Handeling
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Vergadernummer | Datum vergadering |
---|---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2005-2006 | nr. 71, pagina 4455-4466 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Vergadernummer | Datum vergadering |
---|---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2005-2006 | nr. 71, pagina 4455-4466 |
Aan de orde is het debat naar aanleiding van een algemeen overleg op 30 maart 2006 over homo-emancipatiebeleid.
Mevrouw Timmer (PvdA):
Voorzitter. Laat ik beginnen met iets positiefs: de salto mortale van minister Verdonk in haar beleid voor Iraanse homoseksuelen. Zij deed dit weliswaar pas na grote druk van de Kamer, maar het resultaat telt en de PvdA-fractie is dan ook blij dat deze mensen niet worden uitgezet. Helaas is dat het enige positieve nieuws. De schriftelijke reactie van zowel de minister-president als de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap op vragen stemt ons niet vrolijk, ook al heeft het CDA gisteravond besloten dat het vrolijker moet.
De minister-president beschrijft in zijn antwoord de feitelijke gebeurtenis en geeft niet echt antwoord op de vragen. Dat betreurt de PvdA-fractie. Ik vraag de staatssecretaris daarom om de toezegging dat zij hierover met de minister-president zal spreken en in dat gesprek zal benadrukken dat normen en waarden niet alleen op papier moeten worden gezet, maar ook gevoeld en uitgedragen moeten worden. Daarna wil ik van de staatssecretaris horen hoe de minister-president de volgende keer op zo'n vraag zal reageren en hoe hij dan wel recht zal doen aan onze normen en waarden.
Uit alles blijkt dat binnen het onderwijs onvoldoende wordt gedaan om homoseksualiteit te bespreken en homodiscriminatie te voorkomen. Natuurlijk hecht de PvdA-fractie aan de autonomie van scholen en wil zij geen nieuwe regels. Mijn fractie wil echter wel dat afspraken worden nagekomen en beleid wordt uitgevoerd. De antwoorden van minister Van der Hoeven zijn voor ons dan ook volstrekt onvoldoende. Binnen de veilige school, arboregels en kerndoelen zou het een plek moeten krijgen en dat gebeurt niet.
Erger: wij staan toe dat de stichting Different met een lespakket komt dat jongeren wel bewust maakt van gevoelens maar ook uitspreekt dat je er niets mee moet doen, omdat seksualiteit iets zou zijn van verbondenheid tussen verschillende geslachten. En laat ik dan hier maar eens hardop zeggen dat dit huis te klein zou zijn wanneer een moslimorganisatie zo'n lespakket aan een islamitische school zou aanbieden. Daar investeren wij nu juist in het bespreekbaar maken van en vooral niet verstoppen. Er moet dus concreet iets gebeuren, zeker omdat bij de begrotingsbehandeling van het ministerie van VWS het amendement-Van der Laan/Timmer is aangenomen waarin € 700.000 is vrijgemaakt voor dit doel. Kan de staatssecretaris aangeven hoe deze middelen worden besteed?
Na deze vraag kom ik bij mijn eerste motie.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
overwegende dat het van groot belang is dat homoseksuele docenten en leerlingen kunnen uitkomen voor hun geaardheid zonder bang te hoeven zijn voor hun veiligheid;
constaterende dat 90% van de scholen geen preventief beleid heeft op het gebied van homodiscriminatie en het beleid van de afgelopen jaren, waarbij scholen worden gestimuleerd homodiscriminatie aan te pakken dus niet werkt;
constaterende dat de Onderwijsinspectie geen handvatten heeft om concrete actie te ondernemen bij homodiscriminatie op scholen;
constaterende dat de Commissie Gelijke Behandeling heeft geoordeeld dat docenten zonder wettelijke kaders geen preventief beleid van hun school kunnen afdwingen;
verzoekt de regering, binnen de richtlijnen van het veiligheidsbeleid op school specifiek aandacht te besteden aan preventief beleid tegen homodiscriminatie en binnen de verdere ontwikkeling van burgerschapsvorming ook specifiek aandacht te besteden aan homoseksualiteit en het respectvol omgaan hiermee,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Timmer, Dittrich, Kraneveldt en Azough. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.
Zij krijgt nr. 16(27017).
Mevrouw Timmer (PvdA):
Voorzitter, ik rond bijna af. Tijdens het algemeen overleg hebben wij over veel meer onderwerpen gesproken, bijvoorbeeld over de registratie van homofoob geweld, de roze ouderen en de trouwambtenaren. Anderen zullen op deze punten terugkomen, maar over de trouwambtenaren dien ik de nu volgende motie in.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat paren van gelijk geslacht sinds 1 april 2001 volgens de wet mogen trouwen, maar dat buitengewone ambtenaren van de burgerlijke stand op grond van gewetensbezwaren nog steeds mogen weigeren, deze paren te trouwen;
constaterende dat buitengewone ambtenaren van de burgerlijke stand een eed of belofte afleggen, waarna zij gehouden zijn de Nederlandse wet uit te voeren;
constaterende dat de huidige situatie, waarin buitengewone ambtenaren van de burgerlijke stand kunnen weigeren, paren van gelijk geslacht te trouwen, leidt tot rechtsonzekerheid en onduidelijkheid;
verzoekt de regering, op korte termijn een richtlijn te maken waardoor nieuw aan te nemen buitengewone ambtenaren van de burgerlijke stand gehouden zijn, de Nederlandse wet uit te voeren,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Timmer, Dittrich en Kraneveldt. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.
Zij krijgt nr. 17(27017).
Mevrouw Timmer (PvdA):
Voorzitter. Ik kom tot mijn conclusie want ook nu is de spreektijd beperkt. Dit kabinet laat in het algemeen niet het meest homovriendelijke beleid zien. Ik ben dan ook zeer benieuwd naar de antwoorden van de staatssecretaris.
Mevrouw Azough (GroenLinks):
Voorzitter. Een paar jaar geleden stelde de lijsttrekker van het CDA, Jan Peter Balkenende, dat acceptatie van homoseksualiteit een ijkpunt van de Nederlandse normen en waarden is. Dat was een relatief nieuw geluid voor de christen-democraten omdat de strijd voor gelijkberechtiging van homoseksuelen vooral gevoerd werd uit linkse en liberale hoek. Het was een nieuw, maar welkom geluid.
In de afgelopen weken heb ik echter met verbijstering naar de handelwijze van dit kabinet gekeken. Eerst deed minister Verdonk het voorstel om homoseksuele Iraniërs terug te sturen omdat zij veilig zouden zijn als zij zich maar als heteroseksueel voordeden. Dat is een onzinnige redenering waaruit blijkt dat de solidariteit van dit kabinet met homoseksuelen letterlijk aan grenzen gebonden is. Gelukkig heeft de Kamer hiervoor eindelijk eens een stokje gestoken. Ik vraag de staatssecretaris om een reactie op dit punt. Vervolgens kwam het nieuws dat de minister-president in Indonesië heeft gesteld, in antwoord op de vraag waarom Nederland het homohuwelijk voorstaat, dat hij tegen heeft gestemd maar dat het nu eenmaal om een democratisch genomen besluit ging.
Deze gebeurtenissen getuigen van een enorme hypocrisie. Ook uit de antwoorden van gisteren blijkt dat de steun voor het homohuwelijk op zijn minst zuinig is te noemen. Dit kabinet heeft de mond vol van homo-emancipatie als het gaat om de integratie van allochtonen in Nederland en als het gaat om inburgering. Dan is het onderwerp een goede stok om mee te slaan. Als het er echt op aankomt, duikt het kabinet echter weg. In plaats van duidelijk te stellen dat homo-emancipatie en homotolerantie goed zijn en symbool staan voor de Nederlandse normen en waarden, verschuilt de minister-president zich achter de Kamer die nu eenmaal voor heeft gestemd. Dat is op zijn minst een laffe opstelling. Ik hoor daar graag een reactie op van de staatssecretaris.
Dit moest mij even van het hart. Naar aanleiding van het algemeen overleg over homo-emancipatie blijken er nog andere belangrijke punten aan de orde te zijn. Uit het algemeen overleg bleek dat er nog veel schort aan het homo-emancipatiebeleid, met name in het onderwijs. Daarom is het opmerkelijk dat de stichting Different ongestraft een pakket kan samenstellen waarin zelfverloochening bij jonge homoseksuele leerlingen centraal staat. Als dat zou gebeuren op een Islamitische school, zou het land te klein zijn, en terecht lijkt mij. Waarom is dat niet het geval bij orthodox-christelijke scholen?
Er doen zich echter ook problemen voor met alle andere scholen in Nederland. Ik heb daarom twee moties voorbereid. De voorlichting en het debat op die scholen schiet naar mijn mening tekort. Te veel scholen onttrekken zich eraan en het is onduidelijk of de reden daarvoor gelegen is in geld, in onwil of in een gebrek aan politieke wil van het kabinet om meer druk uit te oefenen. Mijn eerste motie betreft de Expreszo. Het is tijd voor een nieuwe scholierenuitgave, zonder de fouten die de vorige keer zijn gemaakt en met meer oog voor de doelgroep.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
overwegende dat het verkrijgen van meer informatie over en meer bewustwording van homoseksualiteit voor scholieren van groot belang is;
van mening dat het een taak van de regering is om het normen-en-waardendebat ook op scholen te laten plaatsvinden en dat een scholierenuitgave van het magazine Expreszo het debat over homoseksualiteit en tolerantie kan stimuleren;
van mening dat het belangrijk is dat in de ontwikkeling van een nieuwe scholierenuitgave van Expreszo fouten uit het verleden niet herhaald worden en de doelgroep goed in beeld dient te zijn;
verzoekt de regering, een nieuwe scholierenuitgave van Expreszo uit te brengen, waarbij deze uitgave aan het begin van het nieuwe schooljaar op zo veel mogelijk scholen beschikbaar moet zijn;
verzoekt de regering, voor dat doel het benodigde budget beschikbaar te stellen,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Azough. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.
Zij krijgt nr. 18(27017).
Mevrouw Azough (GroenLinks):
Verder verbaasde het mij tijdens het AO en het vervolg-AO dat wij in de Kamer en het maatschappelijk middenveld al jaren stellen dat voorlichtingslessen op scholen over homoseksualiteit heel effectief zijn, maar dat het er op veel scholen nog steeds niet van komt. Ondanks dat er budget voor is uitgetrokken als gevolg van het amendement van mevrouw Timmer en mevrouw Van der Laan. Ondanks dat de staatssecretaris zegt dat het belangrijk is. Dat verbaast mij en daarom dien ik de volgende motie in.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
overwegende dat het van groot belang is dat de tendens van toenemende homofobie en homobedreigingen gekeerd wordt;
overwegende dat het verkrijgen van meer informatie over en meer kennis van homoseksualiteit voor scholieren van groot belang is;
constaterende dat de voorlichting over homoseksualiteit op dit moment wordt overgelaten aan vrijwilligers van organisaties als het COC, waarbij veel scholen niet bereikt kunnen worden;
constaterende dat het van belang is dat op alle scholen voorlichtingslessen worden gegeven en dat scholieren minstens één keer in hun schoolcarrière een voorlichtingsles hebben gehad;
verzoekt de regering, deze vorm van voorlichting duidelijker te ondersteunen, te professionaliseren en op alle scholen mogelijk te maken;
verzoekt de regering, de Kamer voor het zomerreces te rapporteren hoe zij dit streven in samenspraak met betrokken organisaties zal realiseren,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Azough. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.
Zij krijgt nr. 19(27017).
Mevrouw Azough (GroenLinks):
In de Kamer, Azoughmaar vooral buiten de Kamer discussieer ik vaak met migrantenorganisaties, migrantenjongeren en andere jongeren op scholen over homoseksualiteit en homo-emancipatie. Hierbij worden veel vooroordelen naar voren gebracht. Op zo'n moment is het zaak om je rug recht te houden en ervoor te zorgen dat je boodschap overkomt. Juist daarom verbaast het mij dat er vanuit dit kabinet zulke slechte signalen over homo-emancipatie en tolerantie worden afgegeven. Juist nu is het tijd om duidelijk en daadkrachtig te zijn en enig christelijk mededogen te tonen. Juist daarom vraag ik de staatssecretaris in alle oprechtheid te reageren op de uitspraken van de minister-president en op hetgeen minister Verdonk gisteren in de Kamer heeft moeten besluiten.
De heer Dittrich (D66):
Voorzitter. Een paar dagen geleden hebben wij op de televisie minister-president Balkenende in Indonesië gezien. Op een universiteit beantwoordde hij een vraag van een moslima over homoseksualiteit en het homohuwelijk in Nederland. Hij zei dat hij als Kamerlid tegen had gestemd. Verder sprak hij over de werking van de democratie. Toen ik dat zag vond ik dat zo'n kleine reactie. Ik had graag gewild dat de minister-president op dat moment had gezegd dat gelijkberechtiging de waarde is waarom wij in Nederland het homohuwelijk hebben ingesteld. Mensen in Nederland worden gelijkberechtigd en dat is de reden waarom wij het huwelijk hebben opengesteld. Zeker in een land als Indonesië, waar homoseksuelen enorm worden onderdrukt, had het gepast als de minister-president op de bres was gesprongen, in plaats van zich achter zijn eigen stemgedrag te verschuilen.
De heer Rouvoet (ChristenUnie):
Ik wil hier graag een vraag over stellen, omdat dit als nieuw element in het debat wordt ingebracht en verschillende woordvoerders erover hebben gesproken. Ik kan mij heel erg vergissen, maar ik heb in de weergave van de toespraak van de minister-president gelezen dat hij niet alleen is ingegaan op beantwoording van de vraag en zijn eigen stemgedrag, maar ook heeft gezegd dat gelijkberechtiging het uitgangspunt was van de meerderheid van de Tweede Kamer en dus de Nederlandse democratie. Waarom brengt u iets in het debat dat geen rol heeft gespeeld en doet u onrecht aan wat er in zijn geheel is gezegd?
De heer Dittrich (D66):
Ik begrijp niet dat u mij verwijt dat ik iets in het debat breng wat geen rol heeft gespeeld. De minister-president heeft immers in antwoord op vragen gezegd dat hij als Kamerlid tegen het homohuwelijk heeft gestemd. Welk signaal wordt daarmee afgegeven? Het signaal moet toch zijn dat wij het huwelijk hebben opengesteld vanwege gelijkberechtiging, omdat wij vinden dat mensen ongeacht hun seksuele gerichtheid moeten kunnen trouwen en dezelfde rechten moeten kunnen krijgen volgens de Nederlandse wet? Dat is het signaal dat hij had moeten afgeven.
De heer Rouvoet (ChristenUnie):
Ik vraag waarom u zegt dat de minister-president de gelijkberechtiging niet heeft genoemd terwijl uit alle media-uitingen en uit zijn beantwoording blijkt dat hij dat wel heeft gedaan.
De heer Dittrich (D66):
Mijn fractiegenoot Van der Ham heeft samen met mevrouw Timmer het kabinet om een brief gevraagd. Ik weet niet of u het antwoord erop hebt gelezen.
De voorzitter:
Ik moet u corrigeren. Die brief is gevraagd door de vaste commissie voor VWS.
De heer Dittrich (D66):
De antwoorden blijven hetzelfde. In de brief staat iets over de werking van de democratie. Het was volstrekt onnodig dat de minister-president zijn eigen stemgedrag daar ten tonele voerde. Ik vraag de staatssecretaris om een reactie daarop.
Wij hebben ook een brief van de minister van OCW ontvangen van 11 april over onder andere het lespakket "Helemaal Anders" dat is ontwikkeld door de stichting Different. In haar brief geeft de minister een beschrijving van dat lespakket. Ik wil mij graag aansluiten bij de woorden die mevrouw Ferrier heeft gesproken in het algemeen overleg. Zij sloeg echt de spijker op zijn kop. De D66-fractie wil ook niet dat leerlingen in Nederland hun eigen seksualiteit moeten verloochenen. Ik ben bang dat dit met dit lespakket wel gebeurt. Ik wil er graag een reactie op van de staatssecretaris.
Mevrouw Ferrier (CDA):
Ik hecht eraan hierbij op te merken dat ik ook heb gezegd dat dit niet betekent dat ik vind dat scholen zelf geen eigen materiaal mogen maken over dit onderwerp.
De heer Dittrich (D66):
Dat is prima. Dat vindt de fractie van D66 ook. Het gaat erom dat leerlingen die een andere seksualiteit hebben, dus die homoseksueel, lesbisch of biseksueel zijn, zich niet weggedrongen voelen. Zij moeten zich kunnen uiten en in volle vrijheid kunnen opgroeien. Het maakt mij niet uit of een school daar zelf beleid voor ontwikkelt of dat dit centraal wordt geregeld, als het maar gebeurt.
Ik wil graag een aantal moties indienen. De eerste gaat over de registratie van homofoob geweld.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
overwegende dat het bij gebrek aan een zorgvuldige registratie moeilijk is een betrouwbaar beeld van homofoob geweld te krijgen en gerichte maatregelen te treffen;
constaterende dat in verschillende Europese landen reeds jarenlang delicten met een discriminatoire achtergrond in het algemeen, en een homofobe achtergrond in het bijzonder, geregistreerd worden;
verzoekt de regering, te onderzoeken of op korte termijn bij politie en Openbaar Ministerie een registratiesysteem ingevoerd kan worden, waarmee de homofobe achtergrond van een delict ook daadwerkelijk wordt geregistreerd,
en gaat over tot de orde van de Dittrichdag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Dittrich, Timmer, Ferrier en Azough. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.
Zij krijgt nr. 20(27017).
De heer Dittrich (D66):
Wij hebben in het algemeen overleg ook gesproken over ouderen die in verzorgingshuizen wonen en afhankelijk zijn van de hulp van anderen. Helaas moeten wij in de samenleving anno 2006 constateren dat nogal wat ouderen niet meer voor hun homoseksualiteit durven uit te komen omdat degenen die hen verzorgen daar geen begrip voor hebben. Dat is natuurlijk een kwalijke zaak. Daarom dien ik een motie in.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat oudere homoseksuele mannen en vrouwen veel meer last hebben van psychische klachten dan heteroseksuele ouderen;
constaterende dat homoseksuele ouderen, uit angst voor onbegrip van bijvoorbeeld thuiszorgmedewerkers of medebewoners, vaak niet openlijk homoseksueel durven te zijn;
overwegende dat verschillende instanties concrete projectvoorstellen met maatregelen om de zorg homovriendelijker te maken, hebben klaarliggen;
verzoekt de regering, op korte termijn deze projecten te beoordelen en mogelijk te maken dat, na goedkeuring, deze projecten worden gerealiseerd,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Dittrich, Timmer en Azough. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.
Zij krijgt nr. 21(27017).
De heer Dittrich (D66):
Er is uitgebreid gediscussieerd over het homovijandige gedrag op scholen. Helaas moeten wij constateren dat maar een van de eenentwintig scholen in Amsterdam specifiek beleid heeft uitgezet. De rest van de scholen heeft dat niet gedaan. Daarom dien ik de volgende motie in.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
van mening dat het zorgwekkend is dat veel homoseksuele jongeren op middelbare scholen zich onveilig voelen en daardoor niet voor hun seksuele gerichtheid uit durven te komen;
constaterende dat blijkens het feit dat 90% van de scholen het thema "homoveiligheid" niet oppakt, ondanks het kerndoel dat gaat over veiligheid in het onderwijs, de homovriendelijke school niet voldoende gewaarborgd is;
verzoekt de regering, uit het Veilige Schoolbudget 1 mln. te oormerken voor het bestrijden van homovijandigheid op school,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Dittrich. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.
Zij krijgt nr. 22(27017).
De heer Luchtenveld (VVD):
Voorzitter. Het kan toch nog een mooie week worden voor de gelijkberechtiging van homoseksuelen, in de eerste plaats doordat voorlopig geen homoseksuelen naar Iran worden uitgezet – dat is winst, zij het tijdelijke, want er komt een nieuw onderzoek – en in de tweede plaats doordat de minister-president een correctie heeft aangebracht op de beeldvorming dat hij eigenlijk tegen de hier tot stand gekomen wetgeving was. Ik had liever gezien dat hij dit meteen actief had uitgedragen, maar hij heeft in ieder geval duidelijk gemaakt dat hij pal staat voor de openstelling van het huwelijk. Dat kan ook niet anders. Hoe kunnen wij erop aandringen dat wij in de inburgering van mensen van buiten Nederland duidelijk maken dat gelijkberechtiging van homoseksuelen tot onze normen en waarden behoort, als onze minister-president dat niet actief uitdraagt in het buitenland? Dat strookt niet met elkaar. Daarom is het goed dat hier nu duidelijkheid over bestaat. Wij moeten een eenduidig signaal afgeven. De bewerkstelliging van gelijkberechtiging van homoseksuelen mag geen incidentenpolitiek zijn. Wij hebben tot twee keer toe in begrotingen extra geld beschikbaar gesteld, zowel voor onderwijs als voor justitie als voor activiteiten, gericht op allochtonen, juist omdat die wel eens problemen hebben met de acceptatie van homoseksualiteit.
In de twee algemene overleggen en de brief wordt geconstateerd dat er feitelijk nog te weinig gebeurt. Er zijn goede bedoelingen en er is binnen het onderwijs veel mogelijk, maar men blijft staan voor de vrije invulling van eigen scholen. Maakt de inspectie wel gebruik van de mogelijkheid om op te treden? In de beantwoording staat dat zij die heeft. Het antwoord op die vraag is nee. Dat gebeurt te weinig. Wij willen dus dat er iets verandert. Geld kan het probleem niet meer zijn, want daarvoor is tot twee keer toe in de begroting extra geld beschikbaar gekomen. Nu is het van belang dat dit geld daadwerkelijk wordt besteed aan voorlichting en aan het wegnemen van de angst van mensen om voor hun homoseksuele geaardheid uit te komen. Het is belangrijk dat er actie komt.
Wij zullen een keuze moeten maken uit de vele moties die zijn ingediend. Over het algemeen staan wij terughoudend tegenover een enorme hoeveelheid moties, omdat wij denken dat het staand beleid is, maar er moeten nu wel een paar accenten worden gelegd, ook omdat de beantwoording op een aantal onderdelen gewoon te vaag en te vrijblijvend is. Wij willen actie zien. Het antwoord van de staatssecretaris op de vraag in dit VAO of niet concreter kan worden toegezegd dat met name op scholen en richting allochtonen concrete projecten worden gestart, zodat mensen zich weer veilig voelen, wachten wij af.
Mensen moeten zich ook op straat veilig voelen. De vraag is echter of de motie over de registratie van homofobe uitingen wenselijk is. Wij waren erg blij toen de registratie van de seksuele geaardheid op politiedossiers werd afgeschaft. Wij vinden nog steeds dat alle geweld tegen burgers moet worden bestreden. De vraag is dan ook of het nodig is om geweld met een homofoob karakter apart te registreren. Daarmee is niet gezegd dat er enig begrip bestaat voor dergelijk geweld. Voor geen enkel geweld behoort begrip te bestaan. Wat dat betreft, zien wij graag dat de politie nog alerter gaat optreden in het uitgaansleven in het algemeen.
Over de moties oordelen wij bij de stemmingen van volgende week.
Mevrouw Ferrier (CDA):
Voorzitter. Mijn fractie heeft al eerder aangegeven dat wij waardering hebben voor de initiatieven van de regering om homo-emancipatie te bevorderen, maar wij maken ons ernstige zorgen, omdat de effecten daarvan uitblijven. Dat leidt tot onacceptabele situaties, tot een toename van het gevoel van onveiligheid en tot meer onzekerheid. Mijn fractie wil deze negatieve ontwikkelingen keren. Daartoe moeten wij zeker niet met nog meer papieren beleid en regels komen. We moeten ervoor zorgen dat het beleid effectief wordt. Dat begint bij meer inzicht in de verschillende vormen van homofoob gedrag, bij meer coördinatie en afstemming, bij meer oog en oor voor de goede voorbeelden en bij meer creativiteit in het benutten van mogelijkheden die er nu al zijn.
Vooral de situatie in het onderwijs baart mijn fractie zorgen. Wij vinden dat een veilige leeromgeving voor iedereen moet zijn gewaarborgd en dat homo-intolerant gedrag juist op scholen op een effectieve en zinvolle manier moet worden aangepakt. Daarom wil mijn fractie dat homo-emancipatie als thema wordt opgenomen in de jaarlijks vast te stellen programma's van de landelijke onderwijsondersteuningsorganisaties en pedagogische centra. Daartoe dienen wij de volgende motie in.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat veel homoseksuele mannen en vrouwen zich steeds onveiliger voelen;
constaterende dat deze problematiek zich ook op scholen voordoet;
van mening dat scholen een belangrijke rol kunnen en willen spelen in het tegengaan van homovijandig gedrag en homofobe uitingen;
constaterende dat sommige scholen moeite hebben om dit in hun onderwijsprogramma in te passen en daarom behoefte hebben aan praktische handreikingen;
verzoekt de regering, te bevorderen dat er praktische handreikingen worden ontwikkeld door homo-emancipatie als thema op te nemen in het domein "maatschappelijke en pedagogische functie van de school" van het jaarlijks vast te stellen programma van de landelijke onderwijsondersteuningsorganisaties en pedagogische centra,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Ferrier en Dittrich. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.
Zij krijgt nr. 23(27017).
De heer Luchtenveld (VVD):
De motie richt zich op de onderwijsondersteunende organisaties, maar is mevrouw Ferrier van mening dat er op scholen zelf minder hoeft te gebeuren? Of kan deze motie naast de motie van mevrouw Timmer blijven staan en kunnen beide worden aangenomen?
Mevrouw Ferrier (CDA):
Deze motie zet met name in op het geven van praktische handreikingen aan scholen die soms niet weten hoe ze bepaalde dingen moeten aanpakken. Dat is een heel andere insteek dan die in de motie van mevrouw Timmer. Als ik die niet goed interpreteer, mag mevrouw Timmer mij corrigeren, maar volgens mij gaat die motie over het meer toerusten van de inspectie. Ik vind dat de inspectie al voldoende is toegerust. Het gaat mij erom dat datgene wat er is effectief wordt gebruikt. Scholen die met een bepaalde verlegenheid kampen, maar wel willen, kunnen via mijn motie praktische handreikingen krijgen, gericht op de praktijk van alledag.
De heer Luchtenveld (VVD):
Gesteld dat die praktische handreikingen er komen, is mevrouw Ferrier er dan voor dat de Onderwijsinspectie vaker optreedt tegen scholen die het probleem dood zwijgen.
Mevrouw Ferrier (CDA):
Volgens mij heeft de Onderwijsinspectie daartoe reeds alle bevoegdheden.
De heer Luchtenveld (VVD):
Maar die worden te weinig gebruikt in de praktijk. Vindt mevrouw Ferrier dat die in de praktijk meer moeten worden gebruikt?
Mevrouw Ferrier (CDA):
Als homofoob gedrag op de scholen zelf, op basis van deze praktische handreikingen, effectiever kan worden aangepakt, zal de inspectie daar vanzelf beter op in kunnen spelen.
Mevrouw Timmer (PvdA):
Een correctie. De inspectie heeft volgens mij aangegeven dat ze onvoldoende handvatten heeft om het te toetsen en er iets aan te kunnen doen. Dat staat verder nergens vast. Ik ben blij met de opmerkingen van de heer Luchtenveld, want ik vind dat de motie van mevrouw Ferrier en die van mij wel degelijk naast elkaar kunnen bestaan. Ik vind het overigens jammer dat mevrouw Ferrier het vooral over de ondersteunende diensten heeft. Het klopt dat we kerndoelen, Arbo-regels en de Veilige School hebben, maar daar begint het toch?
Mevrouw Ferrier (CDA):
Dat ben ik met u eens. FerrierZoals ik het zie, zijn alle mogelijkheden er, maar worden ze kennelijk om de een of andere reden niet genoeg benut. Mijn fractie wil daarop inzetten.
Mevrouw Timmer (PvdA):
U gaf aan dat er handreikingen moeten komen.
Mevrouw Ferrier (CDA):
Ja, praktische.
Mevrouw Timmer (PvdA):
Er zijn praktische zaken genoeg, zoals het receptenboek. Er is heel veel materiaal, maar de scholen bestellen het niet.
De voorzitter:
Nu heropent u het debat.
Mevrouw Timmer (PvdA):
Wat zou uw voorstel dan toevoegen aan alles wat er al is?
Mevrouw Ferrier (CDA):
Het biedt scholen een handreiking om een onderwerp waarmee zij zo duidelijk moeite hebben, op een zinvolle manier aan de orde te stellen. Het biedt praktische handreikingen, gericht op de praktijk en gericht op de situatie van de verschillende scholen zelf om er concreet mee aan de slag te gaan.
De heer Dittrich (D66):
Als mede-indiener van de motie hecht ik eraan te zeggen dat ik het punt van de CDA-fractie zie. Ik wil dit dus op een praktische manier oplossen. De D66-fractie vindt echter dat er daarnaast wel degelijk ruimte is om regels te veranderen. Dat is ook de reden dat mijn fractie samen met mevrouw Timmer een andere motie heeft ingediend. Mijn fractie vindt dus dat het naast elkaar kan.
Staatssecretaris Ross-van Dorp:
Mevrouw de voorzitter. Nederland is een land waar gelijkberechtiging van homoseksuelen hoog in het vaandel staat. Ieder mens heeft hier recht op een respectvolle benadering ongeacht de seksuele gerichtheid. Homofoob gedrag moet worden aangepakt en acceptatie moet worden bevorderd in alle domeinen van het leven. Wij moeten dat ook in het buitenland uitdragen. Ondanks het feit dat in elke democratie divers gedacht kan worden, bepaalt uiteindelijk de democratische besluitvorming wat wij gaan doen. Daar horen wij ook aan vast te houden. In Nederland is het zo dat het homohuwelijk de norm is die gesteld is en dat wij daar in dit land ook aan vasthouden.
Als ik zie wat de afgelopen tijd is gebeurd en wat wij hebben besloten in afgelopen debatten, ook in vorige jaren, moet ik zeggen dat wij in staat zijn geweest om een heel stevige en extra impuls te geven aan het beleid dat is gericht op homo-emancipatie in Nederland. Er zijn 53 extra beleidsmaatregelen genomen en er is extra geld gekomen. Extra geld was belangrijk en dat is goed ingezet. Dit jaar is interdepartementaal 1,7 mln. beschikbaar. In het recent gevoerde debat heb ik nog een aantal toezeggingen gedaan. Ik kan mij voorstellen – ik heb het ook wel eens – dat men ongeduldig is over de effecten van beleid. Men moet echter ook zien dat er heel veel zaken in gang zijn gezet waarvan de effecten hopelijk op redelijke termijn zichtbaar zijn, maar niet meteen van vandaag op morgen. Ik vertrouw erop dat de 53 beleidsmaatregelen effect zullen hebben.
Voorzitter. U hebt de brief van de minister-president ontvangen. Daarin bevestigt hij nogmaals dat hij pal staat voor onze democratisch tot stand gekomen norm. Dat zal geen van allen hier verbazen. Dat is zo, dat blijft zo en de minister-president schrijft nog dat natuurlijk ook in het buitenland de norm zoals die is, wordt uitgedragen. Dat neemt niet weg dat het de minister-president vrij staat om te vertellen dat hier verschillen van mening kunnen zijn, die uiteindelijk leiden tot een democratische besluitvorming. Als je ziet wat in feite is gepasseerd in het debat over het homohuwelijk, dat een buitengewoon goed debat was, kun je niet ontkennen dat er verschillen in stellingname waren. Er is hier echter de democratische norm. Die wordt uitgedragen en de minister-president heeft dat met verve gedaan. Hij heeft laten zien hoe het democratische proces werkt. Het is ook buitengewoon goed om dat in een land als Indonesië te doen. De brief spreekt echter voor zich. Mocht de Kamer die niet duidelijk genoeg vinden, dan kan ik mij voorstellen dat men daar nadere vragen over stelt.
De heer Luchtenveld (VVD):
Als je die normen wilt uitdragen en toelichten, is het de vraag hoe effectief het is om terug te komen op stemgedrag van meer dan vijf jaar geleden. Dat geeft de indruk: het is de norm van Nederland, maar eigenlijk ben ik zelf tegen. De minister-president heeft zelf al vaker gezegd, bijvoorbeeld tegen minister Pechtold, dat bewindslieden erg moeten uitkijken met beleidsterreinen waar zij niet primair verantwoordelijk voor zijn. Het is vaak niet verstandig om daar nog eens persoonlijke inkleuringen bij te geven. Het was ook helemaal niet nodig om terug te komen op het eigen stemgedrag; er werd niet rechtstreeks naar gevraagd. Begrijpt de staatssecretaris waar de pijn zit in die overbodige toevoeging van de minister-president?
Staatssecretaris Ross-van Dorp:
Uit de brief van de premier begrijp ik dat hij zich niet in de beeldvorming kan vinden. Daar gaat het om. De premier heeft helder gemaakt dat hij pal staat voor een democratisch totstandgekomen norm. Ik begrijp dat er een verschil van opvatting is ontstaan over wat de premier bedoeld zou hebben te zeggen. Het lijkt mij zonneklaar. Datgene wat de premier bedoeld heeft te zeggen, mag helder zijn.
Mevrouw Timmer (PvdA):
Ik heb de antwoorden voor mij liggen. Vraag 2 luidt: acht u het homohuwelijk in strijd met normen en waarden? De minister-president geeft daar helemaal geen antwoord op. Hij stelt dat het onderdeel is van de democratische rechtsstaat met gelijke rechten, maar geeft geen antwoord. Daar zit het hem in. Ik had graag gezien dat de minister-president had gezegd dat het homohuwelijk niet in strijd is met onze Nederlandse normen en waarden. Wil de staatssecretaris dat hier wél verklaren?
Staatssecretaris Ross-van Dorp:
De minister-president schrijft dat hij als minister-president vanzelfsprekend pal staat voor deze democratisch totstandgekomen norm. Ik kan het mij niet voorstellen dat mevrouw Timmer daaruit leest dat hij daar een vraagteken bij zet.
De heer Dittrich (D66):
Als de minister-president vanzelfsprekend pal staat, had hij dat in Indonesië moeten zeggen toen het hem gevraagd werd. Hij was daar niet als Kamerlid dat nog eens een stukje eigen stemgedrag uit het verleden ophaalde, nee, hij is premier van Nederland. Als het zo vanzelfsprekend is dat je voor de waarden van gelijkberechtiging staat, dan moet je dat zeggen en niet dat je zelf ooit hebt tegengestemd. De staatssecretaris is coördinator van het homo- emancipatiebeleid. Vindt zij niet met mij dat het ruimhartiger had gemoeten?
Staatssecretaris Ross-van Dorp:
De premier heeft benadrukt dat gelijkberechtiging in Nederland de norm is. Ik zie dus geen tegenstelling. De heer Dittrich schetst een sfeer die hij onplezierig vindt, maar als hij niet tevreden is met het antwoord van de premier, kan hij eventueel nadere vragen stellen. Voor mij is het zonneklaar dat de premier pal staat voor de democratische normen waarvoor wij hier met elkaar gekozen hebben. Ik wil niet zoveel meer over sfeerbeelden praten. Het gaat erom wat de premier daadwerkelijk heeft gemeend te moeten zeggen.
Mevrouw Azough (GroenLinks):
Het antwoord kwam op de vraag in hoeverre de normen en waarden van de premier strookten met het homohuwelijk. De minister-president reageerde daarop met te zeggen dat hij vijf jaar geleden tegen heeft gestemd. Daarmee staat hij niet pal voor het homohuwelijk. Juist voor een "moeilijk publiek" betekent pal staan dat je iets uitdraagt. Dat heeft hij niet gedaan.
Staatssecretaris Ross-van Dorp:
De premier heeft helder gemaakt dat hij pal staat voor de democratie. Dat is in Indonesië een zeer belangrijke zaak. Hij heeft helder gemaakt dat er in Nederland in het debat verschillende opvattingen waren, maar dat er uiteindelijk een democratisch besluit is genomen. Het lijkt mij heel belangrijk om dat in Indonesië te zeggen. Met de brief kan ik er geen seconde aan twijfelen dat de premier pal staat voor de norm die wij hier met elkaar bepaald hebben.
De heer Van der Vlies (SGP):
Ik verbaas mij over deze discussie. Een Kamerlid dat geroepen wordt tot het ambt om dienaar van de Kroon te zijn, conformeert zich aan de verantwoordelijkheid die hij of zij op dat moment heeft. Dat poetst zijn voorgeschiedenis evenwel niet weg. Die behoeft hij niet te verloochenen. Ik ken veel voorbeelden van bewindslieden die als Kamerlid een opvatting hadden over fundamentele zaken en die vervolgens in vak K terechtgekomen zijnde, zich conformeerden aan een lijn en die ook bevestigden en uitstraalden. Wij moeten de zaak dus wel even duidelijk blijven stellen.
De voorzitter:
Dat was niet zozeer een interruptievraag als wel een bijdrage aan het debat.
Staatssecretaris Ross-van Dorp:
Voorzitter. Mevrouw Timmer heeft gevraagd wat er is gebeurd met de subsidie aan Forum in 2005.
Mevrouw Timmer (PvdA):
Even ter toelichting. In 2004 is in het kader van de begroting 2005 3,5 ton beschikbaar gesteld ten behoeve van onder andere stichting Forum. Bij de begroting 2006 is als gevolg van het amendement-Van der Laan/Timmer een bedrag van zeven ton ter beschikking gesteld. De toelichting terzake wijkt toch af ten opzichte van de 3,5 ton van het jaar daarvoor. Ik heb het dan met name over de laatste zeven ton, waardoor het totaalbedrag komt op 1,05 mln.
Staatssecretaris Ross-van Dorp:
Ik meen dat ik destijds in de brief aan de Kamer zeer duidelijk heb gemaakt waar dat geld naartoe is gegaan. Ik zeg mevrouw Timmer toe dat ik voor de stemmingen haar nog een overzicht geef van de exacte bestedingen.
Mevrouw Timmer (PvdA):
Dat lijkt mij een goed idee.
Staatssecretaris Ross-van Dorp:
Voorzitter. Vervolgens kom ik te spreken over de motie-Timmer c.s. over het onderwijs. Mevrouw Timmer vindt de antwoorden die zij heeft gekregen over dit onderwerp onvoldoende. In het algemeen overleg heb ik reeds aangegeven wat er in het onderwijs allemaal gebeurt op het gebied van homo-emancipatie. Ik meen dat de motie aan de huidige situatie niet zo veel toevoegt. Er wordt namelijk in het onderwijs reeds ontzettend veel gedaan aan het bevorderen van tolerantie en het tegengaan van discriminatie. De Onderwijsinspectie ziet er ook op toe. OCW ondersteunt scholen om specifieke invulling te geven aan het bevorderen van homotolerantie. Verder wijs ik op de website www.gayandschool, het COC-project "Vier stenen in de vijver" en het project "De vrolijke schooldag" dat door het COC, Empowerment Lifestyle Services en Forum wordt uitgevoerd. Verder is op dit moment reeds uitgangspunt dat scholen binnen hun veiligheidsbeleid aandacht besteden aan het bevorderen van tolerantie en het tegengaan van discriminatie. Dit krijgt vorm in de kerndoelen voor het primair en voortgezet onderwijs en bij de ondersteuning van scholen bij de invulling van hun verantwoordelijkheid op het terrein van burgerschapsvorming.
Er is hier naar voren gebracht dat 90% van de scholen geen preventief beleid zou voeren. Ik zou willen benadrukken dat dit percentage slaat op de Amsterdamse scholen die geen expliciet beleid voeren ten aanzien van homoseksuelen. Het betekent dus helemaal niet dat deze scholen geen preventief beleid voeren. In dezelfde peiling werd namelijk geconstateerd dat alle scholen, dus 100%, een preventief beleid voeren door veel aandacht te besteden aan het creëren van een tolerant en veilig schoolklimaat voor alle leerlingen.
Door het ministerie van OCW wordt onder andere met de Onderwijsinspectie gewerkt aan de ontwikkeling van een visie op toezicht. Hiervan maakt deel uit de beschrijving van een interventierepertoire dat recht doet aan verschillende soorten en gradaties van normoverschrijding door scholen of schoolbesturen. Dat is een belangrijk instrument. Op korte termijn zal staatssecretaris Rutte een brief met nadere informatie hierover aan de Kamer sturen. Het lijkt mij dan ook zinvol dat de Kamer alsdan aangeeft of zij vindt dat de maatregelen die getroffen worden al dan niet voldoende zijn. Gezien de strekking van de motie lijkt het mij verstandig om nog een reactie aan mijn collega van OCW te vragen, deze op schrift te doen stellen en die nog voor de stemming aan de Kamer te doen toekomen. De motie lijkt mij in ieder geval overbodig, omdat die al aansluit bij bestaand kabinetsbeleid.
Mevrouw Timmer (PvdA):
Ik ben het niet met de staatssecretaris eens dat het allemaal wel meevalt en dat wij al die dingen al hebben. Ik heb de motie niet voor niets zo geformuleerd dat er specifiek aandacht aan moet worden besteed. Dat gebeurt niet. Bij het Arbo- en veiligheidsbeleid en in de kerndoelen wordt het woord homo-emancipatie niet eens genoemd. Je kunt het in algemene termen blijven doen, maar volgens mij wordt in de Kamer geconstateerd dat dit niet het effect heeft dat wij willen, dus dan moet er iets anders gebeuren.
De voorzitter:
Ik begrijp dat u uw motie handhaaft, terwijl de staatssecretaris deze overbodig noemt.
De heer Luchtenveld (VVD):
Ik heb inderdaad wel behoefte aan die brief. Die kan heel nuttig zijn om nog eens duidelijkheid te geven. Het gaat erom wat er op korte termijn gebeurt om te voorkomen dat het onder het tapijt blijft en er geen aandacht aan wordt besteed. Daar moet de inspectie wat aan kunnen doen en ook feitelijk wat aan doen. Dat willen wij graag horen.
Staatssecretaris Ross-van Dorp:
Precies. Ik denk dat er in deze brief ook aandacht aan wordt besteed, als de inspectie onvoldoende instrumenten heeft om normoverschrijdend gedrag tegen te gaan. Dat heb ik begrepen van collega Rutte.
De heer Dittrich (D66):
Komt die brief van uw collega Rutte nog voor de stemmingen van aanstaande dinsdag?
Staatssecretaris Ross-van Dorp:
Nee, dat is niet het geval. Ik kan u toezeggen dat er een schrijven komt van OCW met een nadere duiding waar die brief over zal gaan, zodat u uw mind kunt opmaken over de motie.
De heer Dittrich (D66):
Gebeurt dat op zo kort mogelijke termijn?
Staatssecretaris Ross-van Dorp:
Ja.
De heer Dittrich (D66):
Is dat nog in de maand april?
Staatssecretaris Ross-van Dorp:
Ik kan geen toezegging doen wanneer de brief van collega Rutte komt, maar voor de stemmingen zult u dat in ieder geval op schrift krijgen, dan weet u dat.
De heer Dittrich (D66):
Voor het meireces gaan wij hierover stemmen, dus dan ligt die brief er.
Staatssecretaris Ross-van Dorp:
Ja, dan krijgt u een brief van OCW, waarin duidelijk wordt gemaakt wanneer de brief van de heer Rutte komt en wat de reactie van OCW is op de motie van mevrouw Timmer.
Mevrouw Timmer heeft met de heer Dittrich en mevrouw Kraneveldt een motie ingediend over een richtlijn voor buitengewone ambtenaren van de burgerlijke stand. Ik zie niet goed waarom er rechtsonzekerheid ontstaat bij de huidige arrangementen. Zolang gemeenten twee trouwambtenaren moeten hebben en ambtenaren uitgewisseld kunnen worden tussen gemeenten, kan het huwelijk altijd worden voltrokken. Ik zeg toe dat de minister van BZK nog voor de stemmingen zijn standpunt over deze motie schriftelijk duidelijk zal maken.
De heer Luchtenveld (VVD):
Er is een duidelijk verschil met de discussie die eerder is gevoerd over de vraag of ambtenaren uit hun functie kunnen worden gezet als zij gewetensbezwaren hebben. De meer principiële vraag waar het nu om gaat, is of je de deur open moet houden voor mensen die zich nieuw aanmelden. Wij hebben het er net over gehad dat gelijkberechtiging de norm is in Nederland. Moet je mensen in ambtelijke dienst toelaten voor wie gelijkberechtiging niet de norm is en die daarom bepaalde dingen niet willen doen? Voor iemand die geen huwelijken wil sluiten tussen veel oudere heren en jongere dames, omdat hij dat principieel niet juist vindt, moet dan ook een uitzondering gelden.
Staatssecretaris Ross-van Dorp:
Ik kijk even of dit een verduidelijking van de strekking van de motie van mevrouw Timmer is, zodat deze opmerking kan worden betrokken bij de voorbereiding van de reactie.
Mevrouw Timmer (PvdA):
Het dictum luidt inderdaad: nieuw aan te nemen ambtenaren, daar heeft de heer Luchtenveld gelijk in. Ik ben van mening dat je daarmee een signaal geeft dat niet strookt met wat wij willen uitdragen aan normen en waarden. Met alle respect, dan solliciteer je niet naar zo'n functie.
Staatssecretaris Ross-van Dorp:
U hebt herhaald wat u in het algemeen overleg hebt gezegd. Het punt is helder. Ik zal het doorgeleiden voor een reactie.
Mevrouw Azough veronderstelde dat de strijd voor gelijkberechtiging van homoseksuelen niet iets is voor het CDA. Ik moet haar even corrigeren, want ik ben van die club. Ik kan mij herinneren dat er in de jaren tachtig een rapport kwam van het wetenschappelijk bureau van het CDA, dat heette: Een en een plus een is samen. Ik kan mij herinneren dat er binnen CDA-kringen bij de totstandkoming van dat rapport werd gedacht en opgeschreven dat het homohuwelijk er zou moeten kunnen komen. Ik kan mij ook herinneren dat er toen wat bezwaren tegen waren van de kant van het COC, omdat men het huwelijk een tamelijk burgertruttige instantie vond. Ik wil maar even schetsen dat er in de loop van de jaren van alles kan gebeuren in discussies. Op het punt van duurzame relaties is dat rapport buitengewoon interessant. Mevrouw Azough zou dat eens moeten lezen. Het dateert alweer van de vorige eeuw, maar het is nog steeds buitengewoon interessant.
Mevrouw Azough (GroenLinks):
Ik ben heel blij met dit signaal, maar onze fractie had ook de enige dominee in de Tweede Kamer en dat betekende niet dat wij daarmee een christelijke partij waren. Het is goed dat er discussie was binnen het CDA, maar ik geloof niet dat deze stroming de dominante stroming was.
Staatssecretaris Ross-van Dorp:
Ik raad u toch aan om dat rapport te lezen, want dat is heel interessant. Ik zie anderen knikken, want dit rapport was toen en is nu een uiting van het standpunt dat er uit alle hoeken van de Nederlandse samenleving – niet in de laatste plaats van de christen-democraten – steun was voor gelijkberechtiging van homoseksuelen.
Dan de stichting Different. Ik heb kans gezien om het inleesexemplaar te bekijken van de cursus of handreiking voor scholen. Ik heb vooral gekeken naar wat men met de voorlichting wil bereiken. Daarover wordt gemeld: "Met onze voorlichting willen wij bereiken dat jongeren respectvol omgaan met elkaar en met mensen met een homoseksuele gerichtheid." Dat is wat de samenstellers van dit lespakket beogen. Gelet op wat ik kon inzien, heb ik geen reden om daaraan te twijfelen. Als men andere zaken gelezen of gezien heeft, lijkt het mij de taak van ontwikkelaars van lesmateriaal voor scholen en van schoolbesturen om daar nog eens naar te kijken. Ik kan hier, op dit moment, niet zeggen dat de stichting met dit lespakket de eigen doelstelling niet nastreeft.
De heer Dittrich (D66):
Tijdens het algemeen overleg baseerde ik mij op een artikel in het Nederlands Dagblad. Daarin staat over dit lespakket: "Wij willen christelijke jongeren met homoseksuele gevoelens helpen iets met die gevoelens te doen. In het lespakket wordt onder meer gesteld dat homoseksuele gevoelens tijdelijk kunnen zijn. Jongeren zouden volgens Different moeten weten dat die aandrang ook weer over kan gaan." Vervolgens raadt een zekere heer Siebesma jongeren met homoseksuele gevoelens dan ook aan om niet, zoals vaak gebruikelijk is in onze samenleving, op zoek te gaan naar een vriend, maar te proberen om in onthouding te leven. Dat is dus de interpretatie van de opsteller van het lespakket. U hebt het lespakket bekeken en zegt dat u dat niet ziet, maar wat wil men nou met dit lespakket? Anders kom ik terug bij de treffende woorden van mevrouw Ferrier: wij moeten niet willen dat mensen hun eigen seksuele gerichtheid gaan verloochenen op school.
Staatssecretaris Ross-van Dorp:
Nogmaals: dat kan ik niet uit het inkijkexemplaar halen dat ik heb gezien. Ik herhaal mijn suggestie voor mensen die zich bezighouden met lesmateriaal en voor schoolbesturen om daar nog eens naar te kijken. Ik heb geen aanleiding om te veronderstellen dat dit inkijkexemplaar strijdig is met respectvol omgaan met elkaar en met mensen met een homoseksuele gerichtheid, maar dat is meer een kwestie voor degenen die in het onderwijs bezig zijn om jongeren goed lesmateriaal te verschaffen. Ik vind het in ieder geval wel positief dat men het onderwerp zeer bespreekbaar wil maken, want het was voor scholen, waarvoor dit lesmateriaal bedoeld is, vaak helemaal niet bespreekbaar. Dat vind ik in ieder geval een positief signaal. Nogmaals: op basis van datgene wat ik heb gelezen in het inkijkexemplaar, heb ik geen aanleiding om te twijfelen aan de doelstelling die men heeft geformuleerd.
De heer Dittrich (D66):
Neemt u dan wel afstand van de interpretatie van de projectleider, die mijnheer Siebesma, zoals hij die in het Nederlands Dagblad heeft verwoord?
Staatssecretaris Ross-van Dorp:
Ik weet niet of dat zijn persoonlijke interpretatie is of dat die ook in het lesmateriaal wordt uitgedragen. Mijn persoonlijke opvatting is dat ik mij niet zo goed kan voorstellen dat het overgaat. Het pleidooi voor onthouding is overigens niet voorbehouden aan de samenstellers van dit lesmateriaal. Anderen in de samenleving hebben ten aanzien van heteroseksuelen dezelfde opvatting. Ik denk dat het goed is om dit aan te snijden in de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. Ik heb vanuit mijn positie geen zicht op de lespakketten.
Mevrouw Timmer (PvdA):
De staatssecretaris twijfelt niet aan de goede bedoelingen. Dat begrijp ik. De projectleider zegt echter seksualiteit te zien als een uiting van verbondenheid tussen verschillende geslachten. De heer Dittrich haalde net een ander citaat aan van dezelfde projectleider. Dat is toch niet iets wat mij moeten ondersteunen? Wij willen toch tolerant zijn? Wij willen toch dat jongeren er voor uit durven te komen en zich niet hoeven te verstoppen?
Staatssecretaris Ross-van Dorp:
Wij moeten ons bij de feiten van het lespakket houden. Ik kan niet zo veel met deze opmerkingen in relatie tot het lespakket. Het lijkt mij zinvol om hierover te spreken met deskundigen op het gebied van lesmateriaal en met de besturen, die het overigens vrij staat om hier al dan niet iets mee te doen. Er wordt veel materiaal ontwikkeld. Ik oordeel niet of een bestuur al dan niet iets moet doen met dit materiaal. De Kamer moet daarover vooral verder debatteren met mijn collega van Onderwijs.
Mevrouw Timmer (PvdA):
Ik zie dat de staatssecretaris een inkijkexemplaar heeft meegenomen. Misschien is het goed dat de Kamer een kopie ontvangt na dit debat.
Staatssecretaris Ross-van Dorp:
Ik geef het de Kamer graag. Het is echter heel gemakkelijk te verkrijgen. Waarschijnlijk is men ook bekend met de site. Als het moet, geef ik de Kamer echter een kopie.
De heer Van der Vlies (SGP):
Ik was door verplichtingen in het gebouw niet bij het AO aanwezig. Ik heb echter kennisgenomen van de lesbrief en de handleiding voor de docenten bij die lesbrief. De staatssecretaris zegt volstrekt terecht dat zaken daarin bespreekbaar worden gemaakt. Dat is de intentie. Wij spreken hier niet over lesbrieven en lesmateriaal. Het is immers eigen aan de vrijheid van het onderwijs om zaken te ontwikkelen en te doen. Als hier een genuanceerde opvatting over de ontluikende bekendheid met een zekere gerichtheid bespreekbaar wordt gemaakt, behoort het volledig tot de vrijheid van het onderwijs en de eigen identiteit. Dat is de staatssecretaris toch met mij eens?
Staatssecretaris Ross-van Dorp:
In Nederland bestaat de vrijheid om lesmateriaal te ontwikkelen zolang dat binnen de normen van onze rechtsorde geschiedt. Zolang het lesmateriaal daar niet strijdig mee is, is er niets mis mee. Ik heb van het inkijkexemplaar niet de indruk gekregen dat er in die zin iets fout mee is. De heer Van der Vlies heeft gelijk op dit punt.
Mevrouw Azough (GroenLinks):
Ik kan mij voorstellen dat het lespakket er redelijk uitziet en dat het allerlei vragen over seksualiteit opwerpt en dat het de discussie daarover wil aanjagen. Ik maak mij echter zorgen, gehoord de projectleider, over de toelichting van degene die het lespakket gaat gebruiken. Wil de staatssecretaris contact opnemen met de minister van Onderwijs om ervoor te zorgen dat daarover geen misverstand kan ontstaan? Het mag in de toelichting niet alsnog tot homo-onvriendelijke uitspraken komen.
Staatssecretaris Ross-van Dorp:
Ik zal deze gedachtewisseling zeker met minister Van der Hoeven delen. Een verder gesprek over het lesmateriaal in relatie tot wat er in het onderwijs gebeurt en de pedagogische ondersteuning lijkt mij echter iets voor de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. Misschien wil de Kamer met de minister debatteren. Ik ben niet in de positie om voor haar het precieze beleid uit te dragen. Ik heb echter in algemene zin neergezet wat de norm is in Nederland. Iedereen mag lesmateriaal ontwikkelen. Het schoolbestuur kan ernaar kijken. Alles moet echter gebeuren binnen de regels van de Nederlandse rechtsorde.
Mevrouw Azough heeft een motie ingediend die de regering verzoekt om voor het zomerreces te rapporteren over meer voorlichting op scholen. Ook die motie zal ik doorgeleiden naar de minister van OCW. De Kamer krijgt dan nog voor de stemmingen een oordeel over de motie van de minister. Mevrouw Azough vindt dat ieder kind minstens eenmaal voorlichting moet hebben gekregen. Ik kan niet beoordelen wat een voorlichtingsles betekent voor het beleid van minister Van der Hoeven. Ik weet ook niet wat het kost. Ik denk dat het beter is dat de minister haar opvattingen daarover formuleert in een brief die zij de Kamer voor de stemmingen stuurt.
Mevrouw Azough (GroenLinks):
Er is in de afgelopen jaren veel budget uitgetrokken voor voorlichting, onder andere door vrijwilligers van het COC op scholen. Kunt u aangegeven wat er met het geld is gebeurd in de afgelopen jaren? Streeft u ernaar om dat op veel meer scholen mogelijk te maken? Hoe wilt u dat gaan doen?
De voorzitter:
Ik dacht dat de staatssecretaris al een toezegging had gedaan.
Staatssecretaris Ross-van Dorp:
Ik zal ervoor zorgen dat de informatie van het ministerie van OCW zo goed en zo compact mogelijk zal zijn. Ik heb net opgesomd wat wij doen in het onderwijs en dat is al ontzettend veel. Dat kan mevrouw Azough nalezen in de brieven of in de Handelingen. De vraag is natuurlijk wat zij daaraan wil toevoegen. Ik ben het met mevrouw Ferrier eens dat wij wel kunnen blijven stapelen met projecten, maar de vraag is hoe effectief dat is.
Dan kom ik bij de slechte signalen over homo-emancipatie en het gebrek aan christelijk mededogen. Ik vind mededogen eigenlijk een lastig woord voor mensen met een homoseksuele geaardheid. Ik spreek zelf liever over compassie. De gelijkberechtiging van homoseksuelen is zeker het uitgangspunt.
Ik benadruk steeds dat homovriendelijk beleid in de zorg onderdeel hoort te zijn van het kwaliteitsbeleid van instellingen. De toegankelijkheid voor ouderen, ook homoseksuele ouderen, is een van de vele aspecten van het kwaliteitsbeleid in de zorg. Wij zijn nu bezig met een extra impuls voor het kwaliteitsbeleid en daarbij is dit een van de aandachtsgebieden. Volgens het Wmo-beleid, met name de thuiszorg, moet de gemeente ook aandacht hebben voor homoseksuele ouderen. Ik heb de Kamer toegezegd dat ik aandacht zal vragen voor dit thema in het overleg met de VNG. Er is over enige tijd in Zwolle een grote bijeenkomst over de Wmo en het homo-emancipatiebeleid, die wordt georganiseerd door het COC. Verder is kennis beschikbaar via het Kenniscentrum lesbisch en homo-emancipatiebeleid. Ik ben bij de landelijke koepelorganisatie voor verpleging, verzorging en thuiszorg al nagegaan hoe wordt omgegaan met problemen van homoseksuele ouderen. De koepel krijgt daar geen signalen over: het thema blijft verstopt. Het is belangrijk om dat boven water te krijgen. Ik wil dan ook gaan kijken hoe wij daar een beter zicht op krijgen.
De suggestie dat er verschillende voorstellen zouden liggen, is volgens mij onjuist. Ik heb van de ANBO afgelopen week een conceptvoorstel ontvangen dat voorziet in het opstellen van een groenboek voor problemen en wensen van homoseksuele ouderen. Ik heb de ANBO nu uitgenodigd voor een gesprek. Eventuele projectfinanciering zal uit de reguliere middelen moeten geschieden. Die middelen zijn dit jaar al bestemd voor andere activiteiten. Dat zou dus neerkomen op volgend jaar.
De heer Dittrich (D66):
Ik heb de motie juist zo geformuleerd dat uw antwoord niet strijdig is met de inhoud ervan. In de motie staat namelijk: "overwegende dat verschillende instanties concrete projectvoorstellen met maatregelen om de zorg homovriendelijker te maken hebben klaarliggen". De staatssecretaris reageert daarop met de opmerking dat zij die voorstellen niet kent. In het dictum staat echter ook: "verzoekt de regering op korte termijn deze projecten te beoordelen en mogelijk te maken dat, na goedkeuring, deze projecten worden gerealiseerd". Dat betekent dat voorstellen alsnog bij u ingediend moeten kunnen worden.
Staatssecretaris Ross-van Dorp:
Als men met voorstellen komt, stel ik dat zeer op prijs, met dien verstande dat ik deze voorstellen waarschijnlijk niet meer kan uitvoeren omdat het geld al belegd is. Als het goede voorstellen zijn, zal ik mij er hard voor maken dat ze gerealiseerd kunnen worden. Ik zie uw motie in die zin als ondersteuning van mijn beleid. Ik heb echter pas één voorstel ontvangen; het loopt dus niet over.
De heer Dittrich (D66):
Wat u nu zegt, is een uitnodiging aan organisaties om concrete projectvoorstellen aan u voor te leggen. Als de zorg door die projecten homovriendelijker wordt, past dat bij uw beleid en gaat u ze uitvoeren.
Staatssecretaris Ross-van Dorp:
Ik verwacht van de zorginstellingen dat men komt met een invulling van de opdracht om de zorg homovriendelijker te maken. Ik zal de zorginstellingen aanmoedigingen om met die voorstellen te komen, maar als organisaties van buiten de zorg goede ideeën hebben, ontvang ik die natuurlijk graag.
Voorzitter. Bij de registratie staat het verwerven van inzicht in de lokale problematiek voorop. Daardoor kunnen namelijk tijdig en gericht preventieve maatregelen worden genomen door de lokale ketenpartners. Het Openbaar Ministerie werkt momenteel aan de invoering van een nieuw bedrijfsprocessysteem, GPS, de opvolger van Compas. Door de invoering van GPS wordt het mogelijk om commune delicten met een discriminatoire achtergrond te registreren en te selecteren waardoor een beter beeld ontstaat van de problematiek. Een zo gedetailleerde registratie als genoemd in de motie, wordt echter niet nagestreefd. De omvang van het GPS-systeem heeft namelijk tot gevolg dat er maar beperkt labels kunnen worden aangemaakt voor het opnemen van detailinformatie. Dat is een technische beperking van het systeem. Commune delicten met een homofoob karakter worden met andere woorden wel in GPS opgenomen, maar zullen daaruit niet geselecteerd kunnen worden.
Voor het verkrijgen van inzicht in de lokale problematiek zet het Openbaar Ministerie daarnaast ook in op goed overleg met zijn ketenpartners, de politie en de antidiscriminatiebureaus. In dit overleg moet het lokale criminaliteitsbeeld inzake discriminatie en commune delicten met een discriminatoir karakter, waaronder homofoob geweld, in kaart worden gebracht, opdat zonodig gerichte maatregelen worden getroffen. Ik kan de heer Dittrich zeggen dat de minister van Justitie de aanneming van de motie ontraadt.
De heer Dittrich heeft op stuk nr. 22 een motie ingediend waarin de regering wordt verzocht om uit het Veilige Schoolbudget 1 mln. te oormerken voor het bestrijden van homovijandigheid op school. Ik hoop dat ik hem duidelijk heb gemaakt dat hieraan op scholen ongelooflijk veel wordt gedaan. Verder zal collega Rutte met een brief komen waar de Kamer ook haar gedachten over kan laten gaan. Ik heb hier niet met mijn collega Van der Hoeven over gesproken, maar ik kan mij voorstellen dat een aantal zaken niet meer door kan gaan als de motie wordt uitgevoerd. Ik zal haar vragen om nog voor de stemmingen op de motie te reageren.
Mevrouw Ferrier verzoekt de regering in haar motie op stuk nr. 23 om homo-emancipatie als thema op te nemen in het jaarlijks vast te stellen programma van de landelijke onderwijsorganisaties en de pedagogische centra. Dit verzoek heeft zij ook ingebracht in het algemeen overleg van 30 maart. Dat heeft ertoe geleid dat de hoofdlijnenbrief 2007/2008 op dat punt is aangevuld. Zij heeft dus succes gehad, zonder dat dat haar geworden was. De minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap stuurt deze week de hoofdlijnenbrief naar de landelijke onderwijsondersteuningsorganisaties en de pedagogische centra. De Kamer ontvangt uiteraard een afschrift van deze brief. Ik denk dat de motie daardoor overbodig is geworden.
Mevrouw Azough (GroenLinks):
Ik heb op stuk nr. 18 een motie ingediend over de scholierenuitgave van het magazine Expreszo. Op deze motie hebt u nog niet gereageerd.
Mevrouw Ferrier (CDA):
Ik wacht de hoofdlijnenbrief af. Afhankelijk van de inhoud ervan en na overleg met de mede-indiener zal ik de motie wel of niet intrekken.
Staatssecretaris Ross-van Dorp:
Ook wat Expreszo betreft zal ik minister Van der Hoeven vragen om voor de stemmingen op de motie van mevrouw Azough te reageren.
De beraadslaging wordt gesloten.
De voorzitter:
Ik stel voor om aanstaande dinsdag over de ingediende moties te stemmen als de reactie van de minister dan is ontvangen.
De heer Luchtenveld (VVD):
Ook in verband met Pasen lijkt het mij verstandig om een latere datum te kiezen dan aanstaande dinsdag.
De voorzitter:
Ik stel voor om de brieven van het kabinet af te wachten en dan te besluiten over het moment van stemmen.
Daartoe wordt besloten.
De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.
Voorzitter: Koopmans
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/h-tk-20052006-4455-4466.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.