Aan de orde is de interpellatie-Nawijn, gericht tot de minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie, over de zaak-Kalou.

Tot het houden van deze interpellatie is verlof verleend in de vergadering van 8 maart 2006.

(De vragen zijn opgenomen aan het eind van deze editie.)1

De heer Nawijn (Groep Nawijn):

Mijnheer de voorzitter. Ik heb deze interpellatie aangevraagd vanwege de informatie die ik heb gekregen over de zaak-Kalou. Daaruit blijkt dat het beleid van de minister steeds wordt aangepast naar aanleiding van die zaak. Ik heb er bezwaar tegen dat beleid wordt aangepast op grond van een rechtszaak in plaats van op grond van besluitvorming van de Kamer. Ik heb inmiddels begrepen dat de minister, los van de zaak-Kalou, twee voorwaarden stelt. In de eerste plaats moet betrokkene de naturalisatietest halen en in de tweede plaats – dit is een nieuw eis – moet betrokkene bewijzen dat hij in Nederland zal blijven.

Hierover wil ik de minister een aantal vragen stellen. Waarom stelt zij de eis dat een vreemdeling de naturalisatietest moet halen, terwijl artikel 10 van de Wet op het Nederlanderschap uitdrukkelijk de mogelijkheid kent om van het inburgeringsvereiste af te wijken?

De voorzitter:

U mag de vragen voorlezen – het is uw spreektijd – maar u behoeft dat niet te doen. Het verzoek is namelijk al gedaan, in dit geval aan minister Verdonk, om de interpellatievragen in ieder geval te beantwoorden.

De heer Nawijn (Groep Nawijn):

Dan zal ik de vragen niet oplezen. Mijn grootste punt is dat, als het al dan niet toepassen van artikel 10 beleid is, dit van te voren in de Kamer gesteld had moeten worden. Ik vraag dan ook een notitie over de toepassing van artikel 10 en de criteria die daarbij gehanteerd worden. Ik vind het uitermate slecht dat juridische procedures steeds tot beleidswijzigingen leiden. Dat is niet goed voor de rechtsstaat.

Ik wil het ook nog even hebben over de naturalisatietest. Is het waar dat de twee door mij genoemde vragen onderdeel uitmaken van de naturalisatietest? Worden er nog meer van dit soort vragen gesteld? Ik wil hier graag enig inzicht in hebben.

Minister Verdonk:

Voorzitter. De heer Nawijn begint met de vraag waarom ik de eis stel dat betrokken vreemdeling de naturalisatietoets moet halen, terwijl artikel 10 mij de mogelijkheid biedt om daarvan af te wijken. De nieuwe Rijkswet op het Nederlanderschap die, zoals de heer Nawijn heel goed weet, op 1 april 2003 is ingevoerd, is veel restrictiever dan eerdere wetgeving. Daarin wordt een aantal voorwaarden gesteld aan naturalisatie. Die voorwaarden zijn de volgende:

  • - meerderjarig zijn;

  • - in het bezit zijn van een verblijfsrecht van niet tijdelijke aard;

  • - ten minste vijf jaar voorafgaande aan de indiening van het verzoek legaal verblijf hebben gehad;

  • - ten minste vijf jaar voorafgaande aan de indiening van het verzoek woonachtig zijn geweest in Nederland;

  • - ingeburgerd zijn in de Nederlandse samenleving; dit wordt getoetst middels de naturalisatietoets;

  • - geen recente veroordeling hebben wegens een misdrijf;

  • - afstand doen van de oorspronkelijke nationaliteit, indien de oorspronkelijke nationaliteit niet automatisch verloren gaat of niet kan worden verloren;

  • - na geboorte buiten het Koninkrijk overlegging van een gelegaliseerde geboorteakte; indien een reguliere vreemdeling niet in de GBA is ingeschreven, wordt in de naturalisatieprocedure alsnog om een gelegaliseerde akte gevraagd.

Dit zijn de wettelijke bepalingen. In artikel 10 wordt alleen maar bepaald dat ik de mogelijkheid heb om daarvan af te wijken. De naturalisatietoets is van groot belang. Aan de hand van die toets wordt namelijk bezien of iemand voldoende ingeburgerd is. Zoals eerder aangegeven, ben ik wel bereid af te wijken wat betreft de duur. In de eis van vijf jaar kom ik betrokkene tegemoet door uit te gaan van een termijn van drie jaar. In het stelsel waar inburgering essentieel is, vind ik het heel belangrijk om voor het overige niet af te wijken van het naturalisatievereiste.

Verder is gevraagd waarom ik aan betrokkene heb verzocht om te bewijzen dat hij in Nederland wil verblijven, gelet op het feit dat aan het Nederlanderschap het Europees burgerschap is verbonden dat het recht geeft om overal in Europa te werken. Ik stel er de volgende vraag tegenover. Waarom hebben wij dit beleid? Waarom is er een artikel 10? Dat is omdat wij vinden dat bijvoorbeeld profsporters een belangrijke rol kunnen hebben in de samenleving en dat ze als rolmodel kunnen fungeren. Dat is ook reden om extra eisen aan die mensen te stellen. Wij willen dat deze mensen extra investeren in de Nederlandse samenleving. Daar is ook het gehele beleid op gericht. Ik heb ook altijd begrepen dat de heer Nawijn daar een heel groot voorstander van is. Het Nederlanderschap is de hoofdprijs. Daarom mag je aan het verkrijgen van het Nederlanderschap voorwaarden stellen. De naturalisatietoets zoals wij die nu gaan invoeren, past ook in die lijn.

Aan de beslissing over het wel of niet geven van het Nederlanderschap gaat een afweging vooraf. Als de beslissing genomen is, is daarna pas het rechtsgevolg dat men Europees burger wordt. Ik heb betrokkene dan ook gevraagd om aannemelijk te maken dat hij een verblijf met een min of meer permanent karakter in Nederland wil. Kortom, hij moet aannemelijk maken dat hij het heel belangrijk vindt om Nederlander te worden.

De heer Nawijn heeft aandacht gevraagd voor twee vragen uit de naturalisatietoets. Ik heb geen idee of deze vragen onderdeel uitmaken van de naturalisatietoets. Als de heer Nawijn inzicht wil hebben in de vragen met betrekking tot de naturalisatietoets, dan kan dat altijd op enig moment geregeld worden.

De beraadslaging wordt geopend.

De heer Nawijn (Groep Nawijn):

Voorzitter. Ik dank de minister voor haar antwoord. Zij heeft een aantal argumenten genoemd inzake de naturalisatie die evenwel slaan op artikel 8 van de Wet op het Nederlanderschap en juist niet op artikel 10 van dezelfde wet. Laatstgenoemd artikel geeft nu juist de uitzonderingen weer op artikel 8. In het vorige debat dat wij gehad hebben zijn twee argumenten gewisseld, te weten de inburgeringstoets en de verblijfsduur van vijf jaar. Met die termijn van vijf jaar heeft de rechter korte metten gemaakt. Nu gaat het in feite alleen dus nog maar om de toets. Daarvan heeft de rechter overigens al gezegd dat de minister moet aangeven waarom zij in dit geval afwijkt door de lat zeer hoog te leggen. Juist artikel 10 maakt het mogelijk om af te wijken van het inburgeringsvereiste. Dus ik vind de argumentatie van de minister uitermate zwak. Ik verzoek de minister dan ook dringend – eventueel dien ik hierover een motie in – om zo snel mogelijk een notitie aan de Kamer te sturen over de toepassing van artikel 10, tweede lid, ook in vergelijking met de situatie in andere landen.

De minister sprak verder over een rolmodel. Daar sta ik helemaal achter. Het is fantastisch dat voetballers van andere nationaliteiten Nederlander worden en een rolmodel vervullen in het integratieproces. De minister kan echter niet eisen dat deze mensen, die straks eventueel voor het Nederlands elftal uitkomen, in Nederland verblijven. Wij kennen de heren Seedorf en Davids, die ook in andere landen wonen, maar die regelmatig terug komen. Dat zijn fantastische rolmodellen. Er kan dan ook niet worden geëist dat men definitief in Nederland verblijft. Het is ook een nieuwe eis als het gaat om de toepassing van artikel 10. Ik kan mij nog goed herinneren dat bij artikel 10 vaak alleen het belang een rol speelde en dat het ook ging om mensen die soms niet eens in Nederland woonden, maar die toch genaturaliseerd zijn. Dat kan veranderd zijn, maar ik vind het een nieuwe eis. Wij moeten daarom eerst in de Kamer bespreken of die eis wel gerechtvaardigd is. Vandaar mijn dringende verzoek aan de regering om snel met een notitie te komen, dit los van de zaak-Kalou. De Kamer heeft er namelijk recht op te weten wat het beleid is. Dat moeten wij eventueel goedkeuren. Dat is de taak van deze Kamer. Dat moet niet in juridische procedures gebeuren.

Ik maak ten slotte graag gebruik van het aanbod van de minister, want ik zou graag willen weten wat voor vragen er worden gesteld bij de naturalisatietoets.

Mevrouw Vos (GroenLinks):

U heeft gezegd dat u misschien een motie gaat indienen. Wat is op dit moment uw inzet in het debat? Vindt u niet dat het beleid dat de minister op dit punt voert anders zou moeten? Als dat zo is, wil ik u toch vragen om nu een motie in te dienen.

De heer Nawijn (Groep Nawijn):

Er zijn al een keer moties op dit punt ingediend. Die zijn toen verworpen. Ik zou graag aan de hand van een behoorlijke notitie van de regering over de toepassing van artikel 10 willen praten. Ik vind dat artikel 10 verkeerd wordt toegepast door de minister. Ik ben het daar niet mee eens. De minister beroept zich echter steeds weer op nieuwe argumenten die ik nergens kan vinden, zoals dat verblijf in Nederland. Dat is een nieuw konijn uit de hoed. Ik vind dat wij er eerst over moeten praten of dat een criterium moet zijn. Ik ben het dus niet eens met de wijze waarop artikel 10 wordt toegepast door de minister.

Mevrouw Vos (GroenLinks):

Waarom zegt u nu dan niet: minister u moet dat niet zo doen, u kunt niet een dergelijk criterium toevoegen? Er is namelijk wel wat haast in deze zaak. Als wij eerst op een notitie moeten wachten, is het voetbalkampioenschap afgelopen. Er moet snel gehandeld worden. Waarom vraagt u het dan niet aan de minister?

De heer Nawijn (Groep Nawijn):

Ik vraag aan de minister om het criterium van verblijf in Nederland niet te hanteren. Verder vraag ik hoe het zit met die inburgeringstest. De heer Kalou heeft op 9 oktober een test gedaan. Hij had 26 punten van de benodigde 28. Dat was dus net niet genoeg. Is het mogelijk dat hij morgen weer een test doet? Misschien heeft hij wat bijgeleerd en haalt hij nu wel genoeg punten. Haast is geboden, maar ik heb gehoord dat die test maar één keer in de zes maanden mag worden afgelegd. Dan is het te laat. Ik zal de Kamer om een uitspraak vragen. Ik moet eerst echter wachten of de minister toezeggingen doet.

Mevrouw Vos (GroenLinks):

Voorzitter. Wij hebben al eerder over de zaak-Kalou gesproken. Uiteraard gaat het in eerste instantie niet specifiek om deze individuele zaak, maar wel om de wijze waarop de minister haar beleid toepast. Mijn fractie heeft daar al eerdere malen in een debat en via vragen opheldering over gevraagd. Artikel 10 van de Rijkswet op het Nederlanderschap geeft de mogelijkheid om van de gestelde eisen voor verlening van het Nederlanderschap af te wijken. Dat zijn onder andere eisen uit de artikelen 8, 9 en 11. De minister is er dan aan gehouden exact aan te geven van welke vereisten in die artikelen 8, 9 of 11 afgeweken moet worden. Wij zien dat in artikel 8 de eisen staan dat iemand meerderjarig is, dat er geen bedenkingen tegen het verblijf zijn, dat Nederland vijf jaar het hoofdverblijf is geweest en dat iemand als ingeburgerd kan worden beschouwd en kennis van het Nederlands en de Nederlandse samenleving heeft. En verder dient er sprake te zijn van een wezenlijk Nederlands belang. Onder die voorwaarden zou er kunnen worden afgeweken van onder andere dat inburgeringsvereiste en van de eis om minimaal vijf jaar in Nederland te verblijven. Voor topsporters is er een kader om dat wezenlijke Nederlandse belang te beoordelen. In de regeling voor topsporters is bepaald dat de minister van VWS advies geeft over het nationaliteitsverzoek. Die minister heeft inmiddels een positief advies gegeven. Hij heeft onder andere gebruikgemaakt van adviezen van de bondscoach van de KNVB en van NOC-NSF. Toch zegt minister Verdonk dat dit alles niet voldoende is. Zij stelt verdergaande eisen waaraan de heer Kalou niet voldoet.

Inmiddels heeft de rechtbank in Rotterdam geoordeeld dat het verweer van de minister geen stand kan houden. De minister voor Vreemdelingenzaken weigert dispensatie te verlenen ten aanzien van de verblijfs- en inburgeringseis. De rechter verwerpt de redenering van de minister dat niet van de eisen kan worden afgeweken omdat zij dat niet wil. Minister Verdonk heeft wel degelijk de mogelijkheid om af te wijken van de inburgeringseis. Zij wil dat echter niet. Graag wil ik dat zij opheldering geeft over deze kwestie. De minister voegt nu een inburgeringseis toe, namelijk dat iemand zich min of meer permanent in Nederland vestigt. Die eis kunnen wij in geen enkele regeling of artikel terugvinden. Wij vermoeden dan ook dat de minister nu met een nieuwe voorwaarde komt die niet valt onder artikel 10 van de rijkswet. Kan de minister daarover opheldering geven?

De uitspraak van de rechter had ertoe moeten leiden dat de minister verder was gegaan met die procedure. Zij wil echter dat de heer Kalou alsnog voldoet aan de inburgeringseis en dat hij bewijst dat hij zich min of meer permanent in Nederland wil vestigen. Dat lijkt mij in strijd met artikel 10 waarin dergelijke eisen niet worden afgedwongen. Bovendien lijkt mij dat in strijd met de uitspraak van de rechter. Wij kunnen ons niet aan de indruk onttrekken dat het voor de minister bijzonder lastig is om de bocht te maken en de bereidheid te tonen om versnelde naturalisatie toe te staan.

De heer Dijsselbloem (PvdA):

Voorzitter. De minister voor Vreemdelingenzaken heeft vergaande persoonlijke bevoegdheden op het terrein van het vreemdelingenbeleid en dat van het naturalisatiebeleid. Daarvan moet zij zeer zorgvuldig gebruikmaken. Dat geldt in het bijzonder voor het asielbeleid, maar ook voor artikel 10 van de Rijkswet op het Nederlanderschap. De minister heeft de bevoegdheid om toe te staan dat versneld tot naturalisatie wordt overgegaan. In beide situaties waarin de bevoegdheden van de minister dermate omvangrijk zijn, dreigt willekeur.

De minister zegt vaak dat zij de regels uitvoert. Ik vraag mij echter af of zij dat daadwerkelijk doet. Ik dring erop aan dat zij regels opstelt die duidelijk en rechtvaardig zijn en waaraan burgers ook rechten kunnen ontlenen. Burgers moeten weten wat hun rechten zijn. Met name voor het asielbeleid geldt dan dat die persoonlijke bevoegdheid slechts in uitzonderingsgevallen nodig is. Op dit moment is eerder sprake van het omgekeerde.

Artikel 10 biedt juist de mogelijkheid om toptalent voor Nederland te laten uitkomen in een vertegenwoordigende functie. Door de verbeten strijd die de minister ook ten aanzien van dit dossier is aangegaan, lijkt dat onmogelijk te worden. Zelfs als de heer Kalou aan de nieuwe voorwaarden en criteria van de minister zou voldoen, lijkt het onmogelijk dat hij deze zomer op dat WK verschijnt. Ziet de minister daartoe nog mogelijkheden? Het gaat niet om het WK van 2010. De mogelijkheid om voor topsporters een uitzondering te maken, is er juist om hen in staat te stellen, op korte termijn voor Nederland uit te komen.

De minister zoekt naar argumenten en verzint nieuwe criteria. Artikel 10 biedt de mogelijkheid van een voorkeursbehandeling. De minister draait het echter om. Volgens haar heeft toptalent een extra verantwoordelijkheid als rolmodel. Daarom moet het altijd de naturalisatietoets afleggen. In plaats van een voorkeursbehandeling moet toptalent aan extra eisen voldoen. Wat is dan nog de functie van artikel 10 voor topsporters? Moeten zij altijd voldoen aan de naturalisatietoets? Ik steun het verzoek van de heer Nawijn om een nadere uiteenzetting van de minister over haar beleid op grond van artikel 10. De minister kan zeggen dat dit haar bevoegdheid betreft en dat zij dit niet op papier wil zetten, maar er zijn uitgewerkte richtlijnen met criteria voor topsporters. De heer Kalou voldoet aan alle criteria om voor een uitzonderingsbehandeling in aanmerking te komen. Als de minister nieuwe argumenten heeft, moet zij die richtlijnen van tafel halen. Ook voor gemeenten is het volstrekt onhelder in welke gevallen de minister artikel 10 nog wil gebruiken.

Waar komt het criterium vandaan dat Kalou in Nederland moet blijven? Is die voorwaarde al eerder gesteld? Moet dat werkelijk voor onbepaalde tijd gelden. Moet Feyenoord de man een contract voor zijn leven aanbieden en moet hij bij de gemeente plechtig verklaren dat hij voor altijd in Rotterdam blijft wonen? De minister stelt dat de laatste wijziging van de rijkswet de facto ook een ander beleid op grond van artikel 10 tot gevolg heeft. Dat is merkwaardig, want dit artikel bevat juist een uitzondering op de naturalisatiebepalingen. De minister gaat vanwege de strengere naturalisatiewet ook strenger om met de vrijstellingsmogelijkheid. Ik wil daar graag aan de hand van een beleidsbrief van de minister nader over spreken.

Tot slot dien ik de volgende motie in.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat met de verstrekkende bevoegdheid van de minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie in artikel 10 van de RWN zorgvuldig moet worden omgegaan;

constaterende dat de minister op basis van nieuwe criteria de mogelijkheid tot versnelde naturalisatie van topsporters ad hoc lijkt in te perken;

verzoekt de regering, in het beleid ten aanzien van versnelde naturalisatie van topsporters geen nieuwe criteria of voorwaarden te stellen, zolang hiervoor geen nieuw en transparant beleidskader aan de Kamer is voorgelegd,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Dijsselbloem. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 14(29543).

De heer Varela (LPF):

Voorzitter. Het is inderdaad niet gebruikelijk dat individuele zaken in deze Kamer besproken worden, maar het is hoog tijd dat de zaak-Kalou wordt afgerond. De manier waarop politiek en media hiermee omgaan, doet niemand goed. Dat geldt ook voor het uitzettingsbeleid van de minister. De minister wees erop dat het Nederlanderschap iets is waar men trots op moet zijn. Dit is alleen weggelegd voor degenen die er echt hun best voor hebben gedaan. Uiteindelijk is het een hoofdprijs. Het is nog maar de vraag in hoeverre Salomon Kalou de ambitie heeft om een echte Nederlander te worden. Wellicht is ons staatsburgerschap voor hem een handige manier om snel hogerop te komen in het Europese voetbalwereldje.

Desondanks zijn wij van mening dat de door de minister naar voren gebrachte oplossing toch haar charme heeft. Vorig jaar hebben wij ook met de gedachte gespeeld om Kalou een inburgeringsexamen te laten afleggen. Wanneer hij daarvoor geslaagd was, zou hij direct in aanmerking moeten komen voor het Nederlanderschap. Op die manier kun je laten zien dat je consequent bent in je beleid. Mensen die het Nederlanderschap willen verkrijgen, moeten daar ook wat voor doen. Er geldt een soort inspanningsverplichting voor.

De heer Nawijn (Groep Nawijn):

Bij het vorige debat heeft de heer Varela hier verkondigd dat die inburgeringseis voor hem ook heel belangrijk is. Dat kan ik mij voorstellen. Nu die inburgeringseis er is, is het ook redelijk om de heer Kalou in de gelegenheid te stellen om op tijd aan die eis te voldoen. Dat was de inzet. Hij vroeg toen nog of dat niet versneld kon worden. Wat vindt hij daarvan?

De heer Varela (LPF):

Er zijn twee wegen. De eerste weg is om vijf jaar in Nederland te zijn, vervolgens inburgeringsexamen te doen en Nederlander te worden. In het geval van Kalou wordt gebruikgemaakt van die verkorte procedure. Het is heel simpel. Mensen die versneld genaturaliseerd willen worden, moeten ook versneld inburgeringsexamen doen. Daar komt het in feite op neer. Wanneer zij slagen voor het inburgeringsexamen, moet er niet allerlei administratieve of bureaucratische rompslomp omheen zijn. Nee, direct boter bij de vis en het Nederlands staatsburgerschap. Zo simpel is het.

De heer Nawijn (Groep Nawijn):

Dus u vindt ook dat de minister er alles aan moet doen om te zorgen dat de heer Kalou dat inburgeringsexamen kan doen? In mei is het natuurlijk te laat. Kunt u dat aan de minister vragen?

De heer Varela (LPF):

Bij dezen. Ik zal hierover zo meteen een motie indienen. Het gaat dan niet alleen over de zaak-Kalou. Wij vinden dat in de toekomst iedereen die in aanmerking komt voor die versnelde procedure, iets moet afleggen wat nu een naturalisatietoets heet, maar wat ik een inburgeringsexamen wil noemen, en daarmee een inspanningsverplichting heeft om in aanmerking te komen voor het Nederlands staatsburgerschap.

Mevrouw Vos (GroenLinks):

Vindt u niet dat de minister zich in ieder geval wel moet houden aan de regels die zijn afgesproken? Volgens die regels kan er afgeweken worden van het inburgeringsvereiste bij iemand die van wezenlijk belang is voor de Nederlandse topsport. De minister kan veel meer dan zij nu zegt, maar dat wil zij niet. Verder voegt zij een nieuwe regel toe, namelijk dat Kalou moet bewijzen dat hij zich min of meer permanent in Nederland vestigt. Vindt u het terecht dat de minister deze nieuwe regel voor de heer Kalou opeens uit de hoge hoed tovert?

De heer Varela (LPF):

Dat mensen zich eventueel permanent in Nederland moeten vestigen, daar staan wij niet achter, daar kan ik kort over zijn. Wanneer hij slaagt voor zijn inburgeringsexamen, mag hij van mij gaan en staan waar hij wil. Het gaat mij om de inspanningsverplichting. In het huidige tijdsgewricht vind ik dat je het niet aan andere mensen kunt verkopen die heel veel moeite hebben gedaan om Nederlander te worden, dat iemand die toevallig voetballer is, geen inburgerings­examen hoeft af te leggen. Wij vinden dat niet kunnen. De heer Kalou moet dezelfde weg afleggen. Als hij het Nederlands staatsburgerschap versneld wil hebben, betekent dit dat hij het inburgeringsexamen versneld met goed gevolg moet afleggen.

Mevrouw Vos (GroenLinks):

U wilt de regelgeving veranderen, want daarin wordt dat niet per se gevraagd. U wilt dat iedereen die als topsporter van wezenlijk belang is voor Nederland, altijd een naturalisatietoets dient af te leggen?

De heer Varela (LPF):

Ja, dat is een verscherping. Dat betekent dat topsporters zoals Mia Audina en Roy Heiner ook een inburgeringsexamen met goed gevolg hadden moeten afleggen om het Nederlands staatsburgerschap te krijgen. Zo simpel is het.

Mevrouw Vos (GroenLinks):

Is het wel netjes tegenover de heer Kalou om het zo te doen? Moeten dan niet eerst de regels worden aangepast, zodat iedereen weet waar hij aan toe is? Dit wordt toch een beetje willekeur?

De heer Varela (LPF):

Wij willen niet dat de heer Kalou het Nederlands staatsburgerschap gebruikt als springplank om de transferprijs van Feyenoord te verhogen. Daar lenen wij ons niet voor.

Mevrouw Vos (GroenLinks):

Dat vind ik een vreemde beschuldiging. Hoe weet u dat dit zo is?

De heer Varela (LPF):

Nee, ik zei dat ik mij dat zou kunnen voorstellen.

In aanvulling op het voorstel van de minister stellen wij dus voor dat het inburgeringsexamen altijd met goed gevolg afgelegd zou moeten worden als men in aanmerking wil komen voor het Nederlands staatsburgerschap. Wij willen dan ook dat na het behalen van dat examen niet allerlei bureaucratische en administratieve rompslomp – de weg via de Raad van State, advies enzovoort – in gang wordt gezet. Daarom dien ik de volgende motie in.

De VarelaKamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat de huidige wetgeving rondom een versnelde naturalisatieprocedure voor mensen die een bijzondere betekenis voor Nederland kunnen hebben, meer problemen opwerpt dan oplossingen;

van mening dat deze bijzondere mensen weliswaar voor een versnelde naturalisatie in aanmerking kunnen komen, maar dat zij verder dezelfde inburgeringsplicht hebben als andere mensen die zich tot Nederlander willen naturaliseren;

verzoekt de regering, de Rijkswet op het Nederlanderschap aan te passen in die zin dat de betreffende mensen wel sneller voor naturalisatie in aanmerking mogen komen, maar dat zij eerst met goed gevolg hun inburgeringsexamen moeten afleggen en dat daarna de naturalisatieprocedure versneld en zonder verdere bureaucratische rompslomp afgewerkt wordt,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Varela. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 15(29543).

De heer Dijsselbloem (PvdA):

Even voor de verheldering: heeft de heer Varela het in de motie over het halen van het inburgeringsexamen of bedoelt hij de naturalisatietoets?

De heer Varela (LPF):

Daar kan ik helder over zijn. De normale procedure kent inderdaad een inburgeringsexamen. De versnelde procedure kent een naturalisatietoets. Ik zou graag willen dat deze minister dat onder één paraplu gooit. Het is mij nu onduidelijk. Onder de versnelde procedure moet men een toets doen om blijk te geven van kennis van de Nederlandse taal. Men moet ook een toets doen om blijk te geven van kennis van de Nederlandse samenleving. Ik vind het allemaal een beetje omzichtig en niet transparant. Wij moeten gewoon één inburgeringsexamen hebben dat zowel voor de verkorte procedure als voor de normale procedure geldt.

De heer Dijsselbloem (PvdA):

Dit is geen groot politiek splijtpunt, maar wel een groot misverstand. Er is vooralsnog geen inburgeringsexamen in Nederland, maar daar ligt nu een wetsvoorstel voor. In de naturali­satieprocedure gaat het om een naturalisatietoets, die tot nu toe ook zwaarder is dan het inburgeringsexamen.

De heer Varela (LPF):

U zegt dat die zwaarder is, maar ik weet niet hoe u daarbij komt.

De heer Dijsselbloem (PvdA):

Misschien moet u zich dan eens gaan verdiepen in het inburgeringsbeleid. Ik bestrijd u niet politiek, maar volgens mij hebt u gewoon niet goed begrepen hoe de naturalisatietoets in de procedure zit. Als u dat niet van mij wilt aannemen, wens ik u succes met uw motie.

De heer Varela (LPF):

Dank u.

De heer Nawijn (Groep Nawijn):

Wat staat er nou in die motie? Dat zou ik graag willen weten. Staat er nou "integratietoets" of "inburgeringstoets"?

De heer Varela (LPF):

Mijn fractie zou graag willen dat er één examen komt, zowel voor mensen die een verkorte procedure doorlopen als voor mensen die de reguliere procedure doorlopen.

De voorzitter:

Omdat er even een procedureel misverstand was, geef ik de heer Nawijn de gelegenheid om in het verlengde van zijn termijn de motie in te dienen. Met excuses aan eenieder wijs ik er overigens op dat ook de handgeschreven motie van de heer Dijsselbloem een motie is. Spoedshalve is die motie zo gemaakt. Ik hoop dat de minister en anderen die motie kunnen lezen. Ik heb dat toegestaan. Vandaar mijn excuses.

De heer Nawijn (Groep Nawijn):

Voorzitter. Ik heb de motie nog even kunnen uittikken. Dat is wat handiger.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat de minister bij de toepassing van artikel 10, tweede lid, van de Rijkswet op het Nederlanderschap (RWN) in individuele zaken de eisen steeds aanpast;

verzoekt de regering, de Kamer zo spoedig mogelijk een notitie over het beleid inzake de toepassing van artikel 10, tweede lid, RWN toe te zenden en de heer Kalou niet de dupe te laten worden van de veranderende eisen en hem versneld te naturaliseren,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Nawijn. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 16(29543).

De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.

Minister Verdonk:

Voorzitter. Ik heb heel veel respect voor de Kamer. Als iemand mij echter had voorspeld dat ik tot twee keer toe naar de Kamer geroepen zou worden om te debatteren over een individuele sporter gedurende een lopende procedure, zou ik dat behoorlijk onwaarschijnlijk hebben gevonden. Het onwerkelijke kan echter bewaarheid worden.

De heer Dijsselbloem (PvdA):

De minister begint een discussie over de legitimiteit van het debat. Dat is wonderlijk. Het is aan de Kamer om te beslissen of een debat wordt gevoerd. Daarbij is de vraag aan de orde gekomen of het een debat over een individu is of over het beleid. Een meerderheid van de Kamer vindt dat uit deze zaak genoeg beleidsaspecten voortvloeien om er een debat over te voeren. De voorzitter heeft dit alles in goede banen geleid. Nu leest de minister ons de les met de mededeling dat wij dit debat niet hadden mogen voeren. Ik heb daar grote bezwaren tegen. Ik heb mij in mijn bijdrage weinig tot het individuele geval gericht, maar ik heb er juist over gesproken dat het beleid blijkens dit geval stilzwijgend wordt gewijzigd. Ik werp het verwijt van de minister dan ook verre van mij. Ik vind het niet juist dat de minister impliceert dat de Kamer dit debat niet had mogen voeren.

De heer Nawijn (Groep Nawijn):

Ook ik vind de opmerking van de minister uitermate vreemd. Het onderwerp is aan de orde gesteld omdat de Kamer wil spreken over beleid. Het is de eerste keer dat ik een individuele zaak in de Kamer aan de orde stel. Ik vind het uitermate slecht dat ik dat heb moeten doen. Ik constateer dat de minister dat over zich heeft geroepen door in deze zaak een aantal beleidscriteria te formuleren dat in de Kamer niet aan de orde is geweest. De Kamer moet toezicht houden op het beleid en de uitvoering daarvan. Ik hoop nooit meer over een individueel geval te hoeven spreken. Het gedrag van de minister noopt mij daartoe. Ik vind de opmerking van de minister dan ook niet zo prettig.

De voorzitter:

De minister heeft haar verbazing over iets willen uitspreken. Daar heeft de minister het recht toe. Daarnaast is het zo dat de Kamer bepaalt of er een debat plaatsvindt. De minister is uiteraard naar de Kamer gekomen. Ik geef haar het woord om de vragen van de Kamer te beantwoorden en om commentaar op de motie te geven. Het is overigens niet voor niets dat ik steeds spreek van een interpellatie naar aanleiding van de zaak-Kalou en niet over een interpellatie over de zaak-Kalou.

Minister Verdonk:

Ik kom terug op de toepassing van artikel 10 van de Rijkswet op het Nederlanderschap. Die nieuwe wet is ingegaan op 1 april 2003. Het individuele geval waar wij vandaag over praten, is de eerste casus onder deze nieuwe wet. Wij hebben in het algemeen een restrictief naturalisatiebeleid. Wij zien het Nederlanderschap steeds meer als hoofdprijs. Dat betekent dat de toepassing van artikel 10 ook restrictief dient plaats te vinden. Artikel 10 bepaalt dat een versnelde naturalisatie kan plaatsvinden in bijzondere gevallen. Volgens de tekst van het artikel mag dat alleen worden toegepast in bijzondere gevallen. Bijzondere gevallen zijn meer uitzondering dan regel. Dat betekent dat dit artikel slechts op zeer beperkte schaal kan worden toegepast.

De heer Nawijn (Groep Nawijn):

U noemt weer 1 april 2003. Op dat moment was ik minister en ik heb de stukken toen heel goed gelezen. Ik kom op basis van die stukken in de zaak-Kalou tot een heel andere conclusie. Dat is niet omdat ik zo graag wil dat de heer Kalou genaturaliseerd wordt. U moet 1 april niet steeds als een beleidswijzigingsdatum noemen, want daar maak ik ernstig bezwaar tegen.

Minister Verdonk:

Ik zal wat voorlezen uit de toelichting bij de nieuwe rijkswet, waar u inderdaad uw handtekening onder hebt gezet. Daarin staat dat de persoon in kwestie redelijk Nederlands moet spreken en hier wil blijven wonen. Bovendien moet het van groot belang zijn dat hij de Nederlandse nationaliteit krijgt. Ik ben blij met deze wet. Deze wet past ook in uw redenering over de hoofdprijs en het belang van de naturalisatieceremonie. In dit individuele geval vergeet u echter de striktheid van deze wet. Nu moet de verantwoordelijke minister opeens een boog maken, zoals mevrouw Vos net zei. Ik begrijp dat niet.

De heer Nawijn (Groep Nawijn):

U noemt precies de criteria die ik destijds ook voor ogen had. De persoon moet redelijk Nederlands spreken en dat doet de heer Kalou.

Minister Verdonk:

Dat toetsen wij met de naturalisatietoets. Het is niet zomaar iemand die daar wat over zegt.

De heer Nawijn (Groep Nawijn):

Dat staat niet in die toelichting.

Minister Verdonk:

Nee, maar dat staat wel in artikel 8.

De heer Nawijn (Groep Nawijn):

Ja, maar dat staat niet in artikel 10.

Minister Verdonk:

Ik mag op grond van artikel 10 afwijken van artikel 8. Ik heb gezegd dat ik dat niet doe voor de naturalisatietoets. Het Nederlanderschap is de hoofdprijs. Hij moet een rolmodel zijn. Daarvoor moet hij Nederlands spreken en de naturalisatietoets hebben afgelegd. Dat heeft betrokkene één keer gedaan, maar dat is toen niet gelukt. Dat is meteen een antwoord op de andere vragen. Dat kan hij weer doen na zes maanden en die periode van zes maanden is op 9 mei afgelopen. Misschien haalt hij het dan.

Voorzitter. Er zijn nog wat andere vragen gesteld, onder andere over de naturalisatietoets. Ik heb besloten om wel terug te komen op die eis van een verblijf van vijf jaar.

De heer Dijsselbloem beschuldigt mij van willekeur en van een verbeten strijd. Ik voel mij hierdoor helemaal niet aangesproken. Wij voeren op dit moment een juridische procedure over dit individuele geval. De Raad van State heeft er een uitspraak over gedaan en heeft mij opgedragen om mijn besluit inzake het naturalisatieverzoek van betrokkene beter te motiveren. Daarbij moet ik inzicht bieden in de vraag onder welke omstandigheden geen bezwaar bestaat het Nederlanderschap op grond van artikel 10 van de Rijkswet op het Nederlanderschap te verlenen. De betreffende afdeling van de Raad van State heeft mij opgedragen, een nieuwe beslissing te nemen op het bezwaarschrift van de heer Kalou. Die procedure loopt. Ik zal dat natuurlijk doen met inachtneming van die rechterlijke uitspraak. In mijn brief aan de heer Kalou heb ik concreet aangegeven, dat het beroep op artikel 10 van de rijkswet in beginsel zal worden gehonoreerd wanneer hij met goed gevolg de naturalisatietoets aflegt en voldoende aannemelijk maakt dat hij zich blijvend in Nederland wil vestigen.

Het is misschien goed om in het kader van de procedure te melden dat op dit moment de beslissing op de zienswijze van de advocaat door mij wordt geformuleerd en dat ik daarmee eind volgende week klaar zal zijn.

Mevrouw Vos (GroenLinks):

Blijft staan dat de wet nu wel degelijk de mogelijkheid biedt om af te wijken van de eis in artikel 8 dat iemand als ingeburgerd kan worden beschouwd. Als ik u zo hoor, is het nieuwe beleid dat u nooit ofte nimmer meer wilt afwijken van de inburgeringseis in artikel 8. Als dat zo is, minister, dan zult u de regelgeving moeten aanpassen. Daarnaast beluister ik bij u dat u als nieuwe eis hebt toegevoegd dat iemand moet aantonen dat hij zich min of meer permanent in Nederland wil vestigen. Ik kan dat nergens in de regels terugvinden. Op dat punt wil ik ook graag een verheldering. Dient u de regels niet eerst aan te passen voordat u die nieuwe eis toepast?

Minister Verdonk:

Ik heb net al gezegd dat ik in de brief aan de heer Kalou heb geschreven dat hij voldoende aannemelijk moet maken dat hij zich blijvend in Nederland wil vestigen. Ik heb ook net al aangehaald dat in de toelichting op artikel 10 staat dat duidelijk moet zijn dat betrokkene hier wil blijven wonen. Mijn vraag aan de heer Kalou is om dat aannemelijk te maken.

In zijn motie verzoekt de heer Dijsselbloem "de regering in het beleid ten aanzien van versnelde naturalisatie van topsporters geen nieuwe criteria of voorwaarden te stellen zolang hiervoor geen nieuw en transparant beleidskader aan de Kamer is voorgelegd". Laat duidelijk zijn dat ik helemaal geen nieuwe criteria maak. Ik maak gebruik van de beoordelingsruimte die ik gewoon volgens de wet heb. Ik maak in dat kader een afweging waarbij ik alle facetten meeneem. Ik heb in dit geval gezegd dat ik bereid ben om af te wijken van het criterium van vijf jaar, maar niet van de andere vereisten. Om in voetbaltermen te blijven, de bal lag toen bij de heer Kalou. Zijn advocaat heeft gereageerd en de procedure loopt.

De heer Dijsselbloem (PvdA):

Voorzitter. De minister ontkent dat er nieuwe criteria en voorwaarden worden opgeworpen. Artikel 10 is toch bedoeld om het voor toptalent, bijvoorbeeld topsporters, mogelijk te maken versnelde naturalisatie aan te vragen? Wat is dan de meerwaarde van 's ministers redenering dat juist topsporters een voorbeeldfunctie hebben en een rolmodel vervullen en dús te allen tijde een naturalisatietoets moeten afleggen? Met andere woorden, de minister wil juist topsporters nooit vrijstellen van de standaardprocedure en de naturalisatietoets. Was niet juist de kern van artikel 10 dat de minister voor toptalent, zoals topsporters, die toets achterwege kon laten? Zegt de minister nu niet: voor topsporters is die mogelijkheid er van nu af aan niet meer? Dat is toch nieuw beleid? Dat kan zij toch niet ontkennen?

Minister Verdonk:

Waar het om gaat, is dat de minister in ieder individueel geval een afweging kan maken. Dat is een vrijheid die de minister heeft. Ik houd die graag in stand, omdat ik vind dat ik die afweging moet kunnen maken. In dit geval heeft die afweging ertoe geleid, dat ik op de vraag van de Raad van State om zorgvuldiger te motiveren heel duidelijk heb vermeld dat ik niet afwijk van de naturalisatietoets en dat ik vind dat betrokkene aannemelijk moet maken dat hij in Nederland wil blijven wonen.

De heer Dijsselbloem (PvdA):

Gemeenten en betrokkenen kunnen in de richtlijn lezen welke criteria en procedures er zijn. Moet u deze richtlijn, waar uw handtekening onder staat, nu niet van tafel halen? U formuleert tussentijds nieuwe criteria, waardoor het beleid voor topsporters wordt veranderd. U voert nu namelijk het rolmodelcriterium in. De richtlijn moet worden herzien, want mensen moeten kunnen weten waar ze aan toe zijn. Als u regels stelt en ze vervolgens niet hanteert, dan is er sprake van willekeur.

Minister Verdonk:

De wetgever heeft vastgelegd dat de minister in individuele gevallen een eigen afweging moet kunnen maken. Ik zie dan ook niet in hoe er sprake zou kunnen zijn van willekeur als een minister van die bevoegdheid gebruikmaakt.

De heer Dijsselbloem (PvdA):

Juist omdat u die bevoegdheid hebt, moet u zeer zorgvuldig zijn. Ook nu weer omzeilt u mijn punt dat er uitgewerkte richtlijnen zijn voor topsporters. Daarin staat wanneer zij gebruik kunnen maken van artikel 10. Die richtlijnen zijn niet door de Kamer, maar door uw eigen ministerie opgesteld! Uw handtekening staat daaronder en dan mogen mensen ervan uitgaan dat zij daaraan rechten kunnen ontlenen. U biedt geen rechtszekerheid, maar haalt deze richtlijn ook niet van tafel. Dat is willekeur.

Minister Verdonk:

Ik ben het niet met u eens. Er is geen lijst met criteria. Er zijn alleen maar de artikelen van de wet. Die vormen het kader waarbinnen ik moet werken. Daarnaast biedt artikel 10 mij de mogelijkheid om af te wijken. De zaak Kalou is de eerste waarin deze juridische procedure wordt gevolgd. Hierdoor zal jurisprudentie ontstaan. Ik blijf bij mijn standpunt dat de naturalisatietoets belangrijk is en dat die als eis moet blijven staan.

De heer Nawijn (Groep Nawijn):

In de toelichting staat dat de heer Kalou moet aangeven dat hij voorlopig in Nederland zal blijven. Er staat niet dat hij zich definitief in Nederland moet vestigen. Overigens is hij dat wel van plan.

Stel dat de heer Kalou op 9 mei het examen haalt, bent u dan zo sportief om hem op korte termijn te naturaliseren?

Minister Verdonk:

Natuurlijk past het een minister om sportief bezig te zijn. Het past een minister echter ook om wetten en regels op een goede en uitlegbare manier uit te voeren.

U zegt dat de heer Kalou het voornemen zou moeten hebben om ... In de toelichting staat echter duidelijk: iemand zal duidelijk moeten maken dat hij hier wil blijven wonen. Daarom heb ik hem gevraagd om voldoende aannemelijk te maken dat hij zich blijvend in Nederland zal vestigen.

Op 9 november 2005 heeft hij een naturalisatietoets afgelegd. Zes maanden later kan men die toets zonodig overdoen. Dat is 9 of 10 mei. Als hij die toets haalt, is het aan mij om zo snel mogelijk de uitslag van het examen aan de Raad van State kenbaar te maken. Als de Raad zijn werk heeft gedaan, zal vervolgens een Koninklijk Besluit geslagen moeten worden.

De heer Nawijn (Groep Nawijn):

U weet dat de Raad van State heel snel kan werken. Kijk maar naar prinses Máxima.

Mevrouw Vos (GroenLinks):

Ik ben het met de minister eens dat zij wetten en regels goed moet toepassen. Maar waarom wijkt zij daarvan dan in dit individuele geval af? Artikel 10 maakt het de minister mogelijk om af te wijken van alles wat in artikel 8 wordt geformuleerd. Wanneer vast staat dat iemand van wezenlijk belang is voor de Nederlandse sport, mag u juist afwijken van die inburgeringseis. U mag afwijken van de eis van hoofdverblijf in Nederland. Eigenlijk zegt u nu dat u dat nooit meer gaat doen, want u vindt dat iemand altijd ingeburgerd moet zijn en altijd de naturalisatietoets moet afleggen. U scherpt de regel aan. Daar wil ik helderheid over.

Minister Verdonk:

Artikel 10 zegt heel nadrukkelijk dat de minister kán afwijken. De minister maakt daar dus een individuele afweging in. Dat heb ik in deze zaak gedaan. Als je naar het topsportersbeleid kijkt, dan is het belangrijk dat iemand voldoet aan de eisen van het Nederlanderschap en het is belangrijk dat iemand die naturalisatietoets doet. Waarom? Omdat mensen, en zeker topsporters, rolmodellen zijn voor anderen. Dat is de reden dat ik in dit individuele geval – en dat kan ik doen – heb gezegd dat ik niet afwijk van het vereiste van de naturalisatietoets en dat betrokkene duidelijk moet maken dat hij in Nederland wil blijven. Ik ben wel afgeweken van de vijfjaarstermijn. Volgens mij is dat een heel helder uitlegbaar verhaal voor deze individuele casus.

Mevrouw Vos (GroenLinks):

Het blijft een groot probleem als de minister enerzijds zegt dat zij deze individuele casus binnen de gestelde regelgeving beoordeelt en vervolgens toch weer zegt dat elke topsporter moet voldoen aan die inburgeringseis, omdat zij dat zo belangrijk vindt. Als de minister dat vindt, dan moet zij de regels veranderen, want dat staat er gewoon niet. De minister heeft de ruimte om af te wijken. Zij zou die ruimte kunnen gebruiken, maar doet dat niet. Zij moet dat voldoende motiveren. Als zij zegt dat zij er nooit meer vanaf wil wijken, dan zal zij de regel moeten veranderen.

Minister Verdonk:

Daarom zeg ik ook niet dat ik er nooit meer vanaf wil wijken. Gebruik nooit het woord "nooit", zeker niet in de politiek. Ik maak een individuele afweging en in dit geval heb ik gezegd wat de eisen zijn, wat wél blijft staan en waar ik vanaf wijk. Volgens de wet kan ik dat ook doen.

In de motie-Varela wordt de regering verzocht om de Rijkswet op het Nederlanderschap aan te passen in die zin dat de betreffende mensen sneller voor naturalisatie in aanmerking mogen komen, maar dat zij eerst met goed gevolg hun inburgeringsexamen moeten afleggen. De heer Varela loopt wat vooruit op de toekomst, want dat gaat inderdaad gebeuren onder de nieuwe wet. Dan zal het inburgeringsexamen gelijk zijn aan de naturalisatietoets. Ik ben blij dat hij daar zo goed van op de hoogte is. Ik hoop dat wij ook snel met elkaar over die nieuwe Wet inburgering nieuwkomers kunnen praten en dat daarna de naturalisatieprocedure versneld en zonder verdere bureaucratische rompslomp wordt afgewerkt. Ik moet aanname van deze motie ontraden. Ik blijf erbij dat ik de individuele belangenafweging wil maken. De wettelijk geregelde adviestaak van de Raad van State afdoen als bureaucratische rompslomp gaat wat ver.

In de motie van de heer Nawijn wordt verzocht de Kamer zo spoedig mogelijk een notitie over het beleid inzake de toepassing van artikel 10 tweede lid van de Rijkswet op het Nederlanderschap toe te zenden, de heer Kalou niet de dupe te laten worden van de veranderde eisen en hem versneld te naturaliseren. Nogmaals, er is een nieuwe Rijkswet op het Nederlanderschap. Dit is de eerste keer dat er een juridische procedure wordt gehouden onder die nieuwe Rijkswet. Er is geen sprake van een veranderd beleid. De Raad van State heeft mij ook alleen maar gevraagd om zorgvuldig te motiveren hoe ik tot mijn afweging ben gekomen. Die procedure verloopt volgens de regelen der kunst. Ik ontraad dan ook aanname van deze motie.

De heer Dijsselbloem (PvdA):

Ik hecht toch aan duidelijkheid op één punt. De minister zegt dat artikel 10 slechts zegt dat de minister bevoegd is om versneld naturalisatie te verlenen en dat is het dan ook. Zij wil verder niet praten over onderliggend beleid. Ik heb deze vraag volgens mij al eerder gesteld, maar ik wil toch een helder antwoord. Er bestaat zoiets als een richtlijn Naturalisatie topsporters. Deze richtlijn is verspreid en ligt ook bij alle gemeenten en andere ministeries. Het is een stuk van het ministerie van de minister en is door haar ambtsvoorganger ondertekend. Daarin staat heel precies uitgewerkt waaraan een topsporter moet voldoen om voor artikel 10 in aanmerking te komen. Staat de minister nog achter dit stuk?

Minister Verdonk:

Volgens mij is dat een stuk van VWS.

De heer Dijsselbloem (PvdA):

Nee. Het is ondertekend door de staatssecretaris van Justitie, uw ambtsvoorganger. Ik hecht hieraan omdat mensen volgens mij rechtszekerheid kunnen ontlenen aan deze richtlijn. Er is dus meer dan alleen maar de kale tekst van artikel 10. Er is een stuk, de richtlijn Naturalisatie topsporters, dat is ondertekend door uw ambtsvoorganger. Deze richtlijn is volgens mijn informatie nog steeds van kracht. Aan het einde van het stuk staat dat de richtlijn in werking treedt op 1 augustus 2001. Het is een formeel stuk dat is getekend door uw ambtsvoorganger. Kent u het?

Minister Verdonk:

Dit stuk is van 2001 en er is op 1 april 2003 een nieuwe wet in werking getreden. Deze richtlijn is dus volgens mij verouderd.

De heer Dijsselbloem (PvdA):

Nee, deze richtlijn is nog steeds van kracht. Zij staat op alle websites. Eind 2005 stond daar in elk geval nog bij dat de tekst nog steeds gold. Deze richtlijn is nooit herzien of ingetrokken. Mensen ontlenen er rechten aan. Als ik topsporter ben en uit het buitenland naar Nederland ben gekomen, kan ik in deze richtlijn lezen welk niveau ik moet halen, welke adviezen ik moet hebben en welke brieven er moeten zijn van de staatssecretaris en de bondscoach. Dat is in drie pagina's uitgewerkt. Wat is de status van dit stuk? U zegt dat er een nieuwe wet is. In dat geval had u dit stuk moeten herzien en dat is niet gebeurd. Onder deze richtlijn staat een handtekening van uw ambtsvoorganger. Mijn bezwaar is dus dat er nader beleid is dat is uitgewerkt in beleidsregels en dat u dat negeert. Dat is de willekeur waarover ik sprak.

Minister Verdonk:

U spreekt over een stuk uit 2001 dat is ondertekend door de toenmalige staatssecretaris van Justitie. Ik wijs u erop dat er een nieuwe Rijkswet op het Nederlanderschap is die in werking is getreden op 1 april 2003. Er staan blijkbaar stukken op internet waarvan u denkt dat zij een eeuwigdurende waarde hebben. Dat is niet het geval. Er is een nieuwe wet en ik houd mij precies aan de eisen die in deze wet worden gesteld en de mogelijkheden en de bevoegdheden die deze mij biedt, ook in dit individuele geval.

De heer Dijsselbloem (PvdA):

De discussie of er een nieuwe wet is of een gewijzigde wet, is wellicht semantisch. Ik vind dat er sprake is van een gewijzigde wet en juist artikel 10 is niet gewijzigd.

De heer Nawijn (Groep Nawijn):

Ik denk dat u nu wel een geweldige uitglijder maakt, minister. De adviezen in de zaak-Kalou van zowel de staatssecretaris van VWS als van de IND zijn namelijk gebaseerd op de richtlijn die de heer Dijsselbloem noemt. Het is dus blijkbaar niet zo duidelijk voor zowel uw collega in het kabinet als voor de uitvoerende dienst dat deze richtlijn niet meer geldt. Ik denk dat er iets moet gebeuren, want zo kan het niet.

Minister Verdonk:

Er is bij VWS nog steeds een richtlijn. Daar hanteert men wel criteria, overigens voor de normale toepassing van de Rijkswet op het Nederlanderschap. Op grond van artikel 10 kan de minister een individuele afweging maken. Ik zeg toe dat ik nog even naar dit stuk kijk en bezie wat de status ervan is. Ik zal de Kamer daar schriftelijk over informeren voor de stemmingen.

De beraadslaging wordt gesloten.

De voorzitter:

Ik stel voor om aanstaande dinsdag te stemmen over de ingediende moties.

Daartoe wordt besloten.

De vergadering wordt van 11.45 uur tot 12.30 uur geschorst.

De voorzitter:

De ingekomen stukken staan op een lijst die op de tafel van de griffier ter inzage ligt. Op die lijst heb ik voorstellen gedaan over de wijze van behandeling. Als aan het einde van de vergadering daartegen geen bezwaren zijn ingekomen, neem ik aan dat de Kamer zich met de voorstellen heeft verenigd.

Naar boven