Aan de orde is het debat naar aanleiding van een notaoverleg op 7 juni 2006 over handhaving VROM-regelgeving.

De heer Krähe (PvdA):

Mevrouw de voorzitter. Winsemius sprak in 1985 al over de peen, de preek en de zweep. Dat waren zijn instrumenten om het handhaving beleid en het milieubeleid vorm te geven. Handhaving is van groot belang en is ook van groot belang voor de geloofwaardigheid van de overheid.

Ik heb twee moties aangekondigd en de VNG stond al snel vooraan om aan te geven dat men niet voor naming and shaming is. Ik vroeg mij vervolgens af wat men te vrezen heeft. Als men gewoon zijn werk goed doet, behoeft men daar niet bang voor te zijn. Ook de inspectie maakt rapportages bij gemeenten. Ik heb de rapportages van vorig jaar bekeken. Zij zijn absoluut onvergelijkbaar. Dat is een probleem, waardoor de gemeenten geen inschatting kunnen maken hoe zij presteren op dit gebied. De professionalisering is inmiddels afgerond. Professionalisering van de handhaving biedt een bepaald minimumniveau. Aan dat minimumniveau moet men voldoen, lijkt mij. Echter, soms voldoen gemeenten zelfs daar niet aan. Dat is heel kwalijk.

Ik krijg veel mailtjes van mensen uit Nederland en van ambtenaren uit gemeenten dat het beleid van gemeenten op het gebied van handhaving vaak wordt bepaald door de buurman van de wethouder. Dat is vooral in kleine gemeenten een groot probleem. Ik stel dan ook voor om een soort van tegenmacht te organiseren in gemeenten. Daarmee bedoel ik de gemeenteraad, die uiteindelijk de inzet op het gebied van handhaving bepaalt. Het kan ook via de burger in de gemeente die vaak klaagt over de handhaving op het gebied van milieu en andere VROM-regelgeving. In de eerste motie die ik zal indienen, die ik maar even motie-naming and shaming gemeenten noem, staat het recht van de burger centraal.

De andere kant van het verhaal betreft de integrale handhaving. MKB-Nederland schreef enige tijd geleden een notitie, getiteld: "De bomen en het bos". Die notitie ging over vergunningverlening, vooral voor het midden- en kleinbedrijf. Er blijkt uit dat bedrijven met maximaal 64 verschillende vergunningen te maken hebben. Welnu, als het vergunningenverhaal al een bos genoemd kan worden, dan is handhaving een woud. Immers, vergunningen worden meerdere malen gecontroleerd. Nu is er al een motie-Aptroot, maar ik wijs erop dat er een grote witte vlek is op het gebied van handhaving, daar waar het gaat om het gemeentelijke niveau. Om die reden vraag ik de minister integrale handhaving een kans te geven. Er is een aantal gemeenten dat daarop al vooruitloopt, maar het blijkt in de praktijk dat de bottleneck vooral bij de kennis ligt. In Nederland is het onderwijsstelsel sectoraal georganiseerd en daarbij worden handhavers opgeleid voor bijvoorbeeld hetzij bouwregelgeving, hetzij gebruiksvergunningen, hetzij milieuregelgeving. Ik denk dat als wij daarin wat extra investeren, wij een groot resultaat kunnen behalen voor de bedrijven. Als je namelijk integraal gaat handhaven – het in één keer controleren van bouwregelgeving, gebruiksvergunningen, milieu en andere zaken – zou je een groot positief effect kunnen bewerkstelligen voor 50.000 bedrijven in het mkb.

Mevrouw Spies (CDA):

U refereert aan de motie-Aptroot, maar er is nog een andere motie op dit gebied ingediend, naar ik meen door de Kamerleden Aptroot, De Krom of Koopmans. Daarin staat dat er maximaal sprake kan zijn van twee controlebezoeken per bedrijf per jaar.

De heer Krähe (PvdA):

Dat gaat vooral over de rijksinspecties.

Mevrouw Spies (CDA):

Nee, dat gaat over alle handhavingsinstanties. Het betreft een gedwongen samenwerking tussen alle handhavingsinstanties in de eerste lijn in Nederland, los van de vraag of dit rijksinspecties zijn dan wel inspecties van provincies, waterschappen of gemeenten. Uit wat u zojuist aangeeft, leid ik af dat dit wel eens samen zou kunnen lopen met datgene wat u betoogt. Volgens mij is dat één op één in lijn met uw verhaal.

De heer Krähe (PvdA):

Dat zou heel goed kunnen. Alleen, mijn motie richt zich voornamelijk op het kennisverhaal achter dat verhaal. Er is een aantal gemeenten die inderdaad al een stap verder zijn op dit gebied. Wij kunnen echter op nationaal niveau wel voorschrijven dat er maximaal twee handhavingsacties per jaar zijn, maar als vervolgens de kennis ontbreekt, zou dit betekenen dat er minder gehandhaafd wordt en dat lijkt mij niet de bedoeling. Het gaat juist om het integreren van de verschillende handhavingsstromen.

Voorzitter. Ik leg de Kamer de beide volgende moties voor.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat na vele jaren van begeleiding door de VROM-inspectie en van financiële ondersteuning een aantal gemeenten nog niet in staat is om hun handhavingstaken op adequaat niveau uit te voeren;

overwegende dat inwoners van gemeenten en provincies recht hebben op informatie over kwaliteit van de uitvoering van de gemeentelijke en provinciale handhavingstaken;

overwegende dat het openbaar maken van de onderzoeksgegevens en de stand van zaken met betrekking tot de uitvoering een bijdrage kan leveren aan een verbetering van de voorgaande twee punten;

van mening dat na de peen (subsidie) en de preek (voorlichting) nu ook voor gemeenten de zweep (druk uitoefenen) dient te worden gehanteerd;

verzoekt de regering om vóór 1 januari 2007 een lijst op internet te publiceren van alle gemeenten en provincies met daarbij de mate waarin zij voldoen aan een adequaat handhavingsniveau en deze regelmatig te actualiseren,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Krähe. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 58(29383).

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,Krähe

constaterende dat diverse gemeenten en provincies naar aanleiding van de professionalisering inmiddels zijn overgegaan tot integraal uitvoeren van handhavingsbezoeken op het terrein van milieu, bouwen, veiligheid en APV;

constaterende dat kennis bij veel gemeenten de beperkende factor is bij de invoering van integrale handhaving vanwege het feit dat opleidingen nu nog steeds sectoraal zijn georganiseerd;

overwegende dat integrale handhaving een bijdrage kan leveren aan het efficiënt werken van gemeenten (en provincies) en tevens een tijdsbesparing en minder administratieve lasten voor ondernemers oplevert;

overwegende dat circa 50.000 bedrijven in het mkb gebaat zijn bij integrale handhaving door gemeenten en dat door het mkb reeds is aangegeven dat deze het minste profijt hebben van de maatregelen zoals deze door het kabinet zijn genomen;

van mening dat om de voorgaande redenen gemeenten gestimuleerd zouden moeten worden om integrale handhaving in te voeren;

verzoekt de regering, te komen met een regeling met als doel om- en bijscholing op het gebied van integrale handhaving te stimuleren,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Krähe en Van Velzen. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 59(29383).

Mevrouw Van Velzen (SP):

Voorzitter. Wij ronden vandaag een debat af dat wij op 7 juni hebben gevoerd. Dat debat ging over heel veel losse punten. Dat maakt het enigszins verwarrend. Ik heb het onder andere gehad over de handhaving van de bestemmingsplannen in Nederland. Decentralisering van ruimtelijke ordening leidt in mijn visie tot verrommeling. Ik heb het specifiek gehad over het Groene Hart, waar 85% van de bestemmingsplannen niet actueel zijn. Minister Dekker heeft mij toegezegd dat zij in overleg zou gaan met de gemeenten omdat het nu eenmaal decentraal beleid is, en te kijken in hoeverre zij die achterstanden als het gaat om het handhaven van actuele bestemmingsplannen zouden kunnen inhalen. Ik weet niet wat de stand van zaken is en wat de reactie van de gemeenten was. Ik ga er kortheidshalve maar van uit dat er geen resultaat geboekt is. Ik hoor graag als het anders is. Ik wil ervoor pleiten, ter bescherming van het natuurlijke karakter van het Groene Hart dat de minister een beroep doet op artikel 37, lid 1 van de Wet op de ruimtelijke ordening en de gemeenten een aanwijzing geeft om zo snel mogelijk die bestemmingsplannen te actualiseren. Ik wil daarvoor een motie indienen, maar ik ben uiteraard graag bereid om die weer in te trekken als ik van de minister hoor dat alles goed komt.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat de bescherming van de natuurlijke waarde van het Groene Hart gebaat is bij actuele bestemmingsplannen met een handhavingsparagraaf;

constaterende dat volgens de onderzoeksrapportage Bestemmingplannen Groene Hart, beschermende werking in de praktijk (29435, nr. 163), circa 85% van de bestaande bestemmingsplannen hieraan nog niet voldoet;

van mening dat de inhaalslag om het buitengebied van gemeenten in het Groene Hart te beschermen middels bestemmingsplannen snel moet worden ingezet;

verzoekt de regering, gemeenten in en rond het Groene Hart te verplichten voor 1 juli 2008 een actueel bestemmingsplan voor het buitengebied op te stellen met daarin opgenomen een handhavingsparagraaf,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Van Velzen. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 60(29383).

Mevrouw Spies (CDA):

Ik heb de Wet op de ruimtelijke ordening niet helemaal in mijn hoofd zitten, maar missen wij nu de provincies niet? Is het niet eerst aan de provincies om gemeenten een aanwijzing te geven en pas als provincies in gebreke blijven, aan de minister van VROM? U slaat nu volgens mij een hele overheidslaag over, die in dezen toch ook een verantwoordelijkheid heeft.

Mevrouw Van Velzen (SP):

Ik heb dat ook niet scherp op mijn netvlies. Ik meende dat in dit artikel de minister de mogelijkheid heeft om de gemeenten rechtstreeks aan te spreken. Als u met een ander voorstel komt om het via de provincies te doen, vind ik dat prima. De methode maakt mij niet uit, als het resultaat maar is dat er met enige urgentie – ik stel voor medio 2008 – de bestemmingsplannen op orde komen. De provincie is er klaarblijkelijk ook niet in geslaagd, want anders zou dit onderzoeksrapport met een ander resultaat zijn gekomen. Als de minister kan toezeggen dat zij de provincies erop gaat zetten en daar het handhavingstraject begint, vind ik dat ook goed. Het resultaat telt.Van Velzen

Wij hebben het tijdens hetzelfde debat ook gehad over het dossier gassingen, gebruik van methylbromide om containers rein te houden van ongedierte en dergelijke. De staatssecretaris heeft toen aangegeven dat hij in overleg zou gaan met België en Duitsland om een level playing field rond gassingen van containers te bereiken. Ik weet niet wat de stand van zaken is. Hij heeft in dat debat alleen aangegeven dat het zijn inzet is om dat level playing field te bereiken via het arbeidsrecht. Arbeidsrecht is goed, maar dat heeft allen betrekking op de arbeiders in de havens, de mensen die de gassingen uitvoeren en de containers opengooien. Het is bekend dat die havenarbeiders grote risico's voor de gezondheid lopen. Ik ben echter van mening dat Nederland een stap verder zou moeten gaan, het liefst natuurlijk in overleg met buurlanden, en een level playing field moet bereiken als het gaat om de bescherming van de consument. Dat is een andere doelgroep dan alleen de arbeiders die de containers openen. Ik wil op dit punt de volgende motie indienen.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat de gassing van containers met methylbromide schadelijke gevolgen kan hebben voor mens en milieu;

constaterende dat import van gegaste containers in Nederland niet verboden is en dat methylbromide nog tot jaren na de gassing vrijkomt uit producten en materialen;

van mening dat consumenten niet moeten worden blootgesteld aan het schadelijke gas methylbromide;

verzoekt de regering, een gasvrijverklaring op alle in containers vervoerde producten voor producenten en importeurs verplicht te stellen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Van Velzen. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 61(29383).

Mevrouw Spies (CDA):

Voorzitter. Nog geen jaar geleden hebben wij Kamerbreed onze complimenten aan veel gemeenten en provincies gemaakt voor de enorme voortgang die zij hebben geboekt op het gebied van handhaving van tal van VROM-wetten. Een inhaalslag was nodig en is mede met het geld van de rijksoverheid tot stand gebracht. Wij hebben toen geconcludeerd dat het tijd was om gemeenten en provincies het vertrouwen te geven dat zij dat veelgenoemde adequate handhavingsniveau ook zouden weten vast te houden. Wat schetst mijn verbazing? Collega Krähe wil, naar het lijkt, gemeenten nu al weer aan de ketting leggen. Naar de stellige overtuiging van de CDA-fractie is dat toch een beetje het paard achter de wagen spannen. Wij willen naar meer samenleving en minder overheid, een heldere verantwoordelijkheidsverdeling tussen overheden. Wij willen vooral geen dingen dubbel doen. Er moet stevig worden gesneden in het toezicht van overheden op elkaar. Overheden moeten elkaar niet bezighouden. Het CDA vindt daarom de voorstellen voor een extra website overbodig. Alle informatie die de heer Krähe vraagt, is al beschikbaar en openbaar. Bovendien is het in de eerste plaats de gemeenteraad die het college ter verantwoording moet roepen als er iets niet goed gaat. Laat de verantwoordelijkheid liggen waar zij thuishoort en stap af van het centralisme.

Ook de tweede motie die de heer Krähe heeft ingediend, heeft betrekking op het in het leven roepen van een nieuwe stimuleringsregeling om gemeenten voor te bereiden op handhaving van de VROM-vergunning. Die motie zullen wij niet steunen. Ook hier lijkt het weer of de heer Krähe van bovenaf op wil leggen hoe gemeenten hun handhaving moeten organiseren. Wij willen die keuze aan gemeenten zelf laten. Zijn voorstel zou bijvoorbeeld in de hand kunnen werken dat uitvoeringstaken en handhavingstaken die nu zijn ondergebracht in regionale samenwerkingsverbanden zoals de DCMR, die doorgaans heel goed presteren, weer teruggehaald worden. Daar kiest het CDA niet voor.

Ten slotte heb ik een vraag naar aanleiding van de brief die wij gisteren hebben ontvangen over de waslijst aan onderwerpen bij het algemeen overleg over handhaving. Die heeft betrekking op het overleg dat de staatssecretaris zal voeren met de scheepvaartsector over het terugbrengen van lekkage van ozonafbrekende gassen en broeikasgassen uit koelinstallaties op zeeschepen. Ik lees dat de minister naar verwachting in het najaar met die sector gaat praten. Ik roep haar op daar niet te lang mee te wachten. Er moet snel helderheid komen over de koers die in dat dossier gevaren moet gaan worden.

De heer Krähe (PvdA):

Mevrouw Spies zegt naar aanleiding van de eerste motie over naming en shaming dat de gevraagde informatie beschikbaar is. Ik heb die informatie bij de VNG noch bij de inspectie gevonden. Mevrouw Spies geeft aan dat de raad verantwoordelijk is, maar de raad krijgt die informatie niet. De wethouders zijn namelijk verantwoordelijk voor de uitvoering. Zij krijgen de informatie. Het is mijn bedoeling om de raad en de burgers te informeren over het handhavingsverhaal van de gemeente.

Mevrouw Spies zegt naar aanleiding van de tweede motie dat wij centralistisch allerlei dingen gaan organiseren. Dat is niet het geval. Wij stimuleren gemeenten juist om die zaken op te pakken. Het ging mij om kennisvermeerdering en niet om het overnemen van taken.

Mevrouw Spies (CDA):

Naar aanleiding van de eerste motie wijs ik de heer Krähe op de inspectierapporten over het tweedelijnstoezicht van de inspectie op gemeenten, met lijsten met plussen en minnen. Die rapporten worden ook aangeboden aan gemeenteraden.

De heer Krähe (PvdA):

Dat is onjuist!

Mevrouw Spies (CDA):

Maar, nog even los van de vraag of die rapporten er wel of niet zijn – ik veronderstel dat ze er zijn en u ontkent dat ze er zijn – het is de vraag of een volwassen gemeenteraad zelf niet heel goed in staat is om het college jaarlijks, bij de begrotingsbehandeling of weet ik wanneer, gewoon te vragen naar de stand van zaken met betrekking tot de handhaving. Wat de CDA-fractie betreft, is het dan ook zeer de vraag of al dit soort zaken van bovenaf zouden moeten worden georganiseerd. Ten slotte zou ik de heer Krähe willen vragen om eens met zijn collega's die woordvoerder zijn op het terrein van Binnenlandse Zaken van gedachten te wisselen, want van hen hoor ik nogal eens andere geluiden dan wat hij nu voorstelt!

Minister Dekker:

Voorzitter. Het is weer plezierig om in uw midden te zijn na het zomerreces en om het AO handhaving tot op zekere hoogte nu ook te kunnen afronden.

Ik wil beginnen met de moties van de heer Krähe. Als het gaat om de openbaarheid van de gemeenteonderzoeken heb ik in het AO al aangegeven dat die onderzoeken naar de desbetreffende wethouder gaan, en daarmee naar het college, maar ook naar de desbetreffende gemeenteraden. Als hij zegt dat de gemeenteraden over die informatie moeten beschikken om er een goed oordeel over te kunnen uitspreken, onderschrijf ik dat van harte. Ook ik vind dat belangrijk. Het is de balans die gezocht moet worden tussen enerzijds college en anderzijds de raad. De heer Krähe heeft een punt als hij zegt dat de rapportages niet goed vergelijkbaar zijn. Als je echt een vergelijking tussen gemeenten zou willen maken – waardoor het ook een stimulans kan zijn voor gemeenten om er meer aan te werken dan zij al doen – dan zouden die rapportages toch vergelijkbaar moeten zijn. Hij stelde blaming en shaming nogal centraal, ik stel liever centraal een verbetering van de handhaving en het toezicht door de gemeenten zelf uitgeoefend. Het tweedelijnstoezicht dat de VROM-inspectie uitoefent is als het ware een ondersteuning van die gemeentelijke rol. Ik benader het dus positief en niet negatief, want met een positieve benadering bereik je altijd meer. Meestal levert het negatieve blaming en shaming meer een incidentele impuls op dan een langjarig effect en het zou ons toch om die langjarige effecten moeten gaan. Voorzover het gaat om de strekking van de motie ben ik het dus eens met de openbaarheid, maar daar is al sprake van. Er is bovendien niets tegen het openbaar maken van die rapporten. Ik kan mij dus best scharen achter de inzet van de motie en zie dat als een positieve prikkel, maar dan komt het verzoek om een digitale lijst voor 1 januari 2007. Ik vind dat je dat niet kunt vragen als je er niet voor zorgt dat de inspectierapporten kunnen worden vergeleken. Dat is dus een voorwaarde. Bovendien ben ik van mening dat ik daarover eerst het gesprek met de VNG moet aangaan. Ik laat het oordeel aan de Kamer over, ik hecht zeer aan openbaarmaking en heb niets tegen een overzicht of een lijst, maar dan wel op een goede basis en op het goede moment, dus na het overleg met de VNG.

De tweede motie betreft de stimuleringsregeling integrale handhaving omgevingsvergunning. Als ik de heer Krähe goed begrijp, wil hij toch eigenlijk hetzelfde bereiken als met zijn eerste motie, namelijk dat er op een goede en vakmatige manier wordt gehandhaafd door gemeenten. Wij zijn op dit moment heel actief bezig met het ontwikkelen van de omgevingsvergunning. De staatssecretaris en ik hopen dat wij de wetgeving eind september aan de Kamer kunnen voorleggen. Dit is een belangrijke stap op weg naar een integrale benadering.

Het is mij natuurlijk ook bekend dat er een hele reeks van vergunningen moet worden verleend voor bepaalde bouwwerken. Er is laatst nog een onderzoek uitgevoerd en in het blad Forum van VNO-NCW wordt dit prachtig beschreven. Het kabinet wil nu overgaan tot een omgevingsvergunning die alles omvat. Op basis daarvan kan dan tot een integrale handhaving worden gekomen. Hier wordt aan gewerkt en wij nemen dit mee in het totale pakket van het implementatietraject van de VROM-vergunning. Ik vind de tweede motie van de heer Krähe dus overbodig.

De omgevingsvergunning wordt uiterlijk 1 januari 2008 ingevoerd. Ik zal de Kamer nader informeren over het kennistraject dat ik inzet met de totstandkoming van de omgevingsvergunning. Wij zullen door middel van workshops en pilots proberen het kennisniveau aanzienlijk te verbeteren.

Mevrouw Van Velzen heeft een motie ingediend over het handhaven van de bestemmingsplannen. Wij hebben hier al eerder over gesproken. Het is bekend dat ik de gemeenten regelmatig aanschrijf om de bestemmingsplannen te actualiseren. Zij lopen soms achter. Dit is niet goed voor de gemeenten, maar zorgt bovendien voor onduidelijkheid voor de burgers en de bedrijven. Mevrouw Van Velzen reageert op het rapport over de Zuid-Hollandse gemeenten. De inspectie doet op dit moment onderzoek in Utrecht en Noord-Holland. De uitkomsten van dit onderzoek verschijnen binnen twee maanden. In Zuid-Holland is het overleg met de provincie al van start gegaan, want de provincie heeft een belangrijke rol in het ruimtelijkeordeningsbeleid. Ik vind dit terecht. Een aanwijzing is pas dan aan de orde als er sprake is van een nationaal belang en als blijkt dat de provincie c.q. de gemeenten hun rol daarin niet waarmaken. Het Groene Hart is een nationaal landschap en dus is het nationaal belang in het geding.

Ik zeg de Kamer toe dat zij binnen korte tijd informatie zal ontvangen over de rapporten van de inspectie over Utrecht en Noord-Holland. Dan beschik ik over een totaalbeeld. Verder zal ik binnenkort samen met minister Veerman de Kamer informeren over de resultaten van de programma-aanpak van het Groene Hart in het kader van de Nota Ruimte. Daarin staat duidelijk wat wij willen en wat niet. Wij weten dat de moeilijkheden vooral worden opgeroepen door de grenzen.

Gezien al deze activiteiten vind ik de motie overbodig. Wij zetten deze stappen en de Kamer zal geïnformeerd worden over mijn activiteiten in de richting van de gemeenten, maar vooral in de richting van de provincies.

Mevrouw Van Velzen (SP):

Ik zal mijn motie aanhouden. Wanneer krijgen wij de informatie over de activiteiten van de inspectie? De dagen van dit kabinet zijn immers geteld.

Minister Dekker:

Ik zeg de Kamer toe die informatie te verstrekken voordat wij actief het land in gaan, dat wil zeggen voor 1 november.

Staatssecretaris Van Geel:

Mevrouw de voorzitter. Ik begin met een kort antwoord op de vraag van mevrouw Spies. Ik zal ervoor zorgen dat er een plek in de agenda wordt gereserveerd.

Mevrouw Van Velzen heeft een motie ingediend over gassingen. Ik ken haar betrokkenheid bij dit dossier. Ik ben het ermee eens dat de dag moet naderen dat gassingen wereldwijd worden verboden. Als wij dit hebben bereikt, is er geen discussie meer mogelijk. Gassingen zijn schadelijk voor mens en milieu en zijn overbodig. Wij zijn er helaas nog niet in geslaagd om dit wereldwijd onder controle te krijgen. Het verzoek aan de regering om een gasvrijverklaring in alle in containers vervoerde producten voor producenten en importeurs verplicht te stellen, brengt mij echter in een situatie waarin ik de aanneming van deze motie moet ontraden, vooral omdat ik de consequenties absoluut niet kan overzien. Ik kan wel nu al overzien dat dit ongehoord grote problemen in Europa zal opleveren, want hoe moet een en ander dan in zijn werk gaan? Als een container in Antwerpen binnenkomt, mogen de producten zo in Nederland worden ingevoerd. Wat doen wij daar dan mee? Hoe gaat het met doorvoer? Heel veel containers die in Nederland worden ingevoerd, zijn bestemd voor andere landen. Kortom, een onmogelijke opgave. Als mevrouw Van Velzen mij had gevraagd om eens op een rij te zetten wat kan en wat niet kan, zou ik dat graag hebben gedaan, en ik wil het alsnog graag doen. Het aannemen van de motie in deze vorm moet ik echter ontraden.

Mevrouw Van Velzen (SP):

Dit is een vorm van uitlokking te noemen: ik ben inderdaad erg benieuwd wat wel en niet kan. Uiteraard moet ik niet met voorstellen komen die niet haalbaar zijn en waaraan haken en ogen zitten. Ik wil dus graag van u de informatie hebben waar u op doelt, en dan met name ook een conclusie van u krijgen of u bereid bent zich daarvoor binnen Europa in te zetten, want dat moet het einddoel zijn. Tot die tijd zal ik de motie aanhouden.

Staatssecretaris Van Geel:

Dat is in lijn met het door mij uitgelokte antwoord.

De voorzitter:

Op verzoek van mevrouw Van Velzen stel ik voor, haar moties (29383, nrs. 60 en 61) van de agenda af te voeren.

Daartoe wordt besloten.

De beraadslaging wordt gesloten.

De vergadering wordt van 13.05 uur tot 14.00 uur geschorst.

Voorzitter: Weisglas

De voorzitter:

De ingekomen stukken staan op een lijst die op de tafel van de griffier ter inzage ligt. Op die lijst heb ik voorstellen gedaan over de wijze van behandeling. Als aan het einde van de vergadering daartegen geen bezwaren zijn ingekomen, neem ik aan dat de Kamer zich met de voorstellen heeft verenigd.

Naar boven