woorden die zij door haar ambtenaren in de mond krijgt gelegd, zijn echter wel heel groot. In de tekst staat namelijk dat het neerkomt op een stelselherziening. Ik heb namens de CDA-fractie alleen maar gevraagd of gemeenten de ruimte krijgen om hun geld ook te besteden aan een hoger taalniveau voor mensen die een inburgeringscursus volgen. Ik vraag dus om een andere aanwending van het geld en niet om een stelselherziening.

Het is jammer dat de minister mensen niet verder wil laten springen dan haar polsstok lang is, maar laat ik ook iets positiefs zeggen: ik ben blij dat de ambtenaren van beide ministeries met elkaar in overleg zijn getreden. Ik hoop dat dit overleg snel een oplossing oplevert, want het zou zonde zijn wanneer mensen die de capaciteiten hebben om meteen met het vwo te beginnen, eerst het vmbo moeten gaan doen.

Ik sluit mij aan bij de woorden van de heer Wolfsen over de Stichting Steun Remigranten.

Ik heb een amendement ingediend waarin ik meer geld vrijmaak voor de Stichting Islam en Burgerschap. De minister heeft deze stichting inmiddels € 300.000 toegezegd. Omdat ik in mijn amendement € 400.000 heb vrijgemaakt, trek ik het in en zal ik een nieuw amendement indienen waarin € 100.000 wordt vrijgemaakt. Ik baseer mij voor de hoogte van het bedrag op het werkplan van de stichting. Als dit bedrag wordt vrijgemaakt, is het voortbestaan van de stichting in ieder geval voor het komende jaar geborgd.

De minister staat positief tegenover het idee om noodopvang in het leven te roepen voor jonge vrouwen die worden bedreigd met eergerelateerd geweld. Dit soort geweld is een belangrijk probleem, want in de komende jaren zal het waarschijnlijk alleen maar toenemen omdat deze vrouwen wel emanciperen maar hun omgeving niet of onvoldoende. De druk op deze meisjes is erg groot. De minister kent ongetwijfeld de verschrikkelijke verhalen van de vrouwen die worden opgevangen door de Federatie Opvang. Het is belangrijk dat wij de opvang toesnijden op de behoefte van deze vrouwen. De minister werkt daaraan, maar desondanks wil ik met een motie het belang onderstrepen dat er een pilot voor noodopvang wordt gestart voor vrouwen die jonger zijn dan achttien jaar en die niet goed door de jeugdzorg kunnen worden geholpen.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat eergerelateerd geweld een bijzondere opvang vraagt vanwege de veiligheidsrisico's;

constaterende dat in Nederland hiervoor geen geschikte noodopvangnormen aanwezig zijn;

verzoekt de regering, een deel van het budget voor eergerelateerd geweld toe te kennen aan een pilot voor noodopvang voor jonge vrouwen die bedreigd worden door eergerelateerd geweld,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Sterk, Bouchibti, Teeven en Dibi. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 43(30800 VI).

Ik maak van de gelegenheid gebruik om de Kamer mede te delen dat mevrouw Huizinga-Heringa zich laat verontschuldigen. Zij heeft andere verplichtingen.

De heer De Wit (SP):

Voorzitter. De minister onderkent de problemen bij de fraudeaanpak, zoals die door de voorzitter van het College van procureurs-generaal, de heer Brouwer, zijn geschetst. De minister heeft verder toegezegd dat hij in het visiedocument in zal gaan op de aanpak van sociaaleconomische fraude en in het bijzonder op de capaciteitsproblemen van het Openbaar Ministerie en de rechterlijke macht. Deze problemen zullen op een later tijdstip dus zeker weer ter sprake komen.

In de eerste termijn heb ik niet gesproken over de internetsites. Nationaal en internationaal wordt hierover veel overlegd, maar in de motie van collega Van der Vlies die door de Kamer is aangenomen, stond al dat er moet worden opgetreden. Ik zie graag dat er eindelijk eens spijkers met koppen worden geslagen en dat antwoord wordt gegeven op de vraag of tegen websites die in het buitenland worden gerund effectief kan worden opgetreden. Uit de aanbevelingen van de Nationaal coördinator terrorismebestrijding leid ik af dat daar nu daadwerkelijk werk van moet worden gemaakt.

De Raad voor de rechtspraak zegt dat als er niet meer capaciteit komt, de doorlooptijden nog meer in het gedrang komen; dan is zelfs de kwaliteit van de rechtspraak aan de orde. Ik vind dat dat voorkomen moet worden. De minister heeft in de schriftelijke beantwoording aangegeven dat er al naar geld is gezocht. Tot 2010 wordt 42 mln. extra ter beschikking gesteld. Het is dus mogelijk om meer geld ter beschikking te stellen. Ik dien dan ook de volgende motie in.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat er in 2006 sprake was van onderfinanciering van de Raad voor de rechtspraak waardoor de druk op de rechtbanken sterk is toegenomen;

overwegende dat ook in de begroting van 2007 geen sprake is van volledige financiering van de geplande instroom van zaken;

overwegende dat de Raad voor de rechtspraak aangeeft zich zorgen te maken over de kwaliteit van de rechtspraak indien de bestaande situatie van onderfinanciering blijft bestaan, terwijl ook de commissie-Deetman constateert dat de druk op de kwaliteit van de rechtspraak groot is en de kwaliteit op dit moment niet afdoende gewaarborgd lijkt;

overwegende dat dit onvermijdelijk zal leiden tot het oplopen van de doorlooptijden en verdere druk op de kwaliteit van de rechtspraak of een combinatie van beide, hetgeen onacceptabel is;

verzoekt de regering om te zorgen voor een De Witafdoende financiering van de geplande instroom van zaken, zodat langere doorlooptijden bij de rechtbanken en aantasting van de kwaliteit van de rechtspraak vermeden worden,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden De Wit en Azough. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 44(30800 VI).

De heer De Wit (SP):

Voorzitter. Mijn volgende punt betreft de Stichting Rechtsbijstand Asiel. Ik ben het niet eens met het standpunt van de minister. De Stichting waarborgt de kwaliteit beter, zeker op dit moment, dan de Orde. De Stichting kan ook flexibel optreden op het moment dat de toeloop van asielzoekers toeneemt en staat garant voor voldoende capaciteit. Dat kan van de Orde niet worden gezegd. De Orde spreekt over het opvangen en bundelen van signalen en doet een aantal voorstellen, maar als iemand gebruik kan maken van een verbeterd klachtrecht, dan is dat ontoereikend omdat mensen dan het land al hebben verlaten of in het vliegtuig zitten om uitgezet te worden. Ik pleit dus nogmaals voor het handhaven van deze stichting.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat de Raden voor Rechtsbijstand van mening zijn dat de Stichting Rechtsbijstand Asiel Nederland (SRAN) kan worden opgeheven;

overwegende dat de rechtsbijstandsverlener over voldoende (actuele) kennis en expertise beschikt om de asielzoeker optimaal te kunnen bijstaan;

overwegende dat het asielrecht van dien aard is dat normale controlemechanismen in de advocatuur als het klacht- en tuchtrecht en marktwerking niet afdoende zijn om een constante kwaliteit van rechtsbijstand in alle gevallen te garanderen;

overwegende dat het van belang is dat bij een plotselinge verhoging van de asielinstroom de afhandeling van de asielzaken niet stagneert vanwege een gebrek aan rechtsbijstandsverleners;

voorts overwegende dat de SRAN kwalitatief hoogwaardige en betrouwbare rechtsbijstand verleent aan een kwetsbare groep mensen en ervoor zorgt dat er voldoende rechtsbijstandsverleners beschikbaar zijn in tijden van verhoogde asielinstroom;

van oordeel dat het opheffen van de SRAN een bedreiging vormt voor de kwaliteit en beschikbaarheid van rechtsbijstand voor asielzoekers;

verzoekt de regering, de SRAN niet op te heffen en deze rechtsbijstandsvoorziening voor asielzoekers in stand te laten,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden De Wit en Azough. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 45(30800 VI).

De heer De Wit (SP):

Voorzitter. Ook op het punt van de tarieven van de sociale advocatuur, de gefinancierde rechtshulp, verschil ik van mening met de minister. Ik heb al bij interruptie aangegeven dat sociale advocaten alleen in leven kunnen blijven, om het dramatisch uit te drukken, door een gigantische hoeveelheid zaken binnen te halen. Door een grotere omzet kunnen zij de tekortschietende tarieven enigszins compenseren. Er bestaat echter het risico, zoals wij heel vaak zien, dat er juist aan mensen die aangewezen zijn op de sociale rechtshulp toch geen adequate rechtshulp wordt verleend. De sociale advocatuur is aan het inkrimpen; steeds minder mensen willen in deze sector werkzaam zijn. Ik vind dat het uurtarief verhoogd dient te worden. In ieder geval is een onderzoek op zijn plaats of het uurtarief toereikend is.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat er aanwijzingen zijn dat veel advocatenkantoren die uitsluitend of bijna uitsluitend werken op basis van toevoegingen van de Raden voor Rechtsbijstand, in financiële moeilijkheden verkeren;

overwegende dat dit mogelijk het gevolg is van een wanverhouding tussen de vergoedingen die de Raden voor Rechtsbijstand voor toevoegingen betalen en het aantal uren dat een advocaat moet werken om een zaak goed te behandelen;

overwegende dat het in stand houden van goede rechtsbijstandsvoorzieningen voor mensen met een laag inkomen een zaak is van algemeen belang;

verzoekt de regering, te onderzoeken of de vergoedingen die advocaten voor een toevoeging ontvangen, in de juiste verhouding staan tot het aantal benodigde uren voor een verantwoorde behandeling van een zaak en bij het ontbreken van die juiste verhouding met verbetervoorstellen te komen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden De Wit en Azough. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 46(30800 VI).

De heer Teeven (VVD):

Voorzitter. De VVD-fractie dankt de beide bewindslieden voor hun toezeggingen en de antwoorden. Mijn fractie is blij met het optreden van minister Verdonk op het gebied van reclassering en voogdij. De VVD-fractie is ook blij met optreden van de minister van Justitie als haar opvolger, omdat wij hebben moeten constateren dat een aantal antwoorden waarop de Kamer lange tijd heeft gewacht, in het najaar van 2006 met grote snelheid naar de Kamer is gestuurd. Dit wordt door de VVD-fractie buitengewoon gewaardeerd. Mijn fractie is ook bijzonder verheugd over de toezegging van de minister van Justitie over het niet doorlaten van drugs. Dit is volstrekt uit den boze. Deze duidelijkheid is ook goed voor het opsporings- en vervolgingsveld, zodat hierover in de toekomst geen misverstand kan bestaan.

Ik wil in het kort nog even ingaan op het onderwerp tbs. Hierover heeft de minister van Justitie uiteraard antwoorden gegeven. Een korpschef van het KLPD heeft gezegd dat een enkelband met stroomslot technisch mogelijk is. De VVD-fractie heeft gesproken met een mogelijke leverancier van zo'n band. Hij zei dat hiernaar absoluut nog geen navraag is gedaan. Misschien kan de minister wat specifieker zijn over de toezeggingen inzake de enkelband, de technische middelen en het stroomslot en wanneer wij daar zicht op kunnen krijgen.

Tijdens het algemeen overleg van 19 december hebben wij ook gesproken over de geweldsinstructie tijdens transport en de behandeling van patiënten in een tbs-inrichting. De minister heeft gezegd dat de Kamer de conceptgeweldsinstructie in de maand januari tegemoet kan zien. Mij bereiken signalen uit de inrichting Veldzicht in Balkbrug dat er onlangs problemen zijn geweest met het transport van een tbs'er. Bij dat transport was juist het probleem dat er geen duidelijkheid was over de vraag of iemand zijn wapenstok mocht gebruiken of niet. Volgens mij wordt uit het veld dringend gevraagd om die geweldsinstructie. Het zou mooi zijn als de minister de Kamer dat stuk op korte termijn kan overleggen.

Mijn fractie heeft veel waardering voor de bijdrage van de nieuwkomers en zeker voor de verfrissende bijdrage van de heer Fritsma. Mijn fractie heeft zich echter verbaasd over twee dingen in zijn bijdrage, zonder hem in tweede termijn te willen interrumperen. Mijn fractie vond dat hij wat weinig voorbeelden gaf van hoe het allemaal anders zou moeten. De heer Fritsma heeft veel commentaar geleverd. Hij verweet de voormalige minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie eigenlijk dat zij te weinig heeft gedaan. Als de Kamer haar iets kan verwijten, dan is het eerder dat zij te veel heeft gedaan.

Mijn fractie verbaast zich ook over het standpunt van de heer Fritsma over remigratie. Mensen mogen vanaf hun 45ste in het buitenland gaan zitten met geld van de Nederlandse overheid. Dat is een verbazingwekkend standpunt. Mijn fractie deelt dat standpunt niet. Misschien kan de heer Fritsma zich hierover in tweede termijn nog uitlaten.

De heer Fritsma (PVV):

Wij hebben een eenmalige terugkeerpremie bij remigratie voor ogen waarbij de terugkeeroptie vervalt.

De heer Teeven (VVD):

Ik begrijp hieruit dat die eenmalige terugkeerpremie jaren kan duren.

De heer Fritsma (PVV):

Wij willen geen maandelijkse uitkering, zoals nu het geval is. Zelfs met de huidige maandelijkse uitkering is er echter sprake van een winst voor de schatkist van € 33.000 per vreemdeling over een periode van tien jaar.

De heer Teeven (VVD):

Ik begrijp het nog niet helemaal. Misschien kan de PVV-fractie zich daar in haar eigen termijn nog wat nadrukkelijker over uitlaten. Het lijkt mij toch nog steeds dat mensen op kosten van Nederlandse staat in het buitenland blijven zitten.

Ik wil de heer Dibi complimenteren met zijn vindingrijkheid. De VVD-fractie is van mening dat er wat meer evenwicht moet komen in de samenstelling van de Commissie Gelijke Behandeling. Wij zijn dan ook blij met de toezeggingen van de minister van Justitie in zijn schriftelijke beantwoording op dit punt. De heer Dibi herinnerde mij eraan dat ik wat terughoudend moet zijn met uitspraken over de commissie. Ik heb geen uitspraken willen doen over de commissie. Ik wil hem er echter aan herinneren dat de commissie geen rechterlijk college is, maar dat zij in eerste instantie was bedoeld als een adviesinstantie.

Het heeft de VVD-fractie wat verbaasd dat bepaalde woordvoerders in deze Kamer heel makkelijk stellen dat de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State niet onpartijdig is en vaak de kant van de Staat kiest. De Raad van State wordt vergeten door het Europese Hof en dat vindt men een mooie uitspraak, terwijl daar toch echt wel iets op aan te merken is met het oog op de jurisprudentie van de afgelopen dertig jaar. Als de VVD-fractie echter wat klein commentaar geeft over de samenstelling van de Commissie Gelijke Behandeling en de evenredigheid daarvan, is meteen Leiden in last. Dat is volgens mij niet helemaal terecht. Ik denk dat wij wat dit betreft allemaal tot bezinning moeten komen, zowel wat betreft het passeren van de Raad van State als de samenstelling van de Commissie Gelijke Behandeling.

De heer Dibi (GroenLinks):

Ik ben ook niet altijd blij met oordelen van de Commissie Gelijke Behandeling. Ik heb echter ook gezien dat 70% van deze oordelen door rechters worden gevolgd. Er zijn dus geen signalen dat er concreet iets mis is met die samenstelling. Als u die signalen wel hebt, hoor ik dat graag. Als die signalen er zijn, moet er uiteraard iets worden veranderd. Vooralsnog heb ik echter geen concrete signalen ontvangen.

De heer Teeven (VVD):

Ik heb die signalen wel ontvangen. Als een college dat oordelen uitspreekt, moet het zich niet alleen legalistisch opstellen, maar moet het ook kijken naar de sociaal-maatschappelijke context van zaken. Uit het instellingsbesluit van de Commissie Gelijke Behandeling blijkt dat het juist de bedoeling was dat zij keek naar de sociaal-maatschappelijke context en zaken juist niet heel erg wetstechnisch zou uitleggen. Het feit dat uitspraken van de Commissie Gelijke Behandeling worden opgevolgd, komt vooral doordat Nederland een cultuur heeft die niet direct neigt naar het niet-voldoen aan rechterlijke uitspraken. Dat is goed en dat moeten wij ook handhaven. Ik denk ook dat u juist blij zou moeten zijn met mijn commentaar op de samenstelling. Ook ik pleit immers voor draagvlak bij instanties die oordelen.

De heer De Wit (SP):

U komt bij herhaling terug op de samenstelling van de Commissie Gelijke Behandeling. Dan moet u ook man en paard noemen, bijvoorbeeld door te zeggen dat u vindt dat er meer VVD'ers in moeten komen of meer oude mannen of vrouwen. Nu wekt u de suggestie dat u eigenlijk van mening bent dat die commissie politiek evenwichtiger moet worden samengesteld. Ik hoor graag wat u precies bedoelt.

De heer Teeven (VVD):

Blijkbaar ben ik gisteren niet duidelijk geweest, dus ik probeer het nog een keer. Elsevier heeft vorig jaar al geschreven dat het in elk geval opviel dat de commissie wat betreft politieke signatuur zeer eenzijdig was samengesteld. Dat hoeft uiteraard niet altijd een probleem te zijn. Het punt is dat zo'n commissie wel in staat moet zijn om uitspraken te doen die niet alleen legalistisch juist zijn, maar die ook sociaal-maatschappelijk worden aanvaard. Uit de schriftelijke beantwoording van de minister op mijn vragen, begrijp ik dat hij dit onderschrijft. Hij schrijft dat er gesprekken zijn gevoerd met de voorzitter van de Commissie Gelijke Behandeling om hem er nog eens op te wijzen dat de commissie in staat moet zijn de maatschappelijke context van haar uitspraken te begrijpen en in een breder kader te plaatsen en dat de voorzitter van de commissie dit onderschreef. Dat heb ik willen zeggen. Dat herhaal ik nu in tweede termijn.

Nu wil ik nog enkele korte opmerkingen maken over het amendement van de heer Van der Staaij over 2006. Onze fractie heeft bij de behandeling van de Najaarsnota dit amendement inzake de subsidie aan bedoelde stichting gesteund. Bij die behandeling hebben wij al aangekondigd dat wij dit wijzigingsvoorstel voor het jaar 2007 echter niet steunen. Wij vinden namelijk dat dit echt een taak betreft van de formerende partijen. Wat 2006 betreft, is onze fractie van mening dat de regering dat amendement moet uitvoeren.

De VVD-fractie hecht er met veel andere fracties zeer aan dat de opsporing en vervolging van oorlogsmisdadigers en schenders van mensenrechten hoge prioriteit krijgt. In eerste termijn hebben wij al aangegeven dat dit geen uitbreiding hoeft in te houden waar een dekking bij hoort. Toch zijn wij van mening dat, wanneer er binnen het Korps landelijke politiediensten en het Openbaar Ministerie heel veel mensen werken en regering en parlement in 2002 al bepaald hebben dat dit punt absolute prioriteit verdient, het mogelijk moet zijn om de formatie bij het Team Internationale Misdrijven terug te brengen naar het oorspronkelijke aantal van 32. Ook de formatieve bezetting bij het OM van degenen die bezig zijn met de opsporing en de vervolging van oorlogsmisdadigers dient op 3 gehandhaafd te worden. Daartoe dien ik de volgende motie in.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat Nederland een voortrekkersrol wenst te vervullen bij de opsporing van oorlogsmisdadigers en schenders van mensenrechten (zie memorie van toelichting Wet internationale misdrijven, WIM);

overwegende dat het onaanvaardbaar is dat zich in Nederland personen bevinden die het oorlogs- en humanitair recht op grove schaal hebben geschonden;

overwegende dat de huidige formatieve bezetting van het Team Internationale Misdrijven van het Korps landelijke politiediensten (22 formatieplaatsen) en het Openbaar Ministerie onvoldoende is om daadwerkelijk inhoud te kunnen geven aan de opsporing en vervolging van oorlogsmisdadigers en de schenders van mensenrechten (zie ook WODS-onderzoek "Evaluatie plan van aanpak opsporing en vervolging oorlogsmisdrijven", TK 2005-1006, 30300 VI, nr. 119);

verzoekt de regering, tevens korpsbeheerder van het Korps landelijke politiediensten, het daartoe te geleiden dat de opsporing en vervolging van misdrijven zoals omschreven in de Wet internationale misdrijven, voortvarend ter hand wordt genomen en de formatieve bezetting van het Team Internationale Misdrijven van het Korps landelijke politiediensten en het Openbaar Ministerie ten behoeve van deze opsporing en vervolging worden uitgebreid met respectievelijk 10 en 2 formatieplaatsen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Teeven, De Wit, Wolfsen, Van der Staaij, Azough, Van Haersma Buma, Pechtold en De Roon.

Zij krijgt nr. 47(30800 VI).

De heer Teeven (VVD):

Voorzitter. Tot slot wil ik nog zeggen dat ik uit de opmerkingen begrijp dat ik niet meer als nieuwkomer gezien word. Dat doet mij deugd.

De heer De Roon (PVV):

Voorzitter. Vanwege de beperkte resterende spreektijd zal ik alleen vier moties indienen.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat de financiële kosten van detentie De Roonvan daartoe veroordeelde criminelen hoog zijn;

overwegende dat het onaanvaardbaar is dat het vermogen van tot detentie veroordeelde criminelen niet kan worden aangesproken om de kosten van de detentie daaruit te bestrijden;

verzoekt de regering, op korte termijn te komen met nadere voorstellen om het vermogen van tot detentie veroordeelde criminelen aan te kunnen spreken, teneinde de kosten van die detentie daaruit te kunnen bestrijden,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid De Roon. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 48(30800 VI).

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat het land regelmatig geschokt wordt door gepleegde ernstige zedenmisdrijven;

overwegende dat het noodzakelijk is om de afschrikwekkende werking van straffen, opgelegd ter zake van ernstige zedenmisdrijven, te optimaliseren;

verzoekt de regering, op korte termijn te komen met nadere voorstellen om een zogeheten elektronische schandpaal op het internet in te voeren waarop nadere informatie over onherroepelijk veroordeelde daders van ernstige zedenmisdrijven publiek wordt gemaakt,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid De Roon. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 49(30800 VI).

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat het bestraffend karakter van werk- en taakstraffen beduidend minder ingrijpend is dan dat van vrijheidsstraffen;

van oordeel dat een tot een werk- of taakstraf veroordeelde mitsdien niet wederom voor oplegging van een dergelijke straf in aanmerking zou moeten komen indien hij binnen vijf jaar recidiveert:

verzoekt de regering, op korte termijn te komen met een wetsvoorstel waarin de mogelijkheid tot het opleggen van een werk- of taakstraf aan recidivisten wordt beperkt,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid De Roon. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 50(30800 VI).

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat het ophelderingspercentage van gekwalificeerde diefstallen (rond een half miljoen per jaar inclusief inbraken) gedurende vele jaren en ook nu nog bijzonder laag is gebleven, namelijk tussen 5,5 en 8,6;

overwegende dat het wenselijk is om het aantal gekwalificeerde diefstallen krachtig terug te dringen;

verzoekt de regering, op korte termijn te komen met een wetsvoorstel waarin de oplegging van minimumstraffen aan recidiverende daders van gekwalificeerde diefstallen verplicht wordt gesteld,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid De Roon. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 51(30800 VI).

De heer Fritsma (PVV):

Mevrouw de voorzitter. Ik dank de ministers voor de antwoorden die zij hebben gegeven. Ik zou daarop graag dieper ingaan, maar gelet op mijn spreektijd beperk ik mij tot het indienen van de volgende moties.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat het Nederlandse toelatingsbeleid geen limiet stelt aan het aantal partners dat iemand uit het buitenland kan laten overkomen;

constaterende dat dit grootschalig misbruik in de hand werkt waarbij mensen vaak zeven, acht of negen partners, vaak met kinderen, achter elkaar uit het land van herkomst halen;

verzoekt de regering, te komen met regelgeving opdat iedere persoon niet meer dan één partner uit moslimlanden naar Nederland kan halen, aangezien bij deze categorie migranten de problemen het grootst zijn,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Fritsma. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 52(30800 VI).

De FritsmaKamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat vreemdelingen die op grond van gezinsvorming en gezinshereniging naar Nederland komen, al na drie jaar zelfstandig verblijfsrecht of een Nederlands paspoort krijgen;

constaterende dat dit misbruik in de hand werkt omdat blijkt dat zogenaamde relaties of huwelijken vaak iets langer dan drie jaar duren, waarna beide partners vaak meteen weer een nieuwe partner uit het land van herkomst laten overkomen;

verzoekt de regering, te bewerkstelligen dat dit sneeuwbaleffect van ketenmigratie op basis van valse relaties wordt tegengegaan middels het verlengen van de termijn waarna gezinsmigranten een zelfstandige verblijfsvergunning of een Nederlands paspoort kunnen krijgen naar tien jaar,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Fritsma. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 53(30800 VI).

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat de inkomenseis waaraan onder andere bij gezinsvorming en -hereniging moet worden voldaan, vaak wordt omzeild;

constaterende dat dit gebeurt middels het verstrekken van valse arbeidscontracten en salarisspecificaties;

verzoekt de regering, te bewerkstelligen dat op iedere individuele toelatingszaak streng wordt getoetst aan de inkomenseis en wel middels het controleren van het gestelde inkomen bij de Belastingdienst en van gegevens van sociale diensten (aangezien een bijstandsuitkering het voldoen aan de inkomenseis uitsluit) waarna verblijfsvergunningen worden geweigerd of met terugwerkende kracht wordt ingetrokken als blijkt dat de inkomensnorm toch niet wordt gehaald,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Fritsma. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 54(30800 VI).

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat uitzettingen van vreemdelingen bijzonder vaak gepaard gaan met agressie en andere problemen;

constaterende dat dit onacceptabel veel overlast oplevert op deze vluchten en op luchthavens;

verzoekt de regering, te bewerkstelligen dat toestellen van de Koninklijke Luchtmacht worden ingeschakeld om de uitzettingen uit te voeren, zodat genoemde overlast wordt beperkt,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Fritsma. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 55(30800 VI).

De heer De Wit (SP):

De heer Fritsma spreekt ook vandaag over zeven of acht partners. Ik heb het schriftelijke antwoord van de minister gelezen. De minister ontkent dat en zegt dat het in ieder geval niet tegelijkertijd zeven of acht partners zijn. Wat is de oorsprong van de gedachte dat iemand zeven of acht partners laat overkomen?

De heer Fritsma (PVV):

Tegelijkertijd kan natuurlijk niet. Ik bedoel dat het achter elkaar gebeurt, en dan kan het wel.

Mevrouw Azough (GroenLinks):

Voorzitter. Ik dank de ministers voor hun beantwoording in deze laatste begrotingsbehandeling in deze hoedanigheid. Ik wil graag de nieuwe leden feliciteren, van mijn eigen fractie Tofik Dibi en ook de heren Spekman, De Roon en Fritsma.

Ik heb twee moties. De eerste gaat over de uitspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens. Dat heeft nogmaals duidelijk gemaakt dat de manier waarop ambtsberichten tot stand komen en vervolgens als onfeilbaar worden gezien, onhoudbaar is.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat het Europees Hof voor de Rechten van de Mens in haar uitspraak inzake een Somalische asielzoeker constateert dat de beoordeling van de vraag of er risico op schending van artikel 3 EVRM bestaat niet alleen moet plaatsvinden aan de hand van nationale bronnen, maar ook aan de hand van andere betrouwbare en objectieve bronnen, zoals informatie van andere staten, organen van de Verenigde Naties en andere organisaties;

overwegende dat de Adviescommissie Vreemdelingenzaken (ACVZ) in haar rapport "Transparant en toetsbaar" vaststelt dat de procedure van totstandkoming Azoughen toepassing van algemene ambtsberichten nog steeds onvoldoende transparant en controleerbaar is en dat de ACVZ diverse verbeteringen voorstelt;

verzoekt de regering, de door de ACVZ voorgestelde verbeteringen op korte termijn in te voeren en de Kamer daarover te berichten,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Azough, De Wit en Pechtold. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 56(30800 VI).

Mevrouw Azough (GroenLinks):

In januari 2005 is de verhoogde inkomensgrens ingegaan: een inkomensgrens waarover verschillend wordt gedacht in de Kamer. Dat heeft voor de betrokkenen grote maatschappelijke gevolgen. Ik heb er gisteren vragen over gesteld. Er is in deze wijziging niet voorzien in een evaluatiemoment, hoewel deze eis bestuurlijk en ieder geval voor de betrokkenen grote gevolgen heeft. Daarom dien ik een motie in.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat Nederlanders die in aanmerking willen komen voor gezinsvorming of -hereniging, vanaf 1 januari 2005 moeten voldoen aan het inkomensvereiste van ten minste 120% van het nettominimumloon;

overwegende dat Nederlanders soms niet kunnen voldoen aan dit gestelde vereiste voor gezinsvorming en -hereniging met schrijnende situaties tot gevolg;

overwegende dat thans onduidelijk blijft of deze gestelde eis er niet toe leidt dat het in het EVRM verankerde recht op gezinsleven door Nederland geschonden wordt;

overwegende dat er niet voorzien is in een evaluatie van deze verhoging van de inkomensgrens;

verzoekt de regering, te voorzien in een onafhankelijke evaluatie van de verhoging van de inkomensgrens voor gezinsvorming en -hereniging, de juridische houdbaarheid ervan en de Kamer hierover te berichten,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Azough. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 57(30800 VI).

Mevrouw Azough (GroenLinks):

Ten slotte wil ik de minister voor Vreemdelingenbeleid vragen om een reactie op mijn verzoek omtrent de RVA-uitkeringen, de leefgelduitkeringen. Dat is nog steeds niet helder. Ik hoop dat hij er in tweede termijn nader op ingaat.

De heer Dibi (GroenLinks):

Voorzitter. Ik feliciteer alle nieuwkomers en natuurlijk de heer Teeven. Heel veel succes toegewenst en verantwoordelijk parlementarisch gedrag!

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat is aangetoond dat discriminatie een regelmatig voorkomend verschijnsel is in de horeca, op de arbeidsmarkt, in het onderwijs en in contact met financiële instellingen;

overwegende dat actief onderzoek naar het voorkomen van discriminatie en "naming and shaming", het bekendmaken van namen van bedrijven, organisaties en instellingen bij wie discriminerende handelingen zijn geconstateerd, effectieve maatregelen zijn tegen discriminatie;

verzoekt de regering, met de Commissie Gelijke Behandeling afspraken te maken over meer actief onderzoek naar discriminatie in bovengenoemde sectoren en het publiceren van een lijst met de namen van bedrijven, organisaties en instellingen waar de Commissie Gelijke Behandeling discriminerende handelingen heeft geconstateerd en de Kamer daarover te informeren,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Dibi. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 58(30800 VI).

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat tijdens de afgelopen kabinetsperiode de beleidsterreinen Vreemdelingenzaken en Integratie aan elkaar gekoppeld zijn;

overwegende dat beide beleidsterreinen niet noodzakelijkerwijs aan elkaar verbonden hoeven te worden;

overwegende dat het verkleinen van de economische, sociale en culturele afstand tussen allochtonen en autochtonen door het vergroten van de economische, sociale en culturele participatie een belangrijke doelstelling van het integratiebeleid is;

overwegende dat deze doelstelling specifiek sociaal-economisch beleid behoeft en het beleidsterrein Integratie daarom meer raakvlakken heeft met andere beleidsterreinen en departementen dan met het beleidsterrein Vreemdelingenzaken en het departement Justitie;

spreekt als haar mening uit dat in een volgende kabinetsperiode de beleidsterreinen Vreemdelingenzaken en Integratie van elkaar gescheiden moeten worden en het beleidsterrein Integratie moet worden gekoppeld aan een ander departement dan Justitie,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Dibi. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 59(30800 VI).

De heer Pechtold (D66):

Voorzitter. Ik heb geen tijd meer, dus ik dank de ministers, ik feliciteer mijn collega's en ik lees alleen vier moties op.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat duizenden kinderen die opgroeien bij een lesbisch (echt)paar, jarenlang in juridische onzekerheid verkeren doordat de sociale moeder de juridische band met haar kind alleen kan veiligstellen door middel van een tijdrovende en kostbare adoptieprocedure;

van mening dat het feit dat de juridische bescherming van een kind dat opgroeit bij een lesbisch paar nog niet op eenzelfde eenvoudige wijze is geregeld als die van een kind dat wordt geboren bij een heteroseksueel paar, geen recht doet aan het gelijkheidsbeginsel;

verzoekt de regering, wetsvoorstel 30551 uit te breiden met een mogelijkheid tot ouderschap van rechtswege ten aanzien van kinderen die geboren worden bij een lesbisch echtpaar en met de mogelijkheid tot "erkenning" door de sociale moeder bij een lesbisch paar, en de nota naar aanleiding van het verslag bij dit wetsvoorstel spoedig naar de Kamer te zenden,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Pechtold, Van der Ham, Azough en Teeven. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 60(30800 VI).

De heer Wolfsen (PvdA):

Ik ben een beetje verbaasd over het doorzetten van de motie, omdat de minister juist heeft gezegd dat hij binnenkort de nota naar aanleiding van het verslag aan de Kamer stuurt. Hij zal daaraan uitvoerig aandacht besteden. Waarom nu zo'n motie indienen als het wetsvoorstel eraan komt?

De heer Pechtold (D66):

De minister heeft mij daartoe mede verleid omdat hij zei dat er bewust niet voor het woord "erkenning" is gekozen. Ik ben geen jurist, u en de minister wel, maar dat heeft mij ertoe aangezet om vooruitlopend op de nota naar aanleiding van het verslag veilig te stellen dat wij tijdens de behandeling van de wet in het bijzonder dat goed regelen.

De heer Wolfsen (PvdA):

Is het dan niet verstandiger om dat te doen aan de hand van het wetsvoorstel zelf en de reactie van de minister in de nota naar aanleiding van het verslag?

De heer Pechtold (D66):

Ik ben nog reuze nieuw. Als de heer Wolfsen mij de komende uren daartoe weet te bewegen omdat hij dat verstandig vindt, dan luister ik graag naar zijn goed ervaren advies. Wie weet trek ik de motie dan in of houd ik haar aan. Daarmee zal hij mij vast helpen.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat door de afname van het aantal asielzoekerscentra leerlingen vaak meerdere keren per jaar moeten verhuizen;

overwegende dat deze verhuizingen en eventuele uitzettingen plaatsvinden op willekeurige momenten gedurende het schooljaar, dat dit tot emotionele taferelen leidt en dit veel onrust met zich meebrengt;

verzoekt de regering, het aantal verhuizingen van leerplichtige kinderen tot een minimum te beperken en de noodzakelijke verhuizingen en eventuele uitzetting te doen plaatsvinden op logische momenten tijdens het schooljaar, namelijk tijdens de schoolvakanties,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Pechtold. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 61(30800 VI).

De PechtoldKamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat de aanslagen van 11 september 2001 terrorisme een prominente plek op de agenda hebben gegeven en dat de regering deze gevoelens van onveiligheid begrijpelijkerwijs heeft willen beantwoorden met antiterrorismemaatregelen, maar onderlinge afstemming daarvan lastig is geweest en dat de meeste van deze wetten geen natuurlijk evaluatiemoment kennen, en dat horizonbepalingen ontbreken;

overwegende dat antiterrorismemaatregelen persoonlijke vrijheden inperken en dat dit beleid effectief dient te zijn om deze inperking te rechtvaardigen;

van mening dat in een parlementair onderzoek genomen antiterroristismemaatregelen in onderlinge samenhang en internationale context beoordeeld kunnen worden;

voorts van mening dat gedegen reflectie in een periode van relatieve rust op dit gebied een zorgvuldige voorbereiding van eventueel nieuw beleid bevordert;

spreekt als haar mening uit, een parlementair onderzoek naar de effectiviteit van terrorismebestrijding wenselijk te vinden en verzoekt het Presidium daartoe stappen te zetten,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Pechtold. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 62(30800 VI).

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat de Wet op de uitgebreide identificatieplicht drie jaar na inwerkingtreding op 1 januari 2005 zou worden geëvalueerd;

voorts constaterende dat deze evaluatie vertraagd is en pas in 2009 naar de Kamer zal worden verzonden;

overwegende dat signalen uit de praktijk suggereren dat de wet dusdanige negatieve bijeffecten heeft die burgers dagelijks raken, dat vervroeging van de evaluatie wenselijk is;

verzoekt de regering, de evaluatie van de Wet op de uitgebreide identificatieplicht begin 2008 naar de Kamer te zenden,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Pechtold, De Wit, Azough, Huizinga-Heringa, Wolfsen en Ouwehand.

Zij krijgt nr. 63(30800 VI).

De heer Van der Staaij (SGP):

Mevrouw de voorzitter. Ik zou graag de bewindslieden willen bedanken voor de beantwoording in eerste termijn. Tevens wil ik mij aansluiten bij de gelukwensen die zijn geuit in de richting van collega's die hier voor het eerst het woord hebben gevoerd. Gelet op de beschikbare spreektijd zal ik mij nu vooral richten op het indienen van moties.

Dat betreft in de eerste plaats een motie over het amendement dat in het kader van de behandeling van de Najaarsnota is ingediend. Wij hebben er een gedachtewisseling over gehad. Het spijt mij zeer dat de minister niet spontaan het amendement heeft uitgevoerd en dat het nodig is om daarover de volgende motie in te dienen.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat de Tweede Kamer middels het aannemen van het amendement-Van der Staaij c.s. (30885-VI, nr. 4) uitdrukkelijk heeft aangegeven, dat het budget ten behoeve van de nazorg ten aanzien van ex-gedetineerden verhoogd dient te worden met € 1.030.000;

constaterende dat de regering tot nu toe geen uitvoering heeft gegeven aan dit amendement op grond van argumenten die eerder door de Kamer van de hand zijn gewezen;

verzoekt de regering, onverwijld over te gaan tot uitvoering van het amendement-Van der Staaij c.s. (30885-VI, nr. 4) en de Kamer over de uitvoering hiervan binnen twee weken nader te informeren,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Van der Staaij, Van Haersma Buma, Wolfsen, De Wit, Teeven, Pechtold, Azough en Huizinga-Heringa.

Zij krijgt nr. 64(30800 VI).

De heer Van der Staaij (SGP):

Voorzitter. Ik wil hier Van der Staaijnog een opmerking bij plaatsen. Ik heb er behoefte aan uitdrukkelijk afstand te nemen van de suggestie van de minister dat de Kamer als gevolg van simpele lobbyacties wijs beleid zou doorkruisen; dat is echt volstrekt bezijden de waarheid. Waar het hierbij om gaat en wat mij ook persoonlijk heel sterk motiveert om er een punt van te maken, is dat verkokerd overheidsoptreden ertoe kan leiden dat door iedereen gewaardeerd werk in de problemen kan raken doordat allerlei overheidsvertegenwoordigers zeggen: heel belangrijk en prachtig werk, maar het is niet mijn verantwoordelijkheid. Dat is precies wat hier in de praktijk misgaat en waar het de taak van de volksvertegenwoordigers is om er een punt van te maken.

Waar iedereen het over eens is, is dat het nu hoog tijd wordt om in deze materie nu eindelijk tot een structurele oplossing te komen. Daarover dien ik de volgende motie in.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat een adequate nazorg ten opzichte van ex-gedetineerden van groot belang is om recidive zo veel mogelijk te voorkomen;

overwegende dat ondanks herhaalde verzoeken daartoe vanuit de Kamer (zie onder meer motie 29800-VI, nr. 63) nog steeds geen structurele en sluitende regeling is getroffen voor de financiering van vrijwillige re-integratietrajecten;

voorts overwegende dat hierdoor de continuïteit van het aanbod van re-integratiegtrajecten vanuit de Demo-instellingen (Door, Exodus, Moria en Ontmoeting) wordt geschaad;

verzoekt de regering, vóór 1 april 2007 te komen tot een structurele en sluitende oplossing, op basis van overleg tussen de ministers van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en van Justitie, en de Kamer daarover nader te informeren,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Van der Staaij, Wolfsen, Van Haersma Buma, Huizinga-Heringa, Pechtold, Azough en De Wit.

Zij krijgt nr. 65(30800 VI).

De heer Van der Staaij (SGP):

Voorzitter. Er is een nieuwe overdracht vanuit Justitie aan de orde naar VWS, in dit geval van de adoptienazorg. Daar is in de praktijk brede zorg over. Ik wijs op een brief die er namens tal van organisaties over is gekomen. De toezegging van de minister vond ik in dit kader te mager. Daarom dien ik hierover de volgende motie in.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat het ministerie van Justitie overdracht beoogt van taken op het gebied van nazorg en adoptiegezinnen naar het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport;

voorts constaterende dat het ministerie van Justitie in dit kader voornemens is, de subsidie voor video-interactie­begeleiding (VIB) voor adoptiegezinnen af te bouwen;

overwegende dat het hier gaat om een gespecialiseerde, laagdrempelige en toegankelijke voorziening voor opvoedingsondersteuning, direct volgend op de komst van een adoptiekind in het gezin;

overwegende dat het prematuur is om nu reeds te besluiten tot het afbouwen van deze subsidie, omdat er thans nog door een werkgroep vanuit het ministerie wordt gewerkt aan een sluitende regeling van de adoptienazorg en er bovendien geen garantie is dat het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport de continuïteit en toegankelijkheid van deze belangrijke preventieve voorziening waarborgt;

verzoekt de regering, af te zien van het voornemen tot het afbouwen van de subsidie voor video-interactiebege­leiding voor gezinnen, zolang genoemde werkgroep haar werkzaamheden niet heeft afgerond, en de geplande overdracht van taken in ieder geval niet te laten plaatsvinden zolang dit niet naadloos is geregeld met het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Van der Staaij, Van Haersma Buma, Azough en De Wit. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 66(30800 VI).

De heer Van der Staaij (SGP):

Voorzitter. De amendementen die ik heb ingediend, zal ik graag handhaven. Dat geldt dus ook voor het amendement ten aanzien van het vrijwilligerswerk. Het gaat hierbij om een achtergebleven budget, om een relatief bescheiden toevoeging die nodig is om nieuwe initiatieven een kans te bieden.

Ten slotte dank voor de toezegging in de schriftelijke beantwoording van de minister van Justitie dat op korte termijn een schriftelijke reactie zal worden gegeven op het rapport Alleen op de wereld over de positie van beroepschauffeurs in buitenlandse gevangenissen.

Minister Hirsch Ballin:

Mevrouw de voorzitter. Ik dank de leden voor de beschouwingen in tweede termijn. Uiteraard wil ik ook mijn gelukwensen uitspreken aan degenen die in eerste termijn voor de eerste maal in deze zaal hebben gesproken. Ik heb inmiddels al heel wat maidenspeeches meegemaakt in deze korte periode.

Voorzitter. Ik zal trachten te reageren op de diverse moties die zijn ingediend. De dienst van uw Kamer is nog druk bezig om ervoor te zorgen dat in hoog tempo een groot aantal moties wordt verspreid. Mocht ik er een uit het oog verliezen, dan hoor ik dat wel van u of van de indieners van die motie.

De heer Wolfsen begon met het onderwerp van de terrorismebestrijding. De ervaring leert, ook de hernieuwde ervaring sinds september jongstleden, dat samenwerking geboden is. Daar is geen twijfel over. De primaire verantwoordelijkheid van de minister van Justitie was er al sinds de jaren zeventig en is herbevestigd in deze kabinetsperiode. Ik zie op dat punt ook absoluut geen tegenstrijdigheid met de gezichtspunten die de heer Wolfsen zo-even in zijn betoog naar voren heeft gebracht. Het gaat om verschillende benaderingen die complementair moeten zijn.

Preventie neemt verschillende gedaanten aan op dit terrein en behoort ook tot het werkterrein van het ministerie van Justitie. Als het gaat om terrorismebestrijding, heeft preventie soms raakvlakken met wat bekend is uit het werk van inlichtingen- en veiligheidsdiensten. Voor een deel is het ook veel ruimer. Dat is precies het gezichtspunt dat de heer Wolfsen naar voren bracht: je kunt niet alles met strafrechtelijke veroordelingen afdoen. Ik wil daarom vasthouden aan wat ik in eerste termijn heb gezegd over dit onderwerp. Dat heeft te maken met de grondslagen van de rechtsstaat. Er is de afgelopen jaren veel gesproken over de vraag hoe ver een rechtsstaat kan gaan in de verdediging van de rechtsstaat. Dat behoort ook tot de spanningsvelden die ik bedoelde aan het begin van mijn antwoord in eerste termijn. De rechtsstaat heeft te maken met spanningsvelden en moet er dus ook als het ware voor waken dat zijn eigen grondslagen worden aangetast.

Dat is de reden waarom ik ervan overtuigd ben dat terrorismebestrijding direct gerelateerd moet blijven aan de werking van de rechtsstaat. Inlichtingen- en veiligheidsdiensten, die werkzaam zijn onder de verantwoordelijkheid van de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, spelen daarbij een essentiële rol. Het is eigen aan de werkzaamheden van de inlichtingen- en veiligheidsdiensten dat zij zich niet in het publiek afspelen. Soms moet er een lijn kunnen lopen – daar zijn voorzieningen voor getroffen – naar een verantwoorde strafrechtspleging, maar de bevoegdheden van inlichtingen- en veiligheidsdiensten zijn uitzonderlijk.

Het internationale terrorisme en het vaak zwaar ideologisch gemotiveerde terrorisme moet worden beantwoord op een manier die tegelijkertijd effectief is, stevig en krachtig, maar die tegelijkertijd bedacht is op het in stand houden en waar nodig versterken van de ideële grondslagen van de rechtsstaat. Dat bepaalt voor mij de voorkeur om de primaire verantwoordelijkheid te laten liggen bij de minister die verantwoordelijk is voor de rechtshandhaving en de rechtspleging en wat daarmee samenhangt. Dit uiteraard zonder ook maar een moment het gewicht te ontkennen van de samenwerking en de goede afstemming met wat de inlichtingen- en veiligheidsdiensten doen, wat gemeenten doen in hun beleid en wat er overigens wordt gedaan. Ik denk aan internet, waarover ook is gesproken. Er moet een tegenwicht worden geboden voor de antidemocratische en antirechtsstatelijke motieven voor terroristische activiteiten.

Zowel de heer Wolfsen als de heer De Wit heeft de werkdruk voor de rechtspraak ter sprake gebracht. Daarop heeft ook een motie betrekking die door de heer De Wit en mevrouw Azough is ingediend. In eerste termijn heb ik al gezegd dat het in mijn opvatting zeker ook van groot belang is om de capaciteit van de rechtspraak voldoende te doen zijn uit het oogpunt van doorstroming en de perioden die nodig zijn voor de afdoening van zaken, ook in een goede verhouding tot de capaciteit bij de politie, het OM – voor zover het om strafzaken gaat – en het gevangeniswezen of, meer in het algemeen gezegd, de tenuitvoerlegging. Daarvoor moeten wij, om te beginnen, goed weten hoe het zit met de doorloopsnelheden in de rechtspraak. De heer Wolfsen heeft daarbij gewezen op de gegevens die daarover te vinden zijn in het jaarverslag van de Raad van State. Wanneer ik weer eens iemand spreek bij de Raad van State, zal ik de waardering graag overbrengen. De Raad voor de Rechtspraak is bezig om dat zo goed mogelijk uit te zoeken. In het eerstkomende contact met de Raad voor de Rechtspraak zal ik graag bespreken of op dit punt niet wat eerder en preciezer informatie gegeven kan worden, naast de gemiddelden waarover wij tot nu toe beschikken. Ik zeg dus graag toe dat ik dat zal bespreken met de Raad voor de Rechtspraak.

Wetende dat het budget niet bovenmatig ruim bemeten is – ik kom straks terug op de motie daarover – wil ik tegelijkertijd waarschuwen voor het handhaven van evidente ondoelmatigheden in de rechterlijke organisatie. Er is een verschil tussen de nevenzittingsplaatsen en de nevenlocaties. Wat de nevenlocaties betreft, ben ik het met de heer Wolfsen eens dat het verstandig is om die aan de orde te stellen in samenhang met de besluitvorming over het rapport van de commissie-Deetman. Wat de nevenzittingsplaatsen betreft, wil ik liever geen oponthoud laten ontstaan. Het gaat erom dat er in ons land, met alle zittingsplaatsen die er zijn en de echt niet onoverbrugbare afstand tussen de woonplaatsen van partijen – dat zijn vaak verschillende woonplaatsen – en de plaats waar de rechter zit, wat minder reis- en verplaatsingsdruk, met alle kosten en tijdverlies die daarmee gepaard gaan, op de rechters wordt gelegd. De partijen moeten dus iets vaker worden uitgenodigd om naar de zittingsplaats van de rechters te gaan. Ik zou dus graag doorgaan met de nevenzittingsplaatsen. De nevenlocaties kunnen wij inderdaad het beste samen met het rapport van de commissie-Deetman bespreken.

De heer Wolfsen (PvdA):

Daarover ligt een brief in de Kamer.

De voorzitter:

Mag ik u verzoeken om liefst geen interrupties meer te plegen? Wij zitten met de tijd. Ongeveer om 16.00 uur moeten wij met het volgende debat, over de begroting van het ministerie van VWS, verder gaan. Ook de minister zit heel krap in de tijd.

De heer Wolfsen (PvdA):

Ik zit even met een formeel puntje. Hoe loopt dit procedureel? Er ligt nu immers een brief in de Kamer.

De voorzitter:

Nou, heel kort dan.

De heer Wolfsen (PvdA):

Er ligt nu een brief in de Kamer over deze kwestie en die brief houdt procedures en termijnen in. Misschien kan dit buiten de vergadering.

Minister Hirsch Ballin:

Het is gewoon de voorhangprocedure. Ik zou dus willen voorstellen om de gewone procedure te volgen, maar liefst met als resultaat dat wij kunnen doorgaan met...

De heer Wolfsen (PvdA):

Maar komt er daarover dan een nieuwe brief?

Minister Hirsch Ballin:

Nee, wij volgen op dit punt de gewone voorhangprocedure.

Dan de motie van de heer De Wit. Daar staan een paar overwegingen in die ik niet wil overnemen, voor zover mij dat gevraagd wordt. Dat betreft de stelling dat de begroting te krap zou zijn. Er wordt inderdaad uitgegaan van een efficiencytaakstelling, maar dit is doorgesproken met de Raad voor de Rechtspraak en het moet met dit budget kunnen. De overwegingen, zoals geen volledige financiering en onvermijdelijk oplopende doorlooptijden, zou ik dan ook niet tot de mijne willen maken. Het dictum van de motie daarentegen – zorgen voor een afdoende financiering van de geplande instroom en het vermijden van langere doorlooptijden en aantasting van de kwaliteit – kan ik moeilijk anders zien dan als een steun in de rug voor wat ook ik voorsta. Of de Kamer dat opvat als een aanduiding dat de motie niet nodig is of dat ik met deze kanttekeningen bij de overwegingen in ieder geval wel het dictum als steun in de rug zie, moet ik aan de Kamer overlaten. Wat het dictum betreft, bestaat er dus geen verschil van inzicht tussen de heer De Wit en mij.

De heer Van Haersma Buma sprak over mogelijkheden die gemeenten nu al hebben om bedrijven aan te pakken die georganiseerde of misschien ook andere vormen van criminaliteit faciliteren. Ik zal de Kamer daar schriftelijk over informeren via een brief die wel in overleg met de minister van Binnenlandse Zaken moet worden opgesteld, want het betreft mogelijkheden van gemeenten op grond van hun bevoegdheden.

Als het gaat om de growshops. verwijs ik naar de notitie Integrale aanpak hennepteelt van juni vorig jaar.

In eerste termijn heb ik al gesproken over de behandeling van jeugdzaken door één jeugdrechter. De Raad voor de Rechtspraak heeft een rapport uitgebracht waarin daarop wordt ingegaan. Dat ligt nu bij alle rechtbanken, die zelf hun interne organisatie bepalen. De Raad voor de Rechtspraak heeft daarin geen rol, maar er is nog wel werk in uitvoering, men is bezig met het opstellen van een curriculum voor de jeugdrechter en met het nagaan van de mogelijkheden voor een elektronisch dossier voor jeugdzaken. Ik verwacht hierover in de zomer nadere informatie en, zodra die er is, zal die uiteraard naar de Kamer worden doorgeleid.

Ik begreep uit de reactie van mevrouw Azough tijdens mijn antwoord in eerste termijn dat zij aangenaam verrast is over het schriftelijke antwoord inzake de leefgelden. Dat komt omdat wij de ruimte hebben gevonden om de ophoging tot het Nibud-niveau per 1 januari in één keer te doen plaatsvinden. Hiermee zou inderdaad een adequaat antwoord op de vraag van mevrouw Azough moeten zijn gegeven.

Ik kom op de evaluatie van de verhoging van de leeftijdsgrens en de inkomenseis bij huwelijksmigratie. De regering heeft steeds aangegeven dat achterblijvende inburgering van veel nieuwkomers en het niet onbeperkte maatschappelijke draagvlak redenen zijn voor een terughoudender beleid op dit punt. Ik zie dan ook geen reden om een heel andere koers te gaan volgen, maar een evaluatie van de wetswijziging lijkt ook mij zeker nuttig. Ik zou die evaluatie dan wel graag zo willen opzetten en voorbereiden, maar ook het geld ervoor zoeken – evaluaties kosten immers ook geld – dat alle aspecten aan de orde kunnen komen, niet alleen die over de instroom, maar ook over voortijdige schoolverlating van allochtone jongeren, het aantal jonge meisjes dat in een huwelijk gedwongen wordt en de arbeidsparticipatie van nieuwkomers. De doelstellingen op die punten zouden wij ook bij de evaluatie moeten betrekken. Ik vermoed dat dit ook geen bezwaren zal ontmoeten.

Mevrouw Azough (GroenLinks):

Het lijkt mij inderdaad vanzelfsprekend dat alle aspecten in een evaluatie zouden moeten worden meegenomen. Omdat u de motie niet ontraadt, maar eigenlijk omarmt, zou ik wel graag horen op welke termijn ik die evaluatie dat zou mogen verwachten.

Minister Hirsch Ballin:

Misschien zou ik u dan het beste kunnen berichten over de opzet van de evaluatie. Dat geeft mij tevens de gelegenheid om ook te zoeken naar de financiering en de timing.

Mevrouw Azough (GroenLinks):

Ik zou dat dan wel voor de stemmingen willen horen!

Minister Hirsch Ballin:

Ik dacht dat de orde van de stemming het toelaat om eerst een brief te hebben voordat er gestemd wordt of om de motie aan te houden. Ik kan u de brief over de opzet van de evaluatie niet binnen een week toezeggen, maar ik denk wel dat het mogelijk moet zijn voor het krokusreces.

Ik ontraad het aannemen van de motie van de heer De Wit en mevrouw Azough over de Stichting Rechtsbijstand Asiel Nederland om de redenen die ik al in eerste termijn heb genoemd. Op dit terrein zijn voldoende voorzieningen voor rechtsbijstand aanwezig.

Hetzelfde geldt voor de motie over de Raden voor de Rechtsbijstand en de hoogte van de financiering. Ook ook het aannemen van die motie ontraad ik, met verwijzing naar hetgeen ik in eerste termijn heb geantwoord.

De heer Teeven heeft gevraagd naar de wijziging geweldsinstructie bij verlof terbeschikkingstelling. Wij beginnen binnen twee weken met de consultaties daarover. Dit is in overeenstemming met de tijdsplanning die ik eerder aan de Kamer heb meegedeeld. Dit betekent dat invoering binnen een termijn van twee maanden nog steeds mogelijk is. Ik heb dus geen negatief nieuws. Integendeel, ik kan bevestigen dat wij ons houden aan de eerder toegezegde tijdschema's.

Een dezer dagen vinden expertmeetings plaats over het onderwerp enkelbanden. Er wordt een advies op dit punt voorbereid. Wij zullen de informatie van de heer Teeven daarbij betrekken. De desbetreffende nieuwjaarstoespraak zullen wij van de website downloaden.

De heer Teeven heeft een motie voorgesteld met betrekking tot oorlogsmisdadigers. Ik heb in eerste termijn al toegezegd dat de Kamer een brief krijgt waarin wordt ingegaan op de vraag hoe wij handelen in situaties waarin artikel 1F van toepassing is. Naar aanleiding van de motie waarin wordt gevraagd om capaciteit om oorlogsmisdadigers en schenders van mensenrechten strafrechtelijk in ons land aan te pakken het volgende. Als de motie van de heer Teeven en vele anderen wordt aangenomen, zal ik naar aanleiding daarvan contact opnemen met de leiding van het OM en het KLPD om te begroten welke capaciteitsbehoefte er is en welk deel daarvan mogelijk nog niet voldoende gedekt is. Indien dit tot de conclusie leidt dat er behoefte is aan meer capaciteit, staan wij uiteraard voor de vraag hoe wij dit financieel kunnen dekken. Dit moet ik met mijn collega van Financiën bespreken. Ik kan op dit moment dus geen toezegging doen, maar mijn houding ten opzichte van deze motie is dus positief.

De heer De Roon heeft een motie voorgesteld over de elektronische schandpaal. Ik blijf bij wat ik in de schriftelijke antwoorden over dit onderwerp heb gezegd. Dit geldt ook voor een aantal andere punten die naar voren kwamen in de bijdragen van de heren De Roon en Fritsma in tweede termijn. Zij hebben hun spreektijd geheel gevuld met het in moties tot uitdrukking brengen van hun reactie op mijn schriftelijke antwoorden. Met uw goedvinden, mevrouw de voorzitter, wil ik naar die antwoorden verwijzen als motivering van mijn beslissing om het aannemen van deze moties te ontraden. Ik heb begrepen dat de schriftelijke antwoorden aan de Handelingen van deze vergadering worden toegevoegd.

De heer De Wit heeft gesproken over de surveillance en de monitoring op het internet. Ik verwijs ook hierbij naar mijn antwoord in eerste termijn. Wij zullen hier in Europees en internationaal verband preciezer naar kijken. In de periodieke informatie over de terreurbestrijding zal ik hierop terugkomen zodra zich nieuwe ontwikkelingen voordoen.

Er is verder gesproken over transparante en toetsbare ambtsberichten. Ik zal het op prijs stellen als wij op dit moment nog geen conclusies trekken naar aanleiding van de uitspraak van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens op dit punt. Ik heb de Kamer een brief toegezegd over de uitspraak van het Europese Hof voor de rechten van de mens. Wellicht dat deze brief een goede gelegenheid biedt om hierover met elkaar te spreken en te bepalen of er behoefte is aan moties.

De heer Pechtold heeft een motie ingediend over de evaluatie van de wetgeving voor de identificatieplicht. Deze is voorzien voor de tweede helft van 2008. Ik denk dan ook dat er bij de heer Pechtold een misverstand leeft over de timing van de evaluatie. Wellicht dat mijn voorganger ooit heeft gezegd dat het rapport in 2009 beschikbaar komt, maar dat kan ik op dit moment niet nagaan. In de Kamerstukken van vóór 23 september is echter niets terug te vinden over een verandering van het moment waarop de evaluatie zal worden gehouden. Al met al denk ik dat deze motie niet nodig is.

Voor de motie over de evaluatie van de wetgeving op het gebied van terreurbestrijding verwijs ik naar de toezegging die ik hierover in de Eerste Kamer heb gedaan. Daar heb ik namelijk bevestigd dat de werking van deze wetgeving beoordeeld zou moeten worden in het ritme van de justitiebegroting en/of het jaarverslag van het Openbaar Ministerie. Het einde van de periode van vijf jaar is vervolgens een goed moment om de balans op te maken. De motie van de heer Pechtold lijkt mij dan ook overbodig, gezien de toezegging die ik op 7 november in de Eerste Kamer heb gedaan.

Voorzitter. Ik hoop dat ik hiermee afdoende heb gereageerd op wat in tweede termijn naar voren is gebracht en dat ik niet abusievelijk iets heb vergeten.

Minister Verdonk:

Voorzitter. Ik heb naar aanleiding van het amendement over het steunpunt remigratie toegezegd dat ik de staatssecretaris van SZW in een brief op de hoogte zal stellen van de mening van de Tweede Kamer. Dit onderwerp betreft namelijk niet mijn maar zijn portefeuille.

Mevrouw Sterk vraagt de regering in haar motie op stuk nr. 43 om vanuit het budget voor eergerelateerd geweld geld toe te kennen voor een pilot voor noodopvang voor jonge vrouwen. Ik onderschrijf natuurlijk de strekking van de motie, want deze meisjes staan inderdaad vreselijk onder druk. Op zichzelf is de motie dan ook een ondersteuning van mijn beleid. De dekking die wordt aangegeven, is echter wel een probleem, want het geld voor de opvang komt uit het budget voor eergerelateerd geweld c.q. het budget opvang van het ministerie van VWS. Als op een bepaald moment blijkt dat er een tekort is, dan ben ik bereid om te bezien of ik extra geld ter beschikking kan stellen.

Mevrouw Sterk (CDA):

Ik richt mij tot u, omdat u de coördinerend minister bent voor eergerelateerd geweld. Uit dien hoofde bent u toch zeker ook in gesprek met de bewindslieden van VWS? De motie beoogt te garanderen dat deze pilot wordt gehouden. Interpreteer deze motie dus ruim en zorg er in de discussie over het budget van 2,6 mln. voor opvang voor dat er een pilot met noodopvang kan worden gehouden.

Minister Verdonk:

Op dit moment worden al drie pilots opgestart. Wij hebben dus al gekeken naar de benodigde budgetten. Ik zeg u als coördinerend minister toe dat ik hierover met mijn collega van VWS in gesprek zal gaan.

In het amendement met betrekking tot het budget voor de Stichting Islam en Burgerschap wordt € 100.000 vrijgemaakt. Naar aanleiding van de brief van de minister van Financiën heb ik een formeel punt gemaakt. Dat houd ik staande. De dekking voor dit amendement wordt gevonden in de taakstelling voor de inhuur van externen. Binnen het departement van Justitie wordt heel zorgvuldig omgegaan met externe inhuur. Overigens staat er op de begroting geen aparte post voor externe inhuur. Ik weet dus niet hoe ik dit amendement zou moeten financieren. Ik ontraad dan ook het aannemen ervan. Laat men beginnen met het bedrag van € 300.000voor Islam en burgerschap. Een volgend kabinet kan er altijd nog nader naar kijken.

In de motie van de heer Dibi wordt de regering verzocht om met de Commissie Gelijke Behandeling afspraken te maken over meer actief onderzoek naar discriminatie. Ik ben een demissionair minister en ik maak geen nieuw beleid meer. Ik stel mij daarom voor dat deze motie wordt ingediend bij een volgend kabinet. Ik ontraad het aannemen ervan.

In een volgende motie van de heer Dibi wordt voorgesteld om in een volgende kabinetsperiode de beleidsterreinen vreemdelingenzaken en integratie te scheiden. Het past mij niet om daarover een oordeel te vellen want dat is natuurlijk een zaak van een volgend kabinet. Ik ontraad dus ook het aannemen van die motie.

De heer Pechtold heeft een motie ingediend over het uitbreiden van het wetsvoorstel over adoptieprocedures met erkenning door de andere lesbische ouder. Ik ontraad het aannemen van deze motie. Ik heb in eerste termijn al mijn bezwaren uiteengezet. Wat de heer Pechtold wil bereiken, namelijk een eenvoudige en snelle procedure, is al opgenomen in het wetsvoorstel. Ik stel voor om de discussie verder te voeren bij de behandeling van het wetsvoorstel.

De heer Van der Staaij vraagt bij motie om voor 1 april 2007 te komen tot een structurele en sluitende oplossing voor de nazorg van ex-gedetineerden op basis van overleg tussen verschillende ministers. Ik ben altijd voor structurele en sluitende oplossingen. Mijn voorgangers hebben met de voorgangers van leden van de Kamer steeds weer gediscussieerd over hetzelfde onderwerp. Laten wij nu komen tot een structurele en sluitende oplossing. Ik zeg toe dat de Kamer voor 1 april een brief ontvangt over de wijze waarop een en ander geregeld kan worden.

Bij motie is mij gevraagd om over te gaan tot uitvoering van het amendement-Van der Staaij en de Kamer daarover binnen twee weken nader te informeren. Ik zal hierover morgen met mijn collega's in de ministerraad spreken en direct daaropvolgend de Kamer een brief doen toekomen.

In een motie van de heer Van der Staaij en anderen wordt de regering verzocht om af te zien van het afbouwen van een subsidie voor video-interactiebegelei­ding van adoptiegezinnen. Daarbij werd tevens gevraagd om de geplande overdracht van taken naar VWS niet te laten plaatsvinden zolang dat niet naadloos geregeld is. De werkzaamheden van de werkgroep, het overleg met VWS en de afbouw van de subsidie zijn heel goed op elkaar afgestemd. Er is geen enkele reden tot ongerustheid. Ik ontraad daarom het aannemen van deze motie.

Mevrouw Koşer Kaya (D66):

Voorzitter. Ik val in voor de heer Pechtold. Hij heeft een motie ingediend over de verhuizing van leerplichtige kinderen. Ik heb geen reactie daarop gehoord.

Minister Hirsch Ballin:

Ik heb inderdaad niet gereageerd op deze motie. Daarin wordt gevraagd om een bepaalde timing bij het uitzetten. Ik ontraad het aannemen van die motie. De aangelegenheid van het uitzetten is gecompliceerd. Het toevoegen van een extra algemene voorwaarde lijkt mij onverstandig.

De algemene beraadslaging wordt gesloten.

De voorzitter:

Volgende week dinsdag wordt over de ingediende moties gestemd. Over de ingediende amendementen en de begroting zelf zal op een nader te bepalen moment worden gestemd. Door de bewindslieden zijn de volgende toezeggingen gedaan:

  • - de Kamer ontvangt een brief van de ministers van Justitie en BZK over de bevoegdheden van gemeenten bij het aanpakken van criminaliteit;

  • - de Kamer ontvangt voor het krokusreces een brief van de minister van Justitie over de opzet van de evaluatie van de verhoging van de inkomensgrens voor gezinsvorming en gezinshereniging;

  • - de Kamer ontvangt een brief over de uitvoering van motie 30800-VI, nr. 47, als deze wordt aangenomen;

  • - de Kamer ontvangt een brief naar aanleiding van de motie van de heer Van der Staaij over de adequate nazorg van ex-gedetineerden.

De vergadering wordt van 15.44 uur tot 16.00 uur geschorst.

Naar boven