Aan de orde is het debat naar aanleiding van een algemeen overleg op 13 september 2006 over asielbeleid.

De heer Klaas de Vries (PvdA):

Voorzitter. Het feit dat kinderen worden opgesloten in cellen, in afwachting van een uitzetting, is reeds lange tijd een groot zorgpunt voor de Kamer. Vorig jaar heeft de Kamer een motie van mijn hand aangenomen, met het verzoek aan de regering om alternatieven voor het in detentie houden van kinderen te onderzoeken. De minister heeft daarop gereageerd door een aantal maatregelen te nemen, maar zij maakt geen principiële keuze.

Vandaag zijn wij allen, zeker ook de minister, weer met de neus op de feiten gedrukt inzake de kwestie Hui, een jochie van acht jaar dat het in Nederland fantastisch deed. Hij is uit zijn school gehaald, naar het vertrekcentrum Vught gebracht en vervolgens naar het detentiecentrum Zeist. Naar alle waarschijnlijkheid zal hij straks op straat worden gezet, waardoor het leven van dit jonge kind dreigt te worden verwoest, maar de minister heeft weer een dossier gesloten.

Ik vind dit werkelijk onbegrijpelijk. De minister geeft er nogal eens van op dat zij naar al deze moeilijke zaken met haar hart kijkt. Dan zou ik wel eens willen weten waarom deze zaak haar hart niet raakt. Hui is maar een voorbeeld van al die kinderen die worden opgesloten in cellen en daar worden beroofd van mogelijkheden om zich op een behoorlijke wijze te laten onderrichten. De praktijk van het uitzetbeleid van de minister is dat zij uiteindelijk vaak op straat terechtkomen en dat zij illegaal gaan zwerven, omdat de ouders ook geen mogelijkheid hebben om terug te gaan naar het land waar zij volgens de minister heen zouden moeten gaan. Ik dien de volgende motie in.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat nog steeds kinderen worden Klaas de Vriesopgesloten met als enige doel om ze uit te zetten;

constaterende dat de UNHCR oordeelt dat het Grenshospitium en het uitzetcentrum Rotterdam ongeschikt zijn voor de detentie van kinderen;

constaterende dat de Parlementaire Assemblee van de Raad van Europa Nederland heeft opgeroepen om het detineren van kinderen onder alle omstandigheden te vermijden;

constaterende dat Amnesty International, Defence for Children International, de Stichting Inlia, de Stichting Kerkinactie, de Stichting Samah, de Raad van Kerken, Unicef Nederland, Vluchtelingenwerk Nederland en de Stichting Kinderpostzegels Nederland een gezamenlijke oproep doen om gezinnen met minderjarige kinderen niet langer op te sluiten;

overwegende dat de regering in reactie op een door de Kamer aangenomen motie (29344, nr. 54) te kennen heeft gegeven, niet te willen uitsluiten dat kinderen worden opgesloten;

verzoekt de regering, gehoor te geven aan de zowel nationaal als internationaal breed gedragen oproep om ouders met minderjarige kinderen niet in vreemdelingendetentie te plaatsen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Klaas de Vries, De Wit, Azough, Lambrechts en Huizinga-Heringa.

Zij krijgt nr. 1078(19637).

Mevrouw Van Oudenallen (Groep Van Oudenallen):

De heer De Vries heeft een uitstekend betoog gehouden en hij heeft een goede motie ingediend. Wel mis ik een pleidooi voor een zogenaamd mobiel leerpakket. Ik had verwacht dat hij de minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie en de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap zou verzoeken om iets dergelijks mogelijk te maken, opdat kinderen ongeacht hun situatie verder kunnen met leren.

De heer Klaas de Vries (PvdA):

Misschien kan mevrouw Van Oudenallen die gedachte in haar bijdrage nader formuleren. In mijn motie verwoord ik dat de Nederlandse regering geen kinderen in de cel moet opsluiten met het oog op uitzetting. Als mevrouw Van Oudenallen het met dat standpunt eens is, kan zij mijn motie misschien steunen.

De heer Visser (VVD):

De heer De Vries begon zijn betoog met de opmerking dat de overheid wat dit betreft nog steeds geen principiële keuze heeft gemaakt. Het vorige kabinet heeft de principiële keuze gemaakt dat kinderen geen ticket tot verblijf zijn. Van dat kabinet heeft de fractie van de heer De Vries ook deel uitgemaakt. In 2004 heeft de heer De Vries zelf een motie ingediend waarin staat dat niet is uitgesloten dat minderjarige kinderen in vreemdelingenbewaring worden gesteld. Hij heeft verzocht om dat alleen te doen indien het genoegzaam is gewaarborgd. Toen sloot hij een en ander dus absoluut niet uit en hij maakte die principiële keuze dus ook nog niet. Vorig jaar heeft de heer De Vries om alternatieven verzocht en nu is de maat naar zijn oordeel vol. Hij pleit er nu voor om het helemaal niet meer te doen. Wat is er ten opzichte van de door mij genoemde periode veranderd? Waarom maakt de heer De Vries nu een principiële keuze en waarom kon hij dat in 2001 en in 2004 niet doen?

De heer Klaas de Vries (PvdA):

Iedereen in Nederland heeft zich in deze zaken verdiept. Ik hoop dat ook de heer Visser die discussie in de afgelopen jaren heeft meegemaakt. Zeker na het laatste overleg met de minister en na alles wat door deskundigen over die zaken is gezegd, is de conclusie dat het op deze wijze opsluiten van kinderen op geen enkele manier bijdraagt aan het snel bevorderen van uitzetting. Het tegendeel is het geval: er zijn veel rechterlijke vonnissen waaruit blijkt dat opsluiting geen enkele zin heeft. Vorige week werden wij nog met een dergelijk vonnis geconfronteerd. Opsluiting maakt de kinderen illegaal. Ik zou het fijn vinden als de heer Visser zijn gedachtegang zelf liet evolueren in plaats van dat hij de hele tijd bleef steken in alles wat hij in het verleden heeft gezegd. Het is immers ongelooflijk belangrijk om te bewerkstelligen dat de voltallige Kamer uitspreekt dat zij niet wil dat kinderen met het oog op uitzetting in een cel terechtkomen. Als wij die principiële opstelling niet kiezen, zullen er altijd redenen worden bedacht om kinderen toch op te sluiten. Naar mijn idee moeten wij ons daartegen keren. Tot mijn genoegen heb ik gezien dat ook in het CDA-ontwerpprogramma staat dat asielzoekers die meewerken aan het realiseren van de terugkeer een onderkomen moeten krijgen tot op het moment van hun feitelijke terugkeer. Tevens staat er dat kinderen niet in vreemdelingenbewaring thuishoren. Daarmee ben ik het uiteraard van harte eens en ik hoop dat ook de heer Visser zich daarbij aansluit.

De heer Visser (VVD):

Ik constateer voortschrijdend inzicht bij de heer De Vries. Hij is inmiddels teruggekomen van de uitspraken die hij in 2004 heeft gedaan. Nu ziet hij de zaken anders, omdat blijkt dat datgene wat hij indertijd verkondigde geen effect heeft. Wil hij zeggen dat de woorden van de PvdA-fractie in 2001, 2004 en 2005 met zijn uitspraken zijn herroepen? Kunnen wij erop rekenen dat dit gestalte krijgt in 2007, mits de PvdA-fractie in de regering zit? Met welke PvdA spreken wij dan? Het kan niet zo zijn dat er voortdurend sprake is van voortschrijdend inzicht.

De heer Klaas de Vries (PvdA):

Ik hoop dat de PvdA in 2007 met andere partijen voor elkaar kan krijgen dat er een generaal pardon komt, zodat wij van al die ellende af zijn.

De heer Visser (VVD):

Dat had de heer De Vries ook in 2002 kunnen regelen. Toen was de PvdA immers nog lid van de regering.

De heer Klaas de Vries (PvdA):

De heer Visser heeft tot volgende week dinsdag de tijd om zijn standpunt enigszins aan de tijd aan te passen.

De Kamer heeft ook een motie aangenomen over de termijn van 28 dagen. Zij heeft de minister gevraagd of de personen die normaal gesproken na 28 dagen op straat worden gezet, meer tijd in de opvang kunnen krijgen. Zij dienen dan echter wel mee te werken aan de voorbereiding van hun vertrek. De minister heeft gezegd dat dit totaal onmogelijk is. Die motie werd dan ook in de prullenmand gegooid. Het verheugt mij dat de minister een maatregel heeft genomen voor gezinnen met kinderen. Nu blijkt het wel mogelijk om die gezinnen wat langer in de opvang te houden, zodat zij kunnen blijven doorwerken aan hun uitzetting. Dat is niet alleen aardig ten opzichte van die mensen, maar het is ook nuttig voor de minister. Als men eenmaal op straat is gezet, kan men immers niets meer doen aan de voorbereidingen tot uitzetting. Het merkwaardige is dat die opvangtermijn alleen wordt verlengd voor gezinnen met kinderen. Dat is op zich goed. De minster heeft verongelijkt gesteld dat wij haar niet voldoende hebben geprezen. Hierover krijgt zij van mij alleen maar complimenten. Zij doet het echter niet voor mensen die in precies dezelfde situatie zitten, werken aan hun terugkeer, niet worden opgevangen en vervolgens in de feitelijke onmogelijkheid komen om er iets aan te doen. Ook deze mensen, al hebben zij geen kinderen, hebben meer tijd nodig als zij meewerken aan het voorbereiden van hun terugkeer.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat uitgeprocedeerde asielzoekers 28 dagen de tijd krijgen om een laissez-passer te verkrijgen ten behoeve van terugkeer naar hun land van herkomst en dat daarna de opvangvoorzieningen worden beëindigd;

overwegende dat de regering erkent dat de 28-dagentermijn niet voldoende is voor het organiseren van terugkeer door gedurende een extra vertrektermijn van 12 weken onderdak te bieden aan gezinnen met minderjarige kinderen onder zowel de oude Vreemdelingenwet als de Vreemdelingenwet 2000;

overwegende dat dezelfde problemen zich voordoen bij uitgeprocedeerde asielzoekers die geen kinderen hebben;

verzoekt de regering, een veel intensievere ondersteuning te bieden aan vreemdelingen bij het regelen van hun terugkeer;

verzoekt de regering tevens, de extra vertrektermijn van 12 weken te laten gelden voor alle uitgeprocedeerde asielzoekers die meewerken aan hun vertrek en langer de tijd nodig hebben dan de 28-dagentermijn om hun terugkeer te organiseren,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Klaas de Vries, De Wit, Azough, Lambrechts en Huizinga-Heringa.

Zij krijgt nr. 1079(19637).

De heer De Wit (SP):

Voorzitter. In de kranten, op de radio en op de televisie wordt al dagenlang gesproken over het Chinese jongetje Hui. In de Kamer is al vaker gesproken, zeker door de oppositie, over het opsluiten van kinderen. In dit geval is het volstrekt zinloos omdat het gaat om een Chinees jongetje dat in Nederland is geboren. Hij heeft geen Chinees paspoort en kan dus ook niet uitgezet worden. Het is voor kinderen in het algemeen schadelijk als zij worden opgesloten. Het is bovendien in strijd met het Verdrag voor de Rechten van het Kind. De minister is daar onomwonden op gewezen door de Raad van Europa. Het is een schande dat deze situatie voortduurt en dat onschuldige kinderen worden opgesloten omdat zij te maken hebben met het probleem van hun ouders die naar Nederland zijn gekomen. Mijn fractie vindt het tijd dat de minister hiermee stopt. Ik heb daarom van harte de motie van de heer De Vries gesteund.

Wij praten hier over de vreemdelingenbewaring, die steeds meer wordt gebruikt om mensen langdurig op te sluiten. Mensen worden langer dan zes maanden, soms twaalf tot dertien maanden, opgesloten in vreemdelingenbewaring. Dan komt de IND tot de conclusie dat er geen oplossing te bedenken is, waarna de mensen op straat komen te staan met als gevolg dat velen in de illegaliteit verdwijnen. Naar de mening van mijn fractie is dit een onaanvaardbare situatie waarvoor een oplossing moet worden gevonden. Wij hebben de minister dan ook al vaker voorgehouden om het buitenschuldcriterium ruimer toe te passen.

Mijn fractie is van mening dat de vreemdelingenbewaring alleen dan toegepast moet worden wanneer er daadwerkelijk uitzicht is op uitzetting. Vandaar de volgende motie.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat het regelmatig voorkomt dat uitgeprocedeerde asielzoekers (zonder enig crimineel antecedent), die niet beschikken over identiteits- en/of reisdocumenten (langdurig) in vreemdelingenbewaring genomen worden, waarna uitzetting niet geëffectueerd wordt maar de betrokken personen op straat worden gezet;

overwegende dat een dergelijk gebruik van vreemdelingenbewaring onwenselijk is, onder meer vanwege de nutteloze vrijheidsbeneming van de betrokken onschuldige personen, de hoge kosten voor de overheid en het in stand blijven van het probleem van illegaal verblijf in Nederland;

overwegende dat uit het in 2004 verschenen onderzoek Terugkeermogelijkheden van vreemdelingen in vreemdelingenbewaring van de Universiteit van Tilburg is gebleken dat vreemdelingenbewaring een gering effect heeft op de daadwerkelijke uitzetting of op de terugkeerbereidheid van de vreemdeling, zodat het inzetten De Witvan vreemdelingenbewaring als middel om de betrokken personen tot meewerken aan uitzetting te dwingen als zinloos moet worden beschouwd;

overwegende dat het zinvoller is om uitgeprocedeerde asielzoekers een meldplicht op te leggen, hen te blijven aansporen tot vrijwillige terugkeer en intensief te helpen bij het verkrijgen van identiteits- en/of reisdocumenten, en vreemdelingenbewaring alleen toe te passen wanneer uitzetting daadwerkelijk op korte termijn geëffectueerd kan worden;

verzoekt de regering, uitgeprocedeerde asielzoekers alleen in vreemdelingenbewaring te plaatsen wanneer er daadwerkelijk zicht is op uitzetting op korte termijn,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden De Wit, Klaas de Vries, Lambrechts en Azough. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 1080(19637).

Mevrouw Azough (GroenLinks):

Voorzitter. Er is vandaag veel aandacht voor de jonge Hui die met zijn moeder Xui Cheng vastgezet is in het detentiecentrum Zeist. Een achtjarig jongetje dat in Nederland is geboren, is opgegroeid en naar school ging. Maar zoals Hui zijn er veel jongetjes en meisjes. Dat blijkt alleen al uit het feit dat er in juli een andere Chinese moeder Xiou met haar zoontje Chen Tjong Hui is vastgezet. Over beide kinderen heeft mijn fractie eerder vragen gesteld en nog steeds geen antwoorden gezien. Twee weken geleden stelde de minister in het algemeen overleg dat er volgens haar 142 gezinnen en 235 kinderen vast zouden zitten in vreemdelingenbewaring. 235 kinderen die in Nederland achter de tralies zitten. Voorzitter, dat is niet mijn Nederland! Mijn fractie heeft daar fundamentele bezwaren tegen. In de eerste plaats dienen kinderen in veiligheid en geborgenheid op te groeien, zeker in Nederland. In de tweede plaats worden kinderen zo gestraft waar, volgens minister Verdonk, de ouders zich niet genoeg inspannen om Nederland te verlaten. In de derde plaats is het de vraag welk algemeen belang met dit beleid wordt gediend. Wat is de effectiviteit van het beleid als gezinnen eerst maanden worden opgesloten om vervolgens op straat te belanden omdat de ambassade hen geen uitreispapieren wil geven?

De Kamer moet zich hierover uitspreken. Ik heb begrepen dat ook het CDA vanmiddag op de radio heeft gesteld dat kinderen niet achter tralies maar op school horen te zitten. Ik hoop dan ook van harte dat het CDA de motie van de heer De Vries en de andere moties zal ondersteunen. Voor mijn fractie is het in ieder geval duidelijk dat de minister nu zelf illegaliteit veroorzaakt door daar waar er geen zicht op uitzetting is, mensen op straat te zetten en moedwillig in de illegaliteit te laten verdwijnen. Daarom de volgende motie.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat de toepassing van vreemdelingendetentie in veel gevallen niet leidt tot uitzetting;

overwegende dat het merendeel van de vreemdelingen waarop vreemdelingendetentie wordt toegepast uiteindelijk op straat terechtkomt;

overwegende dat dit leidt tot grote sociale problemen voor betrokken uitgeprocedeerde of illegale vreemdelingen en de Nederlandse samenleving;

overwegende dat kinderen er in Nederland recht op hebben, in veiligheid en geborgenheid op te groeien en daarom gebaat zijn bij duidelijkheid over hun bestaanszekerheid;

verzoekt de regering, een verblijfsrecht toe te kennen aan ouders met kinderen voor wie er ook na toepassing van vreemdelingendetentie geen zicht op uitzetting uit Nederland is,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Azough, Klaas de Vries, De Wit en Lambrechts. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 1081(19637).

Mevrouw Azough (GroenLinks):

Voorzitter. Aansluitend hierop wijs ik op de grote sociale problemen die zijn ontstaan door de beslissing van minister Verdonk om de leefgelden van ex-amv's stop te zetten. De moeder van Hui bijvoorbeeld is een van de vele ex-amv's waarvan de leefgelden zijn stopgezet. Dat leidt in alle grote steden tot sociale drama's. Mijn fractie wil dat de minister haar beslissing in ieder geval tijdelijk herroept totdat er overleg is geweest met de gemeenten, een overleg dat zijzelf in het algemeen overleg heeft toegezegd. Daarom de volgende motie.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat de minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie de leefgelden van ex-amv's beëindigt;

overwegende dat met deze beëindiging de kans aanmerkelijk toeneemt dat ex-amv's met onbekende bestemming verdwijnen en in de Nederlandse illegaliteit belanden, met alle gevolgen voor de ex-amv's en de Nederlandse samenleving van dien;

overwegende dat het zogenoemde Utrechtse model voor ex-amv's "perspectief" succesvol lijkt te zijn voor wat betreft de daadwerkelijke terugkeer van ex-amv's naar herkomstlanden en bij het alsnog verkrijgen van een verblijfsvergunning;

overwegende dat de regering aan heeft gegeven op Azoughkorte termijn in nader overleg te treden met gemeenten over het terugkeerbeleid en de problemen rondom het beëindigen van leefgelden voor ex-amv's;

verzoekt de regering, dit nader overleg af te wachten en in de tussentijd de beëindiging van de leefgelden voor ex-amv's tijdelijk op schorten,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Azough, Klaas de Vries, De Wit en Lambrechts. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 1082(19637).

Mevrouw Lambrechts (D66):

Voorzitter. Kinderen horen niet thuis in de vreemdelingenbewaring, Hui niet en andere kinderen ook niet. Toch hebben het afgelopen jaar 235 kinderen in vreemdelingenbewaring gezeten, sommigen zelfs meer dan zes maanden. Nog steeds zitten er kinderen in vreemdelingenbewaring, sommigen alweer drie maanden of langer. Dat wist de minister ons vorige week tijdens het algemeen overleg te melden. Daar moet een einde aan komen en wel snel.

Er moet verder ook een einde komen aan de prestatieafspraken met de politie die van de politie vragen om het komende jaar 11883 illegale vreemdelingen in vreemdelingenbewaring te zetten. Daaronder vallen dus ook uitgeprocedeerde asielzoekers en gezinnen met kinderen. Een gezin met twee kinderen telt dan voor vier: dat tikt lekker aan. Dit alles geeft een geheel verkeerde prikkel aan de politie. Politiekorpsen die aan deze prestatieafspraak en andere prestatieafspraken voldoen, kunnen daarvoor ook nog eens een extra vergoeding krijgen. Dat is toch zeker al te bizar. Die prestatieafspraken en de afsprakenbekostiging voor het in vreemdelingenbewaring stellen van uitgeprocedeerde asielzoekers die verder niets op hun kerfstok hebben en van gezinnen met kinderen die niets misdaan hebben, moeten van de baan. Ik dien daartoe de volgende motie in.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat de politie een aantal taken uitvoert in het kader van het operationeel vreemdelingentoezicht;

overwegende dat in dat kader met de politie prestatieafspraken zijn gemaakt over het aantal illegale vreemdelingen dat in vreemdelingenbewaring moet worden gesteld;

overwegende dat het streefcijfer voor het jaar 2007 voor het in vreemdelingenbewaring stellen van illegale vreemdelingen is gezet op 11883;

overwegende dat ook uitgeprocedeerde asielzoekers, onder wie gezinnen met kinderen, die geen enkel strafbaar feit hebben gepleegd, vallen onder een van de categorieën waarop deze prestatieafspraak van toepassing is;

overwegende dat dientengevolge nog steeds asielzoekerskinderen voor drie maanden of langer in vreemdelingenbewaring zitten en soms zelfs meerdere malen in vreemdelingenbewaring terechtkomen;

overwegende dat de politiekorpsen extra financiële vergoeding ontvangen wanneer zij deze en andere prestatieafspraken nakomen;

verzoekt de regering, uitgeprocedeerde asielzoekers en gezinnen met kinderen niet meer onder de prestatieafspraken voor het in vreemdelingenbewaring stellen van illegale vreemdelingen te laten vallen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Lambrechts, Klaas de Vries, Azough en De Wit. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 1083(19637).

Mevrouw Lambrechts (D66):

Voorzitter. Met deze motie wil ik niet zeggen dat uitgeprocedeerde asielzoekers niet meer uitgezet kunnen worden. Dat kan wel. Ik zeg wel dat het in alle gevallen een kwalitatieve afweging zou moeten zijn en geen kwantitatieve.

De heer Visser (VVD):

Voorzitter. Ik heb dezelfde beginzin als mevrouw Lambrechts: kinderen horen niet in de gevangenis of de vreemdelingenbewaring. Dat beginsel delen wij allemaal. Het zal ook een streven zijn dat wij allemaal delen, want niemand kan het hiermee oneens zijn. Je kunt dat met lange verhalen, getallen en verwijzingen naar internationale verdragen onderstrepen, maar ik zal dat niet doen, want dat zou eigenlijk niet eens nodig moeten zijn.

Iedereen is het erover eens dat je het maximale moet doen om te voorkomen dat ... Op dat moment begint echter de eigenlijke discussie over de problemen bij de uitvoering. Helaas houden op dat moment ook veel verhalen en suggesties en alternatieven op. Het dilemma is niet nieuw, ook niet voor deze kabinetsperiode of voor ons land.

In het algemeen overleg zei de minister dat het niet mogelijk is om geheel uit te sluiten dat kinderen in bewaring terechtkomen, zonder dat daarbij de uitvoering van het vreemdelingenbeleid ernstig bemoeilijkt wordt. Dat is precies wat ook in de motie van de heer De Vries uit 2004 stond. Het is niet geheel uit te sluiten en alle verhalen en alle moties onderstrepen dat. Je kunt het niet geheel uitsluiten, maar wanneer je tegelijkertijd ook als uitgangspunt hanteert dat je alleen in Nederland mag verblijven als je over een verblijfsvergunning beschikt, kunnen die twee principes met elkaar in botsing komen. Ik zeg met nadruk: kunnen.

Ik ken geen voorstel en ik kan ook geen voorstel doen dat het aantal kinderen in vreemdelingenbewaring tot nul terugbrengt. Ik heb ook nog nooit een voorstel gehoord waarin het nul zou worden, tenzij je bij ieder moeilijk geval een verblijfsvergunning afgeeft. Als dat de wens is van sommige fracties in de Kamer, dan hoor ik dat graag hardop gezegd, niet via een omweg. Dan zou er in elk geval duidelijkheid zijn op dat punt. Om zo dicht mogelijk daarbij in de buurt te komen, moeten drie partijen geadresseerd te worden: de Nederlandse overheid, die een goed uitzetbeleid moet voeren, de betrokkene zelf en het land van herkomst. Ik leg nogmaals de nadruk op het land van herkomst en dien daartoe de volgende motie in.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

van oordeel dat bij de uitvoering van het terugkeerbeleid van personen zonder verblijfsvergunning de medewerking van zowel de betrokkene als het land van herkomst cruciaal is om vertrek uit Nederland te effectueren;

constaterende dat in bepaalde gevallen zowel betrokkenen als landen van herkomst onvoldoende meewerken om terugkeer mogelijk te maken;

constaterende dat er sprake is van vreemdelingenbewaring wanneer er indicaties zijn dat vreemdelingen zonder verblijfsvergunning zich aan de terugkeerprocedure onttrekken en in de illegaliteit verdwijnen;

verzoekt de regering, binnen twee weken openbaar te maken bij welke landen van herkomst het meest sprake is van vreemdelingenbewaring, bij welke landen vervolgens sprake is van betrokkenheid van kinderen en welke maatregelen tegen deze landen genomen worden,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Visser en Van Fessem. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 1084(19637).

De heer Visser (VVD):

Het zou ook wel eens goed zijn als gemeentebestuurders, die brieven schrijven over een jongetje uit China – inderdaad een dramatische situatie – maar regelmatig op bezoek gaan in China, naar Shanghai, een keer de moeite nemen om het probleem bij de bestuurders daar naar voren te brengen. Dat moeten zij niet alleen hier aan de orde stellen.

De heer Klaas de Vries (PvdA):

U wilt van alles van de minister weten. Hebt u er bezwaar tegen om de minister ook te verzoeken om aan de Kamer mee te delen hoe lang het gemiddeld duurt voordat bepaalde landen een laissez-passer ter beschikking stellen? Naar verluidt gaan daar soms jaren overheen.

De heer Visser (VVD):

Ik meen dat ik in mijn allereerste motie in de Kamer hierop de aandacht heb gevestigd. Ik ben daar indertijd toe bereid. Ik wil de landen die daar lang over doen onder druk zetten. Ik wil die landen adresseren.

Mevrouw Azough (GroenLinks):

U gaat in op de kritiek van sommige fracties in deze Kamer door te zeggen dat zij geen garantie kunnen geven. Het huidige beleid biedt echter evenmin garanties op uitzetting.

De heer Visser (VVD):

Dat weet ik niet. De cijfers zouden vergeleken moeten worden met die uit vorige periodes. Ik heb u dat niet horen doen. U hebt gezegd: in de meeste gevallen. Dat leidt u misschien af uit eigen onderzoek, maar ik ken die cijfers niet. Die steekproef hebt u gedaan. U kunt echter niet beweren dat het huidige beleid geen effect heeft en nooit tot resultaten leidt. Wij kunnen de vraag natuurlijk stellen aan de minister en haar vragen: komt het nooit voor dat mensen vanuit vreemdelingenbewaring terugkeren naar het land van herkomst, inclusief de gevallen waarin sprake is van kinderen?

Mevrouw Azough (GroenLinks):

Ik heb uit de cijfers opgemaakt dat zich wel degelijk een daling voordoet in het aantal uitzettingen in de afgelopen jaren. Het huidige beleid is dus minder effectief. Men kan stellen dat ander beleid dat minder leed met zich meebrengt, als er geen kinderen in vreemdelingenbewaring worden vastgezet, een serieus alternatief vormt, ook voor de VVD-fractie.

De heer Visser (VVD):

Wij ontvangen vier keer per jaar rapportages waarin alle cijfers staan. De cijfers van uitzetting kunnen om twee redenen dalen: omdat meer mensen vrijwillig vertrekken of omdat de doelgroep – een naar woord – zelf kleiner wordt. Het is niet zo gek dat die groep inderdaad kleiner wordt, na de grote instroom in de jaren negentig. Als er momenteel sprake is van 8000 asielverzoeken per jaar, dan kan men ervan uitgaan dat het probleem over een paar jaar kleiner is. Dat moet u ook meenemen in uw analyse.

De heer De Wit (SP):

U begint uw betoog met de mededeling dat kinderen niet in vreemdelingenbewaring horen; zij horen niet in de gevangenis. Ik ben dat hartgrondig met u eens. U verwijst daarbij naar het internationaal verdrag inzake de rechten van het kind. Zijn de bepalingen van dat verdrag echter niet veel strenger? Daarin staat gewoon dat het verboden is om kinderen in de gevangenis op te sluiten. Welke consequentie verbindt u aan het verbod in dat verdrag? Men kan niet zeggen dat kinderen niet thuishoren in een gevangenis, maar dat zij er toch maar in worden gestopt. Dat gebeurt namelijk.

De heer Visser (VVD):

Ik heb dat principe aangehaald omdat wij daarover niet van mening verschillen. Ik heb gezegd dat er sprake is van twee botsende principes. Ik ken het internationaal verdrag natuurlijk ook. Wij moeten dat vertalen naar de wet en het punt is zodanig geregeld dat het maximale moet worden gedaan om het te voorkomen. Daarom hoeven kinderen niet mee met de ouders. Als de ouders – die verantwoordelijk zijn en dat moeten blijven volgens datzelfde verdrag – ervoor kiezen om hun kind niet naar een pleeggezin te laten gaan maar hen mee te nemen, dan botst dat met het eerste principe.

De heer De Wit (SP):

Dit is precies het punt waar het debat over is gevoerd. U dwingt de ouders om hun kinderen mee te nemen omdat u geen reëel alternatief biedt. Welke ouders laten hun kinderen in deze situatie over aan een "wildvreemde"? Geen enkele ouder doet dat. Deze ouders doen dat dus noodgedwongen. Als wij echter een meldplicht instellen, zoals ik heb voorgesteld, dan is er een oplossing en hoeven die kinderen niet achter de tralies.

De heer Visser (VVD):

Op deze manier herhalen wij Visserde in het algemeen overleg gevoerde discussie over de verschillende varianten die je hebt om een en ander te voorkomen. Ook als wij een meldpunt hebben, komt er echter een moment dat mensen niet meer meewerken, zich onttrekken aan toezicht en dreigen te verdwijnen in de illegaliteit. Op deze manier komt u ook voor een dilemma te staan. Dat internationale verdrag lost dit dilemma ook niet op. Laten wij dan ook niet doen alsof u met die meldplicht het getal op nul kunt terugbrengen.

De heer Van Fessem (CDA):

Voorzitter. De CDA-fractie dient twee moties in.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat kinderen niet in vreemdelingenbewaring thuishoren;

van oordeel dat gezinnen met minderjarige kinderen in afwachting van uitzetting derhalve moeten worden opgevangen in terugkeercentra;

van oordeel dat de enige uitzondering op deze regel kan zijn dat er indicaties zijn dat de ouders zich aan de terugkeer zullen onttrekken en (tot schade van de kinderen) in de illegaliteit verdwijnen;

verzoekt de regering, in dergelijke gevallen alleen de ouder(s) in vreemdelingenbewaring onder te brengen en de kinderen een plaats te geven bij een pleeggezin;

erkennende dat ouders het recht niet kan worden ontzegd hun kinderen, ondanks de alternatieven, bij zich te houden;

verzoekt de regering, er in dat geval zorg voor te dragen dat de kinderen overdag zo veel tijd als mogelijk buiten het detentiecentrum kunnen doorbrengen en de gelegenheid hebben onderwijs te volgen;

verzoekt de regering tevens, met de betrokken instanties volgens deze lijn te gaan werken, opdat geen enkel kind meer in vreemdelingenbewaring zal verblijven, tenzij de ouders dit nadrukkelijk verzoeken;

verzoekt de regering voorts, de Kamer over de uitvoering voor 1 januari 2007 te rapporteren,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Van Fessem en Visser. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 1085(19637).

De heer Klaas de Vries (PvdA):

Ik vind het uitgangspunt van de motie heel goed, maar u begint meteen met een uitzondering, namelijk in het geval dat er een indicatie is dat men zich aan terugkeer zal onttrekken en in de illegaliteit zal verdwijnen. Zolang men in de opvang zit en meewerkt aan terugkeer, hoeft men nooit in vreemdelingenbewaring. Begrijp ik dat zo goed?

De heer Van Fessem (CDA):

De terugkeer heeft diverse fasen. Wij hebben het niet over kinderen in vreemdelingenbewaring die twee of drie dagen voor de vlucht daar tijdelijk zitten. Dat bedoel ik ook hiermee.

De heer Klaas de Vries (PvdA):

Als ouders zich niet aan het toezicht onttrekken, dan zegt u dus: laat het in een vertrekcentrum zitten en breng hen niet naar een huis van bewaring.

De heer Van Fessem (CDA):

Inderdaad, binnen de lijnen van het beleid.

De heer Klaas de Vries (PvdA):

Wat bedoelt u daarmee?

De heer Van Fessem (CDA):

Binnen de lijnen van het terugkeerbeleid, met de daarbij behorende fasen, en de 28-dagen- en 12-wekentermijnen.

De heer Klaas de Vries (PvdA):

Daar hoort nu nog detentie bij.

De heer Van Fessem (CDA):

Dat zijn de laatste dagen voor de vlucht.

De heer Klaas de Vries (PvdA):

U zegt dus: als het vliegtuig klaar staat, is detentie misschien een mogelijkheid, om te zorgen dat men zich niet aan terugkeer onttrekt, maar normaal gesproken wilt u geen kinderen van ouders die zich niet aan toezicht onttrekken niet meer in een cel zien. Is dat de strekking van de motie?

De heer Van Fessem (CDA):

Ik volg het beleid. Indien ouders dreigen de illegaliteit in te gaan – daar zijn u en ik het over eens – dan moet je andere stappen nemen. Dat is voor die kinderen natuurlijk ook niet goed.

Mevrouw Lambrechts (D66):

Ik had van de minister begrepen dat dit nu al regel was en vraag mij dus af wat dat nog toevoegt. Ik heb nog een andere vraag aan u. U wilt geen schade berokkenen aan de kinderen en daarom zegt u dat de kinderen in een pleeggezin mogen als de ouders in vreemdelingenbewaring zitten. Denkt u niet dat het ook schade berokkent aan die kinderen als zij in een pleeggezin moeten zijn, terwijl zij weten dat hun ouders in detentie in de vreemdelingenbewaring zitten?

De heer Van Fessem (CDA):

Ik heb de motie voorgelezen, u hebt haar niet gezien. Ik begrijp dat het dan moeilijk praten is. De bedoeling is dat de kinderen zoveel mogelijk overdag buiten zijn en dan 's avonds bij hun ouders kunnen gaan slapen. Als de ouders dat willen, natuurlijk.

Mevrouw Lambrechts (D66):

Ik stelde u een Van Fessemandere vraag. U stelde in eerste instantie voor, het mogelijk te maken die kinderen onder te brengen in pleeggezinnen, terwijl de ouder of ouders in vreemdelingenbewaring zitten. U zegt geen schade te willen berokkenen aan kinderen. Ik waardeer het dat in uw verkiezingsprogramma staat: geen kinderen in vreemdelingenbewaring, maar ik wil van u horen of u het niet eveneens heel erg schadelijk voor die kinderen vindt als zij in een pleeggezin zitten, wetende dat hun ouder of ouders in vreemdelingenbewaring zitten.

De heer Van Fessem (CDA):

Dat is een keuze van de ouders, mevrouw Lambrechts. Als het goed is, praten zij daar met hun kinderen over. Ik vind dat overgaan in de dagelijkse praktijk, maar het idee is dat de ouders kunnen kiezen of zij per se hun kinderen bij zich willen hebben, of dat zij niet willen dat de kinderen in het gevang zitten en dus ondergebracht kunnen worden, of dat de kinderen 's nachts bij de ouders komen slapen en overdag opgevangen worden in een pleeggezin. Pleeggezin is een zwaar woord. Ik bedoel dat zij opvang krijgen en scholing, in een gastgezin; laat ik het zo maar zeggen. Daarmee probeer ik de schade voor de kinderen te minimaliseren.

Mevrouw Lambrechts (D66):

U wilt de ouders keuzes geven. Ik ben altijd voor keuzes. Wij zijn de partij van de vrije keuze, maar wat voor keuze is dit voor ouders? Zij moeten kiezen tussen het uit elkaar rukken van hun gezin – de kinderen in pleeggezinnen en de ouders in vreemdelingenbewaring – en met zijn allen dat gevang in. Wat voor keuze is dat?

De heer Van Fessem (CDA):

Ik denk dat het een heel reële keuze is. Ik vind dat eerlijk gezegd ook reëel als wij daar zo over spreken.

Mevrouw Azough (GroenLinks):

Ik hoor hier toch wel een opmerkelijk verschil met het beleid van minister Verdonk. Breekt u met het huidige beleid?

De heer Van Fessem (CDA):

Luister, mevrouw Azough, het CDA wil geen kinderen in vreemdelingenbewaring. Ik heb u uitgelegd dat het in het uiterste geval niet anders kan, maar wij willen dat er zoveel mogelijk een einde aan komt. Daarom zeggen wij ook: zoek naar alternatieven. Laat de kinderen desnoods overdag ergens anders zijn, als ouders het toch per se willen. Bied meer aan.

De voorzitter:

Wilt u wel zoveel mogelijk bij de motie blijven? Wij zijn hier met een VAO bezig.

Mevrouw Azough (GroenLinks):

Voorzitter. Dit is een cruciaal punt. Als de motie door de heer Van Fessem wordt uitgelegd zoals ik haar uitleg, dan is het een heel belangrijke motie. Dan zal er namelijk veel minder sprake zijn van kinderen in vreemdelingenbewaring en dan zullen de kinderen die er nu zitten, ook vrijgelaten moeten worden met hun ouders.

De heer Van Fessem (CDA):

Het is de bedoeling dat er zo min mogelijk kinderen in vreemdelingenbewaring zitten.

Ik kom op mijn tweede motie.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat de regering in juni 2006 heeft besloten dat uitgeprocedeerde asielzoekers met kinderen die onder de Vreemdelingenwet 2000 een asielverzoek hebben ingediend en die gedurende de vertrektermijn van 28 dagen aantoonbaar actief aan hun terugkeer hebben gewerkt, gedurende een extra termijn van 12 weken onderdak zal worden geboden om een zelfstandige terugkeer te regelen;

verzoekt de regering, deze maatregel te evalueren en te bezien of, onder dezelfde voorwaarden, de vertrektermijn voor alle uitgeprocedeerde asielzoekers flexibel kan worden toegepast, in relatie tot de behandelduur van aanvragen voor laissez-passers bij diplomatieke vertegenwoordigingen;

verzoekt de regering voorts, met de Internationale Organisatie voor Migratie (IOM) afspraken te maken over een nadrukkelijker rol van de IOM bij het verkrijgen van laissez-passers;

verzoekt de regering tevens, met diplomatieke vertegenwoordigingen verdere afspraken te maken over het zo snel mogelijk afhandelen van aanvragen voor laissez-passers,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Van Fessem. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 1086(19637).

De heer Klaas de Vries (PvdA):

Gaat de heer Van Fessem nog enkele woorden ter toelichting spreken?

De heer Van Fessem (CDA):

Nee, maar als u vragen hebt, geef ik die toelichting wel.

De heer Klaas de Vries (PvdA):

Ik heb met een aantal collega's een motie ingediend die ertoe strekt om ook voor anderen die werken aan terugkeer en nog tijd nodig hebben, mogelijk te maken wat nu wordt gegund aan ouders met kinderen, namelijk een verblijf van twaalf weken extra in de opvang, als zij maar aan hun terugkeer werken. Waarin verschilt uw motie van de motie die ik net heb ingediend?

De heer Van Fessem (CDA):

Uit mijn motie blijkt dat wij zo ver nog niet zijn en het daarom eerst willen onderzoeken. Wij moeten natuurlijk even afwachten of deze maatregel werkt of dat iedereen plotseling twaalf weken nodig heeft en dergelijke. Hoe flexibel kun je ermee omgaan? Dat is het verhaal. Ik ben nog niet zo ver als u.

De heer Klaas de Vries (PvdA):

U vindt het dus niet erg dat er een soort ongelijke behandeling is van mensen die met dezelfde problematiek worden geconfronteerd?

De heer Van Fessem (CDA):

Ik denk dat deze specifieke gevallen een dergelijke uitzondering wel kunnen dragen.

Mevrouw Van Oudenallen (Groep Van Oudenallen):

Voorzitter. Aanvankelijk wilde ik alleen maar luisteren, omdat mijn collega's het al heel goed hadden voorbereid, maar terwijl ik luisterde, hoorde ik extra dingen. Kinderen horen inderdaad niet in de gevangenis, zoals in veel moties staat. Kinderen horen wel enigerlei vorm van scholing te krijgen. Wij kennen allemaal Hans en Grietje die in de gevangenis werden gezet. Dat was heel eng. Je zult maar zo'n kindje zijn! Je wilt dan iets te doen hebben. Nu weet ik wel dat er wat programmaatjes zijn om die kinderen te begeleiden, maar eigenlijk wil ik de minister voorstellen om samen met haar collega van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap een soort mobiel lespakket op te stellen. Dit doe ik naar aanleiding van het jongetje dat acht jaar lang in Nederland is opgevoed en binnenkort naar een ander land moet. Als zo'n pakket bestaat, geef je kinderen wat mee. Dan hebben zij ook al die weken iets te doen. Misschien is de minister wel eens op vakantie geweest met kinderen. Op een gegeven moment gaan die zich heel erg vervelen. Wij willen dat kinderen scholing krijgen, ongeacht de situatie waarin zij verkeren. Wellicht is dit een suggestie. Daarom dien ik de volgende motie in.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat kinderen van uitgeprocedeerde asielzoekers geen scholing meer krijgen;

overwegende dat kinderen in Nederland, ook die van asielzoekers, meer kansen hebben met scholing;

verzoekt de minister, in dit licht te onderzoeken of het mogelijk is om in samenwerking met haar collega van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap een mobiel lespakket te ontwerpen en uit te delen, waar kinderen tot en met 17 jaar ook als zij niet naar school gaan, een houvast aan hebben om minstens tussen een maand en zes maanden hun geest te blijven stimuleren zodat, ongeacht hun situatie, kinderen in deze situatie voor hun toekomst worden geholpen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Van Oudenallen. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 1087(19637).

Mevrouw Lambrechts (D66):

Ik waardeer wat mevrouw Van Oudenallen probeert te doen, maar zij heeft toch wel gemerkt dat een groot deel van de Kamer ervoor probeert te zorgen dat kinderen niet meer een, twee, drie of zes maanden in vreemdelingenbewaring hoeven te zitten? Dan hebben zij uiteindelijk die lespakketten ook niet nodig. Ik hoop dat mevrouw Van Oudenallen de verschillende modaliteiten die daarvoor in moties zijn voorgesteld, steunt.

Mevrouw Van Oudenallen (Groep Van Oudenallen):

Uw vraag is terecht. Ik zei ook dat ik de moties goed vond en dat ik die zal steunen. Voor kinderen die niet meer naar school gaan en ergens in een huis zitten, wordt door scholen uit de buurt altijd wel iets ad hoc gefabriceerd. Mij lijkt dat wij dat beter in elkaar moeten zetten. Met een soort leerpakketje kan een kind verder komen dan met wat speelgoed en leuke brieven van medeleerlingen. Dit ligt in het verlengde van de gedachte dat scholing voor elk kind in Nederland van even groot belang is.

De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.

Minister Verdonk:

Voorzitter. Ik meen dat wij het helemaal eens zijn over het uitgangspunt dat kinderen niet in vreemdelingenbewaring horen. Ik probeer dat dus ook zo veel mogelijk te voorkomen. Vorige week heb ik de Kamer geïnformeerd welke nieuwe maatregelen ik heb geïntroduceerd om waar mogelijk te voorkomen dat kinderen in vreemdelingenbewaring terecht komen. Aan het eind moeten wij echter met elkaar concluderen dat het de verantwoordelijkheid is van de ouders om zelfstandig de terugkeer te bevorderen en mee te werken aan de terugkeer. Als daarvan sprake is, komt het gezin op een onderdaklocatie en hoeft men helemaal niet in vreemdelingenbewaring te worden genomen. Wanneer mensen wel in vreemdelingenbewaring moeten worden genomen omdat men niet meewerkt, is het mogelijk dat wij één van de ouders in vreemdelingenbewaring stellen en de ander niet. Wij vangen de andere ouder dan samen met het gezin op op een andere, open locatie waar de kinderen gewoon onderwijs krijgen. Ik heb er dus van alles aan gedaan om zo veel mogelijk te voorkomen dat kinderen in vreemdelingenbewaring terecht komen.

In de eerste motie van de heer De Vries wordt de regering verzocht om "gehoor te geven aan de zowel nationaal als internationaal breed gedragen oproep om ouders met minderjarige kinderen niet in vreemdelingendetentie te plaatsen". Ik vraag mij af of deze motie alleen vraagt dat ik ervoor zorg dat er nooit een kind in vreemdelingenbewaring komt. Of vraagt de motie mij om ervoor te zorgen dat er nooit een ouder van een minderjarig kind in bewaring komt? Als ik de motie goed begrijp, moet ik de heer De Vries toch vragen om naar het nieuwe beleid te kijken. Daarin wordt zoveel mogelijk gedaan om te voorkomen dat kinderen in vreemdelingenbewaring komen. Ik kan niet toezeggen dat ouders met minderjarige kinderen nooit in vreemdelingenbewaring zullen worden genomen. Wanneer ouders niet willen meewerken aan hun terugkeer, is dat het laatste middel dat ik heb. Ik ontraad daarom het aannemen van deze motie.

In de tweede motie van de heer De Vries wordt de regering verzocht "de extra vertrektermijn van twaalf weken tevens te laten gelden voor alle uitgeprocedeerde asielzoekers die meewerken aan hun vertrek en langer de tijd nodig hebben dan de 28-dagentermijn om hun terugkeer te organiseren". Wij hebben steeds gepraat over gezinnen met kinderen. Op uitdrukkelijk verzoek van de Kamer heb ik daarvoor extra maatregelen willen treffen omdat gezinnen kwetsbaarder zijn. Dat is de belangrijkste reden. Gezinnen zijn kwetsbaarder. Het gaat om kinderen. Daarom heb ik besloten gezinnen respijt te geven. De motie vraagt om de extra vertrektermijn van twaalf weken ook te laten gelden voor alle uitgeprocedeerde asielzoekers die aan hun vertrek meewerken. Hierover hebben wij al verschillende malen van gedachte gewisseld. Ik heb er steeds op gewezen dat de 28-dagentermijn weliswaar eindigt na het verstrijken van 28 dagen, maar dat het begin lang voor de eerste dag ligt. Mensen weten al heel lang dat zij terug moeten. Dat weten zij al sinds de eerste beslissing van de IND. Dat weten zij na de uitspraak van de rechter. Maar zij kiezen ervoor om daaraan geen gevolg te geven. Ik ontraad het aannemen van deze motie.

De heer Klaas de Vries (PvdA):

De minister heeft indertijd ook een andere motie ontraden, namelijk die waarin werd gevraagd om de termijn van 28 dagen te verlengen. De motie werd door de Kamer aangenomen, maar de minister heeft hem vervolgens niet uitgevoerd omdat zij zei dat het niet mogelijk was. In bepaalde gevallen voert zij hem nu wel uit, te weten voor gezinnen met kinderen. Dat is winst. Maar waarom kan zij de motie niet uitvoeren voor mensen die met exact dezelfde problematiek worstelen, namelijk dat zij in deze periode hun laisser passer niet kunnen verkrijgen, terwijl zij wel meewerken? Waarom worden deze mensen anders behandeld dan gezinnen met kinderen? Waarom acht de minister dit nodig of wenselijk, terwijl de Kamer al eerder heeft uitgesproken dat juist als er zicht is op terugkeer, men meer tijd zou moeten krijgen? De Kamer zal de minister daarbij geen voet dwars zetten. Dat doet zij zelf. Zij blokkeert de mogelijkheid zelf.

Minister Verdonk:

Ik wil de heer De Vries er toch even op wijzen dat het vreemdelingenbeleid al heel lang – niet in de periode voor mij, de periode van de heer Nawijn – is uitgevoerd door PvdA-staatssecretarissen. In ieder geval is er al vanaf 1990 sprake van het opnemen van kinderen in vreemdelingendetentie. Als het gaat om een generaal pardon, is er één partij die alle macht en alle mogelijkheden heeft gehad om dat te verwezenlijken. Zij heeft daar niet voor gekozen. Ik heb een eenmalige regeling getroffen. Iedereen die langer dan vijf jaren in de eerste procedure heeft gezeten, heeft een vergunning gekregen. Nu praten wij over de mensen die meerdere procedures hebben doorlopen. Ik wijs er verder op dat de nieuwe Vreemdelingenwet tot stand is gekomen onder een PvdA-bewindspersoon.

De heer Klaas de Vries (PvdA):

Die overigens herhaaldelijk heeft gezegd dat hij het beleid van deze minister fundamenteel afkeurt.

De voorzitter:

De minister had het woord.

De heer Klaas de Vries (PvdA):

Maar wij zitten hier niet om naar verkiezingstoespraken te luisteren. Als de minister verwijst naar de heer Cohen, mag ik eraan herinneren dat de heer Cohen herhaaldelijk heeft gezegd dat hij de wijze waarop deze minister het beleid uitvoert, volstrekt afkeurt.

Minister Verdonk:

U kunt veel van deze minister zeggen, maar wat ik doe is de geldende wet uitvoeren. Niets meer en niets minder. Voorzitter. Ik ontraad aanneming van de motie.

Mevrouw Van Oudenallen (Groep Van Oudenallen):

Ik hoor u zeggen: niets meer en niets minder. Ik meen dat u als minister een toch wel iets grotere inzet hebt en u niet alleen maar de wet wilt uitvoeren.

Minister Verdonk:

Ik herinner u aan alle maatregelen die ik heb genomen voor gezinnen met kinderen om te voorkomen dat deze gezinnen in vreemdelingenbewaring komen. Ik kan verschillende onderwerpen noemen waaruit blijkt dat ik met mijn hart heb gehandeld en vervolgens ben overgegaan tot het voeren van een gedifferentieerd beleid. Ik ga echter niet de fundamenten onder de Vreemdelingenwet weghalen. Dat zou ik wel doen als ik deze motie uitvoerde.

Voorzitter. Met zijn motie op stuk nr. 1080 verzoekt de heer De Wit de regering om uitgeprocedeerde asielzoekers alleen in vreemdelingenbewaring te plaatsen wanneer er daadwerkelijk zicht is op uitzetting op korte termijn. Daaraan voorafgaande geeft de heer De Wit in zijn motie aan dat het zinvoller is om uitgeprocedeerde asielzoekers een meldplicht op te leggen. Ik wijs erop dat als dat mogelijk is, die meldplicht wordt opgelegd. Wij blijven mensen constant aansporen tot vrijwillige terugkeer. Wij helpen ze intensief bij het verkrijgen van de identiteits- en reisdocumenten. Ik plaats ze alleen maar in vreemdelingenbewaring als laatste middel, als het echt nodig is. Ik wil aanneming van deze motie dan ook ontraden. Het uitgangspunt van deze wet is dat zelfstandige terugkeer de verantwoordelijkheid van de vreemdeling zelf is. Ik stel dan ook alles in het werk om die zelfstandige terugkeer te bevorderen. Daarvoor verstrek ik financiële bijdragen, wordt ondersteuning door de IOM aangeboden enzovoorts. Nogmaals, ik ontraad aanneming van deze motie.

De heer De Wit (SP):

Voorzitter. Met de motie vraag ik de minister om pas dan over te gaan tot het plaatsen in vreemdelingenbewaring als er daadwerkelijk zicht is op uitzetting op korte termijn. Dertien maanden, twaalf maanden, acht of zeven maanden: dat zijn toch geen korte termijnen. Bovendien keren in een groot aantal gevallen de mensen niet terug en worden ze op straat gezet. Dan heeft de vreemdelingenbewaring en de manier waarop de minister wil handelen geen enkel effect. De mensen worden dan de illegaliteit in geworpen.

Minister Verdonk:

Ik wil er toch op wijzen dat als uitgeprocedeerde asielzoekers en illegalen hun identiteit en nationaliteit opgeven, het in heel veel gevallen mogelijk is om terug te gaan. Ik beschik niet voor niets over het buitenschuldcriterium. Dat hanteren wij veel meer dan in het verleden ooit is gebeurd. Als echt objectief is vast te stellen dat mensen niet terugkunnen naar het land van herkomst, kan men op grond van het buitenschuldcriterium in aanmerking komen voor een vergunning. Bovendien geldt dat als mensen in vreemdelingenbewaring zitten, de rechter structureel toetst of er zicht is op uitzetting. Dat alles lijken mij waarborgen genoeg.

In de motie van mevrouw Azough op stuk nr. 1081 wordt de regering verzocht om verblijfsrecht toe te kennen aan ouders met kinderen voor wie er ook na toepassing van vreemdelingendetentie geen uitzicht op uitzending uit Nederland is. Hier kan ik kort over zijn, het buitenschuldcriterium is ook van toepassing op gezinnen met kinderen. Derhalve ontraad ik aanvaarding van deze motie. Als die ondersteuning van beleid gedefinieerd mag worden, zie ik de motie als ondersteuning van het beleid.

Mevrouw Azough (GroenLinks):

Er is mijns inziens geen werkelijkheid waarin beide zaken mogelijk zijn. Of u ontraadt aanvaarding van de motie of u ziet deze als een overbodige motie.

Minister Verdonk:

Ik ga ouders niet zomaar een verblijfsrecht toekennen als er na toepassing van vreemdelingendetentie geen zicht is op uitzetting. Als het de schuld is van de ouders zelf zal ik dat recht niet toekennen. Als er sprake is van objectieve redenen waarom die uitzetting niet te realiseren is, kunnen wij overgaan tot toepassing van het buitenschuldcriterium. Laat ik dan heel helder zijn: ik ontraad aanvaarding van deze motie.

In haar motie op stuk nr. 1082 verzoekt mevrouw Azough de regering nader overleg met de gemeenten over het terugkeerbeleid en de problemen rondom het beëindigen van leefgelden voor ex-amv's af te wachten en in de tussentijd de beëindiging van de leefgelden voor ex-amv's tijdelijk op te schorten. In een vorig AO heb ik gezegd dat ik in overleg zal treden met Perspectief, het Utrechts initiatief, omdat er steeds onduidelijkheid is over de getallen. Utrecht claimt veel successen te hebben. Wij krijgen geen duidelijkheid over de getallen. Ik heb er een heleboel vraagtekens bij. Genoemd overleg wordt op dit moment gepland. Derhalve ontraad ik aanvaarding van deze motie.

Mevrouw Azough (GroenLinks):

Mijns inziens zou het overleg door een adempauze enorm vergemakkelijkt worden, omdat dit de situatie in de grote gemeenten veel soepeler zou maken. U ziet de problemen en wij zien die ook. Waarom is het zo moeilijk om de beslissing tijdelijk op te schorten?

Minister Verdonk:

Ik zie daartoe geen enkele reden; ik heb nog geen enkel cijfer van Perspectief gehoord waardoor ik zou gaan denken dat dit dé ultieme oplossing is. Ik wacht het overleg af en daarna kom ik graag terug.

In de motie van mevrouw Lambrechts wordt de regering verzocht om uitgeprocedeerde asielzoekers en gezinnen met kinderen niet meer onder de prestatieafspraken voor het in vreemdelingenbewaring stellen van illegale vreemdelingen te laten vallen. Er is echter geen prestatieafspraak om meer dan 10.000 personen in bewaring te stellen. Er is echter wel een prestatieafspraak om meer dan 10.000 tweedelijnsonderzoeken vast te stellen. Er is ook geen directe relatie tussen het identiteitsonderzoek en de inbewaringstelling. Mevrouw Lambrechts zegt dat het om kwalitatieve gegevens gaat en niet om kwantitatieve gegevens. De kwalitatieve toetsing is echter gebeurd bij de asielprocedure die de mensen hebben doorlopen. Die kwaliteit is ook nog eens getoetst door de rechter. Ik ontraad daarom het aannemen van deze motie.

Mevrouw Lambrechts (D66):

Hoe worden deze tweedelijnsidentiteitsonderzoeken geteld?

Minister Verdonk:

Elk tweedelijnsonderzoek is één onderzoek.

Mevrouw Lambrechts (D66):

Er staat dat bij het operationeel vreemdelingentoezicht, dat inderdaad gaat over eerste- en tweedelijnsidentiteitsonderzoek, het tweedelijnsidentiteitsonderzoek wordt gemeten aan de hand van het in bewaring stellen van het aantal criminele illegale vreemdelingen, waarbij criminele tussen haakjes staat. Het in bewaring stellen is de telnorm voor de tweedelijnsidentiteitsonderzoeken. Ik waardeer het dat de minister daardoor net als ik in verwarring is. Tweedelijnsidentiteitsonderzoek is eufemistisch taalgebruik, maar kennelijk wordt het geteld aan de hand van de inbewaringstelling.

Minister Verdonk:

De tekst die mevrouw Lambrechts heeft, heb ik niet bij de hand. Ik stel voor dat ik deze vraag schriftelijk beantwoord, want het praat erg lastig op deze manier.

Mevrouw Lambrechts (D66):

Dit is de convenantsafspraak voor 2007, maar het aantal over 2006 is hetzelfde, namelijk 11883. Mag ik de minister vragen om de beoordeling van de motie in het licht van die convenantsafspraak ook schriftelijk te doen?

Minister Verdonk:

Dat is goed.

Over de motie van de heer Visser wil ik om te beginnen zeggen dat ik een voorstander ben van de door hem voorgestane geïntegreerde benadering van landen die niet voldoende meewerken aan de terugkeer. Dan gaat het om maatregelen zoals het niet langer steunen van projecten voor capaciteitsopbouw, visummaatregelen en dergelijke. Ik kan de heer Visser meedelen dat dergelijke maatregelen inderdaad worden genomen. Wij zouden een land ondersteunen bij diverse projecten, maar dat hebben wij gestopt, omdat dat land niet meewerkt aan terugkeer.

Ik heb wel moeite met het expliciet noemen van die landen, want dat kan toekomstige samenwerking frustreren. Ik heb toegezegd dat ik hierover met collega Bot zal overleggen. Door de omstandigheden van de vorige weken ben ik daar nog niet toe in staat geweest, maar dat zal ik doen en dan zal ik erop terugkomen.

De voorzitter:

Ik neem dat de minister bedoelt dat zij daar ook schriftelijk op reageert.

Minister Verdonk:

Ja, als ik dat overleg met minister Bot heb gehad.

De heer Visser (VVD):

Ik kan nu twee dingen doen. Ik kan de motie niet in stemming brengen, totdat ik die reactie heb gehad, maar ik kan ook de motie in stemming brengen, zodat beide ministers reageren.

De voorzitter:

Het ziet ernaar uit dat wij dinsdag zullen stemmen. Wij kunnen afspreken dat wij de minister uitnodigen om voor de stemming van dinsdag de schriftelijke antwoorden te hebben.

Minister Verdonk:

Dat wordt lastig, maar het moet lukken.

De heer Visser (VVD):

Ik verzoek de minister om een ding in die brief toe te lichten. De minister zegt dat zij het zo lastig vindt om te expliciteren om welke landen het gaat. Wij praten vandaag over één geval uit één land. Dat is toevallig een land waar allerlei bestuurders uit de gemeenten naartoe gaan. Zij gaan allemaal op reis naar Shanghai et cetera. Van dezelfde bestuurders krijgen wij allerlei brieven over dit geval. Ik vind dat wij die landen gewoon moeten benoemen, niet alleen in positieve, maar ook in negatieve zin. Daar moeten wij niet zo moeilijk over doen.

Minister Verdonk:

Ik kan meevoelen met de heer Visser en ik zal daarover met collega Bot spreken.

De motie van de heer Van Fessem heeft een drietal dictums. Hij verzoekt de regering om de maatregel met 12 weken die wij nu gaan treffen, te evalueren, de Internationale Organisatie voor Migratie in te schakelen en afspraken te maken met diplomatieke vertegenwoordigingen.

Ik moet zeggen dat de IOM al een nadrukkelijke rol heeft bij de terugkeer. Zoals bekend, ga ik binnenkort werken met de Dienst Terugkeer en Vertrek, de terugkeerorganisatie die in januari van start gaat. Daar proberen wij juist alle knowhow over die terugkeer te bundelen. Ook de IOM is daarbij nauw betrokken. Vanuit de Dienst Terugkeer en Vertrek zullen er eenduidig contacten worden gelegd met de ambassades. De bedoeling daarvan is om de laissez passers zo snel mogelijk te regelen.

Ik vind het geen enkel probleem om de maatregelen die kort geleden van toepassing zijn verklaard, te evalueren. Het is naar mijn idee echter heel risicovol om te bezien of de vertrektermijn voor alle uitgeprocedeerde asielzoekers onder dezelfde voorwaarden flexibel kunnen worden toegepast, in relatie tot de behandelduur van aanvragen voor laissez passers bij diplomatieke vertegenwoordigingen. Daarmee zouden wij de verantwoordelijkheid leggen bij de diplomatieke vertegenwoordiging. Als die personen niet uitnodigen of geen laissez passers willen verstrekken, zijn wij niet in staat om mensen te laten terugkeren. De ruimte in de nieuwe Vreemdelingenwet zit vóór die 28 dagen. Als mensen in die periode van 28 dagen of daarvoor zelfstandig willen terugkeren, kunnen zij naar de IOM gaan voor ondersteuning. Voor die groep van 26.000 mensen kunnen wij allerlei extra faciliteiten bieden. Met dat deel van de motie heb ik dan ook veel moeite.

De heer Van Fessem (CDA):

Mensen zullen niet aan hun terugkeer werken voordat er een definitieve beslissing is. Het is toch mogelijk dat er alsnog een vergunning komt? De motie verzoekt de minister te bezien of het mogelijk is en de flexibiliteit speelt een belangrijke rol.

Minister Verdonk:

In de motie wordt gedoeld op personen die een asielverzoek hebben ingediend onder de Vreemdelingenwet 2000 en die gedurende de vertrektermijn van 28 dagen aantoonbaar actief aan hun terugkeer hebben gewerkt. Verzocht wordt om de periode van opvang met twaalf weken te verlengen om zelfstandig terugkeer te regelen. Ik heb al eerder gezegd dat het, als er sprake is van een nieuw asielverzoek met nieuwe feiten, mogelijk is om onderdak te regelen. In dit geval betreft het mensen voor wie de beslissing dat zij terug moeten keren al is genomen. Die beslissing is bij die mensen al veel langer bekend gemaakt. Toch vraagt de heer Van Fessem om aan de achterzijde een opening te bieden. Ik kan nu al meedelen dat die 28 dagen dan ook niet meer gebruikt zullen worden voor het regelen van het vertrek. Iedere dag die men langer in Nederland kan blijven, zal men benutten. Naar mijn idee weet de heer Van Fessem dat net zo goed als ik.

De heer Van Fessem (CDA):

Het lijkt mij dan ook goed om lering te trekken uit de geboden mogelijkheid om twaalf weken extra opvang te bieden aan gezinnen met kinderen. Dat is wat ik bedoel te zeggen, niet meer en niet minder.

Minister Verdonk:

Ik wil die maatregel voor die gezinnen met kinderen heel graag evalueren. Het lijkt mij goed om dat eerst te doen. Naar mijn idee moeten wij niet de suggestie wekken dat die maatregel ook voor andere groepen van toepassing zal worden verklaard. Dat vind ik heel risicovol. Als het dictum van de motie wordt dat wij die maatregel voor gezinnen met kinderen moeten evalueren, laat ik het oordeel aan de Kamer.

De heer Van Fessem (CDA):

Nee, dat is niet de bedoeling van mijn motie. Uiteraard heb ik met mijn motie meer bedoeld. Ik verzoek de minister in de motie om de mogelijkheid te bezien, maar daarmee wordt niet uitgesloten dat het niet mogelijk is. Zo eenvoudig is het.

De voorzitter:

De minister heeft gezegd dat zij het oordeel aan de Kamer overlaat.

De heer Klaas de Vries (PvdA):

Dat is niet correct. De minister heeft gezegd dat zij het oordeel over de motie aan de Kamer laat als de heer Van Fessem haar uitleg van de motie overneemt. Dat doet de heer Van Fessem echter niet. Wat is het oordeel van de minister over die motie nu zij weet dat de heer Van Fessem die anders uitlegt? Als ik dat niet weet, kan ik mijn fractie niet adviseren.

Minister Verdonk:

Ik heb nog niet duidelijk gehoord wat de heer Van Fessem ervan vindt. Ik heb voorgesteld om eerst tot de evaluatie over te gaan, geen enkele suggestie te wekken en om te bezien of onder dezelfde voorwaarden de vertrektermijn voor alle uitgeprocedeerde asielzoekers flexibel kan worden toegepast. Dat geeft mensen hoop en het idee dat men langer in Nederland kan blijven. Ik beschouw dat gedeelte van de motie als heel risicovol.

De heer Van Fessem (CDA):

Met deze uitleg denatureert de minister mijn motie. Ik ben het daarmee niet eens.

Minister Verdonk:

In dat geval ontraad ik aanvaarding van de motie.

De volgende motie van de heer Van Fessem verzoekt de regering er zorg voor te dragen dat kinderen overdag zo veel mogelijk buiten het detentiecentrum kunnen doorbrengen en de gelegenheid hebben om onderwijs te volgen. De motie verzoekt de regering tevens met betrokken instanties langs deze lijnen te werken, zodat geen enkel kind meer in vreemdelingenbewaring zal verblijven tenzij de ouders dit nadrukkelijk verzoeken.

Wij doen er op dit moment reeds alles aan om ervoor te zorgen dat kinderen in het detentiecentrum zo veel mogelijk vrijheid hebben. Als ouders vinden dat hun kinderen niet in detentie hoeven te verblijven, kunnen deze kinderen de tijd daarbuiten doorbrengen en bestaat de gelegenheid onderwijs te volgen. Ook in de individuele zaak waarover in de afgelopen dagen is gesproken, is nadrukkelijk aan de ouders verzocht om hun kind mee te nemen. De ouders worden ook gewezen op de andere mogelijkheden die er zijn. Natuurlijk ben ik bereid de Kamer over de uitvoering voor 1 januari 2007 te rapporteren. Als ik de motie zo mag verstaan, zal ik mij nog meer inzetten om dit te realiseren.

De heer Van Fessem (CDA):

Ook als ouders ervoor kiezen om hun kinderen mee te nemen, vind ik dat de overheid vanaf dat moment een bijzondere verantwoordelijkheid heeft om de kinderen zo veel mogelijk uit de detentie te halen en onderwijs aan te bieden. Zij slapen weliswaar bij de ouders, maar de bedoeling van de motie is om daarop zo veel mogelijk te sturen. De overheid moet zich daarvoor aantoonbaar inspannen.

Minister Verdonk:

Als ouders meewerken aan hun terugkeer, kunnen zij naar de onderdaklocatie waar hun kinderen naar school kunnen en buiten kunnen spelen. Zij kunnen ook naar school in de plaats van de onderdaklocatie. Wij praten hier over ouders die niet willen meewerken en die er tevens voor kiezen om hun kinderen mee te nemen in het detentiecentrum. Dan wordt het moeilijk om te organiseren dat de kinderen buiten het detentiecentrum naar school gaan. Als deze ouders meewerken aan terugkeer, kunnen hun kinderen naar de onderdaklocatie en kunnen hun kinderen naar school. In het detentiecentrum is dat lastig te realiseren. Het is een uiterste mogelijkheid.

De heer Van Fessem (CDA):

Daarmee ben ik het niet eens. Er staan organisaties klaar die met deze kinderen in de dorpen en steden iets willen doen. Deze kinderen hoeven niet de hele dag in het detentiecentrum te zijn. De minister kan er mensen op zetten om dit te regelen, om er regels voor te maken en om in contact te treden met vrijwilligersorganisaties en gastgezinnen. Dat is niet zo moeilijk.

Minster Verdonk:

Er zijn gastgezinnen. Binnenkort zijn er onderdaklocaties. Ouders kunnen er dus voor kiezen om hun kinderen naar school te laten gaan als zij meewerken aan terugkeer. De kinderen kunnen dan in de onderdaklocatie vrij naar school. Ik wil graag iets met de kinderen doen. Als ouders ervoor kiezen om niet mee te werken aan terugkeer, hebben zij de mogelijkheid om de ene ouder in detentie te laten en de andere ouder met de kinderen in een onderdaklocatie onder te brengen. Daar is onderwijs mogelijk, daar kunnen wij het regelen, maar dan moet er wel worden meegewerkt aan de terugkeer.

De heer Klaas de Vries (PvdA):

Als ik haar goed begrijp, spreekt de motie-Van Fessem allereerst uit dat kinderen niet in vreemdelingenbewaring horen en dat ze eigenlijk in afwachting van uitzetting in terugkeercentra moeten worden opgevangen. De heer Van Fessem noemt dan één uitzondering op die regel, namelijk dat er indicaties kunnen zijn dat de ouders zich aan de terugkeer zullen onttrekken en, tot schade van de kinderen, in de illegaliteit verdwijnen. Ik heb de heer Van Fessem daar net een vraag over gesteld en dat betreft dus de mogelijkheid dat men vlak voor de uitzetting zich aan die uitzetting onttrekt. Is de minister het ermee eens dat dit de enige uitzondering mag zijn op de regel dat kinderen nooit in vreemdelingenbewaring mogen worden opgesloten? Zij heeft de motie net van half commentaar voorzien, maar ik wil toch graag weten of zij het eens is met het uitgangspunt: nooit van zijn leven, behalve als het risico bestaat dat men zich aan terugkeer onttrekt.

Minister Verdonk:

Neen, daar ben ik het niet mee eens; dat is één grond. Een tweede grond dat vreemdelingenbewaring wordt toegepast, kan zijn als er zicht is op uitzetting, of een gevaar bestaat voor de openbare orde en de nationale veiligheid. Ook dat kunnen redenen zijn. Er zijn kortom diverse redenen om die vreemdelingenbewaring toe te passen.

De heer Klaas de Vries (PvdA):

Dat standpunt van de minister is ons wel bekend, maar de motie-Van Fessem stelt dat kinderen niet in vreemdelingenbewaring mogen en dat zij in afwachting van uitzetting moeten worden opgevangen in terugkeercentra. Dat is toch iets anders. De enige uitzondering, zo zei de heer Van Fessem, kan zijn dat er indicaties zijn dat men zich aan terugkeer zal onttrekken en in de illegaliteit verdwijnt. Dat is dus iets anders dan dat brede scala aan redenen die de minister noemt voor vreemdelingendetentie. Ik herhaal mijn vraag dan maar. Is zij het ermee eens dat zij op deze manier het beleid vorm zou moeten geven?

Minister Verdonk:

Ik ben het helemaal eens met de heer Van Fessen dat kinderen niet in vreemdelingenbewaring thuishoren. De motie stelt verder: van oordeel, dat kinderen met minderjarige kinderen in afwachting van uitzetting derhalve moeten worden opgevangen in terugkeercentra. Daar gaat het volgens mij om gezinnen met minderjarige kinderen die meewerken aan hun terugkeer, maar die worden in afwachting van hun uitzetting niet in terugkeercentra opgevangen maar in onderdaklocaties. Onze bedoeling is volgens mij hetzelfde: beiden willen wij zo veel mogelijk voorkomen dat kinderen in vreemdelingenbewaring worden opgesloten. Als het gaat om die enige uitzondering, dan heb ik daar net al op geantwoord.

De heer Klaas de Vries (PvdA):

Ik vroeg of u het ermee eens bent dat er maar één uitzondering op die regel kan zijn, namelijk die welke het CDA stelt. Daar kan toch eenvoudig met ja of nee op worden geantwoord?

De voorzitter:

Volgens mij heb ik dat antwoord wel gehoord, maar het kan zijn dat u het nog eens wilt horen!

Minister Verdonk:

Het antwoord is dus nee, want er zijn meer redenen denkbaar.

Mevrouw Lambrechts (D66):

Voorzitter. Ik probeer te doorgronden waarom de minister deze kinderen op zijn minst misgunt wat de collega van het CDA voorstelt, namelijk om buiten het detentiecentrum naar school te kunnen gaan. Stel dat de ouders inderdaad niet meewerken en in een uitzetcentrum terechtkomen. Ik proef dan in de houding van de minister dat de ouders verder onder druk moeten worden gezet door de kinderen als het ware te straffen door hen niet buiten het detentiecentrum naar school te laten gaan. Wat kan anders de reden zijn? Die kinderen lopen echt niet weg.

Minister Verdonk:

Het viel mij net ook al op in het betoog van mevrouw Lambrechts dat zij alleen maar uitgaat van de situatie in Nederland, maar het gaat hier om mensen die moeten terugkeren naar het land van herkomst. Als ouders die keuze maken, faciliteren wij die terugkeer. Zij kunnen dan naar een onderdaklocatie en dan kunnen de kinderen naar school. Maar uiteindelijk zal die terugkeer vormgegeven moeten worden. Terugkeer is namelijk een integraal onderdeel van het vreemdelingenbeleid.

Mevrouw Lambrechts (D66):

Niet alleen de ouders, maar ook de minister heeft een verantwoordelijkheid voor die kinderen. Als het al waar is dat ouders hun kinderen mee willen nemen, wat belet u dan om ruimhartig te zijn en de deur voor die kinderen open te zetten, opdat ze buiten het detentiecentrum kunnen sporten of naar school kunnen gaan?

Minister Verdonk:

Mij weerhoudt daarvan wat cruciaal is in ons vreemdelingenbeleid: de medewerking van de ouders. Als ouders meewerken, dan gaan ze naar een onderdaklocatie en kunnen hun kinderen naar school. Als men niet wil meewerken, beschik ik als uiterste middel over de vreemdelingendetentie. Dat is een uiterste middel. Iedere ouder die bewijsbaar meewerkt aan zijn terugkeer, kan met zijn kinderen naar de onderdaklocatie. Zelfs wanneer een vader in vreemdelingenbewaring zit en de moeder met de kinderen op een onderdaklocatie, dan kan de vader zich bij hen voegen als hij maar aangeeft dat hij daadwerkelijk wil meewerken aan zijn terugkeer. Ik onderken dus wel degelijk mijn verantwoordelijkheid als minister. Ik probeer het zoveel mogelijk te voorkomen. Ik heb allerlei maatregelen genomen, maar dat laat onverlet dat het op een gegeven moment ophoudt. Een van mijn voorgangers, staatssecretaris Kalsbeek, heeft hierover zeer wijze woorden gesproken: een kind is geen ticket voor verblijf in Nederland.

Mevrouw Lambrechts (D66):

Een kind is geen ticket voor verblijf in Nederland, maar een kind mag ook niet misbruikt worden om zijn ouders onder druk te zetten.

Minister Verdonk:

Ik neem afstand van deze woorden. Kinderen worden door mij niet misbruikt. Hun ouders zijn verantwoordelijk voor eigen leven en dat van hun kinderen.

Mevrouw Azough (GroenLinks):

Kan de heer Van Fessem mij zeggen wat hij ervan vindt, dat de minister afstand neemt van zijn criterium dat ouders met kinderen pas vlak voor de uitzetting vastgezet mogen worden als zij zich aan de terugkeer onttrekken?

De heer Van Fessem (CDA):

Het is zo evident dat het ter fine van de uitzetting en met het oog op de openbare orde en veiligheid moet kunnen, dat ik het niet in de motie heb gezet.

Minister Verdonk:

Ik zal er dus alles aan doen om tegemoet te komen aan de strekking van de motie. De bedoeling achter de motie is heel eerzaam. Het is natuurlijk ook mijn bedoeling dat er geen kinderen in de vreemdelingenbewaring terechtkomen. Dat is en blijft echter een uiterst middel. Ik zal, zoals de motie vraagt, de Kamer hierover voor 1 januari 2007 rapporteren.

De heer Klaas de Vries (PvdA):

Wordt het oordeel over de motie aan de Kamer gelaten of ontraadt u aanneming van de motie?

Minister Verdonk:

Ik heb al toegezegd dat ik de Kamer voor 1 januari hierover zal rapporteren. Verder zal ik zoveel mogelijk doen om kinderen overdag tijd buiten het detentiecentrum te laten doorbrengen en hen onderwijs te laten volgen. Onderwijs is inderdaad heel belangrijk. De motie verzoekt de regering verder om de betrokken instanties volgens die lijn te laten werken, opdat geen enkel kind meer in vreemdelingenbewaring hoeft te verblijven, tenzij de ouders het nadrukkelijk verzoeken. Dat is al zo, want iedere ouder krijgt de keuze om zijn kinderen wel of niet mee te nemen in de vreemdelingenbewaring.

De heer Klaas de Vries (PvdA):

Ik vroeg de minister om haar oordeel over de motie. Bent u het eens met de motie? Ziet u haar als een ondersteuning van uw beleid? De Kamer heeft er recht op om dat te weten.

Minister Verdonk:

Dat is zo. Ik zie de motie als een aansporing om nog meer te doen dan ik al doe.

Mevrouw Van Oudenallen heeft een motie ingediend waarin ik verzocht wordt om in samenwerking met de minister van OCW de mogelijkheden van een mobiel lespakket te onderzoeken, dat een houvast biedt aan kinderen tot en met zeventien jaar, ook als zij niet naar school gaan. Ik heb net in reactie op de vorige motie toegezegd, nog eens te kijken naar de reeds bestaande onderwijsmogelijkheden. Ik wil mij daar nu op richten. Ik ontraad het aannemen van deze motie waarin weer iets heel nieuws wordt bedacht. In de motie staat "een mobiel lespakket", maar wij hebben te maken met minimaal 50 verschillende nationaliteiten. Het wordt heel lastig om dat te organiseren.

Mevrouw Van Oudenallen (Groep Van Oudenallen):

Kinderen die emigreren worden voorbereid op de emigratie. Kindertjes die terugkeren naar het land van herkomst, zoals dat jongetje dat acht jaar in Nederland heeft gewoond, worden door hun ouders blijkbaar niet goed daarin begeleid. Die ouders willen immers niet terugkeren. Ik doe een suggestie. Mijn motie is te beschouwen als een aanzet. Ik wil haar best intrekken als u toezegt dat u kijkt hoe kinderen op een actieve wijze kunnen worden meegekregen daarin. Dat is de strekking van die motie.

Minister Verdonk:

Wij doen natuurlijk al veel, zeker voor de oudere kinderen. Het onderwijs aan hen is gericht op terugkeer. Wij kijken ook naar de mogelijkheden ten aanzien van specifieke vaardigheden die nuttig zijn in het land van herkomst. Ik hoef daarvoor geen extra lespakketten te ontwikkelen. Als u mij vraagt om na te gaan op welke manier onderwijs meer kan bijdragen aan terugkeer naar het land van herkomst, dan betrek ik mijn antwoord graag bij de uitwerking van de motie-Van Fessem.

Mevrouw Van Oudenallen (Groep Van Oudenallen):

In dat geval kan ik mijn motie intrekken.

De voorzitter:

Aangezien de motie-Van Oudenallen (19637, nr. 1087) is ingetrokken, maakt zij geen onderwerp van beraadslaging meer uit.

De beraadslaging wordt gesloten.

De voorzitter:

De minister heeft twee schriftelijke reacties toegezegd. Die worden voor volgende week dinsdag naar de Kamer gestuurd. Ik ga ervan uit dat dan ook over de ingediende moties kan worden gestemd.

Sluiting 22.28 uur

Naar boven