Handeling
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Vergadernummer | Datum vergadering |
---|---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2005-2006 | nr. 96, pagina 5927-5938 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Vergadernummer | Datum vergadering |
---|---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2005-2006 | nr. 96, pagina 5927-5938 |
Aan de orde is de behandeling van:
het wetsvoorstel Verklaring dat er grond bestaat een voorstel in overweging te nemen tot verandering in de Grondwet, strekkende tot het opnemen van de rechtstreekse verkiezing van de burgemeester (30422).
De algemene beraadslaging wordt geopend.
De heer Eerdmans (LPF):
Voorzitter. Ik zal aanzienlijk korter zijn dan aangegeven. Vijf minuten moet voldoende zijn.
De voorzitter:
Daar doet u eenieder veel plezier mee, hoewel het uiteraard over de inhoud moet gaan. Dank u wel.
De heer Eerdmans (LPF):
Laten wij de voorzitter over de tijd gaan, dan mogen wij de inhoud bepalen.
De voorzitter:
Heel goed. Dat is de juiste taakverdeling.
De heer Eerdmans (LPF):
Als wij zo doorgaan, duurt mijn bijdrage vanzelf tien minuten.
Voorzitter. Ik wil iets zeggen over dit wetsvoorstel dat de direct gekozen burgemeester wil opnemen in de Grondwet. Wij weten dat dit voorstel is voortgekomen uit het Paasakkoord, het reparatieakkoord dat de coalitie is overeengekomen nadat de voorganger van deze minister, Thom de Graaf, het veld moest ruimen. Ik vind het een vrij gewaagd wetsvoorstel. In tegenstelling tot wat wij net hebben behandeld, kun je hiervan wel zeggen dat het een bijzondere gok is om te denken dat dit gaat slagen.
Laten wij eens kijken. De PvdA-fractie is tegen de direct door het volk gekozen burgemeester, de CDA-fractie ook. De PvdA-fractie is tegen het opnemen van de aanstelling van de burgemeester in de Grondwet. De CDA-fractie is daar juist voor. De hamvraag – zij werd door de PvdA-fractie ook gesteld in het verslag – is natuurlijk: waarom denkt de minister dat dit voorstel na de verkiezingen de vereiste twee derde meerderheid gaat halen? Daar draait alles om. Wij kunnen het hier vrolijk met elkaar eens zijn en vervolgens met veel plezier de verkiezingen ingaan, maar wat gebeurt daarna? Ik zie het CDA en de PvdA niet zo klein worden dat zij samen goed zijn voor een derde van de stemmen. Dat gaat toch een andere kant op, mevrouw Spies. Dat duimpje kan omhoog. Ik voorzie grote brokken met dit wetsvoorstel na de verkiezingen. Dat gaan wij niet redden.
Dan komt er iets over het SCP en horen wij de minister wijzen op het feit dat er zoveel mensen in het land te porren zijn voor de gekozen burgemeester. Dat ben ik helemaal met hem eens. Alleen zegt hij dan dat de wensen van de bevolking heus doorvertaald worden naar de standpunten van een ruime meerderheid in beide Kamers der Staten-Generaal. Wil hij mij nu echt vertellen dat die twee tegenstanders van mening veranderen onder druk van het kiezerslegioen? Of dat zij met elkaar minder dan een derde van het totaal aan uitgebrachte stemmen behalen? Ik vind het ruiterlijk naïef om zo te denken.
Ik ben het wel eens met de goede bedoelingen van de minister. Daar staan wij ook achter. Wij zijn blij met dit wetsvoorstel. Ik zal niet alle argumenten herhalen. De LPF is vanaf haar oprichting door Pim Fortuyn een groot voorstander van de direct gekozen burgemeester. Tegen de tegenstanders zeg ik altijd: er worden geen demonstraties gehouden op het Malieveld, er lopen geen duizenden mensen met spandoeken met daarop de tekst "wij willen de gekozen burgemeester". Maar als je de mensen vraagt of zij hun eigen burgemeester willen kiezen, dan zegt 72%: ja, dat wil ik. Het is mijn burgemeester en die wil ik kiezen, en dan niet via de gemeenteraad, maar direct. Dat is vrij simpel.
De heer Dubbelboer (PvdA):
Wat nu echter aan de orde is, is de vraag of dat in de Grondwet moet worden opgenomen. Wat vindt de LPF-fractie?
De heer Eerdmans (LPF):
Ik vind dat goed.
Wat de commissaris van de Koningin betreft, ben ik het eens met de geachte vrienden van de PvdA-fractie. Zij vragen terecht: waarom neem je die niet mee? Ik zou willen dat de CdK ook rechtstreeks gekozen wordt. De CdK is nu de meest mistige figuur in ons staatsbestel. Zwaar overschat trouwens ook. De CdK verdient veel te veel geld voor wat hij doet. Mensen weten niet eens wie het is. Ik weet het toevallig, maar als je op straat mensen vraagt wie hun CdK is, weten de meesten het niet. Wie kent zijn CdK?
De voorzitter:
En dan gaan wij nu weer naar de burgemeester.
De heer Eerdmans (LPF):
Maar dit wordt ook in het wetsvoorstel genoemd, en ook in het verslag. Laat u de inhoud nu maar aan mij over, voorzitter. Dat gaat prima.
De voorzitter:
Eigenlijk houd ik niet van dit soort opmerkingen, maar deze keer hebt u volkomen gelijk.
De heer Eerdmans (LPF):
Vooruit, een minuut erbij dan.
De heer Dubbelboer (PvdA):
Even een kleine correctie op de inhoud. De PvdA-fractie vindt dat de CdK ook niet in de Grondwet thuishoort.
De heer Eerdmans (LPF):
Nee, u wilt hem deconstitutionaliseren, terwijl wij hem juist in de Grondwet willen opnemen als gekozen figuur, omdat hij zo ver weg staat van de mensen, bij wie de provincie absoluut niet leeft. Dat geldt ook voor de waterschappen, waarvan wij ons afvragen waarom wij de vertegenwoordigers eigenlijk kiezen. Het fletse imago van de commissaris van de Koningin kunnen wij oppoetsen door bijvoorbeeld de heer Franssen op een zeepkist in Den Haag te laten vertellen waarom hij nog eens vier jaar in het provinciehuis moet gaan zitten. Dat vind ik wel relevant, in plaats van de getrapte verkiezingen door de Eerste Kamer.
Wat de bevoegdheden van de burgemeester betreft, ziet het voorstel er goed uit. Hij wordt voortrekker in de formatie en krijgt het recht van voordracht van de wethouders en de gemeentesecretaris, die ook een belangrijke figuur is omdat hij primair verantwoordelijk is voor het beleid. De burgemeester kan een sterke man of vrouw worden in de stadsregering, die de baas is van het college van burgemeester en wethouders. De LPF vindt het geen goede zaak dat de burgemeester voorzitter blijft van de gemeenteraad. Dat is zeker een probleem wanneer hij gekozen wordt. Stelt u zich eens voor dat op de voorzittersstoel in deze Kamer Jan Peter Balkenende zit. Dat zou toch een heel vreemde situatie zijn.
De voorzitter:
Hij en ik moeten er niet aan denken!
De heer Eerdmans (LPF):
Er liggen wetsvoorstellen voor tot deconstitutionalisering van het voorzitterschap van gemeenteraden en provinciale staten, dus gelukkig ligt de discussie hierover open. De Gemeentewet zouden wij moeten aanpassen. Ik vind dat een burgemeester die is gekozen verre moet blijven van bemoeienis met de gemeenteraad in zijn stad. Daarvan moet hij geen voorzitter zijn. Dat zou de dualisering die wij toch al zo moeizaam tot stand zien komen volledig teniet doen, dus daaraan moeten wij niet beginnen.
De heer Van Beek (VVD):
De heer Eerdmans heeft een wetsvoorstel gemist. Wij hebben reeds enkele weken geleden besloten om een grondwetswijziging door te voeren in eerste lezing teneinde de burgemeester en de commissaris van de Koningin niet meer voorzitter te maken van de gemeenteraad, respectievelijk provinciale staten.
De heer Eerdmans (LPF):
In mijn ogen moet de Gemeentewet daartoe nog wel worden aangepast.
De heer Van Beek (VVD):
Nadat de grondwetswijziging heeft plaatsgevonden.
De heer Eerdmans (LPF):
Dat bedoel ik met de voorliggende voorstellen.
Ik ben het eens met de regering over het vereiste van het Nederlanderschap voor het burgemeesterschap. De burgemeester zal zeker Nederlander moeten zijn voordat hij wordt gekozen; dat is een logische conclusie.
De CDA-fractie heeft gevraagd hoe lang de gekozen burgemeester zitting zal hebben. Daarop heb ik in de nota naar aanleiding van het verslag geen duidelijk antwoord gelezen. Graag krijg ik hierop alsnog een antwoord.
De heer Slob (ChristenUnie):
Voorzitter. Ik zal het kort houden. Over deze zaak hebben wij in de afgelopen jaren al heel intensief gesproken. Ik verwijs voor onze opvattingen hierover kortheidshalve naar onze inbreng daarbij, zoals vastgelegd in verslagen van de debatten. Dit wetsvoorstel komt voort uit afspraken tussen de coalitiepartners. Dat betekent dat de uitkomst van dit debat op voorhand vastligt. Wij weten allen dat dit wetsvoorstel het gevolg is van de Nacht van Van Thijn en dat dit het antwoord was van de coalitie daarop. Wat vinden wij er inhoudelijk van?
Wij staan positief tegenover het gegeven dat de aanstellingswijze van de burgemeester nu wel, zoals mijn fractie in de eerdere debatten ook steeds heeft bepleit, als een zaak van constitutionele orde wordt gezien. Ik vond het positief dat de VVD in het verslag schreef dat er bij die partij ook sprake was van voortschrijdend inzicht. Ik laat het aan de VVD-woordvoerder over of dit ondanks dan wel dankzij het Paasakkoord is.
De wijze waarop de burgemeester zou moeten worden verkozen, heeft niet onze steun. In het licht van onze eerdere inbreng en ons verkiezingsprogramma dat leidend is voor deze periode zal dat geen verrassing zijn.
Ik ben met de heer Eerdmans benieuwd hoe het verder zal gaan met dit wetsvoorstel, vanwege de bijzondere en licht explosieve lading ervan. Wij weten allemaal dat het terugkomt, omdat er nog een verkiezing tussen zit, en dat wij dan de tweede lezing krijgen, waarvoor een twee derde meerderheid nodig is. Positief voor dit onderwerp is wellicht dat wij daar in verkiezingstijd uitgebreid met elkaar over kunnen debatteren. Dat is ook voor D66 interessant, want dan kan het dat punt weer prominent in het programma opnemen. Wij weten dat er na de verkiezingen een formatie komt. De partijen die daarvoor zullen worden uitgenodigd, debatteren daar dan ook over. Hoe dat allemaal uitpakt en of dat resulteert in een tweede lezing van dit wetsvoorstel, weet ik niet. Ik doe niet aan kansberekening, want dat past niet bij mijn fractie. Wij wachten dat in de volgende periode met belangstelling af.
De heer Dubbelboer (PvdA):
Voorzitter. Hoe groot acht u de kans...
De heer Slob (ChristenUnie):
Ik doe niet aan kansberekening, zoals ik net zei.
De heer Dubbelboer (PvdA):
Sorry.
De heer Slob (ChristenUnie):
Ik heb er wel eens tentamen in gedaan, maar dat is lang geleden.
De heer Dubbelboer (PvdA):
Ik ben er ook niet zo goed in. Laat ik het anders vragen. U zegt dat het een rol kan spelen bij de verkiezingen. Dat hopen wij zelf ook.
De heer Slob (ChristenUnie):
Het móét een rol spelen bij de verkiezingen.
De heer Dubbelboer (PvdA):
Het móét een rol spelen bij de verkiezingen. Goed. Het is wel vreemd dat een meerderheid van deze Kamer en zelfs de CDA-fractie zich nu verbindt aan het in de Grondwet opnemen van de direct gekozen burgemeester. Hoe groot acht u de kans dat het CDA die in het verkiezingsprogramma opneemt? Wat is de belofte van het CDA waard over een stem voor het opnemen van de direct gekozen burgemeester in de Grondwet als daar niets over wordt opgenomen in het verkiezingsprogramma?
De heer Slob (ChristenUnie):
Gezien de geschiedenis van dit wetsvoorstel, vind ik het niet zo vreemd dat de partijen zich aan elkaar verbinden, want dat moet wel, willen zij verder komen. Zij zitten in dat opzicht dus behoorlijk aan elkaar vast. Dat de een zich daar wat gemakkelijker bij voelt dan de ander, is ons ook bekend. Ik vind het wel heel bijzonder dat de heer Dubbelboer aan mij vraagt om te schatten wat het CDA gaat doen. Ik weet één ding: in de afgelopen tijd heeft het CDA de burgemeester als een jojo behandeld. In een betrekkelijk kort tijdsbestek was die partij eerst voor een door de Kroon benoemde burgemeester, daarna, tijdens het kabinet-Balkenende I dat na ruim 80 dagen viel, voor een direct gekozen burgemeester, daarna voor een door de Kroon benoemde burgemeester en uiteindelijk, tijdens het kabinet-Balkenende II, weer voor een direct gekozen burgemeester. Nu houdt het CDA daaraan vast, dus is het redelijk consistent, maar hoe het CDA zich ten aanzien hiervan later opstelt en wat er in haar verkiezingsprogramma komt te staan, kan misschien beter aan mevrouw Spies worden gevraagd. Zij weet dat veel beter dan ik. Dat het altijd een verrassing is en het standpunt van het CDA in dezen en enkele andere onderwerpen ons nooit verveelt, is wel duidelijk.
De heer Dittrich (D66):
Voorzitter. Het zal weinig verbazing wekken dat D66 voorstander is van invoering van de rechtstreeks door de bevolking gekozen burgemeester, want als een burgemeester rechtstreeks wordt gekozen, krijgen burgers meer zeggenschap over wie deze belangrijke post in de gemeente gaat bezetten. Burgers krijgen dankzij een gekozen burgemeester bovendien een veel duidelijker aanspreekpunt in hun eigen gemeente. Zij kunnen die dan beoordelen op basis van concrete resultaten die hij of zij boekt. Dat zal de afrekenbaarheid in het gemeentebestuur ten goede komen. Ik geloof dat de heer Eerdmans ook al zei dat de afgelopen jaren een- en andermaal is gebleken dat kiezers veel behoefte hebben aan een overheid die zij kunnen afrekenen op concrete resultaten en gedane beloften. Als de burgemeester zich niet aan zijn of haar beloften heeft gehouden, kan de kiezer bij zichzelf denken: mijn sanctie is dat jij mijn stem de volgende keer niet krijgt. Dankzij een gekozen burgemeester wordt de collegevorming ook minder schimmig, omdat de gekozen burgemeester natuurlijk een belangrijkere rol bij de formatie gaat spelen. Die extra duidelijkheid en directe invloed op het bestuur kunnen de betrokkenheid van de burgers bij de politiek vergroten. Door de eigen kiezerslegitimatie van de burgemeester wordt ook de positie van de burgemeester zelf versterkt. Dat kan weer ten goede komen aan het functioneren van het dualistische, lokale, democratische bestel. Kortom: de door de bevolking gekozen burgemeester leidt tot meer aanspreekbare en naar ik hoop ook tot meer aansprekende politiek.
Dan wijs ik op iets wat misschien van minder belang is bij deze Grondwetswijziging. Wij krijgen regelmatig mensen uit het buitenland hier over de vloer. Zij trekken hun wenkbrauwen op als zij horen dat burgemeesters in een democratisch land als Nederland, een rechtsstaat, een modern land, nog steeds worden benoemd. In Europa gebeurt dat al op een andere manier, en overigens niet alleen in Europa. Die mensen snappen niet dat Nederland wat dat betreft op slot zit en dat er in twee eeuwen geen veranderingen zijn doorgevoerd.
Hoe de gekozen burgemeester uiteindelijk zal functioneren, hangt samen met de specifieke bevoegdheden die deze zal krijgen. Daar ga ik vandaag niet op in, want daar zijn andere wetsvoorstellen voor. Daar komen die bevoegdheden in te staan en daar gaan wij nog over discussiëren.
Het gaat nu om de Grondwetswijziging. Daarbij doet zich de vraag voor waarom de aanstellingswijze van de burgemeester in de Grondwettekst moet worden opgenomen. In voorgaande debatten over dit soort wetsvoorstellen is gebleken dat D66 vindt dat deze kwestie niet in de Grondwettekst terecht hoeft te komen. Dat heeft in elk geval niet onze eerste voorkeur. Wij hebben echter gezien wat er vorig jaar in de Eerste Kamer is gebeurd. Toen hebben PvdA, SP en GroenLinks tegen het voorstel gestemd, ondanks dat die fracties daar in eerste lezing voor waren. Dan ontstaat een heel nieuwe situatie. Dan ga je weer met elkaar om de tafel. Dan ga je kijken waar het meeste draagvlak voor is. Ook ga je je afvragen of je principiële bezwaren hebt tegen het opnemen in de Grondwet van het rechtstreeks kiezen van de burgemeester. Je komt dan tot de conclusie dat dit niet het geval is.
D66 wil in elk geval niet dat de gemeenteraad de burgemeester kiest, want wij hebben vertrouwen in de burger. Ik ben wat dat betreft blij dat de heer Irrgang nu aanwezig is, want de SP was bij het vorige debat niet aanwezig. Ik kan mij nog heel goed een discussie met de heer Marijnissen herinneren over de rechtstreeks gekozen burgemeester. Hij wees er toen op dat hij heel lang in de gemeenteraad van Oss had gezeten, dat hij wist dat het allemaal heel ingewikkeld lag en dat de gemeenteraad de burgemeester dus maar moest kiezen en de bevolking niet. Ik vind dat een toonbeeld van een regenteske houding waar wij van af zouden moeten in Nederland. Dit soort machtspolitiek van mensen die toevallig lang in een gemeenteraad hebben gezeten en denken dat zij het beter weten dan de bevolking, moet worden voorkomen. Dat motiveert mij in mijn standpunt deze kwestie rechtstreeks in de tekst van de Grondwet op te nemen. Ik ben het eens met degenen die zich afvragen hoe dit gaat aflopen. Dat weten wij niet, maar ik hoop op een goede afloop. Laten wij maar afwachten hoe het verder gaat. Gebaseerd op alle voorstellen die D66 de laatste jaren heeft gedaan, constateer ik wel dat Nederland als gevolg van de twee derde meerderheid die is vereist bij tweede lezing op slot zit als het gaat om staatkundige vernieuwingen. Ik betreur dat zeer, maar het is een gegeven waarmee wij helaas moeten werken. Ik vrees dat, als wij voorstellen om een eind te maken aan het vereiste van twee derde meerderheid, ook dat in de Eerste Kamer niet op een royale meerderheid hoeft te rekenen. Wij hebben te maken met dit soort belemmeringen vanuit het verleden. Wij kunnen daar niet van af. Dat betekent dat wij steeds naar bevind van zaken moeten handelen. Ook ik ben benieuwd hoe het met de tweede lezing zal gaan.
Dan nog een actuele ontwikkeling. In Nijmegen is een burgemeestersvacature op komst. De fractie van D66 heeft in de gemeenteraad gepleit voor een referendum, om op die manier de burgers erbij te betrekken. In het Paasakkoord is dit geëxpliciteerd, in die zin dat verzoeken op dat punt door de regering worden ondersteund, ook financieel, om zodoende de burgers erbij te betrekken. Hoe staat de regering daar tegenover? Ik heb in de krant gelezen dat het linkse college in Nijmegen wat dit betreft de deksel weer op de pot heeft gedaan en dat burgers er dus niet bij worden betrokken. Daarbij zijn forse woorden gevallen en dreigementen geuit in de richting van degenen die voorstander zijn van zo'n referendum. Ik maak mij zorgen over de sfeer die in Nijmegen heerst. Hoe denkt de minister daarover? Heeft hij contact gehad met de burgemeester van Nijmegen om te onderzoeken hoe het mogelijk is dat dit soort Oost-Europese praktijken zich in Nederland voordoen?
De heer Dubbelboer (PvdA):
Mijn vraag heeft hier niet direct inhoudelijk betrekking op. Kunnen wij het erover eens worden dat wij ermee moeten ophouden een burgemeestersverkiezing een referendum te noemen? Dat heeft mij altijd geërgerd. Een referendum gaat namelijk over een inhoudelijk onderwerp. Het gaat hierbij niet om een formele verkiezing, want dan moet het in de Kieswet anders worden geregeld. Ik hoop dat ik de heer Dittrich aan mijn zijde kan vinden. Het is een feit dat je uit slechts twee kandidaten kunt kiezen en daarmee geef je het referendum een slechte naam, terwijl mij die naam zeer dierbaar is.
De heer Dittrich (D66):
Ik ondersteun de woorden van de heer Dubbelboer. Hij heeft gelijk.
Mevrouw Özütok (GroenLinks):
Ik kom terug op de bevoegdheden van de burgemeester, die vrij ver gaan. Als hij zijn eigen college mag voordragen en aanstellen, wordt de hiërarchie tussen de burgemeester en zijn wethouders vergroot. Vindt de heer Dittrich dat een gezonde zaak?
De heer Dittrich (D66):
Ik begrijp heel goed dat mevrouw Özütok dat vraagt. Er zijn talloze zaken te bespreken over het voorzitterschap, de aanstellingen, de portefeuilleverdelingen en over het tussentijds wegsturen van wethouders die hun werk niet goed doen. Ik stel voor daarover op een ander moment te spreken. Dit gaat echt alleen over de Grondwetswijziging en daartoe heb ik mij ook beperkt. Wij moeten er maar eens een dag voor uittrekken, want het zijn altijd leuke onderwerpen om over te spreken.
De voorzitter:
Ik geef mevrouw Özütok geen gelegenheid tot interruptie en ik ben het eens met de door de heer Dittrich genoemde procedure.
Mevrouw Spies (CDA):
De heer Dittrich heeft ongetwijfeld de brief gelezen van de collega's Dubbelboer, Irrgang en Özütok. Ik ben benieuwd naar zijn reactie.
De heer Dittrich (D66):
Deze vraag plaats mij enigszins voor een dilemma, omdat de heer Dubbelboer de brief zelf zal toelichten. Ik was van plan tijdens een interruptie te reageren, maar ik kan nu alvast verklappen dat ik weinig voor de brief voel en dat ik mij gebonden acht aan de gemaakte afspraken. Ik wil graag de toelichting van de heer Dubbelboer in zijn termijn horen en daarna zal ik mijn vragen stellen.
Het probleem hoeft helemaal niet zo groot te zijn. De PvdA-fractie kan ook in tweede lezing in de Eerste Kamer voor de voorstellen stemmen en dan is er geen vuiltje aan de lucht.
De heer Van der Staaij (SGP):
Voorzitter. Vandaag wordt er weer een nieuw hoofdstuk geschreven in het dikke boek over de aanstellingswijze van de burgemeester. Het vorige voorstel strandde enige tijd geleden in de Eerste Kamer. Toen werd voorgesteld de benoemingswijze van de burgemeester te deconstitutionaliseren; nu ligt een voorstel voor om de benoemingswijze te wijzigen en zodoende de rechtstreekse verkiezing in de Grondwet op te nemen.
Het is bekend dat de SGP-fractie zich steeds heeft uitgesproken voor handhaving van een door de Kroon benoemde burgemeester en het lijkt mij niet zinvol daarbij opnieuw uitgebreid stil te staan. Wij hebben deze periode al diverse debatten gevoerd waarin dat gewisseld is. Kort gezegd komt het erop neer dat wij het ongewenst vinden een sterk politiek geprofileerde burgemeester in het lokale bestuur te introduceren. De waardevolle eigenschap van de onafhankelijkheid van de burgemeester en zijn functie als samenbindende factor in de lokale samenleving worden daardoor ter discussie gesteld. Bovendien staat een sterk politiek geprofileerde burgemeester op gespannen voet met het beginsel van collegiaal bestuur. Aan de in sommige gevallen ervaren knelpunten van het burgemeestersambt kan ook binnen de huidige bestuurlijke context tot op zekere hoogte tegemoet worden gekomen.
Mijn fractie waardeert het dat nu in ieder geval de koninklijke weg wordt gekozen om de aanstellingswijze van de burgemeester te regelen in de Grondwet zelf en dat niet langer voor de route van de deconstitutionalisering wordt gekozen. Ik voeg mij echter bij degenen die zich afvroegen of het niet uitermate risicovol is om nu vast te leggen dat het inderdaad om een rechtstreeks door de bevolking gekozen burgemeester moet gaan, terwijl de opvattingen hierover bepaald niet zijn uitgekristalliseerd. Het valt mij daarbij op dat de consensusvorming eigenlijk meer gaat in de richting van een door de raad gekozen burgemeester dan in de richting van een rechtstreeks door de bevolking gekozen burgemeester.
Ik zal nu niet met dromen beginnen, zoals in het vorige debat, maar het is op zich wel interessant om wat te bladeren in boeken uit het verleden. Ik sprak al over een dik boek dat is geschreven. Het is bijvoorbeeld heel aardig om te zien hoe in 1917 al bevlogen betogen door Abraham Kuyper in Antirevolutionaire Staatkunde op papier zijn gezet over de door de raad gekozen burgemeester als iets wat toch veel meer aansluit bij ook de gewenste volksinvloed en alles wat ermee samenhangt. Er zijn dus allerlei tradities, ook binnen deze Kamer, die aanleiding geven om daarop uit te komen, als er geen meerderheid meer zou zijn voor handhaving van de kroonbenoeming. Op die wijze kan ook tegemoet worden gekomen aan bepaalde conflicten die zich kunnen voordoen in het kader van de rechtstreeks door de bevolking gekozen burgemeester, voorzover het betreft de spanning tussen verschillende mandaten. Wat beweegt de regering dan toch om voor deze risicovolle route te kiezen en de rechtstreeks door de bevolking gekozen burgemeester in de Grondwet op te nemen?
De regering beoordeelt de aanstellingswijze van de burgemeester in het voorliggende wetsvoorstel als van constitutionele orde. Ik zei al dat dit bij het vorige voorstel niet het geval was. Het moet mij van het hart dat ik het jammer vind dat de uitleg van de wijziging van deze visie wat opportunistisch overkomt in de zin van: er is nu eenmaal meer draagvlak voor om het anders te benaderen. Het geeft mij aanleiding tot de vraag of dan de volgende keer, als dit niet zou lukken, weer een andere visie kan worden gehanteerd. Dat vind ik niet erg geloofwaardig en niet passend bij de manier waarop je verwacht dat met de Grondwet wordt omgegaan. Je mag toch een serieuze, inhoudelijke argumentatie verwachten, aangevende waarom iets van constitutionele orde is of niet? Is de minister nu ook echt inhoudelijk van mening dat de aanstellingswijze van de burgemeester van constitutionele aard is? Collega Slob sprak zonet over kansberekening, maar ik zat, eerlijk gezegd, aan een flipperkast te denken. Het gaat, als je niet oppast, soms een beetje een geflipper worden met de burgemeestersbenoeming. We proberen maar eens wat, op de ene of op de andere manier, om te kijken of het ergens nog doel treft. Dat is toch niet de manier waarop wij hiermee om zouden moeten gaan?
Voorzitter. Het mag duidelijk zijn dat de SGP-fractie geen behoefte heeft aan de voorgestelde wijziging van de Grondwet en daar dan ook tegen zal stemmen.
Tot slot wil ik een opmerking maken over het hierbij aan de orde zijnde, gisteren formeel ingediende splitsingsvoorstel van het lid Dubbelboer en enkele collega's van de fracties van GroenLinks en de SP. Dit splitsingsvoorstel is een creatieve poging om de discussie nog wat te verruimen, maar het kan mij niet overtuigen. De bedoeling van artikel 137, tweede lid, is om de mogelijkheid te bieden twee inhoudelijk niet bij elkaar behorende onderwerpen die in één voorstel tot wijziging van de Grondwet zijn vervat, afzonderlijk in behandeling te nemen en daar ook afzonderlijk over te stemmen. Ik kan het niet anders zien dan dat het voorstel dat nu voorligt, één en ondeelbaar is, namelijk een andere wijze van aanstelling van de burgemeester. De technische vertaling die dit heeft gekregen, is een herformulering van artikel 131, neerkomende op handhaving van de kroonbenoeming van de commissaris van de Koningin, en invoeging van een nieuw artikel 131a, waarin de andere wijze van verkiezing van de burgemeester wordt geregeld. Wat collega Dubbelboer met zijn splitsingsvoorstel doet, is het kwalificeren van de handhaving van de kroonbenoeming van de commissaris van de Koningin als deconstitutionalisering van de burgemeestersaanstelling. Dat vind ik wat verwarrend en niet in overeenstemming met wat er in dit wetsvoorstel gebeurt. Het is een oneigenlijk gebruik van de splitsingsmogelijkheid om op twee paarden te kunnen wedden: aan de ene kant proberen een deconstitutionalisering in procedure te brengen en aan de andere kant het volgen van de voorgestelde andere wijze van het constitutioneel regelen van de aanstelling van burgemeesters. Het betekent dat wij dit splitsingsvoorstel niet zullen steunen.
Mevrouw Spies (CDA):
Voorzitter. Velen zullen vandaag met gemengde gevoelens aan dit debat deelnemen. Het is niet de eerste keer dat wij als Kamer praten over de aanstellingswijze van de burgemeester en het al dan niet verankeren van die aanstellingswijze van de burgemeester in de Grondwet. Ik ga de geschiedschrijving hier niet herhalen en laat elk van de collega's graag de eigen herinnering aan die debatten, of die nu hier of aan de overzijde hebben plaatsgevonden. Tot op heden hebben die debatten in ieder geval steeds wisselende uitkomsten opgeleverd en dus ook steeds wisselende winnaars en verliezers.
Laat ik vooropstellen dat het CDA zich altijd op het standpunt heeft gesteld dat de aanstellingswijze van de burgemeester in de Grondwet thuishoort. Met de Raad van State en vele anderen vinden wij dat de aanstellingswijze van de burgemeester van constitutionele orde was en is. Aangezien de aanstellingswijze van alle politieke ambtsdragers, de leden van de Hoge Colleges van Staat en de commissaris van de Koningin in de Grondwet is verankerd, behoort dat ook voor de burgemeester het geval te zijn. Zeker als het ambt van de burgemeester politieker wordt, is het des te belangrijker om dat in de Grondwet te verankeren.
Nadat de invoering van de direct gekozen burgemeester in deze kabinetsperiode door een minderheid in de Eerste Kamer onmogelijk is gemaakt, kunnen wij nu opnieuw de koninklijke weg volgen van eerst een grondwetsherziening. De CDA-fractie is dan ook gelukkig met de afspraken in het Paasakkoord van maart 2005 om die aanstellingswijze in de Grondwet te verankeren. Vandaag geven wij invulling aan die afspraken en wij steunen dan ook dit voorstel tot grondwetsherziening. In de schriftelijke voorbereiding hebben wij nog wel de vraag gesteld of de zittingstermijn niet ook in de Grondwet opgenomen zou moeten worden. Op dat punt kunnen wij ons evenwel vinden in de beantwoording door de regering. Wij delen de opvatting dat de zittingstermijn niet per se in de Grondwet verankerd behoeft te zijn.
Ik maak nog wel een paar opmerkingen die direct samenhangen met het veranderen van de aanstellingswijze van de burgemeester en de plaats die de burgemeester inneemt in de gemeente. Namens de CDA-fractie heb ik tijdens alle debatten over dit onderwerp steeds aangegeven dat voor ons twee fundamenten van de inrichting van het lokale bestuur, ongeacht de aanstellingswijze van de burgemeester, overeind staan. Dat zijn het hoofdschap van de gemeenteraad en het principe van collegiaal bestuur. Met de nota naar aanleiding van het verslag worden wij op dat punt niet helemaal gerustgesteld. Weliswaar benadrukt het kabinet dat het geen verdergaand model nastreeft dan hetgeen de huidige Grondwet toelaat en dat er geen sprake is van een verschuiving van bevoegdheden van het college naar de burgemeester, maar op een aantal punten hebben wij daar toch onze twijfels bij.
Wij behoeven een en ander vandaag niet helemaal uit te discussiëren, maar ik constateer op een aantal punten spanning tussen deze uitspraken, die in lijn zijn met onze wensen, en een aantal andere voorstellen in dezelfde nota naar aanleiding van het verslag. Zo vragen wij ons af of een gesloten recht van voordracht voor de wethouderskandidaten door de burgemeester aan de raad zich wel verhoudt tot het hoofdschap van de raad. Ook is het de vraag of de burgemeester die de verantwoordelijkheid krijgt voor de portefeuilleverdeling binnen het college, past binnen het uitgangspunt van collegiaal bestuur. Verder vragen wij ons af wat precies wordt bedoeld met het toekennen van een verantwoordelijkheid aan de burgemeester voor het toezicht op een integraal gemeentelijk beleid inzake de handhaving van regels en de openbare veiligheid. Ik neem aan dat hiermee niet wordt bedoeld dat wij in de wet gaan vastleggen dat de burgemeester portefeuillehouder is voor handhaving van bijvoorbeeld de milieuwetten. Ik hoor dit graag bevestigd.
Ook hebben wij bij herhaling gevraagd om de discussie over de gekozen burgemeester niet te beperken tot een structuurdiscussie over de diverse taken en verantwoordelijkheden van de raad, de wethouders en de gemeente. De discussie over het lokaal bestuur behoort een bredere te zijn. Die discussie begint bij de belangrijke plaats die gemeenten in ons land innemen. Verder moet vanuit een visie op de rol en taken van gemeenten nagedacht worden over de organen die de gemeenten besturen. Nu heeft de commissie-Bovens twee weken geleden op het VNG-congres haar visie op het lokale bestuur gegeven. Het rapport van die commissie bevat naar het oordeel van de CDA-fractie een aantal zeer aantrekkelijke voorstellen om gemeenten niet overal en altijd hetzelfde confectiepak aan te trekken, maar differentiatie mogelijk te maken. Amsterdam en Ameland zijn ook naar ons oordeel niet hetzelfde en moeten dat vooral ook niet willen zijn. Wij hopen dan ook dat de discussie die nu in gemeenten naar aanleiding van dit rapport wordt gestart de kern van het rapport overeind laat.
Gelijktijdig is minister Remkes bezig met een consultatieronde langs provinciale en lokale bestuurders over de positie van het middenbestuur. De resultaten van die consultatieronde zullen ook leiden tot opvattingen over de toekomst van gemeenten. Ik zou willen bepleiten om de resultaten van die twee trajecten te gebruiken om ook in dit huis tot een debat over de gemeente anno 2015 te komen. Aan de hand van dat eindbeeld kan ook een discussie over de verdere vormgeving van de gemeentelijke structuur en de positie van de burgemeester daarin worden vormgegeven.
Mijn laatste opmerking betreft de brief van de collega's Dubbelboer, Özütok en Irrgang. Het spreekt voor zich dat de CDA-fractie weinig voelt voor hun voorstel. Ik wil wel kwijt dat ik mij toch wat gestoord heb aan de laatste zin in de toelichting. Volgens mij is die ook feitelijk onjuist. Daarin wordt gesteld dat op deze manier recht gedaan wordt aan de werkelijke verhouding in de Tweede Kamer op beide onderdelen. Naar mijn stellige overtuiging kan namelijk vandaag, deels verwoord door de collega's en deels al af te leiden uit de schriftelijke inbreng, geconstateerd worden dat een meerderheid van de Kamer van oordeel is dat de aanstellingswijze van de burgemeester juist in de Grondwet thuishoort. Ik wil daarom nadrukkelijk vragen om aanpassing van de toelichting bij die brief.
De heer Dubbelboer (PvdA):
Voorzitter. De heer Van der Staaij zei het ook al: vandaag wordt er weer een hoofdstuk toegevoegd aan de lange discussie over de positie van de burgemeester in ons staatsbestel en de wijze waarop de aanstelling dient plaats te vinden. Als je de Handelingen leest, valt het op dat er altijd wel iemand is – dit keer ben ik het – die weer terugverwijst naar Thorbecke. Sinds die tijd vindt die discussie namelijk plaats. Thorbecke wilde die aanstellingswijze van de burgemeester en de commissaris van de Koning absoluut niet in de Grondwet hebben. Thorbecke verloor die strijd van niemand minder dan van de koning. De koning wilde die benoemingsbevoegdheid namelijk niet kwijt en die eiste dat het een bevoegdheid van de Koning zou zijn en dat die in de Grondwet zou worden opgenomen. Vele jaren later hebben wij weer pogingen ondernomen om die aanstellingswijze van de burgemeester, de kroonbenoeming, uit de Grondwet te halen. De heer Slob heeft in 2001 al gezegd: het is net het televisieseizoen in de zomer, er zijn vele herhalingen. Voor de televisie is dat seizoen al begonnen. Wij zitten weer in de herhalingen, in die zin dat wij het nu voor de zoveelste keer over het onderwerp hebben, niet in de zin dat er geen nieuw voorstel voorligt. Dat is namelijk wel degelijk het geval. Voorzover ik weet, is het ook de eerste keer dat de grondwetswijziging op deze manier wordt voorgesteld, met al het gejojo waar de heer Van der Staaij al over sprak: de kroonbenoeming eruit halen en vervolgens de direct gekozen burgemeester als aanstellingswijze erin opnemen.
Ik spreek mij ook een beetje namens de Raad van State uit als ik dit een nogal wild voorstel noem. De Raad van State bepleit een veel voorzichtiger aanpak. Het is naar zijn mening zelfs niet echt verantwoord om een onderwerp in de Grondwet te plaatsen, waarover de discussie niet is uitgekristalliseerd. Je kunt natuurlijk van mening verschillen hoe uitgekristalliseerd een discussie is, maar wij kunnen toch wel stellen dat de discussie over het opnemen van een direct gekozen burgemeester in de Grondwet, absoluut niet is uitgekristalliseerd. Wel is onderhand uitgekristalliseerd dat de kroonbenoeming echt niet meer van deze tijd is. Dan sluit ik mij aan bij de woorden van de heer Dittrich. Dat wordt breed gedragen in deze Kamer. In die zin is het verheugend dat de heer Van der Staaij met het voorbeeld van Abraham Kuyper kwam. Hij pleitte ervoor dat de gemeenteraad de burgemeester zou moeten kiezen, analoog aan de kerkenraad die de dominee kiest. Het is ook verheugend dat in een onlangs verschenen rapport van de ChristenUnie onder leiding van de heer Schutte gepleit wordt voor een door de raad gekozen burgemeester en dus voor het afschaffen van de kroonbenoeming.
Voor de PvdA is het al meer dan drie decennia opportuun om de aanstellingswijze van de burgemeester uit de Grondwet te halen. Let wel, wij vinden dat de functie van de burgemeester wel benoemd kan blijven in de Grondwet, maar wij vinden dat niet de grondwetgever over de specifieke aanstellingswijze moet gaan, maar de gewone wetgever. In de tijd dat de burgmeester een functie had die in het verlengde lag van de nationale regering, van de centrale overheid, kon je je daar nog iets bij voorstellen. Dat is de discussie over de vraag in hoeverre het een rijksorgaan is. Die discussie speelt nog wel met betrekking tot de commissaris van de Koning. Vorig jaar volgde de regering – niet deze minister – uitdrukkelijk de redenering dat het niet thuishoort in de Grondwet.
Voor de fractie van de PvdA is dit niet het moment om uitgebreid te spreken over de inhoud van de functie van de burgemeester, de specifieke taken of bevoegdheden, de verhouding met de gemeenteraad of de positie van de burgemeester in het college van B&W. Wat ons betreft is het zinvoller om de behandeling van het specifiek daarop betrekking hebbende wetsvoorstel af te wachten. Naar onze mening zal dit niet binnen afzienbare tijd gebeuren.
De heer Van Beek (VVD):
Kan de heer Dubbelboer mij uitleggen waarom er in de Grondwet wel passages worden gewijd aan leden van de gemeenteraad, leden van provinciale staten en leden van de Tweede Kamer, dus aan elk direct gekozen orgaan en waarom de PvdA-fractie nu tot de conclusie komt dat een direct gekozen burgemeester niet in de Grondwet thuishoort? Wat is de consistentie van die redenering?
De heer Dubbelboer (PvdA):
De manier waarop wethouders worden aangesteld, wordt ook niet genoemd in de Grondwet.
De heer Van Beek (VVD):
Maar die worden niet door de bevolking gekozen.
De heer Dubbelboer (PvdA):
Daar zit nu juist de crux. Wij vinden dat de burgemeester door de gemeenteraad zou moeten worden gekozen. Dan zou ik er nog eerder voor pleiten om bijvoorbeeld de benoeming van leden van de Hoge Raad specifiek in de Grondwet op te nemen.
De heer Van Beek (VVD):
Ik ken de politieke voorkeur van de PvdA voor een andere aanstellingswijze. Er wordt nu echter gesproken over een direct gekozen functionaris. Ik constateer dat alle in onze maatschappij voorkomende direct gekozen functionarissen hun rechtsbasis vinden in de Grondwet. Waarom zou dat dan voor de direct gekozen burgemeester niet het geval moeten zijn?
De heer Dubbelboer (PvdA):
Wij vinden dat de functie van de burgemeester een benoemde kan zijn, maar niet de aanstellingswijze. Daarover verschillen wij van mening. Op het moment dat een burgemeester als een rijksorgaan wordt opgevat in het regelen van de verhoudingen tussen de nationale staat en de decentrale overheden, heeft het nog enigszins rechtsgrond, maar niet wanneer het tegenovergestelde het geval is, juist ook door het te verkiezen.
De heer Van Beek (VVD):
Dat laatste geldt voor de commissaris, die inderdaad ook een rijksfunctie heeft, maar niet voor de burgemeester. Het gaat mij om de consistentie van de opbouw van de Grondwet. Daar fietst u met uw beantwoording elke keer langs.
De heer Dubbelboer (PvdA):
Ik verval in herhalingen. Wij vinden dat de aanstellingwijze van de burgemeester een zaak is van de gewone wetgever. Dat vond de fractie van D66 en dat vond het kabinet tot een jaar geleden ook. Vrij prominent in de discussies is destijds door Ien Dales en later door Klaas de Vries benadrukt dat het aan de politieke en maatschappelijke inzichten van het moment moet worden overgelaten en dat het daarom juist uit de Grondwet moet worden getild. Blijkens de Handelingen is dat door mevrouw Scheltema krachtig ondersteund. Dan kom je bij het feit dat, zoals de heer Dittrich ook al stelde, erg veel vernieuwingen op slot zitten vanwege de verankering in de Grondwet.
De heer Dittrich (D66):
Het geheugen van mensen is vrij kort. U hebt zelf in dit debat al een paar keer gezegd dat de Partij van de Arbeid er al jarenlang voorstander van is dat de aanstellingswijze niet in de Grondwet komt te staan.
De heer Dubbelboer (PvdA):
Samen met D66!
De heer Dittrich (D66):
Ja, maar waarom heeft de Eerste-Kamerfractie van de Partij van de Arbeid dan uiteindelijk tegen het toen voorliggende voorstel gestemd, terwijl de fractie het er in eerste aanleg mee eens was en de Tweede-Kamerfractie ermee heeft ingestemd? Ik denk dat het goed is voor de Handelingen dat wij nog eens horen hoe dat zo is gekomen.
De heer Dubbelboer (PvdA):
Ik heb al vaker op dit punt tegenover uw fractie gestaan en dan had ik te maken met uw naamgenoot, Boris van der Ham. Ik heb dan ook al vaker gezegd dat wij hier geen verantwoording behoeven af te leggen van wat er in de Eerste Kamer gebeurt. Wij hebben, zoals u weet, in de Tweede Kamer gestemd voor de deconstitutionalisering. Tegelijkertijd weten wij ook dat er in het debat in de Eerste Kamer met de toenmalige minister voor BVK, de heer De Graaf, specifieke argumenten zijn genoemd waarin de fracties van de PvdA, GroenLinks en SP voldoende reden zagen om niet met het wetsvoorstel akkoord te gaan. Wij hebben dat betreurd. Dat hebben wij hier gezegd en naar buiten uitgedragen. Het is niet anders. Nogmaals, ik voel mij niet geroepen om hier als Tweede-Kamerlid de Eerste Kamer specifiek te verdedigen.
De heer Dittrich (D66):
Wij hoeven de discussie niet over te doen, maar ik sla erop aan, omdat u steeds zegt: de Partij van de Arbeid...
De heer Dubbelboer (PvdA):
Hier in deze Kamer.
De heer Dittrich (D66):
O, dat bedoelt u. Tot de Partij van Arbeid horen ook mensen in de Eerste Kamer die vernieuwingen tegenhouden.
De voorzitter:
Deze gedachtewisseling is voldoende gevoerd. Ik verzoek de heer Dubbelboer zijn betoog voort te zetten.
De heer Dubbelboer (PvdA):
Door de Partij van de Arbeid-fractie in deze Kamer wordt deconstitutionalisering al dertig jaar nagestreefd. Het kabinet betoogde iets meer dan een jaar geleden dat het buitengewoon gewenst was om de aanstellingswijze van de burgemeester niet in de Grondwet op te nemen. Deze minister heeft dat standpunt geheel en al verlaten. Ik prijs de heer Dittrich, die eerlijk zegt: helaas, het is voor ons de second-bestoplossing, maar het is niet anders. Ik hoor graag hoe de minister denkt over de discussie die zijn voorganger minister De Graaf namens het kabinet in de Eerste Kamer heeft gevoerd met onder anderen senator Dölle en waarin hij een aantal redenen gaf waarom het niet in de Grondwet thuishoort.
Nu er twee zaken van gelijke zwaarte, maar nogal verschillend van inhoud in de grondwetswijziging zijn gestopt, zien wij graag dat deze afzonderlijk worden voorgelegd ter stemming. Het is in onze ogen staatsrechtelijk zuiver als duidelijk wordt in stemgedrag hoe de verhoudingen liggen ten aanzien van de onderscheiden, gelijkwaardige doch qua inhoud verschillende onderdelen van de grondwetsvoorstellen. Naar onze mening is er sprake van twee hoofdzaken die aan elkaar worden gesmeed. Dat mag, maar wij achten het zuiverder dat in ieder geval duidelijk is hoe de Kamer staat tegenover die onderscheiden onderdelen. Daarom maken wij, mijn collega's Özütok van GroenLinks en Irrgang van de SP en ik, gebruik van het recht dat wij conform artikel 137, lid 2, als leden hebben om een verzoek te doen tot splitsing van een grondwetswijzigingsvoorstel. Voorzover ik heb kunnen nagaan, is dit de eerste keer dat gebruik wordt gemaakt van deze mogelijkheid sinds dit artikel in 1983 in de Grondwet is opgenomen. Er is wel een keer eerder, naar ik meen in 1987, in tweede lezing conform artikel 137, lid 5, een verzoek door leden van deze Kamer gedaan om te splitsen. Het ging toen over defensie en verdediging. Ik vraag mede namens de fracties van GroenLinks en de SP om instemming met het verzoek om de splitsing mogelijk te maken, opdat duidelijk wordt hoe partijen zich verhouden tot de onderscheiden hoofdelementen van deconstitutionalisering en reconstitutionalisering.
Ik ben best bereid, mevrouw Spies, om de toelichting in die zin te wijzigen. Het gaat mij er echt om dat wij juist bij deze onderwerpen waarover al zo lang is gediscussieerd, zichtbaar maken dat daaromtrent verschillende meerderheden bestaan in deze Kamer. Ik zou dit tot uitdrukking willen laten brengen. Ik ga het debat graag aan, want wij schrijven nu staatsrecht. Wij spreken nu over de interpretatie van het recht van Kamerleden om een splitsingsverzoek te doen, een instrument dat naar mijn mening tussen het initiatiefrecht en een amendement in zit. Dit is een keer eerder gedaan en toen is er ook wel gediscussieerd, maar ook toen deze mogelijkheid werd geschapen, werd het aan de Kamer overgelaten om te bepalen op welke manier je dit kunt gebruiken. Daarom voel ik mij volledig gerechtigd om dit verzoek te doen.
De heer Van der Staaij (SGP):
Ik zou graag een reactie krijgen op mijn opmerking in eerste termijn. Ik begrijp niet hoe de heer Dubbelboer kan zeggen dat er twee onderwerpen zijn geregeld in dit wetsvoorstel, namelijk de deconstitutionalisering van de burgemeestersbenoeming en de rechtstreekse verkiezing. Ik kom het helemaal niet tegen dat dit twee onderdelen zijn van dit wetsvoorstel. Ik kom in de technische uitwerking alleen tegen dat het in de eerste plaats gaat om de handhaving van de benoeming van de commissaris van de Koningin door de Kroon en in de tweede plaats een andere wijze van aanstelling van de burgemeester.
De heer Dubbelboer (PvdA):
Ik denk dat dit ook wordt veroorzaakt door de manier waarop je hier tegen aan kijkt. Als er gesplitst wordt gestemd, kan de situatie ontstaan dat het ene onderdeel het wel haalt en het andere niet. Als het eerste deel het wel haalt, dat wil zeggen het uit dit artikel van de Grondwet halen van de burgemeester waardoor alleen nog de commissaris van de Koning in dat artikel overblijft, heb je in feite een deconstitutionalisering van de burgemeestersbenoeming gerealiseerd.
De heer Van der Staaij (SGP):
De regering zegt nu juist dat zij dit niet wil deconstitutionaliseren. De heer Dubbelboer geeft een heel andere lading en duiding aan een onderdeel van dit voorstel. Dan is er toch in feite sprake van alternatieven? Je hebt dan geen wetsvoorstel over twee onderwerpen, maar twee alternatieven die in zijn visie nooit allebei de eindstreep kunnen halen. Het is dan of-of.
De heer Dubbelboer (PvdA):
Ik erken dat het en-en kan zijn. Anders zou dit wetsvoorstel een niet bestaand wetsvoorstel zijn. Ik realiseer mij heel goed dat de weg kan worden gevolgd die de regering voorstelt, namelijk dat wij stemmen over de artikelen. Dan wordt de burgemeester uit artikel 1 getild, zodat alleen nog blijft staan dat de commissaris van de Koning door de Koning wordt benoemd. In plaats daarvan kan de burgemeester direct gekozen worden, maar dat staat er niet, want de burgemeester is uit dit artikel getild.
De heer Van der Staaij (SGP):
Naar mijn mening is er dan toch sprake van alternatieven in plaats van twee onderwerpen.
De heer Dubbelboer (PvdA):
Het zal duidelijk zijn wat de voorkeur heeft van mijn fractie, maar wij willen in ieder geval tot uitdrukking kunnen brengen dat wij het eens zijn met een bepaald onderdeel van het wetsvoorstel en het oneens zijn met een ander onderdeel daarvan. De vraag is nu of je daarvoor het instrument van het splitsingsverzoek mag hanteren. Ik bestrijd dat dit oneigenlijk zou zijn of überhaupt niet zou kunnen.
De heer Van Beek (VVD):
Tussen het voorstel en de toelichting van de heer Dubbelboer schijnt licht. Hij zou graag de kans hebben om bij de stemming helder te maken waar zijn partij staat. Bij het huidige voorstel van het kabinet is dit op twee manieren mogelijk: door een stemverklaring dan wel door de voorzitter te vragen onderdelen apart in stemming te brengen. Hij wil nu echter de Grondwetswijziging in twee voorstellen splitsen, dat is iets heel anders. Daarmee preludeert hij op de volgende fase van de behandeling van dit voorstel. Hij sluit het niet uit dat hij een van de voorstellen tijdens dit hele proces kwijtraakt. Ik vind dat hij dit gewoon moet uitspreken.
De heer Dubbelboer (PvdA):
Aanvankelijk werd er in de discussie over het splitsingsrecht voor Kamerleden van uitgegaan dat het alleen in tweede lezing zou mogen als dat nodig is om de grondwetswijziging te redden. Dat zou nodig kunnen zijn als tegen een van de artikelen uit het wijzigingsvoorstel onoverkomelijke bezwaren zouden bestaan. Daarbij werd ervan uitgegaan dat het alleen maar om een technisch artikel zou mogen gaan, omdat bij een inhoudelijke wijziging geen recht zou worden gedaan aan de eerste lezing en de gedachte dat kiezers zich na de eerste lezing moeten kunnen uitspreken over de grondwetswijziging.
Vervolgens werd in reactie op de kritiek dat het onderscheid tussen een technisch en een niet-technisch artikel en een wezenlijke en een niet-wezenlijke wijziging in hoge mate subjectief is, gesteld dat ook in eerste lezing tot een dergelijke wijziging mag worden besloten. Ik vind dat men dat terecht heeft gedaan en dat daarom ook mijn redenering zuiver is. Ik geef verder toe dat het mogelijk is dat de kroonbenoeming in de Grondwet blijft staan als na een jarenlange discussie blijkt dat er geen twee derde meerderheid is. Volgens mij wil een grote meerderheid in de Kamer dat niet.
De heer Van Beek (VVD):
U komt uit bij de kroonbenoeming, terwijl ik denk dat het nog steeds mogelijk is om uit te komen bij de door de raad gekozen burgemeester als een van beide voorstellen wordt losgelaten.
De heer Dubbelboer (PvdA):
Dat is mogelijk, maar het is aan de Kamer om dat op dat moment te bepalen.
De heer Van Beek (VVD):
Waarom zegt u niet gewoon dat het uw wens is om dat op deze manier te bereiken?
De heer Dubbelboer (PvdA):
Dat zeg ik niet, want ik weet niet of het op die manier wordt bereikt. Het is in ieder geval wel zuiver om nu duidelijk te maken hoe mijn fractie hiertegenover staat.
Mevrouw Spies (CDA):
Het is al bekend hoe de PvdA-fractie hiertegenover staat. Daarvoor hebt u dit voorstel helemaal niet nodig. Het is verder plezierig dat u aangeeft dat de laatste zin van de toelichting in de brief iets minder gelukkig geredigeerd is.
U vraagt een meerderheid van de Kamer om iets te doen wat zij om principiële redenen niet wil. U vraagt ons namelijk, twee wetsvoorstellen in behandeling te nemen, een voor de deconstitutionalisering en een voor de rechtstreekse verkiezing van de burgemeester.
De heer Dubbelboer (PvdA):
Mag ik u een wedervraag stellen? Waar staat dat een meerderheid van de Kamer het niet wil?
Mevrouw Spies (CDA):
Dat kunt u opmaken uit de schriftelijke inbreng.
De heer Dubbelboer (PvdA):
Ik weet nog niet zo zeker of een meerderheid tegen mijn voorstel is. Ik maak gebruik van het recht van een Kamerlid om te vragen een voorstel voor een grondwetswijziging te splitsen.
Mevrouw Spies (CDA):
Daarmee vraagt u de CDA-fractie, de SGP-fractie, de ChristenUnie-fractie, de VVD-fractie en de D66-fractie om iets te doen waarmee zij het principieel oneens zijn. Honoreren wij uw verzoek, dan moeten wij vervolgens immers twee verschillende wetsvoorstellen behandelen.
De heer Dubbelboer (PvdA):
Maar het leidt niet tot een andere stemmingsuitslag.
Mevrouw Spies (CDA):
Waarom doet u dan überhaupt dit voorstel? Of wilt u uw Eerste-Kamerfractie nog een keer de gelegenheid geven om tegen te stemmen?
De heer Dubbelboer (PvdA):
Wij koppelen nu twee hoofdzaken aan elkaar en de Raad van State heeft terecht opgemerkt dat de discussie over de ene hoofdzaak is uitgekristalliseerd en die over de andere nog niet. De fracties van de PvdA, GroenLinks en de SP vinden het belangrijk om te kunnen laten zien dat wij het eens zijn met de ene hoofdzaak en oneens met de andere. Wij verzoeken u om dat te honoreren, maar daarmee zeg ik nog niet dat u tegen uw principes in moet gaan.
Mevrouw Spies (CDA):
Ik begrijp nog steeds niet op welke redenering u zich baseert als u zegt dat er twee hoofdzaken zijn. Die zijn er namelijk helemaal niet. Het gaat erom, de aanstellingswijze van de burgemeester te veranderen en in de Grondwet te borgen. U maakt een kronkel, u bent creatief, u bent lenig, dat is helemaal waar. U vertaalt het zo dat er eerst sprake moet zijn van een deconstitutionalisering, om vervolgens weer te reconstitutionaliseren. Die knip maakt u.
De heer Dubbelboer (PvdA):
En de Raad van State.
Mevrouw Spies (CDA):
In die knip kan ik u niet volgen en ook de Raad van State – u shopt wat selectief – zegt erbij dat hij, anders dan de PvdA in de afgelopen 30 jaar, nog steeds op het standpunt staat dat de aanstellingswijze van de burgemeester in de Grondwet verankerd behoort te zijn.
De heer Dubbelboer (PvdA):
Daar kunt u dan ook uitdrukking aan geven met uw stem, als u dat wilt. U zegt dat het eigenlijk één wetsvoorstel is, namelijk de aanstellingswijze van de burgemeester in de Grondwet. Dat bestrijd ik. Ik verwijs naar de Raad van State, die uitdrukkelijk het advies geeft om ook die knip te maken. Hij adviseert om dit wetsvoorstel in heroverweging te nemen. Er is uitgekristalliseerd dat de kroonbenoemingniet meer handhaafbaar is. Die moet eruit. Daarnaast moet je een discussie hebben over de vraag wat je er dan in wilt. Dat pad ga ik nu niet op, want ik zie wat u wilt. Ik verzoek u nogmaals met klem om in elk geval in de stemming te laten zien dat dit wetsvoorstel gesplitst kan worden. Dan weten wij ook wat de meerderheden zijn in deze Kamer ten aanzien van de twee hoofdzaken in dit Grondwetswijzigingsvoorstel.
Voorzitter. Ik was aan het einde van mijn betoog. Ik heb een tekst voorbereid die ergens tussen het amenderings- en het initiatiefrecht in thuishoort.
De voorzitter:
Die tekst is gisteren al als Kamerstuk rondgedeeld aan de Kamer en aan de minister. Het is een Kamerstuk en het maakt dus onderdeel uit van de beraadslaging over dit wetsvoorstel.
De heer Van Beek (VVD):
Voorzitter. Voor de VVD-fractie is de wijze waarop de burgemeester wordt benoemd geen vanzelfsprekendheid. Er heeft in de afgelopen jaren tot diep in de partij een enorme discussie plaatsgevonden die heeft geleid tot een tweetal uitspraken, een in Veldhoven en een in Groningen. Volgens mij was de minister bij de laatste aanwezig. Daarin heeft de partij zich in meerderheid uitgesproken voor een direct door het volk gekozen burgemeester. Ik merk in die discussie dat heel velen zich overigens heel goed kunnen vinden in de kroonbenoeming. De partij heeft vaak en omstandig uitgelegd dat zij niets voelt voor een door de gemeenteraad gekozen burgemeester.
Wij hebben de deconstitutionalisering destijds in eerste en in tweede lezing gesteund, zowel in de Eerste Kamer als ook in de Tweede. In dat proces is al opgemerkt dat er wellicht aan het eind van het hele wetgevingsproces toch weer sprake zou moeten zijn van reconstitutionalisering. Er ontstond toen namelijk ook in de Eerste Kamer discussie over de vraag wat wij toch aan het doen zijn als wij de burgemeester uit de Grondwet halen, terwijl alle andere gekozen functionarissen hun rechtsbasis juist in de Grondwet vinden. Op zichzelf is het dus niet onlogisch dat wij, nu de omstandigheden zijn zoals zij zijn, ervoor kiezen, nu echt vanaf het begin helder te maken dat wij gaan voor de komst van een door de bevolking gekozen burgemeester en dat die burgemeester, net als alle andere direct gekozen functionarissen, zijn rechtsbasis vindt in de Grondwet.
Kiezen voor een door de bevolking gekozen burgemeester is kiezen voor een geheel nieuwe vorm van lokaal bestuur. Het gaat echt niet alleen om de aanstellingswijze van de burgemeester. Het gaat om een sterke burgemeester, niet meer alleen om een burgemeester met gezag, maar ook een met macht. Wij hebben die burgemeester ook wel vaak genoemd de eerste politicus van de stad. Dat is anders dan zijn collega die via een kroonbenoeming de huidige functie vervult.
Ik heb het gevoel dat de minister, het kabinet, dat ook begrepen heeft, gezien de nota naar aanleiding van het verslag en de wijze waarop er gereageerd wordt op met name door het CDA gestelde vragen. Er wordt een aantal punten genoemd. Ik zal er enkele van aanstippen. Later in het wetgevingsproces hebben wij nog alle gelegenheid om er dieper op in te gaan. Ik noem het proces van collegevorming, de personele samenstelling van het college, de portefeuilleverdeling, de verantwoordelijkheid voor de eenheid van het collegebeleid en de verantwoordelijkheid voor de ambtelijke organisatie. Al deze zaken gaan bij het systeem van een gekozen burgemeester in het gemeentelijke bestel anders functioneren.
De positie van de gemeenteraad wordt naar onze opvatting daarmee niet aangetast. De controle op het beleid blijft bij de gemeenteraad, evenals het budgetrecht. De burgemeester is ten volle verantwoording verschuldigd aan die gemeenteraad. Het gaat dus niet om een herverdeling van macht tussen de burgemeester en de gemeenteraad. In de volgende fase van de dualisering zijn dit logische stappen. Ook de positie van de burgemeester wordt versterkt. Het hoofdschap van de raad wordt wel gehandhaafd. Bovendien blijft het collegialiteitsbeginsel uitgangspunt. Ook dit is heel nadrukkelijk opgenomen in de notitie.
De minister heeft de vragen breed beantwoord. Een groot aantal onderwerpen komt ook pas echt aan de orde bij de behandeling van de gewone wet. Nogmaals, wij delen de onderliggende opvatting dat het gaat om meer dan alleen de wijze van aanstelling. Dit wilde ik nog wel even genoemd hebben.
De commissaris van de Koningin blijft een kroonbenoeming. Ook dit standpunt steunen wij. Dit standpunt is goed gemotiveerd door de minister. Bij de commissaris van de Koningin gaat het namelijk niet alleen om de provinciale functie, maar ook om het rijksorgaan. Het is dan ook goed dat dit voorlopig op deze wijze wordt gedaan.
Er is lang gesproken over het splitsingsvoorstel van de Partij van de Arbeid. Uit het interruptiedebat is wel duidelijk geworden hoe wij daarin staan. Wij vinden dat dus niet zuiver en niet verstandig. Het moet ook niet zo zijn dat een grondwetswijziging, die in eerste termijn wordt ingezet met als doel een door de bevolking gekozen burgemeester, uiteindelijk in tweede lezing tot iets anders zou kunnen leiden. Zo moet er niet met grondwetswijzigingen worden omgegaan. Er moet helder worden uitgesproken waartoe een dergelijke wijziging moet leiden. Daarover moet dan het politieke gevecht met elkaar gevoerd worden.
Wij realiseren ons wel dat dit een eerste stap is. Er volgen nog heel veel stappen. Wij steunen deze eerste stap en wij zijn bereid om de debatten over de vervolgstappen met het kabinet en de collega's te voeren.
De heer Irrgang (SP):
Voorzitter. Vandaag bespreken wij een wijziging van de Grondwet waarin de bepaling staat dat de burgemeester rechtstreeks door de bevolking gekozen wordt. Tegelijkertijd zijn volgens mijn informatie twee wetsvoorstellen aanhangig: 29864 en 29865. Daarin wordt bepaald dat de burgemeester direct gekozen wordt via een gewoon wetsvoorstel. Mijn eerste vraag is dan ook eigenlijk hoe ik de status van deze wetsvoorstellen op dit moment moet beschouwen. Moeten ze worden ingetrokken of komt de minister met een ingrijpende nota van wijziging, nu deze grondwetswijziging hier ligt?
Mijn fractie beschouwt deze grondwetswijziging vooral als een politieke manoeuvre die voortkomt uit het stranden van het vorige voorstel in de Eerste Kamer. De SP is voor het afschaffen van de kroonbenoeming van de burgemeester, omdat dan ook een einde komt aan de Haagse achterkamertjespolitiek. De SP is verder voor een door de raad gekozen burgemeester en tegen het aan elkaar koppelen van die twee zaken door de afschaffing van de kroonbenoeming en de gelijktijdige invoering van de gekozen burgemeester. Door deze grondwetswijziging wordt deze koppeling juist in de Grondwet vastgelegd. Daarom heb ik het splitsingsvoorstel mede ondertekend. Ik vrees dat het verdere debat dan ook een herhaling van zetten wordt. Ik zal namens mijn fractie de argumenten tegen de direct gekozen burgemeester in plaats van de door de raad gekozen burgemeester kort herhalen.
Allereerst komen dankzij de rechtstreeks verkozen burgemeester twee kapiteins op een schip terecht. Er ontstaat een conflict met de raad, nu het hoofd van de gemeente een eigen mandaat buiten de gemeenteraad krijgt. Twee kapiteins op een schip, dat kan niet goed gaan. De raad zal net als bij de dualisering regelmatig burgemeesters wegsturen, hetgeen weer leidt tot ontevreden kiezers, die immers niet voor niets een burgemeester willen kiezen. Wat is ten tweede eigenlijk het probleem dat de regering wil oplossen via de direct gekozen burgemeester? In de praktijk kunnen burgemeesters veel aanzien genieten bij de bevolking en op basis van gezag veel dingen voor elkaar krijgen, terwijl hij of zij redelijk te controleren valt door de gemeenteraad. Dat is cruciaal. Daarom gaat onze voorkeur ook uit naar een door de raad gekozen burgemeester.
Ten derde past een direct gekozen burgemeester niet in het Nederlandse collegiale systeem van overleg en consensus. Eerder is gezegd dat ook Elzinga, die de direct gekozen burgemeester als een van de varianten voorstelde bij de dualisering, afstand heeft genomen van dat idee. De griffiers vrezen dat een verstoorde verhouding tussen ambtenaren en burgemeester een van de gevolgen zou zijn. Ook het gebrek aan controle door de raad en een onevenwichtig systeem noemden zij als bezwaren. Het Nederlands genootschap van burgemeesters heeft zich daarom eveneens tegen de rechtstreeks gekozen burgemeester uitgesproken.
Een direct gekozen burgemeester leidt ten vierde niet automatisch tot het verdwijnen van "plucheplakkers" die het burgemeesterschap graag willen beschermen tegen democratische invloeden. Sterker nog: uit ervaringen, opgedaan in Spanje en Frankrijk, blijkt dat "foute" burgemeesters zeer lang aan de macht kunnen blijven en ook nog eens gevoeligheid voor corruptie vertonen. Het gevaar van cliëntelisme heeft mijn fractie eerder al genoemd. Dat is het vijfde bezwaar. Een burgemeester die uit de raad komt, is minder gevoelig voor corruptie, omdat die dan in samenhang met de raadsfracties afgerekend wordt. Dat is ook veel realistischer. Bovendien kan de burgemeester in een dergelijke situatie niet zo veel in zijn eentje doen.
De SP-fractie vindt dus dat de directe verkiezing van de burgemeester niet wenselijk is in vergelijking met haar voorkeur voor een door de raad gekozen burgemeester.
Mevrouw Spies (CDA):
Voorzitter. Het ging even wat snel, maar noemt de heer Irrgang de bestaande burgemeesters in Nederland "plucheplakkers"?
De heer Irrgang (SP):
Nee, ik verwees naar het fenomeen van zeer lang zittende burgemeesters die eigenlijk op weinig draagvlak onder de bevolking kunnen rekenen. Je kunt je voorstellen dat een democratische verkiezing van een burgemeester, dus ook een directe verkiezing, daar een eind aan kan maken, maar de ervaringen in andere landen leren niet dat dit zo is. Daarom noemde ik dat.
Mevrouw Spies (CDA):
De heer Irrgang suggereerde ook dat door een andere aanstellingswijze de integriteit dubieuzer werd. Heeft hij daar concrete aanwijzingen voor? Ik vind het nogal stevig!
De heer Irrgang (SP):
U kunt zich ook wel voorstellen dat het risico veel groter is wanneer het om één persoon met een eigen mandaat gaat dan wanneer daar een hele partij achter staat, bij een door de hele raad gekozen burgemeester. Ik acht dit risico zeker groter bij een direct gekozen burgemeester dan bij een door de raad gekozen burgemeester.
Mevrouw Özütok (GroenLinks):
Voorzitter. Vandaag gaat het in essentie om de vraag of wij vinden dat de rechtstreekse verkiezing van de burgemeester in de Grondwet moet zijn vastgelegd. GroenLinks heeft steeds aangegeven dat het daarvan geen voorstander is. Wel moet de aanstelling van de burgemeester door de Kroon uit de Grondwet worden gehaald, omdat die iedere vernieuwing op dit gebied tegenhoudt. De Tweede-Kamerfractie van GroenLinks heeft voorstellen om de kroonbenoeming te schrappen dan ook altijd gesteund. Het is niet meer van deze tijd dat politici door de regering worden benoemd zonder dat de burger daarop invloed heeft. Aanstelling van alle politieke ambtsdragers, leden van de Hoge Colleges van Staat en de commissaris van de Koningin is in de Grondwet verankerd. Dat is goed geregeld, maar met deze aanstellingswijze hebben wij problemen. De functie en de aanstelling zijn wat ons betreft wezenlijk verschillende zaken. Daarin willen wij dan ook verandering zien.
Een voorstel voor deconstitutionalisering van de kroonbenoeming zou dus ook de steun van onze voltallige fractie hebben gehad. De regering kiest er echter voor om het schrappen van de kroonbenoeming nadrukkelijk te koppelen aan de rechtstreekse verkiezing van de burgemeester. De politieke werkelijkheid van vandaag is dat voor het eerste inmiddels voldoende draagvlak is, maar voor het tweede helaas nog niet. Een groot deel van het parlement, waaronder de fractie van GroenLinks, ziet die verkiezing niet zitten. Ik heb een groot probleem met de positie en de bevoegdheden die het kabinet aan de burgemeester wil geven.
Mevrouw Spies (CDA):
Mevrouw Özütok zegt dat er voor de deconstitutionalisering voldoende politiek draagvlak zou zijn. Waarop baseert zij dat?
Mevrouw Özütok (GroenLinks):
Dat haal ik uit de Handelingen van de Kamer over eerdere debatten.
Mevrouw Spies (CDA):
Ik constateer dat tot op heden alleen de fracties van SP, GroenLinks en de PvdA dit steunen. Dat lijkt mij onvoldoende voor een meerderheid.
Mevrouw Özütok (GroenLinks):
Dat moeten wij dan maar bij de stemmingen zien. Ons gaat het erom dat de aanstellingswijze te ver gaat. Straks mag de burgemeester zelf de selectie en de aanstelling van de wethouders regelen, dus een eigen college vormen. Dat lijkt sterk in de richting te gaan van het Amerikaanse model. De burger komt daarmee los van de politieke werkelijkheid te staan. Vergeleken met het bedrijfsleven komt dit erop neer dat de voorzitter van de raad van bestuur zijn eigen bestuursleden aanstelt. Wanneer ik het demagogisch zou willen zeggen, is het zelfs in het Nederlandse bedrijfsleven democratischer geregeld.
Het kabinet lijkt nieuwe regenten te willen creëren. Dat zouden wij niet moeten willen. De bevoegdheden die de regering aan deze nieuwe regenten toekent, zoals ook in de nota naar aanleiding van het verslag is verwoord, zouden moeten toekomen aan de gemeenteraad. Zowel het kiezen van de burgemeester als de vorming van het college en de benoeming van wethouders is in onze ogen in de beste handen bij de gemeenteraad. Dat heeft mijn collega Wijnand Duyvendak in deze Kamer consequent verwoord, bovendien met goede argumenten. Dit heeft wel degelijk te maken met de rol en de ruimte die men aan kiezers wil geven.
In dit debat gaat het om de koppeling en om de vraag of de benoemingswijze in de Grondwet thuishoort. GroenLinks is geneigd om te zeggen van niet, omdat de wetgever dit prima kan bepalen. Doorslaggevend zou moeten zijn dat hiervoor een breed draagvlak bestaat. Dat is naar mijn mening niet zeker. De keuze van de regering om deze twee zaken te koppelen is dan ook contraproductief. Dit gaat verdere bestuurlijke vooruitgang tegen, omdat het overduidelijk is dat het wetsvoorstel naar mijn mening in deze vorm het niet zal halen. Dit gaat veeleer vernieuwing tegen dan dat het ons een stapje verder brengt.
Wij steunen dan ook het initiatiefvoorstel van de PvdA, dat wij mede hebben ondertekend, om het schrappen van de kroonbenoeming en de aanstellingswijze uit elkaar te halen. Wij willen juist voorkomen dat de regering haar eigen nee op de gekozen burgemeester organiseert, want dat is duidelijk de richting waarin het kabinet met deze containervoorstellen koerst. Waarom heeft het kabinet ervoor gekozen om deze zaken zo nadrukkelijk te koppelen? In de toelichting op het wetsvoorstel heb ik nog geen inhoudelijke argumenten gevonden. Ook de Raad van State plaatst heel veel vraagtekens bij deze handelwijze. Waarom heeft de minister niet beter naar de Raad geluisterd? Is de regering bereid om de splitsing die wij voorstellen over te nemen? Als dat het geval is, maakt zij daarmee duidelijk dat het eerste deel van de wet, het schrappen van de kroonbenoeming, haar evenveel waard is als het tweede deel.
De voorzitter:
Wij gaan nu schorsen. Daarna volgt de beëdiging van de heer Rutte. Vervolgens gaan wij door met de behandeling van dit wetsvoorstel. Dan kunnen wij daar omstreeks 16.00 uur mee klaar zijn.
De algemene beraadslaging wordt geschorst.
De vergadering wordt van 14.12 uur tot 14.45 uur geschorst.
De voorzitter:
Ik geef het woord aan de heer Hofstra tot het uitbrengen van verslag namens de commissie voor het Onderzoek van de geloofsbrieven.
De heer Hofstra:
voorzitter der commissie
De commissie voor het Onderzoek van de geloofsbrieven heeft de stukken onderzocht die betrekking hebben op de heer M. Rutte te 's-Gravenhage. De commissie is eenparig tot de conclusie gekomen dat hij terecht benoemd is verklaard tot lid van de Tweede Kamer der Staten-Generaal. De commissie stelt u daarom voor om hem toe te laten als lid van de Kamer. Daartoe dient hij wel eerst de eden af te leggen zoals die zijn voorgeschreven bij de wet van 27 februari 1992, Staatsblad nr. 120.
De commissie verzoekt u tot slot, de Kamer voor te stellen, het volledige rapport in de Handelingen op te nemen.
De voorzitter:
Ik dank namens de Kamer de commissie voor haar verslag en stel voor, dienovereenkomstig te besluiten.
Daartoe wordt besloten.
De voorzitter:
De heer Rutte is in het gebouw der Kamer aanwezig.
Ik verzoek de griffier, hem binnen te leiden.
Nadat de heer Rutte door de griffier is binnengeleid, legt hij in handen van de voorzitter de bij de wet voorgeschreven eden af.
De voorzitter:
Het is mij een genoegen u als eerste te mogen feliciteren met uw benoeming. Ik verzoek u, de presentielijst te tekenen en om na de schorsing, om leden in de gelegenheid te stellen om u te feliciteren, wederom in ons midden plaats te nemen.
Het klinkt onvriendelijk, maar ik vraag de leden om hun gelukwensen te beperken tot het geven van een hand aan de heer Rutte en om gesprekken met hem tot later uit te stellen. Ieder gesprek van nu, brengt ons in de nacht van donderdag op vrijdag.
De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.
De voorzitter:
De ingekomen stukken staan op een lijst die op de tafel van de griffier ter inzage ligt. Op die lijst heb ik voorstellen gedaan over de wijze van behandeling. Als aan het einde van de vergadering daartegen geen bezwaren zijn ingekomen, neem ik aan dat de Kamer zich met de voorstellen heeft verenigd.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/h-tk-20052006-5927-5938.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.