Noot 1 (zie blz. 72)

BIJVOEGSEL

Schriftelijke antwoorden van de minister-president, minister van Algemene Zaken, op vragen gesteld in de eerste termijn van de algemene politieke beschouwingen

Vraag van de geachte afgevaardigde Bos (PvdA):

Er is wel zogenaamd daadkracht bij het uitzettingenbeleid. Maar het gaat om gezinnen met kinderen op straat zetten. En het is een Haagse werkelijkheid, want het gaat vooral om administratieve uitzettingen. Dus met daadkracht valt het wel mee.

Antwoord:

De daadkracht bij het terugkeerbeleid betekent dat de overheid uitvoering geeft aan de Vreemdelingenwet. Het uitgangspunt daarbij is dat de uitgeprocedeerde vreemdeling zelf verantwoordelijk is voor zijn eigen terugkeer. De verantwoordelijkheid van de overheid is om iedere vreemdeling, met of zonder gezin, bij zijn terugkeer te ondersteunen. Daarbij staat vrijwillige terugkeer voorop en komt pas daarna gedwongen terugkeer in beeld. Daadkracht is doen wat je zegt. Voor de terugkeer betekent dit duidelijkheid geven aan de vreemdeling over zijn toekomstperspectief in Nederland en waar mogelijk de terugkeer naar het land van herkomst helpen realiseren. Dit beleid heeft resultaat. Het aantal mensen dat zelfstandig is vertrokken, is in 2004 met 27% gestegen ten opzichte van 2003.

Vraag van de geachte afgevaardigde Bos (PvdA):

Ondanks stoere praat over eigen verantwoordelijkheid zijn er nauwelijks resultaten. Er worden juist minder mensen ingeburgerd. Er is minder geld en de infrastructuur ligt op z'n gat omdat de minister voor V&I in twee en een half jaar tijd geen werkende wet heeft kunnen maken. Graag een reactie.

Antwoord:

Het kabinet hanteert geen stoere praat over eigen verantwoordelijkheid. Het versterken van de eigen verantwoordelijkheid is op veel maatschappelijke terreinen een absolute voorwaarde om betere resultaten te bereiken. Dit geldt in het bijzonder voor de inburgering. Een stelsel dat louter is gebaseerd op het aanbieden van voorzieningen werkt niet. Dat is in de afgelopen jaren gebleken. Overigens is het niet juist dat de infrastructuur voor inburgering «op zijn gat ligt» zoals de heer Bos beweert. In 2003 zijn 20 309 nieuwkomers gestart met een inburgeringscursus. In 2004 waren dat er 20 111. Er is dus geen sprake van een teruggang van het aantal trajecten. Dat geldt ook voor de oudkomers. In 2003 zijn 19 314 oudkomers gestart met en in 2004 waren dat er 19 875. Met de nieuwe Wet inburgering zullen jaarlijks meer inburgeringsplichtigen kunnen inburgeren dan nu het geval is. Verder wijs ik er op dat – op advies van de commissie-PaVEM – in de begroting van Justitie ook nog eens een extra stimuleringsmaatregel is aangekondigd die een extra impuls zal geven aan de inburgering van allochtone vrouwen. Voor dit Nationaal actieplan «Taal Totaal» van de commissie-PaVEM is voor 2006 en 2007 45 mln. beschikbaar gesteld uit het Europees Sociaal Fonds. De overige kosten van het programma werden gefinancierd via het nieuwe inburgeringsstelsel. In het nieuwe stelsel zal een groter beroep worden gedaan op de eigen verantwoordelijkheid – ook in financiële zin – van de inburgeringsplichtigen. Inburgeringsplichtigen moeten zelf een cursus inkopen op de markt van cursusaanbieders. De overheid faciliteert naleving van de inburgeringsplicht met een kredietfaciliteit en een genormeerde vergoeding voor gemaakte kosten. Aan inburgeringsplichtigen die een aanbod van de gemeente krijgen, wordt een eigen bijdrage gevraagd.

Vraag van de geachte afgevaardigde Bos (PvdA):

De heer Bos vraagt naar de uitspraak van minister Remkes dat hij te weinig moslims afstand hoort nemen van aanslagen en verwijst naar wethouders die overleg voeren met moslims.

Antwoord:

De uitspraak van de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties dat hij te weinig ziet dat moslims gewelddadige ontwikkelingen in eigen kring krachtig tegengaan door zich hiertegen beslist en openlijk te verzetten, waar de heer Bos aan refereerde, is gedaan tijdens het symposium ter ere van het 60-jarig bestaan van de AIVD. De minister heeft daarbij nadrukkelijk gerefereerd aan de rol van búrgers – in hun rol van bijvoorbeeld ouder of leraar. Hij heeft daarmee niet gezegd dat organisaties of functionarissen niet openlijk afstand van radicalisering en terrorisme zouden hebben genomen. Natuurlijk heeft het kabinet waardering voor de moed van de wethouder die zich uitspreekt tegen extremistisch gedachtegoed.

Vraag van de geachte afgevaardigde Bos (PvdA):

Inburgering en Integratie moeten op hoger niveau om tweedeling in samenleving te voorkomen (wordt voorspeld door SCP).

Antwoord:

Inburgering en integratie moeten op een hoger niveau meent de heer Bos. Het kabinet onderschrijft dit en de minister voor V&I is hier druk mee bezig. In de Jaarnota Integratiebeleid is uiteengezet wat er in de komende jaren gebeurt. Als het aan het kabinet ligt zal het nieuwe inburgeringsstelsel in het begrotingsjaar 2006 zijn beslag krijgen. De nieuwe Wet Inburgering in Nederland is onlangs aan de Kamer voorgelegd. Verder zijn er initiatieven op een reeks van andere onderwerpen die van belang zijn voor de integratie: huwelijksmigratie, het tegengaan van ruimtelijke concentratie van allochtonen en van de negatieve effecten ervan, het versterken van sociale samenhang, onderlinge contacten en binding door het ondersteunen van projecten van organisaties van allochtonen en moslims, het vergroten van de effectiviteit van het onderwijsachterstandenbeleid, het bevorderen van burgerschap en sociale integratie door het onderwijs door middel van een wettelijke opdracht aan de onderwijsinstellingen, het wegnemen van belemmeringen voor arbeidsdeelname van niet-westerse allochtonen, gemeenten ondersteunen in hun aanpak van de marginalisering van Antilliaanse jongeren, het tegengaan van cultuur gerelateerde uitwassen in de behandeling van vrouwen, zoals eerwraak, besnijdenis en achterlating, het stimuleren van een Nederlandse imamopleiding, het bestrijden van radicalisering, samen met allochtonen- en moslimorganisaties.

Vraag van de geachte afgevaardigde Bos (PvdA):

Wordt het talent van kenniswerkers en buitenlandse studenten die niet meer naar Nederland komen, verspild? Zie de hoogleraar aan de Universiteit van Tilburg en Kalou.

Antwoord:

Dit kabinet wil geen verspilling van talent. Daarom is vorig jaar (1 oktober 2004), in reactie op aanbevelingen van het Innovatieplatform, de kennismigrantenregeling ingevoerd. Daarmee is de toegang van buitenlandse kenniswerkers (afkomstig van buiten de EU) aanmerkelijk verbeterd.

Inmiddels worden met deze regeling goede resultaten geboekt. Eind augustus was het aantal tot de regeling Kennismigranten toegelaten bedrijven 899 en het aantal verleende verblijfsvergunningen voor verblijf als kennismigrant 964.

Het kabinet is hierbij niet stil blijven staan. Er zijn ook andere groepen die uit oogpunt van benutting van talent aandacht behoeven. In augustus is het besluit genomen om ook de categorie «gedetacheerden» gemakkelijker toegang te verlenen tot ons land. En op dit moment wordt verkend hoe de toelating van andere groepen kenniswerkers (bijvoorbeeld onderzoekers die niet in loondienst treden) kan worden geoptimaliseerd. Het kabinet houdt dus alert de vereisten van de economie in het oog voor wat betreft de groepen toe te laten kenniswerkers.

Overigens vallen voetballers als zodanig niet onder de kennismigrantenregeling. De heer Kalou kan ondanks de weigering hem versneld te naturaliseren, gewoon in Nederland voetballen en in die zin is die weigering geen voorbeeld van verspild talent. Bovendien blijft het voor de heer Kalou mogelijk om te naturaliseren, alleen niet om versneld te naturaliseren.

Vraag van de geachte afgevaardigden Bos (PvdA), Marijnissen (SP), Halsema (GroenLinks):

Waren de resultaten van de VN-top niet teleurstellend?

Antwoord:

Nederland heeft in de aanloop naar de VN-top op zes punten ingezet: het op tafel houden van de Millenniumdoelen, de oprichting van een Mensenrechtenraad en een Vredesopbouwcommissie, aandacht voor non-proliferatie, aanvaarding van het Responsibility to Protect-concept en managementhervormingen binnen het VN-apparaat. Op vier van deze zes punten is een voor Nederland bevredigend resultaat bereikt.

Het uitkomstdocument is ten aanzien van de Mensenrechtenraad inderdaad vrij summier. Wel is overeenstemming bereikt over het feit dat deze raad daadwerkelijk zal worden opgericht. Nederland zal zich sterk maken voor spoedige oprichting, zo mogelijk begin 2006. Hierop is in mijn speech voor de Algemene Vergadering ook aangedrongen.

Het ontbreken van een passage over non-proliferatie is inderdaad zeer zorgwekkend. In mijn speech heb ik dit een schande genoemd.

Voor het bereiken van de Millenniumdoelen is de komende jaren aanzienlijk meer geld nodig. In een aparte speech voor de Algemene Vergadering heb ik dit mede namens Denemarken, Luxemburg, Noorwegen en Zweden, de vier andere grootste donoren, zeer krachtig benadrukt. De norm voor rijke landen om 0,7 procent van het bruto binnenlands product aan ontwikkelingssamenwerking te besteden is, inclusief onderstreping van een tijdschema, in het slotdocument opgenomen.

In New York heb ik voorts gepleit voor betere markttoegang voor ontwikkelingslanden en het aanpakken van verstorende subsidies op bijvoorbeeld katoen en suiker. Ook heb ik aandacht gevraagd voor de ontwrichtende effecten van HIV/aids. (Zie ook het nader antwoord op een vraag van de geachte afgevaardigde Halsema over dit onderwerp.) Hoewel het resultaat beperkter was dan waar Nederland op had ingezet, kan de top zeker geen mislukking worden genoemd. Onderhandelen in VN-kader, waarbij 191 landen zijn aangesloten, betekent dat men soms tevreden moet zijn met stapsgewijze voortgang. Bovendien kan het uitkomstdocument worden beschouwd als een concreet werkplan voor de komende jaren.

Vragen van de geachte afgevaardigden Verhagen (CDA), Van Aartsen (VVD) en Marijnissen (SP):

Hoe staat het kabinet tegenover de oprichting van een Nationaal Historisch Museum, dat het historisch bewustzijn vergroot en past in het streven van het kabinet naar meer respect voor elkaar.

Antwoord:

Het kabinet heeft sympathie voor de gedachte van CDA, SP en VVD. De ministers van OCW en voor BVK doen onderzoek naar de mogelijkheden voor een Centrum voor Geschiedenis en Democratie. Dit ligt enigszins in het verlengde van het gedane voorstel voor een Nationaal Historisch Museum. De uitwerking hiervan bijvoorbeeld ten aanzien van een realistische kostenonderbouwing en een marktverkenning is nog niet zover gevorderd dat ik hierover nu reeds uitspraken kan doen. U wordt hierover te gelegener tijd nader geïnformeerd.

Vraag van de geachte afgevaardigde Verhagen (CDA):

De CDA-fractie pleit er voor dat, bij de evaluatie van de Wet op de Jeugdzorg in januari 2007, uitdrukkelijk de rol van provincies wordt beoordeeld.

Antwoord:

Het kabinet heeft toegezegd om de wet op de jeugdzorg te evalueren. Vanzelfsprekend voert het kabinet deze toezegging uit. Bij deze evaluatie wordt ook de motie van de Eerste Kamer (motie Soutendijk) betrokken. Deze evaluatie betreft onder andere de voortgang in de organisatie en stroomlijning van de jeugdzorg. Alle partners (dus ook de provincie) die verantwoordelijk zijn voor de uitvoering van deze wet worden in deze evaluatie belicht. Uw pleidooi wordt daarbij betrokken. Het doel van het kabinet is zicht te krijgen op eventuele knelpunten in de uitvoering, de aansturing en de financiering. Met dit inzicht zal het kabinet voorstellen doen om deze op te lossen. U ontvangt deze evaluatie voorzien van een kabinetsstandpunt eind 2006.

Vraag van de geachte afgevaardigde Verhagen (CDA):

Kan het levenslooptegoed worden ingezet voor deeltijdwerk?

Antwoord:

Bij de levensloopregeling is het al mogelijk om het levenslooptegoed te gebruiken voor een tijdelijke periode van deeltijdwerk.

Zo kan één van de ouders ervoor kiezen om een periode minder te werken door onbetaald verlof op te nemen en het inkomen in die periode aan te vullen via een opname van het levenslooptegoed. Op die manier hoeft het gezin er in die periode qua inkomen niet op achteruit te gaan.

Wanneer die ouder bijvoorbeeld 40 uur per week werkte, kan deze ouder bijvoorbeeld voor 20 uur onbetaald verlof opnemen dat hij (of zij) zelf financiert met zijn (of haar) levenslooptegoed.

Om misverstanden te voorkomen: er moet uiteraard wel sprake zijn van verlof en niet van het aanpassen van de contractuele arbeidsduur. De levensloopregeling is immers een regeling bestemd voor het financieren van onbetaald verlof.

Vraag van de geachte afgevaardigden Verhagen (CDA) en Marijnissen (SP):

De SP-fractie doet in de alternatieve begroting het voorstel om de investeringen in een sociale stage (voortgezet onderwijs) te verdubbelen, om zo een sociale/maatschappelijke stage mogelijk te maken voor alle jongeren. Ook de CDA-fractie wil extra investeren in maatschappelijke stage.

Antwoord:

Het doel van de maatschappelijke stage is om leerlingen actief kennis te laten nemen van allerlei aspecten van de samenleving. Dat vergroot hun maatschappelijke betrokkenheid, het besef van waarden en normen en stimuleert ook actief burgerschap.

Het kabinet is op experimentele basis begonnen met deze vorm van buitenschools leren door vrijwilligerswerk. Het enthousiasme van scholen om mee te doen is groot. Na de eerste 10 scholen, hebben zich inmiddels 400 scholen gemeld die graag willen meedoen.

Het eerste jaar is net achter de rug, maar de ervaringen zijn positief. Verdere uitbreiding gebeurt op basis van vrijwilligheid. Dat past bij de nieuwe wijze van sturing van het onderwijsveld en vergroot de kans op blijvend, positief effect. Vanaf 2007 kunnen alle scholen die dat wensen participeren. Verplichting vergt aparte beslissing van uw Kamer.

Deze fasering in de tijd komt een eind tegemoet aan de wensen van de Kamer. De vraag overtreft op dit moment het aanbod, maar het is ook zo dat niet álle scholen op dit moment voorbereid zijn om met maatschappelijke partners invulling te geven aan de sociale stages.

Vraag van de geachte afgevaardigde Verhagen (CDA):

De CDA-fractie houdt de regering aan de toezegging dat er voor de behandeling van de Onderwijsbegroting een volwaardige uitwerking van de Verlengde Leerwerkplicht bij de Kamer ligt, inclusief wijziging van de Leerplichtwet.

Antwoord:

Vorig jaar is door de Kamer een motie aangenomen inzake leerwerkplicht voor jongeren tot 23 jaar. Achtergrond van deze motie is om deze jongeren op een of andere manier te laten participeren in scholing of werk.

De Kamer weet dat aan het verplichten van jongeren zekere restricties zitten vanwege mogelijke strijd met Grondwet en internationale verdragen. Je mag nu eenmaal niet zomaar een persoon onbetaald aan het werk zetten.

Daar staat tegenover dat kabinet zich een zo groot mogelijke inspanning wil getroosten om deze groep bij de samenleving betrokken te houden.

Over de uitwerking van de motie leer/werkplicht wordt de Kamer vóór de begrotingsbehandeling van OCW (eind november) geïnformeerd. Overigens wordt een deel van de FES middelen ingezet om de betreffende doelgroep via maatwerktraject weer terug naar regulier onderwijs of arbeidsmarkt te leiden. Ook deze maatregelen worden in de toegezegde brief aan de Kamer opgenomen.

Vraag van de geachte afgevaardigde Verhagen (CDA):

Het CDA pleit voor een incidentele kwaliteitsimpuls van 10 mln. in sportaccommodaties in en rond scholen.

Antwoord:

Op dit moment werken de bewindspersonen van OCW, VWS, VROM en voor VI in het kader van de sportnota «Tijd voor sport» aan een goede inrichting van de fysieke ruimte in relatie tot sport en bewegen om de doelstellingen, die geachte afgevaardigde Verhagen noemt, te bereiken. Zo draagt sport bij aan gezonde leefstijl en voorkoming van ziekten. Verder zetten ruim 1,2 miljoen mensen zich in bij sportclubs in als vrijwilliger. Sportclubs vormen zo een bindend element in de samenleving. Het kabinet investeert 14 mln. structureel in sport om bepaalde groepen zoals allochtone mensen, mensen met een lager inkomen en opleidingsniveau en de echte «stilzitters» bij sport te betrekken. Daarnaast is er extra aandacht voor sport in het kader van de brede school.

Indien geachte afgevaardigde Verhagen aan deze impuls wil vasthouden, wachten wij zijn voorstel af.

Vraag van de geachte afgevaardigde Verhagen (CDA):

De heer Verhagen vraagt waarom gemeenten het geld van de WEB niet meer mogen inzetten voor taaltrajecten. Verzoekt de Wet op de Educatiemiddelen aan te passen, zodat niet-inburgeringsplichtigen toch gewoon op kosten van de educatiemiddelen taalcursussen kunnen volgen.

Antwoord:

Het kabinet heeft begrip voor dit verzoek mede vanwege de cumulerende problematiek in m.n. grote steden (samenstelling bevolking).

Door de afgesproken overheveling van de middelen voor de opleidingen Nederlands als tweede taal (NT2) naar het ministerie van Justitie vervalt de mogelijkheid voor gemeenten om voor niet-inburgeringsplichtigen NT2 op de niveaus 1 en 2 in te kopen bij de roc's.

Educatie heeft een bredere maatschappelijke functie dan alleen integratie (bijv. analfabeten, vavo, doorstroom beroepsonderwijs). Het kabinet heeft hierop ook beleidsdoelstellingen geformuleerd. Deze moeten niet in het nauw komen als NT2 weer binnen de kaders van de WEB valt.

Ik zeg u toe dat de ministers van OCW en voor VI en BVK zullen bekijken of het binnen de bestaande financiële kaders van het gewone, resterende educatiebudget mogelijk is de WEB aan te passen. Zij zullen daarbij tevens de creatieve mogelijkheden die gemeenten zien, betrekken. Dit kan betekenen dat er wellicht enige verdunning van de educatiemiddelen optreedt.

Vraag van de geachte afgevaardigde Verhagen (CDA):

Als kabinet geld besteedt aan duurzaamheid, moeten tegelijkertijd Europese afspraken voor regeling voor biobrandstoffen en de aanpak van luchtkwaliteit worden gemaakt. Roetfilters voor dieselmotoren Europees moeten verplicht worden gesteld.

Antwoord:

Het Kabinet onderschrijft de notie van Dhr. Verhagen. Duurzaamheid moet niet alleen in Nederland maar ook op Europees niveau gestalte krijgen.

Biobrandstoffen: er is een richtlijn, waaraan de lidstaten invulling moeten geven. Nederland gaat dat doen, het kabinet stelt in het belastingplan een fiscale stimulering per 2006, gevolgd door een verplichting per 2007 voor.

Luchtkwaliteit: de Commissie heeft gisteren (21/9) een nieuwe, herziene richtlijn voorgesteld. Dat het voorstel er nu ligt is goed nieuws. Wij hebben er hard aan getrokken dat de herziening zo snel is aangepakt. Over de details moeten we nu in de Raad gaan spreken. Nederland zet zich in voor een goed uitvoerbare regeling die een forse verbetering oplevert voor de volksgezondheid.

Verplichte roetfilters voor dieselauto's: de Commissie heeft hiervoor een voorstel in voorbereiding. Vanwege onze problemen met de luchtkwaliteit hoopt het kabinet dat deze regeling er zo snel mogelijk komt, als het kan al in 2007 of 2008. Staatssecretaris Van Geel neemt daarover contact op met de verantwoordelijke Commissaris Verheugen.

Vraag van de geachte afgevaardigde Verhagen (CDA):

Het onderzoek naar de rendabele opslag van energie, zoals uit zonnecellen, verdient bijvoorbeeld meer steun. Hetzelfde geldt voor het realiseren van een infrastructuur voor aardgas en daarmee ook waterstof die gebruik ervan in auto's mogelijk maken.

Antwoord:

Het kabinet is verheugd dat het CDA deze punten naar voren heeft gebracht. Genoemde punten vormen een belangrijk aandachtspunt van het kabinet. Het kabinet investeert ruim 75 mln. in energieonderzoek. Daarbij zal dit soort thema's onder meer centraal staan. Ten aanzien van de specifieke plannen geldt dat de fiscale behandeling van aardgas als autobrandstof opnieuw wordt bezien. Daarnaast worden er financiële maatregelen ontworpen die de aanleg van een aardgas- en waterstofinfrastructuur ten behoeve van wegtransport aantrekkelijk zullen maken. Tot het energieonderzoek hoort ook onderzoek m.b.t. zonne-energie. Evenzo vindt onderzoek met betrekking tot opslag plaats (bijvoorbeeld in relatie tot de elektriciteitsnetten).

Vraag van de geachte afgevaardigde Verhagen (CDA):

Is het logisch dat het NCC onder de NCTb zou vallen?

Antwoord:

Over de suggestie dat het NCC zou moeten worden overgeheveld naar de NCTb wil het kabinet het volgende kwijt. Het kabinet heeft in het beleidsplan Crisisbeheersing gekozen voor een generieke aanpak van crises, omdat vaak dezelfde hulpdiensten moeten worden ingezet. Dat neemt niet weg, zoals ook New Orleans heeft laten zien, dat iedere crisis zijn specifieke kenmerken heeft. Dat geldt voor een crisis als gevolg van vogelpest of een watersnoodramp en ook voor een crisis als gevolg van een terroristische aanslag. Zo hebben de gebeurtenissen in Londen laten zien dat na een aanslag de kans op een tweede aanslag reëel is. De responsfase na een aanslag vereist daarom goede samenwerking tussen de diensten betrokken bij terrorismebestrijding en bij de rampenbestrijding. Van dat besef is het kabinet volstrekt doordrongen. Daarom zijn goede afspraken gemaakt. Uw suggestie kan echter worden betrokken bij de verdere discussie over de veiligheidsketen.

Vraag van de geachte afgevaardigde Marijnissen (SP):

Van de IND-gevallen die aan de rechter worden voorgelegd, wordt de IND in 1 op de 5 zaken teruggefloten. Veel mensen verdwijnen in illegaliteit. Van de groep van 26 000 wordt slechts 1 op de 20 daadwerkelijk uitgezet. Alleen maar stoere praat dus. Waarom wordt hier niet meer generositeit aan de dag gelegd?

Antwoord:

Onder de verantwoordelijkheid van dit kabinet wordt zowel in het toelatings- als in het terugkeerproces in ruime mate gebruik gemaakt van de discretionaire afwijkingsbevoegdheid. De minister laat in schrijnende gevallen het hart dus wel degelijk spreken. Het verband dat de heer Marijnissen legt tussen het percentage IND-beslissingen dat niet stand houdt in beroep, het percentage gedwongen verwijderingen en het vermeende gebrek waarin dit kabinet generositeit aan de dag zou leggen, treft geen doel. Het aantal gegrondverklaringen betreft zeker niet alleen maar onterechte afwijzingen. Veel zaken worden door de rechter gegrond verklaard, omdat sprake is van nieuw beleid dat dateert van na de beslissing door de IND. Bij de start van het project terugkeer was een groot deel van de doelgroep nog in procedure. Een deel van deze groep heeft dus een vergunning gekregen. Van degene die geen vergunning hebben gekregen, is tot nu toe 39% daadwerkelijk gedwongen of vrijwillig via het IOM vertrokken. Het kabinet ziet dan ook geen reden om meer generositeit aan de dag te leggen. Het voert de gemaakte afspraken met uw Kamer uit.

Vragen van de geachte afgevaardigde Marijnissen (SP):

Waarop is Nederlandse steun aan VS-ingrijpen in Irak gebaseerd (n.a.v. aangehaalde uitspraken Powell)? Kunnen stukken over het ingrijpen van de VS in Irak openbaar worden gemaakt?

Antwoord:

Het Nederlandse besluit om politieke steun te verlenen aan het militaire ingrijpen in Irak was ingegeven door de herhaalde Iraakse weigering mee te werken aan de uitvoering van de vele VN-Veiligheidsraadsresoluties die van Irak ontwapeningsmaatregelen en het toelaten van inspectie van naleving eisten. Over de persoonlijke afwegingen van de heer Powell die hem tot zijn bedoelde uitspraken hebben gebracht, kan de regering zich niet uitspreken (omdat zij de weging van de daaraan ten grondslag liggende informatie niet kent). De regering heeft richting de Kamer maximale openheid betracht aangaande de besluitvorming inzake de opstelling van de regering. Er zijn echter grenzen aan de openbaarheid die hierin kan worden geboden. Dit heeft de regering reeds eerder in uw Kamer toegelicht.

Vraag van de geachte afgevaardigde Marijnissen (SP):

De rechterlijke macht kent grote achterstanden. Dit gaat ten koste van de kwaliteit van de rechtspraak. Graag een reactie van het kabinet.

Antwoord:

De rechtspraak is de laatste jaren geconfronteerd met een fors hogere instroom dan verwacht, ook de komende jaren zal de instroom naar verwachting verder groeien. De rechtspraak heeft deze forse groei de laatste jaren vrijwel weten bij te houden, dit ondanks de relatief beperkte extra middelen. Dit getuigt van grote inzet van de rechtspraak om de voorraden en de doorlooptijden niet verder te laten oplopen. Op dit moment zijn er dan ook geen grote achterstanden binnen de rechtspraak. Ook voor de komende jaren wordt een verdere groei van de instroom verwacht. In dat licht zijn er ook voor 2006 aanvullende middelen gevonden voor de rechtspraak.

Vraag van de geachte afgevaardigde Marijnissen (SP):

Wat is de mening van de MP over het debat vorige week met Minister Donner over het openbaar ministerie? (Schiedamse parkmoord) Heeft minister Donner zijn politieke verantwoordelijkheid genomen?

Antwoord:

In het debat van vorige week heeft minister Donner duidelijk zijn politieke verantwoordelijkheid genomen. Hij heeft vanaf het begin gesteld dat hij politiek verantwoordelijk is voor hetgeen gebeurd is. Vanuit die verantwoordelijkheid heeft hij onmiddellijk alle nodige stappen genomen toen het vermoeden rees van een rechterlijke dwaling. Vanwege die verantwoordelijkheid is het onderzoek tot stand gekomen en geopenbaard. De minister heeft zijn stappen volledig verantwoord in het parlement. Gelet op de uitkomsten van het debat deelt de Kamer deze mening.

Vraag van de geachte afgevaardigde Marijnissen (SP):

Op het gebied van segregatie is er geen enkele vooruitgang geboekt. Graag een reactie.

Antwoord:

De heer Marijnissen ziet geen vooruitgang op het gebied van het tegengaan van segregatie tussen allochtonen en autochtonen. Feit is dat de segregatie in de vier grootste steden een wisselend beeld toont. In Rotterdam is de segregatie-index tussen 2000 en 2004 verminderd met 4 procentpunten. In Amsterdam en Den Haag is er weinig verschil. In Utrecht is er een toename met 3 procentpunten. Er komt een ontwikkeling op gang dat ook allochtone huishoudens kiezen voor vestiging in Vinexwijken. In het onderwijs krijgen concentratiescholen steeds meer vat op de schoolprestaties van allochtone leerlingen. In de loop van de tijd is het negatieve effect van het volgen van onderwijs op een «zwarte» school beduidend verminderd. Ook al zijn er dus enkele positieve ontwikkelingen, het kabinet deelt de zorg over de concentratieverschijnselen. Het tegengaan van ruimtelijke segregatie en de gevolgen daarvan is een belangrijke prioriteit in het beleid van de minister van VROM. Voor de langere termijn is het beleid gericht op het realiseren van een meer gedifferentieerde woningvoorraad in concentratiewijken een fundamenteel middel om segregatie te verminderen. Het kabinet zet dit middel in als onderdeel van het herstructureringsprogramma voor achterstandswijken. Verder kan concentratie worden verminderd door meer huisvestingsmogelijkheden voor lage inkomens te realiseren in de randgemeenten. De minister van VROM stelt dit als voorwaarde in de convenanten over de regionale woningbouwafspraken. Een middel dat op korte termijn kan worden ingezet is gelegen in de regulering van de huisvesting in wijken en buurten. Het kabinet heeft de wettelijke mogelijkheden hiertoe voor gemeenten vergroot. Binnen de concentratiewijken is het belangrijke dat bewoners meer contact met elkaar zoeken en afspraken maken over het versterken van de leefbaarheid. Er zijn op dit gebied veel spontane initiatieven van burgers. Het kabinet steunt deze initiatieven. In het Breed Initiatief Maatschappelijke Binding zijn hierover afspraken gemaakt met organisaties van burgers, bewoners en huurders. Het tegengaan van segregatie in het onderwijs maakt deel uit van het integratieprogramma van de minister van OCW. In de bekostiging van scholen wordt een stimulans ingebouwd om te komen tot menging van leerlingen met laag- en hoogopgeleide ouders. Scholen worden gestimuleerd tot onderlinge uitwisseling en contacten om de negatieve effecten van concentratie tegen te gaan.

Vraag van de geachte afgevaardigde Marijnissen (SP):

De plannen van Minister Dekker zijn schadelijk wat betreft het vrijgeven van huren en het slopen van huizen. Wat doet het kabinet aan de woningnood?

Antwoord:

Steden zijn de motor van sociale, culturele en economische ontwikkelingen. Deze motor mag niet haperen. Een goed woon en leefklimaat in de steden is daarom van groot belang. In allerlei opzichten moet de woon en leefomgeving veilig en toegankelijk zijn en blijven voor ontmoetingen op sociale, culturele en economische terreinen. Daarom is het van belang de verloedering van wijken en buurten in de middelgrote steden in Nederland tegen te gaan. Om die reden is de wijkenaanpak in 2002 gestart. En die aanpak heeft ook succes. De neerwaartse spiraal lijkt doorbroken, de stedelijke vernieuwing herwint aan vaart en gemaakte afspraken zijn in uitvoering.

Op lokaal niveau zijn afspraken gemaakt over een omvangrijk programma van nieuwbouw, verkoop, verbouw en sloop om meer differentiatie in de wijken te krijgen met voldoende waarborgen voor de lagere inkomens en met voldoende prikkels om de midden en hogere inkomens (opnieuw) aan de wijken te binden.

De spanning op de woningmarkt is de afgelopen jaren toegenomen, onder meer als gevolg van een tegenvallende nieuwbouwproductie in combinatie met onttrekkingen van kwalitatief slechte woningen. De nieuwbouwproductie trekt nu weer aan en in de 56 wijken leidt de herstructurering uiteindelijk tot 20 000 meer woningen. Kortom, het beleid is erop gericht dat in 2010 het woningtekort beduidend lager zal zijn dan thans, dat voldoende betaalbare woningen beschikbaar zijn en dat burgers meer te kiezen hebben dan voorheen.

Vraag van de geachte afgevaardigde Van Aartsen (VVD):

Wil het kabinet overwegen het project «Hermitage aan de Amstel», waarmee kunst uit de Hermitage in Sint-Petersburg toegankelijk wordt in de Amstelhof, te ondersteunen?

Antwoord:

De Stichting Hermitage aan de Amstel is bezig een «filiaal» van de Russische hoofdvestiging in het Amstelhofcomplex te vestigen. Dit complex is door de gemeente Amsterdam gekocht en ter beschikking gesteld aan de Stichting. Thans biedt het nog huisvesting aan een verpleeg/verzorgingshuis. Het complex zou in 2006/2007 geheel vrijkomen.

Beoogde bouw/renovatiekosten worden geschat op 39 mln. Hiervan is inmiddels 29 mln. gedekt door bijdragen van Sponsor Loterij, gemeente Amsterdam, Provincie Noord Holland en een particulier fonds. De initiatiefnemers verwachten de exploitatie te dekken uit de inkomsten van de bezoeken.

Het Kabinet vindt het initiatief sympathiek en waardeert het cultureel ondernemerschap zeer. Helaas ziet het Kabinet geen mogelijkheden voor financiële ondersteuning.

Vraag van de geachte afgevaardigde Van Aartsen (VVD):

Het moet makkelijker worden aangifte te doen. Ga met korpsbeheerders en spoorwegpolitie aan de slag om aangifteproblemen te verbeteren.

Antwoord:

Het kabinet is het met de heer Van Aartsen eens dat het doen van aangifte sneller en beter kan en moet. Om die reden heeft dit streven enige tijd geleden dan ook een prominente plaats gekregen binnen het Veiligheidsprogramma «Op weg naar een veiliger samenleving». Als gevolg hiervan zijn er inmiddels ook verschillende verbeteringen gerealiseerd. Zo kan er in steeds meer politieregio's aangifte bij klantbureaus op afspraak worden gedaan of in sommige gevallen zelfs op de locatie waar het delict heeft plaatsgevonden. Verder is het vanaf deze maand in heel Nederland mogelijk om – voorlopig nog voor een beperkt aantal zaken – gewoon thuis, op een moment dat het mensen zelf het beste uitkomt via de pc aangifte te doen. Tegelijkertijd worden er door het CIP voorbereidingen getroffen om voor alle politieregio's een voorziening te bouwen voor het ondersteunen van telefonische aangifte. Het uiteindelijke doel hiervan is om het doen van aangifte verder te vereenvoudigen en te verbeteren door middel van een landelijk uniform, geïntegreerd en geautomatiseerd werkproces voor het doen van aangifte aan zowel de balie, via de telefoon als via internet.

Verder wordt er momenteel, om de tevredenheid van de burger over het laatste politiecontact positief te beïnvloeden, in bijna alle politieregio's volop geëxperimenteerd met verschillende verbeteringen in klantgerichtheid juist ten aanzien van het aangifteproces.

Vraag van de geachte afgevaardigde Van Aartsen (VVD):

Is het een goed idee om work first («participatiebanen») in te zetten voor werk in de buurt en op de scholen?

Antwoord:

In een groot aantal gemeenten is al sprake van work first benaderingen. Daarbij gaat het om mensen die zich melden voor een bijstandsuitkering en onmiddellijk door middel van work first naar regulier werk worden geleid.

Voor mensen die al een bijstandsuitkering hebben en die wat verder van de arbeidsmarkt af staan kan een leerwerktraject een passende weg zijn. Daarbij geldt de eerste (6) maanden de uitkering als beloning, waarna de reguliere beloning van toepassing is.

Voor de uitkeringsgerechtigden met een behoorlijk grote afstand tot de arbeidsmarkt kunnen vormen van activering, inzet en werk met behoud van uitkering meer worden toegepast (voor een periode van 6 maanden).

Op basis van het RWI-advies werken we daarnaast de variant uit van een tijdelijke «participatiebaan» met een contract voor maximaal 2 à 3 jaar voor degenen voor wie een reguliere baan er voorlopig echt niet in zit. Doelstelling is dat men in die baan een stapje richting regulier betaald werk zet. Voorstelbaar is inderdaad dat dit werk in de buurt en op scholen inhoudt.

Vraag van de geachte afgevaardigde Van Aartsen (VVD):

Meer preventief fouilleren. Rotterdam laat zien dat het werkt.

Antwoord:

De heer van Aartsen heeft een opmerking gemaakt over de mogelijkheden van het preventief fouilleren. Mijn collega's van BZK en Justitie hebben daar in juni van dit jaar een brief over aan uw Kamer gezonden, waarin de voorziene uitbreidingen op dit terrein worden aangekondigd en toegelicht. Hierin wordt onder meer voorzien in de uitbreiding van de bevoegdheden van de Kmar op Schiphol en uitbreiding van preventief fouilleren in het openbaar vervoer. Verder wordt aangegeven dat de bestaande wettelijke mogelijkheden niet altijd ten volle worden toegepast en uitgebuit. Het kabinet is bereid om een handreiking ten behoeve van gemeenten en politie op te stellen om het gebruik van de huidige mogelijkheden te bevorderen, naar het voorbeeld van Rotterdam.

Vraag van de geachte afgevaardigde Van Aartsen (VVD):

Turkse en Marokkaanse jongeren zijn in 2015 immuun voor lokgroep imam die de weg kwijt is.

Antwoord:

Het kabinet deelt het streven van de heer Van Aartsen om jongeren immuun te maken voor radicalisering. In augustus heeft het kabinet met betrekking hiertoe twee nota's aan uw kamer gezonden. Een kabinetsbrede kaderstellende nota «Radicalisme en Radicalisering» en de uitwerking hiervan op het gebied van het integratiebeleid van collega Verdonk: «Weerbaarheid en Integratiebeleid». Op korte termijn zal nog een brief ten aanzien van de verbreding van de lokale aanpak van radicalisering, zoals die bekend is uit onder andere Rotterdam en Amsterdam, aan Uw Kamer gezonden worden. Naar aanleiding hiervan treedt het kabinet graag in discussie met uw Kamer over de wijze waarop radicalisering het best tegen te gaan is. En ik hoop dat de resultaten van deze aanpak niet pas in 2015 zullen blijken, zoals de heer Van Aartsen aangaf. Volgens mij zijn de komende jaren cruciaal om met elkaar dit probleem zorgvuldig maar duidelijk aan te pakken.

Vraag van de geachte afgevaardigde Van Aartsen (VVD):

Realiseer een nationaal gecoördineerde overlastaanpak. Breng samen met de lokale overheid de knelpunten in kaart om samen tot een aanpak te komen. Graag reactie.

Antwoord:

Er loopt al in het kader van het Project Veilige Gemeenten een inventarisatie door BZK en VNG samen om waar mogelijk (ook wettelijke) knelpunten voor het lokale veiligheidsbeleid weg te nemen, waarbij overlast en verloedering uitdrukkelijk aan de orde komen. Waar nodig en mogelijk ondersteunt de rijksoverheid de lokale overheden. Dit gebeurt gecoördineerd, m.n. onder de noemer van het (verbrede) Veiligheidsprogramma. Ik wijs bijvoorbeeld op de maatregelen uit het kabinetsplan Aanpak verloedering en overlast: De overheveling van middelen voor de openbare geestelijke gezondheidszorg (OGGZ) vanuit de AWBZ naar gemeenten waardoor gemeenten beter de toeleiding naar zorg van overlastgevende zorgmijders kunnen organiseren. De mogelijkheden voor dwangbehandeling binnen een instelling op basis van de wet-Bopz worden verruimd. De Kamer krijgt het wetsvoorstel begin 2006. Binnenkort krijgen gemeenten naar verwachting de mogelijkheid bestuurlijke boetes op te leggen voor kleine ergernissen. Tevens hebben gemeenten sinds 1 januari 2005 de mogelijkheid bepaalde BOA's in te zetten voor het uitvoeren van opsporingstaken op het terrein van kleine ergernissen. Uiterlijk november wordt naar uw Kamer verzonden het Kabinetsstandpunt «De Krachtige Buurt» op het WRR-rapport«Vertrouwen in de Buurt», waarin het Kabinet voorstellen doet om de samenhang en samenwerking op wijkniveau te vergroten. De uitwerking hiervan moet leiden tot meer betrokkenheid van bewoners en een grotere sociale cohesie, waardoor de overlast en verloedering in de wijk zal verminderen.

Vraag van de geachte afgevaardigden Van Aartsen (VVD) en Nawijn (Groep Nawijn):

Waarom al die complexe Europese regelgeving voor aanbesteding?

Antwoord:

De Europese regelgeving voor aanbestedingen heeft vooral tot doel om eerlijke concurrentie binnen de EU mogelijk te maken. Dat neemt niet weg dat – als het eenvoudiger kan – dit moet worden nagestreefd. De Commissie heeft zich de afgelopen tijd ingezet om procedures aangaande Europese aanbestedingen te vergemakkelijken en toegankelijker te maken.

Een voorbeeld hiervan is het inzetten van elektronische aanbestedingen. Ik kan me goed voorstellen dat er nog verdere verbeteringen aan de orde komen.

Vraag van de geachte afgevaardigde Van Aartsen (VVD):

De VVD pleit voor een minder intensief APK-ritme, van 3–1-1–1 jaar naar 4–2-2–2 jaar. Hoe ziet het regime in andere landen eruit?

Antwoord:

De minister van Verkeer en Waterstaat heeft de Tweede Kamer in het AO Beter Geregeld (7 september jl.) toegezegd dat zij voor de begrotingsbehandeling van VenW de Kamer zal informeren over de mogelijkheden van verandering in frequentie van de APK, de betekenis daarvan voor zowel Administratieve Lasten als Verkeersveiligheid, en de aanpak in andere landen op dat punt. Daarbij zal de minister terugkomen op het voorstel van de VVD van gisteren.

Vraag van de geachte afgevaardigde Van Aartsen (VVD):

Is het kabinet bereid extra te investeren in Randstadrail?

Antwoord:

De bereikbaarheidsproblematiek van de Randstad staat hoog op de agenda van dit kabinet. Voor verdere investeringen in Randstadrail ziet het kabinet nu geen noodzaak. Met de Nota Mobiliteit, onlangs nog gepresenteerd door minister Peijs, is een ambitieus openbaar vervoerplan neergelegd: betrouwbaar van deur tot deur.

Met het herstelplan spoor, andere MIT-projecten als HSL, Amsterdam–Utrecht, en Nieuwe Sleutel Projecten wordt de betrouwbaarheid en capaciteit van openbaar vervoer verhoogd. Als er voldoende vervoervraag is, zullen meer treinen gaan rijden. Het kabinet kijkt vooruit, zoals blijkt uit onder andere de Rijn-Gouwelijn, Randstadrail, de Noord-Zuidlijn, en uiteraard de extra HSL-shuttleverbinding Den Haag-Breda naar België. Al met al wordt met dit pakket OV-maatregelen voor 2012 al een aanmerkelijke verbetering van het openbaar vervoer in de Randstad gerealiseerd. Op korte termijn zullen bovendien in samenwerking met de betreffende regio's acht netwerkanalyses worden uitgevoerd, waarvan drie in de Randstad (Noordvleugel, Zuidvleugel en Utrecht). Uit deze analyses moet blijken welke problemen zich op welke plek en in welke relatie (weg, openbaar vervoer, water) op korte en langere termijn voordoen. Niet alleen MIT en FES zijn dan mogelijke financieringsbronnen, maar ook de Brede Doeluitkering.

Vraag van de geachte afgevaardigde Halsema (GroenLinks):

De nieuwe terreurwetten gaan ten koste van de personele vrijheid, vergroot het gevaar van stigmatisering en maakt het land niet veiliger. Het maakt tevens de samenwerking met de lokale autoriteiten niet beter.

Antwoord:

Terrorisme vormt een ernstige bedreiging. Het kabinet heeft het vaste voornemen te doen wat mogelijk en wenselijk is om het vermogen van overheid en samenleving om terroristische aanslagen te voorkomen, te versterken. Dat kan ook leiden tot een andere afweging bij de inzet van bevoegdheden. Die afweging vindt echter zorgvuldig plaats en binnen de daarvoor geldende nationale en internationale kaders. Bij de schriftelijke en mondelinge behandeling van wetsvoorstellen op dit gebied die thans bij uw Kamer aanhangig zijn, kan dit aspect opnieuw worden besproken. Het kabinet is van mening dat de nieuwe wetgeving bijdraagt aan een veiliger samenleving. Van stigmatisering is geen sprake net zo min als van verslechtering van de samenwerking met lokale autoriteiten.

Vraag van de geachte afgevaardigde Halsema (GroenLinks):

Om stigmatisering en radicalisering tegen te gaan, moeten we eerlijke kansen geven en het potentieel van allochtonen beter benutten.

We hebben daarom een actieve overheid nodig om hen maximaal te ondersteunen; in het leren van taal, vinden van werk en het vreedzaam beslechten van conflicten. Graag een reactie.

Antwoord:

We weten het allemaal: veel niet-westerse allochtonen vinden moeilijk de aansluiting bij de samenleving, de schoolprestaties en schoolloopbanen van een te groot deel hun kinderen zijn onder de maat, ze nemen onvoldoende deel aan arbeid en er zijn spanningen in bepaalde concentratiewijken. Toen het kabinet aan zijn ambtstermijn begon, trof het deze situatie aan. Dat was precies ook de reden waarom het kabinet vond dat het integratiebeleid op een nieuwe leest moest worden geschoeid. Die omslag is in de afgelopen twee jaar gemaakt. Er is een nieuw inburgeringsstelsel in de steigers gezet. Als het aan het kabinet ligt treedt het nieuwe stelsel dit begrotingsjaar in werking. Er zijn maatregelen ontwikkeld om de effectiviteit van het onderwijsachterstandenbeleid voor de integratie verder te vergroten. In het onderwijs is aanzienlijke vooruitgang geboekt. De prestatieachterstanden van niet-westerse leerlingen zijn substantieel verminderd. De maatregelen van het kabinet hebben tot doel deze lijn voort te zetten en te versterken. Bovendien zal het onderwijs een meer expliciete bijdrage gaan leveren aan de bevordering van burgerschap en sociale integratie. Sinds 2001 is de werkloosheid toegenomen. Niet-westerse allochtonen hebben hier meer last van dan autochtonen. Bij een aantrekkende vraag zullen zij weer kansen krijgen. Het beleid is erop gericht hen hierbij te ondersteunen. Dit gebeurt door het wegnemen van belemmeringen. Belemmeringen in de sfeer van toerusting, van het gebruiken van de juiste kanalen, het gebruik maken van netwerken en ook het tegengaan van vooroordelen over de capaciteiten van niet-westerse werkzoekenden.

Behalve deze meer structurele vormen van beleid zijn er initiatieven om specifieke knelpunten in de integratie aan te pakken: niet-westerse vrouwen ondersteunen in hun emancipatie, de dialoog met de islam versterken, naturalisatie opwaarderen, radicalisering tegengaan.

Het kabinet is gestart met het «Breed Initiatief Maatschappelijke Binding» om het sociale klimaat te verbeteren en de binding van burgers aan de samenleving te versterken. Op het terrein van arbeid zijn door de overheid, sociale partners, uitvoeringsorganisaties, minderhedenorganisaties en andere belangenorganisaties een groot aantal concrete extra actiepunten geformuleerd om de arbeidsparticipatie van allochtonen een extra impuls te geven en discriminatie tegen te gaan. Een belangrijk resultaat van het Breed Initiatief Maatschappelijke Binding is dat de samenwerking tussen werkgeversorganisaties en allochtonenorganisaties verder wordt versterkt. Enkele van de vele activiteiten die nu opgezet zijn of worden:

– een banenoffensief voor vluchtelingen: in 3 jaar worden 2500 werkzoekende vluchtelingen bemiddeld naar duurzame arbeid;

– een samenwerkingsproject van uitzendbureaus, Centra voor Werk en Inkomen en gemeenten om kansarme (vooral allochtone) jongeren door intensieve bemiddeling aan werk te helpen;

– een coachingstraject voor hoogopgeleide allochtone jongeren om deze jongeren weerbaarder te maken en te introduceren in netwerken van ondernemers (uitvoering door De Baak en Forum);

– reïntegratiebedrijven gaan vmbo-scholen met veel allochtone leerlingen adopteren, om de jongeren beter voor te bereiden op de arbeidsmarkt;

– de Nederlandse Vereniging voor Personeelsmanagement & Organisatieontwikkeling (NVP) en de brancheorganisatie van uitzendbureaus (ABU) gaan nauw samenwerken om de kansen van allochtone jongeren op de arbeidsmarkt te verbeteren;

– de FNV start een campagne om het gesprek op de werkvloer tussen allochtonen en autochtonen op gang te brengen en te verbeteren.

Voor een uitgebreider overzicht van beleid dat door de vele betrokken partijen is ingezet of van nieuwe impulsen is voorzien, en nieuwe actiepunten die zijn afgesproken verwijs ik u naar de Kabinetsreactie op het onderzoek «Etnische minderheden op de arbeidsmarkt» van 12 mei 2004 (Kamerstuk 2004–2005, 27 223, nr. 66).

Vraag van de geachte afgevaardigde Halsema (GroenLinks):

Betere kinderopvang en een verplichte werkgeversbijdrage.

Antwoord:

Zoals eerder gemeld, zal het kabinet in 2006 een tussenevaluatie maken over de werkgeversbijdrage. Daarbij staan alle opties, waaronder dus ook de verplichte werkgeversbijdrage, open.

Het is nu nog te vroeg om al conclusies te trekken:

– de Wet kinderopvang is pas negen maanden in werking

– uit recente onderzoeksgegevens blijkt een lichte stijging van de werkgeversbijdragen tot 73,5% van de werknemers die aanspraak kan maken op een werkgeversbijdrage.

Vraag van de geachte afgevaardigde Halsema (GroenLinks):

Het nee tegen het Grondwettelijk Verdrag was vooral een linkse stem tegen de zogenaamde liberaliseringsdwang. De regering zou de tegenstem recht doen door een einde te maken aan de dienstenrichtlijn. Graag uw reactie.

Antwoord:

Naar de opvatting van de Regering moet het «nee» vooral opgevat worden als een duidelijk nee tegen het Grondwettelijk Verdrag. Het is te eenvoudig om te zeggen dat de tegenstemmers vooral links waren en één specifieke reden aan te geven. De werkelijkheid is complexer. Daarom gaan we nu de Nationale Europa Discussie voeren. Een thema daarin kan zijn het sociaal gezicht van Europa. Daarbij kan ook de vrije markt voor diensten aan de orde komen.

De regering zet zich in voor een heldere afbakening van de reikwijdte van de dienstenrichtlijn. Dit betekent onder meer dat het geldende arbeidsrecht niet mag worden ondermijnd. Waarborgen zijn nodig om te voorkomen dat de dienstenrichtlijn tot sociale dumping leidt en te verzekeren dat de publieke belangen goed worden geborgd.

Vraag van de geachte afgevaardigde Halsema (GroenLinks):

Steunt u het idee van president Chirac voor een vliegticketbelasting voor schuldenverlichting?

Antwoord:

Nederland staat positief tegenover innovatieve vormen van financiering om de MDG's in 2015 te kunnen behalen. Dit geldt vooral wanneer een totaalpakket aan aanvullende financieringsmodaliteiten leidt tot additionele ODA die duurzaam en voorspelbaar is. Nederland staat ook positief tegenover het Franse idee om een solidariteitstoeslag te heffen op vliegtickets. Nederland besteedt echter al, als één van de weinige landen in de wereld, 0,8% van het BNP aan ODA. Nederland zal de solidariteitstoeslag niet blokkeren, maar deze zal niet leiden tot een verhoging van de 0,8%. Deze positie is ook in Europees overleg uitgedragen.

Vraag van de geachte afgevaardigde Halsema (GroenLinks):

Voer een Europees importverbod in voor chocola die is gemaakt met slavenarbeid.

Antwoord:

Een Europees invoerverbod op chocola gemaakt met slavenarbeid is een buitengewoon sympathiek idee, maar in de uitvoering geenszins eenvoudig. Hier zit een heel complex aan vragen achter. Hoe kun je aan de ingevoerde chocola zien of deze met slavenarbeid is geproduceerd of niet? Verbeter je met zo'n invoerverbod de werkomstandigheden van de mensen om wie het gaat?

Toch zijn al enige initiatieven genomen zoals het in september 2001 gesloten Protocol tussen de Chocolate Manufacturers Association, de World Cocoa Foundation en grote producenten als Hershey's en Mars in samenwerking met de ILO.

Maar de regering meent dat er ook andere manieren zijn om daaraan te werken: stimuleren van betere arbeidsomstandigheden, stimuleren van keurmerken zoals Max Havelaar, verruiming van handelsmogelijkheden.

Het minimale cacaopercentage ligt vast in Europese richtlijnen, en dat is bepaald niet laag. Dat de producerende landen te weinig verdienen aan de cacao-export ligt meer aan de lage grondstoffenprijzen dan aan het Europese minimumpercentage. Het beste antwoord daarop: zelf waarde toevoegen in die landen, door zelf chocolade en chocoladeproducten te maken en die zelf te exporteren. Rijke landen kunnen helpen door tegengaan van tariefescalatie, d.w.z. hogere tarieven op chocola en chocoladeproducten dan op cacao. Dit is ook de inzet van de regering in de Doha-ronde.

Vraag van de geachte afgevaardigde Halsema (GroenLinks):

Schaf exportsubsidies af en hervorm de landbouwsubsidies. Sloop de tariefmuren en verhoog de Nederlandse hulp.

Antwoord:

De Nederlandse inzet in de WTO-onderhandelingen in de bijeenkomst in Hong Kong a.s. december is bekend. Ik heb die inzet in essentie onlangs in New York ook uitgesproken, mede namens de 0,7% landen Zweden, Noorwegen, Denemarken en Luxemburg.

– Exportsubsidies: Nederland steunt het streven naar spoedige afschaffing van alle vormen van exportsteun. Dus Europese exportsubsidies, maar ook andere vormen van exportsteun die andere landen hanteren. Nederland is bereid tot afschaffing per 2013 of zo veel eerder als mogelijk. Wat Nederland betreft is de exportsteun voor producten van belang voor ontwikkelingslanden het eerst aan de beurt.

– Landbouwsubsidies: de Europese Unie is bezig met een omvangrijk hervormingsprogramma van het landbouwbeleid. De subsidies worden daarbij voor een belangrijk deel ontkoppeld van de productie, en daarmee minder handelsverstorend. Veel producten zijn al hervormd; suiker is nu aan de beurt. De EU roept nu terecht de VS op dezelfde beweging te maken.

– Dan de tariefmuren. De EU biedt tariefvrije markttoegang voor alle producten uit de minst ontwikkelde landen (behalve tot 2009 voor rijst en suiker en tot 2006 voor bananen). Andere hoofdrolspelers in de WTO helaas nog niet. De EU zal ook verdere concessies doen om meer markttoegang te bieden, maar verwacht terecht van andere hoofdrolspelers dat ook zij bewegen. De EU en VS moeten samen leiderschap tonen.

– Ten slotte hulp: de armste landen, vooral in Afrika, kunnen niet zomaar profiteren van nieuwe handelskansen die een WTO-akkoord zal opleveren. Daarom hecht de regering er belang aan dat die landen worden ondersteund bij het ontwikkelen van hun handelscapaciteit.

Vraag van de geachte afgevaardigde Halsema (GroenLinks):

Wanneer schorten we de handelsverdragen met Israël op vanwege de schendingen van de mensenrechten? Ik vraag de premier om zich daar in Europa voor in te zetten.

Antwoord:

De mensenrechtenschendingen door de in het Israëlisch-Palestijns conflict betrokken partijen hebben nadrukkelijk de aandacht van Nederland en de Europese Unie. Nederland is van oordeel dat de bestaande samenwerkingskaders (Associatieakkoorden, Actieplannen) goede handvatten bieden om mensenrechtenkwesties aan de orde te stellen. Van deze instrumenten wordt uitdrukkelijk gebruik gemaakt ten aanzien van Israël. Het opschorten van verdragen met Israël is wat Nederland betreft dan ook niet aan de orde.

Vraag van de geachte afgevaardigde Halsema (GroenLinks):

Tijdens de VN-Top zei de minister-president dat we de politieke wil moeten hebben om onschuldige kinderen te redden en het gevaar van aids te verminderen. Wat doet het kabinet hier zelf aan?

Antwoord:

Aandacht voor kinderen is onderdeel van alle facetten van het ontwikkelingsbeleid, waarbij met name wordt uitgegaan van de rechtenbenadering. Verder wordt in ingezet op het vergroten van de mogelijkheden van kinderen door te investeren in basisonderwijs. Een kind dat scholing heeft gehad, is immers minder kwetsbaar en heeft meer kansen een waardig bestaan op te bouwen. Via de ondersteuning aan gezondheidsprogramma's en met name vaccinatie programma's worden jaarlijks vele gevallen van kindersterfte voorkómen.

In 2004 heeft de Kamer een aidsnotitie ontvangen waarin het beleid voor de periode 2004 tot 2007 is vastgelegd. De financiële middelen voor de bestrijding van HIV/aids zullen worden verdubbeld, en inmiddels is het kabinet goed op weg om deze verdubbeling te realiseren. Daarnaast zal het kabinet zijn inzet beter focussen op drie cruciale elementen voor de effectieve bestrijding van aids, het vergroten van de politieke wil en betrokkenheid, het verbeteren van de coördinatie en het versterken van de capaciteit om goede aidsprogramma's uit te voeren. Aandacht voor de situatie van kwetsbare kinderen krijgt hierbij nadrukkelijk aandacht. Het gaat daarbij zowel om het opvangen van de gevolgen voor kinderen, als hun ouders ziek of dood zijn, als om de risico's van infectie voor kinderen te beperken. Nederland werkt nauw samen met andere partners die zich met dit terrein bezig houden en ondersteunt tevens gerichte activiteiten om de opvang van kinderen die kwetsbaar zijn door de aidsepidemie te verbeteren.

Vraag van de geachte afgevaardigde Dittrich (D66):

De heer Dittrich vraagt een reactie op de stelling dat lesgeven evenveel carrière perspectief moet bieden als managementtaken in het onderwijs. Coördinerende taken en management zijn belangrijk, maar moeten ondersteunend aan het werk voor de klas zijn.

Antwoord:

Het kabinet onderschrijft de stelling dat het management ondersteunend moet zijn aan de kerntaken van de leraar. Gelukkig is een «vlucht» in het management niet langer het enige carrièreperspectief. Er is ook differentiatie mogelijk binnen de leraarsfunctie: seniorleraar in het PO, meer mogelijkheden voor functie- en beloningsdifferentiatie in VO.

Gezien de ruimte die scholen hierin ook zelf hebben zal de minister van OCW dit punt ook aan de orde stellen in het komende CAO-overleg.

Vraag van de geachte afgevaardigde Dittrich (D66):

De fractie van D66 heeft gevraagd naar de stand van zaken van het uitvoeren van de motie Lambrechts, die bij de behandeling van de Wet kinderopvang door uw kamer is aangenomen. In de motie wordt het kabinet gevraagd «een visie te ontwikkelen over hoe in de toekomst voorzieningen voor jonge kinderen, te weten kinderopvang, peuterspeelzaal en (voor)school meer in samenhang dan wel geïntegreerd vorm kunnen worden gegeven».

Antwoord:

Het kabinet heeft in een brief aan de Tweede Kamer aangegeven het belang van samenwerking tussen instellingen voor jeugd op lokaal niveau voluit te onderschrijven. Hoe die samenwerking eruit moet zien laat het kabinet echter over aan de lokale overheid. Het kabinet heeft destijds in haar reactie aangegeven dat indien zich bij de vormgeving op lokaal niveau toch problemen voordoen die te maken hebben met regelgeving van rijkswege voorstellen worden gedaan om deze op te lossen. In november van dit jaar ontvangt uw Kamer een brief waarmee u geïnformeerd wordt over de stand van zaken Operatie Jong. In deze brief zal ook beschreven worden hoe de uitvoering van de motie Lambrechts verder wordt vorm gegeven.

Vraag van de geachte afgevaardigde Dittrich (D66):

Gevraagd wordt de ongeveer 235 000 studenten, die er ongeveer € 200 per jaar op achteruit gaan, financieel te compenseren.

Antwoord:

Het kabinet wijst er op dat de basisbeurs is afgestemd op de student zonder een bijbaan. Studenten met een bijbaan hebben dan ook meer financiële ruimte. Voor studenten met ouders met een modaal of lager inkomen geldt dat zij volledig worden gecompenseerd. De studenten met ouders die een hoger inkomen hebben, zullen er financieel wel op achteruit gaan. Voor hen bestaat echter de mogelijkheid dat zij een aanvullende lening kunnen aanvragen als zij in de problemen komen.

Vraag van de geachte afgevaardigde Dittrich (D66):

Er is een trendbreuk bereikt op het gebied van veiligheid. Er moet nog meer gebeuren. Er moet ook extra aandacht komen voor preventie en nazorg. Repressie alleen helpt de samenleving niet vooruit. Gaarne reactie.

Antwoord:

Met D66 zijn wij van mening dat er naast repressie meer aandacht moet komen voor preventie en nazorg. Deze beoogde verbreding van het veiligheidsprogramma is in de mid term review op het veiligheidsprogramma van november 2004 reeds aangekondigd. Het Plan van Aanpak Verloedering en overlast beoogt een minder vrijblijvende aanpak van overlastgevende zorgmijders. BZK heeft met de VNG het project Veilige gemeenten ingericht dat onder meer beoogt de preventie op lokaal niveau meer handen en voeten te geven en de regierol van de gemeenten op dit punt te versterken. November a.s. zal een actieplan inzake preventie van geweld verschijnen. Meer aandacht voor de nazorg heeft concreet reeds gestalte gekregen in de afspraken in het kader van het grotestedenbeleid met de G 31 over de nazorg aan veelplegers, en in de beleidsvoornemens voor verbetering en de aansluiting van zorginterventies en justitiële interventies. Er is dus reeds veel in gang gezet, maar ook in de toekomst zal de verbreding naar preventie en nazorg verdere aandacht krijgen.

Vraag van de geachte afgevaardigde Van As (LPF):

De LPF fractie vraagt de garantie dat de nominale premie niet uitkomt boven de € 1200 voor verzekerden zonder zorgtoeslag.

Antwoord:

Het kabinet gaat ervan uit dat de gemiddelde nominale premie circa € 1100 zal bedragen. Er zijn geen indicaties dat dit naar boven zal moeten worden bijgesteld. Het geven van garanties voor € 1200 zou ertoe kunnen leiden dat verzekeraars dit als een vrijbrief beschouwen om de premie opwaarts bij te stellen. Dit, omdat dan de overheid de rekening zou betalen.

Vraag van de geachte afgevaardigde Van As (LPF):

Gevraagd wordt om een garantie dat het bedrijfsleven niet opdraait voor extra zorgkosten.

Antwoord:

Volgend jaar, het jaar waarin de Zorgverzekeringswet wordt ingevoerd, is sprake van lastenneutraliteit voor het bedrijfsleven. Het bedrijfsleven draait dus niet op voor de kosten.

De Zorgverzekeringswet kent een fifty-fiftyverdeling waar het gaat om de verdeling van de premielasten. De helft wordt nominaal betaald, de helft via de inkomensafhankelijke bijdrage, die vooral door het bedrijfsleven wordt opgebracht. Deze verdeling sluit aan bij het geen al sinds jaar en dag gebruikelijk is.

Vraag van de geachte afgevaardigde Van As (LPF):

Geef gemeenten terug aan de burger, schrap de provincies als bestuurslaag.

Antwoord:

Het schrappen van de provincies als een bestuurslaag is niet aan de orde. De provincies vervullen op meerdere terreinen een nuttige rol in het intermediaire gebied tussen rijk en gemeenten of op terreinen waar de aard van de vraagstukken bovengemeentelijk is.

Dat laat onverlet dat zich in het middenbestuur wel vraagstukken afspelen die nadere beschouwing vragen. Meest in het oog springend is het vraagstuk van de bestuurlijke drukte dat zich met name manifesteert in randstedelijke gebieden, waar naast de provincies ook de plusregio's en de grote steden nadrukkelijk actief zijn.

De minister van BZK bereidt een nota aan de TK voor over de positie van het middenbestuur. Deze nota is voorzien voor de tweede helft van 2006. De nota wordt breed voorbereid zodat alle groeperingen die een gerechtvaardigd belang bij het middenbestuur hebben hierin hun inbreng kunnen leveren.

Vraag van de geachte afgevaardigde Van As (LPF):

In de Miljoenennota staat dat een krimpende overheid een groeiimpuls geeft aan de economie (p. 35). Als voorbeelden wordt verwezen naar de succesvolle Scandinavische landen waar de overheden de afgelopen tien jaar zijn gekrompen met niet minder dan 13 tot 20%! Kan het kabinet aangeven met welk percentage de Nederlandse overheid in diezelfde periode is gekrompen, of juist gegroeid?

Antwoord:

Gemeten aan de hoogte van de collectieve uitgavenquote is de omvang van de Nederlandse overheid sinds 1995 met 8% BBP afgenomen. De bruto CUQ bedroeg in 1995 57,4% BBP en bedraagt in 2006 49,5% BBP.

Vraag van de geachte afgevaardigde Van As (LPF):

Kunt u aangeven met welk percentage de Nederlandse overheid is gekrompen of juist gegroeid de afgelopen 10 jaar? Wat is de prognose voor 2006?

Antwoord:

De overheid zal in 2006 niet groeien ten opzichte van 2005. Wij hebben door efficiency- en taakstellingen grote slagen gemaakt binnen het openbaar bestuur. Het volume van het Rijk is afgelopen jaar gedaald met ruim 3000 fte. Maar tegelijkertijd is de bewuste keuze gemaakt om te intensiveren in de veiligheidsketen en het onderwijs, waardoor in die sectoren een groei is waar te nemen.

Bezien over een periode van 10 jaar (1994–2004) is de conclusie dat de overheid breed met ongeveer 7%, dus jaarlijks met ruim 0,5%, is gegroeid. Het grootste aandeel hebben de onderwijssector (23%) en de politie (15 000 fte) hierin.

Vraag van de geachte afgevaardigde Van As (LPF):

In strafinrichting Esserheem in Veenhuizen vieren moordenaars en andere zware criminelen feest in hun eigen grand café «Club 91», terwijl ouderen in verpleeghuizen met pyjamadagen, doorligplekken en onvoldoende aandacht te maken hebben. Is de MP het met de LPF eens, dat een land waarin gevangenen beter af zijn dan mensen in verpleeghuizen een uitermate onbeschaafd land is; een land zonder normen en waarden?

Antwoord:

De heer Van As maakt een vergelijking tussen het beeld dat recent geschetst is in de Telegraaf van de gevangenis Esserheem en de situatie in verpleeghuizen. Die vraag gaat echter voorbij aan het feit dat het beeld van Esserheem niet klopt. Het artikel was gebaseerd op in scène gezette foto's en sterke verhalen. In het antwoord op de hierover gestelde schriftelijke vragen van de heer Wilders zal dat nader worden toegelicht.

Vraag van de geachte afgevaardigde Van As (LPF):

Zijn de docenten die in de WAO zijn beland weer inzetbaar voor het onderwijs? Graag de visie van de minister-president hierop.

Antwoord:

Van de WAO'ers in het onderwijs is ongeveer de helft volledig arbeidsongeschikt. Van volledig arbeidsongeschikten is bekend dat reïntegratie vaak niet aan de orde is.

De andere helft is gedeeltelijk arbeidsongeschikt. Hiervan werkt ca. 50% volledig voor het gedeelte waarvoor ze arbeidsgeschikt zijn. De andere helft doet dat deels.

Vraag van de geachte afgevaardigde Van As (LPF):

Wij zien niets in de plannen van het kabinet om 1 mld. te steken in windmolens. Studies wijzen uit dat windenergie niet rendabel is en daardoor juist slecht voor het milieu. Bovendien belemmeren de uitgaven aan windenergie de mogelijkheden voor onderzoek naar echt duurzame alternatieven. Laten we nu liever onze aandacht richten op de productie van kernenergie, in plaats van het te importeren. Daarmee investeren we in werkgelegenheid en onze kenniseconomie. Daarnaast helpt het de CO2-doelstellingen van het Kyotoverdrag te behalen. Graag uw reactie.

Antwoord:

Ten aanzien van energie staan we op lange termijn voor twee grote internationale opgaven:

1. Voorzieningszekerheid

2. Klimaatverandering Het Energierapport zet in op:

– Internationalisering beleid (o.a. EU-OPEC-dialoog intensiveren evenals de dialoog van de EU met Rusland. Verder wordt door minister EZ intensief gewerkt aan totstandkoming één noordwest Europese energiemarkt);

– Energiebesparing (verhogen naar 1,3% en later 1,5%);

– Duurzame energie (MEP inzetten om doel van 9% duurzame elektriciteit in 2010 te halen);

– Brandstofspreiding (o.a. kernenergie en schone kolencentrales niet uitsluiten);

Het Energierapport geeft aan dat het niet voor de hand ligt dat er nieuwe kerncentrales worden gebouwd in Nederland. Dit is echter niet aan de overheid maar aan marktpartijen. De overheid zorgt ervoor dat de randvoorwaarden waaronder kernenergieproductie in Nederland kan plaatsvinden glashelder zijn. Daarbij gaat de aandacht in het bijzonder uit naar de (financiële zekerstelling voor de) afvalproblematiek en de nazorg en de speciale eisen die gesteld moeten worden in verband met moedwillige verstoring. Verder zal het nucleaire onderzoek op peil worden gehouden omdat het kabinet hecht aan het behoud van bestaande nucleaire expertise.

Het Kabinet heeft recent besloten dat er extra wordt geïnvesteerd in een meer duurzame energiehuishouding om in de toekomst minder afhankelijk te zijn van fossiele brandstoffen en om de uitstoot van broeikasgassen te beperken. Een bedrag van 250 mln. is gekoppeld aan de besluitvorming over het openhouden van de kerncentrale Borssele, die eind van dit jaar moet worden afgerond. De middelen worden ingezet voor energiebesparing, schoon fossiel (CO2-opslag) en hernieuwbare energiebronnen (waaronder innovatieve biobrandstoffen). Beoogd wordt het klimaatvoordeel – beperking van CO2-uitstoot – van het openhouden van Borssele te verdubbelen. Als onderdeel van deze besluitvorming voert het kabinet gesprekken met energiebedrijven over een substantiële bijdrage van hun kant.

Windenergie

Het kabinet vindt in de kosten-batenanalyse uitgevoerd door het Centraal Planbureau een ondersteuning voor de ingeslagen weg van een meer geleidelijke ontwikkeling van windenergie op zee via een mix van implementatie en innovatie.

De CPB-studie laat zien dat 6000 MW windenergie op zee in 2020 maatschappelijk niet rendabel is. Maar dit beleidsdoel hebben wij al eerder verlaten. We nemen daar meer tijd voor. De studie toont ook aan dat bij een stringent klimaatbeleid en een geleidelijke capaciteitsopbouw van windenergie op zee tot 2030 de investering wel maatschappelijk rendabel kan zijn. Bij een beheerste ontwikkeling kunnen wij optimaal profiteren van de leereffecten van de eerste windparken.

Tot 2010 is de inzet 700 MW windenergie op zee om onze doelstelling van 9% duurzame elektriciteit te realiseren en de eerste stappen te zetten op het transitiepad voor windenergie op zee. Daarbij trachten we optimaal de leereffecten te benutten die in het binnen- en buitenland worden opgedaan.

Vraag van de geachte afgevaardigde Van As (LPF):

Het wordt hoog tijd dat het kwartje van Kok wordt teruggegeven aan de pomp.

Antwoord:

In het hoofdlijnenakkoord is afgesproken dat het kwartje van Kok gelet op de herkomst vooral zal worden aangewend voor wegen en daarnaast voor onderhoud van openbaar vervoer en vaarwegen. Het ging om een bedrag van structureel 530 mln.

In de periode tot en met 2010 wordt hiervan iets minder dan de helft (46%) besteed aan onderhoud en aanleg van wegen. Ongeveer 20% komt ten goede aan de instandhouding van vaarwegen en bijna een kwart gaat naar het onderhoud aan het spoor. De laatste 10% ten slotte, komt ten goede aan de regionale aanpak van bereikbaarheid en de chipcard.

Dit sluit dus aan bij de afspraken die wij hierover hebben gemaakt het kwartje aan de burger terug te geven in de vorm van meer investeringen in weg en openbaar vervoer.

Vraag van de geachte afgevaardigde Rouvoet (ChristenUnie):

Waarom worden huishoudens niet gestimuleerd meer aan energiebesparing te doen?

Antwoord:

Energiebesparing is een belangrijk aandachtspunt voor het kabinet. Het kabinet heeft ook forse ambities op dit terrein. Zo wordt actief gewerkt aan de introductie van slimme energiemeters en geeft de overheid actief voorlichting over energiebesparing. Ook zet het kabinet via de EU in op fors scherpere normen voor elektrische apparaten.

In het Energierapport dat door collega Brinkhorst in juli is uitgebracht, is tevens aangekondigd dat het kabinet overweegt een verhandelbaar energiebesparingcertificaat (wit certificaat) in te voeren. Hierbij krijgen energieleveringbedrijven de taak een bepaalde hoeveelheid energie te besparen. Dit loopt onder meer via de huishoudens. Onderzocht wordt samen met de sector of zo'n maatregel, die ook in Engeland is ingevoerd en in Frankrijk overwogen wordt, voor Nederland interessant kan zijn.

Vraag van de geachte afgevaardigde Rouvoet (ChristenUnie):

Waarom geen positieve prikkel voor werkgevers in de vorm van een specifieke ouderenkorting?

Antwoord:

Teneinde de loonkosten van oudere werknemers te verlagen is op 1 januari 2004 de wet premievrijstelling oudere werknemers (WWOW) in werking getreden. Deze wet geeft werkgevers een vrijstelling van de WAO-basispremie voor werknemers die 50 jaar of oudere zijn als ze in dienst treden. Ook krijgen de werkgevers een premievrijstelling voor werknemers die ze in dienst hebben van 55 jaar of ouder. Er is dus al sprake van een positieve prikkel.

Vraag van de geachte afgevaardigde Rouvoet (ChristenUnie):

Naheffing uit Brussel?

Antwoord:

Dit komt voort uit een periodieke revisie van het CBS van onze Nationale Rekeningen. Ieder land in de Europese Unie voert deze revisie ongeveer eens in de vijf jaar uit. Uit de Nederlandse revisie blijkt dat ons BNI in de jaren 2001–2004 hoger is geweest dan tot nog toe aangenomen. We waren dus rijker dan gedacht. Dat is op zich goed nieuws, maar het heeft wel budgettaire consequenties.

Dit geldt bijvoorbeeld voor de afdrachten aan de Europese Unie omdat die gedeeltelijk gekoppeld zijn aan ons BNI. Het totaal aan uitgaven van de EU verminderd met inkomsten uit btw-afdrachten, Landbouwheffingen en Invoerrechten moet door de Lidstaten worden opgebracht naar rato van hun aandeel in het EU-BNI. Ceteris-paribus betekent de revisie van de Nationale Rekeningen dat ons aandeel in dat EU-BNI is toegenomen. In Brussel zijn de boeken voor wat betreft Nederland nog niet gesloten voor de jaren vanaf 2001. Dat betekent dus dat er vanuit Brussel nog een naheffing verwacht kan worden.

Zoals gezegd reviseren alle landen eens in de vijf jaar. Dat houdt in dat ook het BNI van deze landen wijzigt. Op dit moment vindt er bijvoorbeeld een revisie plaats in Duitsland en Spanje. Afhankelijk van de richting van de BNI-bijstellingen van andere landen leidt dit dus tot een hogere of lagere naheffing.

Vraag van de geachte afgevaardigde Van der Vlies (SGP):

De SGP-fractie is al geruime tijd op zoek naar op maat gesneden ondersteunende instrumenten (motie van der Vlies). Daar hangt een prijskaartje aan en daarin wil ons plan voorzien. Wat betekent dit dan voor de palliatieve zorg en het verslavingsbeleid.

Antwoord:

Wat betreft de palliatieve zorg is een goede uitvoering van bestaande regelgeving – naast het aanbrengen van verbeteringen daarin – gewenst. Tijdens het AO op 8 september is u daarom een onderzoek onder de zorgkantoren toegezegd. Dit onderzoek is erop gericht vast te stellen hoe zorgkantoren bepaalde regelingen toepassen, welke rol zij spelen bij de discussie in de regio over de capaciteit voor palliatieve zorg, welke bekostigingssystematiek zij toepassen etc. Zodra de resultaten daarover bekend zijn wordt u nader geïnformeerd.

Wat betreft het verslavingsbeleid zal u voor het einde van dit jaar een voortgangsrapportage toegezonden krijgen, waarin de gevolgen van de verschillende stelselwijzigingen voor de verslavingszorg in kaart gebracht zullen worden.

Vraag van de geachte afgevaardigde Van der Vlies (SGP):

Wat is de stand van zaken met betrekking tot het proefproces tegen de SGP?

Antwoord:

Het vonnis heeft tot verschillende reacties geleid, in uw Kamer en in het land, van bijval tot verontwaardiging.

Het SGP-beleid jegens het lidmaatschap van vrouwen is een kwestie die al jaren speelt en waarin de Staat enerzijds en het Toezichthoudend Comité bij het Vrouwenverdrag en eiseressen anderzijds steeds tegenovergestelde posities hebben ingenomen.

De regering heeft zich altijd op het standpunt gesteld dat de overheid op grond van het Vrouwenverdrag weliswaar moet verzekeren dat individuele vrouwen toegang hebben tot (onder meer) de politieke partij van hun keuze, maar dat de Staat ook een beleidsvrijheid heeft bij het vormgeven aan deze verdragsverplichting. De regering vertrouwt daarbij sterk in het zelfreinigend vermogen van het democratisch bestel.

Toch is het is goed dat er nu ook een onafhankelijke rechter heeft gesproken. De rechtbank Den Haag is zeer degelijk te werk gegaan gelet op de uitvoerige motivering van het vonnis.

Dat betekent niet dat de Staat het ook zonder meer eens is met de uitspraak van de rechter.

De Staat is in hoger beroep gegaan, alleen al omdat het hier een zeer principiële kwestie betreft waarbij (a) verschillende grondrechten in het geding zijn (enerzijds het passief kiesrecht en discriminatieverbod, en anderzijds de vrijheid van vereniging en godsdienstvrijheid) en (b) de beslissing om geen nieuwe subsidies meer te verstrekken tamelijk ingrijpend is.

Vraag van geachte afgevaardigde Van der Vlies (SGP):

Waarom moet topsport opnieuw een extra impuls krijgen?

Antwoord:

De grootste extra investering gaat naar het thema «meedoen door sport». Het gaat dan om participatie en integratie door sport. Het kabinet onderkent de grote maatschappelijke betekenis van topsport als voorbeeld voor de breedtesport en als inspiratiebron voor jongeren. Het biedt ook de mogelijkheid tot presteren en excelleren. Economisch gezien is topsport van belang mede in relatie tot de media-aandacht, als instrument voor Holland promotie.

In het topsportbeleid van de sportnota zijn nieuwe accenten aangebracht. Dat is bijvoorbeeld het geval bij de talentherkenning en -ontwikkeling van jeugdige topsporters en bij de aandacht voor topcoaches. Naar verhouding gaat het in de nota bij topsport het minst om nieuw of extra geld.

Vraag van de geachte afgevaardigde Van der Vlies (SGP):

Vraagt aandacht voor botsing van grondrechten zoals bij het proefproces tegen SGP en het wetsartikel over smalende godslastering.

Antwoord:

De heer Van der Vlies van de fractie van de SGP vroeg aandacht voor de botsing van grondrechten, zoals bij het proefproces tegen de SGP, maar ook bij de discussie over het slapende wetsartikel over smalende godslastering. Voorop wil ik stellen dat een ieder het recht heeft zijn of haar religieuze overtuiging te belijden en zijn of haar mening te uiten. Deze rechten zijn van wezenlijk belang voor de ontwikkeling van de persoonlijke identiteit en instandhouding van onze democratische samenleving. Maar de uitoefening van het recht op de vrijheden van godsdienst en meningsuiting is niet onbeperkt, en deze grondrechten kunnen ook botsen. De wet geeft hiervoor in diverse bepalingen het toepasselijke referentiekader. Aan de hand daarvan maakt de rechter in het concrete geval de belangenafweging. Dat geldt ook voor het proefproces tegen de SGP. Deze zaak is overigens nog onder de rechter. Wij wachten verder het hoger beroep af. Inzake het wetsartikel over smalende godslastering meld ik nog dat die strafbaarstelling thans mede voorwerp vormt van onderzoek naar de juridische mogelijkheden en niet juridische «tusseninstituties» die kunnen bijdragen aan het tegengaan van publieke uitlatingen die de betrekkingen tussen bevolkingsgroepen vergiftigen.

Vraag van de geachte afgevaardigde Van der Vlies (SGP):

Inhoudelijke reactie op wens meer te investeren in de hele justitiële keten (bv. digitale recherche (internetporno)). Ook meer aandacht voor: verkeersveiligheid, opvang ex-prostituees, reïntegratie ex-gedetineerden, voorkoming recidive.

Antwoord:

Zoals de SGP terecht opmerkt, levert verbetering van de justitiële keten een grote bijdrage aan de bestrijding van overlast en onveiligheid op tal van terreinen. Het is om deze reden dat het investeren in de veiligheid voor dit kabinet speerpunt van het beleid is en was. Het kabinet heeft voor de hele kabinetsperiode bijna 1,3 mld. extra uitgetrokken.

Vraag van de geachte afgevaardigde Van der Vlies (SGP):

De heer Van der Vlies vraagt een inhoudelijke reactie van de regering over de invloed van media, videoclips e.d. op jongeren.

Antwoord:

De Nederlandse mediawet kent reeds een verbod op het uitzenden van programmaonderdelen die mogelijk ernstige schade aan de lichamelijke, geestelijke of zedelijke ontwikkeling van jongeren onder de zestien jaar kunnen toebrengen. Bij bioscoop, televisie en dvd/video bestaat Kijkwijzer om jeugdigen tegen overige schadelijke producten te beschermen. De commissie Jeugd, geweld en media rapporteert binnenkort of er hiaten zijn in deze voorzieningen. Te denken valt aan risicogroepen en nieuwe verspreidingsvormen. Het kabinet kiest bij het thema geweld voor een samenhangende aanpak en is van plan die in november van dit jaar te presenteren. In het Actieplan tegen Geweld worden onder meer maatregelen geformuleerd tegen belangrijke risicofactoren die van invloed zijn op het ontstaan van gewelddadig gedrag, zoals alcoholmisbruik, illegaal wapenbezit en het (op jonge leeftijd) kijken naar mogelijk schadelijke geweldsbeelden.

Extreme uitingen op internet zijn door hun grensoverschrijdende karakter lastig aan te pakken. In het kader van het Actieplan tegen Geweld wordt onderzocht welke mogelijkheden er zijn jeugdigen beter te beschermen tegen extreme uitingen via Internet.

Vraag van de geachte afgevaardigde Van der Vlies (SGP):

Graag een toezegging van de regering om de systematiek van koopkrachtinterventie zo in te richten dat deze degenen bereikt die het echt nodig hebben. Deze problematiek verder en innovatief te doordenken (dit mede naar aanleiding van brief deze week over Buitengewone Uitgavenregeling).

Antwoord:

Vóór de zomer van 2006 zullen de bewindslieden van SZW, Financiën en VWS hier verslag van doen. Daarbij zal worden aangesloten bij het al toegezegde onderzoek naar de integratie van de buitengewone uitgavenregeling en de zorgtoeslag. Ook de uitkomsten van het SCP onderzoek naar niet-gebruik van diverse regelingen, dat in de loop van dit jaar verschijnt, kan hierbij worden betrokken. Op dit moment is een werkgroep aan de slag om de mogelijkheden te bezien voor integratie van de Buitengewone uitgavenregeling en de zorgtoeslag. De minister van VWS heeft de Kamer hierover geïnformeerd bij een brief d.d. 12 april en in het debat over de Zorgverzekeringswet in de Eerste Kamer op 7 juni heeft hij aangegeven dat de werkgroep tijdig zal rapporteren zodat de bevindingen een rol kunnen spelen voor het Belastingplan 2007.

Vraag van de geachte afgevaardigden Van der Vlies (SGP), Nawijn (Groep Nawijn) en Wilders (Groep Wilders):

Wat doet Nederland aan de fors opgelopen brandstofprijzen? In dit verband wordt verwezen naar België en Frankrijk.

Antwoord:

Het kabinet ziet geen aanleiding de accijns op benzine en diesel te verlagen. In het Belastingplan wordt wel voorgesteld om eenmalig af te zien van de wettelijke prijsindexatie. De gevolgen van de hogere brandstofprijzen zijn meegenomen bij de koopkrachtmaatregelen. Een verlaging van de accijnzen of andere prijsgerelateerde compensatie maatregelen zouden «verstorend» kunnen werken op het aanpassingsproces in de markt. Dit zou neerkomen op vraagstimulering wat onder deze omstandigheden eerder een nadeel is voor het prijspeil. Het onderwerp is ook aan de orde geweest tijdens de Eurogroep en de Ecofin in Manchester. Afgesproken is dat er geen marktverstorende maatregelen, zoals een verlaging van de belastingdruk op energie, worden getroffen. Er kan daarnaast worden opgemerkt dat een verlaging van de brandstofprijzen afbreuk zou doen aan het reeds ingezette beleid om de vaste kosten te verlagen en variabele kosten te verhogen. Overigens wil ik opmerken dat de maatregelen in Frankrijk en België voor zover mij bekend niet zien op een verlaging van de accijns. Zij verlenen op andere wijze een tegemoetkoming aan bepaalde groepen en sectoren.

Vraag van de geachte afgevaardigde Nawijn (Groep Nawijn):

Graag reactie op stelling dat Nederland overspoeld wordt door Polen en dat dat alleen maar erger wordt als Bulgarije en Roemenië toetreden.

Antwoord:

Uit de evaluatie van het werknemersverkeer met de Midden- en Oost-Europese landen (MOE-landen) blijkt dat het aantal (aan werkgevers) afgegeven tewerkstellingsvergunningen voor werknemers uit de MOE-landen, na de uitbreiding met de EU per 1 mei 2004 is gestegen van 12 540 in 2003 tot 24 728 in 2004. Dit komt – door de grote hoeveelheid seizoenswerkers – overeen met ongeveer 13 000 arbeidsjaren, dat wil zeggen 0,2% van het totale arbeidsvolume in Nederland. De groei vanuit de MOE-landen gaat samen met een vermindering van het aantal aanvragen voor een tewerkstellingsvergunning voor werknemers uit landen buiten de EU: het totaal aantal twv's is gestegen van 38 036 in 2003 naar 44 207 in 2004. De stelling dat Nederland overspoeld wordt blijkt dus niet uit deze cijfers.

Daarnaast werkt een onbekend aantal illegale werknemers uit de Midden- en Oost-Europa. Van belang hierbij is dat illegale tewerkstelling effectief wordt bestreden. Door de invoering van de bestuurlijke boete en de forse toename van het aantal inspecties is de kans op detectie van illegale tewerkstelling door de Arbeidsinspectie vergroot waardoor dit voor werkgevers een stuk minder aantrekkelijk wordt. Het aantal inspecties gaat omhoog van ca. 3900 in 2003 naar ca. 8000 in 2005 en gaat in 2006 verder omhoog naar ca. 11 000. Daarnaast werkt de Arbeidsinspectie aan een verdere verbetering van de risicoanalyse, zodat nog gerichter zal worden geïnspecteerd.

Vraag van de geachte afgevaardigde Nawijn (Groep Nawijn):

Herbeoordeling WAO'ers. Waar zijn de banen voor mensen die worden afgeschat of goedgekeurd?

Antwoord:

– Het nieuwe WAO-stelsel richt zich op werk. We gaan uit wat mensen wél kunnen in plaats van wat zij niet kunnen.

– Het Schattingsbesluit is onderdeel van het nieuwe stelsel: met de herbeoordelingen wordt bezien wat mensen nog wel kunnen en wordt – samen met een eventueel reïntegratietraject – weer perspectief geboden op een baan.

– Uiteraard kan op voorhand geen baan worden «gereserveerd»; wel geldt dat macro-economisch meer aanbod leidt tot meer vraag naar arbeid.

Vraag van de geachte afgevaardigde Nawijn (Groep Nawijn):

Gevraagd wordt naar de inkomensgevolgen van het nieuwe zorgstelsel voor ouderen en kleine ondernemers.

Antwoord:

Er kan op gewezen worden dat die gevolgen in de meeste gevallen positief zijn en in enkele gevallen heel licht negatief. Ik wil voor deze effecten verwijzen naar de publicatie Financiële gevolgen van de nieuwe zorgverzekering van het ministerie van VWS die met de Prinsjesdagstukken aan de Kamer is toegezonden.

Vraag van de geachte afgevaardigde Nawijn (Groep Nawijn):

Wanneer komt er een einde aan monopoliepositie van het ABP?

Antwoord:

Op dit moment zijn op grond van de Wet privatisering ABP (WPA) de overheidssectoren verplicht aangesloten bij het ABP. Dit is analoog een de zogeheten «verplichtstelling» voor pensioenfondsen in de marktsector, waardoor het ABP in zekere zin een monopoliepositie heeft. In de WPA is evenwel bepaald dat op een ander te bepalen moment het mogelijk is dat de verplichte deelneming van een overheidssector in het ABP kan worden ingetrokken indien de sectorwerkgever en de meerderheid van de vakbonden binnen de desbetreffende sector daartoe gezamenlijk besluiten. Bij uittreden uit het ABP moet wel eventueel verzekeringstechnisch nadeel en draagvlakverlies worden verrekend.

Vraag van de geachte afgevaardigden Wilders (Groep Wilders) en Van der Vlies (SGP):

Het is onacceptabel dat de afdrachten stijgen. Wat is de reactie van de minister-president op de spectaculair grote afdrachten van Nederland aan de EU?

Antwoord:

Het kabinet is met de vraagstellers van mening dat de Nederlandse nettopositie in lijn gebracht moet worden met de nettopositie van andere landen met een vergelijkbaar welvaartsniveau. Bovendien spant het kabinet zich ook in voor een bevriezing van het uitgavenniveau van de Europese Unie.

Er is geen sprake van een onverwachte en onevenredige verslechtering van de Nederlandse nettopositie in de periode tot 2006. De in de Staat van de Unie genoemde bedragen stemmen overeen met de eerder overeengekomen Financiële Perspectieven 2000–2006, die ook in de kamer op instemming hebben kunnen rekenen. In die Financiële Perspectieven is uiteraard meegewogen dat de Unie vanaf 2004 tien nieuwe lidstaten heeft gekregen, hetgeen tot een verhoging van het budget van tussen de 5 en de 15 procent heeft geleid. Dat is uiteraard van invloed op de nettopositie van Nederland en – in gelijke mate – de andere nettobetalers. Ook het feit dat de in de huidige Financiële Perspectieven afgesproken structuurfondsenprogramma's langzaam op gang gekomen zijn en pas vanaf 2004 een hoger uitputtingspercentage zullen kennen zorgt voor een voorziene verslechtering van de nettopositie.

Het verschil tussen de € 180 in 2003 (realisatie), en «in de richting van € 250 of zelfs € 300» (op basis van de vastleggingen) in 2006 wordt, behalve door de uitbreiding, dus voor een groot deel verklaard doordat in 2003 aanmerkelijk minder werd uitgegeven dan in de FP's was voorzien, met name bij de structuurfondsen, terwijl de «250 of zelfs 300» die in de Staat van de Unie worden genoemd, gebaseerd zijn op een maximumscenario.

Vraag van de geachte afgevaardigde Wilders (Groep Wilders):

De heer Wilders informeert naar Overschotten in sociale fondsen 12 mld. Waarom worden premies niet kostendekkend vastgesteld?

Antwoord:

Deze overschotten zijn inderdaad aanwezig bij de UWV-fondsen voor de WW en WAO. Hierover kan het volgende worden opgemerkt.

Ten eerste moet worden opgemerkt dat het EMU-saldo van alle sociale fondsen in de Miljoenennota niet alleen premieontvangsten bevat maar ook de Rijksbijdragen. Bovendien zijn de voorgestelde premieniveaus voor de WW (AWF-fonds) en de WAO in 2006 reeds fors verlaagd ten opzichte van 2005. Het gaat om een verlaging van 1,15% bij de WW en 0,85% bij de WAO. Hierdoor zijn de voorgestelde premieniveaus voor 2006 beneden lastendekkend niveau. Het exploitatietekort bij deze fondsen bedraagt 1,1 mld. in 2006. Mede hierdoor lopen de vermogensoverschotten bij deze fondsen al terug van 7,7 mld. ultimo 2005 naar 5,8 mld. ultimo 2006. Het verder verlagen van de premies zou leiden tot te grote exploitatietekorten ten laste van het EMU-saldo. Het exploitatiesaldo van de sociale fondsen maakt immers onderdeel uit van het EMU-saldo.

Daarnaast geldt dat de inkomens- en vermogenssaldi bij de sociale fondsen het resultaat zijn van besluitvorming uit het verleden. Zo zijn in het verleden bijvoorbeeld premieverhogingen gebruikt voor dekking van het VPB-pakket, het niet doorgaan van de versnelde afschaffing van de SPAK en voor dekking van het overgangsrecht bij VUT/prepensioen. Het teruggeven van de overschotten zou dus als het ware betekenen dat met terugwerkende kracht de dekking voor deze maatregelen weer terug zou worden gedraaid.

Een en ander is toegelicht in bijlage 10 van de begroting van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.

Naar boven