Handeling
| Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Vergadernummer | Datum vergadering |
|---|---|---|---|---|
| Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2005-2006 | nr. 45, pagina 3013-3035 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
| Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Vergadernummer | Datum vergadering |
|---|---|---|---|---|
| Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2005-2006 | nr. 45, pagina 3013-3035 |
Aan de orde is het debat over de Nederlandse deelname aan de International Security Assistance Force (ISAF) in Zuid-Afghanistan.
De voorzitter:
Dit is een afrondend debat. Zoals u weet, hebben de vaste commissie voor Buitenlandse Zaken en de vaste commissie voor Defensie vanmiddag een uitgebreid algemeen overleg gevoerd met de verantwoordelijke bewindslieden. Uitgangspunt is, dat wij dit afrondende debat in één termijn voeren, maar het is uiteraard aan de Kamer om er wellicht een termijn aan toe te voegen. Indien fracties moties willen indienen, is dat mogelijk in de eerste termijn.
De heer Verhagen (CDA):
Voorzitter. Hedenmiddag heeft er een goed algemeen overleg plaatsgevonden over de voorgenomen uitzending van Nederlandse militairen naar Afghanistan. Vanaf het begin heeft de CDA-fractie de verantwoordelijkheid gevoeld voor de bijdrage van Nederland aan een betere toekomst voor de Afghaanse bevolking en aan een toekomstperspectief voor Uruzgan. Het is zoals de minister-president zelf zei tijdens zijn toespraak in Groningen: Afghanistan is een land dat wij niet aan zijn lot mogen overlaten. Het ontbreekt de mensen aan bijna alles: voedsel, gezondheidszorg, onderwijs en veilig drinkwater. De economie is compleet ontregeld en er is een overheid die niet goed functioneert. Dit land weer opbouwen kan alleen met internationale hulp.
De CDA-fractie is zich ook steeds bewust geweest van de Nederlandse verplichting tot het bevorderen van de internationale rechtsorde, zoals in onze Grondwet staat, en van de verantwoordelijkheid van Nederland als NAVO-lid. Daarnaast is het voorkomen van een voedingsbodem en uitvalsbasis voor terrorisme, waartoe Afghanistan lang diende, ook in ons eigen belang. Dit neemt niet weg dat er ook bij onze fractie vragen leefden over deze complexe missie, die wij beantwoord wilden zien alvorens een standpunt in te nemen. Het gaat om vragen over de militaire kwetsbaarheid, over het bestuur in de provincie Uruzgan en vragen over de mogelijkheden voor wederopbouw in een land waar 30 miljoen Afghanen 26 jaar lang in oorlog en onderdrukking hebben geleefd. Wij hebben steeds een zorgvuldige afweging vooropgesteld.
Wanneer je militairen wilt uitzenden, moet je zeker stellen dat het doel waarvoor zij worden uitgestuurd, kan worden gerealiseerd met de middelen waarmee zij worden uitgezonden. Daarvoor hebben wij het toetsingskader. Tijdens de verschillende hoorzittingen en briefings en tijdens het debat van vandaag heeft de regering er alles aan gedaan om onze vragen te beantwoorden. Naar onze mening is er door het kabinet een zorgvuldige afweging gemaakt. Natuurlijk is geen enkele militaire missie zonder risico; ook deze niet. Maar onze militairen zijn goed getraind, goed opgeleid en toegerust voor hun taak. Het zijn professionals die weten wat zij kunnen doen en doen wat zij moeten doen. Zij hebben dat in Irak bewezen en dat bewijzen zij ook nu al in Afghanistan, waar zij reeds twee jaar meewerken aan stabilisatie en wederopbouw. Toch gaat het om een missie met reële militaire risico's, en daarbij horen passende waarborgen. Het enige kader waarbinnen een dergelijke gevaarlijke missie kan plaatsvinden, is naar het oordeel van de CDA-fractie een NAVO-operatie, met deelname van grote lidstaten. Dat is hier het geval. Op basis van een resolutie van de Verenigde Naties wordt een NAVO-operatie uitgevoerd. Wij hebben garanties gekregen dat onze militairen goed toegerust en bewapend naar Uruzgan gaan en dat er een duidelijk mandaat is. ISAF zal leidend zijn, en de Operation Enduring Freedom en ISAF zullen duidelijk van elkaar gescheiden zijn.
Wel zal ISAF assistentie van de Operation Enduring Freedom kunnen inroepen. Daarnaast zijn er afspraken gemaakt met NAVO-bondgenoten, waaronder de Amerikanen, over assistentie bij calamiteiten en over extractie wanneer het echt fout mocht gaan. De kwetsbare gebieden aan de noord- en de oostgrens zijn afdoende militair afgedekt door blijvende Amerikaanse aanwezigheid. Onze militairen worden dus niet aan hun lot overgelaten. Wij hebben vertrouwen in de veiligheids garanties die door de bondgenoten aan Nederland zijn gegeven.
Vervanging van de huidige, corrupte gouverneur in Uruzgan was voor ons een noodzakelijke voorwaarde. Wij zijn blij dat de minister van Buitenlandse Zaken op dat punt de toezegging heeft gekregen van president Karzai dat de gouverneur weg zal zijn voordat de Nederlandse militairen komen. Samen met de overige maatregelen die zullen worden genomen om corruptie te bestrijden, zal zo een begin kunnen worden gemaakt met herstel van betrouwbaar bestuur.
Het kabinet geeft terecht grote aandacht aan wederopbouw. Tijdens de Londenconferentie is 100 mln. voor de komende drie jaar beschikbaar gesteld en daarnaast 10 mln. specifiek voor de provincie Uruzgan. Ook al zal het een proces van lange adem zijn, wij hebben er vertrouwen in dat onze militairen door het scheppen van veiligheid en stabiliteit de hearts and minds van de bevolking zullen kunnen winnen en in die zin de basis zullen kunnen leggen voor de wederopbouw.
Dat zal nog kunnen worden versterkt door het extra geld dat de minister voor Ontwikkelingssamenwerking ter beschikking heeft gesteld voor civiel-militaire activiteiten, de CIMIC-activiteiten. Zij zullen een verbetering betekenen in de leefsituatie van de Afghaanse bevolking. Afghanistan is een kwetsbaar land. De eerste stappen op weg naar democratie en wederopbouw zijn de afgelopen jaren reeds gezet, dus Afghanistan is op de goede weg maar is er nog lang niet.
In de afgelopen tijd is het voor onze fractie ten diepste gegaan om de vraag wat wij kunnen doen om de levensomstandigheden van het Afghaanse volk te verbeteren, of het werk dat wij willen doen ook succesvol kan zijn en of wij het voldoende veilig kunnen doen. De CDA-fractie heeft na een zorgvuldige afweging, gebaseerd op feiten, vertrouwen in de missie naar Uruzgan. Ieder lid van onze fractie zal instemmen met het uitzenden van Nederlandse militairen voor een periode van twee jaar.
Daarbij zijn wij er ook mee ingenomen dat het ernaar uitziet dat een risicovolle missie als deze ook kan rekenen op een breed politiek draagvlak. Als wij van Nederlandse militairen vragen om zich in te zetten in gevaarlijke operaties, moeten zij ook kunnen rekenen op brede steun in het Nederlandse parlement.
De heer Dittrich (D66):
Waarom denkt u dat het mogelijk is in het kader van de ISAF-missie om soms te moeten vechten en gelijktijdig aan wederopbouw te doen? Denkt u dat de bevolking van Uruzgan dat begrijpt en dat daarmee de hearts and minds van de bevolking kunnen worden gewonnen?
De heer Verhagen (CDA):
Dat denk ik omdat er een duidelijk onderscheid is tussen activiteiten in het kader van de Operation Enduring Freedom – het bevechten van terroristen en het voeren van strijd – en die van ISAF en van de Nederlanders. De minister van Defensie heeft in de loop van de discussie in de afgelopen maanden naar voren gebracht dat niet alleen het mandaat – de rules of engagement – maar ook de manier waarop Nederlandse militairen hun werk doen bij uitstek geschikt is om die hearts and minds te winnen. Het is ook niet voor niets dat juist in het kader van civiel-militaire activiteiten niet alleen geld beschikbaar is, maar ook een traditie bestaat bij Nederlandse soldaten om concreet kleine verbeteringen teweeg te brengen. Als de leefsituatie kan worden verbeterd, ook al is het met kleine stappen, zal men de hearts and minds sowieso kunnen winnen. Als je – om met de minister voor Ontwikkelingssamenwerking te spreken – niet de deur intrapt maar die weer netjes ophangt, betekent dat een heel ander type militaire operatie dan in een situatie waarin men aan het vechten is en oorlog voert.
De heer Dittrich (D66):
Maar denkt u werkelijk dat de bevolking van Uruzgan in een situatie waarin wordt gevochten door buitenlandse militairen een verschil zal kunnen zien tussen de Amerikanen in het kader van Enduring Freedom en de Nederlanders, die soms offensieve acties moeten plegen in het kader van de ISAF-missie? Die twee zal de bevolking toch niet van elkaar kunnen onderscheiden? Vechten is dan toch vechten?
De heer Verhagen (CDA):
De heer Dittrich zou als geen ander moeten weten dat je, als je in sommige situaties niet kunt vechten, in ieder geval niet de hearts and minds van de mensen die je moet beschermen kunt winnen.
Namens de fractie van het CDA spreek ik de hoop uit dat onze militairen een positieve bijdrage zullen mogen leveren aan de toekomst van Afghanistan. Ik wens hun en hun thuisfront alle kracht en wijsheid toe.
De heer Bos (PvdA):
Voorzitter. Alle leden van de fractie van de Partij van de Arbeid hebben de afgelopen weken en maanden wikkend en wegend over het wel of niet verlenen van steun aan de missie naar Zuid-Afghanistan, geworsteld met de vragen, twijfels en dilemma's waar vele Nederlanders ook mee geworsteld hebben. Vandaag, nu, moeten er knopen doorgehakt worden, ook door het kabinet.
Laat ik daarmee beginnen. Het kabinet heeft als gevolg van interne verdeeldheid niet de moed gehad zelf een besluit te nemen om troepen uit te zenden, maar het heeft ervoor gekozen die hete aardappel op het bordje van de Tweede Kamer te leggen. Aan die verdeeldheid moet nu een eind komen. De Tweede Kamer toont vandaag moed en verantwoordelijkheid waar het kabinet dat heeft nagelaten en zal zich vanavond wel duidelijk uitspreken. De consequentie moet dan ook duidelijk zijn. Wij gaan ervan uit dat het kabinet zelf die duidelijkheid verschaft en de wil van de Kamer tot uitvoer zal brengen als een meerderheid hier vanavond de missie steunt. De Tweede Kamer is geen thermometer die vrijblijvend aangeeft hoe de boel er bij staat. Als het kabinet ons verantwoordelijk wil maken voor het uitzenden van soldaten naar Afghanistan, is dat ook voor het kabinet niet vrijblijvend. Wij gaan er dan van uit dat ook het kabinet verantwoordelijkheid neemt en kleur bekent.
Daarnaast gaan wij ervan uit dat bij een gebleken meerderheid in de Kamer en een dientengevolge positief besluit van het kabinet om troepen uit te zenden alle ministers dat besluit in de openbaarheid zullen uitdragen en verdedigen. Ik ga ervan uit dat de minister-president ook dit vanavond zal bevestigen.
Dat is geen procedurekwestie, maar het is van groot belang voor de uitgezonden mannen en vrouwen. Wij mogen het hen niet aandoen dat het kabinet verdeeld is over deze kwestie, want dat zou tot onverkwikkelijke discussies leiden op het moment dat er soldaten sneuvelen. Onze uitgezonden mannen en vrouwen moeten zich door alle ministers gesteund weten, in goede en in slechte tijden. Ik ga er nogmaals van uit dat de minister-president deze zienswijze deelt en bevestigt.
De Partij van de Arbeid heeft internationale solidariteit hoog in het vaandel staan, maar dat betekent niet dat wij altijd en overal iedereen willen en kunnen helpen. Dat kan ook niet van zo'n klein land verwacht worden. Afghanistan heeft om een aantal redenen wel heel speciale aandacht gekregen. Laten wij bijvoorbeeld niet vergeten dat wij ons vanavond niet buigen over de vraag of wij aan een operatie in Afghanistan moeten beginnen, maar of wij ermee moeten doorgaan. Deze missie heeft een voorgeschiedenis, die begint op 11 september 2001.
Het waren de Amerikanen die getroffen werden door een terroristische aanslag. Er ontstond wereldwijd steun, ook in Nederland door grote groepen van de bevolking gedragen, om broeinesten van terrorisme in Afghanistan op te ruimen en de bestuurders die terroristen steunden op te pakken. Dat was geen Amerikaans belang, maar een internationaal belang. Het was geen ideetje van Bush, maar het werd gedragen door Kofi Annan. Het waren niet de Verenigde Staten, maar de Verenigde Naties. Wij steunden Kofi Annan en de Verenigde Naties toen, in 2001. De vraag is vandaag of hij nog steeds op onze steun kan rekenen. Als wij uit de hoorzittingen, de debatten en de rapporten de indruk zouden hebben overgehouden dat de Nederlandse missie geen enkele kans van slagen had, dan stemden wij er vandaag ook niet mee in. Maar op grond van alles wat wij gehoord hebben moeten wij concluderen dat dit geen kansloze missie is. Wij maken ons geen illusies. Het zal moeilijk gaan, de resultaten zullen langzaam komen, er zullen vele tegenslagen zijn, maar het kan wel. Als die mogelijkheid echt bestaat, als er kans van slagen is, moeten wij er niet voor terugschrikken om met zo'n moeilijke, maar ook belangrijke missie door te gaan, juist ook als het moeilijk en gevaarlijk wordt. Wij moeten daarbij bedenken wat het alternatief is voor de Afghanen; teruggaan naar de onderdrukking en de terreur van de Taliban. Mooie woorden over internationale solidariteit stellen helemaal niets voor als wij bij het minste of geringste beetje tegenwind het bijltje erbij neer gooien.
Maar er is nog iets. Als de operatie van de NAVO niet gescheiden was van de door de Amerikanen geleide operatie Enduring Freedom, dan zou de PvdA er niet aan willen beginnen, hoezeer het lot van de Afghanen ons ook aan het hart gaat. Er mag geen enkele twijfel over bestaan dat de regels van het humanitaire oorlogsrecht worden nageleefd. Wij willen in "ons" gebied op onze manier een band met de lokale bevolking op kunnen bouwen. Op dit punt heeft lang onduidelijkheid bestaan, maar heeft het kabinet ten langen leste precies gezegd wat er ook gezegd moest worden: als de NAVO-commandant wil dat er in zijn gebied iets niet gebeurt, dan gebeurt dat niet. Wij gaan er daarbij van uit dat de NAVO-commandant bij die afweging de regels van het humanitaire oorlogsrecht zal betrekken, regels die de staf zelf te allen tijde en hoe dan ook zal naleven. Dat vertelde minister Kamp ons vanmiddag. Daarmee is een grote zorg voor mijn fractie weggenomen.
Mevrouw Halsema (GroenLinks):
De heer Bos zegt dat er geen enkele twijfel over mag bestaan dat het humanitair oorlogsrecht gerespecteerd wordt. Dat waardeer ik en zo denkt mijn fractie er ook over. Wellicht heeft hij ook gehoord dat minister Bot in antwoord op vragen van mijn fractiegenote Karimi vanmiddag zei: "ik ben niet in staat om een garantie te geven dat gevangenen niet naar Guantánamo Bay gaan". Dat is dus geen garantie, wel twijfel.
De heer Bos (PvdA):
Mevrouw Halsema zou er goed aan doen, volledig te zijn bij het aanhalen van minister Bot. Hij zei ook dat als wij graag willen dat de Afghaanse regering soeverein is, dat ook betekent dat wij juridisch niet bij de Afghanen af kunnen dwingen wat zij uiteindelijk doen met hun krijgsgevangen. Wat wij wel kunnen doen, is wat dit kabinet uiteindelijk uitonderhandeld heeft. Eén ding weet ik overigens heel zeker: als deze missie niet naar dit deel van Afghanistan gaat, is het voor 100% gegarandeerd dat iedereen die opgepakt wordt, wél naar Guantánamo Bay gaat.
Mevrouw Halsema (GroenLinks):
Dat vind ik een wat vreemde redenering om je eigen medeverantwoordelijkheid te legitimeren. Dat is namelijk wat u doet. Vanzelfsprekend ken ik de internationale verhoudingen en ben ik mij bewust van de soevereiniteit van de Afghaanse regering. Maar ik ben ook in de veronderstelling dat u een harde voorwaarde heeft geformuleerd en geen wens heeft uitgesproken. Deze harde voorwaarde was dat er geen enkele twijfel over mag bestaan dat de Nederlandse regering medeverantwoordelijk wordt voor gevangenen in Guantánamo Bay. Zo formuleerde u het zojuist. Dat is niet te verzoenen met de uitspraak dat er geen garantie bestaat in dit opzicht.
De heer Bos (PvdA):
Het spijt mij; de Nederlandse regering is er voor 100% in geslaagd, ervoor te zorgen dat er binnen datgene waarvoor de Nederlandse regering juridisch verantwoordelijk gesteld kan worden, geen enkele krijgsgevangene terecht zal komen in Guantánamo Bay. Die harde voorwaarde is volstrekt vervuld. Op het moment waarop mensen zich buiten deze sfeer van verantwoordelijkheid bevinden, zijn er memoranda of understanding, is er een volgsysteem, is er een maximale kans gecreëerd dat het ook niet gebeurt. Maar dan is het inderdaad niet afdwingbaar, hoe spijtig ik dat ook vind.
Misschien mag ik er één vraag aan mevrouw Halsema aan vastknopen. De fractie van GroenLinks heeft ingestemd met het optreden van de ISAF-missie in het noorden van Afghanistan. Bij die missie is op dit punt helemaal niets geregeld. Alles wat er op dit punt in het zuiden van Afghanistan geregeld is, is beter dan datgene waarmee GroenLinks heeft ingestemd in Noord-Afghanistan.
Mevrouw Halsema (GroenLinks):
Ik beantwoord die vraag graag. In Noord-Afghanistan was toen nog geen sprake van het verplaatsen van gevangenen naar Guantánamo Bay. Dat weet u ook. Ik herinner u eraan dat de PvdA precies om deze reden haar steun aan de laatste actie van de special forces heeft ingetrokken. Als ik het goed begrijp, zegt u nu eigenlijk: "Het gaat ons er niet om of gevangenen daar terechtkomen, als het maar niet onder de verantwoordelijkheid van de Nederlandse regering is. Als er een derde partij is, een tussenpersoon die voor die overdracht zorgt, kunnen wij er niets aan doen, dan doen wij toch mee." Er is een mogelijkheid om ervoor te zorgen dat het niet gebeurt onder de verantwoordelijkheid van de Nederlandse regering, namelijk nee zeggen tegen de missie, consequent zijn.
De heer Bos (PvdA):
Ik heb hier twee antwoorden op. Het eerste is dat er sinds bekend is geworden wat er bijvoorbeeld in Guantánamo Bay gebeurt, voor de fractie van GroenLinks vele mogelijkheden zijn geweest om steun aan het optreden van ISAF in Noord-Afghanistan te onthouden. Op geen enkel moment heeft deze fractie van deze mogelijkheden gebruik gemaakt. Nu is er iets geregeld wat vele malen beter is dan wat er geldt voor het optreden van ISAF in het noorden van Afghanistan, en nu vindt u het niet goed genoeg. Dit vind ik niet geloofwaardig.
En het tweede antwoord is dat ik bevestig dat wij, sociaal-democraten, inderdaad behoren tot het zondig ras der reformisten. Zodra wij de keuze hebben tussen een situatie waarin het 100% zeker is dat elke krijgsgevangene die in dat gebied gemaakt wordt, in Guantánamo Bay of in soortgelijke omstandigheden terechtkomt, en een situatie waarin wij heel veel kunnen doen om dit te voorkomen, het maximale wat mogelijk is in de juridische sfeer die voor ons geldt, kies ik inderdaad voor dit laatste, en nog met overtuiging ook.
Mevrouw Halsema (GroenLinks):
Voorzitter, ik begrijp dat de heer Bos nu een vlucht naar voren kiest door mij te kritiseren. Ik zou hem willen wijzen op de onvergelijkbaarheid van de genoemde situaties. Als ze zo goed vergelijkbaar waren geweest, zou de fractie van de PvdA nu ook niet zo hebben behoeven te twijfelen. Ik herinner hem eraan dat hij half december nog tegen deze missie was, of althans dat hij heel dicht bij dat standpunt was gekomen. Dan geeft het dus geen pas om mij nu de maat te nemen. Bovendien ging het in Noord-Afghanistan niet om een oorlogssituatie en was er geen opdracht om mensen gevangen te nemen. Als dat wel zo was, zou de heer Bos ook zijn steun aan de ISAF-missie naar Noord-Afghanistan niet hebben kunnen verantwoorden.
De heer Bos (PvdA):
Ik daag u uit om waar te maken dat wij in december tegen deze missie zouden zijn geweest. Onze woordvoerder en ik zijn in de afgelopen maanden consequent kritisch over deze missie geweest, wij zijn steeds consequent geweest in de eisen die wij eraan gesteld hebben. En wij constateren nu dat de opzet van deze missie mede als gevolg van de eisen die wij gesteld hebben, in tal van opzichten sterk verbeterd is. U mag de afweging maken over hoe volgens u met krijgsgevangen omgegaan wordt. Het enige wat ik zeg, is dat ik het wat minder geloofwaardig vind in het licht van uw eigen stemgedrag de afgelopen tijd.
De heer Dittrich (D66):
Over die kritische houding van de Partij van de Arbeid heb ik de volgende vraag. Twee weken geleden heeft de heer Bos op zijn website bekendgemaakt dat hij drie kritische punten had ten aanzien van de missie. Ik wil er twee noemen. Op de eerste plaats: de haalbaarheid van wederopbouw in de provincie Uruzgan waar – zo stelt u, mijnheer Bos – grote stammentegenstellingen bestaan en de Taliban actief is. Op de tweede plaats noemt u: het voorkomen van vermenging met de missie Enduring Freedom.
Er zijn nog steeds stammentegenstellingen, de Taliban is nog steeds actief. Wat heeft u er in de laatste twee weken toe gebracht om opeens de missie haalbaar te vinden? Wij hebben op de hoorzitting toch het een en ander gehoord van ngo's. Wij hebben hier een rapport van de Amerikaanse PRT van 5 januari 2006. Daarin staan allerlei schrikbare dingen over de wederopbouw in Uruzgan. Wat is er veranderd in die twee weken waardoor u nu zegt dat het wel haalbaar is?
De heer Bos (PvdA):
Er is niets veranderd. Wij hebben helemaal nooit gezegd dat het niet haalbaar was. Wij hebben wel altijd onderkend dat het moeilijk zal zijn. De vraag die tot en met vorige week openlag, was hoe moeilijk het zou zijn en of het zo moeilijk zou zijn dat de Nederlandse mannen en vrouwen helemaal niets meer ten goede zouden kunnen betekenen voor de Afghanen daar. Vervolgens is er aantal dingen gebeurd. Wij hebben het rapport van de militaire inlichtingendiensten gelezen. Dat rapport heeft wat ons betreft duidelijk gemaakt dat het een ongelooflijk moeilijke missie wordt, dat er heel veel gevaren aan kleven, maar ook dat als er één type aanpak is dat kans van slagen heeft in Afghanistan, het juist het type aanpak is waarvoor de Nederlanders staan in NAVO-verband. De kans is klein dat er snel grote resultaten geboekt worden, maar er is een perspectief dat deze missie succes heeft. Dat is het eerste wat er gebeurd is.
Ten tweede hebben wij de hoorzittingen gehad. Wij hadden onze mening nog niet klaar vóór die hoorzittingen. Dat is natuurlijk een verschil met u, mijnheer Dittrich. Wij hebben echt geluisterd naar alles wat daar gezegd werd.
De heer Dittrich (D66):
Dat hebben wij ook gedaan.
De heer Bos (PvdA):
Wij hebben dat reëel proberen te betrekken in onze meningsvorming. Wij hebben van tal van mensen, niet in de laatste plaats ook van Afghanen zelf, gehoord dat zij willen dat wij komen, dat zij, in tegenstelling tot wat u al weken beweert, denken dat de lokale bevolking wel degelijk onderscheid kan maken tussen Nederlanders in ISAF-verband en anderen, zoals de Amerikanen. En verder dat het inderdaad gevaarlijk zal zijn, moeizaam en langzaam zal gaan en er vele tegenslagen zullen zijn, maar dat het wél kan! Dat is er gebeurd.
De heer Dittrich (D66):
U zegt dat de bevolking in Uruzgan wel degelijk een verschil kan maken tussen Nederlandse militairen en Amerikaanse militairen. Waarop baseert u dat? Zijn de Nederlandse militairen er dan al?
De heer Bos (PvdA):
Ik vraag mij af waarop u het baseert, mijnheer Dittrich. Wij hebben geluisterd naar mensen die geacht worden iets te weten van dat gebied en naar mensen die uit het gebied zelf komen. Wij hadden onze mening nog niet klaar zonder ooit in dat gebied zelf te zijn geweest.
De heer Dittrich (D66):
U bent niet in dat gebied geweest, ik ook niet. Ik ben wel in Kabul geweest en in het grensgebied met Pakistan. Dat is een ander verhaal. Ik baseer het ook op dat geheime rapport van de MIVD, op basis waarvan u zegt dat het heel risicovol is, maar dat het wel kan. Op basis van dat rapport plus op wat er tijdens de hoorzittingen is gebeurd, baseer ik de conclusie dat het niet kan en dat vechten en hearts en minds winnen heel moeilijk of niet samen kunnen gaan. De heer Bos zegt dat mensen uit Afghanistan erom gevraag hebben. Ja, die uiten een wens en die vragen wat, maar dat wil niet zeggen dat het ook haalbaar is, dat het gaat lukken.
De heer Bos (PvdA):
Mijnheer Dittrich, ik kan helemaal niet garanderen dat het gaat lukken, of hoe snel het zal lukken, of hoe groot de resultaten zullen zijn. Ik pretendeer dat ook niet, integendeel. Ik onderstreep hier vandaag hoe gevaarlijk het zal zijn, hoe risicovol, hoe bescheiden de stappen vooruit zullen zijn, hoe groot de tegenslagen kunnen zijn. Ik wil echt dat iedereen dat beseft, ook de Nederlandse bevolking. Maar het kan wel! En als één aanpak kans van slagen heeft, is het de aanpak die de Nederlanders in NAVO-verband ook al in het noorden hebben laten zien. Wij realiseren ons daarbij dat je niet kunt opbouwen zonder eerst een veilige omgeving te creëren en je kunt alleen maar een veilige omgeving creëren door ook te investeren in de samenleving zelf. Dat is het unieke van die aanpak. Als er één aanpak is die werkt, is het die!
De heer Dittrich (D66):
Dan vergist u zich toch. In het noorden van Afghanistan, in de provincie Baghlan, is de situatie geheel anders dan in het zuiden. Dat kan elke expert u vertellen en dat is ook op de hoorzitting aan de orde geweest. Dus als in het noorden iets lukt, wil dat helemaal niet zeggen dat dat ook in het zuiden lukt. Sterker, er is gezegd dat de aanpak in het noord niet slaagt in het zuiden.
Uw tweede kritische punt betrof het voorkomen van vermenging met de actie in het kader van Enduring Freedom. Kunt u mij uitleggen hoe die vermenging voorkomen kan worden? Ik ben van 's ochtends vroeg tot 's avonds laat bij de hoorzitting geweest en ik heb ook de besloten briefing bijgewoond. Ik heb toen gehoord dat vermenging mogelijk is. Legt u nou eens uit waarom dat niet het geval zou zijn.
De heer Bos (PvdA):
Een van de redenen waarom de debatten van vandaag zo belangrijk waren was dat wij na de hoorzittingen nog vragen over exact dit punt hadden. Gelukkig hebben wij hierover vandaag gesproken en in het debat heeft minister Kamp wat ons betreft op een aantal punten kraakheldere wijn geschonken. Op een gegeven moment zei hij: als de NAVO-commandant in het gebied waar wij het mandaat hebben bepaalt dat iets niet kan, dan gebeurt het gewoon niet, ook niet in het kader van OEF. Dat is de crux. Als er één manier is om te garanderen dat de operaties van elkaar gescheiden worden, is dat het.
De heer Dittrich (D66):
Stel dat op een gegeven moment de mensen van Enduring Freedom vinden dat terroristen moeten worden opgepakt of bestreden en men krijgt de tip dat zij zich ergens in een klein plaatsje in Uruzgan bevinden. Daar is men echter bezig met de ISAF-missie. Denkt u dan werkelijk dat de Amerikanen die deelnemen aan Enduring Freedom zullen zeggen: dat doen we niet, want ISAF is met wederopbouw bezig? Nee, dan zullen zij die terroristen willen pakken en dan heb je die vermenging. U weet net zo goed als ik dat die vermenging niet uit te sluiten valt.
De heer Bos (PvdA):
Mijnheer Dittrich, ik kan hier alleen maar mijn werk doen als de informatie die ik van de minister krijg en die hij van zijn militaire staf krijgt, door mij voor waar aangenomen kan worden. Tijdens de hoorzittingen en in de debatten die vandaag aan deze plenaire behandeling voorafgingen hebben wij een- en andermaal gehoord dat als de NAVO-commandant vindt dat iets niet in zijn gebied mag gebeuren, dat ook niet gebeurt. Ik gun u de inschatting dat zoiets niet waar te maken is en dat dit allemaal niet zal kloppen, maar als dat mijn veronderstelling bij dit debat moet zijn, kan ik wel ophouden. Dan kan ik helemaal niets meer geloven en dan kan ik mijn werk niet doen. Ik ga ervan uit dat de minister van Defensie aan zijn woorden gehouden kan worden en dat hij ons naar waarheid heeft geïnformeerd. Hij weet net zo goed als ik dat als dat niet zo is, vooral hij een groot probleem heeft. Ik zeg nogmaals dat ik geen enkele reden heb om aan te nemen dat hij nu een groot probleem heeft.
Voorzitter. Ik kom toe aan mijn conclusie. Zoals gezegd gaan wij ervan uit dat de minister-president vanavond zal bevestigen dat als vanavond blijkt dat de Kamer de missie steunt, het kabinet die missie zal uitvoeren en alle ministers dit zullen uitdragen en verdedigen. Doet hij dat, dan mag hij er ook van uitgaan dat de grootst mogelijke meerderheid van de fractie van de Partij van de Arbeid hem steunt. Voor één lid zijn de twijfels die zij had over de haalbaarheid van deze missie onder de voorwaarden die zij acceptabel acht, te groot gebleven, maar alle anderen constateren dat de eisen die de Partij van de Arbeid de afgelopen weken heeft gesteld tot serieuze verbeteringen in de opzet van de missie hebben geleid. Er wordt door de Nederlandse regering en door de regeringen van andere landen meer geld beschikbaar gesteld voor opbouw en ontwikkelingswerk. Er zijn goede veiligheidsgaranties gekomen voor de Nederlandse troepen in geval van crisissituaties. Mensen die door ons krijgsgevangenen worden gemaakt, worden conform het internationaal recht behandeld. De operatie Enduring Freedom kan, mag en zal het werk van onze mannen en vrouwen niet belemmeren en dat wordt gewaarborgd door de NAVO-commandant in dit gebied het laatste woord te geven. Extra middelen voor nazorg worden vrijgemaakt, waarbij wij er overigens voor zullen waken dat nu ook de daad bij het woord wordt gevoegd.
Wat dan nog overblijft, mijnheer de voorzitter, is de vraag of de risico's verantwoord zijn en of de missie daadwerkelijk kans van slagen heeft. Die vraag beantwoordt de grootst mogelijke meerderheid van mijn fractie bevestigend, omdat wij overtuigd zijn van de professionaliteit van onze troepen, omdat er goede voorzieningen zijn getroffen voor noodsituaties en omdat wij het belangrijk vinden dat onze mensen zich op zo'n missie door een zo'n breed mogelijk politiek front gesteund weten. Wij beantwoorden de vraag vooral bevestigend omdat wij vinden dat het bestrijden van terrorisme en de voedingsbodem daarvan alsmede het tonen van internationale solidariteit beide zaken zijn die meer moeten inhouden dan alleen maar mooie woorden. Wij deden en doen dit niet alleen voor de Afghanen, maar wij doen dit ook om ons eigen land veiliger te maken en om de mogelijke broedplaats voor terroris tische activiteiten uit te schakelen. Wij doen het echter ook voor de Afghanen. Het zijn niet alleen mooie woorden over solidariteit, want echte solidariteit blijkt vooral als het moeilijk wordt. Ook al zijn de mogelijkheden om de Afghaanse bevolking in Uruzgan weer hoop en perspectief te bieden bescheiden, ze zijn er wel. Dat perspectief willen wij hen niet onthouden. Mocht het debat van vanavond leiden tot het uitzenden van troepen naar Uruzgan, dan mogen zij zich door de Partij van de Arbeid gesteund weten in hun opdracht die ongelooflijk moeilijk is, maar tegelijkertijd heel belangrijk voor iedereen die, ook als het moeilijk wordt, wil blijven werken aan een wereld vrij van terrorisme en vrij van onderdrukking.
De heer Van Aartsen (VVD):
Mijnheer de voorzitter. Namens mijn fractie maak ik een drietal opmerkingen. De eerste heeft te maken met de vraag waarom onze fractie van het begin af aan positief tegenover deze missie heeft gestaan. Dat heeft iets te maken met, zoals de heer Bos dat noemde, de voorgeschiedenis. Verder zal ik de conclusie van mijn fractie geven en wil ik nog iets zeggen over de verhouding tussen Kamer en kabinet, mede in verband met toekomstige operaties.
Ik kom eerst te spreken over ons decor. De afgelopen periode hebben wij ons wel eens teruggewaand in de jaren tachtig. Het wereldbeeld van velen leek vooral te worden bepaald door een groeiend anti-Amerikanisme. Of het nu gaat om de strijd tegen terreur, tegen het milieubeleid of de Hofstadgroep, de Amerikanen deugen niet. Hoe anders was dat vijf jaar geleden? Ik sluit mij op dit punt aan bij de woorden van de minister van Defensie van vanmiddag. Hij begon zijn betoog ook bij de Twin Towers. Daags na de bloedige aanslag op de Twin Towers kopte de Franse krant Le Monde: Wij zijn allen Amerikanen. In Brussel kwamen de ministers van Buitenlandse Zaken bijeen. In de NAVO-raad was voor het eerst in het 52-jarig bestaan van het bondgenootschap het in werking stellen van artikel 5 van het NAVO-verdrag aan de orde: een aanval op één wordt gezien als een aanval op allen en zij zullen dan ook de getroffen bondgenoot te hulp schieten.
Er was toen een groot vertoon van solidariteit en het beroep op artikel 5, hoe uniek ook, leek vanzelfsprekend. De toenmalige Nederlandse regering, niet minder solidair maar wars van gratuite gebaren, vroeg de secretaris-generaal van de NAVO om uiteen te zetten wat de betekenis zou zijn van zo'n besluit. Wat betekent het precies, als wij als Nederland daar onze handtekening onder zouden zetten en daarmee onze steun zouden garanderen aan de Verenigde Staten en de coalitie in de strijd tegen het internationaal terrorisme, vertegenwoordigd door Al-Qa'ida en de Taliban? Een beroep op artikel 5 mocht namelijk niet zo maar een gebaar zijn. Zijn wij ook bereid om de consequenties op langere termijn te aanvaarden? Die vragen moesten expliciet aan de orde zijn. Deze zijn door de toenmalige Nederlandse regering, en overigens door alle NAVO-lidstaten, met een volmondig ja beantwoord, al waren er sommigen in het land die vonden dat de Nederlandse regering die vraag naar de consequentie van het beroep op artikel 5 eigenlijk niet had mogen stellen. De heer Koenders zal zich dat vast nog herinneren.
Op basis van de op 12 september 2001 uitgesproken solidariteit ging de Kamer in december van dat jaar akkoord met de eerste ISAF-missie en in latere jaren met de opvolgende missies. Nu het erom gaat om de toen onder de autorisatie van de Verenigde Naties uitgesproken solidariteit verder inhoud te geven en nu het erom gaat, stabiliteit te brengen in een onstabiele regio, horen wij in het land geluiden als: wij moeten ons niet laten dwingen. Ook wordt er gevraagd waarom wij altijd de klus moeten klaren. Verder wordt er gezegd – dat klonk vanmiddag ook in de Kamer –: wij werken niet mee aan de Bush-agenda. Dat is een provincialisme Nederland onwaardig. Eeuwenlang hebben wij over onze dijken heengekeken, hebben wij vooraan gestaan om ons rotsvaste geloof in mensenrechten, in democratie en internationale samenwerking uit te dragen. Daarom zijn wij ook lid van die internationale bondgenootschappen: de VN, de EU en de NAVO.
De heer Marijnissen (SP):
Het is alsof ik een echo uit de jaren zestig hoor. Toen mensen massaal de straat opgingen om tegen de oorlog in Vietnam te protesteren, zeiden ouderen vaak: weet wel dat de Amerikanen ons hebben bevrijd. De parallel is dat men enerzijds zeer veel compassie aan de dag kan leggen met de nabestaanden van de slachtoffers van de aanslag op de Twin Towers, terwijl men het anderzijds niet eens kan zijn met de Bush-agenda. Het lijkt mij niet zo moeilijk om je voor te stellen dat mensen zich heel wel kunnen identificeren met ramp in New York, maar desalniettemin de Bush-agenda afwijzen. Deze agenda houdt niets anders in dan het Amerikaanse belang en het Amerikaanse belang alleen. Dat wordt meerdere keren vanaf de andere kant van de Atlantische Oceaan beklemtoond. Er zijn ook mensen die bezwaren hebben tegen de methodes van de Amerikanen. Veel Kamerleden hebben afstand genomen van methodes die in Afghanistan worden gebruikt. Dat onderscheid moet de heer Van Aartsen ook kunnen maken.
De heer Van Aartsen (VVD):
De heer Marijnissen moet goed naar mijn betoog luisteren. Wat er in New York en Washington gebeurde, was een aanval van het internationale terrorisme, gevoed door het toenmalige Talibanregime in Afghanistan. Toen hebben wij allemaal gezegd dat dit ook moest betekenen dat wij solidair moesten zijn. Vervolgens hebben wij daar de consequenties uit getrokken. Ik wees op de eerste ISAF-missie. Ik weet dat de fractie van de heer Marijnissen die missie niet steunde. De Amerikanen waren getroffen, maar wij evenzeer. Wij zijn allen Amerikanen was het verhaal. Wij moesten dus de Amerikanen bijstaan. Het enige wat ik hier betoog, is dat er een lijn loopt van dat moment en van de besluitvorming op 12 september 2001 naar het besluit dat wij nu moeten nemen. Daar kan de heer Marijnissen het niet mee eens zijn, maar dat is de visie van mijn fractie.
De heer Marijnissen (SP):
De heer Van Aartsen suggereert dat degenen die destijds compassie hadden met de slachtoffers van de aanslagen op de Twin Towers onoprecht waren omdat zij nu de uiterste consequentie daarvan, te weten het militair steunen van de Bush-agenda, niet zouden aanvaarden. Daar distantieer ik mij zeer sterk van. Dat is niet aan de orde. In het debat daags na 11 september heb ik hier gezegd dat ik de aanslagen niet beschouwde als een aanval op Amerika of op het Westen, maar als een aanval op menswaardig denken. Het is verkeerd om het goede altijd op ons bordje te leggen en het foute op het andere bordje. Dat is iets te simpel. Ik kan niet aanvaarden dat hier wordt gesuggereerd dat ik toen in deze zaal onoprecht heb gesproken.
De heer Van Aartsen (VVD):
De heer Marijnissen interpreteert mijn woorden op een bepaalde manier. Hij dicht mij woorden toe omdat hem dat op dit moment goed uitkomt. Ik heb dat helemaal niet gezegd. Ik schets het decor en de achtergrond van de houding van mijn fractie. Ik heb het volste recht om daarover te spreken. Vanwege die achtergrond hebben wij vanaf het begin positief ten opzichte van deze operatie gestaan. Dat geef ik hier in alle helderheid weer. Als de heer Marijnissen zich dat aantrekt, zou ik willen zeggen: wie de schoen past, trekke hem aan. Ik heb het in dit kader echt over een soort provincialisme.
De heer Marijnissen (SP):
Voorzitter. Ik maak hier toch bezwaar tegen.
De voorzitter:
Ik wil het hierbij laten. U hebt twee keer gelegenheid gehad om te reageren. De heer Van Aartsen vervolgt zijn betoog.
De heer Van Aartsen (VVD):
Voor mijn fractie is de langjarige traditie na de Tweede Wereldoorlog, maar ook wel in de periode daarvoor, van groot belang. Dat is de reden dat wij lid zijn van een aantal internationale bondgenootschappen. Deze ISAF-missie is gebaseerd op internationale verplichtingen en op een resolutie van de Veiligheidsraad. Zoals ik in het interruptiedebat met de heer Marijnissen al aangaf, vloeit deze missie voort uit het besluit van 12 september 2001. Dat zijn de morele verplichtingen die de VVD-fractie voelt. Daarnaast geldt uiteraard ook het geostrategische argument: Afghanistan ligt ingeklemd tussen Iran en Pakistan en de landen van de oude zijderoute in het noorden; alle instabiel. De Wereldbank spreekt wat dat betreft van landen met een laag inkomen onder stress. Wij zullen moeten vermijden – in de woorden van de vorige commissaris van de Europese Unie Chris Patten – dat Afghanistan zich ontwikkelt tot een narcostaat die zowel terrorisme als drugs exporteert. Dat is in ons belang en dat is uiteraard in hun belang. Dat klonk ook op uit de hearing van afgelopen maandag jongstleden. Tegen deze achtergrond hebben wij deze missie bekeken, dus op basis van morele, internationaal politieke en geostrategische overwegingen. Wij zijn een internationaal georiënteerde partij.
Uiteraard is de VVD met het toetsingskader in de hand zorgvuldig nagegaan of deze missie uitvoerbaar is en past in het internationale kader. Wij hebben dat zo zorgvuldig en gewetensvol proberen te doen als wij dat konden doen. Dat doen wij omdat wij ons zeer bewust zijn – en dat zullen wij allen zijn – van de zwaarte van het besluit, van ons besluit. Wij moeten de geliefden en de familie van de uit te zenden mannen en vrouwen kunnen uitleggen waarom wij dit van hen vragen, ook als er slachtoffers zouden vallen. Dus gegeven de roeping van ons land, gegeven het belang van een stabiele regio daar, gegeven de opzet van de operatie en gegeven het voldoen aan de eisen op het punt van de mensenrechten staan wij achter deze missie. Dat is een belangrijk punt voor ons en voor anderen in deze Kamer geweest. Ik verwijs naar de motie-Van Baalen.
Mijnheer de voorzitter. Dan wil ik nog een opmerking maken over de verhouding tussen Kamer en kabinet. Het moet mij van het hart dat het inhoudelijke debat ons moeilijk is gemaakt door de aanvankelijke handelwijze van het kabinet en individuele leden daarvan, zowel op als direct na 22 december jongstleden. Wij hebben geen zin om nog eens terug te keren naar het waarom en het hoe van die episode. Wij denken wel dat het nodig is om exact vast te leggen voor de toekomst hoe de verhouding tussen kabinet en Kamer over uitzendingen nu precies is. Alles moet beginnen met een ondubbelzinnig besluit van de zijde van het kabinet en daarna geldt de procedure of de rest van de procedure van artikel 100 zoals in de wetsgeschiedenis is vastgelegd. Dat leidt mij tot de indiening van de volgende motie.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
gegeven de parlementaire behandeling van artikel 100 van de Grondwet en de parlementaire praktijk die zich op basis van artikel 100 heeft ontwikkeld;
van oordeel dat de parlementaire behandeling van het uitzenden van militairen overeenkomstig de artikel-100-procedure aanvangt met een eenduidig besluit van de regering, dat na instemming door de Kamer dan ook daadwerkelijk ten uitvoer dient te worden gelegd, zoals bij de behandeling van artikel 100 ook van de zijde van de regering in eerste en tweede termijn in beide Kamers der Staten-Generaal is gesteld;
van mening dat over de aard en reikwijdte van artikel 100 van de Grondwet geen onduidelijkheid mag bestaan en dat daarom zowel van de kant van de Kamer in het kader van de werkzaamheden van de werkgroep NRF, als van de kant van de regering helderheid dient te worden geschapen;
verzoekt de regering, in voorkomende gevallen de Kamer slechts op basis van een eenduidig besluit een verzoek tot instemming met de uitzending van militairen op basis van artikel 100 van de Grondwet voor te leggen,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Van Aartsen en Bos. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.
Zij krijgt nr. 203(27925).
Mevrouw Halsema (GroenLinks):
Alhoewel ik het op zichzelf wel met de heer Van Aartsen eens ben, verbaast de motie mij toch een beetje. Als ik kijk naar wat in de motie vervat is, dan is het toch een duidelijke motie van afkeuring over de handelwijze van het kabinet in de afgelopen anderhalve maand.
De heer Van Aartsen (VVD):
U leest er maar in wat u erin zou willen lezen. Maar dat is dus niet het geval. Ik heb gezegd dat ik niet wil omzien naar die episode en die periode. Maar wij hadden het moeilijk, zoals ik heb gezegd, omdat het ging om een inhoudelijke discussie. Die konden wij niet beginnen, omdat er onhelderheid bestond over de aard van het besluit van het kabinet. Daar heb ik buiten de Kamer, net zoals de heer Van Baalen, het nodige over gezegd. Wij willen niet omzien naar die periode. Wij weten dat wij wellicht in de toekomst nog meer missies krijgen en wij zitten ook met die NATO Response Force en de werkgroep van de Kamer. Om die reden is het van belang om nu heel scherp vast te leggen hoe de procedure dient te zijn. Wij hebben daar althans behoefte aan.
Mevrouw Halsema (GroenLinks):
Als u niet terugkijkt met de motie, en ik kan mij toch niet aan de indruk onttrekken dat u wel een beetje terugkijkt, dan dicteert de motie eigenlijk alleen maar eenheid van kabinetsbeleid. Dan dicteert de motie eigenlijk alleen maar dat het kabinet met één mond moet spreken. Dat mogen wij toch altijd aannemen? Dat hoeft u toch niet in een motie vast te leggen? Of bent u bang dat het kabinet de komende anderhalf jaar permanent ruzie maakt?
De heer Van Aartsen (VVD):
Dat geloof ik niet. Maar je kunt de toekomst niet voorspellen. Het is echt van belang, omdat wij meer van dit soort operaties zullen krijgen. De minister van Defensie heeft vanmiddag ook het nodige over toekomstige ontwikkelingen gezegd. Wij zitten ook als Kamer met de discussie over de NATO Response Force. Daar is een werkgroep van de Kamer zeer zorgvuldig mee bezig. Dat geldt in ieder geval voor mijn fractiegenoot Van Baalen. Ik weet dat anderen in deze Kamer daar ook mee bezig zijn. Het is echt van belang om als Kamer nog een keer vast te leggen, wat nu exact de gang van zaken rond dat artikel 100 is.
De heer Verhagen (CDA):
Ik meen dat er altijd sprake is van eenheid van kabinetsbeleid. En als dat niet zo is, dan stappen ze maar op. Er is dus gewoon eenheid van kabinetsbeleid. In die zin is de motie dus overbodig. Ik vraag daarom toch nog om een nadere toelichting op de motie. U twijfelt blijkbaar aan de eenheid van het kabinetsbeleid. Waarom doet u dat? Daarnaast denk ik, terugkijkende, dat de motie meer een aansporing is voor uw fractie en voor de PvdA-fractie om, als er een besluit genomen is, dan niet eerst een maand over procedures te praten maar op basis van dat besluit het daadwerkelijke debat aan te gaan.
De heer Van Aartsen (VVD):
Voorzitter. Ik vind dit jammer. De eenheid van kabinetsbeleid is uiteraard iets waar wij van uit moéten gaan. Wij moeten straks uiteraard van de minister-president horen of hij datgene wat de minister van Buitenlandse Zaken vanmiddag in het debat heeft gezegd, herhaalt. Mijn fractie gaat ervan uit dat datgene wat de minister van Buitenlandse Zaken vanmiddag heeft gezegd, vanavond ook geldt.
Er ontstond een probleem op en na 22 december. Nu dwingt u mij dus toch om nog even terug te zien. Terstond na het voorgenomen besluit – of wat het dan ook geweest moge zijn – maakte de vice-premier van D66, komend uit het ministerie van Algemene Zaken, in de media bekend dat er geen besluit was genomen. Nogmaals, ik wil het nu niet allemaal oprakelen, maar u vraagt mij ernaar. U dwingt me ertoe. De minister van Buitenlandse Zaken heeft in de NRC een interview gegeven waarin hij toch iets zei waaruit bleek dat er af een toe een beetje gerommeld moet worden. Naar ik meen, was dat de terminologie van de minister van Buitenlandse Zaken. Dat leidde ertoe dat wij, mijn fractie bij monde van de heer Van Baalen en mijzelf, en trouwens ook een aantal andere fracties in deze Kamer zeiden: wij willen nu eerst een helder besluit van het kabinet. Dat is, ere wie ere toekomt, gekomen in de brief van 13 januari.
De heer Dittrich (D66):
Ik geloof, dat de formulering was: een katholieke oplossing. Maar goed, daarover wil ik het ook niet hebben.
Ik hoorde in uw motie ook iets over de NATO Response Force. Mij is in de afgelopen discussie opgevallen dat vanuit het buitenland vaak werd gezegd: eigenlijk kan Nederland geen nee meer zeggen, want het kabinet is al zo lang bezig geweest met onderhandelen over en bespreken van deze missie. Ziet u er in uw motie ook op toe dat de rol van het parlement ten volle tot zijn recht komt? Want ik ben er bang voor dat zeker bij toekomstige missies al heel gauw wordt gezegd: het kabinet is bezig met onderhandelingen of besprekingen en het parlement is daarbij eigenlijk een stoorzender. Is het uw bedoeling dat dit probleem wordt betrokken bij de uitwerking van uw motie?
De heer Van Aartsen (VVD):
U ziet nu eigenlijk op de hele discussie over artikel 100. Dat kent niet alleen de mogelijkheid van het informeren, zoals in dit geval is gebeurd, maar ook de procedure voor spoedeisende gevallen. Uiteraard is artikel 100 van eminent belang. Dat moet gelden en voorziet ook in de positie van deze Kamer.
Mijnheer de voorzitter. Ten slotte sluit ik mij aan bij datgene wat de heer Bos heeft gezegd over het belang van de nazorg voor de Nederlandse mannen en vrouwen die, als de Kamer in meerderheid daartoe besluit, naar de provincie Uruzgan gaan. Indien die meerderheid vanavond blijkt te bestaan en er Nederlandse militairen naar dit risicovolle gebied gaan, wensen wij hen alle, alle sterkte.
De heer Marijnissen (SP):
Voorzitter. Internationale oorlogs- en vredesvraagstukken zijn de moeilijkste vraagstukken die er zijn. Beslissingen kunnen grote gevolgen hebben ten goede, maar ook ten kwade. Het drama Srebrenica heeft zich nog maar tien jaar geleden afgespeeld en is bij ons allemaal in het geheugen gegrift.
Ons land heeft in de Grondwet staan dat wij de internationale rechtsorde zullen dienen en bevorderen. Dat is een groot en belangrijk goed. Mijn fractie geeft daaraan dan ook steun, maar het verschil van inzicht tussen de SP-fractie en de meeste andere fracties in deze Kamer zit 'm niet in de woorden, maar in de daden. Wanneer wij spreken over de internationale rechtsorde, is onmiddellijk de vraag wat wij daar precies onder verstaan. Is dat een statisch geheel van regels? Geeft die rechtsorde altijd antwoord op ook de moeilijke vragen die de werkelijkheid ons stelt? Het antwoord is: nee. Kijkende naar de huidige wereldorde, kunnen wij niet zeggen dat er sprake is van recht voor allen. Integendeel, veel is zeer ongelijk verdeeld. De rijkdommen, de veiligheid, democratie en mensenrechten, hoop en perspectief, het is allemaal reuze oneerlijk verdeeld. Mijn partij wil daar wat aan doen. Solidariteit, internationale solidariteit, is dan ook een van de morele pijlers onder onze politieke opstelling.
Geen politiek zonder moraliteit. Sterker nog, politiek is toegepaste moraliteit. Maar elke politicus heeft de plicht om zijn morele inzet te filteren door de zeef van de real politik. Wat wij doen, moet legitiem zijn. Het moet doelmatig zijn en proportioneel. Bescheidenheid als het gaat om de pretenties, behoedzaamheid en terughoudendheid, zeker als het om geweld gaat, horen bij internationale interventies de sleutelwoorden te zijn, zodat wordt voorkomen dat het middel uiteindelijk erger zal blijken te zijn dan de kwaal. Paul Scheffer schreef daar ooit de volgende behartigenswaardige woorden over: "De militarisering van de menslievendheid kan de wereld veel onveiliger maken. Zo kan het doel dat men nastreeft, worden ontheiligd door de middelen die worden gebruikt."
Ik ben het hartgrondig met deze visie eens. Afghanistan is een arm land. Het is een land met een geschiedenis van geweld, armoede, onderdrukking en bezetting. Het is ook een land met een niet te benijden nabije toekomst. Het land verdient alle steun van de wereldgemeenschap en dus ook onze steun. Maar waar moet die steun uit bestaan? Wat kunnen wij en wat willen wij? Wij kunnen heel veel zoals ook de afgelopen jaren in Afghanistan duidelijk is geworden, maar met bommen ontwikkel je een land niet. Een land ontwikkelen doe je door vertrouwen te winnen en mensen op weg te helpen. Daarom is het goed dat een paar dagen geleden tijdens de donorconferentie in Londen 10 mld. bijeen is gebracht om de ontwikkeling van Afghanistan te helpen.
Afghanistan zal nog een lange weg moeten afleggen. Van de feodaliteit en de daarbij behorende tribale verhoudingen naar de moderniteit is een te overbruggen afstand waar wij hier vele eeuwen voor nodig hebben gehad. Met echte steun, hulp en sympathie kunnen de Afghanen het misschien iets sneller.
Mijn partij heeft de politieke agenda van de Verenigde Staten met de rest van de wereld, het best samen te vatten met de wens de wereldeconomie te verwerven, altijd afgewezen. Tegen de heer Van Aartsen zeg ik in dit verband: wie de schoen past, trekt hem aan. Die politiek is namelijk kortzichtig en gevaarlijk. Kortzichtig omdat het eigen belang door de Verenigde Staten altijd voorop wordt gesteld en dit eigen belang alleen. Het is bovendien gevaarlijk omdat de inzet van grootschalig geweld voor het behalen van de gestelde doelen niet wordt geschuwd, ook niet wanneer daar veel onschuldige mensen het leven bij laten.
Oorlog is barbarij! Ook als Al-Qa'ida de Twin Towers binnenvliegt, maar ook als de geciviliseerde Amerikanen plaatsen op de wereld op hun geweten hebben – en ik noem er maar twee – als Guantánamo Bay en Abu Ghraib. Mijn fractie heeft vanaf het allereerste moment de aanpak van de Amerikanen in Afghanistan afgewezen. Zo niet de Nederlandse regering en een meerderheid van de volksvertegenwoordiging. Zij hebben de inzet van de Verenigde Staten altijd politiek gesteund en, indien de omstandigheden dit toelieten, ook militair. Dit is de belangrijkste splijtzwam tussen de coalitie en een meerderheid van deze Kamer aan de ene kant en de SP aan de andere kant als wij spreken over de internationale rechtsorde.
Mijn fractie stemt niet in met het plan weer militairen naar Afghanistan te sturen. Wij wijzen de strategie en tactiek af die daar worden toegepast. Het geweld dat wordt toegepast is niet proportioneel, maar – en dit is nog belangrijker – werkt contraproductief. Op veel plaatsen in het land en vooral in Uruzgan kan geen onderscheid worden gemaakt tussen Talibanstrijders en diegenen uit de bevolking die hen steunen en heimelijk onderdak verschaffen. De burgers zullen geen onderscheid kunnen maken tussen ISAF en Enduring Freedom, tussen de zogenaamd vreedzame en de gewelddadige operatie.
Waar dit toe leidt, hebben wij de afgelopen maanden in televisiebeelden kunnen zien. Uit uitzendingen van onder andere NOVA, maar ook van andere televisiezenders wordt duidelijk hoe er wordt geopereerd. De SP wil en zal geen verantwoordelijkheid nemen voor deze acties.
Het is niet doorslaggevend voor de beslissing van mijn fractie, maar in dit debat mag niet onvermeld blijven dat twee van de drie Nederlanders onze analyse delen. Zij zijn ook tegen. De meest genoemde argumenten zijn dat het hier niet gaat om een vredesmissie, maar om oorlogsvoering, en dat dit vooral steun aan de Amerikanen is.
Tijdens de vergaderingen van de vaste commissie voor Buitenlandse Zaken is al uitvoerig stilgestaan bij alle facetten van deze missie en ik zal dit hier niet allemaal nog eens overdoen. Ik wil volstaan met het indienen van een motie die als volgt luidt.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
overwegende dat het onderscheid tussen de Operatie Enduring Freedom en de ISAF-missie in de provincie Uruzgan van Afghanistan onduidelijk is en dat niet te garanderen is dat de missies niet door elkaar zullen lopen;
overwegende dat de kansen voor de opbouw of de wederopbouw van de provincie Uruzgan door de Nederlandse krijgsmacht als gering moeten worden beschouwd;
is van mening dat de uitzending van Nederlandse soldaten naar de provincie Uruzgan niet moet doorgaan,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Marijnissen, Halsema en Dittrich. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.
Zij krijgt nr. 204(27925).
De heer Marijnissen (SP):
Gezien het debatje van zojuist met de heer Van Aartsen doe ik het met enige schroom, maar ik verwoord toch even het standpunt van mijn fractie over het gedoe van de afgelopen weken; Anders kan ik het niet noemen. Ik denk dat iedereen daar recht op heeft. Ik heb de portee van de motie van de heer Van Aartsen nog niet helemaal kunnen doorgronden – ik ga haar zo direct bestuderen – maar dat er enige frictie is rond artikel 100 van de Grondwet lijkt mij wel duidelijk. Na de aanneming van de motie-Van Middelkoop is elk kabinet gehouden de Kamer te consulteren en instemming te verwerven. Als het kabinet dan aangeeft dat het geen besluit heeft genomen, maar slechts een voornemen heeft aangekondigd, was dat een besluit tot een voornemen. Ik vind het een blamage voor de Nederlandse politiek dat wij daarover weken hebben gesteggeld. De rol van D66 kan niet onvermeld blijven. Woordvoerders van deze partij hebben gezegd: wij gaan niet, of het kabinet valt. Dit is allemaal weer ingetrokken. Ik heb mij een aantal weken tijdens het reces zitten verbijten toen ik uit de media vernam hoe er over zo'n serieuze zaak zo'n ontzettend gesteggel kon losbarsten. Ik ga hier verder maar niet in op de schuldvraag, maar als de motie van de heer Van Aartsen beoogt om helderheid te krijgen in de procedures, zodat dit nooit meer kan gebeuren, zal ik die motie van harte steunen.
Mevrouw Halsema (GroenLinks):
Voorzitter. Tijdens het algemeen overleg van vanmiddag stelde mijn collega Farah Karimi dat het een moeilijk besluit was. Dat wordt door mijn hele fractie zo ervaren. De eerdere ISAF-missies in het noorden en westen van Afghanistan heeft de fractie van GroenLinks vol overtuiging gesteund. GroenLinks voelt zich zeer betrokken bij het lot van de Afghaanse bevolking en bij hun gerechtvaardigde eis van politieke vrijheid, vermindering van armoede en gelijkwaardigheid van mannen en vrouwen. Toch staan wij nu tegenover het kabinet en zijn ambitie om Nederlandse militairen naar Uruzgan in het zuiden te sturen. Wij waren en zijn er namelijk niet van overtuigd dat er een feitelijke scheiding zal bestaan tussen de Amerikaanse terroristenjacht van Enduring Freedom en de NAVO-missie waarvan onze militairen deel zullen uitmaken.
De voortdurende mensenrechtenschendingen door de Verenigde Staten in Guantánamo Bay, in Afghanistan zelf en in de geheime detentiecentra verkleinen de kans op vrede en stabiliteit in Afghanistan en zijn voor ons onacceptabel. Bij de Verenigde Staten missen wij tot dusverre elke bereidheid om deze schandalige situatie te beëindigen. Ook heeft de Nederlandse regering niet werkelijk harde druk uitgeoefend op de Verenigde Staten. Wij vinden het ronduit verontrustend dat Nederland geen garanties kan geven dat gevangenen worden overgebracht naar Guantánamo Bay. Minister Bot erkende dit eerder vandaag tegenover mijn collega Karimi.
De voortdurende gewelddadige conflicten in het gebied en de strijd tussen Taliban, warlords en de Verenigde Staten maken de kans op wederopbouw nihil. Wederopbouw kan alleen slagen als deze steunt op de bereidheid van de bevolking om hun harten en hoofden te openen voor buitenlandse militairen. Dat is niet mogelijk als de Amerikanen 's nachts bij dezelfde bevolking de deuren intrappen. Het is niet voor niets dat grote Europese landen als Frankrijk en Duitsland, die de VS wel hard kritiseren, weigeren troepen te leveren.
Dit alles leidt ertoe dat wij de kans om de Afghaanse bevolking in Uruzgan werkelijk te helpen als buitengewoon klein inschatten. Uruzgan kent de laatste jaren, ook sinds Enduring Freedom daar de jacht heeft geopend, een geschiedenis van escalatie, niet van stabilisatie. Wij denken niet dat Nederlandse militairen het tij kunnen keren en vrezen dat zij, ondanks hun goede inspanningen, deel kunnen worden van een neerwaartse spiraal. Deze argumenten zijn voor ons doorslaggevend om onze politieke steun aan de missie te onthouden. Daarom hebben wij de SP-motie meeondertekend. Ik wil daarbij wel opgemerkt hebben dat het onthouden van steun vanzelfsprekend niet geldt voor de militaire uitvoerenden die daar straks een moeilijke missie moeten volbrengen. Voor hen is er ook bij onze fractie altijd steun.
Bij een zo moeilijke en gevaarlijke missie mag worden verwacht dat de democratische besluitvorming ordelijk verloopt. Wij hebben de afgelopen weken dikwijls met schaamte gekeken naar het Haagse gehakketak. De aanleiding was wat ons betreft het voortijdige signaal dat de minister van Defensie vorige zomer aan de NAVO heeft gegeven. De plichtmatige verwijzing daarbij naar parlementaire besluitvorming later in het jaar kon niet verhullen dat de Amerikanen te vroeg Nederlandse steun zijn gaan veronderstellen. Daarbij is ook vanaf het begin ten onrechte de indruk gewekt dat het een vredesmissie betreft, terwijl het wel degelijk gaat om een vechtmissie, of een offensieve veiligheidsoperatie met een fraaie, voor de gelegenheid en voor binnenlands gebruik bedachte bezweringsformule.
Dit vinden wij allemaal nog daaraan toe als het kabinet zelf in december een helder en ook buiten het parlement uit te leggen besluit had genomen, maar om interne politieke twisten in het kabinet te bezweren, werden de wachtende militairen opgescheept met een kabinetsvoornemen, dat afhankelijk werd gemaakt van een Kamerbesluit. Deze ruggengraatloze besluitvorming van het kabinet had geen ander doel dan weerspannige D66-ministers binnenboord te houden. Ik ben eerlijk gezegd benieuwd hoe de premier hierop terugkijkt.
Ondanks die poging van het kabinet om de ministers binnenboord te houden is D66 zelf er de weken daarna in geslaagd om van dit zware politieke besluit een derderangs Haagse klucht te maken. Op het hoogtepunt van de loze dreigementen vergeleek de heer Dittrich deze missie met Srebrenica en sprak hij zijn angst uit dat Nederland opnieuw een oorlog in wordt gerommeld. Als daarvan in dit geval sprake zou zijn, denk ik dat wij kunnen vaststellen dat het dan D66 is dat ons een oorlog in rommelt.
De heer Dittrich (D66):
Toen ik de vergelijking maakte met Srebrenica, had ik niet het oog op Srebrenica en Uruzgan, maar op de internationale druk die vooraf op het parlement werd gelegd om ergens mee in te stemmen. Die druk, die ook nu is geuit, heb ik toen ook al ervaren, want ik zat toen ook al in het parlement. Dat is de vergelijking die ik heb gemaakt, maar ik heb er in het college dat ik voor de Universiteit van Amsterdam heb gegeven ook meteen bij gezegd dat de missies op zichzelf volstrekt onvergelijkbaar zijn. Het ging dan ook om de besluitvormingsprocedure vooraf.
Mevrouw Halsema (GroenLinks):
Ik kan mij best voorstellen dat de heer Dittrich de behoefte heeft om een en ander nog eens toe te lichten, maar hij gaat daarmee niet in op mijn betoog. Ik heb ook niet gesteld dat D66 de missies zelf met elkaar heeft vergeleken, maar de besluitvorming. Destijds was het beeld, en het gezegde, "Nederland wordt een oorlog in gerommeld". Dat heeft de heer Dittrich bewust aangehaald. Met zijn nee tegen de missie maar deelname aan een kabinet dat wel voor deze missie pleit, is hij er verantwoordelijk voor als wij een oorlog in worden gerommeld. Hij heeft namelijk een belangrijke stem; althans, die had hij kunnen hebben.
De houding van D66 doet niets af aan de opvallende en snelle koerswijziging door de PvdA. Anderhalve maand geleden leek het erop dat alleen de VVD echt voorstander was. Fractievoorzitter Bos leek dat toen niet te betreuren, toen hij concludeerde dat de missie van de baan was. Hij zei: "Hiermee is het echt einde verhaal."
Inmiddels lijkt de Partij van de Arbeid genoegen te hebben genomen met een aantal papieren voorwaarden. Men zal zich herinneren dat ook wij ooit hebben gemeend voorwaarden te kunnen stellen aan oorlogsdeelname in Afghanistan. Sadder and wiser betwijfelen wij echter sterk of de papieren voorwaarden van de Partij van de Arbeid ooit zichtbaar zullen zijn voor de bevolking van Uruzgan. Zelfs vandaag bleek al dat die voorwaarden niet zullen worden vervuld, nu de kans blijft bestaan dat de gevangen Afghanen in Guantánamo Bay terecht zullen komen.
De heer Bos (PvdA):
Misschien mag ik een kleine aanvulling geven op de versie van de geschiedenis die mevrouw Halsema hier ten beste geeft. Mijn uitspraak over deze missie "dan is het einde verhaal" deed ik in antwoord op de vraag "wat denkt u dat er gaat gebeuren nu D66 heeft gezegd de missie niet te zullen steunen"? Dat was het geval eind vorig jaar. Toen heb ik gezegd dat ik mij niet kan voorstellen dat de D66-fractie ervoor kiest om in dit kabinet te blijven als de missie toch doorgaat. Ik ging er dus van uit dat zij het kabinet zouden opblazen wanneer dit zou gebeuren. Ik geef eerlijk toe dat ik mij in dit opzicht in D66 heb vergist. Maar het standpunt van de Partij van de Arbeid is hetzelfde gebleven.
Mevrouw Halsema (GroenLinks):
Daarin ben ik het nu weer geheel met de heer Bos eens. Ik heb me ook in D66 vergist. Ik ben van mening dat wij dat allemaal kunnen betreuren, zij het om verschillende redenen. Het neemt niet weg dat ik op dat moment noch de Partij van de Arbeid noch de heer Bos pogingen heb zien doen om D66 over te halen of op andere gedachten te brengen. Er was geen sprake van dat de Partij van de Arbeid op dat moment alsnog naar voorstanders voor deze missie wilde gaan zoeken. Inmiddels is dat wel het geval.
Gisteren sprak de nestor van de Nederlandse journalistiek, Henk Hofland, een waar woord in zijn column. Hij schreef: "Een vredesmissie vertrekt altijd naar een chaos. Maar in dit geval lijkt het meer op een nachtelijk doolhof na een aardbeving."
De heer Herben (LPF):
Voorzitter. Op 14 december vorig jaar maakt GroenLinks, ik meen als eerste fractie, op grond van de berichten in de media bekend dat het grote twijfels had over de voorgenomen missie naar Uruzgan. Mijn fractie liet op 15 december weten grote bezwaren te hebben tegen de duur en de omvang van de missie omdat geen sprake leek van een eerlijke lastenverdeling in Europa. Dus waande D66 zich een dag later, op 16 december, sterk. Dat gebeurt altijd wanneer de LPF het kabinet niet steunt. D66 zette het kabinet onder druk in een poging om de Partij van de Arbeid links in te halen. Het is jammer dat het kabinet te lang wachtte met het nemen van een besluit.
Zo zijn wij de afgelopen maand getuige geweest van een politieke loopgravenoorlog, compleet met rookgordijnen en losse flodders. Er werd zelfs met het opblazen van het kabinet gedreigd. Je kunt er om lachen, als om de serie 'Allo 'Allo, ware het niet dat naar mijn mening vorige week een grens werd overschreden toen de heer Dittrich volkomen misplaatst de vergelijking trok met Srebrenica en bovendien verklaarde dat Nederland zich niet voor het karretje van de Amerikanen moest laten spannen. Alsof niet de gehele wereldgemeenschap, afgelopen dagen nog bijeen in Londen, onder aanvoering van de secretaris-generaal van de Verenigde Naties Kofi Annan, deze missie wil en steunt, juist om te laten zien dat het ook anders kan dan de Amerikanen hebben gedaan.
Mijn fractie heeft geen bezwaar tegen een passende bijdrage aan de inspanningen om Afghanistan te stabiliseren. Ik benadruk het woord "passende". Wij vinden dat de voorgestelde omvang van de missie bezwaarlijk is met het oog op de sterk verkleinde Nederlandse strijdkrachten. Wij hebben ook andere, nationale prioriteiten zoals de grensbewaking. Bovendien liggen er prioriteiten in het Midden-Oosten en Afrika.
Wij zijn blij dat minister Bot zich op verzoek van de Lijst Pim Fortuyn heeft ingespannen om in Brussel en Londen meer steun te krijgen. Wij zijn blij met de brief die wij gisterenavond van de minister hebben ontvangen. Deze brief helpt enorm bij onze besluitvorming. Papier is geduldig. Wij moeten afwachten of toezeggingen zullen worden waargemaakt. Voorlopig blijft het feit overeind, dat Nederland meer doet dan de meeste andere Europese landen. Aan de andere kant is er in vergelijking met destijds ten aanzien van Irak grote winst geboekt omdat naast Italië, Canada en Groot-Brittannië ook Duitsland en Frankrijk meedoen.
Wij hechten zeer aan een verdeelsleutel waarmee de lasten eerlijk worden verdeeld. Laten wij wel wezen. De landen die nu hun nek uitsteken, moeten ook nog eens zelf voor de kosten opdraaien. Voor Nederland is dat niet minder dan 340 mln. Dat is een groot probleem. Deze regeling is ook een groot probleem voor de landen die wel over grote legers beschikken, maar over weinig geld. In dit verband denk ik aan de nieuwe Europese lidstaten en een land als Turkije, die daarom maar een bescheiden bijdrage kunnen leveren. Ik ben blij dat de ministers Kamp en Bot hebben toegezegd dat zij zich zullen blijven inzetten voor de gemeenschappelijke verdeelsleutel, voor een common funding. Maar wij moeten het resultaat van hun inspanningen nog maar afwachten.
Er zijn vanmiddag meer toezeggingen gedaan, bijvoorbeeld aangaande de nazorg, heel belangrijk voor mijn partij. Laten wij even rekenen. Wij praten over de uitzending van 1200 militairen en uiteindelijk 1400, want er gaat ook een hoofdkwartier van 200 mensen mee. Als wij ons realiseren dat de militairen na vier maanden worden afgelost en de missie twee jaar zou gaan duren, praten wij over 7500 militairen. Wij weten dat misschien 5% met klachten zal terugkeren. Daarvoor is een goede nazorgorganisatie noodzakelijk, vooral ook omdat een posttraumatisch stresssyndroom zich vaak pas laat openbaart, als de mensen de dienst al hebben verlaten. Daarom ben ik blij met de toezegging van de minister van Defensie dat wij voordat de militairen vertrekken een uitgebreide brief krijgen over de nazorg. Dan kunnen wij daarover in debat gaan. Wij willen zeker weten dat de risicoaansprakelijkheid en andere zaken goed gedekt zijn.
Wederom zijn wij blij met een andere toezegging van de minister, dat hij bij de opstelling van de begroting zal bekijken of er extra geld nodig is. Dat gold ook voor het dekken van operationele verliezen. Er zijn reeds drie helikopters verloren gegaan. Alle voertuigen die erheen worden gestuurd, zijn na twee jaar tot op de draad versleten. Er is dus structureel extra geld nodig.
Ik sta nog voor een enorm probleem. Ik heb van mijn fractie het mandaat om te zeggen dat wij met één jaar instemmen, maar twee jaar op grond van toezeggingen? Papier is geduldig. Ik moet het kabinet echt nog een keer vragen wat de minister ons vanmiddag en marge van het debat heeft toegezegd. Kunnen wij erop rekenen dat wij op prinsjesdag en bij de begrotingsbehandeling in oktober of november niet alleen van gedachten kunnen wisselen, maar ook duidelijk zullen merken dat de minister zijn toezeggingen over de prioriteiten van de LPF, het personeel en de zorg voor het personeel, maar ook bij andere aspecten, als grensbewaking en materieel, gestand zal doen? Hij moet niet alleen met ons discussie gaan. Hij heeft van de heer Van Baalen en anderen, van de regeringspartijen, gehoord dat het hoog tijd wordt om de begroting van Defensie structureel te bekijken. Met minister Zalm over de voorjaarsnota praten is eigenlijk een lapmiddel. Iedere keer als er een helikopter neerstort, hopelijk zonder menselijke verliezen, krijgen wij weer 20 mln. Zo kun je een defensieorganisatie niet plannen. Ik verwacht een toezegging van de minister. Misschien moet hij nog overleggen met de regeringspartijen. Wij zullen zeker na deze termijn een schorsing vragen. Wij willen graag weten hoe het kabinet denkt over de structurele verwerking van de problematiek in de begroting van Defensie.
Ik ben buitengewoon blij met de opmerking van de minister van Defensie over de fasering bij de overgang van stabilisatie naar wederopbouw. Die fasering wordt overgelaten aan de militaire commandolijn. De politiek mag de militairen niet met een mission impossible tot wederopbouw op pad sturen, omdat eerst het onveilige gebied moest worden gestabiliseerd. Ik ben blij dat de minister heeft toegezegd dat dit ter beoordeling van de commandanten ter plaatse is.
De heer Dittrich (D66):
Mijnheer de voorzitter. D66 is niet principieel tegen missies in Afghanistan. Wij hebben die altijd gesteund, om uitdrukking te geven aan onze internationale solidariteit, om Afghanen een kans te geven op onderwijs of op een beter leven. Dat is in het belang van de Afghanen en indirect ook in ons eigen belang. Ik ben twee jaar geleden in Afghanistan en Pakistan geweest. Dat heeft een onvergetelijke indruk op mij gemaakt.
De eerdere missies, in het noorden en het westen van Afghanistan, hadden een redelijke kans van slagen. Daarom waren wij positief over die missies. D66 is een internationaal georiënteerde partij, zo zeg ik de heer Van Aartsen. Onze afweging om de missie naar Uruzgan niet te steunen heeft niets met provincialisme te maken. Wij zijn een internationaal georiënteerde partij en dat blijven wij, maar deze missie steunen wij niet. Deze missie werd gepresenteerd als een wederopbouwmissie in het kader van ISAF III.
Waarom steunen wij deze missie niet? Uruzgan is een onrustig gebied. Het Amerikaanse provinciale reconstructieteam heeft op 5 januari een rapport over de situatie aldaar uitgebracht. De Amerikanen wilden bijvoorbeeld een vleugel aan het ziekenhuis in de hoofdstad Tarin Kowt bouwen. Maar de twee chauffeurs werden door het hoofd geschoten en het bouwmateriaal werd van de vrachtwagens gestolen. Van de uitbreiding van het ziekenhuis is niet veel meer terechtgekomen. Het Rode Kruis en Artsen zonder Grenzen vinden het te onveilig in Uruzgan.
Sommigen van u zeggen dat het pacificeren van Uruzgan ook als wederopbouw gezien kan worden. Gevechtshandelingen om de Taliban en Al-Qa'ida-strijders tegen te houden zullen nodig zijn. Maar de Taliban komen voort uit de bevolking. Vaders, neven en zonen van Talibanstrijders wonen in Uruzgan. Met vechten zal het niet lukken om de hearts en minds van de bevolking te winnen. Het is onmogelijk voor de Nederlandse militairen om de goede mensen van de kwade te onderscheiden, want de bevolking is onderling enorm verdeeld. De vijf stammen bevechten elkaar. De Nederlandse militairen zullen bij onderlinge twisten worden betrokken. De ene groep zal de andere groep aanwijzen als Talibanstrijders en adviseren hen op te pakken. Maar hoe weet je of het werkelijk Talibanstrijders zijn? Onderlinge afrekeningen worden zo beslecht met Nederlandse militairen als instrument. Dat brengt de stabiliteit in het gebied niet dichterbij.
In de afgelopen tijd is het in Uruzgan onveiliger geworden, ondanks, maar ook dankzij het optreden van de Amerikanen. Daar doorheen speelt de papaverteelt, de criminaliteit die daarmee gepaard gaat en een opzet waarmee Nederlandse militairen de teelt ongemoeid moeten laten. Dat houdt corruptie in stand, Uruzgan is daardoor niet bestuurbaar. Kortom, de ISAF-missie heeft een januskop; zij is gericht op vechten én op opbouwen, en dat kan in Uruzgan niet goed samengaan. Uruzgan is anders dan de provincie Baghlan in het noorden. De fractie van D66 ziet nauwelijks kansen op wederopbouw, en veel risico's, grote risico's.
Een tweede reden om tegen de missie te zijn, is dat de operatie Enduring Freedom en de ISAF-missie door elkaar heen zullen gaan lopen. Op het grondgebied van Uruzgan kunnen de Amerikanen met een vechtmandaat uit Enduring Freedom op terroristen gaan jagen, terwijl op datzelfde moment de ISAF-missie in de buurt kan zijn om bijvoorbeeld te proberen iets aan wederopbouw te doen. Tijdens de hoorzitting die wij georganiseerd hebben, is duidelijk naar voren gekomen dat er situaties kunnen zijn waarin conflicten ontstaan. Er is weliswaar een deconflicteringsregeling afgesproken, maar die blijft ingewikkeld en verwarrend. Dat bleek ook tijdens de besloten briefing die wij gehad hebben. Het blijft een troebele aangelegenheid. Uiteindelijk kunnen er oorlogshandelingen plaatsvinden, ook al willen de Nederlandse militairen dat niet.
Ik zei het al in een interruptie, de bevolking in Uruzgan zal geen onderscheid kunnen maken tussen vechtende Amerikaanse en Nederlandse militairen. De haat tegen de militairen in de hearts en de minds van de bevolking zal alleen maar groeien. Diverse deskundigen hebben er bij de hoorzitting dan ook voor gewaarschuwd dat de militairen geen fouten mogen maken, één fout kan al desastreuze gevolgen hebben. En een fout is in zo'n delicate situatie al snel gemaakt, hoe goed onze militairen ook zijn.
Dit zijn voor onze fractie de twee hoofdredenen om tegen deze missie te zijn. Wij wijzen de kern ervan af. Wij denken dat de twaalfhonderd militairen niet aan de hoofddoelstelling van deze missie kunnen beantwoorden, want de opzet klopt niet. Wij hebben ons naar eer en geweten over deze voorgenomen missie gebogen en wij hebben ons ook zeer breed geïnformeerd.
De heer Nawijn (Groep Nawijn):
Zijn dit nu de argumenten waarmee u de hele Kamer zou overtuigen, zoals u het zo breed in de media heeft uitgemeten? En u zegt dat D66 een internationaal georiënteerde partij is, maar als de Verenigde Naties en de NAVO, twee toch niet onbelangrijke organisaties, om het inzetten van Nederlandse troepen vragen, dan moet je daar toch een open oor voor hebben, als je internationaal georiënteerd bent?
De heer Dittrich (D66):
Ik heb daar een open oor voor, maar een open oor wil niet zeggen dat je steeds zou moeten doen wat internationale organisaties vragen. Als je met kracht van argumenten kunt zeggen dat deze missie geen kans van slagen heeft, dan moet je dat ook tegen die internationale organisaties kunnen zeggen. En als je dat doet, ben ik er niet van overtuigd dat het prestige van Nederland ineens in het gedrang zou komen of dat het imago van ons land geschonden zou worden. Nee, ik denk dat deze organisaties je wel degelijk serieus nemen en dat ze zullen bekijken of er een andere opzet van de missie mogelijk is, als je dit aan hen kenbaar maakt. Ik vind dat dus geen argument.
U vraagt ook of dit nu onze argumenten zijn. Wel, het zijn twee hoofdbezwaren tegen de kern van de missie. Het inzetten van extra helikopters of wat dan ook zal ons niet van gedachten kunnen doen veranderen, want de ISAF-missie heeft een januskop, vechten en opbouwen. Dit kan in Uruzgan niet samengaan, Uruzgan is Baghlan niet. Om deze twee redenen wijzen wij de kern van de missie af.
Maar ik zeg er nog iets bij. Wij zijn ervan overtuigd dat de regering goed bedoelingen heeft met deze missie. Premier Balkenende heeft ook op de televisie gezegd dat het helpen van de mensen in Afghanistan vooropstaat. Wij zien ook mooie filmpjes op de televisie. D66 is niet voor het uitsturen van een missie op basis van goede bedoelingen. Het gaat ons om een nuchtere analyse van de feiten op de grond. Wij zijn ook niet onder de indruk van de internationale pressie. Het kan niet zo zijn dat het Nederlandse parlement niet telt! Wij hebben in de afgelopen periode argumenten gehoord zoals: "de trein rijdt al" en "Nederland kan niet na maanden overleg in NAVO-verband opeens vrijelijk nee gaan zeggen". Dat soort argumenten spreekt ons niet aan, zoals ik al zei tegen de heer Nawijn. Dat is ook de reden waarom de fractie van de D66 de motie van de heer Marijnissen heeft meeondertekend. Wij vinden dat deze missie niet door moet gaan.
De heer Marijnissen (SP):
Daar heb ik een vraag over. Ik vind de heer Dittrich redelijk overtuigend, om niet te zeggen dat hij erg zeker van zijn zaak lijkt. Voor kerst heeft hij aangekondigd dat hij zou proberen de Kamer te overtuigen. Ik heb maar één politieke hamvraag en dat is of hij de bewindslieden van D66 heeft kunnen overtuigen.
De heer Dittrich (D66):
U weet dat de allereerste schriftelijke vraag aan de regering was, of het besluit om de missie naar Uruzgan te sturen een eendrachtig besluit is. Daarop heeft het kabinet met ja geantwoord. Het is dus een kabinetsbesluit. De politieke realiteit is dat wij niet alleen de meerderheid van de Kamer niet hebben kunnen overtuigen dat deze missie geen kans van slagen heeft, maar ook het kabinet niet. Het kabinet legt dit voorstel immers aan de Kamer voor.
De heer Marijnissen (SP):
Dat begrijp ik. Ik begrijp ook dat u niet de hele Kamer heeft kunnen overtuigen. Dat overkomt mij ook wel eens. Maar dat u uw eigen mensen in het kabinet, uw twee belangrijkste pionnen in de vaderlandse politiek, niet hebt kunnen overtuigen, valt mij toch erg tegen van u, mijnheer Dittrich.
De heer Dittrich (D66):
Ik kan niet anders zeggen dan dat dit niet gelukt is. De fractie is tégen deze missie en het kabinet is ervoor.
Ik wil daarover nog graag het volgende zeggen. Al maandenlang kijken de militairen naar de politiek. Gaan wij nu wel of gaan wij nu niet? Ik constateer dat hier in de Kamer een grote politieke meerderheid is voor het uitsturen van die militairen, inclusief de fractie van de Partij van de Arbeid, zo heb ik zojuist nog van de heer Bos begrepen.
De heer Marijnissen (SP):
Voorzitter. Ik geloof dat de heer Dittrich nu met zijn tekst verdergaat.
De voorzitter:
Laat de heer Dittrich dit even afmaken. Als u dan nog een vraag heeft, mijnheer Marijnissen, kunt u die stellen.
De heer Dittrich (D66):
Vorige maand meende ik nog heel kritische kanttekeningen te bespeuren bij de Partij van de Arbeid. De heer Bos heeft uitgelegd dat die na de hoorzitting zijn verdwenen. Dat betekent dat een overgrote meerderheid van de Kamer vóór is. Ik zal mijn verlies moeten nemen. Het is mij niet gelukt om onze argumenten zodanig over het voetlicht te brengen dat andere fracties zich daarbij zouden aansluiten. Als het besluit valt en de overgrote meerderheid van de Kamer zegt dat de missie moet doorgaan, vind ik dat wij ons verlies moeten nemen en vanaf dat moment, nadat wij zelf tegen hebben gestemd, wel als één man achter de militairen moeten gaan staan. Ik vind dat de militairen er recht op hebben dat het gekrakeel dan ophoudt, dat D66 na dit debat zal zeggen: de militairen gaan, wij gaan achter de militairen staan en wij steunen hen. Als wij dat niet zouden doen, het gekrakeel hier verder zou gaan en wij die discussie zouden blijven verlengen, ondermijnt dat het moreel van de militairen die een verdomd lastige missie tegemoetgaan.
De heer Marijnissen (SP):
Weet u eigenlijk nog wel wat ik vroeg?
De heer Dittrich (D66):
Ja, en ik heb uw vraag al twee keer beantwoord.
De heer Marijnissen (SP):
Mijn vraag was: wat vindt u van uw politiek leiderschap wanneer u uw belangrijkste politieke pionnen in de vaderlandse politiek bij de behandeling van zo'n belangrijk onderwerp niet weet te overtuigen? Het is toch wel een noviteit in de vaderlandse politiek dat een fractie van een partij die deel uitmaakt van de coalitie in de Tweede Kamer zegt: wij gaan geen militairen in den vreemde sturen, terwijl de bewindslieden van die partij in het kabinet zeggen: wij doen dat wel. Wat moeten in uw optiek hiervan de politieke consequentie zijn?
De heer Dittrich (D66):
Ik heb net uiteengezet dat doordat de zeer grote meerderheid van de Kamer voor uitzending is de militairen linksom of rechtsom naar Uruzgan worden gestuurd. Natuurlijk doelt u op het dreigement van een kabinetscrisis, maar een kabinetscrisis heeft geen enkele zin, want de militairen gaan sowieso naar Uruzgan. Dan vind ik dat ik loyaal moet zijn met de militairen. Als u dan vraagt welke betekenis dit heeft voor mijn politiek leiderschap, moet ik u zeggen dat het mij niet is gelukt om het kabinet op andere gedachten te brengen.
De heer Marijnissen (SP):
Maar klaarblijkelijk is het u ook niet gelukt om twee van uw belangrijkste pionnen in de vaderlandse politiek op andere gedachten te brengen.
De heer Dittrich (D66):
Nee.
De heer Marijnissen (SP):
Het is goed dat u er mij aan herinnert dat u ook partijgenoten had die zeiden: dan wordt het crisis, als wij gaan, dan gaat het kabinet weg. Voorzitter. Wij gaan straks, maar als het aan de heer Dittrich ligt, blijft dit kabinet zitten. Dus er gaat iets twee keer fout.
Mevrouw Halsema staat nu ook bij de interruptiemicrofoon en zij wil ongetwijfeld op dit punt doorgaan. Ik wil echter nog één vraag stellen. Hoe kijkt de heer Dittrich terug op zijn eigen functioneren en dat van zijn fractie in de afgelopen zes weken? Wij hebben hem en zijn partijgenoten dag in dag uit op de tv gezien. En bij het scheiden van de markt wrijven wij met onze handen, wij blazen een keer en verder niks. Voorzitter. Ik ben heel serieus als ik de volgende vraag aan de heer Dittrich stel: hoe kijkt u zelf terug op de afgelopen zes weken?
De heer Dittrich (D66):
Ik wil terugblikken op een langere periode dan die van zes weken. Laat ik met mijzelf beginnen. Half december hebben wij naar buiten gebracht dat wij bezwaren hadden tegen deze wederopbouwmissie. Wij konden die bezwaren ook hebben omdat wij daarvoor met ons huiswerk waren begonnen. Waarom waren wij daarmee begonnen? Omdat, zoals u weet, het kabinet geen beslissing nam. Minister Kamp was tegen en minister Bot was tegen. Wij zijn toen zelf aan de slag gegaan.
De heer Marijnissen (SP):
Minister Kamp was tegen, zei u?
De heer Dittrich (D66):
Ja, dat hebt u ook in de krant kunnen lezen, althans, minister Kamp had grote bezwaren.
De heer Marijnissen (SP):
Hij weet daar zelf niets van, zo te zien.
De heer Dittrich (D66):
Hij lijkt het enigszins vergeten te zijn, maar wij hebben toch allemaal kunnen lezen dat minister Kamp grote bezwaren had en dat er dingen uitgezocht moesten worden. Dat heeft ertoe geleid dat wij onszelf zijn gaan oriënteren in internationaal verband. Wij hebben met ontzettend veel mensen gesproken en toen, mijnheer Marijnissen, konden wij half december zeggen dat wij tegen deze missie waren. Hierop terugkijkend, heb ik geen spijt. Tegen al degenen die zeggen dat in het kader van artikel 100 eerst het kabinet moet spreken en dan pas de Kamer, zeg ik: dat is niet zo, dat staat niet in dat artikel. Ik laat mij niet een pleister op de mond plakken. Als wij tegen een missie zijn, dan kunnen wij dat naar voren brengen.
Vervolgens is een aantal dingen gebeurd. Het kabinet heeft toen bijvoorbeeld zijn voornemen geuit om een beslissing te nemen. De heer Aartsen had het daar al over. Alles is rommelig gegaan. De fractie van de heer Marijnissen was een van de fracties die weigerden om het inhoudelijke debat aan te gaan. De fracties van het CDA en D66 wilden dat wel, maar de meerderheid van de Kamer niet. Deze situatie heeft weken geduurd en zoiets verdient ook niet de schoonheidsprijs. In die periode hebben wij met een crisis gedreigd. Dat geef ik toe. Wij hebben dat inderdaad gedaan, want wij dachten dat wij zo de besluitvorming konden beïnvloeden en met name die van de Partij van de Arbeid, maar dat is niet gelukt.
De heer Marijnissen (SP):
Begrijp ik nu goed dat u dreigde met een crisis om de Partij van de Arbeid om te krijgen? Ik weet niet hoe de heer Bos hierover denkt, maar ik meen toch te weten dat hij het ook heel leuk zou vinden als er een ander kabinet kwam. Deze redenering is wel uiterst curieus.
De heer Dittrich (D66):
Wij dachten dat het de Partij van de Arbeid menens was toen zij inhoudelijke eisen stelde en dat zij die ook, gelet op wat op de hoorzittingen zou gaan gebeuren, zou handhaven. Dat is niet gebeurd.
De heer Marijnissen (SP):
U zegt dus eigenlijk dat uw fractie gedreigd heeft met een crisis, niet omdat zij dat echt meende, maar om de dreiging functioneel te laten zijn en om na te gaan of u daarmee in partijpolitiek opzicht iets kon bereiken. Voorzitter. Dit is een regeringspartij onwaardig, en dat zeg ik als lid van de oppositie.
De heer Dittrich (D66):
Het is heel aardig dat de heer Marijnissen dat zegt, maar je probeert met een crisisdreiging inderdaad een besluit te beïnvloeden. Dat is ons niet gelukt, omdat de overgrote meerderheid van de Kamer achter de regering staat en die missie wil. Dat is onder andere de reden waarom wij de militairen willen gaan steunen. De militairen hebben namelijk niets aan het gekrakeel hier in Den Haag. Na de stemming hoort men mij daar niet meer over; dan steunen wij de militairen.
Mevrouw Halsema (GroenLinks):
Er zijn verschillende onderdelen in uw redering die een beetje raadselachtig zijn. Het gaat mij nu echter om een ander punt. U zegt bij herhaling: wij hebben met een crisis gedreigd om het kabinet op andere gedachten te brengen; dat is niet gelukt en nu leggen wij ons erbij neer. Ik snap dat niet. Ik kan mij vergissen, maar volgens mij zit de PvdA nog niet in het kabinet.
De heer Dittrich (D66):
Ik zie dat de heer Bos een beetje teleurgesteld kijkt.
Mevrouw Halsema (GroenLinks):
Dat is verder tussen u en de heer Bos.
Uw partij neemt wel deel aan het kabinet. Wij kennen evenwel maar één soort meerderheid in dit parlement, namelijk die van 75 plus 1. Het is onzin om nieuwe meerderheden te gaan introduceren. Als u nu zegt dat u niet accepteert dat het kabinet een missie gaat uitvoeren die een januskop heeft, die geen kans van slagen heeft en waarvan u de kern afwijst, en als u het kabinet dus niet steunt, dan gaat de missie niet door. Als u nou in plaats van de verantwoordelijkheid steeds naar andere partijen te schuiven gewoon eens even over de brug komt en zegt dat u de missie niet steunt en dat u ook een kabinet dat deze missie wel uitvoert niet steunt, dan staat u ergens.
De heer Dittrich (D66):
Als er in de Kamer een kleine meerderheid was, dan zou die missie niet doorgaan. Dan zou er namelijk onvoldoende parlementair draagvlak zijn. Dat is zowel door het kabinet als door andere partijen gezegd. De politieke realiteit is echter dat een heel grote meerderheid, misschien wel driekwart van het parlement, vindt dat die missie uitgestuurd moet worden.
Mevrouw Halsema (GroenLinks):
Voorzitter, misschien kunt u de parlementaire regels over meerderheden en minderheden straks nog even uitleggen.
Mijnheer Dittrich, jarenlang steunt u kabinetsbeleid dat op heel kleine meerderheden kan reden. Zo wordt de WAO gecorrigeerd en het sociale stelsel op de schop genomen, altijd met de kleinst denkbare meerderheden. Dat is nooit een probleem geweest voor D66. Nu gebruikt u het evenwel als uitvlucht om niets te hoeven doen. Dat is toch geen verhaal? Anders moet u de parlementaire regels wijzigen en zeggen dat er in dit parlement pas sprake is van een meerderheid als er 100 mensen of meer ergens voor of tegen zijn.
De heer Dittrich (D66):
Ik breng u in herinnering dat ook de regering gezegd heeft dat er een breed parlementair draagvlak zou moeten zijn. De heer Verhagen heeft zelfs gesproken over een tweederde meerderheid in een bepaalde fase van de besluitvorming. In het begin was er helemaal geen breed parlementair draagvlak. Dat is, tot mijn spijt, pas de laatste dagen ontstaan, maar dat is de politieke realiteit. Dat betekent dat de militairen, linksom of rechtsom, zullen worden uitgestuurd. Daarom wil ik na de stemming achter de militairen gaan staan en wil ik ook ophouden met het gekrakeel. Bij het laatste kijk ik uiteraard ook naar mijzelf.
Mevrouw Halsema (GroenLinks):
Volgens mij heeft de heer Verhagen al langer geleden de eis van een tweederde meerderheid laten vallen. Daar kunt u zich dus niet op beroepen. En dan wil ik ook nog iets zeggen over uw veronderstelling dat de troepen, linksom of rechtsom, uitgezonden zullen worden, of u het kabinet nou laat vallen of niet. U weet net zo goed als ik dat een demissionair kabinet nooit zo'n missie zou kunnen en mogen uitzenden. Dit is dus een oneigenlijk argument om niet een eigen keuze te hoeven maken.
De heer Dittrich (D66):
Dat betwist ik, want vanuit de Kamer moet instemming worden betuigd met een kabinetsbesluit.
Tot slot een enkel woord over de nazorg. Als de militairen gaan, gaan wij achter de mensen staan. Een goede nazorg begint met een goede voorzorg. Ik vraag om goede voorlichting aan de militairen. Er moet ook op de missie getraind worden, want de militairen gaan een zeer risicovolle uitzending tegemoet.
Mevrouw Huizinga-Heringa (ChristenUnie):
Voorzitter. Mijn fractie vindt het belangrijk dat de besluitvorming over vredesmissies zorgvuldig verloopt. Kamer en kabinet moeten daarin hun verantwoordelijkheid nemen. Het kabinet moet dit doen door een helder en ondubbelzinnig besluit te nemen: wij gaan wel of wij gaan niet en niets daartussen. De Kamer moet dit doen door het kabinetsbesluit te wegen. In het geval van deze missie is dat niet zo gegaan. Om uit een politieke impasse te komen, heeft het kabinet zich achter woordspelletjes verscholen. Wij hebben dat opgevat als een politiek spel, maar dan wel over de ruggen van de militairen. Na druk uit de Kamer heeft het kabinet zich enigszins hersteld, maar fraai was het niet. Wij vinden dat dit niet zo had mogen gebeuren. Voorzitter. Wij steunen dan ook de motie-Van Aartsen/Bos. Dat zal u niet verbazen, want u weet dat mijn fractie een geschiedenis heeft op het punt van artikel 100.
De internationale gemeenschap heeft verantwoordelijkheid genomen voor Afghanistan. Samen met de Afghanen is al heel veel bereikt, dat bleek ook deze week weer op de conferentie in Londen. De weg naar vrede en gerechtigheid is ingeslagen, maar de betrokkenheid moet nog een heel aantal jaren blijven bestaan om tot een werkelijk duurzame vrede in Afghanistan te komen.
Internationale betrokkenheid vraagt een grote financiële en militaire inzet, ook van Nederland. Mijn fractie is bereid om die grote inzet te plegen. Wij willen verantwoordelijkheid nemen ten opzichte van Afghanistan. Elke missie moet op de eigen praktische uitvoerbaarheid getoetst worden. De missie naar Uruzgan is zonder twijfel de meest gevaarlijke missie tot nu toe. Voor mijn fractie was het een belangrijke vraag of deze missie kans van slagen heeft, of het überhaupt mogelijk is om veiligheid en stabiliteit te brengen in de woeste en onherbergzame provincie Uruzgan.
Door alle informatie op hoorzittingen, briefings en van het kabinet is mijn fractie ervan overtuigd geraakt dat deze uitzending geen mission impossible is. Het is mogelijk om stabiliteit te brengen in Uruzgan. Goede afspraken binnen de NAVO, een ruim mandaat en een goede voorbereiding van de militairen, juist op het gebied van cultuur en zeden, maken de missie uitvoerbaar, maar zeker niet gemakkelijk. De missie is vooral niet zonder gevaar voor onze militairen. Militairen die op een gevaarlijke missie gaan, verdienen de steun van het voltallige kabinet. Ik ga ervan uit dat die steun er ook komt.
Mijn fractie stemt in met de missie. Zij wenst de militairen en hun familie, wijsheid, lef, moed en geduld toe. Zij wenst hen ook de Zegen van God op hun gevaarlijke weg.
De heer Van der Staaij (SGP):
Mijnheer de voorzitter. Dit debat is het sluitstuk van de besluitvorming over een belangrijke en gevoelige missie. Dankzij briefings, hoorzittingen, gesprekken, mondelinge en schriftelijke beantwoording van vragen kunnen wij terugzien op een gedegen en nauwgezette voorbereiding. Gelukkig is die inhoudelijke discussie niet weggedrukt door het politieke gekrakeel, compleet met crisisdreigingen en al, wat deze besluitvorming heeft aangekleefd. De inhoudelijke discussie kwam bovendien door procedurele schermutselingen vertraagd op gang.
Was dit verloren tijd? Was dit het zoeken van spijkers op laag water? Naar mijn mening niet. Feit was nu eenmaal dat door verdeeldheid binnen het kabinet een helder opgezette kabinetsbrief toch enigszins werd verminkt, doordat alles wat met het werkwoord besluiten te maken had uit die brief was gesloopt. Terecht nam het parlement daar geen genoegen mee. Dat was een serieuze staatsrechtelijke kwestie van heldere onderscheiden verantwoordelijkheden van Kamer en kabinet in het licht van artikel 100 van de Grondwet. Zeker als het om gewichtige besluiten als uitzendingen gaat, moet het altijd volstrekt duidelijk zijn waar de regering staat. Wij hebben dan ook sympathie voor en zullen steun geven aan de motie van de heren Van Aartsen en Bos.
De helderheid over het karakter van het besluit is uiteindelijk gekomen. De grondige inhoudelijke discussie is gevoerd. Het is nu tijd om de politieke conclusies te trekken. De SGP-fractie heeft steeds een positieve houding ingenomen tegenover alle eerdere uitzendingen naar Afghanistan. Wij hebben diezelfde basishouding ingenomen ten opzichte van deze voorgenomen uitzending naar Uruzgan. Het is van groot belang dat er geen vrijhavens voor terroristen blijven bestaan of weer kunnen ontstaan. Wie terrorisme alleen dicht bij huis wil bestrijden is kortzichtig. Er loopt een rechte lijn van de aanslagen op de Twin Towers naar de besluitvorming van vandaag. Het is een bondgenootschappelijke plicht om elkaar niet alleen in gemakkelijke tijden maar ook in moeilijke tijden bij te staan. Nederland kan Amerikanen en andere bondgenoten niet de kastanjes uit het vuur laten halen. Voor een definitief "ja" op die positieve houding is wel een zorgvuldige toetsing nodig aan het daarvoor tot stand gebrachte kader. Dat hebben wij in de achterliggende tijd en in het debat van vandaag gedaan.
Na al die hoorzittingen, briefings en het debat van vandaag stelt de SGP-fractie vast dat de regering een eerlijk en realistisch vertrouwenwekkend beeld schetst, zowel van de veiligheidssituatie in Afghanistan als van de kans van slagen van de missie. Wie zegt dat het een gevaarlijke missie is, heeft van dit kabinet gelijk krijgen. Wie zegt dat wij niet gemakkelijk op korte termijn zichtbare successen kunnen neerzetten, verdient bijval. Het is een moeilijke en riskante missie. Dat is de ene kant van het verhaal. De andere kant van het verhaal is dat het ook een belangrijke missie is, met als kerndoel het bijdragen aan stabiliteit en wederopbouw. Daarbij willen wij reële mogelijkheden benutten om de weg van stabilisatie en wederopbouw verder op te gaan, waarmee wij daadwerkelijk iets kunnen betekenen voor de Afghaanse bevolking. Daarmee volstaan wij in de strijd tegen het terrorisme niet met te gemakkelijke maatregelen. Het is, zo is onze overtuiging, een missie die kan slagen. Wij hebben er na alle briefings en het overleg van hedenmiddag vertrouwen in dat de regering alles gedaan heeft om de missie op een verantwoorde manier vorm te geven. De veiligheidsrisico's zijn aanzienlijk, maar de getroffen veiligheidsmaatregelen en de verkregen veiligheidsgaranties zijn dat ook. Alles is uit de kast gehaald om de missie stevig in te kleden.
Een belangrijk punt is de verhouding ISAF/Enduring Freedom. Ik stel vast dat die verhouding goed is geregeld. Zij zullen elkaar niet in de wielen rijden. Ik meen dat door het ISAF-optreden de contra-terrorismeoperatie Enduring Freedom voluit kan functioneren en andersom. Ik ben dus niet zo bang voor het dubbele gezicht waar de D66-fractie het over had. Eerlijk gezegd moest ik enigszins glimlachen bij die aanduiding "dubbel gezicht", want als er één partij is die op dit onderwerp een dubbel gezicht vertoont aan de ene kant door deel uit te maken van een kabinet dat erg voor deze uitzending is en aan de andere kant een fractie die daartegen is, dan is het D66 wel. Maar het is beter als ik mij niet verder laat verleiden tot het maken van partijpolitieke verwijten aan welke fractie dan ook. Het moet ons nu eerst en vooral om de inhoud van het besluit gaan.
Voordat ik tot mijn slotconclusie kom, wil ik nog terugkomen op één punt. De SGP-fractie heeft gezegd dat zij het van essentieel belang vindt dat de militairen, als zij gaan, kunnen beschikken over een stevig geweldsmandaat, dat zij adequaat kunnen optreden als dat nodig is en dat ook het noodzakelijke materieel voluit beschikbaar is. Wij zijn tevreden met de toezeggingen en datgene wat daarover in het vooruitzicht is gesteld. Wij hebben de overtuiging gekregen dat dit goed geregeld is.
Voorzitter. Ik rond af. Gelet op alle omstandigheden, op alles wat rond deze missie inhoudelijk naar voren is gebracht, kan de SGP-fractie met vrijmoedigheid "ja" zeggen tegen deze missie. Wij beseffen daarbij terdege dat wij hier wel kunnen beslissen, maar dat het wel de militairen zijn die het in de praktijk zullen moeten gaan waarmaken. Zij weten als geen ander dat zij geen levensverzekering krijgen van de kwaadaardige elementen in Uruzgan. Niet voor niets zijn alle mogelijke maatregelen genomen om onze militairen te beveiligen bij hun taak. Dat laat onverlet dat hun hoogste bescherming niet bestaat uit wapens en staal. Ik wil ze van harte Gods bescherming toewensen. De SGP-fractie zal intens met hen en ook met hun familieleden en geliefden meeleven en hoopt dat zij, als alles z'n voortgang zal hebben, met goed resultaat deze belangrijke missie zullen volbrengen.
De heer Nawijn (Groep Nawijn):
Mijnheer de voorzitter. Nederland heeft een goed en uitgerust leger. In onze Grondwet staat dat het leger moet worden ingezet als de internationale gemeenschap erom vraagt en de internationale rechtsorde met voeten wordt getreden. En dat is op dit moment aan de hand in Uruzgan. De NAVO heeft Nederland gevraagd om deel te nemen aan de ISAF-operatie. De secretaris-generaal van de Verenigde Naties heeft ons gevraagd om mee te doen. Dan moet het toch heel erg duidelijk zijn dat Nederland mee moét doen.
Velen zeggen dat wij aan de leiband van Amerika lopen. Net of dat zo erg is! Het is heel goed dat de Amerikanen de strijd tegen het internationale terrorisme hebben opgepakt. Wij praten in de Kamer heel vaak over de bestrijding van terrorisme. Dan moeten wij ook op internationaal gebied tonen wat wij waard zijn. Wij weten immers allemaal dat het internationale terrorisme schuldig is aan de dood van vrouwen, kinderen en andere onschuldigen. Wij moeten die strijd door dik en dun steunen.
Wij weten allemaal dat de missie naar Uruzgan gevaarlijk is en dat Uruzgan niet veilig is. Wij weten ook dat het hoofdkwartier van de Taliban in deze provincie is gevestigd. Wij weten ook wat de Taliban met het Afghaanse volk opheeft: onderdrukking, sharia-wetgeving, wetteloosheid en het aan de laars lappen van de mensenrechten. Wij weten ook dat Osama bin Laden en Al-Qa'ida vanuit die provincie worden ondersteund. Het is dan ook alleen maar goed dat wij daarheen gaan om dat kwaad te bestrijden.
Vanmiddag is er een goed algemeen overleg geweest. Daarin heb ik twee garanties aan de regering gevraagd. Die twee garanties zijn gegeven. De ene garantie was dat het Nederlandse leger met goed materieel, met al het materieel dat nodig is om in zo'n gevaarlijke provincie aanwezig te zijn, uitgerust zal zijn. Ik ben blij dat de minister van Defensie daarop een positief antwoord heeft gegeven. De situatie zoals in Srebrenica met de gebroken geweertjes mag niet meer voorkomen. Dat is gegarandeerd door deze toezegging. De minister heeft voorts gezegd dat een zaak als Eric O. niet meer zal voorkomen, omdat de geweldsinstructies volkomen duidelijk zijn.
Een tweede voorwaarde was de nazorg. De minister van Defensie heeft uitvoerig uitgesproken dat de nazorg voor de militairen die er naartoe gaan, is gegarandeerd. Ik geef de minister in overweging die nazorg ook te laten geven als de militairen terug zijn in de burgermaatschappij, want wij zien op dit moment de grote gevolgen die het verblijf in bijvoorbeeld voormalig Joegoslavië heeft op het functioneren in de burgermaatschappij van militairen die daar zijn geweest.
Ik wens de militairen die naar Uruzgan gaan veel sterkte en veel succes. Ik ben blij dat een zo grote meerderheid in de Kamer achter deze missie staat.
De heer Wilders (Groep Wilders):
Voorzitter. Vandaag gaat het erom dat wij verantwoordelijkheid nemen voor vrijheid, dat wij een bijdrage leveren aan vrijheid, vrijheid in Afghanistan door wederopbouw en terrorismebestrijding. Het is goed om ons te realiseren dat als Nederland, als de rest van de internationale gemeenschap dat niet doet en wij collectief de andere kant op kijken, Afghanistan langzaam maar zeker teruggaat naar de middeleeuwen, teruggaat naar het tijdperk van de barbaarse Taliban. Die krijgen het dan weer voor het zeggen. En dat is onaanvaardbaar.
Dat is waar het hier vandaag om gaat wat de Groep Wilders betreft. Politieke spelletjes, hoe interessant, vaak komisch of triest ook, zoals die van en over D66, zijn eigenlijk volstrekt oninteressant en eigenlijk ook gênant. Het gaat nu niet om ons, het gaat er niet om wie hier handig of onhandig heeft geopereerd, het gaat om een vrij en democratisch Afghanistan. Een vrij, stabiel en democratisch Afghanistan zonder terroristen is niet alleen in het belang van de Afghanen en de regio, maar is ook direct in het belang van Europa, van Nederland en van iedereen die hier vandaag aanwezig is en luistert.
Het concept van ISAF waarbinnen Nederland blijft opereren, is wederopbouw, maar zonder terrorismebestrijding zal er geen stabiliteit in Afghanistan zijn en zonder stabiliteit kan er geen sprake zijn van wederopbouw. De wederopbouwtaken van ISAF zijn – en ik meen dat echt – erg belangrijk. Ze zijn ook zinvol, maar als de internationale gemeenschap niet ook blijft inzetten op bestrijding van het terrorisme in Afghanistan, dan is wederopbouw een romantische valse illusie. Ik ben dan ook blij dat het kabinet bij monde van de minister van Defensie en de minister van Buitenlandse Zaken, eerder in het debat vandaag tegenover de Kamercommissie heeft aangegeven, dat ISAF ondanks en juist ten behoeve van haar belangrijke wederopbouwtaak stevig zal optreden tegen terroristen als dat noodzakelijk is. Dat is noodzakelijk als bijvoorbeeld Nederlandse militairen worden bedreigd of belemmerd, als bijvoorbeeld hulpverlenende instanties worden bedreigd of belemmerd en als bijvoorbeeld uit informatie van de inlichtingendienst blijkt dat aanslagen worden voorbereid.
Het is positief dat de regering heeft gesteld dat Enduring Freedom, de operatie waaraan wij nog deelnemen, succesvol was en is, en ISAF versterkt. Bij mogelijk, hopelijk en waarschijnlijk zelden voorkomende meningsverschillen tussen ISAF en Enduring Freedom beslist uiteindelijk SACEUR in de vorm van de Amerikaanse generaal Jones. Ook daarin kan ik mijn vertrouwen uitspreken.
Enduring Freedom en ISAF zijn formeel gescheiden, maar materieel complementair. Ze helpen elkaar, ze verstevigen elkaar. En dat is maar goed ook. Dat de afgelopen weken en ook vandaag het onderscheid tussen Enduring Freedom en ISAF zo ontzettend wordt benadrukt, heeft, laten wij eerlijk zijn, vooral een binnenlands politieke reden, namelijk de poging om de Partij van de Arbeid mede over de brug te krijgen, maar dat heeft weinig met de werkelijkheid van doen.
Ik kan en wil dan ook verantwoordelijkheid nemen om Nederlandse troepen uit te zenden. Het is een missie tegen terrorisme, een missie voor wederopbouw, een missie voor vrijheid. Een missie die voor Nederlandse militairen niet van persoonlijke gevaren is ontbloot, ook daar moeten wij eerlijk in zijn. Hoewel de missie verantwoord is, voldoet aan de criteria van het toetsingskader en met alle mogelijke veiligheidsmaatregelen is omgeven, is het wel een van de meest risicovolle operaties die Nederlandse militairen de afgelopen decennia hebben ondernomen. Wij mogen het dan ook nooit vanzelfsprekend vinden dat Nederlandse militairen, Nederlandse mannen en vrouwen uit onze krijgsmacht, elders in de wereld opkomen voor democratie en vrijheid. Daarom moeten wij voor iedere militair die daar naartoe gaat, diep respect hebben. Ik wens al die militairen, al die mannen en vrouwen die ter verdediging van die democratie en vrijheid naar Afghanistan gaan, en hun familieleden en geliefden alle kracht, sterkte en succes toe en een behouden thuiskomst.
Minister Balkenende:
Voorzitter. Met dit debat naderen wij het einde van een lang besluitvormingsproces. Een proces vol emotie, ambitie en ratio, maar een proces dat uiteindelijk wel bij alle partijen getuigt van een grote zorgvuldigheid bij de afweging van alle factoren. Ik ben de sprekers van vanmiddag en vanavond daarom erkentelijk voor hun inzet.
Het debat ging vandaag over nut en noodzaak van het uitzenden van Nederlandse militairen naar de provincie Uruzgan in Afghanistan om daar samen met onze NAVO-bondgenoten, de Afghaanse autoriteiten te helpen een stabiel, vreedzaam, democratisch en welvarend land op te bouwen. 30 miljoen Afghanen hebben 23 jaar in oorlog en onderdrukking geleefd, de laatste jaren onder het juk van het Talibanregime. Het resultaat is een totaal ontregeld land met gebrek aan alles, een uiterst kwetsbaar land, een voedingsbodem voor terroristen.
Sinds enkele jaren zijn er moedige stappen gezet op weg naar democratie, naar wederopbouw, naar hoop. Afghanistan is op de goede weg, maar de Afghanen zijn er nog lang niet. Zo'n lange periode van instabiliteit en conflict poets je niet zo maar weg. Internationale hulp is onontbeerlijk. Op verzoek van de Verenigde Naties is die hulp geboden. Via de NAVO-operatie ISAF werken 37 landen aan een beter Afghanistan. Daaronder zijn vrijwel alle landen van de Europese Unie.
Ook Nederland levert in twee delen van Afghanistan al een belangrijke bijdrage aan vrede en veiligheid, aan een verbetering van de situatie van de bevolking. Dit is nuttig en onmisbaar werk. Wij zijn de Nederlandse militairen daar zeer erkentelijk voor.
Na het noorden en het westen is volgens planning nu het zuiden aan de beurt om ook daar te werken aan veiligheid en opbouw. Nederland is vanaf het begin door de Verenigde Naties, de secretaris-generaal van de NAVO en de Afghaanse autoriteiten gevraagd deel te nemen aan deze missie, omdat wij een zeer goed geoutilleerde en getrainde krijgsmacht hebben waarvan de internationale gemeenschap weet dat zij deze klus aan kan op een andere manier dan tot nu toe in het zuiden is gebeurd.
Nederland is ook gevraagd omdat ons land traditiegetrouw staat voor internationale solidariteit. Ik heb dit vandaag in de Kamer gemerkt. Door vrijwel alle partijen heen bestaat het besef dat onze verantwoordelijkheid verder gaat dan onze landsgrenzen. Ik heb daar grote waardering voor.
De regering is niet over een nacht ijs gegaan bij de beoordeling van het verzoek om samen met de Canadezen en de Britten het voortouw in het zuiden te nemen. Wij wilden zeker weten dat een Nederlandse bijdrage ook werkelijk succesvol kan zijn en dat tegelijkertijd een maximale inspanning is geleverd om de veiligheid van onze troepen te verzorgen. Het is duidelijk dat het een risicovolle operatie betreft, en iedereen weet dat. Minister Kamp en de Commandant der Strijdkrachten weten dat als geen ander. Ik complimenteer hen met de resultaten die zij hebben geboekt. Samen met de minister van Buitenlandse Zaken hebben zij keiharde eisen gesteld en de resultaten daarvan binnengehaald; niet als politiek spel, maar omdat zij willen staan voor de mannen en vrouwen die het werk straks moeten gaan doen. Ook ik sta daarvoor, evenals het gehele kabinet. Er zijn geen garanties te geven voor hun veiligheid, maar ik kan wel garanderen dat het kabinet de veiligheid van de eigen troepen zeer serieus heeft genomen. Wij zullen onze militairen nimmer aan hun lot overlaten.
De heer Marijnissen (SP):
U legt uit dat de ministers Kamp en Bot in het traject naar vandaag onderhandeld hebben over ondersteuning, over de vraag wat er gebeurt met de krijgsgevangenen en Jan Mohammed enzovoort. Is er gedurende dat proces bij de coalitiegenoten in Europa of bij de NAVO de indruk ontstaan dat Nederland eigenlijk al had besloten? Ik vraag dat, omdat nogal wat voorstanders zeggen dat het een internationale blamage voor Nederland zou zijn als nu zou worden teruggekomen op de indruk die is gewekt, namelijk dat Nederland al tot deelname had besloten.
Minister Balkenende:
De heer Marijnissen weet precies wat er is gebeurd. Nederland heeft zich internationaal constructief opgesteld en aangegeven te willen bijdragen aan de verdere ontwikkeling van Afghanistan. Nederland heeft dat ook steeds gedaan, onder het bekende beslag van het debat met het parlement.
De heer Marijnissen (SP):
Mijn vraag is gebaseerd op geluiden die ik van verschillende kanten hoor. Is het uitgesloten dat desalniettemin de indruk is ontstaan dat Nederland er al uit was en dat de consultatie van de Kamer een formaliteit was?
Minister Balkenende:
De procedure van artikel 100 is heel duidelijk. Het kabinet zal nooit Nederland binden zonder dat de Kamer in de gelegenheid is gesteld een oordeel te geven. Wij hebben dat gerespecteerd, en iedereen in het buitenland weet dat.
De heer Marijnissen (SP):
Ik mag dus concluderen dat degenen die hun stem voor de missie uitbrengen, niet omdat zij het inhoudelijk helemaal ermee eens zijn maar omdat zij menen dat het een internationale blamage voor Nederland zou zijn om niet aan de missie deel te nemen, ongelijk hebben?
Minister Balkenende:
Degenen die verwijzen naar de positie van Nederland, kunnen zich niet beroepen op het feit dat Nederland zich formeel heeft gebonden. Wij hebben wel gezegd dat wij een bijdrage willen leveren in Afghanistan; vandaar onze inzet op alle voorwaarden. Als wij in Nederland op dit moment zouden zeggen: wij doen het niet, denk ik dat wij de vraag krijgen: wil Nederland werkelijk internationale solidariteit tonen en wat betekent een bondgenootschap? Zo ligt de zaak.
De heer Marijnissen (SP):
Internationale solidariteit? Ja, maar niet per definitie op deze manier. Solidariteit binnen het bondgenootschap? Ja, maar niet per se op deze manier. Zo staat mijn fractie daarin. Dat is ook nog een optie. Geeft u nu toch impliciet aan dat er wel verwachtingen zijn gewekt? Wij zouden namelijk de wedervraag krijgen.
Minister Balkenende:
Mijnheer Marijnissen, u vraagt naar de bekende weg. Als wij contact hebben met onze bondgenoten om te bezien of voldaan kan worden aan de voorwaarden die Nederland heeft gesteld, doen wij dat niet in de trant van: wij zullen wel zien wat er gaat gebeuren. De inzet is positief geweest, maar onder twee belangrijke condities. De eerste is: er moet voldaan worden aan de voorwaarden die wij hebben gesteld, en dat betreft zowel de Afghaanse autoriteiten als de bondgenoten. De tweede is het bekende beslag, namelijk dat de procedures conform artikel 100 moeten worden nageleefd.
De heer Marijnissen (SP):
Hier, vanavond, zegt u dat u in de onderhandelingen dingen hebt binnengehaald. Dan is het toch niet zo raar dat bij degenen bij wie u zaken hebt binnengehaald, zoals de heer Karzai, de indruk is gewekt dat het een gelopen race was?
Minister Balkenende:
Ik heb u zojuist gezegd welke condities Nederland heeft gesteld. Iedereen weet ook dat wij de gangbare regels van onze democratie naleven, dat wil zeggen het volgen van de artikel 100-procedure. Wij zeggen dat bij alle missies.
De Kamer heeft vandaag met mijn collega's van Buitenlandse Zaken, Defensie en Ontwikkelingssamenwerking zeer uitvoerig en in detail over zaken gesproken. Vanavond heeft de heer Herben daaraan een aantal vragen toegevoegd, om duidelijkheid te krijgen over punten die hij van groot belang acht. Zo had hij het over de nazorg. Welnu, de benodigde nazorg zal worden gefinancierd uit de Defensiebegroting. Hij heeft ook gesproken over de geleden verliezen. Het is een gevaarlijk missie, en wij moeten ons realiseren dat er sprake zal zijn van schade. In dat geval zal het benodigde materieel worden vervangen. Het kabinet zal voor 1 juni over de financiering daarvan beslissen. Nederland blijft zich inzetten om, net als de luchthaven Kandahar, meer NAVO-activiteiten gemeenschappelijk te financieren. Over twee jaar zal de Nederlandse inzet worden overgenomen door andere NAVO-landen. Zo wordt bijgedragen aan spreiding van de lasten over alle bondgenoten.
De heer Herben (LPF):
Ik ben het kabinet nog een antwoord schuldig op de vraag: één of twee jaar? Ik moet even kauwen op deze toezeggingen van de minister-president. In het verkeer tussen kabinet en parlement werken wij op basis van vertrouwen. De minister-president kennende, weet ik dat dit een kwestie is van "een man, een man, een woord, een woord". Ik ben daarmee op zichzelf verheugd, maar ik blijf van mening dat het veel gevraagd is van de Nederlandse krijgsmacht. Wij moeten ons goed realiseren dat de beslissing om voor een of twee jaar te gaan niet lichtvaardig kan worden genomen. Wij spreken over 3600 mannen en vrouwen die wij per jaar uitsturen. Ik vertrouw erop dat de nazorg goed zal worden geregeld. Alles afwegende, zullen wij instemmen met de periode van twee jaar.
Minister Balkenende:
Ik dank de heer Herben hiervoor zeer.
Voorzitter. Het debat vandaag ging ook over de buitengewoon belangrijke vraag wat opbouw kan betekenen. De internationale gemeenschap heeft zich deze week in Londen opnieuw verbonden met de opbouw via het Afghanistan Compact. De minister voor Ontwikkelingssamenwerking is daarop vanmiddag zeer uitvoerig ingegaan. Het zal niet gemakkelijk zijn en het zal met kleine stapjes gaan, maar met de samenwerking van Afghanen zelf zal het lukken op het gebied van het bestuur, de politie, het rechtssysteem, de positie van vrouwen, het onderwijs en de gezondheidszorg.
Het voltallige kabinet is op 22 december jongstleden akkoord gegaan met de missie en heeft daarom de artikel 100-brief uitgestuurd. Dat is nog eens herbevestigd in de brief van 13 januari jongstleden. Minister Bot heeft vanmiddag de gedachten achter de artikel 100-procedure nog eens benoemd. Het geeft de gelegenheid tot informeren en consulteren van het parlement. Dat is vandaag gebeurd. U heeft uw standpunten naar voren gebracht. Morgen zal de formele afronding van de besluitvorming plaatsvinden in het kabinet.
Laat ik volstrekt duidelijk zijn. Het kabinet wil dat onze militairen een bijdrage leveren aan de veiligheid en de wederopbouw van Uruzgan. Ik constateer dat daarvoor nu ook een zeer breed draagvlak in uw Kamer aanwezig is en dat deze missie daarmee doorgang kan vinden. Met de steun in uw Kamer kan ik als voorzitter van de ministerraad constateren dat de geplande missie kan worden geëffectueerd. Ik zal dat morgen ook bevestigen in het kabinet.
De heer Marijnissen (SP):
Op 22 december jongstleden nam het kabinet een besluit. Dat wil zeggen, het nam een besluit, maar er kwamen twee ministers naar buiten die zeiden dat het een voornemen was. Daarover heeft vervolgens drie weken verwarring bestaan, drie weken waarin ik mij heb afgevraagd waarom de minister-president daaraan niet meteen een einde heeft gemaakt. Waarom hebt u niet meteen na 22 december gezegd: er is een besluit genomen? Waarom hebt u dat drie weken op zijn beloop gelaten?
Minister Balkenende:
Omdat het voor mij op 22 december vaststond dat het kabinet – leest u de brief erop na – glashelder heeft aangegeven op grond van alle motieven dat wij naar Afghanistan, de provincie Uruzgan, zouden moeten gaan. Dat is neergelegd in de brief. Daarin hebben wij geschreven dat wij aan de Kamer zouden vragen welk oordeel deze is toegedaan en of datgene wat wij willen zou kunnen worden geëffectueerd, dan wel of wijziging daarvan noodzakelijk zou zijn. Als de Kamer toen de brief in behandeling had genomen, zouden wij nu naar ik verwacht dezelfde uitkomst hebben gehad. Vervolgens hebben wij een discussie gevoerd over besluit of voornemen. Dat kunnen wij achteraf betreuren. De Kamer had ook het besluit kunnen nemen om direct de brief te behandelen. Dat heeft niet zo mogen zijn. De eerste vergadering in januari heeft geleid tot de brief van 13 januari jongstleden waarin nog eens het besluit van 22 december jongstleden is bevestigd. Daarmee was de zaak rond, en konden wij eindelijk beginnen aan het debat.
De heer Marijnissen (SP):
Ik kan mij niet voorstellen dat de minister-president gelukkig is geweest met de gang van zaken. Daarvoor was hij op 13 januari te getergd op tv bij zijn toelichting van het kabinetsbesluit. Hij was verontwaardigd over het feit dat er drie weken lang zo veel commotie was geweest over een semantische discussie. Waarom heeft hij dan niet eerder ingegrepen? Niet de heer Van Aartsen of iemand anders in deze Kamer stichtte verwarring. De heer Van Aartsen en mijn partij stonden aan dezelfde kant. Wij vonden dat eerst het kabinet eerst eens duidelijk moest zijn. De verwarring is gesticht door een van de bewindslieden, die zei dat er geen besluit is genomen maar dat er slechts een voornemen was geuit. Dan is het toch de taak van de eerste man van het kabinet om deze minister op zijn schouder te tikken met de mededeling: luister eens even, het is een besluit. Of zie ik dat verkeerd?
Minister Balkenende:
De afgelopen maanden hebben wij een heel moeilijke afweging moeten maken. Het ging om een belangrijke missie en om eisen waaraan moest worden voldaan. Wij hadden te maken met de discussie ten aanzien van een partij die tot de regering behoort maar die op voorhand zei dat het niet moest gebeuren. Dat was de context waarin wij hebben gewerkt. Het kabinet heeft eendrachtig gezegd, dat het van mening was dat wij naar Afghanistan moeten gaan. Niemand zal dat kunnen ontkennen. Wij hebben wel gezegd, dat wij dit conform de artikel 100-procedure in goed overleg met de Kamer wensten te besluiten. Het kabinet geeft daarbij aan wat naar zijn mening dient te gebeuren. Vervolgens wordt gekeken of daarvoor voldoende draagvlak bestaat. Deze procedure hebben wij gevolgd. Wat mij betreft, en wat het kabinet betreft, had de eerste brief in december al in behandeling kunnen worden genomen. Wij hebben vervolgens echter een discussie gekregen of het een besluit of een voornemen van het kabinet was. Het ging om de bepaaldheid van hetgeen waarmee het kabinet naar buiten kwam. De Kamer heeft kunnen zien dat de brief van 22 december unaniem is. Het was een heel duidelijke boodschap van het hele kabinet.
De heer Marijnissen (SP):
Dan lijkt het mij toch de taak van de minister-president te zijn om een kikker die zo manifest uit de kruiwagen springt tot de orde te roepen en uit te leggen hoe de verhoudingen werkelijk liggen. Is de mildheid van de minister-president op dit terrein wellicht te verklaren door de omstandigheid dat deze beide bewindspersonen hebben besloten zich alsnog – en, als ik de uitlatingen op radio en tv goed heb begrepen, ook naar buiten toe – te conformeren en hij de fractie van D66 niet verder voor het hoofd wilde stoten?
Ik heb de indruk dat de minister-president zijn betoog wilde gaan beëindigen. Ik wil hem daarom meteen ook maar de vraag stellen hoe hij de staatsrechtelijke figuur ziet dat twee bewindspersonen – niet de eerste de beste, en belangrijk voor het kabinet – er weliswaar mee instemmen, maar hun fractie in de Kamer niet instemt met een zo belangrijk onderwerp.
Minister Balkenende:
Wij leven in de tijd van dualisme. Als voorzitter van de ministerraad is het mijn taak om er op toe te zien dat het kabinet tot een eenduidig standpunt komt over een zo belangrijk onderwerp. Dat is gebeurd op 22 december. De artikel 100-brief is glashelder ten aanzien van wat het kabinet voor ogen had. Vervolgens hebben wij op 27 december nog een brief met een verduidelijking gezonden. Toen de discussie niettemin bleef voortgaan, heb ik ervoor gezorgd dat bij de eerste de beste vergadering van de ministerraad van dit jaar, op 13 januari, de zaak eindelijk kon worden beëindigd. Er is geen sprake van andere besluiten. Er is besloten op 22 december. Dat wordt herbevestigd en nog eens opnieuw uitgelegd. Zo is het feitelijk gegaan. Ik ben blij dat wij de discussie toen ook eindelijk hebben kunnen afsluiten.
De heer Van Aartsen (VVD):
Naar mijn mening bestonden op 22 december twee problemen. Het eerste heb ik zojuist al genoemd. De heer Marijnissen is er ook nog even op ingegaan. Ik doel op de uitspraken van vice-premier Brinkhorst van D66 die stelde dat geen besluit was genomen. Dat hebben wij allemaal kunnen zien. Het tweede probleem is, dat aan het einde van de brief van 22 december staat "na overleg zullen wij bezien of deze bijdrage kan worden geëffectueerd dan wel of wijzigingen daarvan nodig zijn". Die procedure in het kader van artikel 100 is wel meer toegepast. Maar het kabinet liet de vraag open of het besluit zou worden geëffectueerd. Dat creëerde het probleem. Mijn motie gaat over iets anders. Die gaat over de toekomst. Wat zal de inhoud zijn van het kabinetsberaad van morgen? Ik ga er van uit dat de minister-president dat op dit moment al weet. Die vraag werd vanmiddag al gesteld aan de minister van Buitenlandse Zaken, die er helder op heeft geantwoord. Het kabinet wil deze missie. De minister-president weet dat er een forse meerderheid in de Kamer voor de missie is. Het kabinet zal deze missie dus effectueren.
Minister Balkenende:
Het antwoord daarop is natuurlijk gewoon "ja", maar dat stellen wij morgen formeel in de ministerraad vast en niet hier in het parlement. Het parlement heeft een besluit genomen waarvan de eenduidige boodschap was: "wij willen naar Afghanistan". Vervolgens hebben wij rekening te houden met twee elementen. Het eerste is of er draagvlak voor aanwezig is. Daarom is de formulering van de brief van 22 december ook juist. Iedereen weet dat bij de uitzending van missies een zo breed mogelijk draagvlak in het parlement moet bestaan. Dat kader hebben wij vastgesteld na de ontwikkelingen in Srebrenica. Daarvan behoren wij ons te vergewissen. Dat is een.
Ten tweede blijkt ook uit de wetsgeschiedenis dat gekeken moet worden of wat het kabinet heeft besloten kan rekenen op ondersteuning, wat betreft voorwaarden, criteria, aantallen militairen enz. Daarom is gesproken over eventuele wijzigingen. Bij zo'n brede steun in de Kamer, waar ik zeer gelukkig mee ben, zal morgen de conclusie natuurlijk zijn dat er een besluit is genomen en dat een debat met de Kamer is gevoerd. Morgen zullen wij formeel vaststellen dat de missie kan worden uitgevoerd.
De heer Van Aartsen (VVD):
Het wordt steeds duidelijker dat de motie toch wel nuttig is. In wezen hoeft het kabinet het niet zo te doen. De procedure van artikel 100, zoals zij een aantal malen in het parlement is toegepast, ook in het licht van het toetsingskader, in 1995 en in 2001, maakt zonneklaar dat het kabinet een besluit heeft genomen. De wetsgeschiedenis en de parlementaire geschiedenis leren dat het enige dat nodig is, is dat het kabinet vaststelt dat er een meerderheid is in de Kamer. Daarmee is het klaar, tenzij het kabinet de indruk heeft dat er in de Kamer nog additionele wensen zijn ten aanzien van bewapening. Dat is nu niet aan de orde. Ik heb dat vanavond niet gehoord. Slechts de nazorg was aan de orde. Naar mijn inzicht is helemaal geen nader kabinetsberaad nodig, tenzij naar aanleiding van de bijdrage van de heer Dittrich, die op zichzelf duidelijk was, wel nader kabinetsberaad nodig zou zijn. Dat hoop ik eerlijk gezegd niet.
Minister Balkenende:
Ik zeg dat morgen de formele afronding zal plaatsvinden. De heer Van Aartsen weet wat er dan gaat gebeuren, want hij is ervaren genoeg in de Haagse politiek. Wij gaan dan na wat wij hebben besloten op 22 december. Hoe is de oordeelsvorming in het parlement geweest? De vaststelling zal zijn dat de missie op basis van een brede meerderheid kan worden gestart. Gesteld dat slechts een minderheid hier het kabinet had gesteund. Dan behoorde het kabinet zich opnieuw af te vragen wat het zou doen. Het kan dan twee kanten uit. Het kabinet kan dan doorzetten, hetgeen politieke gevolgen kan hebben. Het kabinet kan ook zeggen dat het niet doorgaat. In ieder geval moet die weging plaatsvinden.
Het is toch volstrekt normaal dat het kabinet een keer besluit de voorbereidingen om de missie mogelijk te maken, die al zijn gestart, verder zal uitvoeren, als het proces al is ingezet met de artikel 100-brief van 22 december? Daarom ben ik ook zo blij met de brede steun in het parlement. Iedereen weet waar het eigenlijk om gaat, namelijk om de ondersteuning van de bevolking, om internationale solidariteit, om samenwerking met bondgenoten en samenwerking in de strijd tegen terrorisme. Dat is aan de orde. Na alle procedures die er zijn geweest, is het goed dat wij deze conclusie kunnen trekken.
De heer Bos (PvdA):
Ik stel er prijs op namens de fractie van de Partij van de Arbeid te zeggen dat de interpretatie van de heer Van Aartsen van de artikel 100-procedure klopt. Wij kunnen nu wel eindeloos doorgaan met het oprakelen van het verleden, maar voor ons is het belangrijker dat wij het voor de toekomst met de motie goed regelen. Dat de minister-president heeft toegezegd dat het bestaan van zo'n ruime meerderheid in de Kamer gevolgd zal worden door een bevestigend besluit in de ministerraad is voor ons voldoende.
Zijn versie van de artikel 100-procedure en de inhoud van het toetsingskader raakt echt kant noch wal. Wie de laatste vijf brieven over het uitzenden van troepen voor dit soort missies die dit kabinet en vorige kabinetten aan de Kamer hebben gestuurd vergelijkt, moet constateren dat de laatste brief over deze missie volstrekt afwijkt van alle vorige brieven, naar formulering, naar inhoud en naar strekking. Er is geen sprake van een formeel besluit om troepen uit te zenden, maar alleen van een besluit om het parlement te informeren over een voornemen. Dat is iets anders. De minister-president heeft het eigenlijk zelf net geconstateerd. Om dit voor de toekomst goed te regelen is straks de motie van de heer Van Aartsen en mij ter stemming.
De minister-president heeft bevestigd dat wat hem betreft de meerderheid in de Kamer voor het besluit gevolgd zal worden door een positief besluit van het kabinet. Dat vinden wij belangrijk, maar er was nog een tweede vraag. Als het besluit morgen in formele zin bevestigd is, kan hij dan vanavond als voorzitter van de ministerraad bevestigen dat elke minister in zijn kabinet gehouden is om dat besluit naar buiten toe in de openbaarheid uit te dragen en te verdedigen?
Minister Balkenende:
Ik beantwoord eerst uw laatste vraag. Ik geloof niet dat u verdeeldheid moet gaan zoeken als die niet bestaat. Op 22 december heeft het kabinet zonder minderheidsstandpunt, aantekening of wat dan ook vastgesteld dat de leden van het kabinet vinden dat Nederland troepen moet sturen naar Uruzgan. Dat is nog eens bevestigd in de brieven die daarna zijn geschreven. U heeft te maken met een eensgezind kabinet, zo liggen de feiten. Als ik vanavond zeg wat het kabinet voor ogen heeft gehad en hoe de Kamer tegen zaken aankijkt, dan heeft u te maken met een standpunt van het kabinet waar geen enkel misverstand over kan zijn.
Dan uw eerste opmerking. Ik vind dat u zichzelf wat overschreeuwt, mijnheer Bos, en dat valt me toch van u tegen, dat valt me zwaar van u tegen. Een kabinet neemt een besluit, geeft aan wat het wil en welke argumenten het daarvoor heeft. Als die voorbereidingen zijn afgerond, wordt een en ander neergelegd in een artikel 100-brief. Vervolgens gaat die brief naar de Kamer om het oordeel van de Kamer te vernemen. Het wezen van de artikel 100-procedure is dat de Kamer altijd in de gelegenheid wordt gesteld, zich een oordeel aan te meten over datgene wat het kabinet voor ogen heeft. Het kabinet beslist; de Kamer heeft geen instemmingsrecht. Daar is voor gekozen. Maar de Kamer behoort altijd te worden gehoord.
Op de tweede plaats kan een kabinet Nederland nooit binden zonder dat het parlement aan zet is geweest. Daar heeft het kabinet volkomen recht aan gedaan. Het kabinet heeft de artikel 100-procedure gevolgd en volkomen gerespecteerd, en daarom vind ik dat uw opmerking wel eens kant noch wal zou kunnen raken.
De heer Bos (PvdA):
Ik zei zojuist al dat ik ervoor gekozen heb om het meningsverschil dat wij hebben over hoe het hier in de afgelopen maanden gegaan is, hier niet verder uit te diepen, maar ervoor te zorgen dat het voor de toekomst goed geregeld is. Zo is het ook vastgelegd in de motie die is ingediend door de heer Van Aartsen en mijzelf. Ik knoop daar nog een vraag aan de minister-president aan vast. Kan hij vanavond bevestigen dat, als de ministerraad morgen een bevestigend besluit neemt, elke minister gehouden is om in de openbaarheid dat besluit uit te dragen en te verdedigen?
Minister Balkenende:
Wij hebben het traject met elkaar afgelegd en als morgen, op basis van de gedachtewisseling, de conclusie zal zijn dat het besluit dat is genomen, zal worden gematerialiseerd – en die kant gaat het uit – dan zal het door allen worden gedeeld en uitgedragen. Daarvoor werk je als team.
Mevrouw Halsema (GroenLinks):
Ik wil niet al te lang bij dit punt dralen, maar ik moet zeggen dat ik steeds warmere gevoelens krijg voor de motie-Van Aartsen/Bos. Want hoe je het ook wendt of keert, er is dus nog geen officieel kabinetsbesluit. Ik moet zeggen – de premier maakt zojuist de heer Bos verwijten – dat ik dat niet heel erg sterk leiderschap vind van de premier. En dan zeg ik het vriendelijk. Ik snap dat het CDA er behoefte aan heeft om de premier te hulp te schieten, maar wij hebben het over een erg moeilijke en gevaarlijke missie, volgens minister Kamp de moeilijkste missie sinds Srebrenica. Maar de premier laat zijn ministers de zaak verdedigen zonder dat er een officieel besluit ligt van het hele kabinet waarop zij kunnen terugvallen. De premier laat de zaak eerst over aan de Kamer. Neem mij niet kwalijk, maar dat is toch geen sterk leiderschap?
Minister Balkenende:
Mevrouw Halsema, ik geloof dat politici, ook leden van de Tweede Kamer, eerlijk moeten zijn in hun handelen en wijsheid moeten betrachten. Het gaat om een missie die gevaarlijk is en waarbij de militairen moeten kunnen rekenen op een zo breed mogelijke steun in dit parlement. Het gaat er ook om dat wij het proces eerlijk benoemen. Als in de brief van 13 januari nog eens wordt gezegd wat het kabinet wil, als ook nog eens wordt gezegd waartoe is besloten, dan moet u nu niet met het verhaal komen dat er geen besluit zou zijn. Ik heb gezegd: er is een besluit en of dit besluit zal worden geëffectueerd zoals aangegeven in de brief van 22 december, kan worden vastgesteld nadat de Kamer zal hebben gesproken. Zeg dus niet dat er geen besluit zou zijn.
Mevrouw Halsema (GroenLinks):
Laat ik dan in ieder geval zeggen dat er wel wat discussie mogelijk is over de helderheid van dit besluit. Ik verwijs alleen al naar een uitspraak van minister Pechtold in Trouw van 9 januari: "Er wordt gesuggereerd dat de ministers Brinkhorst en Pechtold deze week maar om moeten. Nou, nee dus." Over welk besluit hebben wij het dan?
Minister Balkenende:
Over datgene wat op 22 december unaniem besloten is. Het kabinet heeft toen aangegeven, naar Uruzgan te willen. Het heeft dit ook vastgelegd in de brief van 27 december en de brief van 13 januari. Er is een besluit, dus laten wij niet doen alsof er geen besluit zou zijn.
De heer Herben (LPF):
Voorzitter. Ik heb toch enige moeite met de wijze waarop de minister-president de Kamer college geeft over artikel 100 van de Grondwet. Zeker in de werkgroep NRF hebben wij hiermee frequent te maken en ik denk dat de premier dit college beter voor de ministers van D66 in de ministerraad kan houden. Die hebben het kennelijk niet helemaal begrepen. In onze "welwillendheid" hebben wij de brief van 13 januari inderdaad als een besluit beschouwd, al werd dit overigens daarna bedorven door een interview met minister Pechtold, die het had over vieze en vunzige spelletjes. Ik hoop dat dit ons nu verder bespaard zal blijven en ik wacht af hoe de beslissing van de Kamer in de ministerraad zal worden geïnterpreteerd.
Minister Balkenende:
Voorzitter. Dit is misschien een goed moment om over te gaan tot een bespreking van de motie van de heer Van Aartsen. Hij heeft, om misverstanden te voorkomen, nadrukkelijk gezegd dat het hem hierbij om de toekomst gaat. Ik heb zojuist al aangegeven dat er wat de regering betreft geen onduidelijkheid is over aard en reikwijdte van artikel 100 van de Grondwet. De stappen zijn helder: een besluit van het kabinet, het informeren van de Tweede Kamer, gelegenheid voor de Kamer om met de regering van gedachten te wisselen en zich een oordeel te vormen – er wordt in dit artikel overigens niet van instemming gesproken – en ten slotte het uitvoeren van het besluit, met inachtneming van het oordeel van de Tweede Kamer.
Er is ook in dit debat gebleken dat er in de afgelopen tijd veel aandacht is geweest voor de gang van zaken rondom het informeren van de Kamer. Ik kan me daar iets bij voorstellen, maar daarom is het besluit ook verduidelijkt. Ik leg er nog eens de nadruk op dat het informeren van de Kamer steeds voorafgegaan zal worden door een besluit van de regering. Ik ben het dus eens met de strekking van de motie dat er steeds een besluit moet zijn, maar wat ons betreft is deze motie overbodig, omdat dit een bestendige lijn van de regering is.
Mevrouw Halsema (GroenLinks):
Ik heb toch nog een vraag over de motie; ik noemde het niet voor niets een motie van afkeuring met terugwerkende kracht. Het is niet door de heer Van Aartsen bevestigd, het zijn mijn woorden, maar die staan nog steeds. Eerlijk gezegd zou ik als minister-president een tikje beledigd zijn als een coalitiepartij het nodig vindt om bij motie het kabinet te dwingen om eenduidige besluiten te nemen. Dat is zacht gezegd toch gek?
Minister Balkenende:
Wij zijn nu gekomen aan het eind van een debat waarin het gaat om het krijgen van een breed draagvlak voor een belangrijke missie met gevaren. En nu zijn wij bezig met het praten over interpretaties van artikel 100 en over een motie. Ik heb niet zoveel behoefte om te spreken in termen van afkeuring. Wij hebben op het ogenblik behoefte aan een helder signaal van steun vanuit het parlement en vanuit de regering voor de mensen die het werk moeten gaan doen. Dat is wat er aan de orde is!
Wij kunnen praten over wat er de afgelopen weken is gebeurd. Maar laat er geen misverstand over bestaan: er moet een besluit zijn en de Kamer moet worden gehoord. Zo hebben wij het proces ook gevolgd. Ik vind de motie overbodig. Laten wij alsjeblieft vooruitkijken en een eind maken aan deze discussie over procedures. Nu er zo'n brede meerderheid is, gaat het op dit moment wis en waarachtig om belangrijker zaken.
De heer Van Aartsen (VVD):
Ik dacht dat de heer Wiegel mij wel eens wat influisterde, maar nu is het de heer Bos.
Ik wil duidelijk zijn. Als indieners gaan wij over de tekst van deze motie. Ik heb nu een paar maal gezegd: liever niet terugzien. De minister-president moet dat niet alsmaar terugkaatsen. De motie is nodig voor de toekomst omdat mijn fractie en in ieder geval de fractie van de Partij van de Arbeid die brief van 22 december niet gezien hebben als een normale artikel 100-brief. Dat is onze visie daarop. Dat kan de minister-president waarderen of niet waarderen, maar zo kijken wij ertegenaan.
Deze motie wil vastleggen dat het in de toekomst wel exact volgens de regels moet gaan, omdat de Kamer in het kader van de battle groups van minister Kamp en de NRF die eraan zit te komen, daar nog werkzaamheden heeft te doen. Wij zijn het ook min of meer verplicht aan het oud-lid dezer Kamer de heer Van Middelkoop, die op dit punt altijd heel exact is geweest. Het gaat niet over muggenzifterij, het gaat om een essentieel punt, namelijk de verhouding tussen Kamer en kabinet.
Minister Balkenende:
Dan constateer ik dat de motie van de heer Van Aartsen en de heer Bos niet ziet op de ontwikkelingen van de laatste weken, maar een boodschap is richting de toekomst. De heer Van Aartsen heeft dat zojuist gezegd. Als het een bestendiging is van een bestaande lijn, heb ik daarmee geen moeite, maar dan is de motie eigenlijk overbodig omdat wordt bevestigd wat feitelijk gangbare praktijk is.
De heer Bos (PvdA):
Voorzitter. Het lijkt erop dat de minister-president niet wil luisteren. Daarom herhaal ik de woorden van de mede-indiener de heer Van Aartsen. De strekking van deze motie is: aangeven hoe in de toekomst moet worden gehandeld. Dat is anders dan op 22 december gebeurde.
Minister Balkenende:
Voorzitter. Dan constateer ik dat er in de redengeving verschil is tussen wat de heer Van Aartsen heeft gezegd en wat de heer Bos heeft gezegd. Ik kan er niet anders van maken.
De heer Van Aartsen (VVD):
Ik kan dat meteen ontkennen, mijnheer de voorzitter.
Minister Balkenende:
Misschien moet u elkaar vaker iets influisteren.
Voorzitter. De motie van de leden Marijnissen, Halsema en Dittrich betreft het wezen van de gehele operatie. In de motie wordt gezegd dat de uitzending van de Nederlandse soldaten naar Afghanistan niet moet doorgaan. De argumenten daarvoor worden genoemd. Deze motie staat haaks op datgene wat het kabinet voor ogen heeft en wat de zeer brede meerderheid van deze Kamer voor ogen heeft. Daarom moet deze motie worden ontraden. Dat spreekt vanzelf.
Voorzitter. Op basis van het besluit van het kabinet en op basis van de mening van de zeer brede meerderheid van deze Kamer, wordt een lastige missie werkelijkheid. Ik wil de Kamer ervoor bedanken dat zij, ongeacht de verschillende meningen die er waren, duidelijk heeft gemaakt dat op het moment waarop de missie werkelijkheid wordt, zij eensgezind achter onze militairen gaat staan die het moeilijke, maar eervolle werk moeten doen. De missie heeft alles te maken met het verbeteren van het lot van de bevolking in Uruzgan, Afghanistan. De missie heeft alles te maken met internationale solidariteit, zij heeft alles te maken met het idee van samen optrekken met bondgenoten, zij heeft alles te maken met de strijd tegen terrorisme en zij heeft alles te maken met de opbouw in het betrokken gebied. Voorzitter. Die inzet bindt ons allen en die conclusie is de belangrijkste die wij kunnen delen. Ik dank de Kamer voor de steun die ik heb mogen ervaren voor het besluit van het kabinet.
De beraadslaging wordt gesloten.
De vergadering wordt enkele minuten geschorst.
De voorzitter:
Wij stemmen eerst over de motie op stuk nr. 204.
In stemming komt de motie-Marijnissen c.s. (27925, nr. 204).
De voorzitter:
Ik constateer dat de aanwezige leden van de fracties van de SP, GroenLinks, D66 en van de PvdA-fractie het lid Van Heteren voor deze motie hebben gestemd en de aanwezige leden van de overige fracties ertegen, zodat zij is verworpen.
In stemming komt de motie-Van Aartsen/Bos (27925, nr. 203).
De voorzitter:
Ik constateer dat de aanwezige leden van de fracties van de SP, GroenLinks, de PvdA, de VVD, de Groep Wilders, de ChristenUnie, de SGP en de LPF voor deze motie hebben gestemd en die van de overige fracties ertegen, zodat zij is aangenomen.
Sluiting 23.40 uur
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/h-tk-20052006-3013-3035.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.