Aan de orde is het debat naar aanleiding van een algemeen overleg op 2 februari 2006 over herkeuringen WAO.

De heer De Wit (SP):

Voorzitter. In deze Kamer hebben wij sinds oktober 2004 al vaak gesproken over de herbeoordelingen in het kader van de WAO. Op dit moment is er een probleem rond het claimbeoordelings- en borgingssysteem. Er zijn namelijk rechters die er problemen mee hebben. Naar mijn idee bestaat de kans dat wanneer de Centrale Raad van Beroep, de hoogste rechter, tot het oordeel zou komen dat het systeem niet goed is, er sprake is van een soort rechtsongelijkheid omdat er dan mensen zijn die wel kunnen profiteren van een dergelijke uitspraak terwijl de mensen die niet in beroep en bezwaar zijn gegaan, dat niet kunnen. Vandaar de volgende motie.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat op gezag van de Centrale Raad van Beroep in de loop van 2005 het claimbeoordelings- en borgingssysteem (CBBS) is aangepast omdat het niet verifieerbaar, niet transparant en niet toetsbaar was;

constaterende dat steeds meer rechtbanken besluiten van het UWV vernietigen die op basis van het aangepaste CBBS zijn genomen;

overwegende dat het denkbaar is dat de Centrale Raad van Beroep uiteindelijk de oordelen van lagere rechtbanken zal volgen en dat dan de legitimiteit ontvalt aan de arbeidsongeschiktheidsbeoordelingen;

verzoekt de regering, een commissie van wijze mannen en vrouwen in te stellen die binnen drie maanden een oordeel geeft over de juridische houdbaarheid van het CBBS, en in afwachting daarvan geen financiële gevolgen te verbinden aan herbeoordelingsbesluiten,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden De Wit, Bussemaker en Van Gent. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 242(26448).

Mevrouw Bussemaker (PvdA):

Voorzitter. Bij het algemeen overleg dat wij verleden week hebben gevoerd, heb ik onder andere de nadruk gelegd op de klachten die uit het meldpunt van de Kankerfederatie naar voren zijn gekomen. Dat betrof met name vermoeidheidsverschijnselen. Ik dank de minister oprecht – ik vind het fijn dat in een debat over de WAO een keer te kunnen zeggen – voor zijn toezegging om met het UWV over deze groep te gaan praten. Bij het AO zijn wij er echter niet aan toegekomen te kijken of het ook voor andere groepen zou kunnen gelden. Ik krijg veel brieven van mensen die te maken hebben met moeilijk objectiveerbare klachten. Daar ging het bij de Kankerfederatie ook om. Daarbij speelt eigenlijk hetzelfde probleem. Daarom wil ik de volgende motie indienen.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat uit het meldpunt van de Kankerfederatie blijkt dat veel patiënten na herstel nog kampen met vermoeidheidsverschijnselen;

overwegende dat volgens patiënten met hun wisselende belastbaarheid door verzekeringsartsen weinig rekening wordt gehouden;Bussemaker

constaterende dat de minister heeft toegezegd met het UWV in gesprek te treden om voor deze groep de basisbelastbaarheid als uitgangspunt te nemen;

verzoekt de regering, dit gesprek ook met het UWV te voeren ten aanzien van andere patiënten met moeilijk objectiveerbare klachten, en de Kamer daarover voor 1 april te informeren,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Bussemaker, Van Gent en De Wit. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 243(26448).

Mevrouw Bibi de Vries (VVD):

Ik vind het een sympathieke motie, maar ik meen dat de minister dit al in het AO heeft toegezegd.

Mevrouw Bussemaker (PvdA):

De minister heeft dat nadrukkelijk toegezegd als het ging om de klachten die via het meldpunt van de Kankerfederatie naar voren kwamen. Er was eigenlijk geen tijd meer om het debat op dit punt af te maken. Ik zou er zeer blij mee zijn als de minister toe zou zeggen dat hij dat gaat doen. Ik ben dan onmiddellijk bereid mijn motie weer van tafel te halen. Nogmaals, ik was heel blij met de toezegging die hij in het AO heeft gedaan als het gaat om de Kankerfederatie.

Mevrouw Van Gent (GroenLinks):

Voorzitter. Ik sta hier namens mijn collega de heer Vendrik, die als het gaat om de nieuwe WAO al menig robbertje heeft gevochten met de minister. Je kunt het overigens bijna niet meer zo noemen, want de WAO is zo'n beetje afgeschaft. Die operatie is gelukt, maar vervolgens is het wel de vraag waar het werk dan blijft voor al deze mensen die goedgekeurd worden. Het is namelijk helaas zo dat mensen wel worden goedgekeurd, maar dat zij voor de arbeidsmarkt eigenlijk afgekeurd blijven, want zij maken daar heel weinig kans. De resultaten tot nu toe zijn bedroevend als het gaat om de herkeurde WAO'ers.

De fractie van GroenLinks vindt het van groot belang – dat hebben wij al meerdere keren aangegeven – dat het kabinet concrete doelstellingen formuleert als het gaat om de vraag hoeveel gedeeltelijk of geheel goedgekeurde ex-WAO'ers aan het werk worden geholpen. Tot nu toe is dat niet gebeurd. Dat betreuren wij. Daarom wil ik de volgende motie indienen.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat het doel van de herkeuringsoperatie is om zo veel mogelijk gedeeltelijk arbeidsgeschikten aan het werk te helpen;

constaterende dat de resultaten tot dusverre bedroevend zijn;

constaterende dat de regering heeft nagelaten een concrete doelstelling te formuleren hoeveel gedeeltelijk of geheel goedgekeurde ex-WAO'ers zij aan het werk wil helpen;

van mening dat een werkdoelstelling cruciaal is om de hele operatie te beoordelen;

verzoekt de regering, alsnog een doelstelling te formuleren hoeveel gedeeltelijk arbeidsgeschikten aan het werk geholpen moeten worden bij de herbeoordelingsoperatie,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Van Gent, Vendrik, Bussemaker en De Wit. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 244(26448).

Mevrouw Verburg (CDA):

Voorzitter. Tijdens het algemeen overleg over de herbeoordelingen heeft de minister een aantal voor het CDA belangrijke toezeggingen gedaan. De minister heeft daarnaast duidelijk gemaakt hoe het in het traject van herbeoordeling zou moeten lopen en welke regelingen er zijn.

Ik wil vandaag van de minister helderheid over het volgende. Mensen die na een herbeoordeling meer kunnen werken, hebben de mogelijkheid om een individuele reïntegratieovereenkomst aan te gaan alsmede scholing te volgen voor bestaande vacatures. Gedurende die periode van scholing kan de WW-uitkering doorlopen of kan gebruik worden gemaakt van de Tijdelijke regeling inkomensvoorziening. Ik wil graag dat de minister een en ander bevestigt.

Ik wil vandaag ook van de minister horen dat de herbeoordeelde in het overleg met de reïntegratiecoach of de arbeidsdeskundige van de genoemde mogelijkheid actief op de hoogte wordt gesteld. Die moet weten wat de mogelijkheden zijn. Die moet zich daar optimaal voor in kunnen zetten. In tegenstelling tot mevrouw Van Gent en anderen denk ik dat er veel mogelijkheden zijn voor deze herbeoordeelden. De arbeidsmarkt trekt immers aan, zodat het totaal aan vacatures boven de 200.000 ligt. Ik wil niet verhelen dat wij ons zorgen maken over de aansluiting van vraag en aanbod op de arbeidsmarkt. Uit de cijfers blijkt immers dat de economische groei aantrekt. Dientengevolge groeit dit jaar het aantal arbeidsplaatsen met 40.000. De werkloosheid neemt dus met 40.000 af en volgend jaar zelfs met 80.000. Wij moeten deze kans benutten.

Mevrouw Van Gent (GroenLinks):

Is het geen goed idee om voor de herbeoordeelden, die moeilijk liggen op de arbeidsmarkt, een aantal concrete doelstellingen te formuleren? Hoeveel goedgekeurde mensen moeten aan de slag komen? Van de genoemde 40.000 arbeidsplaatsen profiteren mensen die uit de WAO komen niet. Tot nu toe komt slechts 5% van de goedgekeurde mensen aan de slag. Dat is toch treurig? De minister moet toch concrete doelstellingen formuleren?

Mevrouw Verburg (CDA):

De CDA-fractie is het niet eens met de ideeën van de GroenLinksfractie. Wij denken dat het minder helpt om te werken met "recht op", "garanties voor" en met doelstellingen op papier. Papier is geduldig. Het moet in de praktijk zodanig geregeld worden dat een herbeoordeelde weet waar die aan toe is en waar de kansen liggen. Die moet de kansen kunnen pakken. De begeleiding door het UWV, met de reïntegratiecoach, moet dan ook actief zijn. Werkgevers en werknemers hebben bovendien gezegd zich in te zullen zetten om herbeoordeelde werknemers kansen op de arbeidsmarkt te bieden. Daar hecht ik meer aan dan aan doelstellingen en dergelijke. Dat is slechts het vullen van rapporten die later weer gemonitord moeten worden. Wij moeten de hand aan de ploeg slaan en zorgen dat de mensen kansen krijgen en die ook benutten.

Mevrouw Van Gent (GroenLinks):

Mevrouw Verburg houdt een leuke peptalk. De concrete resultaten zijn echter bedroevend. Mevrouw Verburg gelooft, hoopt en denkt, maar weet het niet zeker. Uit de cijfers blijkt dat deze mensen moeilijk aan de slag komen. De vraag is dan ook waarom er geen concrete doelstellingen worden geformuleerd. Deze mensen moeten uit de WAO zonder enige garantie dat zij aan de slag kunnen komen. Dat is toch treurig?

Mevrouw Verburg (CDA):

Mevrouw Van Gent moet wat zorgvuldiger zijn. Uit dezelfde cijfers blijkt dat herbeoordeelde WAO'ers wel degelijk meer aan het werk zijn. Veel ex-WAO'ers zijn meer aan het werk gegaan in de eigen arbeidsorganisatie. Dat is een goede stap, want anders zouden mensen opgesloten blijven in de WAO. Een groot aantal herbeoordeelde WAO'ers zit in een reïntegratietraject en dat kan soms een jaar duren. Daar hebben wij nog geen uitstroomcijfers van. Wij weten ook dat sommige WAO'ers begeleiding niet nodig vinden, omdat zij een andere weg kiezen. Vorige week hebben wij kunnen zien dat het allemaal loopt. Het is een moeilijke operatie. Het valt niet mee om mensen die een tijd lang een uitkering hebben gehad weer bij te scholen en weer aan de slag te laten gaan. Mevrouw Van Gent mag haar eigen verhaal houden. Ik zie wat de praktijkresultaten zijn. Ik zou zeggen dat het UWV vooral zo moet doorgaan en dat de minister de zorgvuldige bejegening en de goede begeleiding van mensen moet garanderen. Ik roep sociale partners op om de toezeggingen handen en voeten te geven. Mensen moeten ook een kans krijgen. Dat is ook iets voor het arbeidsvoorwaardenoverleg.

Wij hebben schriftelijke vragen gesteld over de positie van Wajongers tijdens of na een herbeoordelingsoperatie. Wij hebben van de familie van Wajongers en van Wajongers zelf begrepen dat die werknemers na 1 januari 2006 geen loondispensatie meer krijgen tot maximaal het wettelijk minimumloon. Op dit moment hebben sommige Wajongers een baan met een loon dat iets boven het minimumloon ligt. Wij willen dat graag zo houden en wij niet alleen. Om die reden dien ik mede namens mevrouw Bussemaker de volgende motie in.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat Wajongers tot nu toe loondispensatie konden krijgen;

overwegende dat bij herkeuring Wajongers op termijn hun loondispensatie kunnen verliezen als zij meer dan het minimumloon verdienen, terwijl hun arbeidsongeschiktheidspercentage niet verandert;

overwegende dat de kansen op blijvende arbeidsparticipatie voor deze groep hierdoor verslechteren;

verzoekt de regering, in bestaande gevallen waar na herkeuring de loondispensatie van een Wajonger op een niveau boven het voor de werknemer geldende wettelijke minimumloon ligt, de vastgestelde loondispensatie te behouden,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Verburg en Bussemaker. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 245(26448).

Mevrouw Bibi de Vries (VVD):

Dit is typisch weer zo'n motie die uit de lucht komt vallen. Er is amper over doorgeredeneerd in het algemeen overleg. Moties met zulke verstrekkende gevolgen, mogelijk ook voor anderen met een uitkering, kunnen niet zo even fluks worden behandeld. Misschien kan de minister daar ook wat over zeggen.

De voorzitter:

Ik neem aan dat de minister ook zonder uw aansporing op de motie zou hebben gereageerd.

Minister De Geus:

Voorzitter. Ik heb nog niet alle moties gekregen, maar ik zal wat ik hier voor mij heb becommentariëren. De motie van mevrouw Verburg zal ik aangereikt krijgen tijdens de beantwoording.

In hun motie verzoeken de heer De Wit, mevrouw Bussemaker en mevrouw Van Gent de regering om een commissie van wijze mannen en vrouwen in te stellen die oordeelt over de juridische houdbaarheid van het CBBS. Ik kan de Kamer verrassen: die commissie van wijze mensen is er al. Dat is namelijk de Centrale Raad van Beroep, die als taak heeft om een gezaghebbend oordeel over juridische kwesties te geven. Ik weet dat er een paar zaken lopen. De regering ziet dan ook geen enkele aanleiding om daarnaast een ander proces in werking te stellen. Wij hebben ook geen enkele twijfel over de juridische houdbaarheid.

De heer De Wit (SP):

Natuurlijk zal de Centrale Raad van Beroep daarover oordelen. De motie gaat echter over de ongelijkheid die ontstaat op het moment dat de Centrale Raad van Beroep het hele systeem onderuithaalt. Om te voorkomen dat mensen in beroep gaan en geconfronteerd worden met ongelijke gevolgen, vinden wij dat een onafhankelijke groep mensen moet beoordelen of dit een goed systeem is. Daar moet snel duidelijkheid over zijn.

Minister De Geus:

Deze aanvullende uitleg maakt duidelijk dat het een "als, dan"-motie is. Ik wil echter op geen enkele manier vooruitlopen op de uitspraken van de Centrale Raad van Beroep.

In de tweede motie van mevrouw Bussemaker, mevrouw Van Gent en de heer De Wit wordt de regering verzocht om het gesprek met het UWV ook te voeren ten aanzien van andere patiënten. In het algemeen overleg is niet gesproken over brede andere groepen. Ik wil er verder voor alle duidelijkheid op wijzen dat ik niet heb toegezegd dat ik hierover met het UWV zal spreken, maar dat ik het UWV zal verzoeken om zelf een gesprek te organiseren met de schrijvers van de brief. Ik zit bij dit gesprek dus niet aan tafel. Dat is terecht, omdat het UWV een zelfstandig bestuursorgaan is en de briefschrijvers een thematiek naar voren brengen die hoort bij de taken van het UWV. Ik heb de Kamer toegezegd dat ik het UWV hiertoe een verzoek zou doen. Inmiddels kan ik ook zeggen dat dit gesprek zal plaatsvinden.

Kunnen dit soort gesprekken worden gehouden over andere voorkomende gevallen? Daartegen bestaat wat mij betreft geen enkel bezwaar. Ik wijs er wel op dat een dergelijk gesprek niet over individuele casuïstiek gaat, maar over kenmerken van een bepaalde aandoening. Wij zullen het er verder ook over eens zijn dat het niet de bedoeling is dat alle patiëntenbewegingen om de beurt in overleg treden met de uitvoerder. Deze gesprekken moeten echt een meerwaarde hebben doordat zij de expertise die wordt gebruikt bij de beoordeling, verhoogt. Ik denk dan ook in de eerste plaats aan gesprekken met mensen uit de behandelende sector of ervaringsdeskundigen zoals de NFK.

Ten slotte wijs ik erop dat het de bedoeling is van de regering om te komen tot protocollen. Hiervoor draag ik overigens wel de verantwoordelijkheid, want dit is een door de politiek aangestuurd proces. Het is het doel van dit proces van protocollering, waarbij overigens de patiëntenverenigingen gehoord worden, om te komen tot een objectief te toetsen geheel. Op dit moment zijn er nog niet voor alle aandoeningen protocollen. Overigens zal het nooit zo worden dat wij voor alle aandoeningen een protocol hebben.

Het punt dat in de tweede motie van mevrouw Bussemaker onder de aandacht wordt gebracht, blijft van waarde. Dat neemt niet weg dat wij door middel van de protocollen van de Gezondheidsraad de problemen bij een heel groot deel van de aandoeningen proberen af te dekken.

Mevrouw Bussemaker (PvdA):

In het algemeen overleg heeft de minister niet alleen naar de NFK heeft verwezen. Hij zei namelijk ook dat het niet goed is om uit te gaan van wisselende belastbaarheid en dat uitgegaan zou moeten worden van basisbelastbaarheid. Hij zei dat in reactie op de opmerking dat sommige mensen behoefte hebben aan een terugvaloptie. Daarbij moet gedacht worden aan mensen die last hebben van enorme vermoeidheidsverschijnselen. Dit punt valt deels onder de verantwoordelijkheid van het UWV en deels onder de beleidsverantwoordelijkheid van de minister. Is de minister bereid om over dit aspect van andere moeilijk objectiveerbare klachten met het UWV te spreken? Is hij verder bereid om de Kamer voor 1 april te informeren over de uitkomst van de gesprekken tussen de NKF en het UWV? Als de minister beide vragen met ja beantwoordt, ben ik bereid om mijn motie in te trekken.

Minister De Geus:

Dank u voor deze aanvullende vragen. De eerste vraag is of hetgeen ik in het algemeen overleg gezegd heb al dan niet casusafhankelijk is. Dat is natuurlijk niet het geval; ik heb een algemene uitspraak gedaan. Overigens gaat die uitspraak niet zozeer over het fenomeen "objectiveerbaar of niet" maar over "wisselend of niet". Het gaat dan niet om wisselend in de beleving van de cliënt, maar wat objectief wordt vastgesteld.

De tweede vraag is of ik bereid ben om de Kamer te informeren over dat gesprek. Ik doe dat graag, maar ik weet niet of dat voor 1 april lukt. Dat gesprek is in voorbereiding of reeds gaande en wellicht is het nodig om dieper op zaken in te gaan. Ik wil dat proces niet onder tijdsdruk zetten. Als het is afgerond, informeer ik u erover.

Mevrouw Bussemaker (PvdA):

Wilt u in die brief ook ingaan op de kwestie van gemiddelde belastbaarheid versus basisbelastbaarheid en de relatie met moeilijk objectiveerbare klachten? Deze raken toch aan elkaar.

Minister De Geus:

Dat hoef ik niet te doen, want daar ben ik duidelijk over geweest in het algemeen overleg. Het heropenen van die discussie zou tot onduidelijkheid leiden. Ik stel niet de agenda op voor het gesprek tussen het UWV en die federatie. Wat men daar wenst te bespreken, kan men bespreken en over de uitkomsten van het beraad informeer ik de Kamer.

Mevrouw Bussemaker (PvdA):

Mijn motie gaat juist over de relatie tussen gemiddelde belastbaarheid en basisbelastbaarheid. U hebt zelf gezegd dat dat een beleidsaandachtspunt is. U gaat daar ook over. Als u nu toezegt in uw brief over dat gesprek tussen het UWV en de NKF dit punt mee te nemen, dan kan ik mijn motie intrekken.

Minister De Geus:

Ik zal zien of het nodig is om daar aanvullend op in te gaan. Dat lijkt mij echter niet want naar mijn mening is er duidelijkheid. Mogelijk geeft het gesprek tussen de partijen echter aanleiding tot verduidelijking. Ik zeg graag toe dat ik daar aandacht aan besteed.

Door de indringende interrupties zou ik bijna vergeten om op de andere moties in te gaan. Mevrouw Van Gent heeft een motie ingediend waarin de regering wordt verzocht om alsnog een doelstelling te formuleren ten aanzien van het aantal gedeeltelijk arbeidsgeschikten dat aan het werk geholpen moeten worden bij de herbeoordelingsoperatie. Dat debat is veelvuldig gevoerd. Ik heb aangegeven, dat de uitkomsten van een dergelijk proces met veel onzekerheden omgeven is, onder meer op de ontwikkeling van de conjunctuur die gelukkig goed is op dit moment. Wij zullen daarom niet een doelstelling formuleren, los van de prestatie-indicatoren die met het UWV worden afgesproken.

Mevrouw Van Gent (GroenLinks):

U zegt dat er zoveel onzekerheden zijn dat het lastig is om een concrete doelstelling te formuleren. Mensen hebben echter wel de zekerheid dat zij hun uitkering kwijt raken. U vindt dat mensen meer mogelijkheden en kansen moeten krijgen op de arbeidsmarkt. Als u zo zeker weet dat het goed gaat in Nederland, dan kunt u toch concrete doelstellingen formuleren? Waarom laat u die uitdaging liggen? Dat begrijp ik gewoon niet? Durft u het niet?

Minister De Geus:

U begrijpt het denk ik wel en als u mij vraagt om mijn toelichting te herhalen, dan luidt die hetzelfde namelijk dat er te veel onzekere factoren zijn om een concrete kwantitatieve doelstelling te verbinden aan de specifieke herbeoordelingsoperatie. Ik heb gezegd dat er prestatie-indicatoren worden afgesproken met het UWV. Daarbij zijn ook de doelstellingen ten aanzien van de uitstroom uit WW en WAO betrokken.

Mevrouw Van Gent (GroenLinks):

Er zijn geen concrete doelstellingen geformuleerd. U zegt nu eigenlijk dat de enige zekerheid die mensen hebben, is dat zij hun uitkering kwijtraken. Vervolgens moeten zij zich melden op de arbeidsmarkt, maar zij zijn nog steeds afgekeurd voor de arbeidsmarkt, want daar maken zij geen kans. Dat weet u ook. Nu de economie aantrekt, zou u zich juist zorgen over deze groepen moeten maken en zich er extra voor moeten inzetten zodat zij een plek krijgen. U kunt daarvoor toch concrete doelstellingen formuleren? Waarom doet u dat niet? Durft u dat niet of hebt u alleen een theoretisch antwoord op deze vraag?

Minister De Geus:

Volgens mij hebt u nu precies dezelfde vraag gesteld als zojuist, dus kan ik verwijzen naar het antwoord dat ik net gaf.

Mevrouw Verburg vroeg nogmaals een bevestiging van een aantal zaken met betrekking tot de mogelijkheden van maatwerk en de tijdigheid. Ik zal niet op ieder detail ingaan, maar ik herken de zaken die zij schetst. Wij zijn daar volop mee bezig en dat doen wij ook in het kader van de uitvoering van de beide moties die mevrouw Verburg daarover bij de begroting heeft ingediend.

Voorts heeft mevrouw Verburg een nadere motie ingediend met betrekking tot de Wajongers en de kwestie van de loondispensatie. Mevrouw Verburg was er duidelijk over dat dit onderwerp niet zozeer in het AO is gewisseld, maar dat dit nadien tot haar was gekomen en dat zij het nodig vond om er nu aandacht voor te vragen. Ik stel voor, dat ik binnen twee weken schriftelijk zal ingaan op de vragen die mevrouw Verburg heeft gesteld. Ik denk dat dit ook mevrouw De Vries helpt. In die brief zal ik ingaan op het hoe en waarom. Dat geeft mij de mogelijkheid om, zonder dat er een AO aan hoeft te worden gewijd, nog even aan te geven hoe het zit en wat het politieke oordeel daarover is. Ook andere leden van de Kamer kunnen zich naar aanleiding daarvan een oordeel vormen. Ik vraag mevrouw Verburg om haar motie aan te houden totdat ik hierop ben ingegaan. In het schriftelijke antwoord zal ook het commentaar op de motie worden meegenomen.

Mevrouw Verburg (CDA):

Voorzitter, dit lijkt mij een zeer redelijk aanbod van de minister. Ik houd de motie aan.

De voorzitter:

Op verzoek van de leden Verburg en Bussemaker stel ik voor, hun motie (26448, nr. 245) van de agenda af te voeren.

Daartoe wordt besloten.

De beraadslaging wordt gesloten.

De voorzitter:

Ik stel voor, volgende week dinsdag over de ingediende moties te stemmen.

Daartoe wordt besloten.

De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.

Naar boven