Aan de orde is de voortzetting van:

de algemene politieke beschouwingen naar aanleiding van de Miljoenennota voor het jaar 2006 (30300).

De beraadslaging wordt hervat.

Minister Balkenende:

Mijnheer de voorzitter. Ik wil u graag dankzeggen voor uw medeleven op het punt van het tien minuten hier staan, maar het is goed geweest dat u nog even heeft gewacht.

Wij gaan door met de eerste termijn van de kant van het kabinet. Gisteren bij de eerste termijn van de Kamer hebben velen van u aandacht gevraagd voor de gevolgen van de nieuwe Zorgverzekeringswet. Tot nu toe kent Nederland een verbrokkeld stelsel van ziektekostenverzekeringen voor gewone geneeskundige zorg. Het stelsel zoals wij tot nu toe hebben, zou niemand vandaag de dag nog zo ontwerpen op de tekentafel. Vanaf 1 januari 2006 is er één wettelijke zorgverzekering voor iedereen. Het onderscheid tussen ziekenfonds en particuliere verzekering verdwijnt. Met de inwerkingtreding van de Zorgverzekeringswet bereiken wij een bijzonder moment in de ontwikkeling van het stelsel van ziektekostenverzekeringen, waardoor ons stelsel ook op lange termijn solidair en betaalbaar blijft. Het nieuwe stelsel is er namelijk niet van vandaag op morgen gekomen. Al onder het kabinet-Den Uyl is het plan opgevat, voor de hele Nederlandse bevolking één systeem van ziektekostenverzekering tot stand te brengen. Nu is het dan eindelijk zover.

De Zorgverzekeringswet gaat niet simpelweg over een nieuwe vorm van verzekeren. De nieuwe manier van verzekeren is in wezen slechts een middel om te komen tot waar het in de kern om gaat, een kwalitatief hoogwaardige en doelmatige gezondheidszorg, waarin een centrale positie is weggelegd voor de patiënt. Er geldt een acceptatieplicht. Verzekeraars mogen dus geen risicoselectie toepassen. Zij mogen geen onderscheid meer maken tussen ziek en gezond, jong en oud. Hierdoor krijgen burgers meer keuzemogelijkheden. Verder is er in het nieuwe stelsel sprake van een meer evenwichtige lastenverdeling en zijn kinderen gratis verzekerd. De draagkracht van het huishouden wordt het uitgangspunt.

Het is begrijpelijk dat het nieuwe stelsel ook leidt tot bezorgdheid bij de burgers. Het kabinet heeft daar begrip voor en spant zich er maximaal voor in, de overgang naar het nieuwe stelsel zo soepel mogelijk te doen verlopen. Ik zal ingaan op de verschillende onzekerheden die door de heer Marijnissen, mevrouw Halsema, de heer Bos en de heer Van As naar voren zijn gebracht.

Allereerst de onzekerheid over het pakket. Het wettelijk pakket per 1 januari is hetzelfde als het ziekenfondspakket. Dat is dus niet een mager of uitgekleed pakket, zoals soms wel wordt gesuggereerd. In het wettelijk pakket zit alle noodzakelijke zorg, waarvan de regering meent dat deze niet voor eigen rekening en risico kan komen.

Voor de aanvullende verzekering geldt, in reactie op de heer Van As, geen acceptatieplicht, maar verzekeraars hebben toegezegd dat in de overgang naar 2006 iedereen zijn aanvullende verzekering gewoon kan behouden. Bovendien is wettelijk geregeld dat de aanvullende verzekering niet kan worden opgezegd, als men voor de basisverzekering naar een andere verzekeraar gaat. Tot slot lijken in de praktijk steeds meer verzekeraars iedereen non-select te accepteren.

Mevrouw Halsema heeft aandacht gevraagd voor de onzekerheid rond de onverzekerden. Om te beginnen is in goed overleg tussen het ministerie van VWS en de zorgverzekeraars een overgangstraject afgesproken. Dat traject moet het voor iedereen zo gemakkelijk mogelijk maken, een goede keuze te maken uit het aanbod van verzekeraars. In eerste instantie krijgen alle burgers van hun eigen verzekeraar half december een aanbod dat zoveel mogelijk overeenkomt met de bestaande verzekering. Als de verzekerde daar niet op ingaat, moet hij dat voor 1 maart laten weten. Hij moet zich dan wel snel bij een andere verzekeraar aansluiten, want op 1 mei 2006 moet iedereen verzekerd zijn.

Voor deze lange overgangstermijn is gekozen, omdat iedereen de mogelijkheid moet hebben, de voorwaarden en premies van de verschillende verzekeringen goed met elkaar te vergelijken. Het is zo geregeld dat wie geen keuze wil of kan maken, automatisch verzekerd blijft, volgens het aanbod van zijn huidige verzekeraar. Betalingsachterstanden kunnen leiden tot royement door de verzekeraar, maar door de acceptatieplicht hoeft dit niet te betekenen dat betrokkenen onverzekerd raken.

In de voorlichtingscampagne zal de komende tijd extra aandacht worden besteed aan moeilijk bereikbare doelgroepen, zoals oudere allochtonen, dak- en thuislozen en verslaafden. Het kabinet verwacht niet dat het vraagstuk van de onverzekerden bij de overgang naar het nieuwe stelsel groter wordt dan nu. Overigens neem ik aan dat hierover nog wordt gesproken bij de behandeling van de invoerings- en aanpassingswet. Ten slotte wijs ik erop dat mensen die medisch noodzakelijke zorg nodig hebben, deze altijd zullen krijgen, ook al zijn zij onverzekerd.

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

Een van de verzekeringsmaatschappijen heeft ervoor gepleit om de termijn voor wanbetaling te verruimen. Deze is nu op drie tot zes maanden gesteld. Het verzoek is om deze te verruimen, zodat het risico minder groot is dat mensen van verzekeringsmaatschappij naar verzekeringsmaatschappij moeten gaan dwalen.

Minister Balkenende:

Ik zal geen aantallen noemen. Mevrouw Halsema heeft een punt als zij zegt dat het grote consequenties kan hebben als mensen niet betalen en dus niet verzekerd zijn. Dat is overigens niets nieuws, want dat is ook in de huidige situatie het geval. Om die reden verstrekken wij voortdurend informatie. Wij proberen aan iedereen duidelijk te maken dat mensen zich tijdig tot de Belastingdienst moeten wenden als de noodzaak tot zorgtoeslag bestaat. Meer dan dat kunnen wij niet doen. Betrokkenen moeten zich ervan bewust zijn dat het niet voldoen aan de financiële verplichtingen tot royement kan leiden. Zojuist heb ik gezegd dat dit vooral van belang is voor ouderen, allochtonen, dak- en thuislozen en verslaafden. Aan deze groepen zal daarom extra informatie worden gegeven.

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

Ik ben het met de premier eens dat dit punt niet geheel verbonden is aan de nieuwe Zorgverzekeringswet. Hij moet echter onder ogen zien dat het aantal onverzekerden in de afgelopen jaren al fors is gestegen, namelijk van 175.000 naar 225.000. Daarom mag ik op dit punt van de premier ambitie verwachten. Minister Hoogervorst heeft al gezegd dat het aantal onverzekerden onder de nieuwe Zorgverzekeringswet niet mag stijgen. De fractie van het CDA heeft aangegeven dat zij daar ook van uitgaat. Mag ik aannemen dat de premier dezelfde ambitie heeft en dat hij dus niet zal toestaan dat het aantal onverzekerden verder stijgt?

Minister Balkenende:

Ik refereer aan datgene wat minister Hoogervorst daarover heeft gezegd. Zojuist heb ik overigens niet voor niets aangegeven dat dit onderwerp weer aan de orde zal komen als wordt gesproken over de invoerings- en aanpassingswet.

De heer Dittrich (D66):

Ik kom terug op het probleem van de mensen die zorgtoeslag krijgen en die daarmee misschien hun schulden gaan aflossen. Dat zal tot gevolg hebben dat zij geen geld meer hebben om de ziektekostenpremie te betalen. Agnes Jongerius van de FNV heeft inmiddels verschillende malen het voorstel gedaan om de mogelijkheid te bieden tot het geven van een volmacht, zodat rechtstreeks aan de verzekeraar wordt betaald. Ik heb begrepen dat de minister van VWS daarover niet positief heeft geadviseerd, maar mij lijkt het een redelijk voorstel. Hoe staat de premier daar tegenover?

Minister Balkenende:

Dit raakt feitelijk het vraagstuk van het verlenen van machtiging om het zojuist geschetste doel te bereiken. Die mogelijkheid is er natuurlijk.

De heer Dittrich (D66):

Die mogelijkheid is er dus wel? Dat houdt in dat het zojuist geschetste probleem zich dan niet zal voordoen.

Minister Balkenende:

Er wordt in december uitgekeerd. Het risico bestaat dus dat het geld dat moet worden gereserveerd voor het betalen van de premie, een andere bestemming krijgt. Als dat gebeurt, houdt dat in dat dit geld voor een oneigenlijk doel wordt gebruikt. Wij weten wat daarvan de risico's zijn. Dat is de reden waarom de mogelijkheid van machtiging bestaat. Iedereen kan daarvan gebruikmaken.

Er is gevraagd naar de hoogte van de premie en naar de compensatie van de overheid daarvoor. Op basis van de berekeningen heeft het ministerie van VWS eerder dit jaar de conclusie getrokken dat de premie op ongeveer € 1100 per persoon per jaar zal uitkomen. Verschillende afgevaardigden hebben opmerkingen gemaakt over de hoogte van deze nominale premie, wat begrijpelijk is. In het nieuwe zorgstelsel zal die premie voor ziekenfondsverzekerden inderdaad stijgen. Ons doel is een noodzakelijke verhoging te realiseren om het kostenbewustzijn van de burger te vergroten. Om de zorg voor iedereen betaalbaar te houden, zal er een zorgtoeslag komen. Op het meer principiële verschil van inzicht met de heer Bos over de voordelen van de zorg in vergelijking met inkomensafhankelijke premies zal ik straks nader ingaan; daar heb ik vanochtend trouwens al iets over gezegd.

Bij de voorbereidingen heeft de voorlichting terecht veel aandacht. Goede voorlichting is de manier om onzekerheid weg te halen. Sinds de start van de campagne is één loket geopend voor vragen van burgers, postbus 51. Daarvoor is een speciaal zorgteam opgeleid. Verreweg de meeste vragen gaan over de financiële gevolgen. Daar kan postbus 51 vanzelfsprekend pas sinds gisteren informatie over geven, omdat toen pas de uitwerking van de plannen aan de Kamer bekend werd gemaakt. Ook via internet, op de website "denieuwezorgverzekering.nl", wordt nu aan de hand van huishoud- en inkomensgegevens meer informatie gegeven over de financiële gevolgen van de nieuwe zorgverzekering. Veel mensen stellen hun vragen over de nieuwe Zorgverzekeringswet overigens niet aan de overheid, maar aan hun zorgverzekeraar, werkgever of een andere instantie. Daarom wordt met deze instanties intensief samengewerkt. Zo willen wij via verschillende kanalen zo goed mogelijk inspelen op vragen die leven. Tegen die achtergrond wil ik graag bekijken of er, zoals de heer Verhagen heeft gesuggereerd, additionele organisatorische maatregelen, zoals een vliegende brigade, genomen moeten worden. De regering zal de Kamer hierover nader berichten.

De heer Verhagen (CDA):

Het probleem is nu vaak dat postbus 51 niet de informatie geeft waar mensen om vragen. Bovendien is de informatie niet altijd eenduidig, omdat verschillende instanties informatie geven. Juist omdat bij zo'n majeure operatie veel vragen leven – wat betekent dit voor mij persoonlijk? – is het goed om één centraal aanspreek- en meldpunt te hebben. Ik hoop dus dat de nadere reactie die de regering nog aan ons zal doen toekomen, daarop inspeelt. Je moet immers niet zes verschillende soorten informatie geven over hetzelfde onderwerp.

Minister Balkenende:

Daar hebt u gelijk in. Het lijkt mij goed om ook deze opmerking te betrekken bij de nadere informatie die de Kamer nog zal krijgen en die ik zojuist heb toegezegd.

Kritiek van meer principiële aard op de zorgverzekeringswet, die ook vanuit de Kamer klinkt, is dat het systeem van hoge premies met compenserende maatregelen de zaak nodeloos ingewikkeld zou maken. Een deel van de Kamer is van mening dat inkomensafhankelijke premies veel eenvoudiger zouden zijn. De regering heeft met volle overtuiging en met steun van de Kamer gekozen voor een stelsel dat de ware kosten van zorg meer zichtbaar maakt. De regering werd daarbij in zijn keuze gesteund door de SER. De nominale premie kan zo een middel zijn om de burgers aan te zetten tot een zuinig omgaan met de zorg. Dat geldt niet voor een inkomensafhankelijke premie. Via de zorgtoeslag wordt vervolgens een vangnet gecreëerd. Met het kabinetsvoorstel voor de zorgtoeslag vindt in het voorjaar automatisch een opwaartse correctie van de zorgtoeslag plaats als de premie meer dan € 25 afwijkt van de raming bij het Centraal Economisch Plan. De zorgtoeslag biedt zo een garantie aan de lagere inkomensgroepen. Met het overboord zetten van de zorgtoeslag wordt ook die garantie overboord gezet.

De heer Bos heeft het gehad over de 5%, die hij "een Haagse werkelijkheid" noemt. De zorgtoeslag maximeert alleen de premies die horen bij de Zorgverzekeringswet. Daarbij wordt rekening gehouden met een gemiddelde no-claimteruggave. Er is nooit iets anders beweerd. Ik weet dat de heer Bos regelmatig over dit onderwerp heeft gesproken. In de memorie van toelichting komt hij tegen waarvoor de compensatie is bedoeld.

De heer Bos (PvdA):

Ik ben een trouw lezer van de website van het CDA. Daarop staat al maanden dat het voorstel van het CDA altijd is geweest dat mensen nooit meer dan 5% van hun inkomen aan zorg kwijt zijn. De minister-president kan natuurlijk zeggen dat hij hier niet namens het CDA spreekt, maar namens de regering. Ik zal dus ook uit zijn stukken citeren. In de Miljoenennota staat letterlijk: "De meeste huishoudens zullen ten hoogste 5% van hun inkomen aan zorg kwijt zijn." Er staat dus niet "zorgpremies", maar "zorg". Als je opschrijft dat de meeste huishoudens ten hoogste 5% kwijt zullen zijn, ben ik nog wel geneigd om te zeggen: oké, het zal niet bij iedereen lukken en er zullen dus best wel een paar hogere inkomens zijn die wat meer betalen. Dat is echter niet de werkelijkheid. De huishoudens waar dit niet voor opgaat, zijn immers precies de huishoudens waarbij de mensen meer dan gemiddeld afhankelijk zijn van medicijnen: zij zijn wat ouder en zijn wat vaker ziek en moeten dus meer medicijnen gebruiken. Zij maken hogere zorgkosten en gaan door dat plafond heen. Bij hen breekt u dus echt een belofte.

Minister Balkenende:

U maakt hier bij heel veel debatten, ook altijd bij de algemene politieke beschouwingen, een punt van. Dat hebt u ook vorig jaar gedaan. Mijn antwoord is niet anders. De zorgtoeslag gaat en zal gaan over de nominale premie. In de memorie van toelichting staat dat de gemiddelde nominale premie voor een zorgverzekering, verminderd met het geraamde gemiddelde bedrag dat een verzekerde naar verwachting in het daaropvolgende jaar aan no-claimvergoeding terug ontvangt, in deze wet wordt aangeduid als de standaardpremie. Uit de context blijkt waarover het gaat. Volgens de memorie zullen naar verwachting ruim 6 miljoen huishoudens een inkomensafhankelijke zorgtoeslag ter compensatie van de hogere nominale premies voor de zorgverzekering ontvangen. Hier kan geen misverstand over bestaan. De heer Bos haalt de volgende zin aan. Hij weet echter goed waarover het gaat in de Miljoenennota en de memorie van toelichting. Het is nooit een compensatie voor de kosten van zorg in het algemeen geweest is.

De heer Bos (PvdA):

Ik citeer teksten van de CDA-website en de Miljoenennota over zorgkosten. De minister-president wil het over de premie hebben. De realiteit is dat een jonge, gezonde bankier een no-claimkorting krijgt van € 250. Een werkgever die voor hem onderhandelt, en zijn spierballen kan laten rollen, scheelt nog eens € 100 aan premie. Hij kiest bovendien voor een hoog eigen risico, want hij is toch nauwelijks ziek, wat nog eens een paar honderd euro scheelt. Een oudere, afhankelijk van medicijnen, krijgt geen no-claimkorting, heeft geen werkgever die voor hem onderhandelt en neemt geen hoog eigen risico omdat hij dat misschien niet kan betalen als hij ziek wordt. In het systeem van het kabinet ontstaat dus wat premies betreft een verschil van honderden euro's per jaar tussen jonge en gezonde mensen met een werkgever en mensen die deze mazzel niet hebben. Waarom is dat sociaal?

De voorzitter:

Ik vraag de minister-president deze vraag even vast te houden. Ik geef het woord aan de heer Verhagen om iets op te helderen over de website van zijn partij.

De heer Verhagen (CDA):

De heer Bos wekt de suggestie dat wij een oneerlijke voorstelling van zaken geven. Als de heer Bos alle nota's en rapporten over het nieuwe gezondheidsstelsel van het CDA en het wetenschappelijk instituut van het CDA heeft bekeken, weet hij dat wij altijd hebben gesproken over de nominale premie voor de basisverzekering. Hij moet ook niet doen alsof hij verbaasd is. Tijdens de formatiebesprekingen is hier uitvoerig over gesproken. Hij was het daarmee toen eens. Bij behandeling van de zorgtoeslag, waarmee de PvdA-fractie twee maanden geleden heeft ingestemd, bestond er eveneens geen enkele onduidelijkheid over de hoogte van de zorgtoeslag. De heer Bos keert zich hier blijkbaar van af.

De heer Bos (PvdA):

Ik zal de formatie van januari 2003 niet overdoen. Die is niet voor niets mislukt.

Minister Balkenende:

Daar hebben wij allemaal onze gevoelens bij!

Ik heb overigens voor mij een document liggen dat het gelijk van de heer Verhagen onderstreept. Ik ga daar niet op in, gegeven mijn rol.

De heer Bos weet de ratio van de nominale premie. Daarmee wordt gewerkt aan inzichtelijkheid van de kosten. Er is gekozen voor een zorgtoeslag en een no claim. De ratio daarachter hang samen met het kostenbewustzijn. De zorgtoeslag heeft betrekking op de premie en niet op andere kosten. Wat dat betreft zijn wij altijd eerlijk geweest.

De heer Bos (PvdA):

Ik begrijp dus dat de minister-president ronduit verdedigt dat in het nieuwe zorgstelsel jonge, gezonde mensen met een werkgever die voor ze onderhandelt honderden euro's minder premie per jaar betalen dan mensen die deze mazzel niet hebben.

Minister Balkenende:

Dat kan niet in algemene zin worden gesteld. Ook jongeren kunnen te maken hebben met ziektekosten. Ik was nog nooit in een ziekenhuis geweest. Toch heeft het onheil mij plotseling getroffen. De redenering is niet dat er een selectie wordt toegepast. Wij willen dat mensen zich bewust worden van het gebruik dat zij maken van zorg en de no claim is een instrument om daar verantwoord mee om te gaan. Dat is niets nieuws. Dat is uit en te na met de Kamer besproken in het kader van de nieuwe wet.

De heer Bos (PvdA):

Laat ik daar dan nog twee dingen over zeggen. Ik vind het buitengewoon denigrerend ten opzichte van mensen die niet beter weten dan dat zij vaak ziek zijn en daar zelf niets aan kunnen doen. Denk aan chronisch zieken. Waarom moeten zij bewust gemaakt worden van wat het betekent om ziek te zijn en wat het betekent om medicijnen te kopen? Zij maken vaak al zoveel kosten dat zij zich daar meer dan bewust van zijn. Laat ik ter verdediging van wat ik zeg eens iemand anders aanhalen. Minister Hoogervorst heeft vandaag of gisteren in een interview gezegd dat mensen nu al van verzekeraar verkassen als zij vinden dat de premie te hoog wordt. Elke keer als de premie stijgt, verhuizen mensen van de ene verzekeraar naar de andere. Waarom moet de premie dan verdriedubbeld worden, met alle onzekerheden die daarbij horen?

Minister Balkenende:

U praat nu feitelijk over de essentiële elementen van het nieuwe verzekeringsstelsel. Wij hebben marktwerking, waardoor cliënten een keuze kunnen maken. Dat er wordt geconcurreerd, hoort er gewoon bij. Daarom gaan wij uit van een premie die een gemiddelde representeert. De concurrentie tussen de verzekeraars is inherent aan het nieuwe systeem. Het leidt ertoe dat mensen een keuzevrijheid hebben. Als u dat niet wilt, maakt u een andere systeemkeuze. Wat u vindt is legitiem, maar ik denk dat dit element van keuzevrijheid kan bijdragen aan een meer efficiënte zorg.

De heer Bos (PvdA):

Mijn punt is dat mensen die keuzevrijheid nu al hebben. De minister van Volksgezondheid heeft vandaag gezegd dat hij met genoegen ziet dat 5% van de verzekerden per jaar al de ene verzekeraar voor de andere inruilt en hij zei erbij dat dit "best veel" is. Het gedrag dat u zo graag wilt, is er al. Waarom zou je de premie dan drie keer zo hoog maken?

Minister Balkenende:

Dan krijgen wij ons principiële verschil. Wij kiezen voor de nominale premie van om en nabij € 1100. U kiest voor een premie van € 400. Het verschil is het volgende. Het kabinet biedt een toeslag en u komt naast die premie van € 400 nog met een inkomensafhankelijke premie. Die begint al vrij snel. Ik vraag mij af of dat in de praktijk zal leiden tot grote verschillen. Het klinkt natuurlijk aardig, maar de vraag is uiteindelijk wat het de burger kost. Ik heb helemaal niet de zekerheid dat uw systeem voor de burger, zeker voor de burger met een lager inkomen, beter zal uitpakken dan ons systeem.

De heer Bos (PvdA):

Ik zou eens gaan praten met die werkgever die 140 vrouwen met een parttimebaan in dienst heeft. Zij krijgen nu veel hogere ziektekosten dan onder het oude systeem en denken erover om die baan op te geven. Daar is niemand beter mee af.

De heer Verhagen (CDA):

Volgens mij kwam dat omdat die man een heel hoog inkomen had. Kan de minister-president aangeven hoeveel winst de chronisch zieken maken die nu vanwege de risicoselectie een hoge premie betalen? Volgens mijn berekeningen zullen juist de chronisch zieken die nu vanwege die risicoselectie een extreem hoge premie moeten betalen honderden euro's minder premie gaan betalen.

Minister Balkenende:

De precieze cijfers kan ik waarschijnlijk pas in tweede termijn geven, maar laat ik in algemene zin dit zeggen. Er is een verschil tussen chronisch zieken in het ziekenfonds en chronisch zieken die particulier zijn verzekerd. Dat verschil vervalt in de toekomst. Dat betekent dat degenen die nu oplopen tegen extra kosten vanwege het hogere risico in de toekomst voordeliger uit zijn. Ik zal even nagaan om welke cijfers het gaat. Als ik die informatie kan geven, zal ik dat graag doen. Voor een bepaalde groep heeft dit systeem dus een voordeel.

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

Er kan misschien wel een voordeel zijn voor de chronisch zieken die voorheen particulier verzekerd waren, maar de grote groep chronisch zieken was dat niet. Zij hebben wel degelijk te maken met een stijging van de kosten en die mensen hebben uiteindelijk ook de hoogste kosten. Hoe je het ook wendt of keert, er staat een straf op chronisch ziek zijn.

Minister Balkenende:

Zo zou ik het niet willen noemen. Ik maak mij ook zorgen over degenen die te maken hebben met een chronische ziekte. Wij doen het maximale om ervoor te zorgen dat men op de hoogte is van de regeling. Door middel van de zorgtoeslag en andere flankerende instrumenten zorgen wij ervoor dat het financiële plaatje aanvaardbaar is. De heer Van der Vlies heeft gesproken over de brief van enkele leden van het kabinet over de fiscale mogelijkheden. Ik heb tegen hem gezegd dat wij graag met de Kamer discussiëren over een zekere toespitsing van de regeling opdat de groep om wie het gaat, nog beter kan worden bereikt. Dit mag van ons worden verwacht en ik heb hier niet veel aan toe te voegen. Natuurlijk zie ik het punt van de no claim en daar loop ik niet voor weg; die keuze hebben wij gemaakt in dit stelsel.

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

In dit verband wil ik de minister-president nog een andere vraag stellen. Gisteren ontvingen wij een brief van minister De Geus en staatssecretaris Wijn over de fiscale regeling voor chronisch zieken en gehandicapten. In vervolg op een amendement van de heer Vendrik is een specifieke aftrekpost in het leven geroepen voor chronisch zieken en gehandicapten. Staatssecretaris Wijn heeft destijds in het debat gezegd dat die specifieke aftrekpost geen geld mag kosten, maar ook geen geld mag opbrengen. Nu blijkt dat die regeling 95 mln. opbrengt. Ik verzoek de minister-president om die 95 mln. terug te sluizen naar de chronisch zieken en gehandicapten.

Minister Balkenende:

Over dit onderwerp is vaker met de Kamer gediscussieerd en ook over de vraag of de faciliteiten wel de mensen bereiken om wie het gaat. Wij zien nu dat de aanspraken op deze aftrekregeling enorm toenemen. Het is een grote groep en ook het budgettair beslag is in korte tijd fors toegenomen van 700 mln. tot ruim 1 mld. Het probleem is dat een deel van de groep voor wie de regeling is bestemd, niet wordt bereikt. Wij willen graag het debat met de Kamer aangaan om ervoor te zorgen dat die groep beter wordt bereikt en daarvoor hebben wij voorstellen in onze brief aan de Kamer gedaan.

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

Ik doe een voorstel en geef er een financiële dekking bij. Het grote probleem is dat het precies gaat om die grote groep die nu slecht wordt bereikt. Er is nu sprake van een onderschrijding. De regeling mocht immers geen geld opleveren en nu blijft er 95 mln. over.

Minister Balkenende:

Het is maar net hoe je dit definieert. Wij zien dat de aanspraken op deze regeling geweldig zijn toegenomen. Wij schrijven in onze brief dat wij met de Kamer in debat willen over de vraag hoe wij de regeling zodanig kunnen vormgeven dat wij de groep om wie het gaat beter bereiken. Dit lijkt mij logisch op basis van de ervaringsgegevens tot nu toe. Mevrouw Halsema wijst erop dat er een bedrag over is, maar wij zien ook dat de totale aanspraken enorm zijn toegenomen. Wij kunnen de zaken niet ongedaan maken en wij zien dat de aanspraken zijn toegenomen. De regeling vertoont hiaten, want de groep om wie het gaat, wordt onvoldoende bereikt. Wij willen daarom de regeling veranderen.

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

Ik ben het ermee eens dat de aanspraken in het algemeen zijn toegenomen, maar niet voor de chronisch zieken en gehandicapten. Dit is het grote probleem. Daarom vraag ik u om dat bedrag van 95 mln. te reserveren voor de groep voor wie het bedoeld is, namelijk de chronisch zieken en gehandicapten. Als ik die toezegging niet krijg, overweeg ik een motie in te dienen.

Minister Balkenende:

Ik geef u die toezegging niet. Ik heb al gezegd dat de aanspraken enorm zijn toegenomen terwijl degenen om wie het gaat onvoldoende gebruik maken van de regeling. De kern van de discussie is de vraag hoe wij ervoor kunnen zorgen dat de regeling wordt gericht op de groep voor wie zij bedoeld was. Dit is de essentie van deze discussie. Voor het overige wacht ik de motie af.

De heer Marijnissen (SP):

Ik wil het graag hebben over de essentie van het zorgstelsel. Als nu een ding in een notendop aangeeft waarin dit kabinet verschilt met de opvattingen van mijn fractie, dan is het wel het zorgstelsel. Laten wij een aantal korte karakteristieken langs lopen. Er is een inkomensonafhankelijke premie-stelling en een no claim waardoor zieke mensen betalen voor gezonde mensen. Marktwerking en werken met winstoogmerk worden geïntroduceerd in de gezondheidszorg. Mede als gevolg daarvan krijgen wij een enorme toename van de bureaucratie, zie de hele discussies over de DBC's of de 6 miljoen brieven over de zorgtoeslag die nu moeten worden rondgestuurd. Ten slotte leidt dit systeem ook nog eens tot een enorme toename van de macht van de zorgverzekeraars. Uit voorbeelden blijkt nu al dat hun macht zo ver reikt dat ze de macht in de spreekkamer kunnen overnemen en op de stoel van de arts kunnen gaan zitten.

Het is echt een heel slecht plan dat wordt verdedigd met het argument dat mensen keuzevrijheid zouden willen hebben. Ik heb het in eerste termijn keuzedwang genoemd. Wij hebben allebei onlangs in het ziekenhuis gelegen. U weet dus waar ik het over heb. Toen ik getroffen werd door een hernia, wilde ik alleen maar geopereerd worden. Maakte het mij iets uit in welk ziekenhuis ik werd geopereerd? Ik wilde alleen maar dat het een goed ziekenhuis in de buurt was. Ik mag er toch wel van uitgaan dat wij alleen maar goede ziekenhuizen hebben? Vanwaar die hang naar concurrentie en keuzevrijheid? Mensen hebben helemaal geen behoefte aan keuzes. Mensen willen zorg van een goede kwaliteit op het moment dat zij die nodig hebben. Verder willen mensen dat iedereen naar draagkracht betaalt voor de zorg die hij nodig heeft.

Het alternatieve systeem van de SP is van een eenvoud en een rechtvaardigheid om je vingers bij af te likken. Het staat echter wel haaks op dat het van kabinet. Omdat de minister-president zojuist zijn website mocht noemen, noem ik nu maar de website sp.nl waar mensen informatie kunnen vinden over onze actie Noodrem. Het is onze hoop dat het kabinet zich door deze actie realiseert dat het beter is om ten halve te keren dan ten hele te dwalen.

Minister Balkenende:

De heer Marijnissen en ik willen allebei dat mensen zich in de toekomst zeker voelen over het zorgstelsel. Wij kunnen het huidige systeem alleen maar instandhouden als de economie jaarlijks 3% groeit. Verder zijn er in het huidige systeem elementen geslopen waarmee niemand blij kan zijn. Ik noemde al het onderscheid tussen ziek en gezond, jong en oud. Het nieuwe systeem kent echter maar één premie en een acceptatieplicht, waardoor het systeem beter toegankelijk wordt.

De heer Marijnissen heeft een andere visie op systeemkeuze. Die andere visie komt erop neer dat hij wil dat er een heel nieuw systeem wordt ontwikkeld. Ik wijs hem er dan wel op dat de keuze van het kabinet wordt gesteund door de SER. De SER stelt namelijk dat de kosten van het systeem inzichtelijker moeten worden. Het kabinet isoleert zich met zijn keuze dus zeker niet, nu werkgevers en werknemers ook voor ons systeem hebben gekozen.

Ik heb zojuist een discussie gevoerd met de heer Bos over inkomensafhankelijke premies. Ik denk niet dat het zinvol is om dat debat over te doen. Het is de overtuiging van het kabinet dat wij met dit stelsel op de goede weg zijn en dat wij een toekomstbestendig systeem realiseren omdat het keuzevrijheid en marktwerking mogelijk maakt en er aan de verzekeraars voorwaarden kunnen worden gesteld. Wij doen er verder alles aan om de invoering van dit nieuwe systeem zo goed mogelijk te laten verlopen. Het zou natuurlijk bijzonder slecht zijn uit het oogpunt van consistentie van beleid als wij het nu opeens over een andere boeg zouden gooien. U zult dan ook niet echt van mij verwachten dat ik dat ga doen.

De heer Marijnissen (SP):

U noemt telkens weer twee voordelen: de acceptatieplicht en het opheffen van het verschil tussen particulier en ziekenfonds. Ik ben altijd al een voorstander geweest van een acceptatieplicht, maar een acceptatieplicht kunnen wij nu ook al invoeren. Ik ben verder ook een voorstander van het opheffen van het verschil tussen particulier en ziekenfonds. In het plan van de SP wordt dan ook voorgesteld te komen tot één, grote volksverzekering.

U verdedigt uw voorstel door naar de SER te verwijzen. Ik herinner u er dan wel aan dat het hele Nederlandse establishment, inclusief de SER, een voorstander was van de Europese grondwet. Het volk was echter in zijn geheel tegen. Dat is nu weer het geval. Het hele establishment is voor en het volk is tegen.

Mensen begrijpen heel goed dat zorg en onderwijs kwetsbare zaken zijn, want gerelateerd aan de mens en zijn beschaving. Je moet in dat soort systemen geen commerciële prikkels inbouwen. De afspraken in de publieke sector over het leveren van productie – zie de politie en het Openbaar Ministerie – hebben geleid tot allerlei negatieve effecten.

Minister Balkenende:

Ik moet glimlachen, want gisteren zei u nog tegen de heer Verhagen dat u niet zoveel ophad met demagogie. Dit is ook een stukje demagogie.

De heer Marijnissen (SP):

Een heel klein stukje!

Minister Balkenende:

Ik ben vriendelijk vandaag en houd het maar op een stukje demagogie. Ik heb geen grote woorden nodig. Wij gaan natuurlijk geen vergelijking maken met het debat over Europa en het establishment. Wij hebben het erover hoe je ervoor kunt zorgen dat de zorg toekomstbestendig is. Daarbij kunnen wij van mening verschillen over de instrumentenkeuze. Het is onze oprechte overtuiging dat wij met het systeem waarvoor wij hebben gekozen en dat nu ook zijn beslag gaat krijgen, een waarborg hebben geboden voor een toekomstbestendig stelsel voor zorg. Dat is ook nodig. Er is jaren over gesproken. Wij zijn af van het onderscheid dat bestond tussen ziekenfonds en particuliere verzekering. Het is ook niet gek dat er bepaalde marktprikkels in zitten, want dat is ook in het huidige systeem het geval. Ik kan alleen maar constateren dat de heer Marijnissen en ik echt een andere visie hebben op de organisatie van de zorg.

Over de opmerkingen betreffende de bureaucratie kan ik kort zijn, want er wordt vaak een beetje overdreven. De Belastingdienst Toeslagen is een kleine dienst die zich ook nog eens zal bezighouden met de huursubsidie. Wij moeten ook vaststellen dat er net zo goed administratieve lasten zijn verbonden aan een inkomensafhankelijke premie. Ik meen dat ook de heer Verhagen daarover gisteren opmerkingen maakte.

De heren Bos en Marijnissen hebben de vrees geuit dat de professionele autonomie van de zorgverleners wordt aangetast door concurrerende commerciële verzekeraars. Allereerst is het zo dat de minister verantwoordelijk blijft voor de samenstelling van het pakket. Het vaststellen van de noodzakelijke zorg die patiënten nodig hebben, is en blijft in de eerste plaats een zaak van de artsen. Zij zijn degenen die op grond van medisch-inhoudelijke criteria een diagnose stellen en bepalen welke behandeling, therapie of geneesmiddel het meest adequaat is. Dat is een blijft een zaak van de arts. Het is echter ook een systeem van checks and balances. Aan de ene kant zijn er de professionele artsen die vanuit hun deskundigheid bepalen welke handeling of welk geneesmiddel adequaat is. Aan de andere kant mag er en moet er zelfs ook gekeken worden naar de prestatie, de kwaliteit en de prijs daarvan. De verzekeraars spelen daarbij een cruciale rol, ook in het belang van de verzekerden. Zo kunnen verzekeraars een belangrijke rol spelen bij het tot stand brengen van goede integrale zorg voor chronisch zieken, zoals diabetici. Dat gebeurt nu al in de praktijk.

De heer Marijnissen (SP):

Ik zou op dit punt graag een garantie hebben van de minister-president. Ik zal niet in detail treden en alle voorbeelden noemen, maar ons bereiken echt berichten dat zorgverzekeraars wel degelijk interveniëren als het gaat om de behandeling, de diagnose, medicijnen, protheses, enzovoort. Zegt de minister-president nu dat hij te allen tijde zal voorkomen respectievelijk bestrijden dat dit zich verder voortzet en invreet in ons systeem van gezondheidszorg?

Minister Balkenende:

Nee, u moet goed naar mij luisteren. U krijgt van mij geen garanties. Ik heb gezegd dat het om checks and balances gaat. Het is precies zoals ik het heb aangegeven. Je hebt de professionaliteit van de arts of de specialist en hij moet ook zijn eigen verantwoordelijkheid kunnen beleven krachtens de eed die hij heeft afgelegd. Tegelijkertijd mag ook worden gelet op prijs en kwaliteit. Daarin kunnen verzekeraars een rol spelen. Precies om die reden gebruik ik de term "checks and balances".

De heer Marijnissen (SP):

Maar daar heb ik geen enkel probleem mee. Het is prima als een verzekeraar zegt: wij hebben hier exact hetzelfde medicijn, enzovoort. Die discussie mag. Maar wie heeft het laatste woord? Dat is de vraag.

Minister Balkenende:

Als er sprake is van medische noodzaak, dan ligt het laatste woord natuurlijk bij de arts. Het blijft echter een kwestie van checks and balances. Als het noodzakelijk is om een handeling te verrichten, dan weten wij wat de arts te doen staat.

De heer Marijnissen (SP):

Ik noteer dat de minister-president zegt dat het laatste woord te allen tijde aan de controlerend geneesheer is.

Minister Balkenende:

Indien de situatie en de ziekte daartoe aanleiding geven.

De heren Van As, Rouvoet, Bos en Van der Vlies hebben aandacht gevraagd voor de kwaliteit in de verpleeghuizen. Voor ouderen en ernstig zieken die niet langer thuis kunnen wonen, moet goede zorg beschikbaar zijn. Daarover bestaat geen verschil van mening. Dit kabinet zet dan ook sterk in op de verbetering van de kwaliteit van verpleeg- en verzorgingshuizen. Het kabinet wijst daarnaast met nadruk op het feit dat er tal van instellingen zijn die prima zorg leveren. Sinds het negatieve rapport van de inspectie van september 2004 is een Deltaplan voor de verpleeghuiszorg in gang gezet. Uiteindelijk zal ook in deze sector transparantie van prestaties samenhangen met transparantie in de bekostiging. Die moet ertoe leiden dat verpleeghuizen met veel cliënten die zware en zeer intensieve zorg nodig hebben, meer geld krijgen dan verpleeghuizen met minder zware patiënten. Vooruitlopend op deze nieuwe bekostigingssystematiek zal het kabinet echter nu al extra geld beschikbaar stellen voor instellingen waarvan duidelijk is dat zij tot deze zorgintensieve categorie behoren. Daarnaast is extra geld vrijgemaakt voor opleidings- en stageplaatsen. In totaal gaat het hierbij om 80 mln.

De heer Van As (LPF):

In HP/De Tijd van 1 juli 2005 stond een artikel waarin een vergelijking werd gemaakt tussen een gevangenis in Nederland en een verpleeghuis. Daaruit bleek overduidelijk dat de mensen in een verpleeghuis veel slechter af zijn dan mensen in de gevangenis in Rotterdam. Dat is schrijnend. Daar zou u toch eens nota van moeten nemen. Hoe kijkt u hier nu tegenaan?

Minister Balkenende:

Wij hebben in het verleden vaak gezegd dat het eigenlijk niet acceptabel is dat in verpleeghuizen soms zes mensen op één kamer liggen en mensen in een gevangenis alleen in een cel zitten. Dit kabinet heeft het mogelijk gemaakt dat er meer mensen op één cel worden geplaatst. Ik kom regelmatig in verpleeghuizen, bijvoorbeeld tijdens werkbezoeken. Er wordt op dit moment een geweldige inhaalslag gemaakt om ervoor te zorgen dat er betere kamers komen en dat er meer privacy is. Die zaken spelen op dit moment. Het beleid dat wordt gevoerd en de veranderingen die worden doorgevoerd, gaan volgens mij in de richting die u aangeeft.

De heer Van As (LPF):

Ik concludeer dat u geen kennis hebt genomen van het artikel. Dat neem ik u niet kwalijk. Het zou echter een goede zaak zijn dat u er toch eens kennis van neemt en dat u de vergelijking ziet, ook wat betreft het voorzieningenniveau en eigen bijdragen. Ik denk dat u ook heel raar zal opkijken. Ik ben erg benieuwd naar uw commentaar hierop. Misschien dat u de Kamer daar nog eens over kunt berichten.

De heer Rouvoet (ChristenUnie):

Ik wil even aanhaken op de opmerkingen van de minister-president over het extra geld voor verpleeghuizen. Wat is er nu precies extra? Mijnheer Balkenende, u zegt dat het om 80 mln. extra gaat. Eerder kwamen er andere berichten van lekkende ministers. Daar wilde u terecht een dempende persconferentie over geven. Althans, terecht, u weet hoe ik daar over dacht. U wilde het terecht dempen. Volgens de kranten ging het om 200 mln. Ik wil precies weten wat wij extra gaan doen voor de verpleeghuizen. Ik ga er even van uit dat het bedrag van 200 mln. juist is. Daar zit in elk geval een herschikking in van 120 mln. binnen verpleeghuizen en aanpalende zorgvormen. Daarnaast komt een bedrag van 40 mln. uit de groeiruimte AWBZ. Klopt het dat het bedrag voor de verpleeghuizen uit de extra beschikbare ruimte die er nu is vanwege de aantrekkende economie 40 mln. bedraagt?

Minister Balkenende:

Ik sprak net over extra geld. Ik heb gezegd dat er in bepaalde instellingen patiënten verblijven die extra zorg nodig hebben, de zogenaamde zorgintensieve categorie. Ik heb ook gezegd dat er extra geld wordt vrijgemaakt voor opleiding en stageplaatsen. Het totaalbedrag is 80 mln. Ik kan later eventueel een nadere precisering geven van dit bedrag. Dat komt niet vanzelf tot stand. Er zijn binnen de verpleeghuiszorg instellingen die het geweldig goed doen, soms met eenzelfde budget als andere instellingen. Er zijn dus organisatorische verbeteringen nodig. Wij sluiten onze ogen niet als er extra middelen nodig zijn. Dat heb ik net al gezegd.

De heer Rouvoet (ChristenUnie):

Mijn vraag was heel simpel: hebben wij het nu over 40 mln. extra, dus nieuw geld uit de nieuw beschikbare ruimte, voor de verpleeghuizen? Dat is volgens mij namelijk niet meer dan € 1,60 per bed per dag. Wij hebben in onze tegenbegroting dat bedrag niet voor niets verdubbeld. Staat dat bedrag van € 1,60 nu in verhouding tot de ernst van de problematiek waar wij het afgelopen jaar over hebben gesproken met de staatssecretaris?

Minister Balkenende:

Een kabinet neemt extra maatregelen en stelt extra middelen beschikbaar omdat het van mening is dat er dingen moeten worden verbeterd. Wij kunnen verschillen van mening over de mate waarin dat nodig is. Ik kan u ook vragen of een verdubbeling van het budget wel in verhouding staat tot het probleem. Die discussie lijkt mij eerlijk gezegd niet erg vruchtbaar. Wij hebben dat geld op basis van de verantwoordelijkheid van de betrokken bewindspersoon vrijgemaakt. Dat is goed voorbereid. Het bedrag komt tegemoet aan delen van de kritiek en delen van de behoeften.

De heer Rouvoet (ChristenUnie):

De conclusie is dus dat het niet om 80 mln. gaat, maar om 40 mln. nieuw geld. U weerspreekt dat niet inhoudelijk, dus dat is de conclusie.

Minister Balkenende:

Ik heb net gezegd waarvoor 80 mln. ter beschikking is gesteld.

De heer Rouvoet (ChristenUnie):

Ik wil niet dat u hierbij wegloopt. U zegt waar het naartoe gaat. Dat weet ik ook. Eerder is er op mijn initiatief door de Kamer ook extra geld voor de zorgzwaartefinanciering uitgetrokken, juist voor de verpleeghuizen vanwege die moeilijke categorie patiënten. Ik heb met een amendement dat door de hele Kamer is gesteund extra geld kunnen vrijmaken voor palliatieve zorg. Daarvan ging de helft naar de zorgzwaartefinanciering in verpleeghuizen. Ik vraag u niet waar het geld naartoe gaat. Ik vraag u om eerlijk de keuzen uit te leggen die u maakt als kabinet; daar spreek ik u op aan. Welnu, heb ik het goed dat het gaat om 40 mln. nieuw geld voor de verpleeghuizen? Daar wil ik een eenvoudig ja of nee op hebben. Als het "nee" is, dan wil ik graag dat u uitlegt hoe het dan wel zit.

Minister Balkenende:

Het is extra geld.

De heer Rouvoet (ChristenUnie):

Het gaat om 40 mln. en het is dus een "ja".

De heer Marijnissen (SP):

Ik geloof dat de heer Rouvoet gelijk heeft in dezen.

Ik heb in de jaren dat ik nu in de Kamer zit, al vaak aan de interruptiemicrofoon gestaan, sprekende over dit onderwerp. Het onderwerp gaat mij, maar ongetwijfeld iedereen in de Kamer, buitengewoon aan het hart. Ik lees de volgende zin voor uit het rapport van de Gezondheidsraad met als titel "Vergrijzen met ambitie": "Als tekortkomingen van de zorg die nu door velen gesignaleerd worden, blijven bestaan of toenemen, dan zou ook de behoefte kunnen toenemen om zelf te bepalen wanneer men afscheid van het leven wil nemen." Hier staat in één zin het verband tussen het geluk van mensen, hun levenswil, en de leefomstandigheden in verpleeghuizen. Zover zijn wij dus al in Nederland dat de Gezondheidsraad dit zo opschrijft. Het is een probleem dat ons allemaal aan het hart gaat en waar iedereen altijd mee bezig is. Ik zou van deze minister-president er nu eens een uitspraak over willen vernemen, wanneer wij dit probleem echt en naar alle tevredenheid zullen hebben opgelost. De minister-president heeft terecht gewezen op de vergrijzing en het feit dat wij 2 miljoen ouderen erbij krijgen. Wij hebben hier te maken met een heel groot probleem, nu al maar ook voor de toekomst.

Minister Balkenende:

Eigenlijk praat u in termen van garanties. Kan de premier zeggen wanneer wij de problemen uit de wereld hebben geholpen en het anders is? Dat kan ik u niet toezeggen. Ik zeg wel dat wij onze ogen niet gesloten hebben voor situaties waarin mensen terecht zijn gekomen, situaties die ongelooflijk pijn doen, ook bij familieleden. Dat is ook de reden waarom er zoveel wordt gedaan om ervoor te zorgen dat de situatie wordt verbeterd. Ik heb zojuist al aangegeven: minder mensen op een kamer, meer individuele zorg en zorgen dat de organisatie van de zorg wordt versterkt. Al die elementen spelen mee. Wij doen vanuit onze mogelijkheden het maximale om te zorgen dat er aan verbetering wordt gewerkt, want het beeld dat u schetst – dat beleven mensen voor een deel ook zo – is heel pijnlijk en daar sluiten wij de ogen niet voor.

De heer Marijnissen (SP):

Ik ben ervan overtuigd dat de premier daar zijn ogen niet voor sluit, maar hij handelt er niet naar. Ik neem het hem niet kwalijk dat hij even niet adequaat kon antwoorden op de vraag van de heer Rouvoet, maar de heer Rouvoet heeft inhoudelijk gelijk. Ik raad de minister-president aan om, als het gaat om 40 mln. erbij en om het echt 80 mln. aan extra investeringen te maken, genereus de daad bij het woord te voegen en te zeggen: wij gaan daar nu fors meer in investeren.

Minister Balkenende:

Er wordt meer geïnvesteerd en er wordt gewerkt aan verbetering van de organisatie van de zorg. Datgene wat zich afspeelt, gaat ons zeer ter harte en daar zijn wij ook druk mee bezig. U weet dat.

Voorzitter. De heer Van der Vlies heeft gesproken over de mantelzorg. De mantelzorg is een onmisbaar iets in de Nederlandse samenleving en ook het kabinet is zich ervan bewust dat mantelzorg zeer langdurig en intensief kan zijn en dat daarom ondersteunende instrumenten gewenst zijn. In de notitie "De mantelzorger in beeld" wordt hierop nader ingegaan. In de notitie wordt er waardering uitgesproken voor de zorg die mantelzorgers bieden. Zij zijn het goede voorbeeld in de samenleving van de wijze waarop belangrijke normen en waarden met betrekking tot solidariteit en onderlinge dienstbaarheid gestalte kunnen krijgen. Er worden diverse maatregelen genoemd, die erop zijn gericht de mantelzorger te faciliteren. Daarbij kan onder meer worden gedacht aan het versterken van de regionale en landelijke infrastructuur van mantelzorgondersteuning, het versterken van de mogelijkheden van mensen hun eigen zorg te organiseren, het verspreiden van best practices om arbeid en zorg beter te kunnen combineren en dergelijke. Het treffen van maatregelen in de fiscale sfeer – de motie-Van der Vlies – wordt, zoals uit de voornoemde notitie blijkt, niet goed mogelijk geacht.

De heer Van der Vlies (SGP):

Dat is dan jammer. Ik heb natuurlijk de betreffende stukken ook gelezen en wij komen daar nog over te spreken. Ik zou toch de optie van enigerlei vorm van fiscale ondersteuning willen openhouden. Zo goed als wij dat voor de vrijwilligers hebben gezocht, zou het ook hier gezocht moeten worden, want wij moeten er niet aan denken dat dit stukje cement van de samenleving zou wegvallen. Het is duidelijk – dat erkent ook de nota – dat mantelzorgers zich inspanningen moeten getroosten om inderdaad die mentale kwaliteit te blijven leveren; daar zouden wij met elkaar ons iets aan gelegen moeten laten liggen. Vandaar dat ik even blijf bij mijn dringende verzoek om die motie, die vorig jaar werd aangenomen en die als niet gemakkelijk uitvoerbaar wordt beschouwd, nog eens ter hand te nemen, om te zien of wij daarmee nog een stap verder kunnen komen. Ik heb geen concrete voorstellen, want de nota gaan wij nog bespreken, maar laten wij het nadenken daarover niet op nul zetten. Daaruit zou een diskwalificatie kunnen ontstaan voor iets wat wij in onze samenleving moeten koesteren.

Minister Balkenende:

Het debat kunnen we zonder meer voortzetten. Het kabinet heeft zoals bekend gekeken naar de mogelijkheden en onmogelijkheden. De fiscale tegemoetkoming van vrijwilligers is natuurlijk wel een manier om de waarde zichtbaar te maken die wordt toegekend aan vrijwilligerswerk. Het ligt breder, maar deels komt het natuurlijk wel tegemoet aan wat u terecht naar voren brengt.

De heer Van der Vlies (SGP):

Ik begrijp die link, maar als je doelgroepen benoemt, zijn het geen synoniemen.

Minister Balkenende:

Daar heeft u gelijk in.

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

Ik wil nog een laatste vraag stellen over het zorgstelsel. Dat wij een groot inhoudelijk verschil van mening hebben over het zorgstelsel, dat wij als niet-solidair beschouwen, moge duidelijk zijn. Een ander punt is de goede invoering van het zorgstelsel. Allemaal voorzien wij problemen: miljoenen mensen begrijpen niet waar het over gaat, zij begrijpen de zorgtoeslag niet goed, er is allerlei bureaucratische rompslomp, de 540 ambtenaren, u kent de verhalen. Nu heeft de heer Hoogervorst gezegd dat hij zijn lot verbindt aan een goede uitvoering van het zorgstelsel. Ik neem aan dat dat in dezelfde mate voor u zal gelden.

Minister Balkenende:

Minister Hoogervorst heeft gezegd dat, als het mis gaat, niet alleen hij een probleem heeft, maar ook het kabinet, en zo is het ook.

Ik kom toe aan onderwijs en innovatie, waarover gisteren veel is gezegd. Kennis en innovatie staan hoog op de agenda van dit kabinet. Onze ambitie is dat Nederland in 2010 tot de voorhoede behoort op het terrein van hoger onderwijs, onderzoek en innovatie. Dat draagt bij aan duurzame economische groei, meer en betere banen, en een hechtere sociale samenhang. Met de invulling van de FES-meevaller heeft het kabinet een substantiële impuls gegeven aan het domein kennis en innovatie, en wel ter grootte van 1 mld. Van de toekomstige meevallers wordt voortaan 50% hierin geïnvesteerd, wat een belangrijke institutionele verandering en hervorming is.

Tegen de heer Verhagen zeg ik het volgende. Over de concrete inzet van mogelijke toekomstige meevallers kan ik nu nog geen uitspraken doen. Er is een procedure afgesproken die ruimte biedt voor kansrijke voorstellen binnen dit domein. Daarbij gelden in principe de reguliere FES-criteria en een onafhankelijke toets door het CPB. Waar mogelijk zal het bedrijfsleven zeker gestimuleerd worden navolging te geven aan de investeringen van de overheid, en zal er zeker oog zijn voor regionale belangen. Daarbij denk ik aan Pieken in de delta. De door de heer Verhagen genoemde punten bekijken we in het kader van het reguliere besluitvormingstraject.

Nederland spiegelt zich op het gebied van innovatie aan Finland. Agendabepalend zijn, een lange adem hebben, ruimte laten aan betrokken partijen en waar mogelijk extra investeren. Die vergelijking gaat ook op voor het onderwijs. Beide landen paren relatief lage uitgaven per leerling aan een hoog prestatieniveau. Zijn daarmee alle problemen uit de wereld? Zeker niet. Ik denk aan delen van het vmbo, aan voortijdige schoolverlaters en het dreigende lerarentekort. Ik erken het bestaan van deze problemen. Er wordt veel geld en energie gestoken in verbetering. Ook het beleid gericht op het terugdringen van het voortijdig schoolverlaten, met name in de grote steden onder allochtone jongeren, zal daarom met kracht worden voortgezet door middel van het sluitend maken van de registratie van voortijdig schoolverlaters. Er moet worden geïnvesteerd in de brede school, omdat het huidige scholenbestand voor een groot deel ongeschikt is om functies als kinderopvang, onderwijs en zorgtaken te combineren. Juist een dergelijke combinatie is van belang voor het stimuleren van arbeidsmarktparticipatie. Ik denk verder aan investeringen in leerlingbegeleiding en zorgadviesteams, en het vergroten van het aanbod van maatwerktrajecten, waarin jongeren praktijkgericht onderwijs volgen in een doorlopende lijn van voortgezet onderwijs naar beroeps- en volwasseneneducatie. De ministers van SZW en OCW hebben daarnaast in het plan van aanpak voor de jeugdwerkloosheid een reeks maatregelen voorgesteld om werkloze jongeren zonder startkwalificatie binnen een half jaar aan het werk en/of naar school te krijgen. Al deze maatregelen zijn inmiddels in gang gezet. Binnenkort zal de Kamer worden geïnformeerd over de actuele ontwikkeling ten aanzien van het aantal voortijdig schoolverlaters op basis van regionaal-meldpuntgegevens over het studiejaar 2003/2004. Tevens zal dan worden aangegeven hoe wij de aanpak van voortijdig schoolverlaten– door de heer Dittrich aangeduid als nationaal aanvalsplan – willen gaan versnellen.

De heer Dittrich (D66):

Van de cijfers op dit punt zoals ze in de begroting zijn vermeld, schrik ik nogal. Er is de doelstelling dat in 2010 de schooluitval voor 50% moet zijn teruggedrongen en in 2006 voor 30%. Maar dat halen wij bij lange na niet. Het betekent dus dat honderden jongeren hun school niet afmaken en op straat komen te staan met alle gevolgen van dien. Ik hoor u zeggen dat er nog allerlei nadere voorstellen komen, maar ik meen dat dit prioriteit nummer één zou moeten zijn. Dus is mijn vraag of u toch niet een tipje van de sluier kunt oplichten wat betreft de wijze waarop minister Van der Hoeven probeert schooluitval tegen te gaan.

Minister Balkenende:

Ik wil niet vooruitlopen op datgene wat binnenkort zal worden gemeld. Ik heb gezegd dat de Kamer binnenkort zal worden geïnformeerd over de actuele stand van zaken, waarbij ook zal worden ingegaan op de strategie en op de verschillende maatregelen. Ook zal daarbij worden ingegaan op hetgeen u hierover naar voren heeft gebracht. U heeft gesproken over een nationaal aanvalsplan. Het lijkt mij het beste om dat punt te betrekken bij de informatie die de Kamer zo snel mogelijk zal bereiken.

De heer Verhagen (CDA):

In het kader van het voorkomen van schooluitval en van drop out hebben wij in het verleden al gesproken over de leerwerkplicht. In de schriftelijke antwoorden heeft u aangegeven dat voor de behandeling van de begroting van Onderwijs de Kamer hieromtrent nader zal worden geïnformeerd. Zowel in eerste termijn als in het debat over normen en waarden heeft mijn fractie gevraagd om een verlengde leerwerkplicht tot 23 jaar inclusief wijziging van de Leerplichtwet. Ter voorkoming van uitval voordat men een startkwalificatie heeft, is het belangrijk dat je ook 16- en 17-jarigen bij de lurven kunt pakken. In dat kader heb ik bepleit om eventueel de Leerplichtwet naar de leeftijd van 18 jaar uit te breiden. Daarop wordt in de schriftelijke reactie echter niet ingegaan. Ik zou dan ook de toezegging willen krijgen dat bij de informatie die wij krijgen vóór de behandeling van de begroting van Onderwijs, daarop alsnog wordt ingegaan.

Minister Balkenende:

Ik kan u toezeggen dat u wat betreft de situatie tot 18 jaar die informatie zal krijgen. Dat hoor ik nu van de minister van Onderwijs. Voor het overige hebben wij nadrukkelijk kennisgenomen van uw opmerkingen. Uw verhaal is bekend. In de schriftelijke beantwoording zijn wij er ook al op ingegaan, maar deze discussie zal ongetwijfeld nog worden voortgezet.

De heer Van Aartsen heeft het toekomstperspectief geschetst van de brede school in 2015, waarbij het uitvallen van lessen zoveel mogelijk wordt voorkomen, de leraar zich richt op de lestaken en werkende ouders ervan verzekerd zijn dat hun kinderen tussen half acht 's ochtends en half zeven 's avonds een goed onderdak hebben. Het kabinet deelt de zorg van diverse partijen voor goede voorzieningen op het gebied van voor-, tussen- en naschoolse opvang. De brede school kan veel betekenen voor leerlingen, voor ouders en voor de buurt. Diverse goede voorbeelden laten zien dat de brede school de sociale samenhang in een wijk kan helpen versterken. Gemeenten hebben een belangrijke taak om dit mogelijk te maken. Wij weten dat de beroepsbevolking in de komende decennia steeds meer vrouwen, ouderen, hoger opgeleiden en allochtonen zal tellen. Wij zijn aan hen verplicht die maatregelen te nemen die het hun daadwerkelijk mogelijk maken de noodzakelijke bijdrage aan de Nederlandse economie te leveren. Vandaar dat het kabinet de ontwikkeling van brede scholen stimuleert. Daar trekken wij ook extra middelen voor uit. Voor aanpassing van schoolgebouwen wordt, mede ter stimulering van brede scholen, een deel van de FES-middelen ingezet. Doel is te komen tot sluitende dagarrangementen, zoals de heer Van Aartsen wil. De ervaringen die met de operatie JONG worden opgedaan, zullen in deze plannen worden meegenomen. Verder trekt het kabinet 200 mln. extra uit voor kinderopvang. De Kamer wordt binnenkort geïnformeerd over de inzet van deze extra middelen voor kinderopvang, die deels voor tussenschoolse opvang kunnen worden ingezet. Centraal staat goed onderwijs, een goede opvang voor kinderen en meer armslag voor de ouders die dat willen, om actief te zijn op de arbeidsmarkt. Er moet ruimte zijn voor ouders om weloverwogen reële keuzes te maken als de combinatie van arbeid en zorg wordt gewenst. Het komend jaar zal het kabinet een perspectief voor de langere termijn ontwikkelen met een uitgewerkte visie op brede school en kinderopvang en, voor zover daar aanleiding toe mocht zijn, aanpassing van regelgeving.

De heer Van Aartsen (VVD):

Dat laatste is inderdaad vrij belangrijk, want tot op heden heb ik in het antwoord van de minister-president niets gehoord over het voornemen om artikel 45 van de Wet op het primair onderwijs te wijzigen. Dat is naar ons oordeel noodzakelijk om dit mogelijk te maken. Verder willen wij dit graag ingevoerd hebben per 1 januari 2007. Lukt dat?

Minister Balkenende:

Dan vraagt u wel wat! Er wordt verschillend over gedacht of het echt nodig is om artikel 45 te wijzigen. Het lijkt mij beter om dit punt mee te nemen in de visie die u zal bereiken. Wat betreft de invoering per 1 januari 2007 kan ik u geen garanties geven, want ik weet niet precies wat de consequenties daarvan zijn. Het lijkt mij ook wat gratuit om te zeggen "dat doen wij even", want daarvoor is het te gecompliceerd. Ik heb een aantal indicaties gegeven van de elementen die daarbij een rol spelen. Wij hebben goed naar u geluisterd en zullen later terugkomen op de vraag of wijziging van de wet nodig is.

De heer Van Aartsen (VVD):

Ik zal erop terugkomen in mijn tweede termijn.

De heer Van der Vlies (SGP):

Ik verbaasde mij gisteren al over het voorstel van collega Van Aartsen om de Wet op het primair onderwijs daarvoor te gaan wijzigen. Dat betekent een wettelijke verplichting aan alle scholen, openbare en bijzondere, om voor dergelijke voorzieningen te staan, met alle consequenties van dien, zoals de aansprakelijkheid voor wat er gebeuren kan in de niet-schoolse tijd, maar wel op de locatie. Dat zijn zwaarwichtige onderwerpen. Een dergelijke verplichting lijkt mij toch wel heel ver te gaan. Voorliggende voorzieningen zouden aangesproken kunnen worden op het regelen van dagarrangementen. Ik neem aan dat dit kabinet toch wel de nodige reserves heeft als het gaat om een wettelijke verplichting, zeker gezien de implicaties die het voor de onderwijswetgeving heeft. Als dit zou doorgaan, is het wel een nieuwe bevoegdheid die ingesluisd wordt in de onderwijswetgeving.

Minister Balkenende:

Dat is ook de reden waarom de heer Van Aartsen gisteren de opmerking maakte die hij maakte. U geeft nu uw visie. Dit geeft al aan dat wij nu niet meteen kunnen zeggen hoe wij het gaan doen. Verder wil ik kijken wat wel en niet nodig is. Daar zullen wij op een goed moment, als de zaken goed zijn voorbereid, nader op terugkomen. Het is interessant om zowel u als de heer Van Aartsen te horen, want daarmee zijn de thematiek en de gevoeligheden wel ongeveer geschetst.

De heer Dittrich (D66):

Dat is nog niet helemaal volledig. Daarom ik wil ik u ook graag interrumperen. Wij pleiten hier al langer voor. Ursi Lambrechts heeft daar in 2004 ook al een motie over ingediend. Wij hebben daar wel altijd een aantal voorwaarden bij gesteld. Het lijkt aantrekkelijk om te zeggen dat het in 2007 allemaal geregeld moet zijn, maar dan moeten de voorzieningen er ook zijn – daar heb ik u wat over horen zeggen – en bovendien kun je niet zomaar zeggen dat mensen die een uitkering hebben dit moeten gaan doen. Er moet kwalitatief goed personeel zijn dat op de kinderen let en de kinderen begeleid. Dat moet wel onderdeel zijn van de plannen van het kabinet. Ik wil u daarom aansporen door te gaan op de lijn van de heer Van Aartsen. Die klonk interessant, maar wij moeten niet de fouten gaan maken die het kabinet heeft gemaakt bij de kinderopvang, namelijk te weinig financiën en te weinig kwaliteit. Daar moeten wij echt voor oppassen.

Minister Balkenende:

Ook deze opmerking geeft aan dat het goed is om hier heel goed naar te kijken en de zaken in kaart te brengen. U heeft nu namelijk het kwaliteitsaspect naar voren gebracht. Dat veronderstelt dat van het kabinet mag worden verwacht dat wij dit weloverwogen en goed voorbereid aan u zullen presenteren. Daar zullen wij het komend jaar aan werken.

De heer Van As (LPF):

Voorzitter. Ik bespeur een ambivalente houding bij de premier. Hij is afhoudend als het gaat om de tegenbegrotingen van de oppositie, ook ten opzichte van de voorstellen van de LPF. Dan kan er helemaal niets. Ik zou bijna zeggen: wat de boer niet kent dat eet hij niet. Vervolgens doet mijnheer Van Aartsen een op zichzelf aardig voorstel. Ik wil niet zeggen dat wij ertegen zijn, maar er hangt wel een enorm prijskaartje aan. Ik hoop dat hij in tweede termijn de dekking wil aangeven. De minister-president neemt dit vervolgens over of het niets is.

Minister Balkenende:

Ik heb niet gezegd dat ik het overneem. Ik heb goed geluisterd naar hetgeen de heer Van Aartsen naar voren heeft gebracht, naar de opmerkingen van de heer Van der Vlies over de juridische aspecten en naar de opmerkingen van de heer Dittrich over de kwaliteitsaspecten. Het is duidelijk dat wij deze zaak zorgvuldig moeten bezien. Gegeven de opvatting van de Kamer hierover, heb ik gezegd dat alle elementen in samenhang bezien zullen worden. Wij moeten alle consequenties onder ogen zien, dus ook de financiële kant van de zaak. Als alles in kaart is gebracht, weten wij wat mogelijk is.

De heer Van As (LPF):

Ik zie dat minister Zalm vertrokken is. Kennelijk wil hij hier niet bij zitten.

De voorzitter:

Ik vraag de leden om geen politiek te bedrijven met het feit dat een bewindspersoon eventjes afwezig is. Voor de Handelingen merk ik op dat minister Zalm wel aanwezig is.

Minister Balkenende:

De heer Dittrich heeft een plan gepresenteerd voor de aanpak van het lerarentekort.

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

Voorzitter...

De voorzitter:

Het spijt mij dat u er de dupe van bent, mevrouw Halsema, maar ik wil nu een beetje vaart maken met het debat.

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

Ik wil alleen weten of de minister-president nog apart terugkomt op de kinderopvang.

Minister Balkenende:

Dat ben ik niet van plan. Ik begrijp van de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid dat de Kamer in eerste helft van oktober een brief over dit onderwerp zal ontvangen, maar ik zie dat mevrouw Halsema dat niet wilde weten.

De voorzitter:

Ik aarzel om hier een aparte discussie over te laten beginnen. Mevrouw Halsema kan hier in tweede termijn op terugkomen.

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

Ik maak hier bezwaar tegen. Dit onderwerp is uitgebreid behandeld in eerste termijn. Het is een belangrijk onderdeel van de algemene beschouwingen. U kunt niet zeggen dat wij hier niet over kunnen praten omdat de minister-president het er niet over wil hebben.

De voorzitter:

Dat zei ik niet. Ik verwees naar de tweede termijn. Ik verzoek de minister-president dan ook om er in tweede termijn wel op in te gaan.

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

Ik heb hier niet voor niets in eerste termijn vragen over gesteld. Ik wil weten of ik een motie op dit punt moet indienen. Daarvoor heb ik betere antwoorden van de minister-president nodig.

De voorzitter:

Goed, dan is het woord aan de minister-president over dit onderwerp.

Minister Balkenende:

Maar voorzitter, nu wordt het een beetje slalommen.

De voorzitter:

Ik vraag u om niet indirect dingen in mijn richting te zeggen. Een lid van deze Kamer heeft behoefte aan een antwoord met het oog op een eventuele motie in tweede termijn. Dat brengt mij ertoe, u te vragen op het onderwerp in te gaan.

Minister Balkenende:

In dat geval is het goed dat mevrouw Halsema haar vraag preciseert.

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

In het kader van de Voorjaarsnota heeft minister Zalm gezegd dat de sociale partners tot augustus de tijd zouden krijgen om tot een vergelijk te komen over de werkgeversbijdrage. Als dat niet lukt, zou de regering een wettelijke regeling introduceren. Ik beschik over de letterlijke citaten van minister Zalm. Ik wil weten welke stappen de regering nu zet. Wellicht moet ik een motie hierover indienen.

Minister Balkenende:

Het ligt niet in het voornemen van het kabinet om op dit punt een wettelijke maatregel te nemen. Gisteren is overigens de verantwoordelijkheid van werkgevers en werknemers aan de orde geweest. Er is in dat verband gevraagd naar de consequenties voor het arbeidsvoorwaardenoverleg. De Kamer is schriftelijk gemeld dat het kabinet in 2006 een tussenevaluatie zal maken van de werkgeversbijdrage. Daarbij zijn alle opties nog open, dus ook de verplichte werkgeversbijdrage. Het is nog te vroeg om op dit punt conclusies te trekken, want de wet is pas negen maanden in werking. Uit recent onderzoek blijkt dat de werkgeversbijdrage licht is gestegen tot 73,5% van de werknemers die daar aanspraak op kunnen maken. Ik ben niet van plan, op de ontwikkelingen vooruit te lopen.

De heer Dittrich heeft een plan gepresenteerd voor de aanpak van het lerarentekort, een belangrijk onderwerp. Er kan geen misverstand over bestaan dat wij allen de zorgen delen over mogelijke lerarentekorten in de toekomst. Het kabinet heeft bij zijn aantreden maatregelen genomen met het oog op het toen dreigende lerarentekort in 2007 en volgende jaren. Deze maatregelen zijn versterkt door demografische en conjuncturele ontwikkelingen en maken dat er nu sprake is van evenwicht op de arbeidsmarkt. Het plan van D66 lijkt te zijn gebaseerd op inzichten die zijn ontleend aan de onderwijsarbeidsmarktraming van 2002. De nieuwe raming uit de Nota Werken in het onderwijs 2006 geeft voor het primair onderwijs in ieder geval een veel positiever beeld. Mede dankzij het gevoerde beleid worden er geen tekorten meer verwacht in het primair onderwijs.

Dat laat onverlet dat onderwijs een sterk vergrijsde sector is. De nieuwe ramingen voor de komende jaren laten een oplopend tekort zien voor het voortgezet onderwijs. Het kabinet heeft met het oog daarop maatregelen voorbereid. Er is geen reden om aan te nemen dat deze niet effectief zullen zijn. Met goedvinden van de heer Dittrich vraag ik de minister van Onderwijs uitvoeriger stil te staan bij dit plan, tijdens het gepland overleg over leraren op 13 oktober aanstaande. Ik zal nu een korte reactie geven op de hoofdpunten uit het plan van D66.

Het eerste punt is om de kwaliteit van de lerarenopleiding te verbeteren. Er ligt een gezamenlijke beleidsagenda lerarenopleidingen bij de Kamer; van de minister van OCW, de hbo-raad en de VSNU. Deze is gericht op verbetering van kwaliteit door voorstellen voor bewaking van het onderwijsniveau van de opleiding, onder andere door bekwaamheidseisen wat betreft taal- en rekenvaardigheid van pabo-studenten en verbetering van de toetsen en de examinering.

Het tweede punt is om de arbeidsvoorwaarden te verbeteren. De onderhandelingen over de cao voor het onderwijs zijn op 30 augustus gestart. Ik heb vertrouwen in het verloop van deze gesprekken. Het is niet juist om deze gesprekken nu te belasten met wensen uit de Kamer. Overigens ben ik het eens met de heer Dittrich dat de wervingspositie op de onderwijsarbeidsmarkt gezond moet blijven om kwantiteit en kwaliteit op peil te houden.

Een ander punt is om tijdelijk leraren boventallig in dienst te nemen. Het is zo dat scholen ruimte hebben, ook financieel, voor een eigen personeelsbeleid, voor werving van jonge leerkrachten en voor het inzetten van oudere leraren voor het opleiden en begeleiden van jonge collega's. Het overleg in de regio's tussen scholen en lerarenopleidingen kan worden benut voor afspraken over boventallig aanstellen. Een centrale, landelijke regeling ligt niet voor de hand. Er is geen overschot aan pabo-afgestudeerden en er ontstaat op korte termijn geen tekort aan leraren.

Het is een goed voorstel om leerkrachten uit het primair onderwijs door te laten stromen naar het voortgezet onderwijs. Dit biedt een oplossing voor het tekort in het vo en stimuleert de doorstroming in het primair onderwijs, doordat leerkrachten in het primair onderwijs dan extra loopbaanmogelijkheden hebben. Een voorwaarde is dat po-leerkrachten in maatwerktrajecten worden opgeleid tot volledig bekwame leraren voor het vo.

Een erg belangrijk punt is vertrouwen op de professionaliteit van de leraar. De professional moet een centralere rol kunnen vervullen bij de ontwikkeling van het onderwijs en het beroep. De minister van OCW is van plan om het gesprek met de vertegenwoordigers van de brancheorganisaties, zoals de bonden, interactief aan te gaan.

Dit zijn enkele reacties op de punten die naar voren zijn gebracht, maar zoals gezegd kan hierover nader worden gesproken in het overleg met de minister van OCW in oktober.

De heer Dittrich (D66):

Ik begrijp dat wij hier uitgebreid op door kunnen gaan met de minister van Onderwijs, dus dat zal ik doen. Een van de hoofdpunten is dat wij allemaal voorzien dat de economie gaat aantrekken. 2,5% groei in 2006 betekent ook weer zuigkracht van de commerciële sector en van de markt op al die mensen die onderwijsopleidingen volgen of hebben afgemaakt. Je kunt op de vingers van een hand natellen dat het lerarentekort, dat ontstaat door de vergrijzing, nog eens wordt versterkt door de aantrekkende economie. Daarom is het van groot belang dat wij maatregelen nemen om het dreigende lerarentekort te voorkomen. Regeren is vooruitzien. Ik vind dat het kabinet hiervoor te weinig geld uittrekt. Als ik de minister-president hoor zeggen dat de cijfers uitwijzen dat er nauwelijks een lerarentekort zal komen, verschil ik echt met hem van mening. Dat betekent dat ik in tweede termijn een motie zal indienen, waarin ik het kabinet vraag, uiteraard onderbouwd met een goede dekking, absoluut stappen te nemen op het punt van het lerarentekort.

Minister Balkenende:

Het is goed om te onderstrepen dat ik het eens ben met de waarneming dat er aanzui-gende werkingen plaatsvinden, ook op leerkrachten, wanneer de economische ontwikkeling fors begint toe te nemen. Dat kan op een gegeven moment gevolgen hebben voor de beschikbaarheid van mensen voor het onderwijs. Dat geldt met name voor het voortgezet onderwijs. Het lijkt mij goed om het debat daarover in oktober 2005 voort te zetten, maar als de heer Dittrich hierop in tweede termijn terug wil komen, wacht ik zijn betoog daarover af. Ik sluit de ogen niet voor de argumentatie die de heer Dittrich heeft gegeven.

Ik kom op het punt waaraan diverse sprekers hebben gerefereerd, namelijk dat van minder regels, minder vergunningen en minder administratieve lasten. De heren Verhagen, Van Aartsen, Dittrich en Van As hebben stilgestaan bij vier grote ergernissen van de Nederlandse ondernemer: administratieve lasten, strijdige regels, vergunningen en toezicht. Niet voor niets is het bestrijden van de administratieve lasten een belangrijk speerpunt van dit kabinet. Het streeft naar minder regels en naar meer kwaliteit. Om dat doel te bereiken, is de afgelopen twee jaar al veel gedaan. Inmiddels zijn ruim achthonderd meldingen van ondernemers weggewerkt. Het voorbeeld van gladde of stroeve vloeren is dus niet meer aan de orde. De administratieve lasten zijn in kaart gebracht en er zijn 190 maatregelen genomen om de lastendruk met 25% te verminderen. De uitvoering is in volle gang en alle departementen liggen op schema. Eind dit jaar zal er sprake zijn van een vermindering van 10% en in 2007 zal dat 25% zijn. Het huiswerk van de CDA-fractie, dat door de heer Verhagen is overhandigd, kunnen wij daarbij goed gebruiken. De genoemde voorstellen zullen deels terugkomen in de septemberbrief van de minister van Financiën die de Kamer binnenkort zal ontvangen. Bij de behandeling van de begrotingen zullen de bewindspersonen aangeven in hoeverre de genoemde regels al onderhanden worden genomen en wat daarmee verder zal gebeuren.

Er wordt ook volop gewerkt aan het schrappen van vergunningen of aan de omzetting naar algemene regels. Als voorbeeld noem ik het onder algemene regels brengen van 20.000 veehouderijen. Die hoeven dus geen vergunning meer aan te vragen. Het rapport van de commissie-Kraaijeveld, waarnaar de heer Van Aartsen heeft verwezen, krijgt een ambitieus vervolg. Alle vergunningenstelsels zullen op nut en noodzaak worden getoetst. De eerste resultaten van het actieprogramma Kraaijeveld zullen in het voorjaar van 2006 bekend zijn en die zullen worden voorgelegd aan de Tweede Kamer. Zij is namelijk niet alleen nodig voor het vaststellen van regels, maar ook voor het afschaffen of aanpassen daarvan. Vorige week is met de Kamer gediscussieerd over de octrooiregelgeving. Daaruit is gebleken dat een zorgvuldige afweging van belangen noodzakelijk is. De VVD-fractie heeft in dat debat verrassend genoeg tegen vereenvoudiging van de regels gestemd. Ik kan dus niet genoeg benadrukken dat op al deze dossiers de medewerking van de Kamer nodig is.

De heren Verhagen en Van Aartsen hebben aansprekende voorbeelden genoemd van knelpunten op het terrein van inspectie en toezicht. Het bedrijfsleven geeft zelf aan dat het een haat-liefdeverhouding heeft met het toezicht. Regels zijn er om te worden nageleefd en het is voor gezonde concurrentieverhoudingen heel belangrijk dat iedereen dat doet. Toezicht is noodzakelijk om freeriders te voorkomen. Het kabinet verwacht dat er veel winst is te behalen met het integreren van inspecties. Het is niet van plan om energie te steken in een reorganisatie, maar het streven is wel om samen op pad te gaan op een moment en op een manier die zo min mogelijk storend is voor de ondernemers. In het afgelopen jaar zijn daarmee veel goede ervaringen opgedaan en een en ander krijgt een gevolg bij onder andere de ziekenhuizen, de chemische industrie, het wegtransport, de horeca en bij Schiphol.

De heer Van Aartsen wil één loket voor vergunningaanvragen. Dat zal er komen met de omgevingsvergunning van het ministerie van VROM. De talrijke vergunningen op de terreinen van wonen, ruimte en milieu zullen zo veel mogelijk worden samengevoegd. De kantine en de sporthal waarover de heer Verhagen heeft gesproken, kunnen dan gelijktijdig worden geopend. In een groot aantal proefprojecten wordt volop ervaring opgedaan met deze geïntegreerde manier van vergunningverlening. Het betreft een loket, een front office, met een goede afstemming van vergunnings-, handhavings- en toezichtprocessen daarachter. De verwachting is dat de administratieve lasten vanaf 2007 door de invoering van de omgevingsvergunning jaarlijks met 93 mln. zullen dalen. De aanpak van de leges is ook een speerpunt van het vergunningenproject. Het kabinet is voorstander van het geven van duidelijkheid over de kosten van vergunningen. Het is belangrijk om te voorkomen dat de opbrengsten van het afgeven van vergunningen worden gebruikt voor de financiering van andere overheidsdiensten, de zogenaamde kruissubsidiëring. De resterende leges moeten vooralsnog niet worden afgeschaft. Zij zijn niet een boete voor het ondernemen, maar moeten een redelijke vergoeding zijn voor verleende diensten door de overheid. In dat kader is het profijtbeginsel genoemd. De vergunningverlener moet dan echter wel dienstverlenend zijn. Het motto is dan ook: "van hindermacht naar ontwikkelkracht".

De heer Verhagen (CDA):

Dit is een goede reactie van de minister-president. Hij heeft ten aanzien van de omgevingsvergunning het jaar 2007 genoemd. Wanneer komt het wetsvoorstel tot samenvoeging van de omgevingsvergunning naar de Kamer? Als u ziet wat er allemaal aan voorstellen is gedaan – wij hebben zelf het 90-puntenplan, er is de commissie-Kraaijeveld en er is de commissie-Stevens – dan moet een aanmerkelijke vergroting van de eerdere inspanningsverplichting van de regering om tot 25% minder regels te komen, toch mogelijk zijn? Ik zou dus zeggen: stel uw ambitie op dat punt bij. Ten opzichte van de eerdere ambitie moet er minimaal de helft bij kunnen.

Minister Balkenende:

Het is altijd goed om ambitie te hebben. Daar waar het een tandje hoger kan, moeten wij dat ook gewoon doen. Wij moeten alleen wel bezien wat haalbaar is. U weet dat de commissie-Kraaijeveld uitstekend werk doet. Het vergunningsstelsel moeten wij onder ogen zien, maar dat leidt wel tot principiële vragen: is het een kwestie van versnellen van de procedure of moet je het vergunningsstelsel als zodanig niet handhaven? Wij willen tempo maken. Deze regering heeft gezegd: wij willen dat men, wanneer het 2007 is, zal zeggen dat het heeft uitgemaakt, niet alleen in getallen en percentages, maar ook in de leef- en denkwereld. Zo zit u erin en zo zit ook ik erin. Laten wij elkaar dus gewoon op die manier aanspreken: als het ook maar even meer kan zijn, moeten wij dat gewoon doen. De vergunningsstelsels gaan wij niet op afstand zetten of door anderen laten doen. Nee, ik speel daar zelf ook een rol in. Dat geldt ook voor de staatssecretaris en de rest van de regering, want wij erkennen het belang van het aanpakken van dit soort zaken. Zo zitten wij erin en ik hoop dat ik daarmee heb aangegeven hoe onze ambitie is; dat is ook nodig.

De heer Verhagen (CDA):

Goed. Ik ga er ook van uit dat wij bij de diverse begrotingsbehandelingen voorstellen krijgen van de diverse ministers over hoe die ambitie op hun eigen beleidsterrein verder gerealiseerd kan worden.

Minister Balkenende:

Het lijkt mij mooi als dit thema bij de behandeling van de afzonderlijke begrotingshoofdstukken wordt besproken. Dan zult u zien wat mogelijk en misschien niet mogelijk is, want u begrijpt ook wel dat ik geen loze beloften kan doen.

De heer Van Aartsen (VVD):

De ambitie is prima. De minister-president spreekt die ambitie ook uit, maar ik denk toch dat wij hier vandaag een streek verder zouden moeten kunnen komen. Volgens mij heeft de commissie-Kraaijeveld gekeken naar 891 vergunningen. Gisteren heb ik in mijn inbreng gevraagd of het echt onmogelijk is om de helft daarvan medio volgend jaar weggehaald te hebben. Ik wil de minister-president nog wel iets meer tijd gunnen, laten wij zeggen: per 1 januari 2007. Ik hoor nu weer dat dit bij de begrotingsbehandelingen aan de orde komt en dat er een projectgroep komt met de minister-president als voorzitter. Ik heb daar natuurlijk veel fiducie in, maar ik heb steeds maar het idee dat dit ook weer zo'n zaak is die blijft hangen. Daar hebben wij eerlijk gezegd niet zo veel zin in. Daar komt het vraagstuk van de leges nog achteraan. Daar hebt u een schitterend betoog over gehouden, maar ik hoor niet datgene wat wij het liefste willen: daar zult u een tijdpad voor moeten hebben. Ik zie wel in dat daar ook belangen van gemeenten achter liggen. Ik heb zelfs een termijn van drie jaar genoemd om de leges voor de dan misschien nog resterende vergunningen af te schaffen. Dat type paal hoor ik nu niet geslagen worden.

Minister Balkenende:

U hebt goed naar mij geluisterd. Ik heb ook aangegeven dat het in sommige gevallen niet nodig zal zijn. Als de vergunning op een gegeven moment niet meer nodig is, is het helder. De leges die dan nog nodig zijn voor vergunningen, moeten gekoppeld worden aan het profijtbeginsel. Ook daarover mag geen misverstand bestaan. Ik heb ook een opmerking gemaakt over de bekende kruissubsidiëring. Wij gaan niet oneigenlijk gebruikmaken van leges. Wat de vergunningsstelsels betreft: ik heb al tegen de heer Verhagen gezegd dat ik niet met loze beloften ga komen. Wijziging of afschaffing van complete vergunningstelsels is immers niet niets. Daar zijn heel principiële vragen aan verbonden. Ik heb ook aangegeven dat wij daarvoor de medewerking van de Kamer nodig zullen hebben, maar u kunt er verzekerd van zijn dat wij die ambitie hebben. Zo zitten wij daarin, want wij weten dat het van belang is om in dit land meer ruimte te krijgen voor creativiteit en inventiviteit. Ik heb vandaag al eerder gezegd dat dit ook te maken heeft met het geven van vertrouwen aan anderen. De burgers en de bedrijven moeten vertrouwen kunnen hebben in de overheid, maar dat geldt ook omgekeerd. Als je de zaken in de samenleving te veel "dichtregelt", is dat geen teken van vertrouwen, maar van wantrouwen. Zo zitten wij hierin. Ik geloof dat ik u goed heb verstaan: daar waar het nog sneller kan, zullen wij dat zeker doen. Dat is eerlijk gezegd ook onze eigen ambitie, maar pin mij even niet vast op een datum. Weet wel dat ik uw inhoudelijke betoog goed heb verstaan en ook deel.

De heer Van As (LPF):

Gisterochtend mocht ik deel uitmaken van een panel in het Westland. Daarbij was ook de voorzitter van MKB Nederland aanwezig en de burgemeester van Westland. Geen enkele ondernemer zegt er iets van te merken. Ik waardeer de ambitie van het kabinet. Wanneer kunnen de ondernemers echter concrete resultaten tegemoet zien?

Minister Balkenende:

Wij zijn bezig met de opdracht van 25% minder administratieve lasten. Die opdracht gaat lukken. Wij weten dat het soms enige tijd vergt voordat de implementatie is geregeld. Om die reden houden wij rekening met de bestaande ergernissen. Het kabinet pakt op wat er feitelijk aan de hand is. Er bestaan meldpunten om overbodige regelgeving kenbaar te kunnen maken. Ik ben er zeker van dat wij aan het einde van de periode meer hebben behaald dan het doel van 25% minder administratieve lasten. Ook in het handelen van het mkb zal duidelijk worden dat er verschil optreedt. Dan gaat het om minder administratieve verplichtingen en om financiële voordelen. Die combinatie is noodzakelijk om het ondernemingsklimaat in Nederland te versterken. Ik begrijp de vraag wanneer men iets gaat merken goed. Men zal iets gaan merken. Er is echter een implementatietijd nodig om zaken door te voeren.

De heer Van As (LPF):

Kan de premier een datum noemen?

Minister Balkenende:

De doelstelling van 25% geldt voor deze kabinetsperiode. Ik heb de financiële gevolgen daarvan al genoemd. Die zaken laten wij elk jaar terugkomen in de voortgang van ons beleidsprogramma.

De heer Van As (LPF):

Het gekke is, wie ik ook spreek, iedereen zegt niets te merken van administratievelastenverlichting. Hoe zit dat?

Minister Balkenende:

Er zijn reeds veranderingen te melden, onder meer bij de fiscus. Wij zijn bezig om de zaken op orde te brengen. Soms gaat het daarbij om het omvormen van systemen. Als dat eenmaal gebeurd is, maakt dat verschil. Eerst moet echter die brug overgestoken worden. Wij zien dit punt echter. Wij begrijpen ook dat de mensen het verschil moeten kunnen voelen.

De heer Dittrich (D66):

Ik heb gisteren met de heer Bos een interruptiedebatje gevoerd over de relatie tussen hbo en wetenschappelijk onderwijs. D66 vindt het heel belangrijk dat het hbo in de beroepskolom blijft. Het moet niet bij het universitair systeem worden opgeteld, zoals de heer Bos voorstelt. Wil de minister-president daar namens het kabinet afstand van nemen? Het mkb heeft er belang bij dat er goede mensen in de beroepskolom van mbo naar hbo gaan. Het moet niet één pot nat worden met het universitair onderwijs. Het gaat hier om twee verschillende grootheden met ieder een eigen deskundigheid. Dat moeten wij zo houden in Nederland.

Minister Balkenende:

In algemene zin heeft de heer Dittrich een punt. Bij mijn werkbezoeken proef ik ook de behoefte aan het benutten van kennis voor mensen in een opleiding. Dat leidt tot mooie resultaten in de praktijk. Voor mkb-ondernemingen heeft het hbo een eigen positie. Over samenwerking tussen hbo en universiteiten kan altijd gesproken worden. De bestaande band moet echter niet kapot worden gemaakt.

Over de noodzaak van een prijsbeleid is eerder gesproken. Een kilometerprijs is nodig voor de bereikbaarheid, de verkeersveiligheid en het milieu. Het Nationaal Platform Anders Betalen voor Mobiliteit heeft onder leiding van de heer Nouwen gezorgd voor een doorbraak in de discussie rond het prijsbeleid. Er is een breed draagvlak ontstaan. Dat is een belangrijke breuk met het verleden. Het kabinet is het platform dan ook erkentelijk voor zijn advies.

Ik wil voor eens en voor altijd zo veel mogelijk misverstanden uit de weg ruimen. Het kabinet onderschrijft het advies van het platform, zowel de eerste stap, de versnellingsprijs, als het eindbeeld, de kilometerprijs. Dat staat ook in de Nota Mobiliteit. Ik zeg dit in het bijzonder tegen de heer Dittrich, de heer Rouvoet en mevrouw Halsema.

Het kabinet verbindt geen concrete datum aan het voorstel van een kilometerprijs. De heer Verhagen heeft het in zijn eerste termijn zeer standvastig verwoord. Eerst uitzicht op lagere kosten voordat er een besluit over de invoeringsdatum wordt genomen. Het platform noemt zelf overigens ook geen datum. Het platform schrijft daar het volgende over. "Alhoewel het hanteren van een gedifferentieerde kilometerprijs veel voordelen heeft, is er nog een flink aantal punten te overbruggen voordat de introductie een feit is. Landelijke introductie voor zowel personenauto's als vrachtwagens (ongeveer 7,5 miljoen voertuigen in totaal) is immers een ingrijpende verandering die nog niet eerder in de wereld op deze schaal is vertoond. Schattingen voor de invoertermijn lopen uiteen van 7,5 tot 11,5 jaar." De kosten van invoering bedragen momenteel tussen 2 en 4 mld. en het systeem kost ongeveer 800 mln. per jaar aan onderhoud. Daarvan zegt het platform al dat het niet verantwoord is: die kosten moeten eerst dalen. Dat vindt het kabinet ook. Dat heeft niets met ambitie te maken, maar meer met een inschatting van wat realistisch en verantwoord is. Het is tenslotte heel moeilijk precies te voorspellen hoe en vooral hoe snel de technologie en de kosten zich ontwikkelen. Het kabinet hecht net als de heer Dittrich veel waarde aan kennis en innovatie en verwacht dat de kosten daardoor de komende jaren flink zullen dalen. Om die ontwikkeling te volgen wordt tweejaarlijks een monitor uitgevoerd, te beginnen in 2006.

Over mobiliteit zeg ik in het bijzonder tegen mevrouw Halsema en de heer Van Aartsen het volgende. Doordat het openbaar vervoer in staat is grote vervoersstromen in korte tijd te verwerken, vindt het kabinet het openbaar vervoer onmisbaar. Het heeft daarnaast een belangrijke sociale functie voor mensen die louter op het openbaar vervoer zijn aangewezen. Anders dus dan mevrouw Halsema suggereert, vindt het kabinet het openbaar vervoer van groot belang. Over de periode van 2006 tot 2020, alle MIT-periodes samen, wordt circa 130 mld. in infrastructuur en openbaar vervoer geïnvesteerd. Dat is inclusief de vaarwegen en de kosten van waterbeheer. Van die 130 mld. gaat circa 35% naar de weg, 24% naar het spoor en 20% via de brede doeluitkering naar de regio. Van het regionale geld gaat weer het grootste gedeelte naar de exploitatie van het regionale openbaar vervoer. Per saldo wordt een groter bedrag besteed aan het spoor en het regionale openbaar vervoer dan aan de weg.

Tegen mevrouw Halsema zeg ik dat zij slechts naar een deel van de cijfers kijkt. Natuurlijk trekt het kabinet extra geld uit voor wegen. Dat hadden wij de kiezer ook beloofd. In de Nota Mobiliteit is sprake van 19 mld. aan nieuw asfalt. Aan de brede doeluitkering wordt 2,5 mld. toegevoegd en dit geld wordt door de decentrale overheden grotendeels aangewend voor het openbaar vervoer. De meeste mensen reizen het liefst en het vaakst met de auto. Er worden ook veel meer reizigerskilometers gemaakt over de weg dan met het openbaar vervoer. In 2000 was dat ruim vier keer zo veel en in 2020 is dat naar verwachting bijna vijf keer zoveel. Met een bedrag van rond de 50 mld. ten opzichte van 45 mld. aan de weginfrastructuur wordt het openbaar vervoer bepaald niet onderbedeeld.

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

Het is ook verleidelijk om iets over het openbaar vervoer te zeggen, maar ik zal eerst een vraag stellen over de kilometerheffing. Ik kan mij toch niet aan de indruk onttrekken dat er een verschil van mening is tussen de commissie-Nouwen en het kabinet. De commissie-Nouwen wil wel degelijk dat het kabinet een principebesluit neemt over invoering, terwijl het kabinet dat doorschuift naar een volgende kabinetsperiode. Hebt u dat onder druk van de VVD gedaan?

Minister Balkenende:

Ik heb net gezegd dat de commissie-Nouwen vindt dat de invoering financieel ook verantwoord moet zijn. Dan is het toch logisch dat wij nu niet plotseling zeggen dat wij dat even gaan doen. Hoe kunnen wij nu een principebesluit nemen? Nu zijn de introductiekosten 3 mld. en het kost jaarlijks ook nog eens 800 mln. Dat vinden wij te duur. Wij gaan het geld niet alleen maar uitgeven aan zo'n infrastructuur. Wij willen de technologie benutten om dat goedkoper te maken. Exact om die reden is gekozen voor het monitoren. De lijn van denken van de commissie-Nouwen, met een eerste en een tweede fase, vindt u terug in de Nota Mobiliteit. Aan de eerste fase, het opheffen van de knelpunten, zit ook een prijsinstrument. Dan krijgen wij de tweede fase van de kilometerheffing. De benadering staat, ook wat betreft het kabinet, maar wij koppelen het precieze tijdstip van invoering aan de monitoring. Wij willen eerst weten of het verantwoord is. Wij vinden, met de commissie-Nouwen, dat dit op het ogenblik nog niet verantwoord is. Dat is de reden dat ik de commissie heb geciteerd. Ook het platform heeft aangegeven hoe het dit ziet.

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

Precies op dit cruciale punt denkt de commissie-Nouwen er anders over. Hier gaat geen jaar van discussie aan vooraf – daar kan de heer Hofstra van getuigen – hier gaan decennia van debatten aan vooraf. Steeds weer hebben kabinetten geen beslissing durven nemen. Het gaat er niet om dat u het invoert, het gaat er om dat u de beslissing neemt om de kilometerheffing te willen gaan invoeren. U schuift dit nu ook weer op de lange baan. Daarbij geeft u geen antwoord op de precieze vraag die ik stelde: heeft u het rapport-Nouwen in de wind geslagen onder druk van de VVD.

Minister Balkenende:

Het gaat hier niet over druk van de VVD of de opvatting van de coalitiepartners, maar over een afweging die het kabinet maakt. Wat het kabinet doet, bespreken wij intern en u zult mij daar niets over horen zeggen. Als mevrouw Halsema vraagt of wij de richting van de heer Nouwen overnemen, antwoord ik: ja, die nemen wij over. Voor het kabinet staat de kilometerheffing, maar wij hebben wel gezegd dat wij nu niet kunnen zeggen: dan gaan wij het doen. De omstandigheden laten dit nu nog niet toe, omdat het gewoon te duur is. Dit zegt de commissie-Nouwen ook. Zo liggen de feiten. Ik vraag mevrouw Halsema ook om haar zegeningen te tellen, want er is nog nooit zo'n draagvlak geweest om op een gegeven moment verder te komen. Dit is neergelegd in het rapport van de commissie-Nouwen en verder in de Nota Mobiliteit.

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

Er is inderdaad nog nooit zoveel draagvlak geweest om stappen te zetten en het kabinet begrijpt dit draagvlak niet en zet geen stappen. Dit is natuurlijk uitermate teleurstellend. Laat ik mijn vraag dan herformuleren. Mocht er nu in de Kamer opnieuw een meerderheid ontstaan doordat de VVD van mening verandert – dit moet je nu niet uitsluiten – is het kabinet dan alsnog bereid om het verzoek van de commissie-Nouwen uit te voeren en wel degelijk een principebesluit te nemen over de invoering?

Minister Balkenende:

Ik heb zojuist gezegd hoe het kabinet hierin staat. Wat in de Nota Mobiliteit staat, is bekend. Ik heb onze hoofdoriëntatie aangegeven en de afwegingen die moeten worden gemaakt om op een gegeven moment tot een go of no go te komen. Meer kan ik nu niet zeggen. Dit is de visie van het kabinet die wij aan de Kamer voorleggen. Daar zal nader over worden gesproken. Ik wacht de verdere debatten af. Wij gaan met de eerste fase aan de slag, de tweede fase is afhankelijk van de monitoring. Zo liggen de feiten en meer kan ik er niet van maken, want zo zullen wij het aanpakken.

De heer Dittrich (D66):

De minister-president weet hoe D66 hierover denkt. Wij willen de kilometerheffing, het liefst zo snel mogelijk. Nu is er discussie over de kosten en daar wil ik mij toe beperken. De minister-president spreekt over een monitor en zegt dat het kabinet zal bezien hoe het innovatief allemaal beter kan. Hij is ook voorzitter van het Innovatieplatform. Zou het niet een heel constructief idee zijn om binnen zes maanden via het Innovatieplatform allerlei bedrijven langs te gaan en die te laten intekenen en projectvoorstellen te laten doen op basis van de vraag hoe op een innovatieve manier de technische aspecten van de invoering van een kilometerheffing kunnen worden ingevoerd? Ik durf te voorspellen dat er dan concurrentie ontstaat en door die concurrentie zal de prijs lager worden en kunnen wij al die mensen ter wille zijn die vragen om een kilometerheffing, de ondernemers, de mensen die in de auto naar hun werk gaan, de mensen die last hebben van die smerige lucht. Mijn vraag is dus of de minister-president daartoe bereid is.

Minister Balkenende:

Ik stel het zeer op prijs dat de heer Dittrich wijst op de rol van het Innovatieplatform, maar ik geloof niet dat het platform gebruikt moet worden voor de vragen die nu in dit parlement spelen. Wij praten nu over het inzicht in de technische mogelijkheden om een doorbraak te kunnen bereiken. De commissie-Nouwen zegt dat dit nog nooit eerder op deze schaal is vertoond; dit is dus nieuw. Er is dus een tijdsaspect en ik heb net een periode genoemd van zeveneneenhalf tot elfeneenhalf jaar. Daarnaast is er een kostenaspect. Natuurlijk is er gekeken naar de mogelijkheden. Ik ben graag bereid om te kijken wat er wel en niet denkbaar is, maar ik denk dat wij niet de ambitie of de verwachting moeten hebben dat er binnen een paar maanden helderheid ontstaat terwijl de situatie zo gecompliceerd is. Dit lijkt mij iets te ambitieus. Ik zal niettemin in het kabinet spreken over de vraag wat er al of niet mogelijk.

De heer Van As (LPF):

Het zal duidelijk zijn hoe de LPF-fractie over de kilometerheffing denkt. Wij zien er helemaal niets in. Wij spreken dan ook over de commissie-Nouwen als de commissie "nou en". Wat vindt de minister-president van de omzwaai van de VVD?

Minister Balkenende:

Die respecteer ik. Ik weet hoe de LPF hierover denkt. De commissie-Nouwen heeft aangegeven dat er om Nederland in beweging te houden, een combinatie van bewegen en beprijzen nodig is. Op een gegeven moment zullen wij moeten bezien hoe hoog de kosten van het gebruik en hoe hoog de andere kosten zijn. Elk jaar komen er 0,5 miljoen personenauto's bij en daardoor wordt de druk op het wegennet alleen maar groter. Die ontwikkeling leidt ertoe dat wij vroeg of laat het prijsinstrument zullen moeten inzetten. Je kunt natuurlijk altijd besluiten om het niet te doen, maar daar zul je later dan wel de wrange vruchten van plukken. Ik begrijp de weerzin en weerstand van de heer Van As, maar hij zal toch ook moeten begrijpen dat wij ons de principiële vraag moeten stellen of wij alles bij het oude kunnen laten als wij Nederland mobiel willen houden. Ik sluit mijn ogen niet voor de technische moeilijkheden en de kosten, maar ik denk dat die niet opwegen tegen het gevaar dat Nederland over tien of vijftien jaar volledig stil komt te staan.

De heer Van As (LPF):

Waarom lost minister Peijs de knelpunten niet gewoon op? Laat staatssecretaris Van Geel verder gewoon zijn werk doen. Ik heb namelijk van hem begrepen dat het probleem met de CO2-uitstoot over een paar jaar opgelost kan zijn.

De heer Van Aartsen (VVD):

Ik respecteer van mijn kant natuurlijk het antwoord van de minister-president. Hij gaf een goede schets van de problematiek rond de invoering. Er zijn inderdaad gigantische bedragen mee gemoeid, denk alleen maar eens aan de 800 mln. die nodig is voor het onderhoud.

In de beroemde motie waarover ik gisteren sprak, wordt het platform niet alleen verzocht om onderzoek te doen naar de techniek en de financiën, maar ook naar de mogelijkheid van oormerking van een deel van de autobelastingen voor de infrastructuur. Wat is het oordeel van het kabinet over deze oormerking?

Minister Balkenende:

Oormerking heeft alles te maken met de begrotingsregels. Die regels hebben wij te respecteren.

U noemt de motie-Hofstra. Deze motie was relevant voor het streven van het kabinet om voortgang te boeken met dit dossier. Uw mededeling gisteren was dan ook wel bijzonder. Maar op die opmerking zal in dit debat nog wel vaker teruggekomen worden.

De heer Van Aartsen (VVD):

Jazeker. In tweede termijn zal ik hierover zeker nog iets zeggen.

Oormerking, zoals in de motie genoemd, is dus volgens de begrotingsregels niet mogelijk?

Minister Balkenende:

Alles is mogelijk als je de begrotingsregels verandert. Die begrotingsregels zijn er natuurlijk niet voor niets.

Voorzitter. Daarmee ben ik aan het einde gekomen van het punt mobiliteit en kom ik toe aan het onderdeel veiligheid en integratie.

Een aantal leden heeft gesproken over de vraag waarom er verdergaande maatregelen moeten worden genomen op het terrein van veiligheid. Zo sprak de heer Bos zijn tevredenheid uit over de huidige ontwikkelingen en vroeg hij zich af waarom machogedrag nodig zou zijn. De bestrijding van de criminaliteit hebben wij versterkt door meer zaken op te sporen en te laten vervolgen. Geweld op straat en thuis, straatroof, vernieling en belediging zijn voorbeelden van delicten die wij willen tegengaan.

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

Voorzitter. Het spijt mij zeer dat ik steeds maar weer vragen moet stellen over de agenda van de minister-president. Maar is het nu werkelijk zo dat de minister-president geen enkele opmerking zal maken over luchtkwaliteit en milieu?

Minister Balkenende:

Ik heb de nodige opmerkingen over luchtkwaliteit voorbereid. Ik had die opmerkingen kunnen maken toen ik de tegenbegroting van GroenLinks besprak. Ik heb dat niet gedaan, maar ik hoop dat mevrouw Halsema het goed vindt als ik hierop in tweede termijn terugkom.

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

Ik vind het eerlijk gezegd een beetje gek, want er ligt nogal een opgave. Nederland kan op slot gaan voor de woningbouw. Wij hebben een geweldig probleem met verontreinigde lucht. Als u dat alleen in tweede termijn wilt behandelen ...

De voorzitter:

Het gaat mij uiteraard om de procedure. Bij een ander onderwerp hebt u gezegd dat u graag iets in eerste termijn wilde behandelen vanwege de mogelijkheid om een motie in te dienen. Ik begrijp nu dat u er als vragenstelster mee akkoord gaat dat het onderwerp in tweede termijn terugkomt. Is dat correct?

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

Ik zei dat ik dat nogal gek zou vinden. Wij hebben inderdaad twee tegenbegrotingen ingeleverd. Daar zat ook een heel pakket met betrekking tot luchtkwaliteit bij. Ik overweeg inderdaad een motie in te dienen, omdat ik het probleem met de verontreinigde lucht nogal groot vind.

Minister Balkenende:

Laat ik ter bespoediging van het debat reageren op het pakket uit de tegenbegroting van mevrouw Halsema. De invoering van het pakket van GroenLinks kost 3 mld. à 3,5 mld. Als dat wordt afgezet tegen het kabinetspakket, namelijk generieke maatregelen van 400 mln., dan is het GroenLinks-pakket acht maal duurder, maar niet acht maal effectiever. Ook de luchtkwaliteitseisen worden niet overal gehaald. In de doorrekening van het NMP is geen rekening gehouden met de maatschappelijke en economische effecten die dergelijke grotere lastenverzwaringen hebben. Het bedrijfsleven krijgt met een forse lastenverhoging te maken, zoals de dieselaccijns en de lastenverzwaring via de kilometerheffing. De vraag is of en zo ja, hoe dit opgevangen of gecompenseerd gaat worden. Hiermee is in deze doorrekening geen rekening gehouden. Het kabinet heeft er daarom voor gekozen om met een samenhangende, bredere aanpak te komen die zich concentreert op het meest gevaarlijke deel van de concentraties fijnstof en op maatregelen die op een breed draagvlak kunnen rekenen. Tevens wordt ingezet op een stevige aanscherping van de emissie-eisen van de EU voor verkeer en aanpassing van de wet- en regelgeving. Dat is in deze vergelijking niet meegenomen. Dit wilde ik nog opmerken naar aanleiding van de tegenbegroting en de opmerkingen op dit punt van de GroenLinks-fractie.

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

Ik zal de discussie niet rekken als er verder geen behoefte aan die discussie is. Er zit echter één grote fout in uw betoog. Ik weet ook niet wie dat heeft geschreven. Ons pakket kost geen 3 mld., maar het levert 3 mld. op. Misschien zou u het in dat licht nog eens kunnen bestuderen.

Minister Balkenende:

Dat is dan een boeiend thema voor de tweede termijn.

Ik was gebleven bij het thema veiligheid en integratie. Ik heb zo-even gezegd dat het kabinet meer mensen en middelen beschikbaar stelt, namelijk 1,3 mld. Politie en justitie krijgen meer bevoegdheden en ruimte: opsporingsbevoegdheden, de bestuurlijke boete, meer afdoeningen door het Openbaar Ministerie en preventief fouilleren, zoals de heer Van Aartsen dat noemde. Er komen meer mogelijkheden voor burgers, zoals de elektronische aangifte. Voorts worden structuren gemoderniseerd door ze aan te passen aan de eisen van nu: de nationale recherche en de nationaal coördinator terrorismebestrijding.

Deze aanpak heeft inderdaad een goed effect. Wij zien een daling van bijvoorbeeld het aantal gewelds- en vermogensdelicten van 10%. Vier op de tien burgers voelde zich in 2000 wel eens onveilig en nu is dit iets meer dan twee op de tien. Ophelderingspercentages van geweldsmisdrijven gaan van 48,3 verder omlaag. Wij zijn evenwel nog niet tevreden en staan verdere verbeteringen voor, zoals bijvoorbeeld de verbetering van efficiency bij politie en justitie en inderdaad ook met betrekking tot de organisatie van de politie zelf.

"En waarom?", zo vraagt de heer Bos. Wij hebben laten onderzoeken of de politie voldoende efficiënt is in het optreden. Wij kunnen steeds geld toevoegen aan de politiebegroting, maar werkt de organisatie wel voldoende efficiënt, bijvoorbeeld met betrekking tot automatisering, organisatieopbouw en dergelijke? De commissie-Leemhuis merkte onder meer op dat er geen cijfers of overzichten beschikbaar zijn. Er viel hierover dus niets te zeggen, maar wel dat er in de huidige organisatie van de politie te veel energie en werkkracht wordt verspild en dat de burgers te veel op afstand staan.

Dat is een reden voor dit kabinet om dat te willen veranderen. Juist omdat de lokale inbedding van de politie zo belangrijk is, zal, conform het advies-Leemhuis, het beheer moeten worden gecentraliseerd, zodat minder agenten vergaderen en meer agenten op straat en in de opsporing kunnen zijn. Een uitgangspunt daarbij is dat de politie gewoon het werk kan blijven doen. De organisatie in de regio's blijft ook dezelfde. Het gezag over de politie blijft in stand en wordt niet veranderd. De wijkagent blijft gewoon aan het werk. Door er één organisatie van te maken en het beheer centraal te brengen, zoals de heer Dittrich het noemde, kan in de toekomst bijvoorbeeld efficiënter worden gewerkt aan een landelijke standaardisatie van werkprocessen en informatiebeheer. Het kabinetsstandpunt zal binnenkort in het kabinet worden besproken. Ik stel de Kamer voor, dit af te wachten.

De heer Van Aartsen (VVD):

Komt er nu nog een standpunt van het kabinet? Ik wil het even precies weten, want ik kreeg even de indruk dat het kabinet in wezen had gekozen voor de aanpak van de commissie-Leemhuis. Dat is dus kennelijk nog niet of niet het geval. Of is het debat of de discussie in de boezem van het kabinet nog open en komt er nog een standpunt?

Minister Balkenende:

Ik heb al gezegd dat wij hier in verschillende ronden over spreken. Dat is logisch, want het is een heel belangrijk onderwerp met tal van technische aspecten. Wij zullen de lijn van Leemhuis volgen, zoals ik ook al in een persconferentie heb gezegd. Er komt een nationale politie. Er zijn verschillende modaliteiten waarover wij verder spreken. Het kabinet zal daar mogelijk vrijdag en anders volgende week op terugkomen. U kunt dus een kabinetsstandpunt tegemoet zien. Ik verwacht overigens niet dat wij ervoor zullen kiezen om heel iets anders te gaan doen.

De heer Van Aartsen (VVD):

Er is enig verschil tussen de begroting van BZK en de troonrede, als die onder de loep worden gelegd. Nou ben ik geen type dat zaken met een loep bekijkt, maar er is wel sprake van een zekere spanning. Kennelijk heeft het kabinet iets in zijn hoofd ten aanzien van een vorm van nationale politie. Het is nogal belangrijk om te weten hoe die nationale politie wordt ingevuld, hoe de ophanging nationaal is. Daar hebt u dus blijkbaar nog geen keuze in gemaakt. Leemhuis kiest voor een concernmodel, maar er zijn ook heel andere ideeën.

Minister Balkenende:

Het lijkt mij het beste als wij het debat over de organisatorische vormgeving voeren nadat het kabinetsstandpunt naar buiten is gebracht, want anders gaan deze discussie en de discussie in het kabinet door elkaar lopen. Dat is niet nodig. Ik heb al gezegd dat de waarnemingen van de commissie-Leemhuis van groot belang zijn en dat er het nodige moet gebeuren. Wij zullen kiezen voor een nationale politie, maar de exacte vormgeving is een kwestie die nog nader zal worden besproken in het kabinet. De Kamer zal daar zo snel mogelijk over worden geïnformeerd.

De heer Dittrich (D66):

Ik wil alleen nog reageren op een hoofdpunt. Verder wachten wij de besluitvorming van het kabinet af. Het streven is om het beheer van de politie centraal te organiseren. Hoe kan een burgemeester dan lokaal zijn gezag uitoefenen? Daar zit immers de pijn. De fractie van D66 vindt dat de politie en dus ook de burgemeester altijd een lokale inbedding moeten hebben. Zij moeten altijd hun gezicht naar de samenleving hebben en niet opdrachten van bovenaf moeten volgen. Ik denk dat u hier best op hoofdlijnen op kunt reageren.

Minister Balkenende:

Het is heel belangrijk dat de politie lokaal is ingebed. Er moet rekening kunnen worden gehouden met de omstandigheden per regio. De veiligheidsregio's blijven van groot belang, ook in het rapport-Leemhuis. Ik heb al gezegd wat onze visie is op het gezag. Er is winst te boeken als wij overgaan tot centralisatie op het terrein van beheer. Dat is ook de boodschap van Leemhuis. Langs deze lijnen zullen wij over zaken spreken. Als er wordt gekozen voor een centraal beheer, gaat de lokale inbedding niet automatisch kapot. Het kabinet is zich ervan bewust dat er onderscheid moet worden gemaakt tussen gezag en beheer. Op het terrein van beheer is er echt iets nodig. Dat blijkt ook uit het rapport-Leemhuis. De precieze vormgeving komt aan de orde in het kabinetsstandpunt.

De heer Dittrich (D66):

The devil is in the detail, zegt men wel eens. Ik wacht de voorstellen dus af. Ik wil nog wel benadrukken dat er volgens mij een enorme spanning bestaat tussen het lokale gezag van de burgemeester en een centralistisch beheer.

Minister Balkenende:

Ik zie dat anders, maar wij zullen daar nader over spreken.

De heer Verhagen (CDA):

Er is een enorme winst te behalen door centralisatie van het beheer, al is het alleen al omdat alle korpsen afzonderlijk allerlei zaken aanschaffen. Er is ook op een aantal andere punten winst te behalen, met name met betrekking tot de samenwerking tussen de verschillende korpsen. Korpsen wisselen bijvoorbeeld niet automatisch informatie uit over veelplegers, die wij nu harder proberen aan te pakken. Als iemand een winkeldiefstal pleegt in Amsterdam, zijn die gegevens wel bekend in Amsterdam, maar niet in Utrecht. Als die veelpleger vervolgens wordt gepakt in Utrecht, staat hij niet als veelpleger te boek omdat hij nog geen strafblad heeft. Op het terrein van informatie-uitwisseling en een centrale databank is ook nog een hele slag te slaan. De zaak moet dus niet worden beperkt tot een discussie over de centrale aanschaf van politieauto's.

Minister Balkenende:

Ik heb goede nota genomen van deze opmerking. Informatie-uitwisseling is van groot belang. Als die niet goed is, zijn er problemen.

De heer Bos (PvdA):

De minister-president heeft aan het begin van de dag wijze woorden gesproken over het voornemen van het kabinet om in de tijd die het nog heeft, niet hervorming op hervorming en nieuw plan op nieuw plan te stapelen maar de nadruk te leggen op het uitvoeren van wat al kan en wat in de pijplijn zit. Als wij dit wijze uitgangspunt nu eens toepassen op deze problematiek, dan moeten wij constateren dat op dit moment de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties al een aanwijzingsbevoegdheid heeft binnen de politieorganisatie om op allerlei zaken een centrale lijn te eisen. Als er aldus geen nationale politie voor nodig is om zaken op één lijn te krijgen, waarom dan toch de hele zaak overhoop gehaald?

Minister Balkenende:

Het antwoord ligt al besloten in de bevindingen van de commissie-Leemhuis. Ik heb daar een paar indicaties van gegeven. Wij kunnen zaken beter organiseren; het beheer kan op een hoger plan worden gebracht en wij kunnen er niet omheen dat wij veranderingen moeten doorvoeren. U heeft een punt als u zegt dat niet de ene hervorming op de andere moet volgen, maar dit is iets anders dan alle discussie die wij hebben gehad in bijvoorbeeld de sfeer van de sociale zekerheid. Wij hebben het hier over de veiligheid in ons land. U heeft gemerkt dat wij de afgelopen tijd druk doende zijn geweest ten aanzien van financiën, een veiligheidsplan, bevoegdheden en de strijd tegen het terrorisme. Op al die fronten zullen wij vooruitgang moeten boeken. Daar zijn wij druk mee bezig en dat doen wij om Nederland veiliger te krijgen. Als er dan sprake is van een onvolkomen organisatie wat betreft het beheer, dan denk ik – indachtig ook de aanbeveling van de commissie-Leemhuis – dat wij daar spijkers met koppen zouden moeten willen slaan.

De heer Bos (PvdA):

Wij zijn het met elkaar eens dat er allerlei onvolkomenheden zijn op het gebied van het beheer en dat daar op een aantal gebieden meer eenvormigheid mogelijk is dan waarvan thans sprake is. De vraag is of je om dat te bereiken een hele organisatie overhoop moet halen, juist in een tijd waarin u zichzelf, niet helemaal ten onrechte, op de borst klopt voor het feit dat het beter gaat met de veiligheid in Nederland. Haal je dan alles overhoop of gebruik je de mogelijkheden die je al hebt? U heeft binnen het huidige systeem een mogelijkheid om de eenvormigheid op het gebied van het beheer tot stand te brengen, zonder dat het nodig is om allerlei complexe relaties overhoop te halen en een organisatie die net gewend is aan een nieuwe manier van werken, weer te laten wennen aan iets nieuws.

Minister Balkenende:

Dat begrijp ik. Er zijn bepaalde mogelijkheden; daar hebt u gelijk in. Maar de vraag is of het naar de taxatie van het kabinet beter kan en dat is wel onze overtuiging. Dit debat zal worden voortgezet, als het kabinetsstandpunt naar buiten is gekomen.

De heer Van As (LPF):

De LPF-fractie is bijzonder verheugd hiermee van de premier te vernemen dat in ieder geval ten aanzien van veiligheid en op het gebied van terrorismebestrijding de centrale regie goed wordt gestroomlijnd en dat ook de organisaties eigentijds worden gevormd, zodat je snel en adequaat kunt handelen. Ik neem aan – dat hoor ik graag van de premier – dat de onderlinge communicatie op ICT-gebied wordt uitgebreid, want nu blijkt dat onderlinge regio's niet eens met elkaar kunnen communiceren. Als dit in de lijn van zijn gedachtegang ligt, dan kunnen wij dat van harte ondersteunen. Wij vinden dat er zeker een duidelijke band kan blijven met de lokale bestuurders, als het gaat om de eenheden die gestationeerd blijven in de stedelijke agglomeraties. Ik neem aan dat dit ook de bedoeling is van de premier.

Minister Balkenende:

Ik geloof dat de heer Van As goed begrijpt waar wij als kabinet mee bezig zijn. Ik heb de reden aangegeven om te komen tot verandering ten aanzien van de organisatie en het beheer van de politie. Ik heb al iets gezegd over zijn belangrijke punt van de communicatie en de uitwisseling van gegevens, waar ook de heer Verhagen over sprak. Zo zitten wij als kabinet erin en dat doen wij om Nederland veiliger te krijgen. Dat houdt de heer Van As bezig en dat houdt ons bezig. Wat dat betreft hoop ik dat wij bondgenoten kunnen zijn.

De heer Van As (LPF):

Wij zien met belangstelling de kabinetsvoorstellen tegemoet.

Minister Balkenende:

Voorzitter. Op het terrein van de preventie van overlast is zeker veel te doen. De heer Van Aartsen en de heer Dittrich spraken hierover. Wij hebben al eerder een verbreding aangekondigd van het veiligheidsprogramma met een preventieve aanpak. In antwoord op het verzoek van de heer Van Aartsen kan ik zeggen dat er al veel is gedaan in het kader van het grotestedenbeleid en dat op dit moment een inventarisatie van knelpunten en verbeteringen op het terrein van overlast en verloedering in stedelijk gebied wordt verricht door BZK, Justitie en VWS. Het resultaat hiervan wordt de Tweede Kamer toegezonden samen met de kabinetsreactie op het WRR-rapport "Vertrouwen in de buurt". De Kamer kan dit in november verwachten. Ik ben schriftelijk nader ingegaan op het voorstel dat op dit punt is gedaan.

Het tweede aandachtspunt op het terrein van veiligheid dat door een aantal woordvoerders is genoemd, is terrorisme. Immers, wat in Madrid en Londen is gebeurd, kan ook in Nederland plaatsvinden. Wij werken er hard aan om dat te voorkomen. Onze diensten zijn er dagelijks mee bezig. Het kabinet ziet ook een direct verband met radicaliseringstendensen in onze samenleving. Daarnaast zijn er dreigingen in internationaal perspectief.

Het kabinet volgt dan ook twee paden. Het eerste pad is preventief, zeg ik tegen mevrouw Halsema. Dit pad richt zich op een versterking van de binding tussen mens en samenleving, op integratie van degenen die nu nog aan de zijlijn van onze samenleving staan – dat is hard nodig – op verbetering van de situatie in achterstandswijken, op verhoging van de betrokkenheid van iedere burger bij de straat, wijk en stad, op het tegengaan van schooluitval, op vergemakkelijking van toegang tot de arbeidsmarkt voor allochtone jongeren en op het tegengaan van discriminatie. Tegen de heer Bos zeg ik dat ik mij vanaf november vorig jaar, toen de afschuwelijke moord op de heer Van Gogh plaatsvond, in woord en daad nog meer inzet om de toenemende spanningen in de samenleving tussen allochtonen en autochtonen te doen verminderen. Dat geldt ook voor de andere leden van het kabinet. Tegen de heer Dittrich zeg ik: wij sluiten onze medeburgers in, wij sluiten terroristen uit.

Het andere pad is repressief van aard. Het strafrecht is daarbij een belangrijk instrument om zo daders van mogelijke aanslagen te kunnen opsporen, arresteren en voor de rechter te brengen. Het werk van inlichtingendiensten is even belangrijk om in een zo vroeg mogelijke fase de meest in aanmerking komende diensten te alerteren. Het werk van diensten met betrekking tot rampenbestrijding en opvang van de slachtoffers is minstens zo belangrijk. Wij hebben extra middelen beschikbaar gesteld, zodat extra mensen het vele werk kunnen doen. Daarnaast hebben wij de bevoegdheden uitgebreid, opdat de diensten optimaal kunnen werken binnen de grenzen van onze rechtsstaat. Internationale vergelijking toont ons dat Nederland een sterke positie heeft ingenomen in de strijd tegen het terrorisme.

De nationale verkenning naar verdergaande maatregelen inzake de veiligheid, die wij in september vorig jaar hebben aangekondigd, wordt uitgevoerd door de commissie-Brinkman. Haar tussenadvies is dat de organisatie van de veiligheidsketen moet worden gemoderniseerd, willen wij in de toekomst in staat blijven optimaal te reageren op de dreiging van zware criminaliteit en terrorisme. Ik wijs er daarbij op dat het kabinet reeds een veelheid van concrete initiatieven heeft genomen. In het licht van onder andere de bestuurlijke evaluatie van de AIVD, het rapport van de commissie-Leemhuis, het advies van de commissie-Hermans en de PAO-analyse van de vraag of de inrichting op rijksniveau op het terrein van nationale veiligheid slagvaardiger, effectiever en efficiënter kan, meent het kabinet dat het voor de hand ligt, te komen tot een verdere concentratie van bevoegdheden en verantwoordelijkheden binnen de veiligheidsketen. Gelet op de mogelijk ingrijpende herstructurering binnen de departementale organisatie die dit kan inhouden, zal besluitvorming over de wijze waarop deze concentratie zal worden geïmplementeerd eerst kunnen plaatsvinden bij de vorming van een nieuw kabinet. Verdere voorbereidingen daartoe zullen worden getroffen.

Ik wil apart over integratie spreken, alhoewel het ook verband houdt met de veiligheid. Het gaat echter om wezenlijk andere zaken. Het belang ligt in een versterking van onze samenleving, in een verhoging van de betrokkenheid van iedere burger. Enkele sprekers noemden de noodzaak om nu tot realisatie van dit beleid te komen; zij hebben gelijk. Het wetsvoorstel over inburgering ligt nu ter behandeling bij de Kamer. Dit wetsvoorstel had een lastig voorbereidingstraject, met veel juridische vragen. Dit betekent niet dat er niets gebeurt, zoals sommigen hebben opgemerkt. Zo zijn er in 2003 en 2004 ongeveer 40.000 mensen gestart met de inburgeringscursus. Er zijn maatregelen genomen over de huwelijksmigratie, het tegengaan van cultuurgerelateerde uitwassen in de behandeling van vrouwen, zoals eerwraak, besnijdenis, en het wegnemen van belemmeringen met betrekking tot arbeidsparticipatie. De uitvoering van een toelatingsexamen in het buitenland is ter hand genomen. Ik kan overigens nog veel meer onderwerpen noemen.

Evenmin kan worden gezegd dat bij oude structuren wordt aangeklopt, zoals de heer Dittrich gisteren zei. In de aanpak van minister Verdonk wordt juist gezocht naar nieuwe initiatieven en nieuwe antwoorden op de vragen waarvoor wij zijn gesteld. Ik noem een voorbeeld van samenwerking van ministers op dit terrein. Maatregelen zijn ontwikkeld om de effectiviteit van het onderwijsachterstandenbeleid voor de integratie verder te vergroten. In dat kader hadden op dinsdag 13 september jl. minister Verdonk en minister Van der Hoeven een lunchbijeenkomst met jongeren uit de achterbannen van de lom-samenwerkingsverbanden. Op verzoek van de jongeren zelf is toen gesproken over schooluitval. Als uitvloeisel van deze bijeenkomst op 13 september heeft minister Van der Hoeven toegezegd, ook een avondvullende bijeenkomst te hebben met jongeren uit de achterbannen van de lom-samenwerkingsverbanden, om zo ideeën op te doen voor de nieuwe aanpak. Dit zijn maatregelen die er uiteindelijk op gericht zijn om eenieder gelijkwaardige kansen te bieden in onze samenleving, en dus op het tegengaan van discriminatie. In de schriftelijke beantwoording ben ik nader ingegaan op de verschillende resultaten van het Breed initiatief maatschappelijke binding.

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

Ik zou toch nog met u over een paar concrete cijfers willen praten. In 2001 was de werkloosheid onder allochtonen 11%. Inmiddels is dat opgelopen tot 16%. De werkloosheid onder Marokkaanse jongeren is 24%. Van de allochtone huishoudens leeft 29% in armoede tegenover 8% van de autochtone huishoudens. Het gaat dus heel slecht met de integratie. Er dreigt een tweedeling te ontstaan. Ik zou dan ook graag zien dat u een aantal concrete maatregelen nam op het gebied van arbeidsmarkt en koopkracht, teneinde die dreigende tweedeling tegen te gaan.

Minister Balkenende:

De zorg die mevrouw Halsema uitspreekt deel ik natuurlijk ook. Als mensen in een achterstandssituatie verkeren, geen kansen op de arbeidsmarkt hebben en in armoede leven, dan doet dat pijn, ook mij. Ik wijs er overigens wel op dat de afgelopen jaren meerdere mensen te maken hebben gekregen met economische terugval en het slachtoffer zijn geworden van een economie die minder goed draait. Hopelijk zal de economie nu aantrekken. Het kabinet probeert ten aanzien van de werking van de arbeidsmarkt wel het nodige te doen. Ik noem de inspanningen op het gebied van de taalbeheersing. Verder gaan wij als bewindslieden het land in om te spreken met ondernemers over de vraag hoe ervoor gezorgd kan worden dat bijvoorbeeld iemand die een bepaalde naam heeft die erop wijst dat hij of zij niet van Nederlandse afkomst is, toch een stageplek krijgt. Ik heb ook gesproken met studenten en hun gevraagd wie van hen problemen heeft met het krijgen van een stageplek. Nou, dan merk je de verschillen wel. Daarnaast hebben wij ook iemand als Hans de Boer die zich bezighoudt met het integratievraagstuk. Het is wat ons betreft dan ook een combinatie van factoren, zoals kijken wat er op scholen gebeurt, zorgen dat de taalbeheersing beter wordt, zorgen dat werkgevers worden aangesproken op het in dienst nemen van mensen, het bespreekbaar maken van zaken met werkgevers én werknemers etc. Bij wijze van voorbeeld noem ik de Dag van de binding die dit jaar is gehouden, waarbij is gesproken over nadere aandacht voor de arbeidspositie van allochtone jongeren.

Al deze zaken dragen bij aan verbetering van de positie van allochtonen. Heb je daarmee dan zomaar de zaak opgelost? Natuurlijk niet. En je moet ook niet doen alsof er een enkel wondermiddel voor bestaat. Het heeft onder meer te maken met cultuur. Ben je bereid om mensen van allochtone komaf of mensen wier familie uit andere landen afkomstig zijn, uit te nodigen voor een sollicitatiegesprek of een stageplaats aan te bieden? Wij zijn ook gebaat bij een actieve vakbeweging die op de werkvloer dergelijke zaken aan de orde stelt. Ik denk dat het dus gaat om een samenstel van maatregelen. De zorg van mevrouw Halsema deel ik. Het Breed initiatief maatschappelijke binding, het aanspreken van iedereen op de mogelijkheden om participatie te vergroten etc., het zijn allemaal zaken die nodig zijn. Als kabinet proberen wij daaraan ook het nodige te doen. Daarnaast meen ik dat een beter draaiende economie meer mogelijkheden zal bieden.

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

Natuurlijk is de werkloosheid in het algemeen toegenomen, maar de werkloosheid onder allochtonen is buitenproportioneel toegenomen. De Dag van de binding heeft inmiddels overigens een jaar geleden plaatsgevonden, als ik goed ben geïnformeerd.

Minister Balkenende:

Dat was in januari en daarna nog een keer.

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

Goed, driekwart jaar geleden. Punt is dat het allemaal veel te weinig ambitieus is. De discriminatiebestrijding stelt op dit moment helemaal niets voor. Laat ik u een concreet voorstel doen. Waarom zorgt u er niet voor dat de bedrijven die overheidsaanbestedingen krijgen, alleen nog maar bedrijven zijn die een representatief aanbod in personeel hebben?

Minister Balkenende:

Dat zijn de bekende regelingen met quota. Dat is in het verleden ook wel eens geprobeerd.

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

Nee, het is geen quotumregeling die ik voorstel. Ik zeg dat u voorwaarden moet stellen ten aanzien van overheidsaanbestedingen.

Minister Balkenende:

Ik weet niet of je het via deze weg zou moeten doen. Ik heb nogal wat werkbezoeken afgelegd bij ondernemers die mij zelf zeiden: ik wil graag ook mensen uit de allochtone groep hebben vanwege de kwaliteit en de samenstelling; dat is een bepaalde houding. Door te werken aan cultuurverandering, door de vakbeweging aan te spreken, door acties te ondernemen en door het hanteren van best practices bereik je meer dan met een regeling zoals mevrouw Halsema die nu voorstelt. Ik vind ook dat je moet kijken naar de kwalificaties van mensen zelf. Kunnen zij meedoen? Hebben zij de goede kwalificaties? Kun je de scholing bevorderen? Dat geldt voor jongens en voor meisjes. Langs die lijnen moet het mogelijk zijn tot verbeteringen te komen. Gelukkig zien wij ook dat er verbeteringen zijn. Dat neemt niet weg dat de cijfers die u nu noemt mij ook zorgen baren.

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

Ik wil die verbeteringen dan ook wel eens zien, want ik zie ze niet. Ik zie alleen maar dat de werkloosheid blijft stijgen, dat jongeren zich geïsoleerd voelen, dat er een tweedeling dreigt te ontstaan en dat het onbegrip in de samenleving daardoor groeit. Mensen ergeren zich. Dat is natuurlijk uitermate kwalijk en het enige dat u biedt is praten, praten, praten. Het is een actieve opstelling van werkgevers en werknemers om te zorgen dat mensen mee kunnen doen en dat er stageplekken komen. Het is een bepaalde houding. Er zijn ook voorbeelden waaruit blijkt dat het wel kan. Laten wij die oppakken en ook een beetje positief denken.

De heer Dittrich (D66):

Bij dat laatste wil ik graag aansluiten, want waar mensen zich ook aan ergeren – dat zeg ik met name tegen mevrouw Halsema – is dat steeds zo'n somber beeld wordt geschetst als het gaat om de integratie. Als je echter naar de universiteiten en het hbo gaat, zie je dat daar heel veel talentvolle nieuwe Nederlanders bezig zijn. Ook dat moeten wij erkennen en dat andere deel van de werkelijkheid moeten wij hier ook naar voren brengen. Het is heel belangrijk dat wij in de gesprekken en in de beeldvorming juist die talentvolle voorhoede die nu bezig is dat onderwijs te genieten – dat zijn de toekomstige advocaten, artsen, wetenschappers enzovoort – weten te bereiken. Wij moeten afzien van steeds weer naar imams gaan of naar de oude minderheidsorganisaties. Wij moeten dit soort mensen rechtstreeks weten te benaderen. Hoe doet u dat?

Minister Balkenende:

Ik verzet mij een beetje tegen het beeld van of/of. U weet dat als wij het hebben over motivatie van mensen en de strijd tegen terrorisme, imams daarin een rol spelen. Daar moet je ook niet aan voorbij gaan. Je mag ook niet voorbij gaan aan de organisaties die bestaan. Ik heb goede herinneringen overgehouden, toen die moeilijke vragen rondom Irak speelden, aan wat organisaties kunnen betekenen. Ook bij de dagen van maatschappelijke binding hebben wij goede gesprekken gevoerd. Het is echter maar een deel van het verhaal. Als u zegt dat wij moeten proberen ook anderen erbij te betrekken, ben ik het daar volstrekt mee eens. Dat geldt met name voor voorbeeldrollen en mogelijkheden, maar op een gegeven moment moet ook duidelijk zijn wanneer het niet werkt. Als men geen goede kwalificaties heeft, heeft men ook niet snel een baan. Je moet investeren in jezelf. Ik heb hier in Den Haag op een hogeschool met jongeren gesproken. Ik heb gevraagd wat hun perspectieven en hun mogelijkheden zijn. Dan zie je dat de meisjes die aanwezig waren met een goede opleiding en goede netwerken denken een goede kans te hebben. Dat mag ook wel eens worden gezegd. Dat is precies wat u bedoelt: kies ook eens een keer voor de positieve kant.

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

Ik wil alleen in de richting van de heer Dittrich zeggen dat wij de problemen niet moeten wegpoetsen.

De heer Wilders (Groep Wilders):

Het zal de minister-president helder zijn dat ik niet alleen het immigratie- en het integratiebeleid, maar ook de aanpak van het kabinet van het terrorisme ver onder de maat vind. Wij hebben binnenkort een debat met de heren Donner en Remkes en ik verheug mij daar nu al op. De minister-president sprak zojuist over de moord op Theo van Gogh, bijna een jaar geleden. Degene die Theo van Gogh heeft vermoord, is tot levenslang veroordeeld. Dat vonnis is nu definitief en daar mogen wij dus over praten. Zou u met de kennis van vandaag kunnen aangeven of u mijn mening deelt dat achteraf kan worden gesteld dat de AIVD als het ging om Mohammed B. echt heeft gefaald? Het openbaar ministerie heeft in het proces ook aangegeven dat hij niet, zoals de AIVD dacht, tot de periferie, maar tot het centrum van de Hofstadgroep hoorde. Dit is niet alleen een debat over 2006; het gaat ook om de lessen die wij kunnen leren uit het verleden. U sprak zelf over die afschuwelijke moord. Het zou de overheid sieren als u nu zou zeggen: de AIVD zat hier gewoon naast.

Minister Balkenende:

De heer Wilders en ik delen de afschuw over wat er is gebeurd. Dat kan niet meer worden teruggedraaid. Dat is een feit en dat doet tot op de dag van vandaag pijn, in eerste instantie bij de ouders, de zoon en verdere familie en vrienden, maar ik denk dat wij dat allemaal zo beleven. Het is verschrikkelijk, zeker in een land waarin je alleen maar kunt samenleven wanneer er respect over en weer is en wanneer wij afzien van haat, bedreiging en geweld. Met de kennis van nu zouden wij kunnen terugkijken. Er is echter al veel over dit onderwerp gezegd. De conclusie van de heer Wilders past niet in hetgeen door de Kamer met de betrokken bewindslieden is besproken. Achteraf weet je natuurlijk altijd meer. Ik volsta met te refereren aan wat in eerdere debatten hier is gewisseld. Verder kan ik niet gaan. De afschuw deel ik met de heer Wilders.

De heer Wilders (Groep Wilders):

De afschuw delen wij inderdaad. Daar is geen verschil van mening over. De Kamer heeft hier nog nooit over kunnen spreken omdat de rechtszaak nog liep. Het vonnis heeft echter inmiddels kracht van gewijsde. Ik herhaal mijn vraag. Vindt de minister-president niet dat nu met recht gezegd kan worden dat de AIVD een grove fout heeft gemaakt door Mohammed B. niet in het centrum maar aan de periferie van de Hofstadgroep te plaatsen? Ik wil absoluut niet suggereren dat de moord op de heer Van Gogh dan niet had plaatsgevonden, want dat zullen wij nooit weten. Ik wil dat de minister-president ruiterlijk toegeeft dat de overheid fouten kan maken en dat hier zo'n fout is gemaakt.

Minister Balkenende:

Die conclusie kan ik niet trekken op grond van hetgeen ik zo-even heb gezegd.

De heer Bos (PvdA):

Ook ik ben er nog niet aan toe om de conclusie van de heer Wilders te trekken dat er grove fouten zijn gemaakt door de inlichtingendiensten. Hij heeft echter gelijk dat de Kamer nog niet heeft teruggekeken nadat de rechtszaak was afgerond. Ook wij hebben grote terughoudendheid betracht met commentaar op nieuwe informatie.

De voorzitter:

Excuses aan de heer Bos, maar ik begin genoeg te krijgen van het geklets tussen de Kamerleden onderling. Zij moeten naar de algemene politieke beschouwingen luisteren. Er komen heel veel reacties binnen van mensen die zich ergeren aan het gedrag van de leden. Dat is nu afgelopen. De leden komen binnen, nemen plaats in hun stoel en volgen het debat. Kortom, zij gedragen zich zoals volksvertegenwoordigers zich behoren te gedragen.

De heer Bos (PvdA):

Om twee redenen is het nodig dat de Kamer hierover spreekt. Tijdens de rechtszaak zijn talloze feiten naar boven gekomen over de rol van Mohammed B. in het netwerk dat de AIVD in de gaten hield. Die feiten waren niet bekend toen wij met de ministers Donner en Remkes debatteerden over de vraag of Mohammed B. terecht niet als een spil van het netwerk werd beschouwd. Wij weten inmiddels dat dit wel degelijk het geval was. Daarnaast heeft de vice-directeur van de AIVD gezegd dat er sprake was van een inschattingsfout van de inlichtingendiensten inzake de rol van Mohammed B. in dat netwerk.

Wij hebben deze discussie niet in openbaarheid willen voeren zolang de rechtszaak liep, maar die is nu achter de rug. Het is goed dat wij leren van hetgeen gebeurd is, dat wij met de kennis van nu terugkijken. Dan kunnen wij nagaan hoe de inlichtingendiensten en de daarvoor verantwoordelijke ministers hebben gefunctioneerd. Ik kan mij heel goed voorstellen dat de minister-president vindt dat dit onderwerp te gecompliceerd is om nu te behandelen. Ik stel het echter zeer op prijs als hij ons een brief stuurt over het functioneren van de inlichtingendiensten in de periode voorafgaand aan de moord op Theo van Gogh, zodat wij daar een volwassen debat over kunnen voeren.

Minister Balkenende:

U kunt zich voorstellen dat ik dit eerst wil bespreken met de meest betrokken bewindslieden. Ik ben ook benieuwd hoe de Kamer met dit onderwerp wil omgaan. De vraag is wat er al dan niet vertrouwelijk behandeld moet worden. Ik zeg toe dat ik deze zaak zal bespreken met de meest betrokken bewindslieden en dat ik er in tweede termijn op terug zal komen.

De heer Wilders (Groep Wilders):

Ik ben blij met uw toezegging naar aanleiding van de opmerkingen die de heer Bos en ik hebben gemaakt. Ik verzoek u wel om deze keer zoveel mogelijk in de openbaarheid te opereren. Dus geen brieven naar commissies, maar een publieke verantwoording.

Minister Balkenende:

Zoals ik heb gezegd, zal ik de opmerkingen bespreken met de betrokken bewindslieden.

De heer Van As (LPF):

Als minister-president bent u verantwoordelijk voor de centrale regie, zeker als het gaat om de troonrede. U hebt het Koninklijk Huis in uw portefeuille. Het is mij opgevallen dat de moord op Fortuyn niet genoemd is in de troonrede die werd uitgesproken na zijn moord. Dat geldt ook voor de moord op Van Gogh. Waarom is dat niet gebeurd?

De Kamer is over de situatie rondom de AIVD en de Hofstadgroep tijdig geïnformeerd. Daarbij zijn talloze feiten geconstateerd. Er werd bijvoorbeeld een handgranaat gegooid en er werden wapens gevonden. Dan verbaast het mij zeer dat er van dit alles maar een flinterdun verhaal overblijft, namelijk dat men lid is van een criminele organisatie. Er is bijna geen spaan overgebleven van de aanhouding van de Hofstadgroep. Hoe kan dat? Waar zitten de lacunes in onze wetgeving waardoor dit bijna als sneeuw voor de zon aan het verdwijnen is?

Minister Balkenende:

Ik vind dat wij ons op een hellend vlak begeven als wij in deze Kamer bespreken wat er al dan niet in een troonrede moet staan. De regering spreekt bij monde van de Koningin over een onderwerp. Soms hoeven er geen namen genoemd te worden om toch duidelijk te maken wat er gebeurt. Er wordt in de troonrede gesproken over een klimaat van onzekerheid, over dreigingen. Natuurlijk is gerefereerd aan het maatschappelijk klimaat. Veel bewindslieden, en ook de Koningin, hebben in het verleden opmerkingen gemaakt over wat er in Nederland is gebeurd in het jaar 2002 en vorig jaar. Dat is alles wat ik in dit stadium tegen de heer Van As kan zeggen. Wij gaan hier niet bespreken wat wel en niet in de troonrede moet staan. Dat zou ongewenst zijn. Natuurlijk houdt het maatschappelijk klimaat in Nederland en de moorden op Fortuyn en Van Gogh ons allen bezig. Er is een klimaat van haat over en weer. Daar wordt over gesproken. De typering van wat er in de Nederlandse samenleving heeft geleid tot onzekerheid, heeft men kunnen aantreffen in de troonrede. Ook vandaag heb ik er het nodige over gezegd.

Naar aanleiding van de andere vraag van de heer Van As merk ik op dat de leden van de Hofstadgroep voor het overgrote deel nog vastzitten. Daarnaast kan hij ervan verzekerd zijn dat wij er alles aan doen als verantwoordelijke bewindspersonen om Nederland veiliger te krijgen. Niet voor niets hebben wij ons de afgelopen tijd beziggehouden met het delen van informatie, hebben wij gekeken naar bevoegdheden. Wij zitten erbovenop omdat wij weten dat er geen klimaat moet zijn waar de mensen zich voortdurend onzeker voelen. De elementen die de samenleving kapot willen maken, worden in de gaten gehouden. Dat weet u ook. De elementen die angst aanjagen moeten worden aangepakt. Op dat punt verschillen de heer Van As en ik niet van mening. Dat veronderstelt dat er bevoegdheden zijn. Wij hebben de afgelopen tijd extra middelen vrijgemaakt om Nederland veiliger te maken. Daar houden wij ons dag in dag uit mee bezig. Ook het feit dat wij vandaag spreken over de politieorganisatie, over de strijd tegen terrorisme, de strijd tegen een klimaat van haat en geweld in dit land, onderstreept de inzet van dit kabinet en vele anderen om Nederland veiliger te maken. De elementen in de Nederlandse samenleving die een weg willen zoeken in de richting van terreur en geweld kunnen nooit duidelijk genoeg te horen krijgen dat dit niet kan, niet mag en niet zal worden getolereerd. Dat is onze positie.

De heer Van As (LPF):

Mag ik ervan uitgaan dat de minister-president erop zal toezien dat het ten enenmale onmogelijk wordt om in ons land op kosten van de belastingbetaler onze Staat te ondermijnen? Ik neem aan dat het kabinet adequate maatregelen neemt. Ik vraag de minister-president er rekening mee te houden dat politie en justitie daartoe de instrumenten dienen te krijgen. Wellicht verdient de wet BOB een heroverweging. Het moet mogelijk zijn dat ons apparaat zulke mensen op een goede manier oppakt, veroordeelt en achter slot en grendel zet. Daar is de minister-president ook verantwoordelijk voor.

Minister Balkenende:

Naar ik meen heb ik zo-even een opmerking met deze intentie gemaakt en aangegeven wat onze inzet is. Juist om die reden bekijken wij steeds welke instrumenten nodig zijn om Nederland veiliger te maken. Dat veronderstelt dat ook wordt gekeken naar juridische mogelijkheden, capaciteiten, bevoegdheden en financiële middelen.

De heer Rouvoet (ChristenUnie):

De minister-president spreekt over de onrust bij de bevolking door terreurdreiging. Ik vind het gepast om de minister-president te vragen wat hij vond van de kritiek van Clingendael op de recente berichten waarin de bevolking tot verhoogde waakzaamheid werd opgeroepen zonder dat daarvoor een duidelijke reden werd aangegeven. Clingendael vindt dat dit type maatregelen het gevoel van onveiligheid eerder vergroot, zeker als deze berichten vlak voor 11 september verschijnen, zoals nu het geval was.

Minister Balkenende:

Er komt ineens een waarschuwing omdat er indicaties zijn, maar je kunt niet aangeven welke dat zijn. Dat zal de heer Rouvoet ook begrijpen. Ik kan mij voorstellen dat men zich dan achteraf afvraagt of die waarschuwing wel nodig was geweest of wat dan ook. Dat is een beetje het probleem, dat de heer Rouvoet heel terecht schetst. Soms zijn er geen concrete aanwijzingen dat er iets gaat gebeuren, maar zijn er door een samenstel van indicaties en waarnemingen toch aanknopingspunten voor het geven van een signaal. Dan kun je kiezen: of je doet het niet vanwege het argument dat de heer Rouvoet zo-even heeft genoemd, of je doet het wel. Het is de taak van de nationaal coördinator en de verantwoordelijkheid van de bevoegde minister om een keer een signaal te geven als daartoe aanleiding is. Zijn er aanknopingspunten om een appèl op extra alertheid te doen, dan zie ik liever dat dit appèl wordt gedaan dan dat men die informatie voor zich houdt omdat dit kan leiden tot extra gevoelens van onveiligheid. Als er aanleiding is om waakzaam te zijn, dan moet je dat ook zeggen. Dan moet het in het belang van terrorismebestrijding zelfs mogelijk zijn om niet altijd volledige openheid van zaken te geven.

De heer Marijnissen (SP):

Ik aarzel over deze interruptie, want ik vraag mij af hoe de premier het vol kan houden om al die uren op zijn benen te staan.

De publieke sector heeft de afgelopen jaren veel te lijden gehad, niet alleen onder het beleid van deze minister-president, maar ook onder het beleid in de paarse periode. De "teloorgang" van het OM en de rechterlijke macht in ons land, de kern van onze rechtsstaat, is daar voor een belangrijk deel op terug te voeren. Er zijn allerlei berichten verschenen over de structurele fouten bij het OM. Ik wijs onder andere op de recente uitlatingen van iemand van het NFI. Ook bij de rechterlijke macht worden structurele fouten gemaakt. Daar spreekt de Raad voor de Rechtspraak zelf over. Dit neemt hand over hand toe, en dat in combinatie met de enorme achterstand die dreigt. De minister-president ontkent deze achterstand in zijn schriftelijke beantwoording. Dat baart mij zorgen. De Raad voor de Rechtspraak zegt op korte termijn 80 mln. nodig te hebben om te voorkomen dat de achterstanden groter worden, maar minister Donner trekt hiervoor maar 16 mln. uit. Vorige week vroeg iedereen verontwaardigd hoe dit nu kon gebeuren. Zo'n debat is dan weer een hype, maar ik wil hierop toch de aandacht van de minister-president vestigen en daarover met hem een aantal woorden wisselen.

Minister Balkenende:

De heer Marijnissen zegt dat de publieke sector te lijden zou hebben onder dit kabinet. In 2002 en 2003 hebben wij alle moeilijkheden en noodzakelijke ombuigingen bekeken. Toen hebben wij voor een aantal prioriteiten gekozen. Veiligheid was een van de prioriteiten waarvoor meer geld beschikbaar werd gesteld. Dat is heel bewust gedaan. Er werden extra middelen vrijgemaakt voor politie en justitie en er is een Nationaal coördinator gekomen. Dat is ook een deel van de werkelijkheid. Ook bevoegdheden en extra inzet voor een betere informatievoorziening zijn bekeken. De pogingen die wij doen om Nederland veiliger te krijgen, blijven niet zonder resultaat. Tegenover uw argumenten stel ik wel dat er verbeteringen worden geboekt als het gaat om het oplossingspercentage en dat er positieve resultaten zijn op het punt van de beleving van veiligheid van de burger. Ook dat moet worden gezegd. Dat gebeurt in een tijd waarin je de nodige lastige maatregelen hebt te nemen. Dan is de veiligheid bediend binnen de mogelijkheden die wij hadden en is er ook resultaat te zien. Ik ben blij dat wij ondanks de beperkingen die wij hadden, toch juist die verbeteringen kunnen laten zien. Dat is de andere kant van het verhaal. Het kan altijd beter, maar ik deel niet de opmerking dat er sprake is van een soort vermindering van de publieke sector. De feiten liggen gewoon anders.

De heer Marijnissen (SP):

Ik had u een vraag gesteld.

De voorzitter:

U zet uw mededogen met de minister-president niet erg in daden om.

De heer Marijnissen (SP):

Dat was ik ook niet van plan! Ik heb mijn respect geuit en daar blijft het bij.

Minister Balkenende:

Voorzitter. Ik vind het buitengewoon plezierig dat de heer Marijnissen hier weer kan staan nadat hij een tijdje was geveld en dat wij beiden na onze fysieke beperkingen gewoon in staat zijn om dit debat te voeren. En daar kunnen wij nog uren mee doorgaan!

De heer Marijnissen (SP):

Exact. Heel goed!

De voorzitter:

Ik ga toch niet toestaan dat u gaat uittesten hoelang u het met elkaar kunt volhouden. Nog één vraag.

De heer Marijnissen (SP):

Ik wil graag dat de minister-president ingaat op mijn punt. De opmerking dat de publieke sector onder Paars en onder dit kabinet stiefmoederlijk is behandeld, laat ik nu verder rusten. Hij heeft er al het zijne over gezegd. Ik heb het over de kern van onze rechtsstaat, te weten het Openbaar Ministerie en de rechterlijke macht, die tekorten kent, die achterstanden oploopt als gevolg waarvan een maatschappelijke druk ontstaat, als gevolg waarvan het aantal fouten bij het OM en de rechterlijke macht toeneemt. Minister Donner schudt nu zijn hoofd, maar de mensen die er ook verstand van hebben – of die er echt verstand van hebben – zeggen dat dit zo is. Vervolgens zegt de Raad voor de Rechtspraak dat er 60 mln. nodig is om te voorkomen dat er 250.000 dossiers op achterstand worden gezet, worden weggelegd, waardoor mensen soms twee jaar moeten wachten op de behandeling van hun zaak. Dan heb ik het nog niet eens over de fouten van het OM. Dan zeg ik: men zal voor deze sector, die zo cruciaal is voor onze rechtsstaat, meer geld opzij moeten zetten.

Minister Balkenende:

Ik begrijp het signaal, maar wil daar wel iets tegenover zetten. Wij hebben de afgelopen tijd, met alle beperkingen, extra geïnvesteerd in de veiligheid. Dat komt ook bij apparaten terecht. U hebt gewezen op een aantal actuele punten. Minister Donner heeft vorige week gesproken over zijn verbetertrajecten. Hij zal kijken hoe zaken zijn gelopen. Daar lopen wij niet voor weg. Wij weten dat de Kamer zeer kritisch is op al deze punten. Wij doen er als kabinet alles aan om Nederland veilig te krijgen, uiteraard binnen de grenzen van de rechtsstaat. U weet ook dat er de nodige middelen ter beschikking zijn gesteld. Wij kunnen met elkaar altijd bespreken of het meer moet zijn, maar u trekt enkele conclusies die ik niet kan delen, omdat u dan ook geen recht doet aan het werk dat het Openbaar Ministerie en de zittende magistratuur doen.

De heer Marijnissen (SP):

Voorzitter. Juist van die kant komen die klachten. Maar goed, ik zal het nu verder niet uitwerken. Wij komen er bij de behandeling van de begroting van Justitie wel op terug.

Minister Balkenende:

Voorzitter. Ik kom toe aan mijn laatste punt: Europa. De uitslag van het referendum laat voor de regering geen twijfel bestaan. Er is in Nederland geen draagvlak voor het grondwettelijke verdrag; de regering heeft het wetsvoorstel ingetrokken en zal dat niet opnieuw indienen. Het was geen stem tegen de EU – dat concludeerde ook de Kamer – maar het betekent wel dat het anders moet. Wij moeten werken aan een Europa dat beter aan de wensen van de burgers voldoet. Dat vergt actie, maar ook een goed beeld van de zorgen, wensen en verwachtingen ten aanzien van Europa. Om dat goede beeld te krijgen, kan de nationale Europadiscussie waar een grote Kamermeerderheid op 2 juni om vroeg, een goed instrument zijn.

Uit de verschillende onderzoeken, maar ook uit de interpretaties die hier in de Kamer worden gegeven, komt een diffuus beeld. Wij gaan samen organiseren. Er komt een nationale Europadiscussie, de regering trekt conclusies en de Kamer ook, er zullen debatten volgen, er komt een kabinetsstandpunt en dan hebben wij de Europese Raad volgend jaar in juni. Dat zal het einde van die bezinningsperiode zijn. Dat Europadebat zal niet een spelletje voor politici worden. Het gaat erom dat de burger aan het woord komt. Uiteraard heeft de regering wel een visie, namelijk dat een goed functionerende Europese Unie van levensbelang is voor ons land. Ik noem een voorbeeld. In de Macro-economische Verkenningen wordt gezegd dat Nederland zonder de Europese Unie zeker 10% minder welvarend zou zijn. Daarom moet er worden geïnvesteerd. Er moet worden geïnvesteerd in het vertrouwen van de Nederlandse burger, in een betere Europese Unie, in een Unie met meer focus, waarbij gezamenlijk wordt gedaan wat gezamenlijk moet worden gedaan en op de overige terreinen ruimte wordt gelaten aan lidstaten en burgers. De rol van de Europese Unie moet beter worden afgebakend: nationaal meer werk maken van een vroegtijdige beoordeling van Europese initiatieven op toegevoegde waarde en maatvoering. Want als de Europese Unie haar werkterrein uitbreidt – en daar kunnen redenen voor zijn – dan zijn wij er zelf bij. Ook dat vloeit voort uit de subsidiariteitsnotitie waarover ik eerder heb gesproken met leden van de LPF-fractie.

De heer Van Aartsen vroeg naar het advies van de Raad van State over de invloed van Europa op de Nederlandse staatsinstellingen. Dat advies is enkele dagen geleden ontvangen. Het zal zeer binnenkort samen met het nadere rapport van de regering dat nu in voorbereiding is, aan uw Kamer worden gezonden. Ook bij de Europese instellingen is een andere attitude nodig. Hoopgevend is dat Commissievoorzitter Barroso zich gevoelig toont voor de signalen van burgers en bedrijven. Hij wil snoeien in overbodige wetgeving, en omslachtige regels vervangen door regels die helder zijn, met geringere lasten voor lidstaten, bedrijven en burgers. Een goed voorbeeld is het nieuwe voorstel over de luchtkwaliteit dat de Commissie op 21 september heeft gepubliceerd.

Eind oktober organiseert premier Blair een informele bijeenkomst van staatshoofden en regeringsleiders over hoe Europa in de toekomst zijn economische en sociale doelstellingen kan realiseren. Dat is een goed moment, aangezien nu steeds nadrukkelijker de vraag wordt gesteld waar de juiste balans ligt tussen gemeenschappelijke actie enerzijds en nationale verscheidenheid anderzijds. Dit is ook een teken dat Europa na de referenda niet gewoon doordendert, maar bereid is tot kritische reflectie over uitbreiding en behoefte aan consolidatie. De absorptiecapaciteit van de Unie is niet onbegrensd, maar wel geldt: afspraken zijn afspraken, zowel voor de Unie als voor de kandidaat-lidstaten. Dat is ook mijn reactie op de opmerkingen, gemaakt door de heren Van As, Nawijn en Van der Vlies over de opening van de onderhandelingen met Turkije. De referendumuitslag sterkt de regering in het kritisch hanteren van deze criteria. Ik wijs erop dat de Europese Unie nog nooit zulke stringente voorwaarden voor toetreding heeft gesteld als aan Turkije. Die betreffen met nadruk ook de kwestie Cyprus.

De heer Wilders heeft een initiatiefwetsvoorstel ingediend, strekkende tot het houden van een raadplegend referendum over de toetreding van Turkije tot de Europese Unie. Het kabinet bereidt, zoals bekend, een notitie voor over de verschillende vormen van het referendum, met de voor- en nadelen daarvan. Hierover komen wij nog nader met elkaar te spreken. Wat het door de heer Wilders voorgestane referendum betreft, wijs ik erop dat de onderhandelingen met Turkije in beginsel volgens afspraak 3 oktober van start gaan. Turkije heeft voldaan aan de voorwaarden voor het begin van de onderhandelingen die de Europese Raad in december vorig jaar stelde en waarmee uw Kamer instemde. Wij zijn steeds bij die onderhandelingen. Het gaat absoluut niet buiten ons om, en de Kamer wordt natuurlijk op de hoogte gehouden. Uiteraard is het nu aan de Raad van State en vervolgens aan de Tweede Kamer om een standpunt te bepalen over dit initiatiefvoorstel.

De heer Wilders (Groep Wilders):

Uiteraard, minister-president, is het dadelijk aan de Kamer om erover te oordelen. Ik hoop dat het op net zo'n brede steun kan rekenen als het initiatiefvoorstel voor het eerdere referendum. Zou u er respect voor hebben als de Nederlandse kiezer, net als bij de Europese grondwet, de mogelijkheid zou hebben om over dit onderwerp iets te zeggen en om, wat de kiezer dolgraag wil, deel te nemen aan alle besluitvorming over Europa? Ik realiseer mij dat uw kabinet niet voor het eerdere referendum was, maar vindt u niet ook dat een van de lessen daaruit is dat het een goede stap zou zijn om de mensen in het land erbij te betrekken en te laten zeggen of Turkije lid moet worden van de Europese Unie?

Minister Balkenende:

Ik heb gezegd dat het kabinet terugkomt op het referendum als zodanig. Daarbij gaat het, zoals u zult begrijpen, om de algemene discussie. Wat Turkije betreft, heb ik aangegeven dat er spelregels zijn afgesproken en dat een kwestie van fair play is. Het gaat erom of Turkije voldoet aan de vorig jaar gestelde voorwaarden. Men moet beoordelen of Turkije de noodzakelijke veranderingen en regelgeving heeft doorgevoerd, of dat er nog problemen zijn. Ik denk dat uw Kamer wat het referendum betreft, eerst zal moeten bepalen op welk moment eventueel een referendum moet worden gehouden over het mogelijke lidmaatschap van Turkije van de Europese Unie: op het moment dat er sprake is van het mogelijk verkrijgen van dat lidmaatschap óf vóór die tijd en wel op een zodanig moment dat de burger zich kan uitspreken voor het niet starten dan wel staken van de onderhandelingen. Ik denk dat u meer in de laatste richting gaat. Op basis van de visie van het kabinet zeg ik: wat er te zijner tijd gebeurt, zullen wij moeten afwachten. U weet wat er vorig jaar is gezegd. Het is een open proces waarvan de uitkomst niet op voorhand kan worden gegarandeerd. Er zijn landen die een referendum over deze zaak hebben aangekondigd. Vorig jaar zijn er besluiten genomen, die zijn in de Kamer besproken. De vraag is aan de orde: voldoet Turkije aan de gestelde eisen? Consistentie mag ook van de regering worden verwacht. Wij bevinden ons nu in de laatste fase naar 3 oktober, we moeten nog zien hoe alles gaat. Overigens moeten we ook de gedachteontwikkeling hier en in de Raad van State afwachten over het voorstel van de heer Wilders. Ik ga mij nu dus niet committeren door te antwoorden op de vraag of ik zaken al dan niet zie zitten of te zeggen wat ik ga doen met de uitslag; dat vind ik allemaal veel te prematuur.

De heer Wilders (Groep Wilders):

Dat mag zo zijn, maar mijn enige vraag was: mogen de mensen in het land volgend jaar van u iets te zeggen hebben over de toetreding van Turkije? Dat is toch een heel eenvoudige vraag. Dat van de Kamer en de Raad van State snap ik allemaal wel, maar misschien kunt u helder antwoorden op die vraag. Gunt u het de mensen in het land om hierop "ja" of "nee" te zeggen?

Minister Balkenende:

Wat u nu doet, is niet fair. Ik heb net gezegd dat in het kabinet nog een gedachtewisseling gaande is over het referendum. U weet precies wat de procedure is. Voor het overige moet u mij aanspreken op de consistentie van het regeringsbeleid ten aanzien hiervan. Ik ga mij nu geen inhoudelijk oordeel aanmeten over de wenselijkheid en noodzaak, laat staan de uitkomsten van een mogelijk referendum over dit onderwerp. Dat zou niet verstandig zijn.

De heer Marijnissen (SP):

Voorzitter. Ik heb twee korte vragen. Op pagina 26 van de Staat van de Unie, een stuk van het kabinet aan de Kamer over de Europese politiek voor de komende tijd, staat dat de regering naar aanleiding van het verwerpen van de grondwet heeft besloten om de ratificatie daarvan "op te schorten". Nou ben ik een kritisch Kamerlid, dus ik zoek in Van Dale naar de betekenis van "opschorten". Dat betekent "uitstellen". Mijn eerste korte vraag: hoe verhoudt dit zich met de uitspraken van de minister-president van vandaag en eerder?

Minister Balkenende:

Ik geloof dat de positie van de regering altijd duidelijk is geweest: er wordt niet geratificeerd. Wat er in de toekomst in Nederland gebeurt, zal gebeuren. In Brussel heb ik gezegd dat ze er niet op moeten rekenen dat het grondwettelijk verdrag in een tweede referendum aan de bevolking zal worden voorgelegd. Het kabinet heeft zelfs het wetsvoorstel ingetrokken, om daarmee volstrekt duidelijk te maken dat wij exact weten wat er is gebeurd met het referendum – geen misverstand daarover. Onze positie is niet veranderd. Niet voor niets heeft commissievoorzitter Barroso het gisteravond als een realiteit aanvaard dat de grondwet feitelijk weg is, maar dat we wél door moeten. Die boodschap van Nederland is helder.

De heer Marijnissen (SP):

Hieraan moet wel worden toegevoegd dat de heer Barroso zei over drie jaar nog eens verder te willen kijken. Het zou kunnen dat deze minister-president ervan uitgaat dat hij dan geen premier meer is. Toch de vraag: kan ik op enig moment verwachten dat hij toch nog, hetzij op slinkse wijze, hetzij anderszins, zal proberen die Grondwet aan de Nederlanders op te dringen? De verwarring is ontstaan naar aanleiding van de Staat van de Unie, zijn eigen stuk.

Minister Balkenende:

Volgens mij had die opmerking te maken met woorden die zijn gebezigd over terugkomen op het grondwettelijke verdrag of iets van die strekking. Natuurlijk zal volgend jaar na de periode van reflectie en na de Europese Raad in juni de balans van de discussie in Nederland en elders worden opgemaakt: wat is de visie in verschillende landen? organiseert Groot-Brittannië een referendum? wat doen de andere landen die de zaak hebben opgeschort? Uiteraard zal dan worden gekeken naar het verdrag. De positie van Nederland is helder. U moet mij niet in de schoenen schuiven dat ik op slinkse wijze dingen doe. Zo ben ik niet, ik houd van eerlijke politiek. Ik weet heel goed wat de uitslag van het referendum was, ik heb die internationaal aan de orde gesteld. Iedereen weet dat het grondwettelijk verdrag voor Nederland van tafel is. Het wetsvoorstel is van de baan, we starten nu de nationale discussie om te leren wat in Nederland de gevoelens en opvattingen over Europa zijn. Ik hoop echter dat daarbij ook de betekenis van Europa voor ons land duidelijk wordt. Hoe wij ook tegen Europa aankijken, onze toekomst is in Europa. Dat weet u ook.

De heer Marijnissen (SP):

Natuurlijk, dat weten we allemaal al. Nog één andere korte vraag: uit de begroting blijkt dat de Nederlandse bijdrage aan Europa per hoofd van de bevolking fors omhooggaat, van € 125 of € 130 naar € 250, misschien wel € 300 per persoon per jaar. Wat gaat u daaraan doen?

Minister Balkenende:

Hierbij spelen twee zaken. U doelt op de herberekening van het nationaal inkomen. Voor Nederland en voor andere landen wordt de systematiek eens in de zoveel jaar opnieuw bekeken. Een en ander leidde tot een hoger nationaal inkomen, met twee consequenties: de afdracht aan de Europese Unie wordt hoger, maar we doen ook meer aan ontwikkelingssamenwerking. Zo werkt het mechaniek. Dat was de situatie van het verleden. Dit geldt niet alleen voor Nederland, maar ook voor andere landen. We zullen de gevolgen nog bezien. De tweede discussie gaat over de vraag hoe wij aankijken tegen de afdrachten van Nederland aan de Europese Unie. U kent onze inzet op dat punt. Die is heel strikt: wij zijn er steeds heel duidelijk over geweest dat wij vinden dat, nu wij de grootste nettobetalingspositie hebben, daarin verandering moet komen. U moet wel onderscheid maken tussen het verleden – ik heb u uitgelegd hoe de situatie is ontstaan – en de toekomst.

De heer Marijnissen (SP):

Het resultaat dat nu zichtbaar wordt, geeft heel duidelijk de urgentie aan om de onderhandelingen heel hard te voeren.

Minister Balkenende:

Wij moeten dan niet alleen over de Nederlandse positie praten, want het herdefiniëren van nationale inkomens is een internationale aangelegenheid. Andere landen kunnen hiermee ook te maken krijgen.

De heer Marijnissen (SP):

Dat spreekt vanzelf, maar het neemt niet weg dat ik nog steeds van mening ben dat er iets moet worden gedaan aan de nettobetalingspositie van Nederland.

Minister Balkenende:

Wij zijn vrienden op dit punt!

De heer Van As (LPF):

De minister-president geeft aan, in antwoord op vragen van de heer Wilders en van de heer Rouvoet, dat de toetreding van tien nieuwe lidstaten heeft geleid tot budgetverhoging van 5 tot 15%. Waarom is dit niet eerder bekend gemaakt? Dat verbaast mij.

Minister Balkenende:

Wij weten allemaal wat de gevolgen zijn van de uitbreiding van de Europese Unie. In het verleden zijn de financiële perspectieven bekend gemaakt. Wij weten precies hoe het zit met de uitgavenplafonds. Die worden niet altijd benut; soms zitten wij iets lager. Wij houden rekening met de financiële kaders. Dit is niets nieuws, want daarover hebben wij met elkaar gesproken. Wij moeten dit nu niet ineens als een verrassing gaan ervaren. Wij weten wat de consequenties van de uitbreiding zijn, en daarover is meerdere malen met uw Kamer gesproken.

De heer Van As (LPF):

Dit wijkt wel af van de informatie die tijdens de discussie rond de EU-grondwet naar voren is gekomen.

Minister Balkenende:

Ik zal het nog even laten nagaan, maar wij weten heel goed in Europa wat er gebeurt. Er worden meerjarenafspraken gemaakt, maar ook voor elk jaar worden er afspraken gemaakt. Wij weten wat de financiële verplichtingen van Nederland zijn. Wij weten ook wat de consequenties zijn, maar soms zijn dingen nog onduidelijk. Wat betreft het landbouwbeleid hebben wij gezegd: de extra kosten die te maken zouden kunnen hebben met Roemenië en Bulgarije moeten onder de plafonds worden gebracht. De discussie daarover hebben wij meerdere malen gevoerd, maar ik zal uw opmerking nog nader bezien.

De heer Rouvoet (ChristenUnie):

Ik wil even terug naar de kwestie-Turkije. De minister-president zet sterk in op deze lijn: in december zijn er afspraken gemaakt met Turkije. Deze afspraken zijn gesanctioneerd door het parlement. Los van de positie van mijn fractie daarin, heeft de minister-president daarin gelijk. Als aan die afspraken is voldaan, gaan wij op 3 oktober met elkaar onderhandelen. Dat is de positie die de minister-president zojuist aangaf. Onlangs hebben wij met de minister-president en met de minister van Buitenlandse Zaken gesproken over het punt dat er door Turkije een nieuw feit is gecreëerd ten aanzien van Cyprus. Turkije heeft expliciet gezegd dat het Cyprus niet erkent. Dat is iets anders dan niet voldoen aan de eisen die wij hebben gesteld. Minister Bot zei in dat debat tegen de Kamer: Turkije zal in ieder geval de havens en luchthavens voor Cyprus moeten openstellen, voordat wij op 3 oktober met elkaar gaan praten. Is dat nog steeds de positie van de Nederlandse regering? Want over twee weken is het zover.

Minister Balkenende:

Het is zeer terecht dat u dit punt noemt. Destijds is gezegd dat het ondertekenen van het Ankaraprotocol een noodzakelijke voorwaarde is. Als dat niet gebeurt, wordt niet begonnen met de onderhandelingen. Dat heeft bepaalde consequenties. Wij zullen de komende dagen zien hoe het verder loopt. Verder heb ik vorig jaar zelf ook aangegeven dat het ondertekenen van het protocol niet de erkenning als zodanig inhoudt. Het is een stap in de richting van erkenning. Als Turkije bij de Europese Unie komt, moet er sprake zijn van erkenning. Er is echter wel iets heel geks gebeurd. Je kunt niet aan de ene kant zeggen dat ondertekening het begin van erkenning is en het vervolgens helemaal anders doen. Inmiddels zijn wij verder gekomen. Op het niveau van diplomaten wordt gesproken over de stand van zaken en wij bevinden ons nu in de eindfase. Ik laat er echter geen misverstand over bestaan dat ondertekening van het protocol een voorwaarde is. Dit heeft ook te maken met de uitleg van een en ander. U hebt gesproken over de feitelijke consequenties, maar daarbij zullen ook nog de toekomstige uitlatingen worden betrokken. Ik was ook verbaasd over de gang van zaken. Aan de ene kant wordt gezegd: wij gaan onderteken, maar aan de andere kant neemt men scherp afstand, door te zeggen: het is geen erkenning. Dat kan natuurlijk niet. Je kunt niet bij de Europese Unie willen behoren, maar tegelijkertijd zeggen: met één land hebben wij niets te maken. Dat kan niet.

De heer Rouvoet (ChristenUnie):

Ik denk dat wij het met elkaar eens zijn, maar voor de zekerheid: mag de conclusie zijn dat Turkije, als het staande houdt dat het openen van luchthavens en havens voor Cyprus geen eis was in december 2004, daar wat de Nederlandse regering betreft niet mee wegkomt? Wordt er dan op 3 oktober niet gesproken?

Minister Balkenende:

Minister Bot is nu niet aanwezig, maar u kunt er verzekerd van zijn dat er rekening wordt gehouden met wat er vorig jaar is afgesproken over de ondertekening van het Ankaraprotocol en de daarbij behorende consequenties. Dat zal dan bepalend moeten zijn voor de vraag of er wel of niet kan worden gestart.

De heer Rouvoet (ChristenUnie):

Een van de consequenties die daarbij horen, is in ieder geval: open de luchthavens en de havens. Dat vind ik essentieel, hoor.

Minister Balkenende:

Ja, dat is ook zo. Daarom is ook vorig jaar gezegd dat zij het protocol moeten ondertekenen. Maar je ondertekent een protocol niet opdat er vervolgens niets gebeurt.

Voorzitter. Hiermee ben ik gekomen aan het eind van mijn blok Europa en daarmee tegelijkertijd aan het eind van mijn beantwoording van de vele vragen in eerste termijn. U hebt gezien dat ook de nodige schriftelijke antwoorden zijn gegeven. Ik heb geprobeerd antwoord te geven op de opmerkingen van de kant van uw Kamer in eerste termijn.

De voorzitter:

Dat is mooie timing want het is precies vijf uur. Het ligt voor de hand dat ik de dinerpauze combineer met de mogelijkheid voor de fracties om zich te beraden.

De vergadering wordt van 17.00 uur tot 19.30 uur geschorst.

De voorzitter:

Ik vraag de leden en de bewindslieden vriendelijk om hun plaatsen weer te willen innemen en om niet te communiceren met de publieke tribune. Ik verzoek degenen die niet meer in de zaal kunnen zijn, die te verlaten.

Wij gaan door met de algemene politieke beschouwingen en zijn toe aan de tweede termijn van de kant van de Kamer. De spreektijden in de tweede termijn bedragen, zoals gebruikelijk, een derde van de spreektijd in de eerste termijn.

De heer Bos (PvdA):

Voorzitter. Ik dank de minister-president voor al zijn antwoorden op al onze vragen. Ik ben blij met zijn voorzichtige bereidheid om eventuele verder stijgende energieprijzen te compenseren. Ik steun dus ook de motie die de heer Verhagen zo meteen zal indienen teneinde dat voorzichtige voornemen van wat meer vlees op de botten te voorzien. Als iedereen het hier twee dagen lang heeft over hoe wij onzekerheid bij mensen weg kunnen nemen, moeten wij boven de vraag of de regering al dan niet gaat compenseren, natuurlijk geen wolk van onzekerheid laten hangen. Ik heb alleen nog de vraag bij de minister-president uitstaan naar de evaluatie van de werkwijze van de inlichtingendiensten in de periode die voorafging aan de moord op Theo van Gogh. Ik ga ervan uit dat hij op die vraag in zijn tweede termijn een antwoord geeft.

Ik plaats voorts een enkele opmerking over de bijdragen die enkele collega's vandaag en gisteren hebben geleverd. De heer Van Aartsen schetste in een zeer Paars betoog de contouren van Nederland in 2015 en knoopte daar een voorstel aan vast om reeds binnen enkele jaren mogelijk te maken dat ouders hun kind voor-, tussen- en naschools kunnen laten opvangen op school. Laat ik er grootmoedig overheen stappen dat wij op dit gebied de afgelopen jaren talrijke voorstellen hebben gedaan waar de VVD-fractie meestal tegen was en die zij bij het minste of geringste afdeed als staatsopvoeding of onbetaalbaar. Laat ik Van Aartsen gewoon complimenteren met het feit dat hij dit durft en gedaan heeft. Er zijn interessante combinaties van dit idee denkbaar met ons pleidooi voor een basisvoorziening op het gebied van de kinderopvang. Dat is voor ons een van de redenen, maar lang niet de enige, om zijn motie met dit voorstel te steunen. Daarnaast zal de bijdrage van de heer Van Aartsen ons natuurlijk vooral bijblijven door zijn flip-flop op het gebied van de kilometerbeprijzing. Van Aartsen heeft de stekker uit Hofstra getrokken en ik weet niet of hij hem er ook zelf weer in steekt. Wat dat betreft, wacht ik met smart op zijn bijdrage. Dan weten wij of het een enkele of een dubbele flip-flop wordt.

De bijdrage van de heer Verhagen was buitengewoon interessant. Vorig jaar mocht hij 1 mld. vertimmeren aan de begroting en bleek hij grijze kentekens oneindig veel belangrijker te vinden dan ondersteuning van minima, ouderen of chronisch zieken. Dit jaar is er zelfs extra geld beschikbaar, en weer ziet hij ze niet staan. Dat zegt heel veel over de koers van het CDA. Vorig jaar bleef van het sociale gezicht van het CDA al niet veel meer over dan een wassen neus. Nu smelt zelfs die weg.

Waarom hebben wij nu eigenlijk een debat als dit? Die vraag werd ook door heel veel journalisten de afgelopen dagen aan mij en aan anderen gesteld. Waarom doe je dit? Wat valt er te halen? Is niet alles al door VVD, CDA en D66 in de kamer van Maxime Verhagen dichtgeregeld? Toen mij dit werd gevraagd, moest ik terugdenken aan een advies van een oude, wijze collega, die mij voor mijn eerste algemene beschouwingen als fractievoorzitter vertelde dat ik er rekening mee moest houden dat je nooit iets binnenhaalt en dat de kranten na afloop altijd koppen: de premier bleef overeind. Dat is ook zo. De premier blijft inderdaad altijd overeind. Als hij voorstellen overneemt, blijft hij overeind omdat hij ze overneemt, en als hij ze niet overneemt, blijft hij overeind omdat hij ze niet overneemt. Daar is geen speld tussen te krijgen.

Daar ligt dus, helaas, niet de waarde van dit debat. Wij mogen hopen dat dit debat niet de geschiedenis ingaat met als hoogtepunten Hoogervorst en Hofstra.

Dit debat heeft wat de PvdA betreft drie punten heel duidelijk gemaakt. Het kan dus wel anders. Je kunt de economie beter laten draaien zonder dat het financieringstekort oploopt. Je kunt eerlijk delen zonder het bedrijfsleven op kosten te jagen. Je kunt hervormen met draagvlak. Dat het kabinet stijfkoppig vasthoudt aan de eigen koers, is dus niet omdat het niet anders kan. Het is omdat het kabinet gewoon niet wil.

Een tweede conclusie moet zijn dat ik graag ongelijk had gehad, maar dat het niet zo heeft mogen zijn. Ik had heel graag ongelijk gehad met mijn stelling dat heel veel minima er volgend jaar op achteruitgaan, dat er voor heel veel middeninkomens niets of slechts kruimels te vergeven zijn, en dat allemaal terwijl de hoogste inkomens er duizenden euro's bij krijgen. Maar noch de minister-president, noch de heer Verhagen heeft die rauwe werkelijkheid kunnen ontkennen.

Dat betekent wat ons betreft niet dat je je daarbij moet neerleggen, dat betekent niet dat er helemaal niets aan te doen valt. Natuurlijk kunnen wij er iets aan doen. Daartoe dien ik een motie in, die mede is ondertekend door mevrouw Halsema, de heer Marijnissen en de heer Rouvoet.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat hogere inkomensgroepen er in 2006 in aanzienlijke mate in koopkracht op vooruitgaan en groepen met lage inkomens en middeninkomens nauwelijks, terwijl sommigen er zelfs op achteruitgaan;

verzoekt de regering, het koopkrachtbeeld evenwichtiger te maken door verschuiving van hoge naar lage en middeninkomen en voorstellen hiertoe aan de Kamer voor te leggen voor 3 oktober 2005,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Bos, Halsema, Marijnissen en Rouvoet. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 8(30300).

De heer Bos (PvdA):

Voorzitter. Ook onze stelling dat het vaak de oudere en zieke mensen zijn die volgend jaar relatief het meest gaan betalen voor hun nieuwe zorgkostenverzekering, is noch door de heer Verhagen, noch door de heer Balkenende ontkend. Ik kreeg heel ingewikkelde verhalen terug, over normkosten, over standaardpremies en over gemiddelde premies, maar het echte verhaal waarmee mensen te maken krijgen blijft dat het straks honderden euro's kan uitmaken voor je zorgkosten of je jong en gezond bent, met een sterke werkgever, of die mazzel niet hebt.

Dat lijken debatjes over cijfers, maar het gaat natuurlijk om mensen. Wat mij daarbij vooral trof, was het totale gebrek aan compassie, bij zowel de heer Verhagen als bij de minister-president. Zij waren fel in de verdediging. Zij ontkenden de feiten of zij gingen in de tegenaanval, maar wat ik zo node miste was die compassie. Waar was de bewogenheid? Waarom was het zo kil?

Waarom ontkennen dat de sociale ongelijkheid in Nederland toeneemt, in plaats van vurig en liefst samen met ons toegeven dat het een enorm probleem is, waaraan wij samen wat kunnen en moeten doen?

Waarom zo kil over de minima of over chronisch zieken; ze zo goed als negeren, in plaats van het als een gezamenlijke verantwoordelijkheid oppakken dat ook zij volgend jaar aan hun trekken komen?

Wat is er, mijnheer Verhagen, gebeurd met het CDA dat de betrokkenheid en de bewogenheid zo zijn verdwenen?

Voorzitter. Dit raakt aan mijn derde conclusie van vanavond. Op deze manier wint het kabinet het vertrouwen nooit terug. Meer nog dan vanwege de manier waarop het geld wordt verdeeld, zeg ik dat vanwege de houding die het kabinet aanneemt tegenover de samenleving. Het is niet betrokken. Het is niet bewogen. Het luistert niet. Het weigert alternatieven over te nemen. Het creëert vijanden in plaats van dat het bondgenoten zoekt.

De minister-president overtuigt niet. Hij herhaalt zijn argumenten. De minister-president inspireert niet, maar hij legt het ons voor de zoveelste keer nog eens uit. Als dat ergens uit blijkt, is het wel uit het steeds weer terugkerende voorbeeld van het huis dat wordt verbouwd. Ik heb het de heer Van Aartsen horen gebruiken. Ik heb het de minister-president een aantal maanden geleden horen gebruiken. Ik meen dat ook de heer Dittrich het gebruikt heeft. De reden dat mensen geen vertrouwen in dit kabinet hebben, zou zijn gelegen in het feit dat wij midden in de verbouwing zitten. De nieuwe badkamer is net af, maar de rest is nog chaos, dus is er verder vooral verwarring en somberheid. Dat is een buitengewoon arrogante vergelijking, die in essentie inhoudt dat mensen het nog steeds niet goed begrijpen.

De mensen begrijpen het prima. Dit is een verbouwing zonder vergunning. Er worden steunmuren gesloopt, terwijl iedereen weet dat je dat niet moet doen. Dit is een verbouwing zonder plan, zonder dat duidelijk is of het beter wordt. En ja, in die nieuwe badkamer zijn de mensen ook al lang geweest. Het leverde een koude douche op. De mensen in het land begrijpen prima wat er aan de hand is. Alleen het kabinet begrijpt het nog steeds niet.

De heer Verhagen (CDA):

Voorzitter. Ik dank de minister-president voor de beantwoording van de vragen in eerste termijn. Ik ben van mening dat de minister-president op een overtuigende en zeer heldere wijze heeft aangegeven dat de hervormingen Nederland sterker maken. Niet omdat de minister-president altijd overeind blijft, maar omdat hij een sterk verhaal had en heeft. Hij heeft duidelijk gemaakt dat deze hervormingen ons land voorbereiden op de toekomst en op de veranderingen waarmee wij te maken hebben.

Evenals het kabinet zijn wij blij dat de resultaten van deze maatregelen zichtbaar worden. Er is weer perspectief. Wij liggen op koers. Dat sterkt ons in het besef dat wij op de goede weg zijn, maar ook in onze overtuiging dat wij door moeten gaan en dat wij het beleid waar dat nodig is moeten versterken en bijsturen. Wij hebben daartoe zelf een aantal voorstellen gedaan. Wij hebben ook een aantal toezeggingen gekregen, waarvoor dank. Op een aantal punten wil ik nog terugkomen.

Het eerste daarvan is het versterken van het ondernemersklimaat en het geven van vertrouwen aan de bedrijven en instellingen in relatie tot minder regels, vergunningen en inspecties. De minister-president verklaart terecht dat dit ook voor het kabinet een prioriteit is. Wij wensen dat bij de verschillende begrotingsbehandelingen concreet wordt aangegeven hoe tot actie op het gebied van vergunningen wordt overgegaan. Met betrekking tot de inspecties heeft de minister-president erop gewezen dat het niet zo hoeft te zijn dat er één inspectiedienst komt, maar dat er een betere samenwerking tussen de bestaande inspecties moet komen. Naar onze mening zou een ondernemer dan maximaal éénmaal per half jaar zijn deuren hoeven te openen voor reguliere overheidsinspecties. Het vraagt om een strakke aansturing dat de inspecteurs gezamenlijk op stap gaan. Meer los laten, meer vertrouwen schenken geldt ook ten aanzien van instellingen, zodat verplegers in een verpleeghuis zich kunnen richten op de zorg voor mensen in plaats van op de bureaucratie.

Niet alleen het ondernemingsklimaat, maar ook innovatie is belangrijk voor economische groei. Ik heb in eerste termijn aandacht gevraagd voor een drietal concrete innovatieprojecten in Eindhoven, Twente en Maastricht. Deze zijn belangrijk voor innovatie, voor regionale innovatie en voor de samenwerking van bedrijfsleven, kennisinstellingen en overheid. De minister-president verwees ernaar dat alle projecten aan de FES-criteria moeten voldoen. Daar heb ik alle begrip voor, uiteraard moeten ze eraan voldoen; ik heb er zelf ook op gewezen. Maar aangezien ik ervan overtuigd ben dat dit zo is, vraag ik het kabinet om een positieve grondhouding tegenover financiering van deze projecten uit de ruimte die er nog in het FES is.

Verder heb ik gesproken over de noodzaak om het integratiebeleid nu ook concreet vorm te laten krijgen en ik heb erop gewezen dat de Wet educatie en beroepsonderwijs aangepast zou moeten worden om het ook niet-inburgeringsplichtigen, zoals allochtone vrouwen, mogelijk te maken, gebruik te maken van educatiemiddelen om een taalcursus te volgen. Wij dringen erop aan dat er ruim voor de behandeling van de Nota Integratiebeleid duidelijkheid zal worden verschaft over de uitwerking hiervan. Ik heb hierop nog geen reactie gehoord.

Er zijn al een aantal inleidende debatjes geweest over de rapporten van de commissie-Leemhuis en de commissie-Brinkman. Ik moet zeggen dat ik inmiddels al zo veel over het rapport van de commissie-Brinkman gehoord heb dat ik het wel eens zou willen zien. De Kamer heeft dit rapport nog niet, dus ik verzoek de regering, het ons nog voor de behandeling van de begroting van Justitie toe te sturen, opdat wij er zo nodig bij die gelegenheid op kunnen ingaan.

De heer Rouvoet (ChristenUnie):

Dit biedt mij een goede gelegenheid om te vragen of ik het nu verkeerd begrepen heb uit een van de kranten – ik meen dat het De Telegraaf was – dat de commissie-Brinkman niet alleen het kabinet, maar ook de coalitiefracties heeft bijgepraat over de inhoud van haar rapport. Heb ik het verkeerd begrepen of is dit bericht in de krant onjuist?

De heer Verhagen (CDA):

Het zal u niet verbazen dat ik de heer Brinkman zo nu en dan spreek, het gaat dan over allerlei zaken. Ik heb met hem ook wel eens over veiligheid gesproken, maar niet over het rapport dat zijn commissie heeft uitgebracht, dus dat bericht klopt niet. Ik sluit overigens niet uit dat anderen in mijn fractie er wel met hem over gesproken hebben, ik weet het niet.

De heer Rouvoet (ChristenUnie):

Voorzitter, er zijn ook krantenberichten waarin gesteld wordt dat de heer Verhagen zijn fractie zo geweldig in de hand heeft, dus nu wordt het moeilijk om het allemaal bij elkaar te houden ...

De heer Verhagen (CDA):

Soms weet je toch niet helemaal voor elk uur van de dag wat je fractiegenoten doen ...

De heer Rouvoet (ChristenUnie):

Maar misschien kunt u mij toch geruststellen. Ik stel deze vraag omdat ik er al eerder de vinger bij gelegd heb dat wij in dit land soms de neiging hebben, met een kernparlement te werken. Daar ben ik tegen, want ik vind het essentieel dat wij er niet van uitgaan dat een commissie die een rapport aan de regering uitbrengt, ook een deel van het parlement informeert over belangrijke voorstellen. Ik was blij met uw vraag en ik neem maar even aan dat die andere krantenberichten juist zijn en dat uw fractie niet door de heer Brinkman over dit belangrijke rapport is bijgepraat.

De heer Verhagen (CDA):

Juist omdat ik het van belang vind dat wij weten waarover wij spreken, als er zo veel over gesproken wordt, ook in het parlement, heb ik aan de minister-president gevraagd om dit rapport, dit tussenrapport, nog voor de behandeling van de begroting van Justitie aan de Kamer toe te sturen.

Onze fractie is overtuigd van de noodzaak van dit kabinetsbeleid, maar wij zijn absoluut niet overtuigd door de tegenvoorstellen van de oppositie. In de begroting van de PvdA worden hervormingen ontlopen. Een prachtig verhaal, maar de mensen zijn de klos, net als bij de socialistische evenknie van de heer Bos, de heer Schröder, die een perspectief van 5 miljoen werklozen biedt. Hoewel de samenleving meer is dan economie en portemonnee, gaat het in de discussies steeds om de koopkrachtplaatjes. Dat is ook te begrijpen als je zelf met voorstellen komt waarvan mensen beter worden. De voorstellen van de fractie van de PvdA wens ik niemand toe, in elk geval niet de middeninkomens en de minima. De heer Bos heeft wel steeds de mond vol van middeninkomens en minima, maar als wij zijn begroting zouden volgen, gaan juist deze mensen erop achteruit. Zo wil Bos mensen met een inkomen boven € 30.000 per jaar méér laten betalen voor de AWBZ. Dat raakt middeninkomens. Zo wil Bos bij inkomens vanaf € 45.000 het pensioen niet meer volledig aftrekbaar maken. Dat raakt middeninkomens. Zo wil Bos mensen die netjes hun huis afbetalen, straffen door hen extra belasting te laten betalen. Dat raakt middeninkomens. Bos kan dan nog zo begaan zijn met de lagere inkomensgroepen, maar als je naar zijn voorstellen kijkt, blijken zijn pleidooien niet meer dan loze kreten! Zijn voorstellen geven een ontluisterend beeld als het gaat om de kwetsbaren in de samenleving. In de tegenbegroting van de PvdA worden uitkeringen van arbeidsongeschikten met meer dan 10% verlaagd ten opzichte van de voorstellen van het kabinet. Hij wil geen nieuw zorgstelsel. Maar het nationaal ziekenfonds dat hij voorstelt, is met name ongunstig voor de minima. Minima betalen in zijn voorstellen € 200 meer als je deze vergelijkt met de kabinetsvoorstellen. Bedoelt hij dat met sociaal? Bedoelt hij dat met zijn uitspraak dat de minima er niet op achteruitgaan?

Het kan inderdaad anders, mijnheer Bos, en ik ben blij dat het kabinet uw keuzes niet volgt.

De heer Bos (PvdA):

De heer Verhagen roept dit nu al drie dagen. Al drie dagen geeft hij slechts de helft van onze voorstellen weer.

De heer Verhagen (CDA):

Ja, u geeft de hele tijd de andere helft!

De voorzitter:

Nee, nu is het woord aan de heer Bos.

De heer Bos (PvdA):

Al drie dagen geeft de heer Verhagen terecht de moeilijke ingrepen weer die pijn zullen doen als wij die zouden doorvoeren, maar hij noemt niet de voordelen die mensen krijgen bij onze voorstellen. Hij zegt niet dat de premies omlaag gaan, dat de belastingen omlaag gaan. Dat wordt allemaal niet genoemd. Het mooie is echter dat wij in dit land een instituut hebben dat al die plussen en minnen aan het eind van de dag tegenover elkaar zet. Het rekent netjes door wat per saldo het resultaat is als uw helft of als mijn helft wordt ingevoerd, mijnheer Verhagen. Het CPB heeft dit gedaan met onze voorstellen. Het laat zien dat het mogelijk is om eerlijker te delen waardoor zowel de minima als de middeninkomens er gewoon op vooruitgaan in vergelijking met alle voorstellen die u vandaag verdedigd heeft.

De heer Verhagen (CDA):

Uit de berekeningen die vandaag naar alle leden zijn rondgegaan, blijkt dat de minima in de plannetjes van Bos in vergelijking met de plannen van het kabinet méér dan € 200 meer gaan betalen aan de kosten voor de zorg. De heer Bos kan met allerlei mooie berekeningen komen, maar ieder lid heeft vandaag de berekeningen van het CPB op zijn tafeltje gekregen. Het is volledig doorgerekend. De heer Bos gaat altijd uit van de nominale premie. Dat klinkt heel fraai, daarom heeft hij heel bewust een lagere nominale premie gekozen. Die is overigens nog steeds hoger dan het bedrag dat hij vroeger onverantwoord vond, maar goed.

Er zijn ook andere zaken. Juist de buitengewone uitgaven, de aftrekmogelijkheden en de tegemoetkomingen rekent de heer Bos niet mee. Een en ander is echter wel doorgerekend in de cijfers die wij allemaal gekregen hebben. Daaruit blijkt dat men in zijn voorstellen € 1400 gaat betalen en in onze voorstellen € 1200. Dat soort bedragen staat er gewoon. U kunt dat wel ontkennen, mijnheer Bos, maar zij staan er wel. U hoeft niet te kiezen voor dat nieuwe zorgstelsel. U mag best weglopen voor die keuze. Dan hebben wij over twee jaar weer wachtlijsten. U moet echter niet suggereren dat de minima in uw voorstellen beter af zijn. Integendeel, zij zijn juist slechter af.

De heer Bos (PvdA):

Ik suggereer niets, ik citeer de conclusies van het Centraal Planbureau. Dat zijn harde conclusies, gebaseerd op een doorrekening van onze volledige voorstellen. Die conclusies betreffen zowel de dingen die pijn doen als de dingen die het leven van mensen die toch al in de hoek zitten waar de klappen vallen, een beetje draaglijker maken.

Het is mooi dat u mij de gelegenheid geeft om het zorgstelsel uit te leggen. Het zorgstelsel is namelijk een typisch voorbeeld van de manier waarop zowel het kabinet als de heer Verhagen redeneert. Weet u wat er staat in de papieren die nu rondgaan en waarin het PvdA-voorstel vergeleken wordt met het kabinetsvoorstel? Er wordt verondersteld dat iedere Nederlander gemiddeld € 80 terugkrijgt via de no-claimregeling. Ons hele verhaal vandaag ging erover dat die gemiddelde Nederlander die € 80 terug zou krijgen, niet bestaat. Er zijn zieke Nederlanders die niets terugkrijgen en er zijn gezonde Nederlanders die € 250 terugkrijgen. Als je op de echte feiten, op de echte werkelijkheid let en ziet wie er met ons voorstel het meest zou betalen en wie een beetje geholpen zou worden, moet je concluderen dat de solidariteit bij ons in heel goede handen is.

De heer Verhagen (CDA):

Voorzitter. Ik constateer dat de heer Bos met zijn voorstellen accepteert dat de minima erop achteruitgaan. Daarnaast heeft mij nog iets beziggehouden, want de heer Bos kan alles ontkennen, maar ...

De heer Bos (PvdA):

Zegt u dan eens wat u vindt van de conclusies van het Centraal Planbureau? Wij sturen zo'n voorstel toch naar het Centraal Planbureau om een objectieve conclusie te krijgen.

De heer Verhagen (CDA):

Maar alle vervelende maatregelen laat u pas in 2007 ingaan, zodat ze niet worden betrokken bij de berekeningen voor 2006.

De heer Bos (PvdA):

Welke vervelende maatregelen zijn dat? Maak uw bewering eens hard. Voorzitter. De heer Verhagen zegt dat wij vervelende maatregelen voorstellen en dat die niet in het huidige plaatje voorkomen, omdat ze pas in 2007 zouden ingaan. Zeg maar welke dat zijn, mijnheer Verhagen.

De heer Verhagen (CDA):

Ik noem de rode diesel. De maatregelen daarvoor laat u ingaan in 2007. Schudt u nu "neen". Geef mij dan even de tegenbegroting aan. Dan kan ik de maatregelen die in 2007 ingaan opnoemen. Wij discussiëren hier wel, maar dit is een schijnvertoning van u.

De heer Bos (PvdA):

Ik stel vast dat als wij hier over voorstellen willen discussiëren en niet verzeild willen raken in wat de minister-president zo treffend manipulatie noemde, wij een objectief bureau uitnodigen om als scheidsrechter op te treden en om door te rekenen wat bepaalde voorstellen impliceren. Dat objectieve bureau heeft dat gedaan en het laat zien dat met onze voorstellen de minima en de middeninkomens er beter vanaf zijn, dat er 30.000 banen bijkomen en dat de bezuinigingen kunnen worden teruggedraaid. Nu u weer!

De heer Verhagen (CDA):

Voorzitter. En dan constateer ik wederom dat vorig jaar de heer Bos zei: helaas kan men de voorstellen niet voor meerdere jaren doorrekenen. Echter, hij bevindt zich aan mijn zijde als hij voorstelt om het CPB de effecten van de voorstellen voor meerdere jaren te laten doorrekenen. Hij kijkt iedere keer naar de korte termijn en vergeet de lange. Trouwens, het CPB heeft wel berekend wat er gebeurt op het punt van de WAO. Mijnheer Bos, ontkent u dat u de uitkering voor volledig arbeidsongeschikten op 70% wilt houden?

De heer Bos (PvdA):

Nee.

De heer Verhagen (CDA):

Goed, dus u vindt dat iemand die werkelijk arbeidsongeschikt is, die niet meer in staat is om te werken en die niet meer in staat is om bij te verdienen minder kan krijgen dan het kabinet voorstelt. Vindt u dat sociaal? Vindt u het sociaal dat u die mensen er vergeleken met onze voorstellen 10% in inkomen op achteruit laat gaan?

De heer Bos (PvdA):

Wij hebben inderdaad een keus gemaakt, mijnheer de voorzitter.

De heer Verhagen (CDA):

En die keus is?

De heer Bos (PvdA):

Gelet op de beperkte middelen die wij hebben, laten wij hetgeen waarover u nu spreekt minder zwaar wegen dan het belang van die grote groep gedeeltelijk arbeidsongeschikten die u laat herkeuren en die u rechtstreeks de bijstand inzendt. Dat laten wij liever niet gebeuren. Die keus hebben wij gemaakt.

De heer Verhagen (CDA):

Dat is die grote groep die er ook met uw voorstellen niet op vooruit zal gaan. Integendeel, zij zullen in de bijstand komen. Dat is wat u voorstelt, want als uw plan wordt uitgevoerd, komen deze mensen in de bijstand. Dat mag een keus zijn, maar ik vind het ontluisterend dat u zegt: wij geven geen prioriteit aan de groep volledig arbeidsongeschikten. Iemand die gehandicapt is, die niet meer kan werken, krijgt met uw voorstellen namelijk geen prioriteit. Ik ben blij dat u die helderheid verschaft, maar ga mij dan niet zeggen dat wij socialer moeten zijn. Dan zeg ik: kijk eens in de spiegel. Ik weet nu wat u onder sociaal verstaat.

De heer Bos (PvdA):

Het verschil tussen u en mij is dat ik niet wegloop voor de pijnlijke effecten van onze voorstellen. Politiek bedrijven betekent dat je soms pijnlijke keuzen moet maken. Wij moesten inderdaad kiezen tussen twee mogelijkheden. De ene was de uitkering voor de ene, veel kleinere groep WAO'ers verhogen en de andere iets doen voor de veel grotere groep, de groep die het risico loopt in de bijstand terecht te komen en waarvoor je nog een heleboel kunt doen, zodat zij niet in de bijstand komen, maar kunnen blijven werken. In die laatste groep kun je ook je geld steken. Inderdaad hebben wij die keus gemaakt en die zullen wij blijven verdedigen.

De heer Verhagen (CDA):

Voorzitter. Ik constateer dat de heer Bos ervoor kiest, mensen die volledig arbeidsongeschikt zijn een lagere uitkering te geven.

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

Ik heb een vraag aan de heer Verhagen omdat ik het gevoel heb dat hij enigszins is misleid. Mijnheer Verhagen, bent u in de veronderstelling dat de uitkering voor duurzaam en volledig arbeidsongeschikten het komende jaar omhoog gaat?

De heer Verhagen (CDA):

Ik constateer dat wij voorstellen hebben gedaan om de uitkering te verhogen naar 75% van het inkomen. Dat is dus een verhoging.

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

Het kan zijn dat u inderdaad het voorstel hebt gedaan, maar in 2006 gebeurt er helemaal niets, blijft de uitkering op hetzelfde niveau. In de wet is opgenomen dat mogelijk in augustus 2007 de uitkering naar 75% gaat. Dus voordat u anderen iets verwijt, moet u uw eigen cijfers kennen of u moet nu een voorstel doen om de uitkeringen te verhogen. Daar zou ik voor zijn.

De heer Verhagen (CDA):

Ten aanzien van de invoering van de WIA, de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen, hebben wij het voorstel gedaan om de uitkering te verhogen tot 75%. Ja, ja, ja, mevrouw Halsema! Ik constateer dat daarvan afstand wordt genomen in de voorstellen van de PvdA. Men wijst dat af en men wil de uitkering gewoon op 70% houden. Dat zijn de feiten. Wij hebben het uiteindelijk over zaken waar de mensen mee te maken krijgen. Als de instroom van het aantal arbeidsongeschikten gaat zoals verwacht, betekent dit dat de uitkering voor de volledig arbeidsongeschikten verhoogd wordt naar 75%. Dat is beleid, dat is de deal. Dat is afgesproken op basis van onze voorstellen.

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

Ik dacht even dat u stond te stampvoeten toen u "ja, ja, ja" zei.

De heer Verhagen (CDA):

Nee, dat doet alleen de heer Bos.

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

Ik zou toch zeggen dat u meer reden heeft. Kijk, ik hoef de plannen van de PvdA niet te verdedigen.

De heer Verhagen (CDA):

Gelukkig!

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

Ze zijn mij iets te gematigd. U kunt hier wel heel stoer doen over harde deals en afspraken, maar laten wij de feiten eens op een rij zetten. In 2006 verhoogt u niet de uitkering voor duurzame en volledig arbeidsongeschikten, dus dan moet u anderen daar de maat niet in nemen.

De heer Verhagen (CDA):

Dit is ook weer zo'n mooi debattrucje. Ik gun dat mevrouw Halsema, maar er zijn bij de invoering van de WIA afspraken gemaakt. De afspraak dat de uitkeringen omhoog gaan naar 75% is hard.

Voorzitter. De heer Bos gaf gisteren aan dat hij mensen in wezen geen keuzevrijheid toevertrouwt. Hij wil wel voor die mensen kiezen. De heer Bos zegt wel dat hij naast mensen gaat staan, maar in feite wil hij dat zij achter hem aanlopen en dat zij doen wat hij vindt dat goed voor hen is. Laat eens wat meer los. Geef eens wat meer vertrouwen in die mensen. Herstel van vertrouwen moet namelijk van twee kanten komen: vertrouwen van mensen in de overheid, maar ook vertrouwen van de overheid in mensen. De overheid moet niet alles dicht willen regelen en de touwtjes in handen willen houden. Geef die mensen de mogelijkheid en het vertrouwen om zelf keuzes te maken. De meeste mensen zijn daartoe heel goed in staat.

De heer Dittrich (D66):

Voorzitter. Ik denk dat er in het debat een misverstand is ontstaan over de 75% in het kader van de IVA en de WIA. Afgesproken is dat die 75% met terugwerkende kracht zal gelden voor heel 2006. Dat wordt medio 2007 bepaald. Mevrouw Halsema heeft dat niet naar voren gebracht. Het lijkt mij goed om dat nog even te markeren.

De heer Verhagen (CDA):

Dat is heel helder! Zo zie je maar weer dat je je coalitiepartners altijd nodig kunt hebben.

Net als voor het kabinet is het voor ons van belang dat mensen meedoen in de samenleving. Dat vraagt op een aantal punten om een extra investering in die verbondenheid met elkaar.

Toen de minister-president vooruitliep op de beantwoording over de klassenverkleining van zeer moeilijk lerende kinderen en een leerlinggebonden financiering voor gehandicapte leerlingen, heb ik bij interruptie aangegeven hierop in tweede termijn terug te komen. Wij vinden het van belang dat de klassen van zeer moeilijk lerende kinderen worden verkleind, aangezien dat ten faveure zou zijn van de leerling én van de leraar. De Kamer heeft hierover bij motie-Slob al eerder een uitspraak gedaan. Ook over de leerlinggebonden financiering voor gehandicapten leerlingen is door deze Kamer een uitspraak gedaan, namelijk bij motie-Aasted Madsen. Ons bereiken signalen dat de financiering van beide zaken nog niet goed zou zijn geregeld of ten koste zou gaan van bijvoorbeeld de budgetten voor zeer moeilijk opvoedbare kinderen of van het leerlinggebonden financieringsbeleid in het algemeen. Wij willen hieraan een extra financiële dekking geven, opdat zeker gesteld is dat de eerder aangenomen moties ook worden uitgevoerd. Ook op andere punten wil ik een extra financiering voor een investering in een verbondenheid met elkaar. Daarom dien ik mede namens collegae Van Aartsen en Dittrich de volgende motie in.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat meedoen in de samenleving een investering in de verbondenheid met elkaar vraagt;

overwegende dat jeugdbeleid, onderwijs en sport bijdragen aan sociale cohesie, integratie en het besef van waarden en normen;Verhagen

verzoekt de regering, de volgende wijzigingen in de begroting voor 2006 aan te brengen:

  • - het uitbetalen van € 50 per geboren kind aan gemeenten, dat besteed kan worden aan preventief jeugdbeleid voor een bedrag van totaal 10 mln.;

  • - het structureel verhogen van de lumpsum met 5 mln. voor de uitbreiding van de maatschappelijke stage in het voortgezet onderwijs;

  • - het verkleinen van de klassen voor zeer moeilijk lerende kinderen door het besteden van 15 mln.;

  • - het versterken van de leerlinggebonden financiering gehandicapten (mbo) met 6,5 mln.;

  • - het geven van een incidentele kwaliteitsimpuls van 10 mln. in sportaccommodaties rond scholen en buurten;

verzoekt de regering, dit alles te dekken uit de versobering van de huisvesting voor zbo's en agentschappen (voor 15 mln.), het Provinciefonds (voor 10 mln.), dividenden staatsdeelnemingen (voor 9 mln.), het zogeheten FES-bruggetje (voor 3 mln.) en de onverplichte ruimte OCW (voor 9,5 mln.),

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Verhagen, Van Aartsen en Dittrich. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 9(30300).

De heer Rouvoet (ChristenUnie):

Het is plezierig als een motie van mijn collega Slob opnieuw wordt ingediend. Het gekke is wel dat die motie is aangenomen en door de minister zou worden uitgevoerd. De heer Verhagen en ik moeten nu vaststellen dat die motie niet is uitgevoerd. Mij blijkt dat althans niet uit de begroting. Ik denk dat wij daarom samen via de minister-president aan de minister van OCW moeten vragen waarom de aangenomen motie niet is uitgevoerd. Het doet mij goed dat de heer Verhagen deze motie heeft ingediend. Ik neem aan dat het daarbij gaat om een volledige uitvoering van de motie-Slob, dus om een volledige klassenverkleining zoals gevraagd in de motie-Slob, om de zmlk-leerlingen en de verplaatsing naar cluster drie. Mijn fractie had deze motie overigens graag medeondertekend.

De heer Verhagen (CDA):

De bedoeling is om terug te gaan naar zeven zeer moeilijk lerende leerlingen per klas. Uit de berekening blijkt dat 15 mln. extra nodig is om dat te kunnen realiseren. Wij vinden dat noodzakelijk. Wij steunen elkaar dus op dat gebied. Wij zorgen in ieder geval voor een financiële waarborg.

De heer Rouvoet (ChristenUnie):

Daarmee ben ik het eens. Samen willen wij graag weten waarom de minister de aangenomen motie, waarover zij tot nu toe heeft gezegd die te zullen uitvoeren, niet heeft uitgevoerd.

De heer Verhagen (CDA):

Uiteraard. Wij gaan ervan uit dat moties worden uitgevoerd.

De tweede motie die ik wil indienen gaat over het verhogen van de kinderkorting, juist omdat gezinnen met een laag inkomen daarvan profiteren. Daarbij gaat het niet om 25.000 huishoudens, maar om 1,2 miljoen huishoudens. Via de bijstand kun je de kinderkorting immers ook uitgekeerd krijgen.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat, om een vergelijkbaar welvaartsniveau te bereiken, voor gezinnen blijft gelden dat zij meer inkomen nodig hebben dan iemand zonder kinderen;

overwegende dat door de verhoging van de kinderkorting de gezinnen met een laag inkomen vooral profiteren;

verzoekt de regering, de kinderkorting met € 90 te verhogen en dit te dekken uit de uitgavenreserve (voor 94 mln.) en een efficiencytaakstelling op de IB-Groep (voor 4 mln.),

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Verhagen, Van Aartsen en Dittrich. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 10(30300).

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

Wij weten dat de kinderkorting gerelateerd zal zijn aan de belastinginkomsten. De vraag is wat het zal betekenen voor alleenstaande ouders in de bijstand die onvoldoende inkomsten hebben om vervolgens die korting te kunnen krijgen. Dat is natuurlijk wel de vraag. Volgens mij heeft u met uw motie de bedoeling om te repareren. Maar repareert u ook voor die allerkwetsbaarsten?

De heer Verhagen (CDA):

Ik heb uiteraard nagevraagd wat het zou betekenen. Voor de lage inkomens tot aan anderhalf modaal zou het 0,4% tot 0,6% schelen in koopkracht. Dat is gerelateerd aan het feit dat ook gezinnen die niet de belasting betalen, wel in aanmerking zullen komen voor de kinderkorting. Dat is gekoppeld via de bijstand. Daarom zeg ik ook dat het om 1,2 miljoen gezinnen gaat en niet om 25.000 huishoudens.

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

Het gaat niet om mensen in de bijstand – daar maakte ik misschien zelf ook een fout – het gaat om werkenden op het minimumniveau. Wat doet u daarvoor?

De heer Verhagen (CDA):

Voor mensen op het minimumniveau betekent het plus 0,5% of plus 0,6%.

Voorzitter. Ik wil ten slotte een motie indienen over een grote zorg van mensen: de hogere energierekening en de gevolgen daarvan voor de koopkracht. Het kabinet heeft daarover bij monde van de minister-president een aantal heldere uitspraken en toezeggingen gedaan, maar het is goed als de Kamer hier ook een uitspraak over doet. Het is immers ook een groot onderdeel van het debat geweest. Ondanks sommige meningsverschillen die ik in dit debat met collega Bos heb, zijn wij het hierover eens. Ik dien derhalve de volgende motie in mede namens de collegae Bos, Van Aartsen, Dittrich, Rouvoet, Van der Vlies, Van As, Marijnissen, Halsema en Wilders. Collega Nawijn was er niet meer.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,Verhagen

overwegende dat de vooruitzichten voor 2006 gunstig zijn, maar dat er door de extreme situatie op de oliemarkt tegelijkertijd een verstoring van het algemene koopkrachtbeeld dreigt door een eventuele verdere stijging van de olieprijzen;

overwegende dat herstel van het consumentenvertrouwen en de koopkracht van belang is om de opgaande lijn van de economie vast te houden;

constaterende dat voor 2006 in de ramingen uitgegaan wordt van een gemiddelde olieprijs van $50 per vat;

constaterende dat in november zal blijken of dit uitgangspunt reëel is;

verzoekt de regering, in het geval dat de gemiddelde geraamde olieprijs hoger is dan $50 per vat en dit leidt tot een hogere energierekening en een verstoring van het koopkrachtbeeld, hiervoor eenmalig, in 2006, een compensatie te verlenen via belastingvermindering in de energiebelasting,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Verhagen, Van Aartsen, Van As, Bos, Dittrich, Halsema, Marijnissen, Rouvoet, Van der Vlies en Wilders.

Zij krijgt nr. 11(30300).

De heer Verhagen (CDA):

Voorzitter. Het kabinet is pas op de helft van de rit maar ik durf nu al te constateren dat door een politiek gewaagde combinatie van structurele hervormingen en solide overheidsfinanciën in moeilijke tijden Nederland beter door de recessie heen is gekomen dan veel andere Europese landen en dat wij er ook structureel beter voorstaan. Nederland wordt met dit kabinet klaargestoomd voor de uitdagingen van de toekomst, met als belangrijk uitgangspunt dat de zorg, de sociale zekerheid, maar ook het onderwijs toegankelijk en betaalbaar blijven. Er is dus weer perspectief en wij liggen op koers.

De heer Marijnissen (SP):

Voorzitter. Laat ik voor de politieke helderheid nog eens kort samenvatten, in vier punten, wat het fundamentele bezwaar is van de SP-fractie tegen dit kabinet. Voor het eerste punt citeer ik nogmaals het Sociaal en Cultureel Planbureau dat letterlijk schrijft dat de ongelijkheid toeneemt, tussen arm en rijk, tussen hoog- en laagopgeleiden, tussen werkenden en niet-werkenden. Het tweede punt is de verslechtering van de sociale wetgeving, privatiseringen, liberaliseringen en allemaal samenkomend in de nieuwe zorgwet. Ten derde, allerlei economen, zelfs die van de Tweede Kamer zelf, hebben uitgesproken dat het kabinet niet heeft bijgedragen aan een spoedig herstel van de recessie. Ten vierde, al met al geen hoop, maar verbittering, geen perspectief, maar vrees voor de toekomst. Ik vertolk hier het gevoelen van zeer veel burgers, ook van diegenen die de troonrede hebben gehoord en de debatten van gisteren en vandaag hebben gevolgd.

Ik zal een bekentenis doen. Toen de koopkrachtcijfers uitlekten, dacht ik: ach, een ambtenaar heeft een schetsje gemaakt en dat is uitgelekt, daarvoor nemen ze toch geen politieke verantwoordelijkheid. Maar ze deden het wel! 5% voor dubbelmodaal erbij, 0% voor modaal. En mensen met een minimuminkomen moeten maar afwachten hoe het voor hen volgend jaar precies uitpakt. Ik vind het verbijsterend dat het kabinet dit tot aan het eind, tot aan de tweede termijn toe, heeft kunnen verdedigen. Als je de vergelijking niet maakt in procenten, wat wij hier veel te vaak doen, maar in centen, dan zie je dat dubbelmodaal er in centen twintig keer zoveel bij krijgt als mensen in de bijstand of iemand die op een minimumuitkering is aangewezen. Dat is echt niet uit te leggen! Ik kan natuurlijk wel weer een poging wagen en de minister-president verzoeken om dit alsnog te veranderen, maar ik zie dat niet echt gebeuren. Daarom heb ik met graagte de motie-Bos ondertekend. Dat geldt ook voor de motie-Verhagen. Ik ben blij dat wij in ieder geval op één punt nog kunnen samenwerken, namelijk waar het gaat om het wegwerken van de bezorgdheid van de mensen over de energieprijzen door compensatie te geven. Zoals bekend, hadden wij afzonderlijk van de heer Verhagen eigen voorstellen daarover ingediend.

De heer Rouvoet gaat zo dadelijk een motie indienen die betrekking heeft op de situatie in de verpleeghuizen. Ook daaraan verbindt mijn fractie zich heel graag. Het gaat erom dat het kabinet zegt dat het 80 mln. voor de verpleeghuizen wil reserveren, terwijl het feitelijk om slechts 40 mln. nieuw geld gaat. De heer Rouvoet en ik zijn van mening dat dit snel moet veranderen, want iemand heeft verpleeghuizen wel eens getypeerd als een vorm van intensieve menshouderij. Ik wil die terminologie hier nu niet direct overnemen, maar het idee erachter omarm ik. Het was en is, en zal altijd zijn, onze dure plicht om de solidariteit tussen de drie generaties overeind te houden. Ik zeg nog maar eens dat ik het het kabinet kwalijk heb genomen, dat het nogal eens heeft gespeculeerd, wat overigens gisteren en vandaag gelukkig niet is gebeurd, op het gebrek aan solidariteit van de jonge generatie met de generatie die zo meteen 65 wordt en dan aanspraak moet maken op de AOW.

Zelf leg ik nog graag twee uitspraken aan de Kamer voor. De eerste heeft betrekking op de rechtelijke macht. Ik zal er niet over uitweiden, maar dat er structurele fouten bestaan bij het Openbaar Ministerie en de rechtelijke macht, lijkt mij door niemand meer te kunnen worden ontkend. Het Openbaar Ministerie is in discussie. Vorige week heeft de Kamer samen met de minister besloten dat er een inventarisatie komt van hoe het nu verder moet met het openbaar ministerie. Mijn fractie wil dolgraag dat dit ook gebeurt voor de rechtelijke macht. Ter ondersteuning van mijn pleidooi citeer ik mr. Jurg, advocaat-generaal van de Hoge Raad, die onlangs zei: De kwaliteit van de Nederlandse rechtspraak bij de rechtbanken en de gerechtshoven schiet in toenemende mate tekort door de werkdruk en het grote aantal zaken dat afgehandeld moet worden. De Hoge Raad moet daardoor steeds vaker gewezen arresten corrigeren en gebreken en fouten daarin herstellen.

Voorzitter. Ik vind het onaanvaardbaar in een rechtsstaat dat wij het zover hebben laten komen. Vandaar dat ik de volgende motie indien.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,Marijnissen

overwegende dat er bij de rechterlijke macht een achterstand in de behandeling van circa een kwart miljoen zaken dreigt;

van mening dat een dergelijke grote achterstand niet alleen de rechtzoekenden raakt, maar ook de kwaliteit van de rechtspraak zelf ernstig onder druk zet;

verzoekt de regering, vóór de behandeling van de begroting van het ministerie van Justitie te komen met een plan van aanpak voor het wegwerken van deze achterstand,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Marijnissen. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 12(30300).

De heer Marijnissen (SP):

Voorzitter. Mijn tweede motie heeft betrekking op het zorgstelsel. Na het debat van gisteren en vandaag mag duidelijk zijn dat mijn fractie zich zeer, zeer ernstige zorgen maakt over wat het nieuwe zorgstelsel teweeg zal brengen voor ons land, en dan bedoel ik: voor iedereen. Aangezien de overwegingen vanzelfsprekend in de motie zijn vervat, laat ik het hierbij en lees ik de motie gewoon voor.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

van mening dat met de invoering van de zorgverzekeringswet de solidariteit wordt aangetast door invoering van hoge inkomensonafhankelijke premies en no claim;

van mening dat met deze wet meer ongewenste marktwerking wordt geïntroduceerd in een sector waar dat ongewenst is;

van mening dat te veel macht naar de zorgverzekeraars gaat waarmee belangrijke invloed op kwaliteit en inhoud van het zorgaanbod bij de zorgverzekeraars komt te liggen;

van mening dat een en ander leidt tot een enorme vergroting van de bureaucratie;

verzoekt de regering, de zorgverzekeringswet niet in te voeren,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Marijnissen. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 13(30300).

De heer Marijnissen (SP):

Samen met de minister-president heb ik oppositie gevoerd tegen Paars. We waren beiden ook actief in de verkiezingsstrijd van 2002 en 2003. Sprak de premier van nu en de lijsttrekker van toen niet over de "wederopbouw na Paars"? In dat verband wil ik graag een citaat voorlezen uit het laatste Sociaal en Cultureel Rapport: "De kabinetten-Kok beperkten de aanspraken van burgers om de collectieve lasten omlaag te brengen en introduceerden in verschillende sectoren marktwerking in het kader van de liberalisering. Het kabinet-Balkenende II gaat in versterkte mate op deze weg verder, nu op terreinen die van cruciale betekenis zijn voor de bestaanszekerheid van de burgers zoals het prepensioen, de voorzieningen voor arbeidsongeschiktheid en de zorg." Je kunt natuurlijk discussiëren over de interpretatie hiervan, maar zelfs het SCP, dat wij allemaal toch als politiek onafhankelijk beschouwen, zegt hier dat het kabinet van deze premier, die in 2002 en 2003 nog sprak van de "wederopbouw na Paars" – waar ik het hartgrondig mee eens was, wij stonden aan dezelfde kant – in versterkte mate doorgaat op de weg die door de paarse politieke partijen is ingeslagen. Ik heb het hier moeilijk mee. Mijn voorstel om een referendum mogelijk te maken om vervroegde verkiezingen af te dwingen – ik kwam daar in eerste termijn door tijdgebrek helaas niet aan toe – moet in het perspectief van dit voorbeeld van woordbreuk worden gezien.

Tot slot een advies aan de minister-president. Ik spreek de hoop uit dat hij zich snel voegt in het rijtje illusteren De Vries-Lubbers-Van Agt-Albeda. Allemaal mensen die tegenwoordig heel verstandige dingen zeggen, maar bovenal ook voormalige CDA-bewindslieden.

De heer Van Aartsen (VVD):

Voorzitter. Ik dank de minister-president voor zijn beantwoording. Die was goed: degelijk en zeer ontspannen. Al wil ik er op dit uur geen punt van maken, ik vind het een beetje jammer dat de minister-president weinig aandacht heeft besteed aan het meer algemene gedeelte van mijn verhaal, waarin ik iets zei over perspectief, beeld, motivatie. Maar goed, daar hebben we nog tien jaar voor.

Laat ik beginnen met hetgeen in ons toekomstbeeld dat wij het snelste willen verwezenlijken: de voor- en naschoolse kinderopvang op de scholen zelf. De minister-president deed slechts de toezegging dat hij met een brede visie en een plan van aanpak met betrekking tot deze arrangementen zou komen. Nu zijn wij een beetje bevreesd dat de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap misschien weer enige tijd zou kunnen nemen om een mooi document op te leveren, en dan zijn wij op dit punt gewoon niet veel verder gekomen. Waar staat de VVD-fractie nu eigenlijk ten opzichte van het kabinet? Het kabinet is het met de VVD-fractie eens dat de brede school de school van de toekomst is en dat deze vorm tal van voordelen biedt voor kinderen, ouders, buurt en samenleving. Als dat zo is, vraag ik mij af waarom het kabinet dan niet een krachtiger toezegging doet.

Echt nieuw is dit niet; dat geef ik mijn collega Dittrich toe. Er is al ervaring mee opgedaan en er is ook al uitgebreid over nagedacht. Een verschil is, dat mijn fractie nu ook zou willen vragen om wijziging van de Wet op het primair onderwijs. De VVD-fractie zou willen dat de Wet op het primair onderwijs per 1 januari 2007 zodanig werd gewijzigd, dat het voor ouders mogelijk wordt om de voor- en naschoolse opvang af te dwingen. Dat betreft niet, zoals de heer Van der Vlies het interpre teerde, een algemene verplichting om na- of voorschoolse opvang te bieden, maar wel om dat te doen wanneer de ouders het willen.

Ik zou twee modellen kunnen schetsen, maar dat zijn ook maar gedachten die ik vanavond aan het kabinet meegeef. Een minimaal scenario is dat een school in de omgeving hoe dan ook voor georganiseerde opvang zorgt. Een maximaal scenario is dat de school een compleet arrangement voor voor- en naschoolse opvang organiseert. Om dit te bewerkstelligen zal ik een motie indienen.

De heer Van der Vlies (SGP):

U stelt voor, in de Wet op het primair onderwijs een model op te nemen in de trant van: ouders vragen, en scholen draaien. Bent u er echt van overtuigd dat dit in alle opzichten in het belang is van het kind, of dient u hiermee alleen de arbeidsparticipatie van de ouders, en daarmee mogelijkerwijs het volume en de capaciteit van de arbeidsmarkt? Mag ik uw oordeel vernemen over het belang van de kinderen?

De heer Van Aartsen (VVD):

Wij zijn ervan overtuigd, en heel veel ouders van kinderen zouden u dat kunnen bevestigen, dat ook het systeem van opvang tussen de middag, dat de wet nu al mogelijk maakt, een heilzaam systeem is. Overigens is het zo dat heel veel ouders op een of andere manier de voorschoolse of naschoolse opvang regelen. Ik heb gisteren gezegd dat wij graag een einde willen maken aan het "gesjouw" met kinderen. Ik heb dat toen wat beeldend verwoord. Ik denk dat dit in het belang is van de kinderen, van de jongens en de meisjes, en van de ouders evenzeer. Dat is de drijfveer.

De heer Van der Vlies (SGP):

Ik meet het plezier dat kinderen erin stellen 's middags na schooltijd naar huis te kunnen gaan, daar lekker te worden opgevangen door een van de ouders, iets te drinken en dan eens lekker te gaan spelen. Moeten zij nu werkelijk in een lokaliteit worden opgeborgen tot half zeven 's avonds? Kom nou!

De heer Van Aartsen (VVD):

U moet uitgaan van de situatie dat beide ouders werken en dat het voor het inkomen, en daarmee ook voor het geluk van de kinderen, van belang is dat de ouders blijven werken. Deze ouders moeten dan het rustige idee hebben dat de kinderen voor en na school worden opgevangen en dat zij daar te eten en te drinken krijgen en kunnen spelen of wat voor andere dingen dan ook kunnen doen. Dat is in het belang van de kinderen en uiteindelijk ook van de ouders. Eigenlijk is het in het belang van het geluk van het gezin of van het gezin en de partners.

De heer Van der Vlies (SGP):

Ik kan mij heel goed voorstellen dat kinderen er een hekel aan hebben, gestresste ouders bij hen te zien. Maar de ouders kunnen ook een heel andere keuze maken. Zij kunnen ervoor kiezen, in onderlinge samenspraak, ervoor te zorgen dat zij thuis zijn als de kinderen thuis zijn. Dat is pas mooi!

De heer Van Aartsen (VVD):

Mijnheer Van der Vlies, niemand verplicht ouders dit te doen. Het is niet verplicht. Maar het mogelijk maken van wat nu niet mogelijk is volgens de Wet op het primair onderwijs, dat zouden wij wensen. Dat is kennelijk in strijd met een opvatting die u hebt, maar het is echt in het belang van deze samenleving, van ouders én kinderen.

De heer Van der Vlies (SGP):

Ik denk daar gelukkig heel anders over. En ik ben er dankbaar voor dat ik daar anders over denk.

De heer Verhagen (CDA):

Voorzitter. Ik ben blij dat de heer Van Aartsen het ietwat nuanceerde ten opzichte van de ideeën die hij gisteren heeft geuit. Gisteren leek het er een beetje op alsof hij het vanuit de oude Sovjetfilosofie allemaal door de staat wilde laten opleggen aan mensen. Ik ben blij dat hij nu in ieder geval de keuzevrijheid van de ouders onderstreept. Dan herken ik ten minste de oude liberaal weer, nadat ik even bang was dat hij naar links zou afzwaaien.

Toch verbaast mij iets in zijn voorstellen enigszins. Ik denk dat wij elkaar kunnen vinden waar het gaat om het faciliteren, om het creëren van een mogelijkheid. Het kabinet geeft in de gelden die het voor de kinderopvang vrijmaakt, terecht ruimte aan tussen- en naschoolse opvang. Mij intrigeert echter dat de heer Van Aartsen voorstelt om dat te doen via een wijziging op de Wet op het primair onderwijs. Daarmee gaat hij in wezen onderwijstaken en opvangtaken vermengen, of te wel hij maakt de school verantwoordelijk voor de opvang. Ik kan mij voorstellen dat er veel betere instrumenten zijn, die beter aansluiten bij de brede school en die niet het nadeel hebben dat je eigenlijk de school die voor onderwijs bedoeld is, dwingt tot opvang.

De heer Van Aartsen (VVD):

Ik heb hier twee of eigenlijk drie opmerkingen over. Ten eerste zei u net: "je collega's heb je nodig" of woorden van die strekking. Nu ga ik niet zeggen dat ik u hier nodig heb in dit kader, want misschien is dat wel helemaal niet zo, maar u kent mij toch? Hoe kunt u dan, terwijl wij toch al enige tijd samenwerken, het idee hebben dat wij naar een soort Sovjetsysteem zouden afdriften? Dan vraag ik mij af wat er met u aan de hand is, mijnheer Verhagen.

Het tweede punt is – het was een leuk grapje over dat naar links gaan – dat het ons werkelijk om het belang van ouders en kinderen gaat. Mijn derde opmerking is dat dit in de Wet op het primair onderwijs dus al mogelijk wordt gemaakt. Opvang in de middag, zo staat het in de wet. Voor een deel is hier al aan tegemoetgekomen. Wat wij nu willen, is een toevoeging van voor- en naschoolse opvang, van 7.30 tot 18.30 uur.

De heer Verhagen (CDA):

Wij constateren dat wij onderwijzers, leraren, minder lastig willen vallen met allerlei circulaires uit vroeger Zoetermeer en tegenwoordig Den Haag. Wij willen dat zij weer gewoon kunnen lesgeven. Dan moet er toch met u te praten zijn over een situatie waarin dat mogelijk is, waarin u die school niet én voor het onderwijs én voor de opvang verantwoordelijk maakt? Dan moet toch ook met u te praten zijn over andere wegen die hetzelfde doel bereiken, namelijk het bieden van de mogelijkheid aan ouders die dat wensen, zonder dat je dat via de onderwijsverplichting gaat regelen?

De heer Van Aartsen (VVD):

Het moet, mede om de financiering mogelijk te maken, in de Wet op het primair onderwijs worden geregeld. Dan kan het diverse vormen aannemen. Je kunt een maximaal scenario bedenken, waarbij de school het geheel zelf regelt. Dat wil echter nog helemaal niet zeggen dat de leerkrachten het hoeven te doen. Er is ook een vorm denkbaar, waarbij een bedrijf of een instelling in de buurt van een school wordt ingeschakeld. Wat dat betreft, is dus een aantal vormen en mogelijkheden denkbaar. Wat nodig is, is een regeling. Wij willen dat geregeld hebben per 1 januari 2007. De aanbetaling heeft dit kabinet in wezen al gedaan met de 70 mln. voor de kinderopvang. Verder krijgt het kabinet de mogelijkheid om additionele middelen, mochten die nodig zijn, in de rijksbegroting 2007 te regelen.

De heer Rouvoet (ChristenUnie):

Gelukkig begon de heer Van Aartsen met het wegnemen van het misverstand dat hij op een algehele verplichting mikt. Dat riep hij gisteren door zijn formulering op. Dit misverstand veronderstelde hij bij collega Van der Vlies, maar het was ook bij mij ontstaan. Ik denk dat het komt door de manier waarop hij het gisteren presenteerde. Ik blijf met één vraag zitten. De heer Van Aartsen zegt dat het niet automatisch gebeurt, maar alleen als de ouders het willen. Nu confronteert het kabinet met steun van de coalitiefracties ons voortdurend met een beroep op de eigen verantwoordelijkheid van mensen. Als mensen echter twee inkomens willen hebben waardoor de kinderen tot een uur of half zeven niet thuis kunnen worden opgevangen, telt voor de heer Van Aartsen de eigen verantwoordelijkheid niet; hij vindt dan dat de school het maar moet oplossen. Ik vind dat niet liberaal, om het zo maar eens te zeggen.

De heer Van Aartsen (VVD):

Wat is erop tegen als ouders tegen een school zeggen dat zij het voor hun kinderen geregeld willen zien? Het strookt met de systematiek van de wet inzake tussenschoolse opvang. Wat is er nu liberaler dan dat? Hierachter zit natuurlijk ook nog eens de systematiek van de financiering. Daarom is het noodzakelijk om de Wet op het primair onderwijs te wijzigen. Een verzoek daartoe doet mijn fractie aan het kabinet. Ik dien zo meteen een motie in, als het kan.

De heer Rouvoet (ChristenUnie):

De heer Van Aartsen vraagt wat daar nu op tegen is. Mijn bezwaar is dat in dit geval om voor mij onduidelijke redenen het begrip eigen verantwoordelijkheid buiten beeld verdwijnt. Als ouders namelijk met het oog op twee lange werkdagen willen dat de school de kinderen opvangt, moet de school dat doen. Dat zegt de heer Van Aartsen. Dat is erop tegen: dat de verantwoordelijkheid verschuift van de ouders naar de school voor iets waar de school in eerste instantie niet was bedoeld. Dat is erop tegen.

De heer Van Aartsen (VVD):

Ik heb gepoogd het uit te leggen. Volgens mij ziet de heer Rouvoet een veel sterkere verplichting in mijn verhaal dan ik erin wil zien. Mijn fractie wil gewoon dat het mogelijk wordt en dat er inderdaad een einde wordt gemaakt aan het enorme probleem waarmee ouders zitten, namelijk dat zij hun kinderen 's ochtends moeten brengen of soms zelfs een tijdelijke opvang voor hen moeten regelen voordat ze naar school kunnen. Tussen de middag is het meestal wel geregeld, maar na schooltijd is er weer een probleem. De wet moet mogelijk maken dat ouders het kunnen regelen, als zij dat willen.

De heer Rouvoet (ChristenUnie):

Dan komen wij misschien een klein stapje verder. De heer Van Aartsen zegt nu dat ik er te veel een verplichting in zie. Dat kan hij alleen maar volhouden als hij aan mij toe wil geven dat scholen het recht hebben om de wens van ouders niet in te willigen. Anders is het verplichtend.

De heer Van Aartsen (VVD):

Nee. Ik begrijp wel dat de heer Rouvoet daar een probleem mee heeft, maar de clou is dat dit wordt voorgeschreven in de Wet op het primair onderwijs.

De heer Rouvoet (ChristenUnie):

De heer Van Aartsen zegt eerst dat ik het te veel als een verplichting zie en dat hij alleen wil dat het mogelijk wordt gemaakt in de wet, maar nu zegt hij dat die plicht bij wet moet worden geregeld.

De heer Van Aartsen (VVD):

Ja. Dat heeft ook te maken met de financiering van het geheel. Als ouders op een school zeggen dat zij het zo geregeld willen zien, moet dat geregeld kunnen worden.

De heer Rouvoet (ChristenUnie):

Dan is het toch verplichtend? De heer Van Aartsen moet niet zeggen dat de heer Rouvoet er te veel een plicht in ziet. Hij wil de scholen verplichten.

De heer Van As (LPF):

Voorzitter. Ik heb alle begrip voor het idee van de heer Van Aartsen. Het komt zeer sympathiek op ons over. Mijn fractie heeft er alle begrip voor dat je een bloktijd van half acht tot half zeven hanteert. Als een ouder de variabele invoert dat de buurvrouw de kinderen bijvoorbeeld meteen na schooltijd ophaalt, is dat geen punt. De heer Van Aartsen maakt het in principe mogelijk. Invoering van iets dergelijks in de wet legt alleen wel een zwaar beslag op de leerkrachten. Zij moeten er dan namelijk om half acht zijn. Wie gaat dat betalen? De heer Van Aartsen verwacht natuurlijk dat degenen die van half acht tot half zeven op de kinderen passen, gekwalificeerde krachten zijn. Dat trekt dus een behoorlijke wissel, ook in financiële zin, op de mensen die het moeten gaan doen. Hoe ziet de heer Van Aartsen dat?

De heer Van Aartsen (VVD):

Het hoeft geen zaak te zijn van werkzaamheid van leerkrachten, onderwijzers en onderwijzeressen. Dat hoeft helemaal niet; het kán. Dat model hebben wij al. Er zijn andere mogelijkheden. Ouders of een faciliteit in de buurt van de school kunnen het bijvoorbeeld regelen. De financiering sluit aan bij de bestaande financiering: de ouders betalen een derde, de werkgevers betalen een derde en de overheid betaalt een derde.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,Van Aartsen

constaterende dat er een groot spanningsveld bestaat tussen de arbeidstijden van werkende ouders en de schooltijden van hun kinderen in het primair onderwijs;

constaterende dat het bevoegd gezag al verplicht is om leerlingen in het primair onderwijs in de gelegenheid te stellen om onder toezicht de middagpauze in het schoolgebouw en op het terrein van de school door te brengen (de tussenschoolse opvang);

constaterende dat deze verplichting niet geldt voor het gebruiken van het schoolgebouw en het terrein van de school voor het begin en na het einde van de schooldag;

constaterende dat veel werkende ouders daardoor voor de opvang van hun kinderen aangewezen zijn op de voor- en naschoolse opvang;

overwegende dat dit een aanzienlijke belasting is voor zowel ouders als hun schoolgaande kinderen;

overwegende dat het van groot belang is dat alle schoolgebouwen en het terrein van de school ook na de schooldag, in het belang van de ouders en kinderen, ter beschikking gesteld worden voor naschoolse opvang van de kinderen die leerling zijn van de betreffende school;

verzoekt de regering, de wet- en regelgeving met ingang van 1 januari 2007 zodanig aan te passen dat scholen worden verplicht hetzij voor- en naschoolse opvang te bieden tussen 7.30 en 18.30 uur, hetzij faciliteiten te bieden waarbinnen andere partijen dat doen en de randvoorwaarden hierbij aan te geven,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Van Aartsen en Bos. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 14(30300).

De heer Dittrich (D66):

Ik heb in mijn termijn gezegd dat ik dit idee op zichzelf zeer sympathiek vind. Wij zijn hiermee al langer bezig. Het einddoel zou ook goed zijn, maar ik hoor u in het laatste dictum van de motie uitspreken dat u nadere voorwaarden stelt. Dat roept bij mij een vraag op over de financiering. Op een vraag van de heer Van As hebt u daarnet gezegd dat de financiering eigenlijk het systeem zou moeten zijn van de Wet kinderopvang, te weten een derde, een derde, een derde. Nu weten wij dat er problemen zijn bij de financiering van de kinderopvang, bijvoorbeeld bij de werkgevers. Niet alle werkgevers doen mee. Daarom is het in discussie om dat deel verplicht te stellen. Bent u bereid om dat deel verplicht te stellen? Een tweede punt bij de kinderopvang is de kwaliteit, waarover wij allerlei rapporten hebben gezien, waaruit blijkt dat die kwaliteit soms bedroevend is. Verstaat u ook onder die nader te stellen voorwaarden dat wij daarnaar op een goede manier kunnen kijken, zodat ouders met een gerust hart hun kinderen op een school kunnen laten en zodat zij weten dat er voldoende deskundigheid is om op een kwalitatieve manier voor die opvang te zorgen?

De heer Van Aartsen (VVD):

Het antwoord op uw laatste vraag is positief. Dat is ook de bedoeling van de laatste zinsnede in de motie. Wat de financiering betreft, meen ik dat het kabinet daarnaar zou moeten kijken. Dat vragen wij ook van het kabinet. De financieringsbronnen voor het jaar 2007 moeten in de volgende rijksbegroting worden geregeld. In eerste instantie willen wij aansluiten bij de systematiek die wij nu kennen.

Mijn fractie weet ook dat er de nodige problemen zijn in de sfeer van de kinderopvang. Wij staan er ook voor open om daarover in de loop van het komend jaar van gedachten te wisselen met het kabinet, met u en met alle fracties in deze Kamer. Vraagt u mij nu alstublieft niet om de zaak in detail uit te werken. Laten wij dit ook wat dat betreft een beetje algemeen politiek houden.

De heer Dittrich (D66):

Daarom heb ik u juist ook deze vragen gesteld. Als je je kind naar de voor-, tussen- of naschoolse opvang brengt, wil je als ouder toch wel weten dat de kwaliteit goed is. Dat is niet een detail.

De heer Van Aartsen (VVD):

Die opmerking sloeg op de financieringskwestie, niet op de kwaliteitsvraag.

De heer Dittrich (D66):

Ook de financieringskwestie lijkt mij niet een detail. Wat D66 betreft, is het heel belangrijk dat dergelijke voorzieningen aanwezig zijn in elke buurt waar primair onderwijs wordt gegeven. Als een aantal scholen, schoolbesturen of ouders nu zegt dat in een bepaalde buurt niet alle scholen hoeven mee te doen, maar zij de opvang willen concentreren op een beperkt aantal scholen omdat de kwaliteit beter kan worden gewaarborgd als wordt samengewerkt. Kan dat volgens de formulering van de motie, of moet de voorziening echt op elke school worden geboden?

De heer Van Aartsen (VVD):

Volgens mij is dat ook een denkbaar model.

De heer Dittrich (D66):

Het spijt mij, maar ik kan de heer Van Aartsen niet verstaan.

De heer Van Aartsen (VVD):

Volgens ons is het model dat de heer Dittrich schetst ook mogelijk.

De heer Dittrich (D66):

Dus de uitwerking die ik heb geschetst past ook binnen de formulering van de motie?

De heer Van Aartsen (VVD):

Wat is de heer Dittrich ineens dichtregelig.

De heer Dittrich (D66):

Dat komt doordat ik aan de kinderen denk die naar die scholen gaan.

De heer Van Aartsen (VVD):

Laten wij hier ook een beetje "duizend bloemen laten bloeien". Zou dat niet verstandig zijn?

De heer Dittrich (D66):

Nou neen, want ik kan mij de debatten over de Wet kinderopvang nog goed herinneren. Toen werd ook gezegd dat het zichzelf allemaal wel zou wijzen. Maar ik moet toegeven dat ik geschrokken ben van de rapporten over de kwaliteit van de kinderopvang. Ik zou daarvan bij dit model geen herhaling wensen. Vandaar dat ik dit nu aan de orde stel. Ik vind het een serieus punt.

De heer Van Aartsen (VVD):

Het is ook een serieus punt. Daarin heeft de heer Dittrich volledig gelijk. Ik ben begonnen met dat te zeggen.

De heer Dittrich (D66):

Als de heer Van Aartsen zegt dat ik volledig gelijk heb, kan ik nu mijn mond houden.

De voorzitter:

De heer Rouvoet wil ook een vraag stellen naar aanleiding van de motie.

De heer Rouvoet (ChristenUnie):

Voorzitter. Ik heb een feitelijke vraag naar aanleiding van het antwoord van de heer Van Aartsen op de vraag van de heer Dittrich over de kwaliteit. De heer Van Aartsen zei daarop, dat het antwoord positief was. Het valt onder de voorwaarde die is verwoord in de laatste regel van de motie. Betekent dit dat de heer Van Aartsen van mening is dat aan de voor- en naschoolse opvang dezelfde kwaliteitseisen moeten worden gesteld als aan de instellingen voor kinderopvang?

De heer Van Aartsen (VVD):

Nu overvraagt de heer Rouvoet mij. Ik meen dat dit wel het geval zou moeten zijn. Dit is het punt van de heer Dittrich. In ieder geval moet de kwaliteit zijn verzekerd, net zoals nu de kwaliteit in de opvang in de middagpauze is verzekerd, al zijn er natuurlijk altijd meer wensen.

De heer Rouvoet (ChristenUnie):

Ik neem aan dat wij het erover eens zijn dat er nog wel een verschil is tussen het overbruggen van de lunchpauze enerzijds en voor- en naschoolse opvang anderzijds, maar de heer Van Aartsen en ik zijn het er dus over eens dat aan de voor- en naschoolse opvang ten minste de eisen dienen te worden gesteld die nu aan instellingen voor kinderopvang worden gesteld.

De heer Van Aartsen (VVD):

Absoluut.

De voorzitter:

Ook de heer Marijnissen heeft nog een vraag naar aanleiding van de motie.

De heer Marijnissen (SP):

Voorzitter. Ik vraag mij af of een tweede termijn van de algemene politieke beschouwingen de geëigende plaats is om hierover een uur lang te praten. Hoewel ik mij tot nu toe op dit onderwerp op de vlakte heb gehouden, wil ook ik een kleine duit in het zakje doen nu dat toch het geval is. Ik sluit mij aan bij de problemen ten aanzien van de kwaliteit die de heer Dittrich heeft bij het voorstel. De problematiek rond de kinderopvang geeft alle aanleiding om daarop terug te komen. In eerste termijn heeft een van de woordvoerders – ik weet helaas niet meer welke – gevraagd hoe het te rijmen valt dat de heer Van Aartsen enerzijds zegt dat het de taak van onderwijzers en leraren is om te onderwijzen en niet om op te voeden, maar vervolgens zegt dat hij opvang wil bieden van half acht tot half zeven. Het antwoord van de heer Van Aartsen luidde, dat de tussenuren konden worden ingevuld door iemand met een bijstandsuitkering. Dat zei hij letterlijk. Bij mijn fractie zijn de haren daarvan overeind gaan staan. Vervolgens komt de heer Dittrich in beeld met vragen over de kwaliteit. Anderen, zoals de heren Van der Vlies en Rouvoet, vragen of het belang van het kind nog wel is gewaarborgd. Ik heb daarom over dit alles een ongemakkelijk gevoel. De fractievoorzitter van de VVD zegt ook er op een ander moment nader op in te willen gaan. Met mij kan altijd overal over gesproken worden. Het moge duidelijk zijn waar de ambivalentie in mijn fractie door wordt veroorzaakt.

De heer Van Aartsen (VVD):

Voorzitter. Ik zeg nogmaals dat het moet vaststaan dat de geboden kwaliteit goed is, zoals dat op dit moment ook het geval moet zijn. Het hoeft niet per se door leerkrachten, onderwijzers en onderwijzeressen te worden gedaan. Daarop ben ik al eerder ingegaan. Waarom sluit de heer Marijnissen uit dat het ook een mogelijkheid zou zijn dat mensen die nu een bijstandsuitkering hebben, dit werk zouden kunnen doen? Ik heb die gedachte gisteren ook bij het kabinet neergelegd, maar de minister-president is er niet op ingegaan. Het is geen voorschrift of een vereiste, maar wij zouden deze mogelijkheid onder ogen kunnen zien. Ik heb gisteren de experimenten in de stad Groningen en in Helmond genoemd, waar op deze manier wordt gewerkt. Mensen die daar een uitkering van de samenleving ontvangen, hebben de plicht daarvoor ook iets te doen. Als er mensen zijn die het willen doen, die het goed kunnen doen en waarbij de kwaliteit is verzekerd, wat is daar dan op tegen?

De voorzitter:

Over dit onderwerp alleen nog een keer de heer Marijnissen en ten slotte de heer Van der Vlies. Vervolgens moeten wij echt overgaan op het volgende onderwerp.

De heer Marijnissen (SP):

Die experimenten kan ik nu niet verifiëren, maar met zo'n opmerking als "dat kan iemand met een bijstanduitkering wel doen" wekt u op z'n minst de indruk dat u voor een dubbeltje op de eerste rang wilt zitten. Als u had gezegd dat het gekwalificeerde mensen moeten zijn, mensen die dat gegarandeerd goed kunnen doen, pedagogisch en didactisch verantwoord, zou u een heel ander antwoord hebben gegeven en in ieder geval bij mijn fractie een andere indruk hebben gewekt.

De heer Van Aartsen (VVD):

Waarom sluit nu uitgerekend u de mogelijkheid uit dat iemand met een bijstandsuitkering zoiets doet? Ik heb al een aantal malen gezegd dat de kwaliteit uitstekend moet zijn, waarom zou je dan uitsluiten dat iemand met een bijstandsuitkering die dit werk goed kan doen, het ook gaat doen?

De heer Van der Vlies (SGP):

Heeft u ook nagedacht over de consequenties van uw voorstel voor het schoolvervoer, waarop heel veel kinderen zijn aangewezen? Met uw voorstel ontstaat er een enorme spreiding in tijden waarop leerlingen naar school en naar huis gaan. Dit is voor velen geweldig belangrijk.

De heer Van Aartsen (VVD):

Wij hebben een motie hierover ingediend en ik ben zeer gelukkig met de steun van de fractie van de PvdA voor deze motie. Wij leggen dit voorstel voor aan het kabinet en dit zal ongetwijfeld behoren bij de voorwaarden die daarbij moeten worden uitgewerkt.

In onze visie is veiligheid in de buurten fundamenteel voor het welzijn. Ik heb gisteren gezegd dat kinderen fluitend op straat moeten kunnen spelen en fluitend naar school moeten kunnen gaan, zonder geconfronteerd te worden met glas en vuil op de stoep. Ik dank de minister-president voor zijn mondelinge en schriftelijke reactie hierop. Wij zijn blij dat de regering dit voortvarend aanpakt. Zij noemt een verruiming van de mogelijkheden voor dwangbehandeling van psychiatrische patiënten in de BOPZ, een belangrijk punt in dit kader, en een verruiming van de mogelijkheden om malafide huisjesmelkers aan te pakken. Dit is goed en wij zien uit naar het kabinetsstandpunt inzake de "Krachtige Buurt" dat ons dit najaar zal bereiken. Graag zetten wij het debat hierover voort, ook met burgemeesters en wethouders etc. en met burgers.

Ik heb in een interruptie al laten doorschemeren dat wij het antwoord van de minister-president over de regels toch wat teleurstellend vinden. Ik meen dat hij tegen de heer Van As zei dat die naar de bekende weg vroeg. De minister-president verwees, overigens niet ten onrechte, naar de ambities, de inspanningen en de belofte van het kabinet om de administratieve lasten met een kwart te verminderen. Maar verschillende woordvoerders hebben gezegd dat dit niet genoeg is, dat er een tandje bij moet. Hiertoe dien ik een motie in.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat de Taskforce Vereenvoudiging Vergunningen voorstellen heeft gedaan ter verbetering van de vergunningverlening aan burgers en bedrijfsleven;

constaterende dat Nederland ca. negenhonderd vergunningenstelsels kent;

overwegende dat het jaarlijks aanvragen van deze vergunningen het bedrijfsleven 400 mln. per jaar kost;

overwegende dat het bedrijfsleven aangeeft, een sterkte behoefte te hebben aan vermindering van het aantal regels;

overwegende dat investeringen en ondernemerschap moeten worden gestimuleerd;

overwegende dat de huidige vergunningenstelsels het ondernemerschap onnodig remmen en dat leges als een boete op investeringen worden ervaren;

verzoekt de regering, versneld uitvoering te geven aan de aanbevelingen van de commissie-Kraaijeveld;

verzoekt de regering, direct te beginnen met het verminderen van het aantal vergunningen en de Kamer daarover te rapporteren;

verzoekt de regering, het aantal vergunningenstelsels en de bijbehorende administratieve lasten voor het bedrijfsleven uiterlijk 31 december 2006 te halveren;

verzoekt de regering tevens, een voorstel te doen om de leges voor de overgebleven vergunningen af te schaffen, inclusief een voorstel om het kostennadeel voor gemeenten tot het minimum te beperken,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Van Aartsen en Van As. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 15(30300).

De heer Verhagen (CDA):

Het is eigenlijk een heel mooie motie. Al die voorstellen die ik gisteren ook gedaan heb, komen erin terug. U kunt mij zo aan uw zijde vinden, collega Van Aartsen, op het laatste verzoek na. Ik heb daarover nog een vraagje.

Wij geven geld uit en wij bestemmen geld. De regering wordt gevraagd, een voorstel te doen om de leges voor de overgebleven vergunningen af te schaffen, inclusief een voorstel om het kostennadeel voor gemeenten tot een minimum te beperken. Dat is uiteraard heel sympathiek. Ik heb laatst met de voorzitter van het MKB en met de voorzitter van de VNO hierover gesproken. Die hebben het over bedragen van rond 400 mln. Omdat ik de motie heel sympathiek vind, heb ik naarstig gezocht naar geld maar niet gevonden. Hoe kan hierin voorzien worden zonder dat de heer Zalm helemaal de haren te berge rijzen?

De heer Van Aartsen (VVD):

Dat gebeurt zelden of nooit, kunnen wij wel zeggen!

Onderdeel van de motie is om het kabinet daarnaar te laten kijken. Wij vragen het kabinet om het kostennadeel voor de gemeenten tot een minimum te beperken. Wij vragen het kabinet, daarover na te denken en met een voorstel te komen. Laten wij alsjeblieft opschieten op dit punt. Er moet gekeken naar de nadelige effecten hiervan voor de gemeenten. De minister van Financiën heeft in de ozb-operatie laten zien hoe hij dat voor elkaar krijgt. Ik vertrouw in dezen volstrekt op de creativiteit en de inventiviteit van de vice-premier.

De heer Verhagen (CDA):

Als u daarin zoveel vertrouwen heeft, sluit ik mij daarbij graag aan.

De heer Van Aartsen (VVD):

Daar ging het nou maar om.

De heer Verhagen (CDA):

Het gaat erom dat er concrete stappen gezet worden om vergunningen af te schaffen en de voorstellen van Kraaijeveld alsmede de voorstellen van Stevens op dat punt na te volgen. Ik heb daartoe gisteren zelf ook voorstellen gedaan. Als ik de motie zo mag interpreteren, kunt u mijn naam ook bij de ondertekenaars zetten. Als dat niet meer mogelijk is, heeft u in ieder geval mijn steun.

De heer Van Aartsen (VVD):

Ik ben erg blij dat u de ambitieuze aanpak die in deze motie ligt, kunt steunen. Ik zou de minister van Financiën willen aanraden om hierover ook eens met minister Pechtold te praten. Er zijn namelijk allerlei mogelijkheden om via digitale oplossingen tot kostenbesparingen en efficiency te komen. Het bedrag van 400 mln. is naar ons oordeel geen hard gegeven in dit kader. Laten wij de ICT concreet doen werken voor een onderwerp waarvan wij allen het idee hebben dat wij ermee moeten opschieten.

De heer Rouvoet (ChristenUnie):

Het is een interessante gedachte van de VVD-fractie. In feite wil de heer Van Aartsen het oude principe van profijtbeginsel bij leges loslaten voor het bedrijfsleven, want die kosten zijn hinderlijk en wij moeten een beetje opschieten. Wat betekent het loslaten van het profijtbeginsel bij legesverlening – wie baat heeft bij een vergunning, betaalt ervoor – in ruimere zin voor het verlenen van vergunningen en het betalen van leges? Laat ik een voorbeeld noemen: de verblijfsvergunning in het vreemdelingenrecht. Zou het daarvoor ook niet moeten gelden?

De heer Van Aartsen (VVD):

Dat moeten wij bezien, mijnheer Rouvoet.

De heer Rouvoet (ChristenUnie):

U bent bereid om met ons mee te denken als wij op dit punt voorstellen doen? Dezelfde redenering kan namelijk ook in andere gevallen gelden. Nu is het idee: laten wij opschieten met iets te doen voor het bedrijfsleven. Ik wijs erop dat bij de behandeling van vreemdelingenzaken de kosten uit anderen hoofde een obstakel zijn. Bent u daarom bereid om de lijn die u aangeeft voor het bedrijfsleven door te trekken en om iets te doen aan de kosten voor verblijfsvergunningen?

De heer Van Aartsen (VVD):

Wij moeten ergens beginnen. Laten wij eerst proberen voor elkaar te krijgen wat ik voorstel. U komt weer met een nieuw element en stapelt daarmee het een op het ander. Ons gaat het nu om de lasten voor het bedrijfsleven. Daarvoor willen wij een oplossing vinden. De heer Kraaijeveld heeft daartoe een aanzet gegeven. Wij vrezen dat het kabinet te lang met de kwestie bezig zal zijn en daarom doe ik deze enorme aansporing in de richting van het kabinet. Ik zeg waaraan wij prioriteit geven. Misschien zijn er precedenten. Misschien spelen allerlei elementen bij deze discussie een rol, maar wij zeggen: first things first.

Voorzitter. Ik ben de heer Wilders een antwoord schuldig over de kwestie Turkije en over hetgeen hij heeft voorgesteld. Ik heb hem beloofd daarop nog in te gaan. Uiteraard hebben wij zijn notitie met veel belangstelling gelezen. Op het juiste tijdstip zullen wij over het initiatiefwetsvoorstel met de Groep Wilders discussiëren. Ons valt op dat de heer Wilders in de memorie van toelichting zegt dat de vraag die wij aan de Nederlandse samenleving willen stellen is: bent u voor of tegen de toetreding van Turkije tot de Europese Unie? Hierover gaat artikel 2 van het wetsvoorstel. Deze vraag is op dit moment natuurlijk niet aan de orde, maar pas in een veel later stadium. Dat weet de heer Wilders ook en daarvan maakt hij gewag in de memorie van toelichting. Daarin zegt hij, vrij vertaald, dat het nog een aantal jaren zal duren voordat deze vraag gesteld kan worden. Hopelijk, staat er in de memorie van toelichting, zal de regering dan nog steeds de uitslag van het referendum serieus willen meenemen in haar overwegingen of Turkije wel of niet zou moeten toetreden tot de Europese Unie. Daarmee geeft de heer Wilders min of meer zelf aan dat hij met het probleem en de vraagstelling heeft geworsteld. De heer Wilders weet wat onze gedachten op dit punt zijn. Ik heb die vorig jaar in een stuk in de NRC weergegeven. Indertijd heb ik gezegd dat als de kloof die wij kunnen constateren blijft bestaan en indien na tien of vijftien jaar onderhandelen dat probleem er nog is, bekeken zou moeten worden of je aan de Nederlandse samenleving moet vragen: wat vindt u ervan? Echter, thans zeggen wij: niet nu.

De heer Wilders (Groep Wilders):

Voorzitter. Het probleem van referenda en het betrekken van mensen bij de besluitvorming over Europa is dat men niet kan zeggen dat er over vijftien jaar iets moet gebeuren. Men brengt geen prettige boodschap als men zegt dat er een belangrijk thema aan de orde is, maar dat wij er over vijftien jaar op terugkomen. Terecht heeft de heer Van Aartsen gerefereerd aan de precieze vraagstelling. Los daarvan vraag ik hem om de daad bij het woord te voegen. Mijnheer Van Aartsen, u heeft gisteren gezegd dat de mensen meer bij de besluitvorming over Europa betrokken moeten worden. Welnu, hier doet zich een kans voor. Waar bent u bang voor? Laat de mensen toch dit of volgend jaar beslissen en zeggen of Turkije al dan niet bij de Europese Unie hoort. Dat kan gevolgen hebben voor de onderhandelingen en de Nederlandse inzet. Moeten de onderhandelingen al dan niet worden stopgezet? Misschien moet dat later als het niet meteen lukt. Echter, wij moeten niet bang zijn. Ik krijg kraag de steun van de heer Van Aartsen voor mijn voorstel om de vraag aan de Nederlandse bevolking voor te leggen en om dat niet over vijftien jaar te doen, maar zo snel mogelijk. Laten wij ze de vraag stellen: moet Turkije al dan niet lid worden van de Europese Unie?

De heer Van Aartsen (VVD):

Dit is helemaal niet een kwestie van bang zijn. Het is overigens pikant dat u deze opmerking in de richting van onze fractie maakt, want juist wij waren niet benauwd bij het mogelijk maken van een referendum over die beroemde Europese grondwet. Vanmiddag heb ik van de minister-president begrepen dat aan de voorwaarden is voldaan, zodat het inderdaad mogelijk is dat op 3 oktober wordt begonnen met de onderhandelingen. Als de Kamer daarmee instemt, lijkt mij dat geen kwestie om aan de Nederlandse samenleving voor te leggen. Het is veel interessanter om aan de Nederlandse samenleving voor te leggen wat er uit die onderhandelingen komt. Heel belangrijk is in dit verband het besluit dat de Europese Raad in december van het vorige jaar heeft genomen, waarbij de route niet per se de toetreding van Turkije tot de Europese Unie is.

De heer Wilders (Groep Wilders):

Ik hoop dat de heer Van Aartsen daar nog eens heel goed over wil nadenken. Zeggen dat je de burger graag en meer wilt betrekken bij de besluitvorming over Europa en vervolgens zeggen "wij komen over vijftien jaar wel bij u terug", is erg gemakkelijk. Dus ik hoop dat hij daar nog eens goed over na wil denken en dat wij daar bij de wetbehandeling op zijn minst een open discussie met elkaar over kunnen hebben.

De heer Van Aartsen (VVD):

Wij zijn altijd voor een open discussie, maar dan wel met het decor dat ik vanavond heb geschetst.

Mijnheer de voorzitter. Dan kom ik bij een tweetal losse onderwerpen die mijn fractie na aan het hart liggen en die te maken hebben met, zoals ik gisteren zei, het thema excelleren en presteren. Ik heb daarbij sport en de kunst genoemd. Ik heb daar een tweetal vragen over gesteld aan het kabinet. Op een punt heeft mijn fractie geen antwoord gekregen. Ten aanzien van de Amstelhof en de Hermitage is afwijzend geantwoord. Op die twee punten dien ik de volgende moties in, mede namens mijn collega's Verhagen en Dittrich.

De Kamer,Van Aartsen

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat de Nederlandse sporters ook bij de laatste Olympische spelen weer hebben laten zien dat Nederland over groot topsporttalent beschikt;

overwegende dat de topsport een positieve uitstraling heeft naar de gehele Nederlandse samenleving, bijvoorbeeld door het stimuleren van sporten onder brede lagen van de Nederlandse bevolking;

overwegende dat het Nederlandse bedrijfsleven promotiemogelijkheden ontleent aan topsportevenementen;

spreekt als haar mening uit dat een eenmalige impuls van 10 mln. beschikbaar dient te komen van topsportfaciliteiten;

verzoekt de regering, de hiervoor benodigde dekking te vinden in het toepassen van het zogenoemde FES-bruggetje,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Van Aartsen, Verhagen en Dittrich. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 16(30300).

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat de komst van een Amsterdamse vestiging van de Hermitage een belangrijke verrijking van het Nederlandse cultuurgoed betekent en tevens een toeristische impuls zal geven;

overwegende dat de financiering van de Amsterdamse vestiging van de Hermitage nog niet geheel rond is;

spreekt als haar mening uit dat 9 mln. beschikbaar dient te komen voor de financiering van de Amsterdamse vestiging van de Hermitage;

verzoekt de regering, de daarvoor benodigde dekking te vinden:

  • - voor 5,5 mln. in extra dividend uit staatsdeelnemingen;

  • - voor 3,5 mln. in de toepassing van het zogenoemde FES-bruggetje,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Van Aartsen, Verhagen en Dittrich. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 17(30300).

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

De laatste motie verbaast mij enigszins. Wij hebben hier regelmatig discussies gehad over het Stedelijk Museum en in welke mate dat een nationale aangelegenheid of een stedelijke aangelegenheid was. Wij hebben de gelden voor de Cultuurnota lang en breed verdeeld. Dat was niet zo veel geld. Daar is ontzettend veel pijn op geleden. Nu tovert de heer Van Aartsen plotseling 9 mln. uit zijn hoed voor een Amsterdamse vestiging. Waarom doet hij dat?

De heer Van Aartsen (VVD):

Omdat wij die vestiging heel belangrijk vinden. Ik heb gisteren aangegeven hoe belangrijk cultuur voor dit land is, hoe belangrijk ook de relatie is met de Hermitage in St. Petersburg. Ik wijs op de lange relatie tussen Nederland en Rusland. Het project is belangrijk voor de economie van Amsterdam. Het versterkt het culturele erfgoed in het Amsterdamse en brengt, zonder enige twijfel, extra geld in het laatje. Daar zijn wij voor.

Voorzitter. Dan ben ik toegekomen aan het vraagstuk van de kilometerheffing.

De voorzitter:

Ik moet u erop wijzen dat u bijna door uw spreektijd heen bent.

De heer Van Aartsen (VVD):

U begrijpt dat dit een onderwerp is waar nog iets over gezegd moet worden.

De voorzitter:

Ja, dat begrijp ik, maar u moet dat, net zoals alle andere woordvoerders, binnen uw spreektijd doen, anders komt het onderwerp niet meer aan de orde.

De heer Van Aartsen (VVD):

Ik doe mijn best voorzitter.

De heer Van der Vlies is zijn bijdrage gisteren begonnen met quo vadis. Hij schreef dit citaat toe aan Cicero, meer in het bijzonder aan de opening van diens eerste rede gericht tot Catilina. Volgens de legende is de zinsnede "quo vadis" van Petrus en sprak hij die uit bij zijn vlucht uit Rome. Maar hier bevind ook ik mij een beetje op glad ijs. Cicero's eerste rede gericht tot Catilina daarentegen begint met de woorden – om tijd te besparen zal ik niet het Latijnse citaat geven – hoe lang nog, Catilina, zult u ons geduld op de proef stellen? Dat lijkt mij een goede vraag van Cicero en daarom wil ik nu ingaan op de kilometerheffing.

De voorzitter:

Ik zie dat de heer Van der Vlies naar de interruptiemicrofoon loopt. De spreektijd van de heer Van Aartsen is eigenlijk op. Hij schijnt nog een punt te hebben, maar dat moet echt snel. Ik ben serieus. De eerdere woordvoerders hebben allemaal binnen hun tijd gesproken. Gisteren zei de heer Nawijn tegen mij dat er iets aan de hand was. Ik wil iedereen gelijk behandelen. Mijnheer van Aartsen, u bent eigenlijk door uw spreektijd heen. Ik sta u nog een minuut toe, en dan moet het afgelopen zijn.

De heer Van Aartsen (VVD):

Dan zal ik daarvoor mijn best doen.

Velen in deze Kamer maken zich grote zorgen over de energieprijzen, waaronder ook de benzineprijzen vallen. In de afgelopen maanden is de prijs van een vat olie naar $65 gestegen en de prijs voor een liter euro 95 naar meer dan € 1,50. Deze prijsstijging van benzine heeft geen enkel effect op files. Files zijn geen centimeter korter geworden. Om met de heer Bos te spreken: niks, nul, nada, nakkes. Laten wij dat in dit geval dan ook vaststellen. Dat betekent dat anders betalen voor mobiliteit niet de oplossing is voor het fileprobleem. Dat heeft de VVD naar ik meen ook altijd gesteld. Als de invoering van een systeem voor anders betalen voor mobiliteit eenmalig, zoals de minister-president vanmiddag zei, 3 à 4 mld. kost en de exploitatie ervan 800 mln., dan is mijn fractie tegen een dergelijk systeem, nu en in de toekomst. Immers, wij zouden de toch al hoge autobelastingen moeten verhogen om deze kosten te kunnen dekken en dat gaan wij, om het maar heel helder te zeggen, nooit doen. Een fractievoorzitter van de CHU-fractie in deze Kamer, of althans een lid van die fractie, zei het al: dat is gekkenwerk.

Wel ben ik een antwoord schuldig op de opmerking van de heer Verhagen over variabilisatie. Al die jaren hebben wij gezegd dat die denkbaar is, maar alleen onder de voorwaarde van oormerken. Dat is een onderdeel van de beroemde motie. Die vraag heb ik vanmiddag ook aan de minister-president voorgelegd. Het geld moet dus weer naar de infrastructuur gaan en uitgerekend op dit punt heeft de minister-president ons vanmiddag geen toezegging kunnen doen. Integendeel zelfs. Als oormerken niet mogelijk is, is voor ons duidelijk dat zo'n systeem vele kabinetten in de toekomst kan vergen. Besluitvorming daarover is nu dan ook volstrekt zinloos.

We moeten de komende jaren doen wat kan. Indien er in de loop van 2006 meer middelen in het FES stromen, laten wij dan kijken of wij meer middelen aan de weginfrastructuur kunnen besteden. Dat geldt net zo goed voor de andere discussie over de energieprijzen, ofschoon de voeding daarvan niet het FES is. Dat is volgens ons ook eigenlijk de lijn van – wat dan is gaan heten – de fase I uit de nota om de knelpunten in de Randstad versneld aan te pakken. Wij willen deze hele kwestie nader bespreken met het kabinet. Dat zal gebeuren in het kader van de Nota Mobiliteit die in oktober of november in de Kamer zal worden behandeld. Uiteraard zal onze woordvoerder Hofstra dat debat op zijn bekende wijze voeren.

De heer Verhagen (CDA):

Voorzitter. Ik wil voor alle helderheid nog iets zeggen. Gisteren heb ik namens de CDA-fractie gezegd dat ik het kabinet steun waar het kabinet terecht gesteld heeft dat er geen sprake kan zijn van invoering van het systeem zolang de uitvoering daarvan 800 mln. per jaar kost en de invoering 3 mld. Het kabinet was heel helder in zijn besluitvorming: er wordt geen kilometerheffing ingevoerd tenzij er goedkopere systemen zijn. Dat was in lijn met Nouwen, die ook zei dat er eerst goedkopere systemen moeten worden ingevoerd. Ik wil dus iedere suggestie alsof de CDA-fractie voorstander zou zijn van het invoeren van een kilometerheffing terwijl dat zoveel geld kost, toch verre van mij werpen. Dat heb ik gisteren ook heel helder gemaakt. Wij zijn voorstander van het systeem van beprijzen van gebruik in plaats van bezit. Dat moet tegelijkertijd kunnen leiden tot afschaffing van de wegenbelasting en afschaffing van de bpm. Ik wil hier dus niet de suggestie laten staan alsof wij voor dit soort elementen waren.

Ik reageer hiermee op de opmerking van de heer Van Aartsen. Ik heb daar verder geen vragen over. Ik wil alleen een beeld rechtzetten.

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

Voorzitter. Ik heb wél een vraag aan de heer Van Aartsen. Als ik het goed begrijp, stelt de VVD-fractie twee voorwaarden aan de invoering: een voorwaarde van oormerken en een voorwaarde van betaalbaarheid.

De heer Van Aartsen (VVD):

Wat zegt u?

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

Oormerken en betaalbaarheid.

De heer Van Aartsen (VVD):

Aha.

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

Dat zijn toch de twee voorwaarden die u stelt?

De heer Van Aartsen (VVD):

Er zijn hier twee aspecten in het geding. Dat is ten eerste het hele thema zoals dat in de Nota Mobiliteit naar voren komen. Dat is de zogeheten fase II, 3 à 4 mld., 800 mln. à 1 mld. wat betreft de onkosten. Daarvan zeggen wij: dat kan kennelijk alleen ingevoerd worden als wij vervolgens weer de belasting op de auto verhogen. Daar beginnen wij dus gewoon niet aan. Nu niet, nooit niet! Dat heb ik gisteren ook ongeveer in deze geest gezegd. Dat wat ik gisteren zei, zeg ik dus vandaag ook. Maar de heer Verhagen heeft het hele thema van de wat meer algemene discussie over de zogeheten variabilisatie aangeroerd. Dat kan natuurlijk alleen wanneer je iets zou doen aan de wegenbelasting en aan de BPM. Dat heeft de heer Verhagen gisteren ook gezegd. Dat zien wij het kabinet voorlopig helemaal niet doen. En dan is er nog het beroemde thema van de oormerking. Dat is een belangrijk onderdeel uit de motie die vorig jaar is aangenomen. Ik heb natuurlijk niet voor niets vanmiddag aan de minister-president gevraagd hoe het met de oormerking zit. De minister-president heeft daar vrij helder op geantwoord. Hij ziet dat namelijk helemaal niet zitten. Daarmee kun je niet anders zeggen dan dat een dergelijk systeem nog enige kabinetten zal vergen. Nu weet u dat ik al een eind naar 2015 op weg was. Dus wie weet, zijn wij een eindje verder. Besluitvorming hierover is nu dus ook volstrekt zinloos.

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

Het kostte wat tekst, maar dan heb je ook wat, zegt de heer Rouvoet. Dat is nog maar de vraag. Volgens mij kun je concluderen dat de VVD akkoord gaat met invoering van de kilometerheffing onder de voorwaarde van oormerken en betaalbaarheid.

De heer Van Aartsen (VVD):

Nee.

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

Dat is het standpunt van de heer Hofstra voordat u gisteren aan uw eerste termijn begon. Dus wij zijn terug bij af. Nou, wij zijn een beetje opgeschoten.

De heer Van Aartsen (VVD):

U legt het maar uit zoals u wilt, maar ik heb vrij helder aangegeven dat wij niet beginnen aan het systeem van betalen voor mobiliteit. Dat is in wezen de kilometerheffing. Daar beginnen wij niet aan. Dat zullen wij nooit doen. Dat is, zoals ik zei, gekkenwerk.

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

Kunt u daar niet even een klein beetje groots in zijn? Er is hier een woordvoerder die er jaren voor heeft gestreden en die er allemaal heel fatsoenlijke VVD-achtige voorwaarden aan heeft gesteld. Dit is volgens mij gewoon weer het VVD-standpunt. Daarover moet u toch niet zo moeilijk of zo Haags doen!

De heer Van Aartsen (VVD):

Nu gebruikt u die terminologie. Ik heb naar ik meen in alle helderheid aangegeven waar wij staan. Wij hebben de zogeheten fase I en fase II van Nouwen. Ik constateer dat het het kabinet is geweest dat afstand heeft genomen van het rapport-Nouwen. Daar waren wij zeer gelukkig mee, kan ik u zeggen.

De heer Rouvoet (ChristenUnie):

Voorzitter. Toen ik gisteren de heer Van Aartsen op het punt van de kilometerheffing een paar vragen stelde, zei hij dat ik te grote woorden gebruikte. Dat hield verband met de woorden "geloofwaardigheid van de VVD" die ik had ingebracht. De vraag is, of hij niet degene is die gisteren te grote woorden heeft gebruikt, want hij zegt nu: wat ik nu zeg, heb ik gisteren ook gezegd. Dat is niet waar. Zijn argumentatie was gisteren een andere. Hij is namelijk begonnen met de stelling: Nederland is te klein voor beprijzing. Dat was zijn argument, niet primair de kosten. Die heeft hij erbij genoemd, maar zijn argument was: Nederland is te klein, wij van de VVD zien er niets in.

Mijnheer Van Aartsen, hebt u gisteren niet te grote woorden gebruikt?

De heer Van Aartsen (VVD):

Ik heb het stenogram bij mij. Ik heb gezegd: "Ik hoop dat wij morgen een vruchtbaar debat met de minister-president hebben over de vraag of Nederland in wezen niet te klein is voor tolheffing en rekeningrijden." Die vraag heb ik neergelegd. De minister-president heeft in zijn beantwoording ons niet die invulling gegeven van condities, waaraan wij ook al een aantal jaren werken, die ons het gevoelen geven dat wij nu die richting op moeten. De vraag is bovendien, zoals ook blijkt uit de besluitvorming van het kabinet over fase I, of het nodig is.

De heer Rouvoet (ChristenUnie):

De rest van Nederland heeft toch echt begrepen dat de inzet van de VVD gisteren was: Nederland is te klein. Vandaar de verbijstering in de Kamer, in de media en bij het publiek. Natuurlijk wilde u er een debat over met de regering, maar uw inzet was: Nederland is te klein voor beprijzing. Vervolgens was Nederland te klein voor het standpunt van de VVD-fractie, maar dat daargelaten. Toen ik u aansprak op de geloofwaardigheid van de VVD-fractie verdedigde u die nieuwe positie met de door u gebruikte grote woorden: wij zien er nu eenmaal niets in. Nu spreekt u over oormerking en de kosten van 3 à 4 mld. Dat is een ander standpunt dan gisteren, mijnheer Van Aartsen.

De heer Van Aartsen (VVD):

Ik vind dat de heer Rouvoet echt spijkers op laag water aan het zoeken is, mijnheer de voorzitter. Ik vraag hem tot zich te willen nemen wat ik hier heb gezegd, zowel gisteren als vandaag, én dat duidelijk is, zoals het kabinet heeft aangegeven, dat het systeem te duur is en veel tijd kost. Wij praten over iets waarvoor de noodzakelijke techniek er nog niet is. De heer Dittrich heeft er grote verwachtingen van, maar de techniek is er nog niet eens. Zelfs de commissie-Nouwen zegt dat het gaat om een lange periode, om een moment na 2013, 2014. Wij zeggen dat wij er om deze redenen niet aan moeten beginnen om het in te voeren. Wij wisten dat natuurlijk al. Dat vloeide ook voor een belangrijk deel voort uit de besluitvorming van het kabinet. Wij gaan dat dus ook nooit doen.

De heer Rouvoet (ChristenUnie):

Gisteren te grote woorden, vandaag spijkers op te laag water. Laten wij het er maar op houden dat het, zoals de heer Bos zei, gisteren een flip-flop was en nu een flop-flip.

De heer Van As (LPF):

Mijn vraag ligt eigenlijk in het verlengde van de vraag van de heer Rouvoet. Mijnheer Van Aartsen, als het werkelijk is, zoals u het hier zegt, als u het dat ook oprecht meent en als het, zoals ik aanneem, het standpunt van uw fractie is, waarom bespaart u de heer Hofstra dan niet de gang naar Canossa? Immers, u schuift de zaak weer door naar oktober. Dan mag de heer Hofstra de zaak weer oppakken.

De heer Van Aartsen (VVD):

De heer Hofstra zal – en dat kan hij op een fantastische manier – tijdens dat debat alle elementen verwoorden die te maken hebben met onze twijfels over dit systeem en die ik ook gisteren heb genoemd. Wij hebben legio condities gesteld aan de ideeën van het kabinet ten aanzien van de fasen I en II van het rapport-Nouwen en de Nota Mobiliteit. Daarover moeten wij hier gewoon een open debat hebben. Net zo goed als ik tegen de heer Wilders zei "het decor is dit" geldt hiervoor het decor zoals ik dat vanavond heb gegeven.

De heer Van As (LPF):

De heer Hofstra heeft een ander standpunt ingenomen namens de VVD-fractie. U mag de heer Hofstra dan wel opnieuw programmeren.

De heer Van Aartsen (VVD):

Dat hoef niet, zo ik dat al zou kunnen, mijnheer Van As. Dat is moeilijk hoor, met de heer Hofstra.

De heer Dittrich (D66):

Ik wil terug naar het probleem dat een beetje dreigt te verdwijnen in deze bezweringsformule, namelijk dat we in Nederland in de file staan en dat er veel luchtverontreiniging is. U las een stukje voor uit het stenografisch verslag van het debat van gisteren, waarin u het woord "tolheffing" heeft gebruikt. De heer Duyvendak gaat met steun van D66 een initiatief indienen over kordons met tolheffing rond de steden. De VVD-wethouder van Amsterdam, de heer Van der Horst, heeft ooit gepleit voor zo'n kordon rond Amsterdam om de verkeersproblemen aldaar op te lossen. Vindt de VVD dit een mogelijkheid voor nu of voor de toekomst? Mogen lokale overheden die daar heil in zien van u dat soort plannen ontwikkelen en dit misschien ook wel invoeren?

De heer Van Aartsen (VVD):

Een helder antwoord: nee. Volgens mij wordt ook in het rapport-Nouwen het idee van een tolheffingskordon afgewezen. Klassiek is in dit kader altijd een verwijzing naar de situatie in Londen, maar Londen heeft een werkelijk uitstekend openbaarvervoerssysteem. De burger beschikt daar over voldoende keuzemogelijkheden, die de mensen in ons land niet hebben. Nouwen wijst de kordonheffing dus af. Mijn simpel antwoord op uw vraag is derhalve: nee, daar voelen wij niet voor. Ik weet dat de VVD-wethouder van Amsterdam er zo over denkt, misschien denken andere VVD-wethouders er ook zo over, evenals PvdA- en D66-wethouders.

De heer Dittrich (D66):

Zeker, die willen namelijk problemen oplossen.

Maar hoor ik u nu gewoon zeggen: tolheffing nee, nooit?

De heer Van Aartsen (VVD):

Als ik het goed begrijp ziet het kabinet dit in fase één als een mogelijkheid voor een zestal knelpunten. Wij stellen hier echter reeksen voorwaarden aan, die wij bij de behandeling van de Nota Mobiliteit ook naar voren zullen brengen, zoals de oormerking. Wij hebben liever dat het kabinet gewoon investeert in infrastructuur en dat de extra FES-middelen die mogelijk in de loop van volgend jaar ter beschikking komen, worden benut om de oplossing van knelpunten naar voren te halen en dit probleem eerder aan te pakken dan in 2011.

De heer Dittrich (D66):

Gisteren sprak u nog mooie woorden over het openbaar vervoer in de Randstad. Zou het niet veel logischer zijn om te investeren in een hoogwaardig openbaarvervoersysteem in de Randstad in plaats van dat geld naar de wegen te sluizen? Zo wordt openbaar vervoer een volwaardig alternatief. Steun D66 in zijn steun aan het openbaar vervoer!

De heer Van Aartsen (VVD):

Het is én-én. Maar ik ga u niet steunen in uw pleidooi voor kordonheffingen.

De heer Bos (PvdA):

Voorzitter. Ik weet nog steeds niet of er nu sprake is van een enkele of een dubbele flip-flop, maar de moeilijkheidsgraad is in ieder geval hoog en de uitvoering laat tot nu toe te wensen over. Of was het flikflak? Nou ja, de heer Van Aartsen kan mij heel gemakkelijk uit mijn lijden verlossen met een antwoord op de volgende vraag. Op de website van de VVD staat het volgende te lezen: "De VVD is van mening dat kilometerheffing een eerlijk systeem is, omdat er naar gebruik wordt betaald en niet naar aanschaf of bezit van een auto." Dat staat op de eigen website van de VVD, het is dus een onverdachte bron. Is dat wel of niet het standpunt van de VVD?

De heer Van Aartsen (VVD):

Ik heb u het standpunt van de VVD-fractie gegeven, ik zal het niet herhalen.

Maar u kijkt zeker dag in dag uit naar websites, want u had de heer Verhagen er eerder ook al mee te pakken!

De heer Verhagen (CDA):

Zeker niet! Mijn website is volstrekt op orde.

De heer Van Aartsen (VVD):

Mijn antwoord hierop is: ik zal nog eens naar de website kijken. Overigens vraag ik: die flip-flops, zijn dat geen plastic schoenen?

De heer Bos (PvdA):

Ik constateer in ieder geval dat u erkent dat ik u te pakken heb. Waar het om gaat, is dat het uit uw bijdrage tot nu toe volstrekt onduidelijk blijft of de VVD-fractie ten principale tegen de kilometerheffing is, of dat het slechts gaat om praktische randvoorwaarden. Of het nu flikflaks zijn of flip-flops, ik denk dat wij nog heel wat tegemoet kunnen zien.

De heer Van Aartsen (VVD):

Ten slotte heb ik nog één motie in te dienen, die handelt over de kwestie van de onbelaste vergoeding voor woon-werkverkeer. Ook daarover heb ik de minister-president in zijn antwoord niet gehoord.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat de stijging van de energieprijzen een behoorlijke aanslag heeft gedaan op de koopkracht van de burgers;

overwegende dat de fiscaal onbelaste vergoeding van zakelijke kilometers per 1 januari 2004 is vastgesteld op 18 cent per kilometer en dat sindsdien geen indexatie heeft plaatsgevonden;

overwegende dat de indexatie van de brandstofaccijns per 1 januari 2006 voor onbepaalde tijd wordt bevroren;

spreekt als haar mening uit dat de onbelaste vergoeding van zakelijke kilometers verhoogd dient te worden naar 19 cent per kilometer en dat indexatie van deze vergoeding dient te worden bevorderd;

verzoekt de regering, de daarvoor benodigde dekking ad 106 mln. te vinden:

  • - voor 80 mln. in de uitgavenreserve;

  • - voor 15 mln. in de extra inkomsten uit de extra vermogensrendementsheffing die ontvangen wordt door deblokkering van het spaarloon;

  • - voor 9,5 mln. uit de onverplichte ruimte op de begroting van OCW;

  • - voor 1,5 mln. uit verhoging van het dividend uit staatsdeelnemingen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Van Aartsen, Dittrich en Verhagen. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 18(30300).

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

Ik begrijp dat de heer Van Aartsen wel eens weg wil. Er komt een cent bij voor zakelijk verkeer. De kosten daarvan zijn 106 mln. Dat gaat onder andere af van de begroting van OCW! Betekent dat minder leraren, meer zakelijk verkeer? Is dat uw boodschap?

De heer Van Aartsen (VVD):

Zoals in de toelichting op de motie wordt aangegeven, komt het geld uit de zogeheten onbelaste reserve.

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

In een begroting is niet voor niets een reserve opgenomen; dat kan minister Zalm u direct leren. U gebruikt die nu waarvoor deze niet is bedoeld, en dan voor zoiets compleet onzinnigs!

De heer Van Aartsen (VVD):

Dat vindt u, maar dat moet u maar eens uitleggen aan al die autorijders en aan degenen die met de fiets of het openbaar vervoer naar hun werk gaan. Dat wil ik u morgen wel eens zien doen. Overigens is dit een systematiek in de begroting die zeker te benutten is; daar weet ik zelf dan ook nog wel iets van.

De voorzitter:

Met excuus aan de sprekers vóór de heer Van Aartsen geef ik alle woordvoerders na de heer Van Aartsen er één à twee minuten bij. Dat vind ik redelijk.

Het woord is aan mevrouw Halsema.

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

Dank u wel, voorzitter.

Voorzitter. Je kunt een oordeel geven over de inbreng van de regering aan de hand van wat zij heeft besproken. Je kunt ook een oordeel geven over de inbreng van de regering aan de hand van wat zij niet heeft besproken. Opvallend is datgene waarover de premier niet heeft gesproken. Geen woord over de internationale verhoudingen of over de internationale armoedebestrijding. Ik heb er veel woorden aan gewijd. De premier heeft niets gezegd over kwetsbare geopolitieke verhoudingen of de situatie in het Midden-Oosten. Ik vind het erg dat er niet over gepraat is. Er is wel een enkel woord gezegd over Europa, maar alleen over de Nederlandse positie in Europa, terwijl ik de premier ook had gevraagd om een visie op de plaats van Europa in de wereld. Eerlijk gezegd vind ik het een demonstratie van provincialisme.

De minister-president heeft niet gesproken over de arbeidsmarkt en over de aanhoudende werkloosheid. Hij heeft geen antwoord op de cijfers die ik hem heb voorgehouden betreffende de werkloosheid onder allochtonen, die dramatisch hoog is. Voor natuur en milieu geldt hetzelfde. Alleen op mijn aandringen heeft de minister-president een enkel woord gewijd aan onze plannen rond de luchtkwaliteit. Dat was een beschamende vertoning, kan ik u zeggen, want u kende de cijfers niet, u kende het plan niet en u deed alles verkeerd wat u goed had moeten doen. U hoeft van ons plan niet alles over te nemen, maar het was toch aardig geweest als u iets meer daadkracht had vertoond op de kilometerheffing en misschien zou u in tweede termijn nog in kunnen gaan op een versnelde invoering van roetfilters op alle diesels. Ik zei in mijn eerste termijn dat het een staatssecretaris zonder macht was. Ik heb bij de inbreng van de premier moeten constateren dat het vooral een staatssecretaris zonder premier is.

U hebt ook niet gesproken over trots, terwijl ik u daar toch een aantal vrij indringende vragen over had gesteld. Waarop bent u trots? Waarop zijn wij trots? Wat is nationale trots voor u? Moet ik nu achteraf concluderen dat u inderdaad niets hebt om trots op te zijn? Of kunt u zich verenigen met het beeld dat ik schetste, namelijk dat u de premier bent van een land dat zich terugtrekt achter de dijken, waar cijfers voor mensen gaan en waar de boel verder goed geassorteerd wordt?

Voorzitter. Ik heb geschetst wat voor mijn fractie trots is en waar wij trots op willen zijn. Luisterend naar het debat van de afgelopen twee dagen zou ik er twee elementen aan toe willen voegen. Ik wil ook trots kunnen zijn op dit debat. Ik zeg dat, omdat ik gisteren naar het journaal van acht uur keek. Ik moet zeggen dat het me choqueerde. Daar zag ik als eerste de heer Verhagen, die er ruiterlijk erkende dat dit debat eigenlijk niet meer is dan een ritueel, omdat je daarbuiten alle afspraken maakt. Vervolgens kwam de heer Bos in beeld en zei: laat ik wel wezen, ik doe het ook een beetje met het oog op mijn eigen kiezers, dat ik hen via de media bereik.

Voorzitter. Voor mijn fractie is dit het belangrijkste debat in het jaar en ik vind ook dat het dat moet zijn. Ik zou tegen de heer Dittrich willen zeggen: de politieke crisis, de politieke kaste, dat zijn wij zelf, zeker op het moment dat cynisme ons geloof in open democratische verhoudingen en in een open parlementair debat in de weg gaat staan. Daar helpt u geen bestuurlijke vernieuwing aan. Ik hoop dan ook dat in het tweede deel en bij de stemmingen die nog komen, zal blijken dat dit een open democratisch debat is geweest. Overigens heb ik goede hoop dat de heer Verhagen nog in mijn termijn zal demonstreren dat het een open democratisch debat is.

De heer Verhagen (CDA):

Voorzitter. Ik vind de suggestie als zou dit geen open democratisch debat zijn, een suggestie die mevrouw Halsema niet kan waarmaken. Ik heb ook nooit gezegd dat het hier allemaal van tevoren geregeld is, integendeel. Je probeert iedere keer om hier meerderheden te krijgen. Als ik dat niet geprobeerd had, dan had ik ook geen motie samen met Bos, Halsema en anderen ingediend over de energie. Als alles al van tevoren geregeld was, dan hadden wij hier überhaupt geen moties ingediend, want dan deed het kabinet het gewoon. Als alles hier al geregeld was, dan had ik de motie van mevrouw Halsema evenmin hoeven te ondertekenen.

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

Ik ben blij dat u het zegt. Laat ik dan wel zeggen dat u zeer selectief geciteerd bent gisteravond in het journaal van acht uur, omdat daaruit inderdaad een ander beeld ontstond.

De heer Verhagen (CDA):

Ik heb dat journaal gezien. Ik heb juist ontkend dat er sprake is van handjeklap. Ik weet niet welk journaal u gezien hebt, maar niet dat van de NOS. Terwijl wij toch steeds zeggen dat u ook naar de publieke omroep moet kijken!

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

Voorzitter. Dit is lastig. Wij kunnen van mening gaan verschillen over wat wij in het journaal hebben gezien. Ik heb daar aan de hand...

De heer Verhagen (CDA):

Ik weet wat ik gezegd heb, ik ben daar sprekend opgevoerd. Ik heb gezegd: er is hier geen sprake van handjeklap. De heer Eerdmans bevestigt dat, terwijl hij er toch helemaal geen belang bij heeft, als oppositiepartij die suggestie te wekken.

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

Voorzitter. Laat ik zeggen dat ik blij ben met wat de heer Verhagen hier zegt. Als de heer Eerdmans het met hem goed gezien heeft, zal ik nog eens kijken. Dat doe ik graag, want door de heer Eerdmans laat ik mij altijd overtuigen. Maar de heer Verhagen begrijpt volgens mij heel goed waar mijn zorg in zit. Dat begrijpt hij heel goed, zonder dat meteen als een verwijt aan hem af te doen.

De heer Verhagen (CDA):

U begrijpt heel goed dat uw zorg niet terecht is.

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

Wat mij betreft, geldt het tweede element van trots de kwaliteit en de zuiverheid van het politieke bestuur en de regering. De premier zei in de eerste termijn dat hij beoordeeld wilde worden op eerlijkheid, op zijn resultaten en op het serieus nemen van mensen. Laten wij met de eerlijkheid beginnen. Naar mijn idee begint elk parlementair en democratisch debat met de gemeenschappelijke erkenning van een probleem. Die heeft eigenlijk niet plaatsgevonden op het vlak van de inkomensverhoudingen. Daar was steeds sprake van twee langs elkaar heen schuivende werelden. Ik kijk erop terug en vind dat de premier het probleem ontkent. Wij hebben inmiddels de cijfers gekregen van het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, die de premier ook heeft verspreid. Er is inderdaad geen verschil tussen mijn cijfers en de cijfers van de premier. De premier telt alleen de paarse jaren erbij. Hij telt vanaf 2001. Daardoor ontstaat inderdaad een veel flatteuzer beeld. Als hij eerlijk was, telde hij alleen de periode waarin hij aan de macht was. Dan zou ik ook zijn oordeel willen hebben over de inkomensverhoudingen in dit land. Niet voor niets oordelen wij daar anders over en hebben wij de motie van de heer Bos mede ondertekend.

De premier zegt dat hij op resultaten afgerekend wil worden. Als de koopkracht nog enigszins goed is, is dat het resultaat van Paars. Kun je dan zeggen dat je de mensen serieus neemt? Nee. Dat kan niet. Als de premier zei dat hij opkwam voor mensen die twee keer modaal en hoger verdienen, omdat zij het zo moeilijk hebben gehad, was dat eerlijk. Uit zijn cijfers blijkt dat zij het niet moeilijk hebben gehad. Bovendien blijkt dat hij opkomt voor mensen die misschien niet een tweede keer op wintersport kunnen, terwijl hij zou moeten opkomen voor de mensen die deze maand en de volgende maand de huur niet kunnen betalen. Dat vind ik verontrustend.

Er komt vanuit de Kamer een aantal correcties op de koopkrachtverhoudingen in Nederland. Er komt een compensatie voor de stijgende energieprijzen en er wordt gecorrigeerd via de kinderkorting. Maar er is nog een groep waarover mijn fractie zich grote zorgen maakt: de chronisch zieken en gehandicapten. Ik heb met de minister-president een discussie gevoerd over de speciale aftrekpost voor chronisch zieken en gehandicapten. Nu blijkt dat 95 mln. niet is besteed, maar mogelijk wordt bespaard. Dat was niet de afspraak die eerder met de heer Wijn is gemaakt. Ik dien hierover een motie in die de heer Verhagen mede heeft ondertekend.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat in het najaar van 2003 in het debat over de nieuwe regeling voor fiscale compensatie van specifieke kosten van chronisch zieken en gehandicapten door het kabinet is toegezegd dat deze wijziging budgettair neutraal dient te zijn;

constaterende dat het kabinet per brief van 20 september 2005 onderkent dat de nieuwe regeling voor specifieke kosten tot een besparing van 96 mln. leidt;

constaterende dat deze besparing wordt ingezet om de sterke toename van het gebruik van de huidige buitengewone-uitgavenregeling te financieren;

constaterende dat aldus chronisch zieken en gehandicapten het extra gebruik van de aftrek van de buitengewone-uitgavenregeling door niet-chronisch zieken en gehandicapten financieren;

van mening dat de toezegging van het kabinet aan deze kwetsbare groep gestand moet worden gedaan;

verzoekt de regering, de fiscale compensatie van chronisch zieken en gehandicapten te verruimen voor een bedrag van 96 mln. en dat bij voorrang te financieren via beperking van de huidige buitengewone-uitgavenregeling voorzover het niet specifieke kosten van chronisch zieken en gehandicapten betreft,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Halsema en Verhagen. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 19(30300).

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

De stijgende kosten van kinderopvang drukken de koopkracht, en dat niet alleen. Wij zien dat de arbeidsparticipatie van vrouwen achterblijft. Dat is uitermate zorgwekkend. Slechte toegang tot de kinderopvang en stijgende kosten remmen de arbeidsparticipatie van vrouwen. Om die reden vinden wij de motie van de heer Van Aartsen en de heer Bos belangwekkend. Die kan namelijk wel degelijk een bijdrage leveren aan de toenemende arbeidsparticipatie van vrouwen. Het is alleen niet genoeg. Wij vinden dat er ook een stap moet worden gezet in de kinderopvang. De heer Zalm stelde terecht de limiet dat men tot augustus de tijd had om te onderhandelen en daarna niet meer. Hierover dien ik een motie in.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat het kabinet de sociale partners een laatste kans heeft gegeven ter bevordering van kinderopvang;

constaterende dat de sociale partners deze kans niet hebben gegrepen, zoals blijkt uit de CAO-rapportage van augustus jongstleden, waarin duidelijk is dat de totale werkgeversbijdrage is afgenomen;

van mening dat een voldoende bijdrage van werkgevers van cruciaal belang is voor het bevorderen van de toename van vrouwen aan het arbeidsproces;

verzoekt de regering, de werkgeversbijdrage voor kinderopvang zo snel mogelijk verplicht te stellen en niet te wachten op een evaluatie in 2006, waarvan de uitkomsten nu al bekend zijn,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Halsema en Marijnissen. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 20(30300).

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

Voorzitter. Er is een uitgebreide discussie geweest over het zorgstelsel. Ik hoef niet te herhalen dat wij het nieuwe zorgstelsel slecht vinden, omdat het niet solidair is. Tegelijkertijd voorziet iedereen bij de uitvoering geweldige problemen, bureaucratie en onbegrip, naast de angst dat het aantal onverzekerden zal toenemen. Ik herhaal wel het goede nieuws van het debat, te weten de twee garanties die de premier heeft gegeven. Ten aanzien van de onverzekerden heeft de premier zich geschaard achter de toezegging van minister Hoogervorst dat het aantal onverzekerden niet boven de 225.000 zal stijgen. Als tweede garantie heeft de premier gesteld dat hij het lot van het kabinet verbindt aan een goede uitvoering van het zorgstelsel. De premier kan ervan op aan dat wij hem daaraan zullen houden.

Concluderend voor de binnenlandse verhoudingen – aangezien de inbreng van het kabinet vooral daarover gaat – gebiedt de eerlijkheid mij te zeggen dat de premier manipuleert met de cijfers. De resultaten zijn er nog niet, of zij zijn van Paars. Neemt de premier mensen dan serieus? Nee, uit de twee voorgaande uitspraken blijkt al dat hij dat niet doet. Herstelt hij daarmee het vertrouwen? Drievoudig nee. Ik typeerde de premier in een interruptie als Hans Brinker. Dat zal ik niet herhalen. In de loop van het debat is mij een andere vergelijking te binnen geschoten, namelijk die met lemmingen, van die schattige knaagdieren. Zij hebben alleen de neiging om in een soort blinde groepsneurose te raken. Dan storten zij zich per ongeluk in zee.

Toch dien ik een motie in over een buitenlands onderwerp voordat ik mijn politieke conclusies trek.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat Nederland zich inzet voor het realiseren van millenniumdoelstellingen, zoals het halveren van armoede en het bevorderen van eerlijke handel;

overwegende dat bij de productie van cacao honderdduizenden kinderen onder erbarmelijke omstandigheden, en deels in slavernij werken;

verzoekt de regering, zich in Europees verband hard te maken voor de bevordering van eerlijke handel in cacao, door zich in te zetten voor een Europees importverbod van cacao die is geproduceerd door kindslaven en door zich in te zetten voor een verhoging van het verplichte cacaopercentage in chocola,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Halsema, Bos, Rouvoet en Dittrich. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 21(30300).

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

Voorzitter. Ik kom tot mijn politieke conclusies. Onmiskenbaar hangt rond dit debat al de geur van verkiezingen. De heer Van Aartsen heeft zich lelijk in zijn voet geschoten met intern gedoe. Van de heer Dittrich heeft niemand gemerkt dat hij heeft geschoten. Van de heer Verhagen kunnen wij zeggen dat hij raak heeft geschoten, want hij heeft zijn electorale tweekamp met de PvdA terug. Het is een traditioneel gevecht tussen PvdA en CDA: wie is de grootste? Kijkend naar beide heren, moet ik wel bekennen dat ik vandaag af en toe heb gedacht aan een variatie op die zin.

De heer Dittrich (D66):

Ik moest opeens aan de foto in de krant denken waarop u met een opgeheven vingertje staat. Waarom moet u toch altijd iedereen de maat nemen?

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

Volgens mij neemt u mij de maat met deze vraag. Ik meen dat dat een antwoord is.

Vorig jaar had ik de coalitie nodig om Wouter Bos in mijn armen te drijven. De heer Verhagen herinnert het zich nog. De opstelling van de PvdA in dit debat kan ik niet anders zien dan als een rechtstreeks huwelijksaanzoek. Nu weet ik nog niet wat de heer Marijnissen zal zeggen, want het gaat om een polygaam huwelijk, maar ik zal de spanning hier niet verder opbouwen. Mijn antwoord is ja.

De heer Dittrich (D66):

Voorzitter. Ik wil eerst nog even aansluiten aan de laatste woorden van mevrouw Halsema. Ik hoorde haar iets zeggen over een huwelijksaanzoek, maar dat vond ik nogal triest overkomen. Want toen ik de zaal inkeek, zag ik dat noch de heer Bos, noch de heer Marijnissen er was. Het was dus nogal een soloavontuur van mevrouw Halsema. Ik moest weer even denken aan de zure regenbui in de linkse lente, waarover ik gisteren sprak.

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

Weet u, mijnheer Dittrich, soms wordt een bruidegom een beetje zenuwachtig. Daarvoor moet u begrip hebben. Zij zitten op het toilet.

De heer Dittrich (D66):

Zij zitten op het toilet ... Mevrouw Halsema moet wel over bijzondere gaven beschikken om dat van haar aanstaande huwelijkspartners te weten.

Ik bedank de minister-president allereerst voor zijn uitgebreide en adequate beantwoording. Hij heeft hier urenlang gestaan en alle vragen en opmerkingen behandeld. Hoewel, niet alle, maar daar kom ik zo dadelijk nog op terug. Het beeld dat mij is bijgebleven, is dat vanaf de linkerkant veel sombere verhalen zijn gehouden en breed is uitgemeten dat niet iedereen er qua koopkracht evenveel op vooruitgaat. Dat is inderdaad het geval, maar wij moeten niet vergeten waar wij vandaan komen. Wij hebben jaren van bezuinigingen en van een sombere economie achter de rug. Als je dit debat bijwoont, zou je haast vergeten dat er licht is aan het einde van de tunnel, dat de seinen op groen komen te staan, dat de economie wordt versterkt, dat wij weer stevige overheidsfinanciën hebben en dat het dus in de toekomst weer beter gaat met Nederland. Hoe beter onze economie draait, hoe beter dat is voor mensen in de samenleving die het niet breed hebben.

Voorzitter. De minister-president heeft uitgebreid geantwoord. Maar op een aantal punten was dat niet het geval. Er is door dit kabinet veel geld uitgetrokken voor de bevordering van de luchtkwaliteit. Ik meen rond de 300 mln. Mevrouw Halsema had wel een punt ten aanzien van het milieu. Misschien is zij nu ook op het toilet, dat weet ik niet, maar zij is in ieder geval niet in de zaal. Ik ben van mening dat de beantwoording door de minister-president over dat onderwerp nogal kort was. Ik wil niet mijn hele eerste termijn op dit onderdeel overdoen. Daarom probeer ik het samen te vatten in een concreet voorstel en een vraag. Ik hoop dat de minister-president daarop in zijn tweede termijn wil ingaan.

Den Haag is de juridische hoofdstad van de wereld. Dat wordt vanuit de landelijke politiek gesteund. Er zijn veel milieumaatregelen en milieuverdragen die niet helemaal worden nageleefd of soms zelfs niet eens tot stand komen. Ik wil het kabinet het idee voorleggen om hier in Den Haag een milieurechtconferentie met internationale uitstraling te organiseren, waarop wordt gekeken naar alle zaken die mensen overal in de wereld bezig houden. Daarbij kan onder andere gedacht worden aan een onderwerp zoals de slechte luchtkwaliteit. Ik zou daarop graag de reactie van de minister-president horen.

Ik heb gisteren een voorstel gedaan ten aanzien van de natuur. Ik heb dat nu vervat in een motie, die ik kortheidshalve meteen zal voorlezen. Deze motie betreft het Groene Hart.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat de groene ruimte in Nederland onder druk staat door bebouwing, met name in de Randstad;

overwegende dat het Groene Hart, gelegen in de Randstad, enorme kansen biedt voor recreatie en dat ook nieuw aan te leggen groen in de directe omgeving van steden de Randstad aantrekkelijker zal maken;

overwegende dat uit onderzoek van het Natuur en Milieuplanbureau is gebleken dat vooral in verstedelijkte gebieden bij de inwoners een grote behoefte is aan nieuwe bossen en parken;

verzoekt de regering, 15 mln. per jaar vrij te maken om het Groene Hart versneld in te richten als Nationaal Landschap en zich tevens in te zetten voor het aanleggen van "nieuw groen" in de directe omgeving van steden, te dekken uit verbetering van efficiency en vermindering van regeldruk bij de Voedsel- en Warenautoriteit (voor 11 mln.) en uit te verwachten hogere dividenden uit staatsdeelnemingen (4 mln.);

verzoekt de regering, voor de besteding van deze middelen in overleg met provincies en gemeenten een plan van aanpak aan de Tweede Kamer voor te leggen, dat kan worden betrokken bij de begroting voor het ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit voor het jaar 2006,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Dittrich, Verhagen en Van Aartsen. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 22(30300).

De heer Dittrich (D66):

Voorzitter. Er is heel veel geld uitgetrokken voor onderwijs, kennis en innovatie en ik heb het kabinet hiervoor geprezen. Een van deze onderwerpen wil ik toch nog in een motie vastleggen, want de minister-president heeft weliswaar warme woorden gesproken over het onderwijsplan van D66 op het punt van het lerarentekort, maar hij gaf uiteindelijk toch niet helemaal thuis. Ik dien deze motie in omdat onderwijs echt de bakermat is van de beschaving in onze samenleving.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende, dat er vanaf 2007 opnieuw een tekort aan leraren dreigt omdat veel leraren tegen die tijd de (pre)pensioengerechtigde leeftijd zullen hebben bereikt en het onderwijs zullen verlaten;

overwegende dat er op dit moment geen tekort is en dat jonge afgestudeerde leerkrachten daardoor niet aan de slag kunnen in het onderwijs en een andere werkkring moeten zoeken;

overwegende dat derhalve de kans dat deze leerkrachten in 2007 en later nog voor het onderwijs beschikbaar zullen zijn, gering is;

verzoekt de regering, alles in het werk te stellen om deze jonge afgestudeerde leerkrachten voor het onderwijs te behouden en scholen in staat te stellen, deze leerkrachten bovenformatief aan te stellen tot het moment waarop de uitstroom van het huidige lerarenbestand op gang is gekomen, te bekostigen uit de uitgavenreserve voor 2006 (29 mln.);

verzoekt de regering tevens, de doorstroming van leerkrachten van het primaire onderwijs naar het voortgezette onderwijs te bevorderen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Dittrich, Verhagen en Van Aartsen. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 23(30300).

De heer Dittrich (D66):

Voorzitter. Wij hebben lang met de VVD-fractie van gedachten gewisseld over haar voorstel voor een brede school, een vensterschool of hoe je die ook zou willen noemen. Ik heb duidelijk gemarkeerd, ook in vragen, dat het ons echt gaat om de kwaliteit, om een school waar ouders hun kinderen naar toe kunnen brengen, liefst in hun eigen buurt. Het moet allemaal goed geregeld zijn, de voorzieningen moeten goed zijn, de kwaliteit moet goed zijn. De heer Van Aartsen heeft duidelijk aangegeven dat het in de laatste zin van zijn motie ook echt gaat om nader te stellen voorwaarden en dat wij daar nog met het kabinet over komen te spreken. In die zin komt zijn motie alweer aardig in de buurt bij wat mijn fractiegenoten Fatma Koser Kaya en Ursi Lambrechts al in diverse debatten naar voren hebben gebracht. Wij gaan het debat hierover dan ook graag aan.

De zorgtoeslag. Kortheidshalve volsta ik met de opmerking dat de uitvoering daarvan goed moet zijn. Minister Hoogervorst heeft zijn lot hieraan verbonden en wij zullen de ontwikkelingen op de voet volgen. De ongerustheid die op dit punt ontstaan is, moet daadwerkelijk weggenomen worden. Een van de mogelijkheden is uitvoering van het plan van Agnes Jongerius van de FNV. Ik wil hierover een motie indienen, want ik had het gevoelen dat het antwoord van de minister-president op dit punt niet helemaal sloeg op de vraag die ik stelde. Het komt erop neer dat wij willen dat de Belastingdienst/Toeslagen de zorgtoeslag rechtstreeks aan een verzekeraar kan overmaken als de verzekerde tegen zichzelf in bescherming genomen wil worden omdat hij bang is, met het geld andere schulden te gaan aflossen.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat vanaf december 2005 maandelijks een zorgtoeslag zal worden uitbetaald aan degenen die daarvoor in aanmerking komen;

overwegende dat zorgen bestaan over de mogelijkheid van mensen met een slechte financiële situatie om deze zorgtoeslag inderdaad te benutten voor betaling aan de zorgverzekeraar, bijvoorbeeld indien men structureel rood staat bij de bank;

verzoekt de regering, het mogelijk te maken dat mensen de belastingdienst kunnen verzoeken de zorgtoeslag rechtstreeks over te maken aan de zorgverzekeraar,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Dittrich, Van Aartsen, Bos en Verhagen. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 24(30300).

De heer Dittrich (D66):

Het gaat dus niet alleen over mensen die in de bijstand zitten en op basis van de Wet werk en bijstand eventueel gedwongen of gestimuleerd zouden kunnen worden om een machtiging te ondertekenen, het gaat ook over andere groepen mensen met schulden.

Bij het onderwerp zorgtoeslag heb ik in mijn eerste termijn gesproken over een grote groep studenten die in de problemen komt omdat zij door de verandering van het systeem op achterstand raakt. Ik vind dat aan die studenten een bonus moet worden verleend om hen te compenseren voor die kosten. Daarom dien ik graag de volgende motie in.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat de invoering van de nieuwe zorgverzekeringswet veel studenten op achterstand zet in een toch al bescheiden inkomenssituatie;

overwegende dat het kabinet de compensatie hiervoor heeft beperkt tot studenten met een aanvullende beurs, maar dat ook andere studenten een fors nadeel kunnen ondervinden;

overwegende dat verhoging van de basisbeurs met € 150 per jaar een structurele uitgave betekent van 47 mln., maar dat dit door de systematiek van de prestatiebeurs in het eerste jaar het uitgavenkader slechts voor 10 mln. belast;

verzoekt de regering, de basisbeurs vanaf 2006 met € 150 per jaar te verhogen, te dekken uit de uitgavenreserve (10 mln.),

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Dittrich, Verhagen, Van Aartsen en Marijnissen. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 25(30300).

U moet gaan afronden, want ook uw extra minuten zijn op.

De heer Dittrich (D66):

U hebt groot gelijk, voorzitter. Ik sla een aantal onderwerpen over. Ik wil tot slot nog iets tegen de premier zeggen over democratische vernieuwing. Wij hebben daarover gesproken. Ik heb de premier geïnterrumpeerd. Hij heeft zijn antwoorden gegeven. Als mensen nog eens terugkijken op dit debat, zou ik zo graag willen dat zij tot de conclusie komen dat dit debat ook heeft gewerkt aan een herstel van vertrouwen van de mensen in de politiek. Ik heb de minister-president voorgehouden dat dit vertrouwen versneld hersteld kan worden als er een directe legitimatie is van de minister-president bij de mensen in Nederland. Wij hebben daarover van gedachten gewisseld. De premier denkt daar anders over. Ik zou toch willen zeggen dat een directe band met de kiezer de positie van een minister-president enorm verstevigt. In allerlei landen zijn er verschillende variaties op de relatie tussen kiezer en gekozenen. Ik zou mij kunnen voorstellen dat deze mogelijkheid absoluut serieus onder ogen wordt gezien. Ik hoop dat de minister-president dat ook doet, zeker gelet op de toekomst en het vertrouwen van de burgers van Nederland in het politieke bestuur. Ik zeg dit als een oproep en wacht de nadere berichten van het kabinet af.

De heer Van As (LPF):

Mijnheer de voorzitter. Mede namens mijn fractie wil ik de minister-president bijzonder bedanken voor de uitvoerige beantwoording van de vele vragen die hem zijn gesteld. Wij hebben als fractie absoluut geen goede sier willen maken met een gemakkelijke tegenbegroting. Wij zouden zelfs accepteren dat op korte termijn zeker 13.000 banen bij de collectieve sector verdwijnen. Ons gaat het namelijk om de visie op de middellange en lange termijn. Het CPB bevestigt dat onze plannen leiden tot structurele verbetering van de economie en tot afname van de marginale druk. Een verschuiving van het beschikbare arbeidspotentieel van de collectieve sector naar de marktsector is niet alleen budgettair belangrijk, maar ook nodig met het oog op de toenemende vergrijzing. Ik neem aan dat de premier het op dit punt met mij eens is.

Voorts leiden onze plannen tot meer veiligheid en tot een duidelijke verbetering van de koopkracht met een vol procent bovenop het effect van de kabinetsplannen. Daarom hadden wij wat meer enthousiasme verwacht. Wij betreuren het in hoge mate dat onze plannen gewoon terzijde zijn gelegd.

Voorzitter. Ik wil één opmerking maken over de dekking. Inderdaad wilden wij een bescheiden bezuiniging van 0,1% op de ontwikkelingssamenwerking doorvoeren. Met de resterende 0,7% zou Nederland nog steeds met kop en schouders boven het internationaal gemiddelde van 0,3% uitsteken. Deze ingreep levert 500 mln. op. Het kabinet kan dit bedrag moeiteloos binnen de begroting verwerken als het bereid is om de kwijtschelding van schulden aan landen als Nigeria ongedaan te maken. Nigeria is geen arm Afrikaans land, maar rijk aan olie. Eigenlijk is het ook een corrupt land. Het is ongehoord dat Nederland aan Afrikaanse dictators 600 mln. wil schenken en de eigen bevolking naar de voedselbanken stuurt.

Wij betreuren het ook dat het kabinet niet van plan is om het kwartje van Kok terug te geven aan de pomp. Het teruggeven van dit kwartje is de enige manier om iets aan de brandstofprijzen te doen zonder in conflict te komen met de Europese afspraken. Verder zouden hiermee oude beloften worden ingelost. Met het Strategisch Akkoord van 2002 is afgesproken dat het kwartje teruggeven zou worden aan de pomp, mede als onderdeel van de nodige lastenverlichting in het kader van de invoering van het nieuwe zorgstelsel. Ook dat argument zou nog steeds van toepassing kunnen zijn. Echter, het kabinet heeft met D66 afgesproken dat de opbrengst van de extra heffing gedeeltelijk zal worden aangewend voor wegonderhoud. Dat stelt ons niet tevreden. Het kabinet houdt aan de automobilist jaarlijks al 12 mld. netto over en daarvan kan het de aanleg en het onderhoud van wegen ruimschoots betalen.

Voorzitter. Ik maak deze opmerking ter afronding van de discussie waarbij over en weer een welles-nietesspelletje dreigt. Dit is dus onze weerlegging en hiermee geef ik aan hoe wij erover denken.

De premier zegt in zijn beantwoording dat het aan de marktpartijen is om te bepalen of een nieuwe kerncentrale moet worden gebouwd. Mag ik hieruit opmaken dat het kabinet geen blokkade zal opwerpen als een marktpartij het initiatief wil nemen voor de bouw van een kerncentrale? Ik ben erg benieuwd naar het antwoord op deze vraag.

Dan wil ik nog een aantal losse opmerkingen maken. Voor het reduceren van de vergunningverlening en de regelgeving hebben wij een voorstel gedaan. Met dat voorstel zou het imago van de overheid worden verbeterd. Bovendien zou je wat wij voorstellen ook kunnen laten gelden voor provincies en gemeenten. Wij denken aan de mogelijkheid om uit te gaan van een ander principe: niet van het nee-tenzijprincipe, maar van het ja-mitsprinicpe. Het nee-tenzijprincipe heeft een negatieve invalshoek, omdat negen van de tien keer wat men vraagt niet kan. "Ja-mits" zou eigenlijk de slogan moeten zijn. Wellicht kan de premier zijn standpunt geven. Ik wijs erop dat met deze slogan de overheid een nieuw elan kan tonen.

Voorzitter. Recent werden wij geconfronteerd met het volgende. Een oude vrouw van in de tachtig moest naar een verzorgingstehuis. Haar woning kwam leeg te staan en voor de familie was niet duidelijk wat ermee moest gebeuren. Prompt werd de woning gekraakt. Ik kan mij herinneren dat door mij een motie is ingediend waarmee werd gevraagd om het kraken tegen te gaan. Later is een dergelijke motie door mevrouw Sterk van het CDA ingediend. Mijn concrete vraag aan het kabinet is: waarom is deze motie nog steeds niet uitgevoerd? Als die motie wel is uitgevoerd, wil ik graag weten hoe dit in deze tijd mogelijk is. Ik veronderstel dus dat de motie nog steeds niet met wetgeving is geïmplementeerd.

Voorzitter. Ik wil vervolgens een tweetal moties indienen.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat van mensen die een bijstandsuitkering genieten, op dit moment doorgaans geen andere prestatie wordt gevraagd dan regelmatig te solliciteren;

van mening dat er tal van werkzaamheden in de maatschappij blijven liggen wegens gebrek aan inzetbare menskracht;

van mening dat het zowel voor deze mensen als voor de samenleving als geheel goed zou zijn indien er een tegenprestatie van hen zou worden gevraagd;

verzoekt de regering, zo nodig de wetgeving zodanig aan te passen dat mensen die een uitkering genieten, als tegenprestatie voor deze genoten uitkering worden verplicht om gedurende een substantieel deel van een volledige werkweek werkzaamheden te verrichten waaraan naar het oordeel van de gemeente behoefte is, zonder dat sprake is van verdringing op de arbeidsmarkt,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Van As, Verhagen en Van Aartsen. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 26(30300).

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,Van As

van mening dat regelgeving en bureaucratie zowel burgers als bedrijfsleven belemmeren in hun functione ren en nadelig zijn voor de economische groei;

verzoekt de regering om voor 1 juli 2006 een plan van aanpak te ontwikkelen dat ertoe leidt dat al in 2007 een begin kan worden gemaakt met een substantiële reductie van het aantal beleidsambtenaren bij de overheid, zelfstandige bestuursorganen en rechtspersonen met een wettelijke taak,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Van As. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 27(30300).

De heer Rouvoet (ChristenUnie):

Voorzitter. Ook ik wil beginnen met de minister-president te bedanken voor zijn beantwoording. Ook ik heb bewondering voor het uithoudingsvermogen dat hij vandaag heeft betoond in vak-K.

Een belangrijk deel van mijn eerste termijn heb ik besteed aan het vraagstuk van de vertrouwensbreuk in de richting van de politiek, met een toespitsing op het gebrek aan vertrouwen dat de kiezers, de burgers in het land, hebben in het kabinet en in het beleid. Daarbij heb ik gezegd dat het probleem breder is, dat het ons allen raakt. De minister-president heeft daarbij aangehaakt. Hij heeft daar terecht het eerste deel van zijn betoog aan gewijd. De eerste vraag waar wij ons mee bezig moeten houden in deze tijd, bij deze algemene beschouwingen, is de vraag naar het ontbrekende vertrouwen in de politiek en ook in de economie. Ik moet zeggen, ongeacht het feit dat de minister-president goede woorden heeft gewijd aan het vraagstuk van het vertrouwen en het vraagstuk wat dat van leiderschap vergt, dat mijn vrees wel enigszins bewaarheid is geworden. De minister-president zocht namelijk het herstel van het vertrouwen vooral in de hervormingen, in de structuren. Als het op dat punt van de economie beter zal gaan, hoopt het kabinet dat het vertrouwen ook weer terug zal komen. Ik heb er in mijn eerste termijn uitvoerig bij stilgestaan dat die analyse niet diep genoeg steekt. Ik heb erop gewezen dat er andere dingen nodig zijn, niet alleen het aanjagen van de economie of het geven van wat koopkracht, met alle onzekerheden van dien, maar dat er in de eerste plaats een inspirerend verhaal, een visioen nodig is waardoor mensen zich meegenomen weten: een vertrouwenwekkend en als rechtvaardig ervaren beleid. Dan heb ik het nog niet eens over wat de Raad van State in zijn advies bij de Miljoenennota heeft genoemd "het grote belang van een vertrouwenwekkende uitvoering van die voorgenomen hervormingen". Het ontbrak in de Miljoenennota aan woorden over die uitvoering. Ik heb de minister-president daarnaar gevraagd.

Voorzitter. Met deze benadering neemt het kabinet wel een groot risico. Het gaat namelijk in de Miljoenennota uit van een economische groei van 2,5%. Ik wijs erop dat dit de meest optimistische raming is die men kan bedenken. De banken in ons land gaan uit van 2%. De OESO gaat uit van 1,7%. Het kabinet gaat uit van 2,5%. Als het vertrouwen van de burger ervan afhangt of dat gerealiseerd gaat worden, speelt het kabinet met vuur. Na de doembeelden van vorig jaar van de vergrijzing en de werkloosheid, waardoor al die hervormingen noodzakelijk waren, is het kabinet nu onvoorzichtig optimistisch. De rekening daarvoor zal vroeg in het nieuwe jaar gepresenteerd worden.

De fractie van de ChristenUnie heeft een andere invalshoek gekozen. Zij heeft een tegenbegroting gepresenteerd onder de titel Groeien in vertrouwen. Eerst het vertrouwen bij de burger terugbrengen. Dat kan ook door koopkrachtmaatregelen – dat is nodig; wij hebben daar voorstellen voor gedaan – maar het mag daar niet in blijven steken. Onze tegenbegroting dient verschillende doelen. Wij komen erop terug bij de financiële beschouwingen en bij de begrotingsbehandelingen. Met onze tegenbegroting hebben wij verschillende dingen willen bereiken. Ik noem er een aantal. Het stimuleren van mensen om verantwoordelijkheden in de samenleving op te pakken en de mensen daartoe ook in staat stellen. Werkgelegenheid bevorderen onder de moeilijke groepen. Ik doel daarbij op de jeugd, maar ook op het blijven participeren van ouderen. Ik noem vergroening, verduurzaming, internationale gerechtigheid, gerichte lastenverlichting voor gezinnen, voor de lage en de middeninkomens en een eerlijker lastenverdeling. Dat zijn de doelen van de tegenbegroting van de ChristenUnie Groeien in vertrouwen. Wij hebben de overtuiging dat dit een veel vruchtbaarder weg is om het vertrouwen in de samenleving te herstellen dan gokken op de economische groei met het oog op de verkiezingen die eraan komen.

Omdat wij de koopkrachteffecten nodig vinden, heb ik de motie van collega Bos graag medeondertekend, voor een eerlijker verdeling van de last en een rechtvaardiger koopkrachtplaatje. Ik hoef niet opnieuw de doorrekening van het Centraal Planbureau van onze tegenbegroting te noemen. Daaruit ressorteren aanmerkelijk betere koopkrachtcijfers voor de mensen met de lage inkomens en de middeninkomens dan uit de plannen van het kabinet. Ook de groep die zich op het minimumniveau bevindt, die nu door de nullijn heen zakt en een kwart in de min zit, komt er bij ons beter uit dan bij het kabinet.

Ik heb de minister-president de vrijheid gegeven om de krenten uit de tegenbegroting van de ChristenUnie te pikken. Er zitten er genoeg in. Hij heeft dat niet gedaan. Ik noem er nog een paar. Enkele ervan heb ik in moties vastgelegd.

Bij de ouderenparticipatie en de jeugdwerkloosheid heb ik gesproken over de loonkostensubsidies, de SPOK en de SPAK. De minister-president heeft gezegd dat het verleden heeft bewezen dat deze instrumenten niet werken. Mag ik hem erop wijzen dat er een verschil is tussen de periode die wij gekend hebben en de huidige periode? Dat verschil zit in de arbeidsmarkt. De minister-president heeft gelijk: in de tijd van de loonkostensubsidies, waarin sprake was van een krappe arbeidsmarkt, werkte het geven van prikkels aan de vraagzijde niet of nauwelijks, maar de situatie op de arbeidsmarkt van nu is anders. Daarom vraag ik de minister-president zich niet van dit vraagstuk af te maken door een verwijzing naar het verleden, waarin het instrument niet heeft gewerkt, maar om te bekijken of prikkels aan de vraagzijde, bij de werkgever om jongeren in dienst te nemen en om ouderen in dienst te houden, nu wel werken. Omdat het ook een lastenverlichting voor het bedrijfsleven betekent, snijdt het mes aan twee kanten. Ik vraag de minister-president dringend daar alsnog op in te gaan.

Vorig jaar heb ik over de specifieke ouderenkorting (SPOK) gesproken. De staatssecretaris van Financiën heeft toen toegezegd daarover een notitie naar de Kamer te sturen, zodat wij die bij de behandeling van het Belastingplan 2006 konden betrekken. Ik heb begrepen dat de notitie niet eerder dan in november kan verschijnen, maar het Belastingplan gaan wij straks wel behandelen. Ik wil die notitie, althans het gedeelte daarvan over de specifieke ouderenkorting, bij de financiële beschouwingen en de behandeling van het Belastingplan kunnen betrekken, zoals vorig jaar is afgesproken. Ik vraag de regering daarom toe te zeggen voor de financiële beschouwingen op dit punt te reageren, zodat wij dat bij de discussie kunnen betrekken. Anders loopt het een jaar uit en dat wil ik niet.

Dan kom ik op de verzekeringsplicht bij kleine baantjes voor met name jeugdigen, de bijbaantjes van studenten en scholieren. In mijn eerste termijn ben ik er al op ingegaan. Het staat ook in onze tegenbegroting, in ons christelijk sociale alternatief voor het komende jaar. Ik heb de eer om op dit punt een motie voor te leggen.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat de verplichte sociale verzekeringen voor studenten en scholieren met kleine bijbaantjes leiden tot onevenredige uitvoeringslasten en administratieve lasten in relatie tot het praktische nut ervan voor deze groep;

overwegende dat met name het midden- en kleinbedrijf gebaat is bij het schrappen van overbodige regels;

verzoekt de regering, mede op basis van de recente bevindingen van MKB Nederland, de voor- en nadelen van het laten vervallen van de verzekeringsplicht voor deze groep te onderzoeken en op basis daarvan gerichte voorstellen te doen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Rouvoet, Verhagen en Van Aartsen. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 28(30300).

De heer Rouvoet (ChristenUnie):

Voorzitter. Ik wil ingaan op het milieu.

De voorzitter:

Mijnheer Rouvoet, u moet ook met uw extra minuten op de tijd gaan letten.

De heer Rouvoet (ChristenUnie):

Dan zal ik kort zijn en mij beperken tot de opmerking dat ik het treffend vond dat de minister-president in zijn eerste termijn niet over het milieu had willen spreken, maar dat pas deed nadat mevrouw Halsema hem daaraan herinnerd had, terwijl juist op dat punt het nodige te doen is. Ik wijs maar op het pakket van beleidsmaatregelen dat de fractie van de ChristenUnie heeft voorgesteld in de tegenbegroting. Ik vind het jammer dat dit bij het kabinet geen prioriteit blijkt te hebben, maar echt verrassend was dat niet.

Over de zorgpremie is al veel gesproken. Een vliegende brigade mag er van mij komen, maar of die het vertrouwen kan herstellen, is zeer de vraag.

Verpleeghuiszorg is een belangrijk punt voor mijn fractie. Ik heb de minister-president voorgehouden dat er sprake is van een impuls van nieuw geld, van 40 mln. De minister-president heeft dat erkend. Mijn fractie vindt dat met een aantal andere fracties echt te weinig. Er moet meer gebeuren. Ik heb de eer de volgende motie voor te leggen.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

van mening dat kwaliteitsverbetering in de verpleeghuiszorg extra investeringen rechtvaardigt bovenop het in de begroting 2006 uitgetrokken bedrag;

verzoekt de regering, 40 mln. aan het budget toe te voegen, waarbij de dekking kan worden gevonden in de uitgavenreserve,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Rouvoet, Bos, Halsema, Marijnissen en Van der Vlies.

Zij krijgt nr. 29(30300).

De heer Rouvoet (ChristenUnie):

Ik wil een klemmend beroep doen op in ieder geval de fracties van het CDA en D66. Zij zijn bereid om een handtekening te zetten onder – wat ik maar noem – de Erica Terpstra-motie van collega Van Aartsen waarin 10 mln. voor de topsport wordt gevraagd. Ik doe een klemmend beroep op deze fracties om ook dat bedrag van 40 mln. voor de verpleeghuizen dat dringend noodzakelijk is, mee mogelijk te maken. Zij kunnen daar toch niet voor weglopen!

Voorzitter. Ik heb ten slotte nog een motie over de collegegelden. Ik volsta met het voorlezen van deze motie, omdat ik geen tijd meer heb voor een nadere toelichting.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat het kabinet wil investeren in vrijwilligerswerk en in het nemen van maatschappelijke verantwoordelijkheden;Rouvoet

overwegende dat hbo- en wo-studenten in dit verband een belangrijke doelgroep vormen;

verzoekt de regering, onderzoek te doen naar de mogelijkheden om studenten te stimuleren vrijwilligerswerk te verrichten in sectoren van algemeen maatschappelijk nut, door bijvoorbeeld een korting op het collegegeld te verstrekken en de Kamer uiterlijk bij de behandeling van de Wet hoger onderwijs en onderzoek in te lichten,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Rouvoet. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 30(30300).

De heer Rouvoet (ChristenUnie):

Voorzitter. Mijn slotopmerking gaat over Turkije en Cyprus. Ik wil in tweede termijn graag onderstrepen wat de minister-president in mijn richting heeft aangegeven, omdat het de komende anderhalve week een wezenlijk punt wordt in de relatie tussen de Europese Unie en Turkije. Ik heb de minister-president mij horen toegeven dat als Turkije de luchthavens en havens niet openstelt voor Cyprus, er 3 oktober niet gestart wordt met de onderhandelingen. Ik krijg graag een klip en klare bevestiging in tweede termijn.

De heer Van der Vlies (SGP):

Voorzitter. Ik wil graag de minister-president dankzeggen voor zijn beantwoording. Op allerlei onderdelen ontstond er een geëngageerd en soms emotioneel debat. En zo hoort het!

Een centraal punt vanmorgen was het herwinnen van vertrouwen. Ik heb dat in mijn termijn meer een kwestie van mentaliteit en houding genoemd dan van verbeteringen in de bestuurlijke organisatie. De minister-president heeft een trits aangegeven: eerlijk zijn, zeggen wat je doet en doen wat je zegt, resultaten tonen en mensen serieus nemen. Ik voeg daar nog enkele trefwoorden aan toe, omdat ik denk dat die daarbij horen: integriteit en toegankelijkheid. Dat is dan toch echt ook een kwestie van waarden en normen, van leiderschap, inspiratie en begeestering. Daar zal de minister-president het op zichzelf wel mee eens zijn.

Mijn tweede punt betreft de koopkrachtplaatjes. Ook daarover is elke keer weer veel te doen. Mijn punt was: hoe kunnen wij nu naar een systeem waarin wij beter kunnen presteren, meer maatwerk kunnen leveren en de mensen die het echt nodig hebben kunnen bereiken met onze correcties, maatregelen en de effecten ervan? Daarbij is belangrijk dat er een discussie is opgestart over een mogelijke koppeling van de buitengewone-uitgavenaftrek en de zorgtoeslag die eraan zit te komen. In de schriftelijke antwoorden is in het vooruitzicht gesteld dat medio volgend jaar daarover uitsluitsel komt. De minister-president heeft mij toegezegd intern te beraden over de vraag of dat niet wat sneller kan. Ik vraag hem nu klip en klaar: zou dat nu niet uiterlijk in het eerste kwartaal van 2006 tot een beleidsconclusie kunnen leiden, zodat wij die mee kunnen nemen naar de voorbereidingen van alle relevante plannen voor het jaar 2007? Ik denk dat er dan een goed traject is afgesproken. Het moet niet wegglijden in de tijd, want dan hebben wij ook volgend jaar om deze tijd mogelijk en onverhoopt weer het nakijken.

De minister-president heeft gereageerd op de SGP-plannen om andere accenten in de begroting te leggen. Wij danken daarvoor. Hij zei dat er sympathieke onderdelen in zitten. Wij vonden dat natuurlijk niet onplezierig om te vernemen, om het zomaar te zeggen. Wij zullen op enkele onderdelen daarvan amendementen voorbereiden. De discussie komt dus nog als wij de diverse begrotingshoofdstukken behandelen in de komende tijd.

In dat licht had ik ook nog het een en ander willen zeggen over alles wat te maken heeft met kinderopvang en wat dies meer zij. De uitspraak van een van de bewindslieden dat er mogelijk maar eens moet worden gestaakt om het werkgeversdeel van de kosten van kinderopvang af te dwingen, vond ik een beetje vreemd. Dat gold ook voor de suggestie van collega Van Aartsen over de brede school, zoals ik het maar samenvat. Daarover is bij interruptie gesproken. Ik laat het nu verder zitten.

Uit het plan van de SGP-fractie haal ik nog het volgende. Het kabinet zet 2,3 mld. uit de extra aardgasopbrengsten in voor structuurversterkende maatregelen. De thema's daarin worden uit het FES benoemd. Ik had beoogd een accent te realiseren voor wat ik maar samenvat als de verduurzaming van de land- en tuinbouw en de visserij. Die sectoren staan – wie zal het ontkennen? – voor ingrijpende transities en kunnen die alleen uitvoeren als er ook een goede begeleiding wordt gerealiseerd. Van collega's vernam ik als reactie: die sectoren staan toch al stijf van de subsidies, productsubsidies en inkomenssteun? Dat is allemaal waar, zij het dat die in internationaal perspectief gereduceerd gaan worden, zelfs sneller dan soms gehoopt, maar het gaat óók om innovatie. Het gaat ook om research and development. In dat licht meen ik dat de volgende motie kan dienen.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat de regering extra geld investeert in het verder versterken van de Nederlandse economie en daarvoor middelen gebruikt uit het Fonds Economische Structuurversterking (FES);

overwegende dat het FES mede gericht is op versterking van het milieu en de duurzaamheid;

overwegende dat binnen de land- en tuinbouw en in de visserijsector door innovatiebevordering een grote bijdrage kan worden geleverd aan de duurzaamheid en dat in deze sectoren kansrijke initiatieven en andere mogelijkheden voorhanden zijn, zoals de pulskor in de visserij;

verzoekt de regering, bij de eerstkomende verdeling van de gelden binnen het FES in het aanstaande voorjaar belangrijke prioriteit toe te kennen aan de bevordering van duurzaamheid binnen de land- en tuinbouw en de visserij,Van der Vlies

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Van der Vlies, Van As, Rouvoet en Verhagen. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 31(30300).

De heer Van der Vlies (SGP):

Voorzitter. Laat mij nu niet tegengeworpen worden, voorzitter, dat het FES toch geen grabbelton is of zoiets, want dat is natuurlijk niet beoogd. Het gaat om een totaal pakket van best mogelijke impulsen ter innovatie. Daarbij kunnen de land- en tuinbouw en de visserijsector ook in beeld zijn.

Over verpleeghuizen en brandstofprijzen medeondertekende ik moties. Daar laat ik het bij. Op de mantelzorg kom ik bij de betreffende begroting terug, zoals ik vanmiddag al heb gezegd.

Ten slotte het quo vadis. Toen ik een leidraad zocht voor mijn bijdrage aan deze algemene beschouwingen schoot mij die gevleugelde term te binnen die mij diverse uitwerkingskanten bood. Je vraagt je dan af, waar die term ook alweer vandaan komt. Ik heb de term maar eens opgeslagen in een gerenommeerde zoekmachine op internet. Ik vond 222 quo-vadiscitaten. Ik moet zeggen dat ik die niet allemaal heb doorgeakkerd. Het eerste van die citaten was het citaat dat ik heb gebezigd, en daarbij ben ik naïef geweest. Is mijn stijl om elk citaat dat ik wens te gaan gebruiken eerst zelf in de context te lezen, daarvoor gunde ik mij in dit geval geen tijd. Ik zeg dat hier maar gewoon. Collega Van Aartsen kan even nog meer glunderen dan hij natuurgewijze al doet: hij heeft gelijk. Ik verontschuldig mij ervoor. Je moet maar niet vertrouwen op een zoekmachine. Ik moet eerlijk zeggen dat er toen ik dit citaat had gehanteerd, in dit huis enige onrust ontstond, niet het minst bij degenen die de klassieken kennen. Dat vind ik een compliment waard. Maar sommigen vroegen zich af of de secularisatie ook al bij de SGP zo ver was doorgeschoten dat ze daar nota bene bij een – even zo samengevat, in het licht van die tijd kan dat wel – heidense schrijver te biecht zouden gaan. Welnu, dat had ik dan maar niet moeten doen. De werkelijke vindplaats is inderdaad wat collega Van Aartsen zei: de apostel Petrus die op zijn vlucht uit Rome vanwege de vervolging door keizer Nero, zijn meester Jezus Christus tegenkomt en die vraag stelt. Dat is de overlevering. Laat ik sportief zijn – je weet immers niet wat voor leven zoiets gaat leiden – en het hier nog eens precies uitleggen. Een en ander heeft deze telg uit een schoenmakersgeslacht maar weer gebracht bij de oude wijsheid: schoenmaker, blijf bij je leest. Gisteren dacht ik al: als ingenieurs zich met de klassieken gaan bemoeien, loop je risico's. Welnu, bij dezen.

De heer Wilders (Groep Wilders):

Voorzitter. Helaas heb ik te weinig tijd om op alles in te gaan, maar niettemin wil ik een woord van dank uitspreken aan het adres van de minister-president voor zijn antwoorden.

Mijn inbreng van gisteren was kort en duidelijk. De minister-president heeft echter op mijn hoofdpunt niet gereageerd. Ik vraag hem dat alsnog te doen. Mijn rode draad was: versterk de economie door de belastingen en premies veel forser dan nu te verlagen, door vooral overheidsuitgaven te korten zoals die aan de onstuitbare bureaucratie, die krankzinnig hoge Nederlandse bijdrage aan Europa, de miljarden aan ontwikkelingshulp en ga zo maar door. Geef de burger vertrouwen, en niet alleen voor de economie: als je namelijk geen vertrouwen geeft, zul je het ook nooit terugkrijgen en wordt het vertrouwen nooit beter dan die 15% die het vandaag de dag is.

Gisteren verweet ik het kabinet dat de Miljoenennota de geest ademt van de boekhouder en de bureaucraat. Vandaag is het er niet veel beter op geworden. De premier kwam niet veel verder dan een vooral cijfertechnische aanpak; geen begin van een toekomstvisie voor een beter Nederland. Dat is triest, want dat is wat ons land nu zo hard nodig heeft.

Ik zal vandaag zelf geen moties indienen; er zijn naar mijn mening al veel te veel moties ingediend. Bij de behandeling van de begrotingen zal ik terugkomen op een aantal deelonderwerpen; nu ontbreekt mij daarvoor eenvoudigweg de tijd. Ik hoop wel dat we op twee punten een stap verder zijn gekomen. Het eerste is een publiek verantwoordingsdebat over de rol van de AIVD bij de moord op Theo van Gogh, nu bijna een jaar geleden. Ik hecht daar zeer aan. Mohammed B. behoorde tot de kern van de Hofstadgroep en niet tot de periferie, zoals de AIVD en minister Remkes vonden. Ik ben blij met de toezegging van de minister-president, maar ik wil dat hij nog een keer klip en klaar zegt dat hierover een gedegen brief naar de Kamer zal worden gestuurd, zodat wij hierover in alle openbaarheid een debat kunnen voeren. Dat vinden wij heel erg belangrijk.

Ik hoop dat wij een referendum kunnen houden over de toetreding van Turkije. Dat moet niet over vijftien jaar gebeuren, zeg ik nogmaals tegen de heer Van Aartsen, maar zo snel mogelijk. Er zit enorm veel werk in het maken van zo'n wetsvoorstel, maar ik weet dat veel mensen gewoon meer invloed willen hebben op het beleid inzake Europa, maar invloed willen hebben op de mogelijke uitbreidingen en gewoon iets te zeggen willen hebben over het voornemen om Turkije wellicht lid te laten worden van de Europese Unie. Nederlanders verdienen het om gehoord te worden. Ook op dit punt moeten wij meer vertrouwen hebben in de burger.

De voorzitter:

Hiermee zijn wij gekomen aan het einde van de tweede termijn van de kant van de Kamer. Ik schors de vergadering tot vijf voor half twaalf. Ik realiseer mij dat het stemgedrag uiteraard ook afhankelijk is van het antwoord in tweede termijn, maar ik doe toch een beroep op de fracties om in fractieverband zoveel mogelijk "voorwerk" te doen in de schorsing van drie kwartier, zodat wij na de tweede termijn van de kant van de regering niet wederom lang hoeven te schorsen.

De vergadering wordt van 22.35 uur tot 23.25 uur geschorst.

Minister Balkenende:

Voorzitter. Ik zou de leden van uw Kamer die in tweede termijn het woord hebben gevoerd, van harte dank willen zeggen voor hun inbreng. Voor een deel zijn de thema's die eerder vandaag zijn besproken, uiteraard teruggekomen. Er zijn wegingen gemaakt van het debat, er zijn wegingen gemaakt van de inhoudelijke kwesties en er zijn commentaren gegeven op wat het kabinet naar voren heeft gebracht.

Het is laat en ik wou mijn bijdrage als volgt inrichten. Ik wil eerst ingaan op een aantal afzonderlijke onderwerpen op het gebied van sociaal-economische kwesties, de zorg, het onderwijs, veiligheid, enkele punten op het gebied van milieu, luchtkwaliteit, Europa. Vervolgens wil ik ingaan op de ingediende moties en daarna zal ik in meer algemene zin een afronding geven, waarbij ik het algemene verhaal nog eens herneem dat hier vanavond al heeft geklonken.

Zonder nu iedereen in volgorde te willen behandelen, wil ik beginnen met een opmerking over de tegenbegroting van de ChristenUnie. Ik had eerder toegezegd om in te gaan op de koopkrachteffecten van de tegenbegroting van de ChristenUnie. In mijn eerste termijn heb ik uitvoerig stilgestaan bij het koopkrachtbeeld van de kabinetsvoorstellen en ik heb dat inkomensbeeld met overtuiging verdedigd. Ik wil echter graag op hoofdlijnen, na wat er al is gezegd, ingaan op de wijze waarop de ChristenUnie in doorsnee een koopkrachtverbetering van 0,75% realiseert. De tegenbegroting bevat een waaier van voorstellen die moeilijk allemaal in het bestek van dit debat van commentaar kunnen worden voorzien. In de eerste plaats bezuinigt de ChristenUnie 2,3 mld. op posten die niet direct een financieel effect op de huishoudportemonnee hebben. Er wordt bezuinigd op infrastructuur, subsidies, waaronder subsidies voor kunst en cultuur, sport en export. Voorts wordt er een heffing op landende en opstijgende vliegtuigen geïntroduceerd.

Een deel van dit geld wordt besteed aan maatregelen waarvan huishoudens wel direct financieel effect ondervinden. Zo wordt de huurtoeslag en de kinderbijslag verhoogd, evenals diverse kortingen. Er vindt een relatieve verschuiving plaats van werkende tweeverdieners en alleenstaande ouders met kinderen naar huishoudens met één werkende partner en kinderen. De aftopping van de hypotheekrente boven de € 250.000 voor nieuwe gevallen werkt niet door in de koopkrachtcijfers, maar gaat mensen wel raken. Macro-economisch loopt de inflatie op en stijgt in de raming de contractloonontwikkeling. De vooruitzichten op een betere structurele groei zijn om die redenen toch wat twijfelachtig. Voor een meer gedetailleerde bespreking verwijs ik naar de financiële beschouwingen en de minister van Financiën heeft laten weten, daarnaar uit te zien.

De heer Rouvoet (ChristenUnie):

Voorzitter. Vooruit, laat ik daar op dit moment direct mee akkoord gaan, waarbij ik wel hoop dat de minister van Financiën bij de financiële beschouwingen ook de andere kant van het plaatje zou willen laten zien. Wij halen namelijk niet alleen maar subsidies weg, maar stellen de mensen ook via een mecenasregeling in staat om het particuliere initiatief te bevorderen. Dat is iets wat het kabinet zegt te willen. Wij doen dat. Wij toppen niet alleen de hypotheekrenteaftrek af, maar kijken ook naar de starter op de woningmarkt en willen het eigenwoningforfait op dat punt aanpakken. Wij zien dus graag het hele beeld behandeld door de minister van Financiën.

Minister Balkenende:

Akkoord. Voorzitter. Dan wil ik een opmerking maken over het verzoek van de heer Van der Vlies om de mogelijkheden na te gaan van een eerdere afronding van het onderzoek voor wat betreft de inkomensondersteuning van chronisch zieken en gehandicapten. Ik heb toegezegd, na te gaan of het nadenken over betere instrumenten voor maatwerk in de inkomensondersteuning voor chronisch zieken en gehandicapten eerder kan zijn afgerond dan tegen de zomer van 2006. Dat is ook de vraag die de heer Van der Vlies had gesteld. Voor dat verzoek zijn van belang het onderzoek van het SCP naar gebruik en niet gebruik van overheidsvoorzieningen en het onderzoek naar de mogelijkheden van integratie zorgtoeslag en de buitengewone uitgavenregeling dat eerder door minister Hoogervorst is toegezegd. Het onderzoek van het SCP zal naar verwachting eind dit jaar verschijnen. Over het onderzoek naar de integratie van de zorgtoeslag en de buitengewone uitgavenregeling is aan de Eerste Kamer toegezegd dat dit onderzoek voor de behandeling van het belastingplan 2007 aan beide Kamers wordt gezonden. In reactie op de vraag van de heer Van der Vlies kan ik zeggen dat ik bereid ben om het onderzoek naar de mogelijkheid tot integratie van de zorgtoeslag en de buitengewone-uitgavenregeling te verbreden en te versnellen. Met verbreden bedoel ik dat wij niet alleen de buitengewone-uitgavenregeling en de zorgtoeslag bestuderen, maar ook de andere mogelijkheden om effectief, efficiënt en gericht inkomensondersteuning te bieden aan chronisch zieken en gehandicapten. Wij zullen het versnellen zodat u zó tijdig over dit onderzoek kunt beschikken dat u nog voor de zomer van 2006 de uitkomsten kunt bespreken en conclusies kunt trekken. Versnelling met het oog op het najaar van 2005 is niet goed te doen, zo heb ik vernomen. U hebt in ieder geval gemerkt dat het onze intentie is om dit te versnellen.

De heer Van der Vlies (SGP):

Voorzitter. Ik dank de premier voor deze toezegging. De bedoeling was – en die wordt goed opgepikt – dat wij nog in de stukken die wij in 2006 voor 2007 bespreken, gebruik kunnen maken van de conclusies die mogelijkerwijs aan deze exercitie te verbinden zijn.

Minister Balkenende:

Daar kan ik bevestigend op antwoorden.

De heer Marijnissen heeft een vergelijking gemaakt wat de manipulatie van de cijfers van de inkomensongelijkheid betreft. Ik heb in het betoog in mijn eerste termijn een onderscheid gemaakt tussen het statische en het dynamische inkomensbeeld. Dat is voor een goed begrip van belang. Allereerst heb ik beklemtoond dat het kabinet, evenals vorige kabinetten overigens, aanvullend beleid heeft gevoerd, gericht op de laagste inkomens, de kwetsbare groepen en de bestrijding van armoede. Ik heb het dan over zaken als een hogere uitkering voor mensen die langdurig op de bijstand zijn aangewezen, de AOW-toeslag, de verruiming van de buitengewone-uitgavenregeling, de verzilveringsregeling, de extra middelen die aan gemeenten voor bijzondere bijstand zijn verstrekt en de experimenten met participatiebanen. Verder heb ik gewezen op het welzijnsbeleid en de schuldhulpverlening. Uiteengezet is ook dat, hoe vervelend ook, de economische stagnatie in de regel inhoudt dat de inkomenssituatie van veel huishoudens verslechtert. De toetreding tot de arbeidsmarkt hapert. Mensen raken, soms gelukkig maar heel tijdelijk, hun baan kwijt. Dat hebben wij de afgelopen jaren ook zien gebeuren. Het aantal huishoudens met een laag inkomen is toegenomen, maar het aantal huishoudens met een hoog inkomen is afgenomen. Het Sociaal en Cultureel Planbureau wijst er op pagina 111 op dat per saldo de inkomensverschillen iets kleiner zijn geworden. Dat valt op. Dat mensen het pijnlijker en moeilijker kunnen ervaren, erken ik. Dit beperkt ook het zicht tot niet de allerlaagste inkomens, vandaar dat het een dringende noodzaak is om te werken aan economisch herstel. Het kabinet draagt niet bij aan ongelijkheid. Dat houd ik staande. Ik heb hier eerder het nodige over gezegd. Het kabinetsbeleid richt zich juist op het krijgen van betere vooruitzichten. Die zorgen voor afname van werkloosheid, herstel van werkgelegenheid en stijgende arbeidsparticipatie. Dat is de beste duurzame manier om maatschappelijke ongelijkheid terug te dringen.

Mevrouw Halsema heeft gezegd dat minister Zalm had beloofd om al in augustus te besluiten over de verplichte werkgeversbijdrage aan de kinderopvang. Tijdens het debat in de Tweede Kamer over de Voorjaarsnota heeft minister Zalm echter alleen maar gezegd dat er een moment kon ontstaan om andere manieren te overwegen, namelijk indien bleek dat de werkgeversbijdrage aan de kinderopvang niet kon worden geregeld. Zo heeft hij het geformuleerd. Dat lijkt mij helder, eerlijk gezegd. Verdere toezeggingen zijn er op dit gebied niet gedaan. Mevrouw Halsema heeft verder gevraagd om een toelichting op de hoge werkloosheid onder allochtonen. Diverse factoren kunnen worden genoemd en zijn ook een aantal malen aan de Tweede Kamer gemeld.

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

Voorzitter. Dat heeft de heer Zalm inderdaad gezegd. Hij heeft echter meer gezegd. Ik citeer: "Sociale partners hebben naar mijn mening het recht op een laatste kans. Als die kans niet wordt gegrepen, is het naar mijn mening tijd om de werkgevers op een andere manier op hun verantwoordelijkheid aan te spreken. Het komt inderdaad neer op een wettelijke verplichting. In augustus zullen wij hier meer zicht op hebben."

Minister Balkenende:

Het gaat om de opmerking dat er een moment kan ontstaan om andere manieren te overwegen. Dat is eigenlijk de essentie. Vanmiddag heb ik tijdens het debat gezegd dat het te vroeg was om definitieve conclusies te trekken. Ik heb mevrouw Halsema gewezen op de mogelijkheid van evaluatie. Daar zal ik de volgende keer op terugkomen. Deze opmerking van minister Zalm laat wat ik vanmiddag heb gezegd, onverlet.

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

Ik zal hier niet lang over debatteren, maar minister Zalm heeft er gewoon een datum bij genoemd. Die datum doet het kabinet dus niet gestand.

Minister Balkenende:

Ik heb vanmiddag gezegd hoe het zat, dat wij hier volgend jaar op zullen terugkomen en dat het te vroeg is om nu definitieve conclusies te trekken.

Verder is gevraagd om een toelichting op de hoge werkloosheid onder allochtonen. Diverse factoren kunnen worden genoemd, die ook aan de Kamer zijn gemeld. De commissie-Blok heeft hieraan bijvoorbeeld veel aandacht besteed. De staatssecretaris van Sociale Zaken heeft de Kamer geïnformeerd over de extra maatregelen. In de jaarnota Integratiebeleid zijn die maatregelen nog eens beschreven. Ik volsta op dit moment met een verwijzing daarnaar.

De heer Rouvoet heeft gevraagd waarom er niet een positieve prikkel voor werkgevers komt in de vorm van een specifieke ouderenkorting, en wat in dit verband de stand van zaken is van de door de staatssecretaris van Financiën toegezegde notitie. Vorig jaar heeft de staatssecretaris van Financiën aan de Kamer toegezegd om de fiscale mogelijkheden ter bevordering van arbeidsparticipatie voor ouderen te onderzoeken. Vervolgens is besloten om daarbij ook de uitkomsten te betrekken van de adviesaanvragen van de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid aan de Stichting van de Arbeid, de SER en aan relevante belangenorganisaties, zoals de ouderenbonden, ten aanzien van het wegnemen van belemmeringen bij het doorwerken na vijfenzestig jaar. Dat is schriftelijk aan de Kamer gemeld. Gelet op het voorziene tijdpad van de adviesaanvragen zou de notitie van de staatssecretaris van Financiën in november gereed kunnen zijn.

De heer Rouvoet (ChristenUnie):

Dat had ik inderdaad begrepen. Mijn punt was dat de toezegging van de staatssecretaris bij de financiële beschouwingen en het belastingplan van het afgelopen jaar ook inhield dat wij een notitie zouden krijgen opdat wij die bij de behandeling van het Belastingplan 2006 zouden kunnen betrekken. Dat nu is niet mogelijk wanneer wij die notitie in november aanstaande krijgen, terwijl het voor mijn fractie wel essentieel is. Daarom heb ik gezegd dat ik het punt van de korting voor ouderen bij de financiële beschouwingen wil kunnen betrekken.

Minister Balkenende:

De staatssecretaris is op de hoogte van wat er hier wordt gewisseld. Zullen wij het zo doen dat hij dit betrekt bij de financiële beschouwingen? Dan kan dit punt daar nader worden besproken.

Over de onverzekerden heeft minister Hoogervorst niet gezegd dat er een garantie zou worden gegeven dat het aantal niet hoger zal zijn dan 225.000. Wij hebben gesproken van een verwachting maar niet meer dan dat. Van het woord "garantie" neem ik dus afstand. Dat lijkt mij niet juist.

De heer Rouvoet heeft vragen gesteld over extra geld voor verpleeghuizen. Ik breng graag de volgende verduidelijking aan. Zoals ook blijkt uit de begroting voor VWS, op pagina 202, wordt er 80 mln. extra gereserveerd voor zorgzwaarte en kwaliteitsverbetering in de verpleeghuizen. De heer Rouvoet meende op grond van de Miljoenennota echter dat de intensivering beperkt bleef tot 40 mln. Ik begrijp de verwachting, maar wij spreken hier echt over begrotingstechniek. Een bedrag van 40 mln. is extra beschikbaar gesteld uit wat wel wordt genoemd het generale beeld. Het andere bedrag van 40 mln. komt eveneens extra ter beschikking van verpleeghuizen. Die middelen zijn afkomstig uit de groeiruimte voor de AWBZ. Binnen de bredere AWBZ worden, in afwijking van de reguliere systematiek, middelen geoormerkt voor verpleeghuizen. Dit betekent dus een duidelijke keuze voor zorgzwaarte en kwaliteit. Gegeven het financiële beeld is deze prioritering verantwoord.

De heer Rouvoet (ChristenUnie):

Dat bevestigt mijn conclusie uit de eerste termijn. Er is bij deze Miljoenennota extra lucht gekomen om zaken aan te pakken. Van die extra lucht is 40 mln. nu door het kabinet beschikbaar gesteld van de verpleeghuizen. Daarnaast is uit de groeiruimte voor de AWBZ ook 40 mln. geoormerkt voor verpleeghuizen. Dus van het nieuwe geld dat door deze Miljoenennota beschikbaar is gekomen trekt het kabinet 40 mln. extra uit. Dat staat letterlijk zo op de genoemde pagina van de begroting voor VWS. Daar staat dat er 40 mln. extra aan is toegevoegd; het andere bedrag was er al voor de verpleeghuizen. Dat vinden wij te weinig. Daarom vinden wij dat er nog minstens 40 mln. bij moet.

Minister Balkenende:

Gaat u er nu van uit dat er 80 mln. extra ter beschikking komt voor de verpleeghuizen, voor zorgzwaarte en kwaliteitsverbetering? Ik heb aangegeven dat 40 mln. uit het generale beeld komt en dat het andere bedrag van 40 mln. uit de groeiruimte AWBZ komt. Dan kunnen wij spreken over de financiële systematiek, maar uw punt is dat u 40 mln. te weinig vindt, terwijl mijn boodschap is dat wij 80 mln. extra hebben voor verpleeghuizen ten behoeve van zorgzwaarte en kwaliteitsverbetering.

De heer Rouvoet (ChristenUnie):

De laatste conclusie is juist. Er komt 80 mln. extra voor verpleeghuizen, waarvan 40 mln. al was weggezet voor de verpleeghuizen. Van het nieuw beschikbare geld uit de Miljoenennota komt er 40 mln. bij. Dat is mooi, maar het aanvankelijke beeld in de media dat er maar liefst 200 mln. extra zou komen voor verpleeghuizen is teruggebracht tot de extra lucht die de Miljoenennota biedt, waarbij 40 mln. is uitgetrokken om toe te voegen aan de 40 mln. die er al lag. Dus van de extra ruimte is maar een klein stukje voor verpleeghuizen. Dat komt neer op € 1,60 per dag per bed, zoals ik u heb voorgerekend. Dat vinden wij echt te weinig en niet in verhouding tot wat er nodig is.

Minister Balkenende:

Wij zullen daarop nog terugkomen bij de motie die betrekking heeft op dit onderwerp. Ik houd staande dat 80 mln. extra ter beschikking komt voor verpleeghuizen.

Mevrouw Halsema heeft gevraagd of het mogelijk is om de termijn voor opzegging van de zorgverzekering bij wanbetaling te verlengen tot zes of zeven maanden. Ik heb toegezegd hierop terug te komen. Er is sprake van een misverstand. In de Zorgverzekeringswet wordt geen termijn gesteld van drie maanden. De verzekeraar is vrij om binnen de grenzen van het Burgerlijk Wetboek zelf zijn beleid op dit terrein te bepalen. Een termijn van zes of negen maanden behoort dus nu al tot de mogelijkheden.

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

Voorzitter. Het lijkt mij goed wanneer het kabinet de verzekeraars daarover nog eens nadrukkelijk over informeert omdat zij in de veronderstelling verkeren dat dit het geval is. De klacht kwam immers van hen.

Minister Balkenende:

Voorzitter. De heer Verhagen heeft gesproken over de gevolgen van de nieuwe Zorgverzekeringswet voor chronisch zieken. Ten opzichte van de standaardkoopkrachteffecten, zoals onder andere gepresenteerd op de website denieuwezorgverzekering.nl, zal de particulier verzekerde chronische zieke van 65 jaar of jonger er ruim € 500 per jaar op vooruit gaan. Dat komt doordat zij nu een dure standaardpakketpolis hebben en straks dezelfde polis krijgen als iedereen.

Op het terrein van Onderwijs heeft de heer Verhagen voorgesteld om de talencursussen ook open te stellen voor niet-inburgeringsplichtigen. Hij heeft daarop gisteren al een reactie gevraagd, maar niet gekregen. De CDA-fractie vraagt om ruim voor de begrotingsbehandeling een reactie op deze vraag te ontvangen. In antwoord daarop kan ik melden dat het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap de Kamer ruim voor de begrotingsbehandeling zal berichten op welke wijze deelname aan de taaltrajecten voor niet-inburgeringsplichtigen in het kader van de Wet op de educatiemiddelen mogelijk kan worden gemaakt. Er is in deze zin overigens ook al schriftelijk antwoord gegeven op de door de heer Verhagen gestelde vraag.

De heer Verhagen (CDA):

Ik heb het schriftelijk antwoord inderdaad gelezen. Ik had echter niet over dit onderwerp gevraagd ruim voor de begrotingsbehandeling een antwoord te ontvangen. Dat betrof de leerwerkplicht. Daarover wil ik voor de begrotingsbehandeling van Onderwijs graag nog het een en ander weten. Ik wilde graag nu een antwoord hebben op het verzoek dat de taalcursussen beschikbaar komen voor niet-inburgeringsplichtige allochtonen in Nederland. Mede gelet op het tijdstip kan ik mij voorstellen dat wij even afwachten en de reactie voor de begrotingsbehandeling van Onderwijs krijgen. Ik had de vraag in tweede termijn nogmaals gesteld omdat ik het schriftelijk antwoord ontoereikend vond.

Minister Balkenende:

Ik constateer in ieder geval dat de heer Verhagen tevreden is als deze informatie hem tijdig voor de begrotingsbehandeling zal bereiken. Op dit punt zijn wij het dan gelukkig wel eens.

De heer Verhagen heeft ten aanzien van de veiligheid de vraag gesteld of de regering bereid is het rapport-Brinkman aan de Tweede Kamer te zenden voor de begrotingsbehandeling van het ministerie van Justitie. Het kabinet zal het tussenrapport van de heer Brinkman voorafgaand aan deze begrotingsbehandeling aan de Kamer toezenden.

De heer Bos heeft gevraagd om een brief van Justitie en BZK met betrekking tot de gang van zaken rond de moord op Theo van Gogh. Hierover is de Kamer door middel van een brief op 10 november 2004 uitgebreid geïnformeerd. Over deze brief is in het parlement een openbare discussie gevoerd. De suggestie van de heren Bos en Wilders dat over de gang van zaken rond deze moord in dit huis nog nooit is gesproken, moet ik dan ook bestrijden. Het kabinet heeft echter begrip voor de wens van sommige leden van de Kamer om in retrospectief nog eens terug te blikken op de gebeurtenissen en op de strafrechtelijke procesgang die erop is gevolgd. Daarbij moet worden opgemerkt dat de veroordeelde in de strafzaak naar aanleiding van de moord op de heer Van Gogh, ook verdachte is in de zogenaamde Hofstadzaak. De door de heer Bos verlangde brief zal dan ook pas aan de Tweede Kamer kunnen worden gezonden nadat ook deze rechtszaak definitief is afgerond. Dit geldt zeker wanneer er gekeken moet worden naar de Hofstadgroep als geheel, zoals de heer Wilders vroeg. Ik hoop dat de Kamer er begrip voor heeft dat er samenhang bestaat tussen de ene en de andere zaak. Het is daarbij verder van belang, te onderkennen dat er ook na afronding van de rechtsgang sprake kan blijven van vertrouwelijke informatie van de betrokken diensten. Hoewel het kabinet zal streven naar zo veel mogelijk openbaarheid in dezen, zullen geheime onderzoeksgegevens slechts ter kennis kunnen worden gebracht van de leden van de commissie voor de Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten.

De heer Bos (PvdA):

Voorzitter, ik ben geneigd om dit antwoord van de minister-president, dat in zekere zin een aanbod is, adequaat te vinden, maar ik ga er dan wel van uit dat hij in die brief zal ingaan op het functioneren van de inlichtingendiensten en op de inschattingen die deze diensten gemaakt hebben van wie er in het netwerk een sleutelfunctie had in de periode, voorafgaand aan de moord op de heer Van Gogh.

Minister Balkenende:

Wij hebben goed geluisterd naar wat hierover is gezegd; de betrokken bewindslieden zullen hierop ingaan. Ik ben blij dat u begrip toont voor de samenhang tussen allerlei zaken die van belang is voor het tempo waarin de brief kan worden vervaardigd.

De heer Wilders (Groep Wilders):

Voorzitter, ook dank van mij voor de toezegging. Het zal wel een volwaardig debat worden, dus het zal niet alleen gaan om wat de minister-president zojuist toelichtte, maar om de totale gang van zaken rondom de AIVD en om de politieke rol van de minister van Binnenlandse Zaken. Klopt het dat wij, als er geen beroep zal worden ingesteld, nog voor het eind van dit jaar informatie krijgen over de totale zaak? In december vindt immers het proces plaats. Wij moeten wel ongeveer weten waar wij aan toe zijn.

Minister Balkenende:

Het is natuurlijk afhankelijk van de rechtsgang. Ik heb het kader aangegeven en wij hebben goed naar u geluisterd. Wij zullen de Kamer afhankelijk van de procesgang zo spoedig mogelijk informeren. Pint u mij nu niet vast op een precies tijdstip, ik heb aangegeven dat wij de suggestie uit de Kamer zullen overnemen en ik neem aan dat wij de Kamer ook nader zullen kunnen informeren over de precieze fasering.

De heer Wilders (Groep Wilders):

Ik ben in ieder geval blij dat wij hierover een debat zullen kunnen voeren. Ik zou nog wel graag iets explicieter van u willen horen dat u een uiterste inspanning zult doen om zo veel mogelijk informatie in het openbaar te verstrekken, niet in de commissie Stiekem.

Minister Balkenende:

Als het om de inlichtingen- en veiligheidsdiensten gaat, zult u van mij geen garantie krijgen dat alles in de openbaarheid zal kunnen worden gebracht. Wij komen duidelijk tegemoet aan het verlangen van de Kamer om hierover te spreken en sommige zaken lenen zich voor bespreking in het openbaar, maar andere zaken zullen in vertrouwelijkheid moeten worden besproken. Dat zult u toch ook begrijpen.

De heer Wilders (Groep Wilders):

Dat begrijp ik volkomen, ik vroeg ook niet om alles in de openbaarheid te brengen, maar ik hoop dat u de Kamer zo veel mogelijk openbaar ter kennis zult brengen.

Minister Balkenende:

Dat is helder.

Dat ik in dit debat niet heb stilgestaan bij milieu- en luchtkwaliteit – ik heb er vanmiddag wel een enkele opmerking over gemaakt – betekent niet dat dit onderwerp van mij en van het kabinet geen aandacht zou krijgen. Sterker nog, in de afgelopen maanden hebben wij in de ministerraad wekelijks gesproken over de wijze waarop wij de verbetering van de luchtkwaliteit en de extra investeringen in duurzame energie zouden moeten vormgeven en financieren. Enkele weken geleden hebben wij geruime tijd met elkaar gesproken over milieu, duurzaamheid en rentmeesterschap. Ik heb het zeer op prijs gesteld dat wij dankzij een initiatief van de fractie van mevrouw Halsema ruim de gelegenheid hebben gehad om te discussiëren over de samenhang tussen de vraagstukken van energie, milieu en armoedebestrijding. Ik heb samen met minister Van Ardenne en staatssecretaris Van Geel van die gelegenheid gebruik gemaakt, maar ik wil toch nog even stilstaan bij mijn reactie op de voorstellen van de fractie van GroenLinks op het vlak van de luchtkwaliteit.

Er zijn problemen met de luchtkwaliteit, daar is geen discussie over. Deze problemen moeten worden opgelost, waarvoor het kabinet een viersporenbeleid heeft ontwikkeld, opdat de gezondheid van de burgers verbetert zonder dat Nederland op slot gaat. Op de eerste plaats betekent dit scherpere normen voor de emissies van auto's in Europees verband. Op de tweede plaats noem ik grotere investeringen in roetfilters en in zuinigere en schonere auto's: 900 mln. in de periode 2005-2015. Mevrouw Halsema vroeg mij, te reageren op de vraag om een forsere inzet op investeren in roetfilters. Bovenop het subsidieprogramma voor het achteraf inbouwen van roetfilters onderzoeken wij of het technisch mogelijk is om voor oudere voertuigen effectief en efficiënt het inbouwen van roetfilters te stimuleren. De Kamer zal hierover voor de behandeling van de begroting van VROM nader worden geïnformeerd. Op de derde plaats wil het kabinet een nieuwe luchtkwaliteitswet waarmee een flexibele koppeling wordt aangebracht tussen milieu en ruimtelijk beleid. En op de vierde plaats denken wij aan een zodanige verduidelijking en aanpassing van de normen voor luchtkwaliteit in Brussel dat ze betrekking hebben op de stoffen die er voor de volksgezondheid toe doen. Wij zijn ervan overtuigd dat wij met deze aanpak de problemen met de luchtkwaliteit beheersbaar zullen kunnen maken en dat wij meer ruimte kunnen verkrijgen voor ruimtelijke ontwikkeling. Zo worden op Europees niveau de normen voor auto's aangescherpt en is de Europese Commissie gevoelig voor ons argument dat zeezout niet in de normen thuishoort. Het doel moet niet zijn meer geld uittrekken en lasten verzwaren, maar reële problemen oplossen. Het kabinet doet dit met een evenwichtig pakket. De voorstellen van GroenLinks, zoals invoering van een kilometerheffing in 2008, 8 cent accijnsverhoging en een toeslag op de motorrijtuigenbelasting en de bpm, leveren inderdaad geld op voor de schatkist, maar dat geld moet wel worden opgebracht door burgers en bedrijven. Ik noem dit lastenverzwaring, het kost anderen geld. Er staat dat bij de beoordeling van het pakket geen rekening is gehouden met de macro-economische effecten van niet-budgettaire maatregelen zoals de kilometerheffing. Ook staat er dat bij de beoordeling is aangenomen dat alle voorgestelde maatregelen ook daadwerkelijk worden uitgevoerd zonder een inschatting te maken van de haalbaarheid of het draagvlak. Mevrouw Halsema, de commissie-Nouwen is toch heel duidelijk over de onmogelijkheid om deze maatregel op korte termijn in te voeren. Ik heb u aangegeven dat ook Nouwen denkt aan een periode van tussen de zeven en zeveneneenhalf jaar. GroenLinks stelt alleen al voor het verkeer een lastenverzwaring voor die de samenleving 3 mld. per jaar kost. Daarbovenop moet de industrie nog een substantieel bedrag betalen. Het totaal is toch de 3 à 3,5 mld. per jaar die ik in eerste termijn noemde. Dit is vele malen meer dan het pakket van het kabinet. Het samenhangende pakket van het kabinet vormt een goede balans tussen ambitie, haalbaarheid en draagvlak.

De heer Dittrich heeft gesproken over de wenselijkheid van een internationale milieurechtconferentie in Den Haag. Een milieurechtconferentie zoals de heer Dittrich voorstelt, acht ik niet wenselijk. Er zijn uitstekende gremia voor dit type vraagstukken in de Europese Unie en in VN-verband. Ik vraag mij af of zo'n conferentie veel meerwaarde zou hebben. Een alternatief idee waarin ik meer zie, is dat wij bezien wat er op het gebied van milieu bij de bestaande instituties in Den Haag nog nuttig verbeterd kan worden. Zo kan Den Haag op een andere manier een impuls krijgen als juridische hoofdstad op het gebied van milieurechten.

De heer Van As heeft gesproken over de budgetverhoging van de Europese Unie na de uitbreiding naar tien lidstaten. Ik heb er vanmiddag al iets over gezegd. Er is geen sprake van onverwachte verhogingen van afdrachten als gevolg van de laatste uitbreidingsronde. Als onderdeel van de onderhandeling van Kopenhagen in december 2002 over de toetreding van de tien nieuwe lidstaten, is de huidige meerjarenbegroting 2000-2006 aangepast aan de situatie met 25 lidstaten. Over de gevolgen is de Kamer toen geïnformeerd. Bovendien is in de Staat van de Unie 2004 en in de Staat van de Unie 2005 ingegaan op de stijgende Nederlandse bijdrage als gevolg van de uitbreiding. Ik heb dat vanmiddag aangegeven. Deze stijging is gerelateerd aan de per 1 mei 2004 toegetreden lidstaten en heeft betrekking op de afspraken in de huidige meerjarenbegroting die loopt tot 2006. Nederland zal zich bij de onderhandelingen over de meerjarenbegroting voor de periode vanaf 2007 heel hard blijven inzetten voor een substantiële verbetering van de Nederlandse nettopositie.

De heer Rouvoet heeft nogmaals het punt van de onderhandelingen met Turkije aan de orde gesteld en ook de datum van 3 oktober is genoemd. Turkije heeft voldaan aan de voorwaarde die wij eind vorig jaar hebben gesteld om de onderhandelingen op 3 oktober te openen. Nieuwe wetten zijn in werking getreden en het protocol is ondertekend. Turkije heeft echter eind juli bij de ondertekening een eenzijdige verklaring afgelegd. Die verklaring komt erop neer dat ondertekening van het protocol geen erkenning van Cyprus inhoudt. De Turkse verklaring noodzaakte de Europese Unie tot het opstellen van een tegenverklaring die gisteren is uitgebracht. Daarin wordt bevestigd dat Turkije het protocol bij de overeenkomst van Ankara volledig moet implementeren, inclusief vrij verkeer van goederen in het kader van de douane-unie tussen de EU en Turkije. Dat betekent in concreto dat Turkije geen Cypriotische schepen meer in zijn havens zal kunnen weigeren. De Unie gaat de implementatie van het protocol strak monitoren. Er komt al in 2006 een evaluatie en als Turkije niet volledig implementeert, heeft dat negatieve consequenties voor de voortgang van de onderhandelingen. Het is dus niet zo dat die schepen al vóór 3 oktober toegang moeten krijgen en dat er anders niet met de onderhandelingen wordt begonnen. Dat zou namelijk betekenen dat de EU alsnog een nieuwe voorwaarde voor 3 oktober introduceert en dat zou niet fair zijn. Het is wel zo dat de samenhang tussen de ondertekening en de implementatie van het protocol scherp zal worden gemonitord. In het toetredingsproces is meer nodig dan alleen de implementatie van het protocol, namelijk normalisatie van de betrekkingen tussen Turkije en Cyprus en erkenning van Cyprus door Turkije, liever eerder dan later. De EU hecht in dat verband groot belang aan hernieuwde pogingen om in het kader van de Verenigde Naties tot een oplossing van de kwestie Cyprus te komen. Dit wordt allemaal opgesomd in de tegenverklaring waarover wij het nu eens zijn geworden. Ik denk dat die niets aan helderheid te wensen overlaat.

De heer Rouvoet (ChristenUnie):

Dat is waar, maar de beantwoording van de minister-president in tweede termijn laat wel iets te wensen over. Hij zegt namelijk iets anders dan hij in eerste termijn heeft gezegd en het is ook iets anders dan wat minister Bot in het overleg op 31 augustus aan de Kamer heeft gezegd. Turkije heeft een nieuw feit gesteld door expliciet te zeggen dat het Cyprus niet erkent. Er is nooit gevraagd aan Turkije om voor 3 oktober Cyprus expliciet te erkennen, maar Turkije deed het tegenovergestelde. Het heeft in een eenzijdige verklaring gezegd: dit is geen erkenning van Cyprus. Daarvan heeft de Kamer gezegd: dat kan niet, wij gaan niet onderhandelen dan nadat dit is rechtgezet en in ieder geval de toegang tot de zee- en luchthavens is geregeld. De heer Bot heeft daarmee ingestemd en dit heeft u in uw eerste termijn bevestigd. Nu tilt u echter het door Turkije voldoen aan de verplichtingen over de datum van 3 oktober heen. Dat moet u niet doen.

Minister Balkenende:

Ik heb gezegd dat wanneer een land zijn handtekening zet, dat gevolgen behoort te hebben. Turkije heeft het verdrag ondertekend en dat moet consequenties hebben. Het gedrag van Turkije zal worden gemonitord. Reeds in 2006 zal worden nagegaan of Turkije de havens voor Cypriotische schepen opent. Als dat niet gebeurt, heeft dat consequenties voor het proces van onderhandelingen. Zoals u weet zijn er voorzieningen getroffen om de onderhandelingen te kunnen staken en het staken van de onderhandelingen hoort bij het niet nakomen van de verplichtingen.

De heer Rouvoet (ChristenUnie):

U zegt dat reeds in 2006 zal worden nagegaan of Turkije de havens opent, maar reeds voor 3 oktober van dit jaar moet duidelijk zijn of dit gebeurt. Ik stel met teleurstelling vast dat u terugkomt op wat u mij vanmiddag klip en klaar heeft toegezegd. U wijkt nu ook af van de toezegging van minister Bot aan de Kamer. Die toezegging kwam na een nadrukkelijke wens van de Tweede Kamer. Met teleurstelling stel ik vast dat het opnieuw Turkije is dat de regels van het spel bepaalt.

Minister Balkenende:

Voorzitter. Mevrouw Halsema heeft gevraagd wat de visie van de minister-president is op de rol van de Europese Unie in de wereld en in het Midden-Oosten. Ik had graag mondeling gereageerd op alle thema's die door de leden van de Tweede Kamer in het debat naar voren zijn gebracht, maar helaas heb ik keuzen moeten maken en moeten bepalen welke vragen ik mondeling en welke ik schriftelijk zou beantwoorden. Met de schriftelijke antwoorden ben ik uitgebreid ingegaan op alle vragen die mevrouw Halsema heeft gesteld en op de thema's die zij heeft besproken. Het feit dat ik de vragen over de rol van de Europese Unie schriftelijk heb beantwoord, betekent geenszins dat ik die van minder belang acht.

De heer Verhagen (CDA):

Voorzitter. Ik wijs er nog op dat met betrekking tot Turkije door de Kamer vrij duidelijke uitspraken zijn gedaan. Ik hoop dat de inzet van het kabinet op het punt van de toegang van Cypriotische schepen tot de havens van Turkije recht doet aan de gemaakte afspraken.

Minister Balkenende:

Zowel tegen de heer Rouvoet als tegen de heer Verhagen zeg ik dat ik heel goed naar de Kamer heb geluisterd. Zij kunnen er verzekerd van zijn dat zodra de heer Bot terug is in Nederland ik met hem contact zal opnemen.

De heer Van As (LPF):

Voorzitter. De premier heeft een vraag van mij uit de tweede termijn niet beantwoord. Wat vindt hij van het feit dat een corrupt en olierijk land als Nigeria 600 mln. wordt kwijtgescholden?

Minister Balkenende:

Wij onderhouden intensief contacten met Nigeria. U weet dat de kwijtschelding van schulden van Nigeria aan voorwaarden is gekoppeld. Ik verzeker u dat wij dit voortdurend aan de orde hebben gesteld en dat aan de orde zullen stellen. Toen de president van Nigeria hier was, hebben wij hem erop gewezen dat kwijtschelding gekoppeld is aan voorwaarden. Die betroffen good governance, het tegengaan van corruptie enzovoorts. Binnenkort bezoek ik Nigeria en ik beschouw de opmerking van de heer Van As als onderstreping van het belang om te wijzen op de tekortkomingen van het land. Voor het overige verwijs ik naar de afspraken die zijn gemaakt in het kader van de kwijtschelding.

De heer Van As (LPF):

Ik mag er dan van uitgaan dat u voorshands wacht met kwijtschelding tot is voldaan aan de voorwaarden.

Minister Balkenende:

Ik houd mij aan wat is afgesproken. U weet wat onze inzet is, ook ten aanzien van Nigeria. Ik ga nu niet iets anders beweren. Er leven ook bij het Nederlandse parlement duidelijk zorgen over de ontwikkelingen in Nigeria. Wat dat betreft zitten minister Van Ardenne en u op dezelfde lijn. Daarover kan geen misverstand bestaan. Uw opmerking versta ik zo dat als wij in Nigeria zijn, wij dit punt opnieuw duidelijk aan de orde zullen moeten stellen.

De heer Bos (PvdA):

Voorzitter. Wij zijn toch een beetje ongerust geworden vanwege de opmerking van de minister-president over de toegang van schepen uit Cyprus tot de havens van Turkije. Wat minister Bot heeft gezegd is duidelijk. Wat de Kamer heeft gezegd is duidelijk. Ik twijfel verder niet aan de goede wil van de minister-president, maar hij laat de deur op een kier staan, waardoor niet zou kunnen gebeuren wat de Kamer verlangt. Hij zegt dat hij zo snel mogelijk met minister Bot overleg zal plegen. Zouden wij kunnen afspreken dat hij over de resultaten van dat gesprek deze Kamer voor 3 oktober bericht?

Minister Balkenende:

Ik zal u zo snel mogelijk berichten over de stand van zaken. Ik zal daarbij ingaan op de discussie in Europees verband. Daarover heb ik al iets gezegd. Verder lijkt het mij het handigst dat minister Bot u zo volledig mogelijk informeert.

De voorzitter:

Maar de heer Bos vraagt u de Kamer voor 3 oktober te informeren.

Minister Balkenende:

Ik had al gezegd dat ik dat zou doen.

De voorzitter:

Nee, nee, anders zou ik het niet gevraagd hebben.

Minister Balkenende:

Ik knikte en ik weet dat in deze tijd van beelden ook body language telt.

Voorzitter. Er is een flink aantal moties ingediend. De aard en strekking van de voorstellen lopen uiteen. Ik zal bij elke motie trachten een oordeel van het kabinet te geven. Veel moties hebben financiële gevolgen. Het kabinet constateert dat op het eerste gezicht in de meeste moties een dekking is gegeven. Echter, van een aantal moties zal het niet eenvoudig zijn om stante pede vanavond een oordeel over de deugdelijkheid te geven. Daarnaast vermoed ik dat een aantal moties een beroep doet op dezelfde dekkingsbronnen. Daarom wil ik in algemene zin aangeven dat het kabinet, nadat de Kamer heeft gestemd over alle moties, een overzicht zal opstellen van de financiële gevolgen die daaruit voortvloeien. Het kabinet zal daarin zowel een oordeel geven over de afzonderlijke dekkingsvoorstellen als een oordeel geven over de deugdelijkheid van het totaalbeeld dat dan voorligt. Het kabinet zal de Kamer dit overzicht uiteraard voor de algemene en financiële beschouwingen doen toekomen.

In de motie op stuk nr. 8 van de heer Bos wordt de regering in algemene zin verzocht om het koopkrachtbeeld evenwichtiger te maken door verschuiving van hoge naar lage inkomens en middeninkomens en de Kamer daarover voorstellen voor te leggen voor 3 oktober 2006. Het kabinet is van oordeel dat het koopkrachtbeeld op hoofdlijnen in evenwicht is. Ik kom op de verschillende koopkrachtaspecten nog terug bij de motie-Verhagen op dit punt. Men zal zich kunnen voorstellen dat ik op basis van wat ik vandaag met de Kamer heb besproken tot geen andere conclusie kan komen dan dat het kabinet aanvaarding van deze motie moet ontraden.

De motie op stuk nr. 9 van de heer Verhagen c.s. betreft zaken op het gebied van jeugdbeleid, onderwijs en sport. Ik wil de Kamer graag meegeven dat de kwaliteitsimpuls sport betrokken kan worden bij de sportnota. Wij hebben wat twijfels bij de dekking van het Provinciefonds. Wij willen het oordeel over deze motie aan de Kamer overlaten. Wat de financiële dekking betreft verwijs ik naar de formule die ik in algemene zin zo-even heb gegeven.

De motie op stuk nr. 10 van de heer Verhagen c.s. gaat over de verhoging van de kinderkorting met € 90. Deze motie past in het streven van het kabinet om gezinnen met kinderen te ondersteunen. Wij beschouwen de motie in die zin als een ondersteuning. Uiteraard laten wij het oordeel over deze motie over aan de Kamer. Wat de financiële aspecten betreft verwijs ik naar de algemene formule.

Vervolgens kom ik bij de breed onderschreven motie van de heer Verhagen c.s. op stuk nr. 11 over de olieprijzen. Ik merk op dat bij de constatering in de vierde alinea wordt gesproken over november. Ik heb aangegeven dat dit begin december moet zijn. In algemene zin kan over deze motie worden opgemerkt dat zij past bij de inzet van het kabinet. Het kabinet zal binnen het geschetste kader dat ik in eerste termijn heb gegeven, uitvoering geven aan de motie. Wij beschouwen de motie als een ondersteuning van het beleid. Wij kunnen ons voorstellen dat de Kamer deze motie aanvaardt.

De heer Marijnissen heeft een motie ingediend op stuk nr. 12. In deze motie wordt de regering verzocht, voor de behandeling van de begroting van het ministerie van Justitie te komen met een plan van aanpak voor het wegwerken van deze achterstand. Het kabinet zal de dreiging van achterstanden nader uiteenzetten. Wij zullen de gegevens voorzien van een financieel plaatje en een plan van aanpak. Dat kan meelopen in de uitgavenreserve en in de algemene formule. Wij laten het oordeel over deze motie over aan de Kamer.

De heer Verhagen (CDA):

Voorzitter. Nu gaat de minister-president een deel van de uitgavenreserves beleggen. Dat is zijn goed recht, maar het vreemde is dat er ten aanzien van de andere moties een algeheel oordeel komt. Dan is het van tweeën een: of deze motie loopt op dezelfde wijze mee of niet. Het kan natuurlijk niet zo zijn dat de minister-president op deze wijze gaten in een deugdelijke dekking gaat schieten. Dat is het laatste wat wij willen.

Minister Balkenende:

Ik heb mijn oordeel over de motie gegeven. Eerst zullen wij bekijken of deze motie voldoende steun weet te verwerven. Daarna zullen wij daar nader bij stilstaan.

De heer Marijnissen heeft de regering in een motie verzocht de Zorgverzekeringswet niet in te voeren. Het kabinet wijst erop dat de Kamer reeds heeft ingestemd met de Zorgverzekeringswet. Uiteraard raadt het kabinet het aannemen van deze motie om deze reden af.

Over de motie op stuk nr. 14 over de voor- en naschoolse opvang tussen 7.30 uur en 18.30 uur is veel gezegd. De richting, de intentie en de ambitie van deze motie spreken het kabinet aan; zij leidt immers tot mogelijkheden die mensen bezighouden. Door het instrument, de datum en de financiering – daar wordt niks over gezegd – heeft deze motie echter enorme consequenties. Om die reden zal het kabinet het aannemen van deze motie moeten ontraden. In het debat heb ik gezegd dat wij op verschillende aspecten zullen terugkomen.

Het aannemen van de motie op stuk nr. 15 van de heer Van Aartsen en anderen over vergunningen en leges willen wij om verschillende redenen ontraden. Wij zijn het met de indieners eens dat het vergunningenstelsel goed moet worden bekeken. Dat is ook de ambitie van het kabinet, maar de term "halvering" vinden wij een slag in de lucht. Het loslaten van de leges betekent dat ook het profijtbeginsel wordt losgelaten. Ik heb al eerder gezegd dat wij uiterste spoed zullen betrachten en dat wij de urgentie van Kraaijeveld wel degelijk zien. Het is van belang dat wij realisme aan de dag leggen. Wat in de motie is geformuleerd, gaat ons te ver.

In de motie op stuk nr. 16 wordt 10 mln. voor de sport gevraagd. Het kabinet wijst erop dat recentelijk een uiterst genereuze sportnota, met daarin aandacht voor de topsport, naar de Tweede Kamer is gezonden, maar het laat het oordeel over de motie aan de Kamer over. Voor de financiële aspecten verwijs ik maar weer naar de algemene formule.

De motie op stuk nr. 17 van de heer Van Aartsen en anderen gaat over de Amsterdamse vestiging van de Hermitage. Dit is een sympathiek initiatief. Het kabinet hecht belang aan cultureel ondernemerschap. De beoordeling van dit verzoek zal meewegen in het totaal van de voorstellen van de Kamer en de daarvoor aan te wenden dekking. Het kabinet laat het ook oordeel over deze motie aan de Kamer over.

De motie op stuk nr. 18 van de heer Van Aartsen en anderen heeft te maken met de stijging van de energieprijzen en de koopkracht van de burgers. Zij mondt uit in het verhogen van de onbelaste vergoeding van de zakelijke kilometers naar 19 cent per kilometer. Het verhogen van deze onbelaste vergoeding is niet de eerste gedachte van het kabinet. Derhalve is er geen warme sympathie voor deze motie. Ook de dekking is wat rommelig. Wij zullen het oordeel aan de Kamer overlaten. Wij wachten dat af. Wel zullen wij de financiële aspecten hiervan bekijken en wel krachtens de algemene formule die ik heb aangereikt.

Mevrouw Halsema en de heer Verhagen hebben de motie op stuk nr. 19 ingediend over de fiscale compensatie voor chronisch zieken en gehandicapten. Wij verstaan de indieners zo dat de verruiming budgettair neutraal tot stand komt. Wij zullen de dekking bekijken. Het kabinet is graag bereid de discussie daarover met de Kamer aan te gaan, mede in het licht van de brief van de minister van Sociale Zaken en de staatssecretaris van Financiën van 19 september. Wij laten het oordeel over de motie aan de Kamer over. Het element van de budgettaire neutraliteit sluit aan bij de brief van de bewindspersonen omdat zij daarin hebben aangegeven dat wij moeten overgaan tot een nieuwe toespitsing van de faciliteit.Balkenende

De motie op stuk nr. 20 van de leden Halsema en Marijnissen is een verzoek van de regering om de werkgeversbijdrage voor kinderopvang zo snel mogelijk verplicht te stellen en niet te wachten op een evaluatie in 2006. Ik heb daar zowel in mijn schriftelijk antwoord als in het debat van vandaag over gesproken. De Kamer zal zich kunnen voorstellen dat wij het aannemen van deze motie ontraden.

In de motie op stuk nr. 21 wordt de regering verzocht om een eerlijke handel in cacao te bevorderen door zich in te zetten voor een Europees importverbod op cacao die is geproduceerd door (kind)slaven en door zich in te zetten voor een verhoging van het verplichte cacaopercentage in chocola. Er is op deze thematiek al een schriftelijk antwoord gegeven. De grondgedachte is ons sympathiek, maar bij de uitvoering bestaan toch grote problemen. Het is niet eenvoudig om allerlei verboden per product in te stellen. Het is beter om de slavernij bij de bron aan te pakken, onder meer in het kader van de ILO. Het percentage ligt vast in Europese richtlijnen. Dat is behoorlijk hoog. Het percentage cacao verhogen is niet de oplossing. Om deze redenen moeten wij de aanvaarding van deze motie ontraden.

De motie op stuk nr. 22 gaat over de besteding van middelen. De regering wordt verzocht om in overleg met provincies en gemeenten een plan van aanpak met betrekking tot het Groene Hart aan de Tweede Kamer voor te leggen. Het kabinet zal op korte termijn met voorstellen komen. Wij zullen het oordeel over deze motie overlaten aan de Kamer. Uiteraard gaan wij ervan uit dat de minister van Landbouw dit inhoudelijk moet kunnen steunen.

In de motie op stuk nr. 23 van de heer Dittrich en anderen wordt de regering verzocht om de doorstroom van leerkrachten van het primair onderwijs naar het voortgezet onderwijs te bevorderen. Dat is vandaag in het debat ook aan de orde geweest. Het is een sympathiek verzoek en wij laten het oordeel over deze motie aan de Kamer over.

In de motie op stuk nr. 24 van de heer Dittrich wordt de regering verzocht om het mogelijk te maken dat mensen de Belastingdienst kunnen verzoeken, de zorgtoeslag rechtstreeks over te maken aan de zorgverzekeraar. Dit is reeds mogelijk. Deze motie lijkt ons derhalve overbodig.

In de motie op stuk nr. 25 van de heer Dittrich en anderen wordt een pleidooi gevoerd om de basisbeurs vanaf 2006 met € 150 per jaar te verhogen. Dat moet worden gedekt uit de uitgavenreserve. Die compensatie is sympathiek maar niet noodzakelijk. Het kabinet laat het oordeel over deze motie aan de Kamer over, maar maakt wel de opmerking dat de dekking eigenlijk niet deugdelijk is, omdat hier ook een structureel beslag aan de orde is. Dat kun je niet dekken met een reserve van 10 mln. Naar dat punt zal dus nog nader gekeken moeten worden.

In de motie op stuk nr. 26 van de heer Van As wordt ingegaan op het verlangen van een tegenprestatie van mensen die een bijstandsuitkering genieten. Zij zouden bepaalde activiteiten moeten verrichten. Wat het kabinet betreft, is de aanpassing van wetgeving niet aan de orde. De Wet werk en bijstand kent immers reeds een aantal mogelijkheden. De vraag is of verdergaande juridische stappen haalbaar zijn. Dat wordt uitgezocht. Het lijkt ons juist op grond van de juridische aspecten het beste dat deze motie wordt aangehouden tot de behandeling van de begroting van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Wij weten wat in de motie wordt gevraagd, maar wij zullen de zaak nog verder uitzoeken. Wij zullen de Kamer te zijner tijd informeren. Misschien is dat de beste methode om met deze motie om te gaan.

In de motie op stuk nr. 27 van de heer Van As wordt de regering verzocht om een plan van aanpak te ontwikkelen dat ertoe leidt dat al in 2007 een begin kan worden gemaakt met een substantiële reductie van het aantal beleidsambtenaren bij de overheid. Er is natuurlijk al veel gerealiseerd. Het kabinet deelt de notie dat overbodige bureaucratie moet worden bestreden. Wij doen veel in het kader van de aanpak van de administratieve lasten. In het kader van het Project Andere Overheid komt een en ander aan de orde. De Kamer spreekt hierover binnenkort met minister Pechtold. Gegeven alle activiteiten die het kabinet verricht en de inzet die reeds bestaat, denken wij dat het niet nodig is om deze motie te aanvaarden. Wij ontraden derhalve de aanvaarding van deze motie.

In de motie op stuk nr. 28 van de heer Rouvoet gaat het om het laten vervallen van de verzekeringsplicht voor de in de motie genoemde groep. De regering wordt verzocht, op basis daarvan gerichte voorstellen te doen. Het kabinet is met dit onderwerp bezig. Wij beschouwen deze motie als overbodig.

De motie op stuk nr. 29 gaat over het bedrag van 40 mln. dat zou moeten worden toegevoegd aan de verpleeghuiszorg. Ik heb aangegeven dat het gaat om een bedrag van 80 mln. Dat is ook vanavond in tweede termijn aan de orde gekomen. Over dat bedrag spreken wij. Zou de Kamer hier niettemin 40 mln. aan willen toevoegen, bovenop de 80 mln. die wij reeds hebben genoemd, dan zal dat wel moeten worden meegenomen in de uitgavenreserve. Iedereen moet zich daar goed van bewust zijn.

In de motie op stuk nr. 30 van de heer Rouvoet wordt de regering verzocht onderzoek te doen naar de mogelijkheden om studenten te stimuleren vrijwilligerswerk te doen in sectoren van algemeen maatschappelijk nut en hen dan een korting te geven op het collegegeld. Die korting zou veel administratieve lasten opleveren. Tegen die achtergrond ontraden wij aanvaarding van de motie.

De heer Rouvoet (ChristenUnie):

Ik benadruk dat in de motie wordt gevraagd om een onderzoek.

Minister Balkenende:

Wij hebben er geen behoefte aan. Wij wachten af hoe de stemming over de motie verloopt.

De heer Van der Vlies heeft een motie op stuk nr. 31 ingediend over de visserijsector. De minister van LNV is in overleg met de visserijsector over de instelling van een task force die ondersteuning zal bieden bij de ontwikkeling van ideeën voor een in de toekomst duurzame visserijsector. De pulskor is daarvoor een sympathiek instrument. Op dit moment worden besprekingen gevoerd over het faciliteren van de introductie van de pulskor via het FES. Aangezien ook voor andere projecten aanspraak wordt gemaakt op de FES-middelen is het voorbarig om op dit moment financiering voor de pulskor vanuit het FES toe te zeggen. Uiteraard laten wij het oordeel over deze motie aan uw Kamer over. Wij wachten de stemming erover af.

Voorzitter. Nu ik de moties heb besproken, kom ik tot een afsluiting van mijn bijdrage in tweede termijn en daarmee waarschijnlijk ook tot een afsluiting van dit debat van de zijde van het kabinet.

Achter ons liggen twee dagen van intensief inhoudelijk en vaak ook stevig debat. Ik heb dat debat gewaardeerd. Politici zijn geloofwaardig en dragen daarmee bij aan vertrouwen, wanneer zij oprecht voor hun mening staan en die mening verdedigen. Wij hebben een voorbeeldfunctie naar de samenleving. Was het oprecht? Was het inhoudelijk? Was het respectvol? Ook het oordeel dat mensen daarover vellen, heeft alles te maken met het veelbesproken vertrouwen; een term die heel vaak is gevallen, gisteren en vandaag. Kiezers hebben in onze democratie daarmee altijd het, terechte, laatste woord. Dat is een verworvenheid. Het is een voorrecht, het leven in een veelkleurige en pluriforme democratie, een samenleving waarin plaats is voor een veelheid van meningen en waarin mensen zich mogen organiseren, verenigen en hun standpunten mogen vertolken. Nederland als een tolerant, een verdraagzaam land. Tolerantie waarover wij moeten waken. Tolerantie die niet mag verworden tot vrijblijvendheid. Geen samenleving waarin mensen langs elkaar heen leven en geen boodschap meer hebben aan elkaar of elkaar zelfs veroordelen.

Mijnheer de voorzitter. Vorig jaar bekeek ik de algemene beschouwingen vanuit een ziekenhuisbed en zag tegelijkertijd de beelden van demonstraties, een verdeeld Nederland. Een beeld dat nog vele malen scherper werd na de verschrikkelijke moord op Theo van Gogh. Dat heeft iedereen in deze Kamer en in het kabinet grote zorg gegeven over de verhoudingen in ons land. Met alle verschillen die er zijn en die ook deze dagen zijn gebleken, zijn dat de momenten waarop wij allen schouder aan schouder staan op de figuurlijke dijken van de verdraagzaamheid in ons land. Ook dat besef heeft in dit debat doorgeklonken, oprechte betrokkenheid van iedere politicus bij de toekomst van onze samenleving. Het zijn die betrokkenheid en dat idealisme die maken dat wij, hoe verschillend wij ook zijn en hoe verschillend wij ook denken, er veel tijd en energie in steken. Een gezamenlijk beleefde verantwoordelijkheid voor wat zo mooi de publieke zaak wordt genoemd, dat is de zaak die politici moeten dienen, opdat Nederland ook in de toekomst een land mag zijn om trots op te zijn.

De voorzitter:

De motie-Van Aartsen/Van As (30300, nr. 15) is thans medeondertekend door de heer Verhagen.

De beraadslaging wordt gesloten.

De vergadering wordt enkele minuten geschorst.

Naar boven