Handeling
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Vergadernummer | Datum vergadering |
---|---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2005-2006 | nr. 5, pagina 226-276 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Vergadernummer | Datum vergadering |
---|---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2005-2006 | nr. 5, pagina 226-276 |
Aan de orde is de behandeling van:
het wetsvoorstel Wijziging van de Gemeentewet in verband met het afschaffen van het gebruikersdeel van de onroerendezaakbelasting (ozb) op woningen en het maximeren van de resterende ozb-tarieven (Afschaffing gebruikersdeel ozb op woningen) (30096).
De algemene beraadslaging wordt geopend.
Mevrouw De Pater-van der Meer (CDA):
Voorzitter. Bij de plenaire behandeling van dit wetsvoorstel zou de indruk kunnen ontstaan dat het slechts om de afschaffing van het gebruikersdeel ozb gaat. Dit is voor zowel woningeigenaren als huurders van belang, omdat zij hierdoor in 2006 een bedrag van € 200 niet hoeven uit te geven. Dit is overigens een erg ruim gemiddelde. De felheid waarmee de argumenten gewisseld worden en de vastberadenheid waarmee het eigen standpunt verdedigd wordt, doet echter vermoeden dat er meer aan de hand is dan een gewenste lastenverlichting voor burgers onder gelijktijdige compensatie voor de gemeente die vrij besteedbaar is. Op de omvang en de compensatie van de verdeling kom ik nog terug. Ik wil eerst stilstaan bij het tromgeroffel rond dit wetsvoorstel.
Die felheid heeft mijn fractie bij tijd en wijle verbaasd, want wie kan er nu bezwaar hebben tegen een duidelijk herkenbare lastenverlichting voor de burger in jaren waarin de zorg om de koopkracht nationaal gedeeld wordt? Daar komt bij dat de burger eigenlijk al een jaar eerder had mogen profiteren van deze lastenverlichting. Het was immers bij het Hoofdlijnenakkoord in 2003 beloofd voor 2005.
Ik had een uitleg naar een burger wanneer het onverhoopt niet tot deze lastenverlichting had kunnen komen, aanmerkelijk ongeloofwaardiger gevonden dan de discussie nu met een deel van de lokale bestuurders over de vraag of de lokale autonomie al of niet door dit voorstel wordt aangetast. Laten wij de feiten nog eens op een rij zetten.
Het kabinet heeft de afschaffing van het gebruikersdeel ozb van meet af aan als voornemen kenbaar gemaakt onder gelijktijdige compensatie richting gemeenten. Ik zeg dit er nog maar eens nadrukkelijk bij. Die compensatie is door gemeenten vrij te besteden. Het enige dat zij er eigenlijk voor moeten doen, is verantwoording afleggen aan hun burgers hoe die compensatie wordt besteed.
Ik kom nu op de algemene lastenverlichting voor huishoudens. Dit voorstel gaat niet op voor de grote groep huishoudens die in hun bedrijfspand wonen. Zij vallen daarmee buiten de boot van de lastenverlichting. De CDA-fractie vindt dit geen goed idee. Bij de schriftelijke behandeling hebben wij hier al naar gevraagd, maar het antwoord van het kabinet overtuigt ons niet. Iets verrekenen met de inkomstenbelasting is toch echt iets anders dan de zichtbaar lagere aanslag ozb vanwege het vervallen van het gebruikersdeel. Wij vragen de minister dan ook nadrukkelijk een voorstel te doen opdat ook huishoudens die een bedrijfswoning bewonen, kunnen mee profiteren.
De heer Van Beek (VVD):
Ik zal in mijn inbreng op dit punt straks nog terugkomen, maar ik wil nu aan mevrouw De Pater vragen of zij er ideeën over heeft hoe dit zou kunnen worden geregeld.
Mevrouw De Pater-van der Meer (CDA):
Ik denk dat hiervoor een wijziging van de wet nodig is, hetzij van de Gemeentewet, hetzij van de WOZ. Dit lijkt mij de meest praktische oplossing, maar ik hoor hier graag de mening van de minister over.
De heer Van Beek (VVD):
Staat het mevrouw De Pater voor ogen dat panden als objecten in tweeën worden gesplitst, in een bedrijfsmatig deel en een deel dat de functie woonbestemming heeft, zoals dit ook wel bij boerderijen gebeurt?
Mevrouw De Pater-van der Meer (CDA):
Ik meen dat de huidige omschrijving in de wet is: het bewonersgedeelte in een niet-woning. Ik dacht dat hiervoor percentages in de wet zijn opgenomen.
De heer Vendrik (GroenLinks):
Ik heb nu een krant in handen die ik niet iedere dag lees, namelijk De Telegraaf, en daar staat een interview in met mevrouw De Pater. Ik citeer daaruit een opmerking die zij heeft gemaakt en ik neem aan dat die klopt want het staat in De Telegraaf: "Als deze maatregel voor iedereen bedoeld is, zoals het kabinet zegt, dan moeten ook alle huishoudens ervan profiteren." Die opmerking triggerde mij. In de schriftelijke ronde wees de CDA-fractie – wij hebben dat als GroenLinks-fractie al vaker gedaan – erop dat misschien wel achthonderdvijftigduizend mensen met een minimumuitkering of -loon helemaal niet profiteren van deze maatregel. Indien mevrouw De Pater serieus meent dat iedereen erop vooruit moet gaan, wat doen wij dan met die achthonderdvijftigduizend die er helemaal niet van profiteren?
Mevrouw De Pater-van der Meer (CDA):
Ik neem aan dat de heer Vendrik de nota naar aanleiding van het verslag heeft gelezen. Daarin staat dat huishoudens die de kwijtschelding kregen, daarvan de voorgaande jaren al hebben geprofiteerd. Wij hebben het nu over de huishoudens die nog steeds het gebruikersdeel betalen.
De heer Vendrik (GroenLinks):
Waarom kregen deze huishoudens een kwijtschelding van de ozb?
Mevrouw De Pater-van der Meer (CDA):
Gemeenten deden dat om hen te ontzien, wat een verstorend effect had op het inkomensbeleid.
De heer Vendrik (GroenLinks):
Ik kan mij herinneren dat de afgelopen jaren ook heel veel CDA-wethouders vonden dat het landelijke inkomensbeleid voor mensen met een minimuminkomen drastisch moest worden gerepareerd omdat deze groep keer op keer door de bodem zakte. Daar komt die kwijtschelding vandaan. Nu stelt het CDA dus ineens met terugwerkende kracht vast dat al die honderdduizenden huishoudens in Nederland op het minimum, al die AOW'ers zonder aanvullend pensioen, eigenlijk ten onrechte die kwijtschelding kregen, en dat zij nu niet moeten zeuren dat zij niet meeprofiteren. Met andere woorden, niet iedereen profiteert van die kwijtschelding ... van die afschaffing van de ozb.
Mevrouw De Pater-van der Meer (CDA):
De verspreking van de heer Vendrik is terecht: niet iedereen heeft van die kwijtschelding geprofiteerd. In het CDA-programma staat dat gemeenten geen inkomensbeleid meer zouden mogen bedrijven. Dit viel onder het inkomensbeleid.
De voorzitter:
Mijnheer Vendrik, u bent twee keer geweest, dat was meer dan genoeg.
De heer Vendrik (GroenLinks):
Is dat tegenwoordig de regel?
De voorzitter:
Bij mij is dat inderdaad de regel. Mevrouw De Pater is net bezig om haar betoog een beetje op te zetten. Het was heel duidelijk wat u vindt, en u hebt veel tijd gekregen en genomen om dat naar voren te brengen.
Mevrouw Fierens (PvdA):
Ik wil hierop aansluiten. Het verhaal van het CDA over de minima is verbazingwekkend. Door deze maatregel gaan de minima erop achteruit. In de MEV staat heel duidelijk dat de koopkracht van de minima 0,5% achteruitgaat. Hoe kan het CDA dit verantwoorden? Mevrouw De Pater neemt het wel op voor bepaalde huishoudens die niet profiteren van de afschaffing, maar niet voor de huishoudens die het het allerhardst nodig hebben.
Mevrouw De Pater-van der Meer (CDA):
Ik zou mijzelf kunnen herhalen, en dat doe ik dan ook één keer. In mijn antwoord aan de heer Vendrik heb ik al gezegd dat de huishoudens die tot op heden kwijtschelding hebben gekregen van het gebruikersdeel, daarvoor niet nog eens extra worden gecompenseerd. Het gaat nu om al die andere huishoudens die een lastenverlichting krijgen met de afschaffing van het gebruikersdeel.
Mevrouw Fierens (PvdA):
Het CDA is het er dus helemaal mee eens dat de minima er nog verder op achteruitgaan.
Mevrouw De Pater-van der Meer (CDA):
Nee, dat mag mevrouw Fierens niet constateren. Zij mag constateren dat het voordeel op het gebruikersdeel ozb dat die huishoudens altijd al hadden, nu ook voor alle andere huishoudens gaat gelden.
Het bedrag van 977 mln. dat aanvankelijk beschikbaar was voor de financiële compensatie, is bij de recente begrotingsvoorstellen verhoogd met 85 mln. Het is niet onmogelijk dat het kabinet daartoe heeft besloten nu minstens twee ministers – zo heb ik begrepen – publiekelijk hebben aangekondigd dat geen enkele gemeente erop achteruit zal gaan. Waarop baseert het kabinet het huidige bedrag? In de nota naar aanleiding van het verslag staat dat de totaal geraamde opbrengst in 2005 is berekend op 1,078 mld. Een snelle rekensom leert dat er nog een bedrag van 16 mln. tussen zit. Dat is echter aannemelijk in het licht van de inningsproblemen en de kwijtschelding op zo'n groot bedrag. Nogmaals, waarop is het compensatiebedrag precies gebaseerd? Is het wellicht gebaseerd op cijfers die door de gemeenten zijn aangeleverd? Zij kennen immers al vanaf de vaststelling van de begroting voor 2005 hun geraamde opbrengst. Een andere mogelijkheid is dat het kabinet een rekenmodel heeft gehanteerd om de omvang van het te compenseren bedrag vast te stellen. Daar lijkt het op, wanneer wij de nota naar aanleiding van het verslag goed lezen. Wanneer dit zo is, dan neemt het kabinet een risico, want bij rekenmodellen moet alsnog maatwerk worden geleverd per individuele gemeente, om de slogan "er gaat geen enkele gemeente op achteruit" waar te maken.
De CDA-fractie is content met het feit dat het kabinet van zijn oorspronkelijke voornemen om 2002 als peiljaar te nemen, is afgestapt. Voor mijn fractie staat het vast dat de ministers de daad bij het woord moeten voegen: er mag geen enkele gemeente op achteruit gaan. Voor de CDA-fractie is dit een zwaar punt.
Vorige week ontvingen wij een rapport van de VNG met de pakkende titel "De werkelijkheid in beeld". Het totaalbedrag van de compensatie wordt daarin niet bestreden. Mag ik hieruit concluderen dat dit bedrag op zichzelf genomen correct is? In het rapport wordt ook weergegeven hoe de compensatie voor de individuele gemeenten uitpakt volgens het rekenmodel. De werkelijkheid van het kabinet is niet de werkelijkheid die het kabinet en ons voor ogen stond. Bij het hanteren van rekenmodellen blijkt een fors aantal gemeenten alsnog erop achteruit te gaan. Ik noem er een paar, verspreid over het hele land: Kerkrade, Venlo, Goes, Boskoop, Gouda, Arnhem, Culemborg, Smallingerland, Blaricum, Hengelo, Almelo, Lelystad, Emmen, Appingedam... ik kan nog een tijdje doorgaan.
Wij hebben de minister vorige week onmiddellijk om een reactie gevraagd. Onze reactie nu is: hoe gaat de minister ervoor zorgen dat alle gemeenten toch voldoende worden gecompenseerd? Voor de goede orde meld ik dat het rapport ook een overzicht geeft van veel gemeenten die voor de onderzoekers kennelijk in het grijze gebied liggen. Dat zijn dus de gemeenten die erop vooruit gaan. De verleiding is groot om ook een paar van die gemeenten te noemen, want wij horen daar verder nooit zoveel van, maar dat doe ik maar niet.
Wij doen de minister de suggestie aan de hand om zich bij de feitelijke compensatie in 2006 niet langer te baseren op rekenmodellen, maar op de feitelijke ramingen voor 2005 per individuele gemeente. Het jaar 2006 kan dan worden gebruikt om de plussen en minnen van het rekenmodel dat nu voorligt, preciezer in kaart te brengen en met een evenwichtiger voorstel voor herverdeling te komen. Wellicht heeft hij daarvoor ook dit jaar nog een paar maanden de tijd. Implementatie van de herberekening kan dan vanaf 2007 in de gemeentebegrotingen worden verwerkt. Het moet voor de VNG toch een koud kunstje zijn om nog heden de feitelijke gegevens aan te reiken, nu zij inmiddels hebben berekend waar de nadelen vallen.
De heer Slob (ChristenUnie):
Begrijp ik uit uw woorden dat u vindt dat dit goed geregeld moet zijn voordat er sprake van kan zijn dat dit wetsvoorstel door de Tweede Kamer komt?
Mevrouw De Pater-van der Meer (CDA):
Anders zou ik het niet in eerste termijn hebben gemeld.
De heer Slob (ChristenUnie):
Dan heb ik u heel goed begrepen.
Mevrouw De Pater-van der Meer (CDA):
Een ander zwaarwegend punt voor de CDA-fractie is de dubbele maximering. Ik heb het nu over artikel 220f. Het maximale tarief wordt bepaald, en daarnaast wordt bij wet vastgelegd welke tariefstijging jaarlijks is toegestaan. Dat is een mooie zin. Het gaat om het percentage trendmatige bbp-groei na correctie voor inflatie en verminderd met de voor dat jaar geraamde areaalontwikkeling. Wij kunnen ons niet aan de indruk onttrekken dat daarmee de deur voor veel gemeenten compleet op slot gaat. Er wordt absoluut geen rekening gehouden met waardedifferentiaties per landsdeel, noch met specifieke omstandigheden van bodemkundige aard. Als het kabinet het lokale belastinggebied een bufferfunctie toedicht, past deze exercitie er niet in. In het Hoofdlijnenakkoord staat het volgende over maximering: de stijging van de ozb op bedrijfspanden en van het eigenaarsdeel van de ozb op woningen wordt na overleg met gemeenten gemaximeerd. Uit de passage uit het Hoofdlijnenakkoord valt niet op te maken dat het de bedoeling was, dat dit voornemen in de praktijk tot inkrimping van de ozb-ruimte zou leiden. Voor een groot aantal gemeenten – zij zijn in dezelfde categorie te vinden als de bovengenoemde nadeelgemeenten – wordt hiermee voor de komende jaren een negatieve ontwikkeling vastgesteld. Dat valt daarmee ook in de categorie erop achteruit gaan.
Mevrouw Fierens (PvdA):
U hebt het alleen over de bufferfunctie van het belastinggebied. Dat is één gedeelte van het belastinggebied. Een andere functie van het belastinggebied is juist het op peil houden van het voorzieningenniveau. U noemt dat niet, terwijl die voorzieningen door de maximering en de beperking van het lokale belastinggebied juist onder druk komen te staan. Kunt u daar ook wat over zeggen? Het lijkt mij namelijk van wezenlijk belang en het past bij de Financiële verhoudingswet.
Mevrouw De Pater-van der Meer (CDA):
Uit wat ik al gezegd heb – namelijk dat de dubbele maximering volgens mij een aantal gemeenten op slot zet, waarmee dus de bufferfunctie verkleind wordt – kunt u opmaken dat dit ook betrekking zal hebben op het voorzieningenniveau.
Mevrouw Fierens (PvdA):
Mag ik concluderen dat u vindt dat ook het voorzieningenniveau van de gemeenten niet aangetast kan worden op deze manier?
Mevrouw De Pater-van der Meer (CDA):
Nee, dat mag u zo niet concluderen. Ik blijf liever bij mijn eigen woorden. Als het kabinet in zijn voorstel zegt dat er een bufferfunctie behoort te zijn, dan zeg ik dat je met dit voorstel geen maatregelen mag nemen die tot gevolg hebben dat de bufferfunctie voor sommige gemeenten automatisch verkleind wordt en voor andere niet. Welke gemeenten dat betreft, is redelijk willekeurig. Het heeft te maken met wat de waarde van het onroerend goed in de totale gemeente is. Dat is mijn simpele opmerking op dit moment.
De heer Van der Staaij (SGP):
Voorzitter. Mevrouw De Pater heeft net gezegd dat de compensatie goed geregeld moet worden. Als wij er vanuit gaan dat die goed geregeld wordt, is er dan nog wel zo'n behoefte aan enige vorm van maximering?
Mevrouw De Pater-van der Meer (CDA):
Ik denk dat wij dat met elkaar wel kunnen afspreken, maar ik kom daar later nog op terug. Ik was nog niet helemaal uitgesproken over dit onderdeel.
Voorzitter. Het is de kabinetswens om, nadat dit voorstel is aanvaard, niet over nieuwe ontwikkelingen met betrekking tot gemeentelijk belastinggebied te besluiten. Nieuwe ontwikkelingen in die zin zijn ook ontwikkelingen die drastisch inbreuk zouden doen op het beleid tot nu toe. Pas op de plaats is dus geboden. Echter, de dubbele maximering kan voor sommige gemeenten een nieuwe ontwikkeling zijn. De CDA-fractie kan zich voorstellen dat een deel van de gemeenten niet op slot wordt gezet, maar dat die gemeenten ook niet meer wordt gevraagd om pas op de plaats te maken. Dat zou ik dan ook tegen de heer Van der Staaij willen zeggen: een pas op de plaats is op zichzelf wel gewenst.
Wij zien wel dat het kabinet in het volgende artikel een ontheffingsmogelijkheid creëert. Gemeenten die aannemelijk kunnen maken dat zij in de komende jaren geen evenwicht in hun begroting kunnen doen ontstaan, kunnen bij de provincie, bij Gedeputeerde Staten, ontheffing vragen. Vanuit mijn hiervoor beschreven optiek zou dit moeten gelden voor een mogelijk stijgingspercentage. Ik schets de ministers het volgende beeld, wanneer wij niet zelf enige souplesse inbouwen. Provincies waar veel gemeenten in een nadeelpositie komen, zullen soepel naar deze ontheffing kijken. Ik refereer aan de brief die wij van GS Limburg kregen. Met hun schrijven geven zij blijk, pal te staan achter hun gemeenten. Ik denk dat zij dat zullen blijven doen wanneer wij niet een betere formule vinden die tegemoet komt aan de wens, de lokale lastenstijging beheersbaar te houden. Daarnaast vervalt voor individuele gemeenten op deze wijze de mogelijkheid, verzoeken van grote groepen burgers of bedrijven te honoreren, waar het gaat om extra investeringen in hun gemeente, waarvoor burgers en bedrijven bereid zijn een extra bijdrage te betalen. Leiden is een goed voorbeeld. Op initiatief van het bedrijfsleven is daar een extra fonds uit de opbrengsten bedrijven ozb in het leven geroepen, waardoor bedrijven onderling ook tot hechtere samenwerking zijn gekomen. Het afgelopen jaar zijn ook in andere gemeenten dergelijke initiatieven van de grond gekomen. Het nu voorliggende wetsvoorstel betekent dat al deze initiatieven in een klap voor niets zijn geweest. Dat stimuleert en motiveert de betrokkenheid bij het politieke bestuur in geen geval, terwijl het vertrouwen in de overheid er ook niet door zal toenemen. Het lijkt de CDA-fractie verstandig om bij de maximering van de tarieven ruimte te laten voor een geringe stijging – er stond tenslotte ook dat er een maximering aan de stijging zou komen – en een ruimer ontheffingsregime te creëren waar evident lokale initiatieven op draagvlak kunnen rekenen en niet tijdens uitvoering of al bij voorbaat in de kiem worden gesmoord.
Over de compensatie wil ik nog een laatste opmerking kwijt. Ik heb de laatste weken ook enige malen het verwijt gehoord dat gemeenten niet de vrije beschikking zouden krijgen over dit te compenseren bedrag. Ik wil deze suggestie onmiddellijk naar het rijk der fabelen sturen. Het lijkt mij uit een oogpunt van transparantie wenselijk dat gemeenten bij hun bestedingspatroon aangeven wat hun vrij besteedbare ruimte is in de algemene uitkering uit het Gemeentefonds, namelijk dit deel dat eraan wordt toegevoegd ter compensatie, en dat zij ook aangeven wat zij daarmee doen. Dat lijkt mij, ook in het kader van de autonomie van gemeenten, heel belangrijk.
Ik kom bij een volgend punt. Variërend op de titel van een nota heb ik daarboven gezet: autonomie of automatisme? Het kabinet stelt dat dit wetsvoorstel past binnen het herstel van de oorspronkelijk beoogde bestuurlijk-financiële verhouding en een gelijke voorzieningencapaciteit tussen gemeenten, waarbij het eigen inkomstengebied vooral de bufferfunctie vervult. Die bufferfunctie wordt met dit voorstel voor een aantal gemeenten knap verminderd. Het is zoiets als een post onvoorzien, die jaarlijks met ongeveer de helft afneemt. Theoretisch kan dat overigens tot in het oneindige doorgaan, maar praktisch ben je al heel snel aan het eind van je mogelijkheden. In de nota naar aanleiding van het verslag wordt met enige regelmaat het begrip "derde aspiratieniveau" opgevoerd. Nu kan ik mij niet herinneren dat voorafgaand aan dit wetsvoorstel ooit is gedebatteerd over aspiratieniveaus en de gewenste beoogde bestuurlijk-financiële verhoudingen. Dit zou op zichzelf wel nuttig zijn geweest, zeker wanneer daaraan nu de argumentatie voor dit wetsvoorstel wordt ontleend. Ik zei al dat voor de CDA-fractie de aanleiding voor dit wetsvoorstel redelijk eenvoudig is, namelijk lastenverlichting voor de burger. Via dit wetsvoorstel ligt de uitdaging er wel om de discussie over de toekomst van het lokaal bestuur aan te zetten. Bij de begroting vorig jaar spraken wij al over voorstellen van de commissie-Brinkman om tot bundeling te komen van een groot aantal specifieke uitkeringen, om het aantal uitkeringen via het Gemeentefonds te stroomlijnen en om de verantwoordingsbureaucratie onderling tussen de overheden terug te dringen. Dat geldt natuurlijk niet voor de verantwoording tegenover de burgers, maar wel voor de verantwoording op dat bestuursniveau waar de middelen ook worden besteed. Het zijn immers van origine allemaal belastingopbrengsten.
Naast decentralisatie van taken past het om voldoende budget te decentraliseren en op het niveau van besteding ook een zo groot mogelijk deel te verantwoorden tegenover de burgers, om de gekozen volksvertegenwoordiging daar in de gelegenheid te stellen. Daarbij past ook voldoende ruimte voor de bufferfunctie. Wanneer je als rijksoverheid aan lokale overheden belangrijke taken toevertrouwt in het kader van voorzieningen dicht bij de burger, mag ook het vertrouwen worden getoond dat er een behoorlijke verantwoording van het voorzieningenniveau en van de besteding van de middelen plaatsvindt. Daarmee ben ik weer bij het zo nadrukkelijk door het kabinet aangehaalde derde aspiratieniveau.
Bij deze discussie hoort naar de mening van de CDA-fractie steeds te worden betrokken hoe vrij de lokale politici zijn om een op hun gemeente toegesneden voorzieningenpakket samen te stellen. Burgers in individuele gemeenten laten zich meestal wel horen wanneer zij aantasting van het voorzieningenniveau verwachten. Wij vinden het terecht dat de mening van de burgers wordt meegewogen in de finale afweging. Laten wij dan ook de omgekeerde weg openlaten. Wanneer burgers betrokken zijn en dat laten weten, doordat zij een bepaalde voorziening gewenst achten, geef dan ook de ruimte om die voorziening tot stand te brengen. Dat hoort ook tot lokale democratie en autonomie.
Mevrouw Fierens (PvdA):
Ik heb hierover nog een vraag. Mevrouw De Pater spreekt over de vrij besteedbare ruimte van de gemeenten. Heeft zij het dan niet alleen over het lokaal belastinggebied, maar ook over de compensatie?
Mevrouw De Pater-van der Meer (CDA):
Ik heb het over de vrij besteedbare middelen in de algemene middelen en de compensatie. De eerste bedragen naar ik meen ruim 11 mld., de tweede een klein gedeelte daarvan. De vrij besteedbare ruimte blijft hetzelfde.
Mevrouw Fierens (PvdA):
De vrij besteedbare ruimte wordt op een andere manier gecreëerd. Er is een heel andere relatie tussen burger en bestuurder wanneer er belasting voor wordt betaald dan wanneer geld in het Gemeentefonds wordt gestort. Dat geeft een heel andere beweging. Ik wil een vergelijking maken. Vroeger kreeg je zakgeld. Daarna kreeg je je eerste baantje. Dat eerste baantje maakte je vrij en onafhankelijk en autonoom. Dat voelt heel wat anders dan zakgeld krijgen. Ik maak deze vergelijking met betrekking tot de vrije ruimte. Mevrouw De Pater heeft het over verantwoording afleggen, maar het is geld uit Den Haag. Het is geen geld van de inwoners.
Mevrouw De Pater-van der Meer (CDA):
Mevrouw Fierens heeft in een ander gezin geleefd dan ik. Ik kreeg zakgeld. Daar werd niet bij gezegd hoe ik het moest besteden. Als ik al bestedingen deed waarover geaarzeld werd, hadden wij het daar even over. Toen ik zelf een baantje had, werd er op dezelfde manier naar gekeken hoe ik mijn geld ging besteden.
Mevrouw Fierens (PvdA):
Wil mevrouw De Pater dan zeggen, dat er geen verschil is tussen geld dat in het Gemeentefonds wordt gestort en geld waarbij een directe band bestaat tussen burger en bestuur. Er is sprake van een heel andere relatie. De minister van Financiën zegt daarvan dat deze irritant is, maar hij geeft wel een binding. Er is een andere band dan met Haags geld.
Mevrouw De Pater-van der Meer (CDA):
Ik ben van mening dat de verantwoording van de besteding op dezelfde manier wordt ervaren als de burger er rechtstreeks aan heeft betaald. Dat heeft niet te maken met de hoogte van het bedrag. Het gaat om de besteding van hetzelfde bedrag. Men kijkt ernaar welke voorzieningen ermee worden bekostigd. Ik meen dat het niets uitmaakt.
Mevrouw Fierens (PvdA):
Democratie en het betalen van belasting zijn één-op-één aan elkaar gekoppeld.
Mevrouw De Pater-van der Meer (CDA):
Ja?
Mevrouw Fierens (PvdA):
Een gedeelte van de band van het belasting betalen wordt verbroken, maar mevrouw De Pater zegt dat alles hetzelfde blijft. Dat hoor ik het CDA beweren.
Mevrouw De Pater-van der Meer (CDA):
Ik meen dat mevrouw Fierens mij verkeerd begrijpt. Ik heb het over de besteding van de middelen die tot 2005 binnen kwamen via het verbruikersdeel ozb en de algemene middelen in het Gemeentefonds. Eenzelfde budget zal nu uit de algemene middelen van het Gemeentefonds binnenkomen.
De heer Vendrik (GroenLinks):
Voorzitter. Ik wacht eigenlijk op een antwoord op de vraag welk probleem wij hier aan het oplossen zijn. Kan mevrouw De Pater mij dat uitleggen?
Mevrouw De Pater-van der Meer (CDA):
Ja, dat kan ik de heer Vendrik uitleggen. Wij zijn niet zozeer een probleem aan het oplossen als wel een belofte aan het inlossen. Wij hebben een belofte gedaan aan de burger dat wij het gebruikersgedeelte ozb zullen afschaffen. Ik constateer dat dit voor de heer Vendrik een probleem vormt. Voor mij is het niets anders dan het serieus omgaan met een belofte die wij hebben gedaan.
De heer Vendrik (GroenLinks):
Voorzitter. Ik zou veronderstellen dat je een belofte pas doet, nadat je hebt geconstateerd dat er een probleem bestaat. Zo werkt het naar mijn mening. Waarom zou je een belofte doen, als er geen probleem is. Ik neem daarom aan dat er, ook bij de CDA-fractie, voordat de toezegging aan de burger werd gedaan een opvatting bestond over een probleem ten aanzien van de ozb, in het bijzonder het gebruikersdeel daarvan. Welk probleem wordt opgelost?
Mevrouw De Pater-van der Meer (CDA):
Voorzitter. Ik steek wat minder problematisch in elkaar dan de heer Vendrik. Wij hebben de burger lastenverlichting beloofd. Dat vloeide niet voort uit een probleem. Wij lossen onze belofte in door middel van een zeer nadrukkelijk herkenbare lastenverlichting. Ik kijk inderdaad ieder jaar op mijn gemeentelijke aanslag. Mijn gemeente verstrekt die heel netjes. Ik zie daarop alle bedragen staan en weet dus hoeveel ik voor afvalstoffenheffing, rioolrecht en andere zaken betaal. Volgend jaar zal ik zien, dat het gebruikersdeel van de ozb is verdwenen.
De heer Vendrik (GroenLinks):
We lossen dus geen probleem op, maar wij doen het toch. Oké. Wij zijn lekker zinvol bezig. Ik heb nog een andere vraag. Het rapport van de heer Eenhoorn behelst een advies aan Kamer en kabinet om nog eens goed na te denken over het gemeentelijk belastinggebied. Vindt mevrouw De Pater-van der Meer ook niet dat het ons siert daarover eerst eens een goed debat te voeren alvorens wij een deel van het gemeentelijk belastinggebied gewoon afschaffen?
Mevrouw De Pater-van der Meer (CDA):
Het zou kunnen dat dat debat nog wordt gevoerd. Ik heb de reactie van het kabinet gelezen. Het kabinet neemt de maatregelen die voortvloeien uit het Hoofdlijnenakkoord en vervolgens doet men pas op de plaats. De voorbereiding op de adviezen van het rapport-Eenhoorn en op de vraag wat de extra administratieve lasten zijn, vind ik prima. Dit kabinet besluit daar echter niet meer over. Dat lijkt mij uitstekend.
De heer Vendrik (GroenLinks):
De CDA-fractie heeft op 14 december 2004 voor een motie van de heer Van Beek gestemd, waarin het kabinet wordt opgeroepen een brede visie te ontwikkelen over het gemeentelijk belastinggebied en daarin een aantal overwegingen te betrekken. Daar komt ook de exercitie van het rapport-Eenhoorn vandaan. Het kabinet schuift dit door naar een volgend kabinet. De motie-Van Beek is daarmee weg. Het kabinet neemt de stem van de CDA-fractie niet serieus. Dat vindt mevrouw De Pater-van der Meer kennelijk niet erg.
Mevrouw De Pater-van der Meer (CDA):
Ik geloof dat de heer Vendrik heel selectief leest. De motie-Van Beek hebben wij gesteund. Het rapport-Eenhoorn is op tafel gekomen en het kabinet zegt daarvan dat zijn voorstellen worden voorbereid. Men laat de beslissing over een nieuw belastinggebied echter over aan een volgend kabinet. Dat lijkt mij uitstekend.
De heer Slob (ChristenUnie):
Mevrouw De Pater-van der Meer heeft gezegd dat er een belofte wordt ingelost en toen zag ik minister Zalm al knikken. Het is natuurlijk de belofte die hij heeft gedaan en die mevrouw De Pater-van der Meer gaat inlossen. Dat is haar probleem.
Mijn vraag heeft te maken met het alternatieve belastinggebied. De CDA-fractie heeft niet alleen de motie-Van Beek gesteund. Een jaar daarvoor heb ik een motie ingediend, waarin onlosmakelijk het zoeken naar een alternatief werd gekoppeld aan het wegschrappen van de ozb-heffing. Dat is ook altijd het uitgangspunt van het CDA geweest. Als je het een doet, moet je het andere ook realiseren. Dat wordt nu losgelaten. Waarom doet mevrouw De Pater-van der Meer dat?
Mevrouw De Pater-van der Meer (CDA):
Het zoeken naar een alternatief was nog gekoppeld aan de afschaffing van het gebruikersdeel in 2005. Vorig jaar is gezegd dat de wetsvoorstellen te laat waren, waardoor de afschaffing niet meer op een goede manier kon worden ingevoerd en een jaar werd opgeschoven. Er is gekeken naar de adviezen van het rapport-Eenhoorn, zoals die over de administratieve lasten en de perceptiekosten. Hoe gaat het straks met de herverdeling van het Gemeentefonds? Het is niet verstandig zo'n exercitie al in 2007 uit te voeren, terwijl rondom deze exercitie al zo veel problemen moeten worden opgelost. Ik denk dat het verstandig is wel het voorbereidende werk te doen, maar pas een volgend kabinet een besluit te laten nemen.
De heer Slob (ChristenUnie):
Omdat het wat lang heeft geduurd, wil mevrouw De Pater-van der Meer dit van elkaar loskoppelen. Het was wel aan elkaar verbonden.
Mevrouw De Pater-van der Meer (CDA):
Bij de invoering per 2005 zou dat het geval zijn. Vorig jaar is gezegd dat dit niet meer verantwoord is. Op andere momenten moet je dan je overige overwegingen herzien.
Mevrouw Fierens (PvdA):
Ik kom terug op het rapport-Eenhoorn. Ik haal de woorden van de heer Balkenende aan die hij heeft gezegd in een interview in de Bestuursvorm van februari 2002. Hij zegt daarin niets te voelen voor het voorstel van de VVD-fractie om de ozb af te schaffen. Hij vindt het een vorm van recentralisatie. Het is een onwenselijke beperking van het lokaal belastinggebied. Het is een vestzak-broekzakverhaal, omdat er wordt gecompenseerd via het Gemeentefonds en de armoedeval is een gezocht argument. Op basis van deze uitspraak is een belofte gedaan. Ik verneem graag de reactie van mevrouw De Pater-van der Meer.
Mevrouw De Pater-van der Meer (CDA):
Bij het sluiten van een akkoord brengen alle partijen hun wensen in. Ik hoef niet te vertellen dat dit in ons verkiezingsprogramma in de aanloop naar 2002 niet onze wens was. Ik wil graag nog een keer debatteren over wat dan wel de wensen van het CDA waren, maar dit is niet de geëigende plek daarvoor.
Er wordt een afspraak gemaakt. Vanaf het moment dat leden van de CDA-fractie deze afspraak gemaakt hebben, hebben wij ook tegen onze eigen mensen gezegd dat wij geen belofte doen om daarop later weer terug te komen.
Het gebruikersdeel wordt afgeschaft, de gemeenten worden er niet minder van en de burgers worden er beter van.
Mevrouw Fierens (PvdA):
Ik constateer dat het CDA erg veel heeft ingeleverd bij de VVD tijdens de onderhandelingen over het Hoofdlijnenakkoord.
Mevrouw De Pater-van der Meer (CDA):
Nogmaals, mevrouw Fierens, gemeenten worden er niet slechter van en de burgers worden er beter van. Dat lijkt mij een behoorlijke ruil.
De heer De Wit (SP):
Aansluitend op wat mevrouw De Pater zojuist opmerkte, wil ik haar voorhouden dat de burgemeesters die hier vanmorgen op bezoek waren, hebben aangetoond dat een aantal gemeenten er vanaf 2007 wel degelijk op achteruitgaat. Verder verwijs ik naar het rapport van de Erasmusuniversiteit waarin dat ook staat. Hoe komt zij erbij dat gemeenten er niet op achteruitgaan?
Mevrouw De Pater-van der Meer (CDA):
Ik weet dat de heer De Wit heel veel portefeuilles te doen heeft en daarom op sommige momenten niet in de plenaire zaal kan zijn. Ik wil graag een deel van mijn inbreng voor hem herhalen. Ik heb uitgebreid betoogd dat de gemeenten hiervan geen nadeel mogen ondervinden. Ik heb daarbij de gemeenten genoemd uit het rapport van de Erasmusuniversiteit.
De heer De Wit (SP):
Er wordt gesteld dat de centrumgemeenten er juist wél op achteruitgaan. Misschien was ik wat te laat omdat ik een andere vergadering had. Vanmorgen nog hebben burgemeesters van 200 gemeenten aangetoond dat zij er wél op achteruitgaan en dan specifiek de centrumgemeenten.
Mevrouw De Pater-van der Meer (CDA):
Ik weet niet of het vanmorgen specifiek om de centrumgemeenten ging. Ik heb geciteerd uit het rapport van de Erasmusuniversiteit. Daarin worden ook gemeenten genoemd die absoluut geen centrumgemeenten zijn en ook geen Randstadgemeenten. Ik heb in mijn bijdrage een methode voorgesteld waardoor in 2006 geen enkele gemeente erop achteruitgaat. Verder heb ik voorgesteld om de eerste maanden van 2006 te gebruiken om dat rekenmodel nog eens te bestuderen. Wij zijn het dus eens, mijnheer De Wit!
De heer De Wit (SP):
Ik heb dit deel van de inbreng van mevrouw De Pater inderdaad gehoord. Toen was ik al hier. Dit impliceert dat mevrouw De Pater erkent dat in 2006 nog niet alles gecompenseerd kan worden. Zij wil voor 2007 de zekerheid hebben dat dit wel het geval is. Met andere woorden: ik leid uit haar betoog af dat zij twijfelt of er geen nadeel optreedt.
Mevrouw De Pater-van der Meer (CDA):
Nee, mijnheer De Wit, ik heb gezegd: het totaal te compenseren bedrag wordt niet bestreden. Als op individueel gemeentelijk niveau bekeken wordt wat de raming was voor 2005, kan er adequaat gecompenseerd worden voor 2006. Dat is iets anders dan het hanteren van het rekenmodel dat er nu ligt.
In de brief van 26 augustus, houdende een reactie op het rapport-Eenhoorn, staat dat het kabinet tegemoetkomt aan de wens met betrekking tot de precariobelasting zoals deze vorig jaar door ons in een motie is neergelegd. Daartoe zal de Gemeentewet worden aangepast, aldus het kabinet. Ik vraag de ministers, of het nu geen aangelegen moment is om dit te doen omdat wij toch met aanpassingen op de Gemeentewet bezig zijn. Een eenvoudige nota van wijziging zou kunnen volstaan. Maar misschien moeten daarvoor ook andere wetten een wijziging ondergaan. Op welke termijn wil het kabinet die aanpassingen voorleggen, opdat deze toezegging van het kabinet daadwerkelijk een wettelijke basis krijgt?
De heer Van Beek (VVD):
Voorzitter. De VVD is blij dat een van de onderdelen van de ozb wordt afgeschaft. Het was een belofte uit ons verkiezingsprogramma. De wijze waarop dat bij ons is gebeurd, staat mij ook bij een aantal andere onderwerpen voor ogen. Er is discussie over geweest binnen de politieke partij en het is opgenomen in het verkiezingsprogramma. Ik heb er avond aan avond discussies over gevoerd in het land met mensen die ervoor waren en met name met veel gemeentebestuurders en raadsleden die ertegen waren. Uiteindelijk is het een onderdeel geweest van de onderhandelingen voor het regeerakkoord en eenmaal daarin opgenomen is het uitgewerkt. Zo horen besluitvormingsprocessen te werken. Na alle discussies daarover vind ik het leuk om het plenaire debat erover te mogen voeren.
Wat ons betreft, is het een politieke keuze. De lastenverlichting die wij in deze periode zochten, kan ook op een andere manier worden gerealiseerd, bijvoorbeeld via de inkomstenbelasting of via andere belastingen of heffingen. Het was een keuze van ons om de ozb aan te pakken, het liefst de hele ozb. Vanwege de financiële ruimte ging dat uiteindelijk terug naar het gebruikersdeel, waaraan overigens de meeste nadelen vastzaten. Wij hebben gezegd: als wij die ruim 1 mld. beschikbaar hebben en het zodanig kunnen doen dat het goed neerslaat in de verhoudingen tussen alle inkomensgroepen, dan is het goed dat wij ervoor kiezen om een belasting af te schaffen. Dat geldt zeker voor een belasting die zo als irritant wordt ervaren als deze.
De heer Vendrik (GroenLinks):
De heer Van Beek gaf al aan dat er ook andere opties waren voor de lastenverlichting. Dat miljard had ook anders kunnen worden besteed. Ik ken de heer Van Beek uit vele financiële debatten. Kan hij aangeven hoe het verder moet met de belastingpolitiek in Nederland? Hiermee verlagen wij de belasting op vermogen. Zouden wij in de toekomst niet veel meer toe moeten naar een verlaging van de belasting op arbeid? Zouden wij de belasting op vermogen juist niet moeten verlagen?
De heer Van Beek (VVD):
Nu wordt de discussie wel heel breed. Er ontstaat een discussie over de inkomstenbelasting, met name over een flat tax.
De heer Vendrik (GroenLinks):
Daar heb ik het uitdrukkelijk niet over. Ik reageer op het punt dat de heer Van Beek naar voren brengt, namelijk dat er ook alternatieven zijn voor de lastenverlichting die de VVD in deze kabinetsperiode wil realiseren. Hij brengt het punt op; ik problematiseer het. Is het niet veel verstandiger om in de toekomst te kiezen voor lastenverlichting op arbeid en niet voor lastenverlichting op vermogen?
De heer Van Beek (VVD):
Er moet in de toekomst inderdaad nog een aantal lastenverlichtingen worden gerealiseerd. Maar deze belasting is naar mijn mening niet meer vol te houden, gelet op de uitwerking ervan en de wijze waarop die langzaam maar zeker in de praktijk ging werken. De ozb in zijn totaliteit – laten wij ons nu richten op het gebruikersdeel – voldoet absoluut niet aan de criteria die vastliggen in de motie van mijn hand die vorig jaar is aangenomen. Er werd inkomensbeleid gevoerd, er werd kwijtscheldingsbeleid gevoerd, er is sprake van een armoedeval. Dat zijn nu juist precies de zaken waartegen wij ons verzetten. Het punt is dat deze belasting door de bevolking, anders dan bijvoorbeeld de inkomstenbelasting, niet als eerlijk en fair wordt ervaren. U zit lang genoeg hier om te weten dat de brieven met klachten over de ozb heus niet alleen bij ons komen. Die zult u ook regelmatig hebben gekregen.
De heer Vendrik (GroenLinks):
De motie spreekt over de overweging dat de gemeentelijke belasting zichtbaar moet zijn. Dat lijkt mij het geval. Zij spreekt over het voorkomen van nieuwe inkomenspolitiek. Het gaat niet over de ozb, maar ook over de Afvalstoffenheffing, kortom, een heel ander hoofdstuk. Verder gaat het over perceptiekosten, en die hebben te maken met de WOZ, die blijft, niet alleen voor het eigenaardeel van de ozb, dat na aanneming van dit wetsvoorstel in stand blijft, maar ook voor het eigenwoningforfait en de IB. Dat raakt niet sec aan de ozb, althans aan het deel dat hier wordt afgeschaft. Ik zie daarom helemaal niet dat deze motie tot dit wetsvoorstel leidt. Juist niet, zou ik zeggen. Hoe komt de heer Van Beek daarbij?
De heer Van Beek (VVD):
Voorzitter, het is wat lastig discussiëren als u mij steeds uitschakelt!
De voorzitter:
Ik schakel u uit, omdat u iemand vragen wilt stellen die u interrumpeert. Dat doen wij hier niet. Als u op het punt staat dat wel te doen, schakel ik u uit. Als ik denk dat het nu uw beurt is om te antwoorden, schakel ik u weer in. Zo doe ik uw inbreng recht. U hebt het woord!
De heer Van Beek (VVD):
En dat wordt gezegd door de heer Van Heemst! Heel bijzonder om mee te maken!
De voorzitter:
Ik zit hier niet als de heer Van Heemst, maar als Kamervoorzitter!
De heer Van Beek (VVD):
Het klopt helemaal!
Ik kom toe aan de vragen van de collega. Juist in de ozb is een sterke component van inkomensbeleid binnengeslopen. Een groot aantal gemeenten pleit weliswaar voor afschaffing ervan, maar wij weten dat er daarmee een enorm probleem ontstaat. Bij deze ozb is sprake van een armoedeval, omdat diegenen die een kwijtschelding hebben, bij aanvaarding van een baan boven het minimum die belasting onmiddellijk wel moeten betalen. Er zijn heel veel redenen om te zeggen: als wij de kans krijgen om in één keer een hele belasting af te schaffen, omdat dit bedrag teruggaat naar de bevolking, is dat een goede keuze. Verder begrijp ik dat wij langzaam maar zeker op dit punt meer steun krijgen, namelijk van de Partij van de Arbeid. Die partij overweegt alle ozb'en af te schaffen, wat mij genoegen doet. Daarover vallen zaken te doen!
Mevrouw Fierens (PvdA):
Die laatste opmerking sluit aan bij mijn vraag. Ik begrijp uit het betoog van de geachte collega van de VVD dat hij zegt: de ozb is irritant, doe het dan helemaal en zet er iets anders voor in de plaats. Bij de lokale belasting zijn er maar een paar smaken, je komt dan uit bij de opcenten op de IB. Mag ik het betoog van de collega zo opvatten dat hij het PvdA-voorstel steunt?
De heer Van Beek (VVD):
Eensdeels wel: wij willen graag praten over een verdere afschaffing van de ozb. Voor het andere deel niet of nog niet, omdat de voorstellen van de commissie-Eenhoorn over opcenten op de IB nog zoveel studie vragen vanwege onopgeloste problemen, en waarschijnlijk nog zoveel perceptiekosten met zich brengen, dat wij daar nog eens heel goed over moeten nadenken. Maar de VVD is absoluut niet tegen een belastinggebied voor gemeenten. De inzet om de ozb af te schaffen, is nooit geweest dat wij vinden dat het belastinggebied kleiner moet worden. Wij hebben gezegd dat wij graag willen meedenken over alternatieven, zij het dat wij er met zijn allen wel beter van moeten worden. Dat houdt wat mij betreft in dat er nog heel veel gestudeerd moet worden. Overigens kan dat op dezelfde manier gebeuren als bij de voorstellen in het kader van de ozb: laten wij de komende tijd gebruiken om er echt met elkaar over in debat te gaan, laten wij bekijken hoe een en ander neerslaat in de verkiezingsprogramma's, laten wij bezien hoe wij in het regeerakkoord tot afspraken kunnen komen en laten wij daarna bekijken hoe wij in de volgende periode zaken kunnen doen. Dit moet uiteraard wel zorgvuldig gebeuren.
Mevrouw Fierens (PvdA):
Ik ben blij met deze woorden van de heer Van Beek, maar over twee dingen verbaas ik mij. Om te beginnen moeten wij nog heel veel studeren. Natuurlijk moet alles zorgvuldig gebeuren, maar de VVD en het kabinet gaan toch zo prat op daadkracht? Waar zit dat dan nu? Je gaat dan toch geen zaken twee jaar voor je uit schuiven? Ik verwijs naar het rapport-Eenhoorn. Die persoon is een prominente VVD'er en hij heeft dat uitgezocht. Het rapport van onder andere Luigi van Leeuwen, eveneens prominent VVD'er, ligt er ook nog. Die persoon heeft dat alles ook uitgezocht. Daarbij komt dat de Belgen dat al eerder hebben gedaan. Zij hebben dat namelijk al ingevoerd. De commissie-Eenhoorn had er dus goed aan gedaan om die slag te maken. Zo ingewikkeld is dat immers niet. Het was mogelijk geweest om dat te verzoeken. Zij had ook naar België kunnen gaan. De voordelen daarvan waren geweest dat zij antwoord had gekregen op de nog openstaande vragen en dat zij lekker had gegeten.
De heer Van Beek (VVD):
Ik waardeer de naïviteit van mevrouw Fierens maar datgene wat wordt voorgesteld, is zowel in theoretisch als in praktisch opzicht ingewikkeld. Ik herhaal dat het niet mogelijk is om in twee zinnen te zeggen dat dit zal worden overgenomen. Wij moeten serieus met elkaar nagaan of dat een haalbare weg is. Mevrouw Fierens hoort de twijfel in mijn stem als ik hierover spreek.
Mevrouw Fierens (PvdA):
Ik ben niet naïef. Nagenoeg alle landen in Europa hebben een bepaalde vorm van opcenteninkomstenbelasting. Die hebben dat allemaal opgelost. Ik verwijs naar de website onder de naam: www.debelgendoenhetbeter.nl Die problemen zijn dus op te lossen. Ik verwacht dan ook daadkracht van de heer Van Beek. Ik neem dus geen genoegen met de woorden dat hij een en ander voor zich uitschuift met als reden dat er zo veel moet worden bestudeerd. Het is ook mogelijk om snel en intensief te studeren.
De heer Van Beek (VVD):
Ik wil graag snel en intensief studeren, maar één van de consequenties zou bijvoorbeeld zijn dat iedereen onder de inkomstenbelasting dient te vallen, inclusief degenen die tot nu toe alleen onder de loonbelasting vallen. Wellicht wijkt dat af van systemen die in het buitenland worden gehanteerd. Dat brengt dus gigantische administratieve lasten met zich mee. Wij dienen ons dus af te vragen of dat naar ons oordeel valt onder één van de uitgangspunten dat de perceptiekosten laag moeten zijn.
De heer Van der Staaij (SGP):
De heer Van Beek heeft zojuist uitdagend gesproken over de groeiende steun voor deze plannen over de ozb. Is het hem ook opgevallen dat daarop tot aan het laatste rapport van de Raad voor het openbaar bestuur en van de Raad voor de financiële verhoudingen veel gefundeerde kritiek is geleverd? Zo ja, heeft dat hem tot nadenken gezet?
De heer Van Beek (VVD):
Ja, ik behoor tot de types die dat altijd zullen blijven doen. Ik zit namelijk niet zo vast.
De heer Van der Staaij (SGP):
Begrijp ik het goed dat de heer Van Beek niet zo vast zit aan het regeerakkoord?
De heer Van Beek (VVD):
Dat geldt niet alleen voor het regeerakkoord. Ik ben ook bereid om ingenomen standpunten opnieuw tegen het licht te houden. Er is een heel groot verschil tussen de reacties van burgers die begrijpen waarmee wij bezig zijn – met name zij zijn geïrriteerd als deze belasting aan de orde is – en de reacties uit bestuurlijke kring. Ik heb dit jaar geleerd dat er heel veel wethouders van Financiën zijn die van de VVD komen. Naar mijn idee heb ik er niet één gemist. Ik weet dan ook precies hoe in gemeentelijke kring over deze kwestie wordt gedacht. Ook de inhoud van alle rapporten is mij bekend.
De heer Van der Staaij (SGP):
Ik heb bewust een voorbeeld genoemd van onafhankelijke adviescolleges die aangeven dat wij moeten oppassen, omdat wij een kritische ondergrens dreigen te overschrijden als de noodzaak van het eigen gemeentelijke belastinggebied aan de orde is. Naar mijn idee is dat een kernelement. Wat is de reactie van de heer Van Beek op dat punt?
De heer Van Beek (VVD):
Ik verwijs wat dat betreft naar het antwoord van de regering. Ook na realisering van deze plannen blijft er sprake van een eigen belastinggebied van 14 à 15%. Voor de grootte van dat gebied bestaat overigens geen wetenschappelijke norm. De vrij besteedbare middelen voor gemeenten veranderen niet in die zin dat wij ervoor zorgen dat deze middelen worden gecompenseerd. Daarop zal ik later in mijn betoog uitgebreid terugkomen. Die middelen zijn vrij besteedbaar. Daarnaast kennen wij het Brinkman-traject om meer specifieke uitkeringen bij algemene uitkeringen te voegen. Het doel daarvan is om ook deze flexibeler te maken. Wij proberen de vrij besteedbare ruimte voor gemeenten zo groot mogelijk te houden. Naar mijn oordeel komen wij op die manier aardig aan de kritiek van de heer Van der Staaij tegemoet.
De heer Vendrik (GroenLinks):
Ik begrijp dat de heer Van Beek veel burgers spreekt. Vertelt de heer Van Beek deze burgers dan ook namens de VVD dat het leuk is dat het gebruikersdeel van de ozb wordt afgeschaft, maar dat wij met zijn allen in Nederland toch weer 1 mld. moeten ophoesten om de gemeenten daarvoor te compenseren, dus dat het een beetje vestzakbroekzak is?
De heer Van Beek (VVD):
Natuurlijk. De mensen zijn niet naïef. Wij hebben geen toverstok waarmee wij geld kunnen toveren. Die uitleg is dus heel gemakkelijk te geven. In uw vraagstelling – en overigens ook in veel rapporten – mis ik het inzicht dat er bij burgers iets aan het veranderen is. Het is heel gemakkelijk om op het niveau van bestuurders in discussies te stellen dat de democratie functioneert op drie niveaus – landelijk, provinciaal en gemeentelijk – die zelf verantwoordelijk zijn. Zo denkt de burger niet meer over de overheid. De burger heeft het over "jullie". Men ergert zich eraan dat de overheid met de rechterhand geeft en met de linkerhand neemt. Aan de ene kant is er sprake van lastenverlichting en aan de andere kant moeten de gemeenten ervoor gecompenseerd worden. Er ontstaat een discussie waarbij burgers voelen dat zij of door de kat of door de hond gebeten worden. Het gaat om onze betrouwbaarheid als politici. Wij moeten de burgers duidelijk maken dat er verschil zit tussen de bestuursniveaus. De burgers zullen ons duidelijk maken dat zij zo niet behandeld wensen te worden.
De heer Vendrik (GroenLinks):
Ik zie dit wetsvoorstel als een grote verknoeiing van de onderscheiden verantwoordelijkheden op verschillende bestuursniveaus. Het landelijke bestuursniveau gaat zich namelijk met het lokale bestuursniveau bemoeien. Dit wetsvoorstel is er een voorbeeld van dat de overheid met de ene hand geeft en met de andere hand neemt. Begrijp ik goed dat de heer Van Beek tegen verkleining van het gemeentelijk belastinggebied is? Hij sprak een paar aardige woorden over het rapport van zijn partijgenoot Eenhoorn. Hij zei er echter bij dat het wel ingewikkeld was. Ik wil graag weten of de VVD het idee steunt om het gemeentelijk belastinggebied effectief te verkleinen voor een bedrag van 3,5 mld. en dat de VVD eventueel met voorstellen komt, analoog aan het pleidooi van de commissie-Eenhoorn, om het later weer te vergroten. Zie ik het zo goed?
De heer Van Beek (VVD):
Nee, zo ziet u het niet goed. Ik heb dat in ieder geval niet gezegd. Het doel van deze operatie is wat ons betreft nooit geweest dat het belastinggebied van gemeenten verkleind moet worden. Dat is wel het effect. Ik heb gezegd dat ik bereid ben om opnieuw de discussie aan te gaan over het gemeentelijk belastinggebied, maar dan moet wel worden voldaan aan de voorwaarden die wij daar destijds aan gesteld hebben in de desbetreffende motie. Ik vind dat deze operatie daar los van staat. Deze operatie, die in de discussie zorgvuldig tot stand is gekomen, kan wat mij betreft niet even ingehaald worden door die andere ontwikkeling, zoals voorgesteld in het rapport-Eenhoorn. Ik vind dat er meer alternatieven moeten worden onderzocht. Nogmaals, het doel is nooit geweest het gebied te verkleinen en het omgekeerde is ook nooit de bedoeling geweest.
De heer Vendrik (GroenLinks):
Als dat het doel van de VVD niet is, waarom komt u dan niet met een voorstel om het effect van dit wetsvoorstel teniet te doen en gemeenten de ruimte te geven om op een ander fiscaal gebied eigen belastingpolitiek te voeren?
De heer Van Beek (VVD):
Dat is helemaal niet aan de orde. Wij komen de gemeenten ruimschoots tegemoet. Dat zal straks duidelijk worden als ik de compensatie bespreek. Ik heb de bereidheid uitgesproken om opnieuw te spreken over het gemeentelijk belastinggebied, maar wel onder strikte voorwaarden.
Op een aantal momenten is al gesproken over de financiële effecten van de gedeeltelijke afschaffing van de ozb voor de burgers. De ozb is nooit als enige maatregel gehanteerd: niet in ons verkiezingsprogramma, niet in het regeerakkoord en ook niet in het programma dat er nu ligt. Het gaat om een pakket fiscale maatregelen: de gedeeltelijke afschaffing van de ozb, de komst van de zorgtoeslag en vele andere maatregelen. Het totaal wordt door het CPB beoordeeld op zijn inkomenseffecten. De discussie daarover hebben wij vorige week met de minister-president mogen voeren.
Mij valt op, in de Kamer en zeker ook daarbuiten, dat er veel voorstanders en veel tegenstanders zijn, en zelden mensen die neutraal zijn. Kennelijk is het een onderwerp dat de gemoederen behoorlijk bezighoudt. Voor ons geldt nu ongeveer hetzelfde als bij de Zalmsnip. Die werd in 20% van de gemeenten niet meer gebruikt zoals de bedoeling was, en toen kwam er dan ook een moment waarop wij de Zalmsnip moesten terugnemen en ervoor moesten gaan zorgen dat het geld op een andere manier bij de burgers zou komen. Wij zijn dan ook blij dat wij nu deze stap met de ozb kunnen zetten.
Mevrouw Fierens (PvdA):
Collega Van Beek zegt nu dat hij in het totale inkomensplaatje het een het ander compenseert, waardoor het allemaal goed uitkomt. Inderdaad is daar vorige week uitgebreid bij stilgestaan. Er komen echter steeds twee dingen terug: de minima gaan er 0,4% op achteruit, en tweemaal modaal gaat er 5,25% op vooruit. Daar komt ook nog eens de ozb bovenop, waardoor tweemaal modaal er in totaal 9% op vooruit gaat. Dat vind ik een zeer ongelijke verdeling en ik wil graag dat collega Van Beek daarop reageert.
De heer Van Beek (VVD):
Volgens mij gaat het om cijfers waar het ozb-effect al in zit, maar ik weet dat niet helemaal zeker. Vorige week heeft de minister-president uitgelegd waarom vooral tweemaal modaal, na alles dat de afgelopen jaren is gebeurd, toe is aan een correctie, waartoe het kabinet ook besluiten had genomen. U probeert nu de hele discussie van vorige week weer in dit debat te krijgen, maar dat lijkt mij niet verstandig, nog los van het feit dat wij volgende week de financiële beschouwingen voeren. Er is getracht om in het jaar en cumulatief over de periode een inkomensontwikkeling te creëren die zo eerlijk mogelijk is en die met name tegemoet komt aan degenen die het zwakst staan, respectievelijk de afgelopen jaren het zwaarst zijn aangeslagen, toen het even niet anders kon. Ik herhaal nu de opmerkingen die vorige week zijn uitgesproken.
Mevrouw Fierens (PvdA):
Ik wil de algemene beschouwingen natuurlijk niet overdoen en zal er ook niet te ver op doorgaan, want inderdaad komen de financiële beschouwingen volgende week nog. Anderzijds gebruikt u dit punt ook in dit debat, want u zegt dat het allemaal wat naar is als de zaken afzonderlijk worden bekeken, maar dat het totale pakket klopt. De opvatting van de PvdA-fractie is dat het gaat om een onevenredige lastenverdeling, waarbij de zwakste schouders zware lasten moeten dragen en tweemaal modaal er sterk op vooruit gaat. Was dat nu de bedoeling van het afschaffen van het gebruikersdeel van de ozb? Welke huurder gaat er straks minder betalen aan huur? Volgens mij zal dat er niet één zijn.
De heer Van Beek (VVD):
Ik zou er zelf niet over begonnen zijn, maar dit punt is naar voren gekomen en kwam ook vanmorgen in de brief van de burgemeesters aan de orde. De ozb-maatregel mag niet in z'n eentje worden beoordeeld. De gemeenten hebben het ene deel van de kwijtschelding al gedaan, en wij doen nu het andere deel van de kwijtschelding. Mensen die op het basisniveau zitten, worden gecompenseerd door middel van de zorgtoeslag, anderen krijgen alleen een deel van de ozb terug. Je moet dit totaal in evenwicht zien. Mevrouw Fierens zal dan zien dat er een evenwichtig plaatje ontstaat. Overigens zullen de politieke verschillen er toe leiden dat zij misschien voor een iets andere verschuiving zou kiezen, maar ook dan praat je over het totaal van alle maatregelen en niet over een maatregel.
Mevrouw Fierens (PvdA):
Het totaal van alle maatregelen is dat huurders erop achteruit gaan, dat de minima erop achteruit gaan en dat tweemaal modaal er twee keer op vooruit gaat. Dit is inderdaad een politiek meningsverschil.
De heer Van Beek (VVD):
Nee, er worden nu stellingen geponeerd die ik wil weerspreken om te voorkomen dat zij blijven hangen. Dit is de afgelopen week uitgebreid gewisseld tussen kabinet en Kamer en ook toen hebben wij met elkaar moeten constateren dat er zowel in het jaar als cumulatief over de periode een eerlijke verdeling is gekozen en er heel nadrukkelijk rekening mee is gehouden dat degenen die het het moeilijkst hebben, het zwaarst worden gesteund.
Ik vraag de bewindslieden of de overgangstermijnen wel afdoende zijn geregeld in het wetsvoorstel. Wat gebeurt er bijvoorbeeld als er in 2006 sprake is van een achterstand met aanslagen over voorgaande jaren omdat daar nog discussie over is? Bestaat er op dat moment nog een rechtsgrond voor gemeenten om die aanslag te kunnen opleggen? Hebben gemeenten voldoende mogelijkheden om hun verordeningen op tijd aan te passen of kan dit, omdat het hier om een verlaging van belastingen gaat, ook nog na 1 januari gebeuren? Ik wijs in dit verband op de problematiek bij de invoering van de Zalmsnip.
Wordt er in dit wetsvoorstel voldoende rekening gehouden met de problematiek van herindelingsgemeenten? Kunnen zij alsnog worden ingepast in de systematiek?
Ik ga nu over op de maximering en de stijging van de overige ozb'en. Dit is wat mij betreft het meest ingrijpende onderdeel van dit wetsvoorstel. Het feit dat er maximum stijgingen in de wet zijn opgenomen, heeft consequenties voor gemeenten. Wij vinden het belangrijk dat er geen verschuiving van lasten in de richting van bedrijven plaatsvindt. Nu de ozb op woningen gedeeltelijk wordt afgeschaft, mag er dus geen verschuiving in de richting van bedrijven plaatsvinden. Verder moeten wij voorkomen dat er opnieuw een beleid op gemeentelijk niveau ontstaat waarin de ontwikkeling van de lasten van de burgers sterk afwijkt van hetgeen wij als landelijk beleid voorstaan.
De heer Vendrik (GroenLinks):
De VVD acht een verschuiving van lasten van burgers naar bedrijven niet wenselijk. Is het tegenovergestelde misschien ook het geval? Mag er ook geen sprake zijn van een lastenverschuiving van bedrijven naar burgers?
De heer Van Beek (VVD):
Ja.
De heer Vendrik (GroenLinks):
Dit is een helder antwoord en ik ben de heer Van Beek daar dankbaar voor. Wij zullen hier nog veel plezier van beleven. Ik kom hier in mijn termijn op terug.
De heer Van Beek (VVD):
De regering kiest voor een maximale doorgroei tot een vastgesteld rekentarief en daarboven met een formule bbp minus groei areaal ontwikkeling. Mijn CDA-collega heeft daar ook al over gesproken. Is het redelijk om voor iedere gemeente hetzelfde tarief te hanteren? Er zijn namelijk nogal wat verschillen. Niet alleen het tarief maar de combinatie van waarde en tarief bepaalt uiteindelijk het belastingniveau. Er zijn verschillen in waarde tussen het oosten en het westen van het land. Daarnaast zijn er lokale, sociale en infrastructurele verschillen. Sommige gemeenten hebben specifieke problemen, zoals groeigemeenten, stilstandgemeenten en slappegrondgemeenten. Er zijn dus verschillen in de omstandigheden, wat uiteindelijk tot uitdrukking komt in het gehanteerde tarief. Wordt er in de gekozen systematiek niet te veel van uitgegaan dat alle gemeenten hetzelfde zijn? Bovendien hebben wij de afgelopen jaren gemeenteraden nadrukkelijk een keuze gegeven. Zij mochten besluiten: bij ons is het belastingniveau iets hoger, maar wij hebben ook een wat hoger voorzieningenniveau. De regering gaat bij de maximering uit van het rekentarief. Dit kan bepaalde gemeenten die bijvoorbeeld natuurlijke of historische nadelen hebben, in de problemen brengen.
Mevrouw De Pater-van der Meer (CDA):
De heer Van Beek wijst op de keuzevrijheid van gemeenteraden voor een iets hoger belastingniveau. Er zijn echter ook gemeenten die wel een hoog tarief maar een lage belastingopbrengst hebben door een lage gemiddelde waarde.
De heer Van Beek (VVD):
Dat was mijn eerste punt; pas daarna heb ik mijn andere punten genoemd.
Kan er wel met één cijfer worden gerekend bij de areaalontwikkeling met gemeenten die zo verschillend zijn? Gemeenten die niet groeien, lopen al snel een achterstand op terwijl zij wel dat aftrekpercentage hebben. Waarom vindt die correctie op basis van het areaal überhaupt plaats? Bij groei krijgen gemeenten toch ook te maken met extra kosten? Wellicht moet dit punt nog eens worden bekeken.
Het kabinet bekijkt de groei van de gemeentelijke tarieven jaarlijks. Zorgt dat er niet voor dat gemeenten zich gedwongen zullen voelen om hun tarieven maximaal te indexeren? Indien zij dat niet doen, raken zij hun financiële ruimte kwijt. Sommige gemeenten hebben het geld in een bepaald jaar niet nodig, maar een paar jaar later wellicht wel. In dat licht is het beter om te kiezen voor een cumulatieve berekening, bijvoorbeeld binnen een bestuursperiode. Dan zet het systeem gemeenten niet onder druk om altijd te pakken wat zij kunnen pakken omdat de trein anders het station voorbij rijdt. Zou u dat element nog eens heel nadrukkelijk in uw overweging willen meenemen?
In de teksten over de herziening van de WOZ-waarde wordt er impliciet vanuit gegaan dat de waarde altijd stijgt. Is er wel voldoende rekening gehouden met de mogelijkheid dat er ook dalende taxaties kunnen zijn? Nu, met de grote sprongen van taxatie om de vijf jaar, is dat niet zo snel het geval, maar de taxatieperiode wordt teruggebracht naar twee jaar of naar één jaar. Dan gaat dit wel voorkomen. Ik sluit niet uit dat daarmee geen rekening wordt gehouden in de teksten die voorliggen.
Gemeenten die het niet redden en de eindjes niet aan elkaar kunnen knopen, hebben de mogelijkheid om zich tot GS te richten. Mijn suggestie in de schriftelijke inbreng was, om een en ander eventueel te regelen bij gekwalificeerde meerderheid. De gemeenteraad moet de gelegenheid hebben om met tweederde meerderheid af te wijken van de formule. Ik kan overigens heel goed leven met de bepaling dat dit aan GS moet worden voorgelegd. Wel vraag ik van het kabinet om toe te lichten hoe de procedure dan loopt, ook wat betreft de tijd. Als het allemaal tegen het einde van het jaar moet gebeuren, moeten de besluiten over tarieven op tijd kunnen worden genomen en gepubliceerd. Ik sluit niet uit dat dit een procedure is die weliswaar op papier goed werkt, maar die in de praktijk tot uitvoeringsproblemen kan leiden.
Voorzitter: Kraneveldt
De heer Van Beek (VVD):
Wat betreft de bedrijfswoningen wil ik nog eens wijzen op het feit dat in sommige gemeenten het bedrijvendeel en het woongedeelte van agrarische bedrijfspanden los van elkaar worden getaxeerd. Ook de belastingaanslagen worden los van elkaar opgelegd. In andere gemeenten worden het bedrijfsgedeelte en het woongedeelte als één geheel beschouwd. Zien de bewindslieden, aansluitend bij wat er al over is gezegd, oplossingen om die mensen zoveel mogelijk onder deze regeling te kunnen laten vallen?
Dan kom ik nu op het punt van de compensatie aan gemeenten. Ik ben buitengewoon blij met het feit dat het kabinet extra middelen heeft weten te vinden en beschikbaar heeft gesteld om dit proces goed te laten verlopen. De ministers Remkes en Zalm zijn hun toezegging nagekomen dat geen enkele gemeente in 2006 erop achteruit hoeft te gaan. Dat is van groot belang en ik zou het plezierig hebben gevonden als dit uit gemeentelijke kring was uitgesproken.
Het kabinet is zeer coulant voor de gemeenten die ingevolge de meicirculaire voordeel hadden op basis van de systematiek uit 2002, die toen nog van toepassing was. U gunt hen dat voordeel en dat is wat mij betreft prima. Ik vind het echter nog veel belangrijker dat er ook in het jaar 2006 geen gemeenten zijn die nadeel hebben. Wij hadden dit afgesproken. Er kunnen nu geen verschillen meer zijn in de tarieven, want voor de desbetreffende gemeenten wordt als uitgangspunt het jaar 2005 gehanteerd. Het enige verschil dat er nog kan zijn, is dat het kabinet voor een aantal gemeenten met een andere totale WOZ-waarde werkt dan die waarmee de gemeente werkt. Uit de laatste correspondentie zie ik dat daar op een aantal punten verschillen zitten. Het meetmoment dat u hebt gekozen, heeft te maken met techniek en met bestanden. Zou u dat punt nog eens in uw beschouwingen willen meenemen? Het lijkt mij goed dat wij de toezegging die wij gedaan hebben – 2006 en niemand die erop achteruit gaat – gewoon hardmaken.
Mevrouw Fierens (PvdA):
U roept een aantal technische uitvoeringsproblemen op. Daarnet zei u dat het tijd vergt om veel te studeren op het rapport-Eenhoorn. Dit kost natuurlijk ook veel tijd. Sluit u zich toch aan bij de collega van de CDA-fractie die zei dat zij eerst de compensatie geregeld wil hebben.
De heer Van Beek (VVD):
Dit zijn echt twee heel verschillende dingen. Wij zijn nu in een wetgevend proces en dan kan het niet anders zijn dan dat wij alle informatie bestuderen die wij zelf hebben en die wij aangereikt hebben gekregen, inclusief stukken waar wie dan ook op gezeten heeft. Wij dienen er immers voor te zorgen dat die wetgeving zo goed mogelijk wordt. Als er nog punten en komma's moeten worden gezet, is het zaak dat wij er in een debat met de regering voor zorgen dat dit ook wordt gedaan.
Er is absoluut geen sprake van dat ik spaken zou willen steken in het wetgevingsproces. 2006 ziet er, wat mij betreft, goed uit. Er hadden wat minder voordeelgemeenten kunnen zijn, maar ik wil in ieder geval voorkomen dat er geen nadeelgemeenten zijn. Daar moeten wij het antwoord van de regering op afwachten. Over de situatie na 2007 heb ik meer te vertellen en dat komt nu.
Mevrouw Fierens (PvdA):
Ik heb toch een vraag. Wij zitten in een proces. Het is eind september en dus alweer laat. De gemeenten moeten eind november hun begroting inleveren. U roept nogal wat vragen op. Het zijn overigens terechte vragen, ik heb ze zelf ook gesteld. Ik dank u daarvoor, maar herhaal toch mijn vraag. De collega van de CDA-fractie heeft gezegd dat dit opgelost moet worden alvorens zij kan besluiten. Wat geldt voor u?
De heer Van Beek (VVD):
Ik vind ook dat een aantal zaken opgelost moet worden, al was het maar dat de regering verklaart dat ik ongelijk heb of dat het probleem zich niet zal voordoen, maar dat zien wij na de behandeling wel. Ik vind dat wij pas kunnen besluiten als wij het goed eens zijn over in ieder geval 2006. Ik heb wat ruimte in gedachten voor het jaar 2007 en later. Ik kom er later op terug.
Voorzitter. Wij zijn echt tevreden over de compensatietranche van 2006. Wat echter de jaren daarna betreft, is er gekozen voor een bepaalde systematiek. Bij deze systematiek wordt de zaak structureler gemaakt in het Gemeentefonds en de gekozen systematiek brengt met zich mee dat er grote verschillen zijn in voor- en nadeel. Met name bij enkele nadeelgemeenten is het zo dat zij uiteindelijk moeten inboeten op hun accres voor een groot aantal jaren en dat is niet optimaal, om het maar eens eufemistisch uit te drukken. Ik acht het ook niet nodig. Het heeft volgens mij veel te maken met de gekozen systematiek. Ik zal u een voorbeeld geven van hoe het naar mijn indruk ook kan. Als er in 2006 de goede compensatie is, dan kunnen de beschikbare middelen toch op het niveau 2006 via een aparte rekenregel aan elke gemeente toegerekend worden, zoals dat nu al gebeurt met de vier grote steden? Op het moment dat het Brinkman-traject speelt en wij bezig zijn, een groot aantal specifieke regelingen om te zetten in een verdeling via het Gemeentefonds, dan kunt u deze regel toch weer meenemen om hem te incorporeren in het totaal? De manier die u nu gekozen hebt, is langdurig, ingewikkeld en voor een aantal gemeenten ook heel nadelig, zoals er overigens ook een groot aantal gemeenten is dat heel voordelig uit die regeling komt. Dat heeft steeds te maken met het feit dat u uitgaat van dat rekentarief en van dat gemiddelde. Daar zitten zo veel elementen in die je er niet kunt uithalen en die ten grondslag liggen aan dat gemiddelde, dat ik mij afvraag of dat wel verstandig is. Dat heb ik al gezegd. Daar komen ook al die protesten vandaan. Gemeenten starten namelijk mooi. In 2006 lukt het allemaal wel, maar in de jaren 2007 en later raken zij toch weer in de problemen. Kunnen wij de stukken nog eens uiterst kritisch bestuderen? Wij hebben daar enige ruimte voor, dus dat moet mogelijk zijn. Ik sluit mij in die zin aan bij de kritische opmerkingen die daarover al zijn geplaatst.
Bij de totstandkoming van de grote wijziging in het Gemeentefonds in 1996 is besloten om niet de volledige mogelijkheid om ozb te innen, maar slechts ongeveer driekwart daarvan, te verwerken. Woningen zouden voor 80% worden aangeslagen; niet-woningen voor 70%. Dat is gebeurd aan de hand van de motie-Remkes, die mede is ondertekend door mevrouw Van der Hoeven, mevrouw Noorman-den Uyl en de heer Hoekema. Die staat op de stukken 24552, nr. 13 en 24553, nr. 15. De bedoeling daarvan was vooral om gemeenten met lage ozb-tarieven tegemoet te komen. Nu wordt een van de vier ozb's afgeschaft. Dat leidt tot de meeste financiële voordelen voor de gemeenten waaraan in 1997 tegemoet werd gekomen, te weten die met lagere ozb-tarieven. Ligt het niet in de lijn van de motie-Remkes om bij de drie resterende ozb-tarieven weer rekening te houden met een groter deel van de capaciteit? Dat zou kunnen door artikel 8, lid 2 van de Financiële-verhoudingswet te wijzigen en de belastingcapaciteit terzake van woningen, bedoeld in tabel B onder a, op 90% te brengen en de belastingcapaciteit van niet-woningen op 80% te brengen. Als je een dergelijk voorstel aangeleverd krijgt en aan je studeertafel heel lang zit na te denken over de precieze consequenties daarvan, bedenk je dat er maar een persoon is die dat echt kan weten: de indiener van de motie. Ik heb de minister dus slechts twee eenvoudige vragen te stellen. Lijkt de minister dit een verstandige suggestie? Zo ja, waarom en zo nee, waarom niet?
De heer Vendrik (GroenLinks):
Voorzitter. Begrijp ik de laatste interventie van de heer Van Beek zo dat de VVD-fractie toch echt vindt dat de motie-Remkes moet worden uitgevoerd?
De heer Van Beek (VVD):
Nee. Ik zoek naar oplossingen, mijnheer Vendrik. Ik blijf nadenken. Vandaar dat ik deze suggestie doe. Zonder rekenmodellen is niet te voorzien wat daarvan de consequentie is in vergelijking met dit wetsvoorstel. Ik hoop dat de ministers en hun mensen daar wel een goed antwoord op hebben.
De heer Slob (ChristenUnie):
Voorzitter. Met dit wetsvoorstel wordt beoogd om het gebruikersdeel van de ozb af te schaffen en de overige ozb-tarieven te maximeren. Zodoende wordt invulling gegeven aan een zeer onderscheidend verkiezingspunt van de VVD, mag ik wel zeggen. Dat is voor de eerste keer in 2002 in het verkiezingsprogramma terechtgekomen. Ik kan mij in dat opzicht de tevredenheid en de blijdschap wel voorstellen, die de heer Van Beek in de eerste zinnen van zijn bijdrage verwoordde. Afgaande op zijn politieke kleur, denk ik dat de beide bewindslieden in vak-K daar ook met enige tevredenheid zitten. Ik heb daar begrip voor, gezien het feit dat de VVD-fractie sinds 2002 altijd zeer helder heeft verkondigd dit te willen. De passie en tevredenheid waarmee mevrouw De Pater hier sprak, begrijp ik iets minder, maar wel vind ik het heel plezierig dat zij in haar bijdrage in de richting van de bewindslieden heel helder is geweest over de compensaties. Zij heeft namelijk gezegd dat die voor elkaar moeten zijn voordat een wetsvoorstel als dit hier in stemming kan worden gebracht. Daarbij heeft zij een hele waslijst met gemeenten genoemd waar de zaak nog niet voor elkaar is. Ik kom daar zelf later in mijn betoog ook nog op terug.
In algemene overleggen hebben wij al aangegeven dat de fractie van de ChristenUnie niet tevreden is over dit wetsvoorstel. Zonder hierover al te theatraal te willen doen, vinden wij het eigenlijk wel heel ernstig wat hier gebeurt. Dit is een ware aanslag op de gemeentelijke beleidsvrijheid. Zo wordt dat ook ervaren door gemeentelijk Nederland. Er is veel beroering. Wij begrijpen dat, want gemeenten willen meer zijn dan een veredeld doorgeefluik van het Rijk. Het instrument van de ozb-heffing was mede bedoeld om op gemeentelijk niveau een relatie te leggen tussen bepalen en betalen. Gemeenten hebben een eigen belastinggebied, omdat wij steeds ook zijn uitgegaan van het principe "decentraal wat kan, centraal waar het moet". Lokaal kan daarmee verantwoording worden afgelegd over de beleidskeuzes en over de ingezette middelen, ook als men die middelen redelijk rechtstreeks van de eigen burgers vraagt. Dit is een principe dat door de toenemende decentralisatie van beleidsterreinen naar gemeenten des te steviger als uitgangspunt zou moeten gelden. Niets is echter minder waar, want wij hebben nu met een wetsvoorstel te maken dat die gemeentelijke beleidsvrijheid wil inperken.
Daarmee is deze ontwerpwet er inderdaad een van het type waarvoor Groen van Prinsterer waarschuwde. De ROB/Rfv hebben dat zeer terecht in de titel van hun brochure aangegeven. Groen van Prinsterer zei ooit, in 1851: "Door dergelijke wetten worden geen autonomen maar automaten en, wat bepaaldelijk deze voordracht betreft, plaatselijke automaten en centrale autocraten gevormd." Het recht op bestuurlijke autonomie betekent dat er sprake moet zijn van financiële autonomie. Dat is een heel nadrukkelijk punt. Bestuurlijke autonomie zonder de mogelijkheid – of in ieder geval met een inperking van die mogelijkheid – om eigen inkomsten te genereren is in feite een wassen neus. Zowel het Europees Handvest inzake lokale autonomie als de Grondwet en de Financiële Verhoudingenwet is over de uitgangspunten helder. Ook geldt hier het principe van de voorkeursvolgorde, namelijk dat gemeentelijke en provinciale uitgaven bij voorkeur dienen te worden bekostigd uit de eigen inkomsten uit belastingen en overige heffingen. Dat laat geen ruimte voor een andere interpretatie. Zoals het rapport Autonoom of automaat het stelt: "Bekostiging via de algemene uitkering is pas daarna aan de orde. Afwijking van deze volgorde impliceert, met andere woorden, de aanwezigheid van een bewijslast voor de rijksoverheid."
Laten wij dan eens over die bewijslast spreken. Als de financiële verhouding tussen Rijk en gemeente er zo voorstaat, voelt men wel aan dat de motivering om hiervan af te wijken grondig moet zijn en elke twijfel buiten moet sluiten. Daaraan ontbreekt het naar onze mening bij dit wetsvoorstel. Een beperking van het lokale belastinggebied, behoorlijk ingrijpend, vergt een nadere motivering dan "het wegnemen van irritatie bij burgers, zorgen voor een lastenverlichting en het voorkomen van ongewenste doorkruising van het landelijke inkomensbeleid". Niet voor niets heeft de Raad van State hierop gewezen.
Afschaffing van het ozb-gebruikersdeel leent zich niet voor het bereiken van selectieve lastenverlichting, zonder dat daarbij wordt ingegaan op de mate waarin gemeenten een eigen inkomensgebied moeten kunnen hebben. Dat is toch wat de regering op dit moment weigert. Het rapport van de commissie-Eenhoorn, dat daartoe is opgesteld en waarbij op zichzelf misschien nog wel kanttekeningen te plaatsen zijn, betreft volgens de regering een afzonderlijk traject. Daarentegen maakte dit rapport toch onderdeel uit van afspraken die vorig jaar – dat heeft heel lang geduurd – met het IPO en de VNG zijn gemaakt en die zijn neergelegd in de Code Interbestuurlijke Verhoudingen. Daarmee werd toch de suggestie gewekt – al was het naar mijn mening meer dan een suggestie – dat er in ieder geval iets met dat onderzoek zou worden gedaan, ook in relatie met de voorstellen die het kabinet aan het voorbereiden was in wetgeving met betrekking tot afschaffing van althans een deel van de ozb. Maar wat zien wij nu? De regering wil alleen de technische aspecten van de opcenten IBL nader uitwerken om zichtbaar te maken welke consequenties een volgend kabinet te wachten staat indien het besluit om de opcenten IBL-B op termijn in te voeren. Wij vinden dat een onbegrijpelijke keuze, maar misschien wil de regering in de herkansing ingaan op de adviezen van de ROB en de Rvf, getiteld: Autonoom of automaat. Daarin pleiten de raden voor nieuwe, lokale belastingen met volledige, gemeentelijke tariefvrijheid. Die keus zou gekoppeld moeten worden aan het besluit om het gebruikersdeel van de ozb af te schaffen en de overige ozb-tarieven te maximeren.
De heer Van Beek (VVD):
Voorzitter. De collega heeft het rapport van de commissie-Eenhoorn gelezen. Zou hij op basis van wat hij nu weet een dergelijk besluit durven nemen?
De heer Slob (ChristenUnie):
Ik begrijp heel goed dat je, als je het rapport van de commissie-Eenhoorn tot je neemt, tot de conclusie komt dat daaraan veel haken en ogen zitten. Daarom zou je de tijd moeten nemen om daarover te discussiëren. Dat was ook de strekking van de opmerking van mevrouw De Pater. In dit licht vind ik dat je niet nu al het gebruikersdeel van de ozb eenzijdig moet afschaffen en dat je de overige ozb-tarieven moet maximeren. De discussie daarover moet je ook niet loskoppelen van de alternatieve belastingmaatregelen en die pas over een aantal jaren gaan voeren. Het een hoort gewoon bij het ander. Als je iets afschaft, moet je ervoor zorgen dat je discussie hebt gevoerd over de vraag wat daarvoor in de plaats komt. Alles gebeurt nu niet op een goede, volgordelijke wijze.
De heer Van Beek (VVD):
Voorzitter. Ik ben blij met het eerste deel van het antwoord. Wij hebben dus dezelfde conclusie getrokken.
De heer Slob (ChristenUnie):
Misschien kan ik u ook blij maken met het tweede deel.
De heer Van Beek (VVD):
Dat ligt wat ingewikkelder, want dat betreft een punt waarover wij bij de opmaak van het regeerakkoord afspraken hebben gemaakt. Toen stond ons een heel ander proces voor ogen. Destijds was er helemaal nog niet sprake van de discussie die nu door de commissie-Eenhoorn is gevoerd. Ik vind het nu veel belangrijker dat wij afspreken om verder te werken bij dit moeilijke proces.
De heer Slob (ChristenUnie):
Zo'n afspraak kan natuurlijk gemaakt worden, maar u moet het mij niet kwalijk nemen dat wij de mogelijkheid van het alternatieve belastinggebied hebben gekoppeld aan de discussie over de afschaffing van de ozb. Dat alternatieve belastinggebied wilden wij. Ik heb er zelfs een motie voor ingediend. Ik zie mevrouw Spies zitten en herinner eraan dat het CDA onze motie heeft gesteund. Helaas deed de fractie van de Partij van de Arbeid dat niet. Als zij dat wel had gedaan, was de meerderheid van de Kamer voor de motie geweest en dan hadden wij nu in een andere situatie verkeerd. Dit is terugkijken en daarmee schieten wij nu niet veel op. Op zichzelf is de ozb niet heilig. Over de afschaffing ervan kun je dus praten, maar de vraag is vervolgens: wat stel je ervoor in de plaats? Ik zie nu dat het een gebeurt, maar het ander niet. Er volgt dus niet de discussie over de vraag wat je voor de ozb in de plaats stelt. Daarover worden geen keuzen gemaakt, zodat alternatieven niet kunnen gaan gelden op het moment waarop de ozb wordt afgeschaft. Er wordt nu een knip gemaakt en dat is naar onze mening oneigenlijk. Daarmee wordt de beleidsvrijheid en de autonomie van gemeenten aangetast.
Mevrouw Fierens (PvdA):
Voorzitter. Ik begrijp dat collega Slob pleit voor een aaneengesloten belastinggebied. In feite zegt hij: gooi geen oude schoenen weg voordat je nieuwe hebt, maar wij zijn graag bereid om te onderzoeken wat de "nieuwe schoenen" eventueel voorstellen. Misschien wil de heer Slob de minister vragen op dat punt nadere mededelingen te doen.
De heer Slob (ChristenUnie):
Voorzitter. Ik heb dit al een aantal jaren gezegd, dus ik kom niet met iets nieuws. Twee begrotingsbehandelingen terug heb ik een motie ingediend waarmee ik de regering aan het werk wilde zetten. Zij zou de alternatieven moeten ontwikkelen. Ik zag namelijk toen al wat ging gebeuren. Dat had ook te maken met wat in het regeerakkoord werd vermeld. Ik zag dus aankomen dat een wetsvoorstel zou worden ingediend, terwijl het alternatief er niet was. Helaas is mijn motie verworpen doordat de fractie van de PvdA haar niet steunde. De fractie van de PvdA vond dat wij te voorbarig waren. Echter, nu zitten wij met de gebakken peren. Nu is er namelijk een onvoldragen alternatief. De discussie daarover wordt uitgesteld, maar de wetgeving gaat door.
Mevrouw Fierens (PvdA):
Wij vonden de motie voorbarig. Zij betekende een open deur voor de regering. Er zou van alles op het gebied van de ozb in de tijd worden verschoven. Je kunt verschillend denken over de strategie.
De heer Slob (ChristenUnie):
Dat doen wij ook.
Mevrouw Fierens (PvdA):
U pleit voor een aaneengesloten belastinggebied en u zegt: wij willen heel graag dat de voorstellen in het rapport van de commissie-Eenhoorn worden onderzocht. Daarvoor staan wij open.
De heer Slob (ChristenUnie):
Voorzitter. Ik hoef mijn antwoord op deze opmerking niet te herhalen.
Mevrouw De Pater-van der Meer (CDA):
Voorzitter. De heer Slob sprak zojuist over de beperking van de autonomie van de gemeenten. Op welke manier worden zij het meest in hun autonomie beperkt? Door ze een ander belastinggebied te geven dan zij nu hebben met een maximering voor het totaal of door het gebruikersdeel van de ozb af te schaffen en ze exact dezelfde vrijheid te geven voor de besteding van de middelen? In het laatste geval hebben zij dezelfde vrijheid als in het vorige jaar, toen het gebruikersdeel van de ozb nog gold.
De heer Slob (ChristenUnie):
Voorzitter. Als ik de vraag goed beantwoord, ga ik dan door voor de wasmachine of voor de magnetron?
Mevrouw De Pater-van der Meer (CDA):
Ik wil graag antwoord op mijn vraag. Ik stelde die omdat u sprak over beperking van de gemeentelijke autonomie. Die beperking is niet aan de orde. Ik wil graag dat u ook eens de keus maakt die ik aangeef.
De heer Slob (ChristenUnie):
Uw vraagstelling is, wat cryptisch geformuleerd, de samenvatting van uw betoog. Ik heb niet zo veel zin om in dergelijke cryptische omschrijvingen terecht te komen. U weet wat er op dit moment gebeurt, want volgens mij staat uw telefoon roodgloeiend, ook van al die CDA-bestuurders. Er wordt een inbreuk gemaakt op de vrijheid die gemeenten nu hebben om zelf een belasting te heffen, daarvoor een bestemming te vinden en zich aan hun burgers te verantwoorden voor die bestemming en voor de hoogte van die belasting. Daar komt u nu vanuit het Rijk met uw vingers aan zonder er een alternatief naast te leggen waarmee men op een andere manier kan doorgaan. Dat is de kwestie op dit moment.
Mevrouw De Pater-van der Meer (CDA):
Volgens mij is de vrijheid van de besteding meer van belang dan de vrijheid om een bepaald tarief te heffen. U noemt het alternatief van Eenhoorn, maar dan moet u onmiddellijk erkennen dat ook daarin niet meer de vrijheid van tarief zit.
De heer Slob (ChristenUnie):
Ik zei: dat is de kwestie. Wij kunnen een heel breed betoog houden dat er toch geld naar de gemeenten toe komt, dat het versleuteld wordt, dat wij wat vragen stellen over de compensaties en dergelijke. Dat is allemaal waar. Het zou er nog bij moeten komen dat het geld er niet kwam. Dan zou het veel ernstiger zijn. Maar dat doet er niet aan af dat er een inbreuk wordt gemaakt op een vrijheid die de gemeenten nu hebben en die zij in ieder geval voor een X aantal jaren kwijt zijn, mocht er ooit nog een alternatief komen à la Eenhoorn of wat dan ook. De PvdA heeft ook een plan gelanceerd en er zijn misschien nog een paar te bedenken. Wij moeten er niet omheen draaien. Laten wij het helder en scherp neerzetten. Het kan een keuze zijn, maar het is in ieder geval niet onze keuze.
De onderbouwing van het wetsvoorstel vergt naar onze mening meer dan alleen een verwijzing naar het wegnemen van irritatie bij burgers, het doorvoeren van een lastenverlichting en het wegnemen van een onwenselijke doorkruising van het inkomensbeleid van de landelijke overheid. Wij vinden geen van die drie argumenten overtuigend. Eigenlijk is het een soort motie van wantrouwen in de richting van het lokaal bestuur. Kennelijk is de landelijke overheid van mening – dat moet minister Remkes dan hardop uitspreken – dat dit belastinginstrument de lokale overheid niet kan worden toevertrouwd, alle mooie woorden over bestuurlijke integriteit ten spijt die wij hier in de afgelopen jaren hebben gesproken. Om die schijn te vermijden wil de fractie van de ChristenUnie, voordat tot afschaffing van de bewoners-ozb wordt overgaan, eerst de discussie voeren over mogelijke alternatieven en daarin keuzen maken. Wij zijn van mening dat het gekoppeld moet zijn aan dit wetsvoorstel en aan de keuzen die je uiteindelijk maakt. Dat moet je in een totaalbeeld kunnen afwegen.
Het wegnemen van irritatie door het afschaffen van een belasting ligt voor de hand. Wij vinden dat irritatie over de ozb door de bewoners moet worden geuit bij hun lokaal bestuur. Zij moeten daarmee in overleg gaan en het niet bij de rijksoverheid neerleggen. Voordat ik hiernaartoe ging, had ik een onderwijsdebat met minister Van der Hoeven. Dat ging ook over de vraag: waar liggen de verantwoordelijkheden? Lokale besturen kwamen ook naar de rijksoverheid: wilt u ons probleem oplossen? De minister zei terecht: neen, dat doe ik niet, want dat hoort bij uw verantwoordelijkheid. Zo zouden wij moeten omgaan met al die brieven die wij ontvangen, die de heer Van Beek ontvangt en die het kabinet ontvangt over de ozb. Die moeten wij netjes terugleggen bij de lokale overheid. Daar moet de discussie worden gevoerd.
Waar komt die irritatie vandaan? De regering zegt dat de irritatiefactor vooral zit in het hanteren van verschillende tarieven en in de door de burgers ervaren beperkte verantwoording door gemeenten van de ontwikkeling van die tarieven. Dat is wat anders dan de stelling dat de ozb-heffing als zodanig irritatie oproept. Men kan die irritatie overigens ook in positieve zin opvatten: men is betrokken bij de heffing ervan en bij de vraag waar het geld blijft. Daarmee creëer je betrokkenheid van de burgers, maar die moeten zij wel lokaal tot uitdrukking brengen. Als je echt irritatie van burgers over gemeenten wilt wegnemen, waarom doen wij dan ook niet iets aan de parkeerbelasting, de toeristenbelasting, de precariobelasting, de hondenbelasting, de forensenbelasting, de reclamebelasting, de baatbelastingen en de roerende woon- en bedrijfsruimtebelasting? Wij kunnen er nog meer noemen. Die kunnen wij afschaffen, want ook daar is irritatie over. Laten wij dan consequent zijn. Het lijkt mij in ieder geval niet voor de hand te liggen om gemeenten toe te staan om onder andere de afvalstoffenheffing, het reinigingsrecht en de rioolheffing kostendekkend te maken, wanneer het de bedoeling is om de irritatie van burgers over gemeenten weg te nemen. Een aanzienlijke verhoging van die rechten zal toch in heel slechte aarde vallen bij de burgers. Ik begrijp dat wij daar ook iets aan moeten doen.Slob
Ook het argument van de lastenverlichting vindt de fractie van de ChristenUnie niet doorslaggevend. De maatregel werkt denivellerend. Het is een selectieve lastenverlichting. Voor bijvoorbeeld bewoners van boerderijen, minima en bewoners van verzorgingshuizen en studentenhuizen levert de maatregel namelijk geen lastenverlichting op. Circa 850.000 huishoudens profiteren er niet van en de bovenlaag profiteert disproportioneel. Ik las deze week een zeer interessant artikel van de hand van burgemeester Leers, het orakel uit het zuiden, en burgemeester Deetman, die hier heel scherp de vinger bij legden. De lastenverlichting is bovendien in zekere zin een sigaar uit eigen doos. Het geld dat nu naar het Gemeentefonds gaat, moet namelijk ergens uit de rijksbegroting vandaan komen. Ook al wordt er extra geld ter beschikking gesteld, het geld kan niet meer ergens anders aan worden besteed, bijvoorbeeld aan zaken die een evenwichtiger koopkrachtverbetering hadden kunnen opleveren. Ik verwijs in dit opzicht ook nog met veel plezier naar de tegenbegroting van de ChristenUnie. Daarin wordt de ozb overeind gehouden en wordt toch ook geprobeerd iets te doen aan het belangrijke punt van de koopkrachtversterking.
Dan het argument van de doorkruising van het inkomensbeleid van de landelijke overheid door de mogelijkheid van kwijtschelding. Ook hiervoor geldt dat dit niet alleen is voorbehouden aan de ozb. Daar komt nog bij dat de regering er kennelijk van uitgaat dat mensen met een bijstandsuitkering niet in aanmerking mogen komen voor kwijtschelding door gemeenten. Wil de landelijke overheid de minima met een bijstandsuitkering nog harder treffen dan zij nu al doet? Dat kan toch niet waar zijn?
Dat brengt mij bij de compensatie voor gemeenten. Ik ben blij dat mevrouw De Pater daar behartigenswaardige woorden over heeft gesproken. Het blijkt dat een grote groep van gemeenten er met de voorgestelde compensatie structureel op achteruitgaat. Ik zal niet de lange lijst van gemeenten oplezen, maar het zijn er heel veel. Wij willen er graag opheldering over hebben. Het kan toch niet zo zijn dat de belofte die is gedaan dat gemeenten er niet op achteruit zouden gaan, in de werkelijkheid niet geëffectueerd wordt? Vanuit de filosofie van degenen die het wetsvoorstel hebben ingediend en mogelijk gaan steunen, schiet het dan zijn doel voorbij. Wij zullen niet stemmen voordat dit afdoende is geregeld.
De heer Van Beek heeft terecht gewezen op de positie van de kleine gemeenten. Daar kunnen best problemen gaan ontstaan. Deelt de regering onze angst – ik geef toe dat angst een slechte raadgever is – dat het wetsvoorstel indirect situaties creëert waarin kleine gemeenten in de problemen komen, waardoor een opschalend effect zal optreden? Dat willen wij met elkaar toch niet?
Ik sluit af. Wij worden niet warm van dit wetsvoorstel en zullen het niet steunen. Als er al aanpassingen zullen komen, hopen wij dat dat de goede zullen zijn.
Voorzitter: Noorman-den Uyl
De heer De Wit (SP):
Voorzitter. Mijn fractie had in feite dezelfde vraag als de heer Vendrik vanmiddag bij interruptie al heeft gesteld. Overigens is de vraag ook buiten de Kamer al veelvuldig gesteld: voor welk probleem is dit wetsvoorstel een oplossing? Uit de bijdrage van mevrouw De Pater hebben wij begrepen dat er eigenlijk geen probleem was, maar dat dit wetsvoorstel is terug te leiden tot de verkiezingsbelofte uit 2002, met name van de kant van de VVD, dat het gebruikersgedeelte van de ozb maar moest worden afgeschaft. Daar komt het vandaan. Er is geen probleem, maar er is wel een belofte gedaan, die inmiddels voor een groot probleem zorgt.
Hoe werkt dit cadeautje uit? Met name de mensen in een dure woning zullen de afschaffing van het gebruikersdeel als prettig ervaren. Zo'n 850.000 huishoudens zullen er echter niets van merken. Dan gaat het met name om mensen met een laag inkomen, mensen voor wie veelal de ozb wordt kwijtgescholden. De maatregel levert dus weer scheve verhoudingen op. De mensen met een dure woning, over het algemeen mensen met een hoger inkomen, profiteren, terwijl de mensen met een laag inkomen er niets van zien.
Dan de gemeenten. Ook zij verliezen inkomsten, zij het dat voor 2006 in ieder geval door de minister een compensatieregeling wordt voorgesteld die, naar je zou moeten aannemen, bijna alles compenseert. Maar dan gaat het vervolgens om 2007 en volgende jaren. Met name de gemeenten waar de goedkope huizen staan, waarin veelal de mensen met de lage inkomens wonen, gaan er op achteruit. Ik heb al gerefereerd aan het onderzoek van de Erasmus Universiteit, het studiecentrum voor Belasting lokale overheden. Ook herinner ik aan het bezoek van een groot aantal burgemeesters vanochtend aan deze Kamer. Zij geven aan dat vooral de centrumgemeenten met goedkope woningen in de problemen komen omdat zij hogere belastingen moeten gaan heffen omdat ze er anders niet uitkomen. De oorzaak hiervan is gelegen in het rekentarief dat door de minister wordt voorgesteld. Rijke gemeenten kennen genoemd probleem niet, aangezien zij de gevolgen van het lagere rekentarief gemakkelijker kunnen opvangen. Kortom, naar wij mogen aannemen is er wat betreft 2006 geen probleem, maar zal er in 2007 en volgende jaren wel degelijk voor een aantal gemeenten een probleem ontstaan. Het is dan ook van belang dat wij nu al de zekerheid krijgen hoe dat probleem zal worden opgelost.
Als dit wetsvoorstel wordt aangenomen zullen de gemeenten meer afhankelijk worden van de rijksoverheid. Ze krijgen weliswaar een compensatiebedrag dat ze, naar ik hoop, ook vrijelijk mogen besteden, maar de hoogte ervan wordt uiteindelijk hier bepaald. De vraag die ook al in eerdere debatten aan de orde is geweest, is wat er dan nog overblijft van de mogelijkheden die gemeenten hebben en die ze ook volgens het Handvest voor de lokale autonomie behoren te hebben om zelf hun eigen belastingtarief te hanteren en zelf belastingen te mogen heffen. Die mogelijkheden worden in ieder geval fors aangetast door dit wetsvoorstel. Nu zegt de minister dat de gemeenten nog 15% van hun begroting uit lokale lasten kunnen halen. Dat is volgens mij niet het geval. In de helft van de gevallen gaat het dan toch nog steeds om lokale lasten die kostendekkend zijn. Dus een percentage van 7 tot 8 zal er hoogstens overblijven dat de gemeenten zelf als een belasting zouden kunnen innen en waarbij ze zelf kunnen bepalen wat ze met de opbrengst ervan doen. Dus de positie van de gemeenten raakt in het gedrang.
Wat betreft de reacties van buiten de Kamer wijs ik op de talloze brieven die hier zijn binnengekomen van allerlei bestuurders in dit land, bestuurders van diverse politieke pluimage. Het gaat dan om ongeveer 80% van alle bestuurders. Ik noem nóg wat getallen. Van het CDA is 83%, van de VVD 60% en van de PvdA 91% tegen dit wetsvoorstel.
Mevrouw De Pater-van der Meer (CDA):
U refereert aan al die brieven die wij als Kamer van gemeenten hebben gekregen. Ik heb ze ook gekregen en ik heb ze allemaal beantwoord, een beetje in de stijl waarin ik vanmiddag gezegd heb waarom het CDA voorstander is van afschaffing van het gebruikersdeel van de ozb. Mag ik vragen hoeveel brieven van burgers u heeft gekregen?
De heer De Wit (SP):
Dat is een moeilijke vraag maar ik kan u wel meteen het antwoord geven. Niemand betaalt graag belasting. Dus de mensen ervaren ieder voorstel om een belasting af te schaffen over het algemeen als iets positiefs. Maar dan moet je wel volledig zijn. Het punt is namelijk dat het een sigaar uit eigen doos is. Als het allemaal doorgaat, zal de gemeente deze belasting niet meer heffen, maar die 1 mld. moet wel worden opgebracht. In de koopkrachtplaatjes voor 2006 zien wij al een scheve verhouding en die zal nog pregnanter worden door alles wat nog volgt. De cijfers over 2006 geven aan hoe het uitpakt. Dat moet ook aan de burgers verteld worden.
Mevrouw De Pater-van der Meer (CDA):
De sigaar uit eigen doos kunt u mij niet duidelijk maken, maar daar hebben wij volgende week een uitgebreid debat over. Het gaat er nu om dat alle gebruikers van woningen – en als het aan de CDA-fractie ligt ook de gebruikers van niet-woningen – volgend jaar een aanslag van de gemeente krijgen waarop het gebruikersdeel ontbreekt. Dat is herkenbare lastenverlichting. Ik heb zeer veel brieven van burgers gekregen, ook vandaag nog, die mij erop wijzen dat dit beloofd is.
De heer De Wit (SP):
Ik hoop dat u die burgers dan ook uitlegt dat die 1 mld. niet wordt betaald van de bankrekening van minister Zalm of van minister Remkes, maar dat dit bedrag uit de staatskas komt. Dat geld brengen wij gezamenlijk op. Die effecten daarvan vindt u terug in de koopkrachtplaatjes. Mensen met een laag inkomen gaan erop achteruit, terwijl degenen met een hoog inkomen er op z'n minst 5% op vooruitgaan.
Mevrouw De Pater-van der Meer (CDA):
Als u kunt uitleggen hoe die verschuiving binnen het geheel precies uitpakt, dan hoor ik dat graag. Met dit voorstel verdwijnt volgend jaar het gebruikersdeel van de ozb van de gemeentelijke aanslagbiljetten. Dat is ook beloofd.
De heer De Wit (SP):
Ik probeer uit te leggen dat wij deze maatregel niet geïsoleerd moeten bezien, maar dat wij daarbij ook de veranderingen in het zorgstelsel, de huurstijging, de stijging van de energieprijzen en dergelijke moet betrekken. Dat alles komt tot uitdrukking in de cijfers voor volgend jaar. Daaruit blijkt dat de ongelijke inkomensverhoudingen alleen maar vergroot worden.
Door de ozb kunnen gemeenten wat onafhankelijker opereren. De gemeenteraad kan met opbrengst ervan bepaalde dingen doen. Er is vandaag ook gesproken over de noodzakelijke buffer. Met de opbrengst van de ozb moeten de gemeenten trouwens al jaren de gevolgen van het rijksbeleid opvangen. De gemeentelijke autonomie wordt nu echter aangetast, omdat het belastinggebied wordt verkleind. De gemeenteraad heeft daardoor minder mogelijkheden om zijn democratische functie te vervullen.
Voorzitter. Mijn fractie is tegen dit wetsvoorstel. Wij hadden liever een fundamentele discussie over de functie van de ozb als gemeentelijk belastinggebied gevoerd. De uitkomst van die discussie staat nu echter deels al vast omdat een deel van de ozb wordt afgeschaft.
Als dit voorstel wordt aangenomen, lijkt het mij wenselijk om het eigenarendeel van de ozb meer inkomensafhankelijk te maken. Is het mogelijk om een schijvensysteem in de waarde van de woningen aan te brengen, waardoor een goedkope woning verhoudingsgewijs minder wordt belast dan een dure? Hoe zien de bewindslieden deze mogelijkheid om de verhoudingen weer een beetje recht te trekken?
De heer Van der Staaij (SGP):
Voorzitter. Het voorliggende voorstel om de ozb op woningen af te schaffen en de overige ozb-tarieven te maximeren is een omvangrijke, ingrijpende maatregel. Dat geldt gezien de forse investering aan rijksmiddelen van ruim 1 mld. en de effecten voor de gemeenten, die te maken krijgen met een afname van de mogelijkheden om hun inkomsten te sturen.
Zo'n wijziging vraagt om een degelijke en deugdelijke rechtvaardiging. De SGP-fractie is ook na lezing van de nota naar aanleiding van het verslag, die op zichzelf helder is geschreven, beslist niet overtuigd van de wenselijkheid van deze ingreep. Integendeel. De conclusie kan niet anders zijn dan dat dit wetsvoorstel een levensgrote motie van wantrouwen is aan het adres van de lokale democratie. Voor die motie van wantrouwen is echter geen reden.
In deze kritiek staan wij bepaald niet alleen. Opvallend veel adviezen over de voornemens van de regering ten aanzien van de ozb-plannen zijn zeer negatief. Dat geldt niet alleen voor de gemeenten, maar ook voor onafhankelijke adviesorganen als de Raad voor de financiële verhoudingen, de Raad van State en laatst het gecombineerde advies van de Raad voor het openbaar bestuur en de Raad voor de financiële verhoudingen onder de veelzeggende titel Autonoom of automaat?
Al dat soort adviezen worden gecombineerd met uiterst kritische rapporten van wetenschappelijke zijde die stellen dat dit niet de goede weg is. Graag hoor ik van de regering of dit alles nog enig effect gehad heeft op de plannen. Of is alles wat dateert van na het regeerakkoord terzijde gelegd? In hoeverre is het wenselijk of nodig dat er draagvlak is onder de gemeenten voor de implementatie van die wijziging?
Helaas lijkt het knellende keurslijf van het regeerakkoord weinig ruimte voor constructieve discussie te laten. Zeker bij het afschaffen van het bewonersdeel van de ozb is de tekst van het regeerakkoord glashelder. Die wordt afgeschaft. Wie zich afvraagt waar dit debat nog over kan gaan, moet ik zeggen dat het politiek gesproken een verloren zaak is. Wij kunnen beter gelijk doorgaan naar de compensatie. Daarover staat immers niets in het regeerakkoord. Over de belangrijkste vragen is echter geen zinvol debat te voeren. Het ligt allemaal reeds muurvast.
De tekst over de maximering lijkt iets meer nuance te bieden, aangezien de minister stelt dat maximering wordt vastgesteld na overleg met de gemeenten. Dat suggereert een zekere gerichtheid op draagvlak bij de gemeenten. Die is er op dit moment bepaald niet. Opvallend is dat er niet over een dubbele maximering van zowel tarieven als stijging wordt gesproken in het regeerakkoord. Daar ligt kennelijk nog enige ruimte.
Een belangrijk motief voor de regering blijkt te liggen in het wegnemen van irritatie bij burgers. Hierbij lijkt een belangrijke voorvraag over het hoofd te worden gezien, namelijk die naar de bestuurlijke wenselijkheid van een robuuste ruimte voor lokale autonomie waarvoor een eigen belastinggebied een onontbeerlijk middel is. De SGP-fractie wil die voorvraag graag zonder meer bevestigend beantwoorden. De gevolgen hiervan, zoals mogelijke irritatie bij burgers, kunnen dan vervolgens niet leidend zijn voor de visie op de gewenste lokale autonomie. Belastingen zijn toch nooit een instrument om de populariteit te vergroten bij degenen van wie geheven wordt?
Het verbaast mijn fractie dat de regering de irritatie van burgers als een belangrijke motivatie voor dit wetsvoorstel aanvoert. Collega Slob noemde andere voorstellen van gemeentelijke belastingen, waarbij de irritatievraag ook gesteld kan worden. Hetzelfde kan men ook op nationaal niveau aan de orde stellen. Krijgt de Kamer meer voorstellen voor het afschaffen of maximeren van landelijke belastingen, gelet op de irritatie van burgers? Dan is er nog aardig wat werk te doen!
Het moet gaan om de relatie tussen de hoogte van de lokale lasten en het daarbij behorende voorzieningenniveau, niet hier maar primair bij de lokale politiek. Die verhouding moet in evenwicht zijn zodat er geen onnodige irritatie wordt opgeroepen. Op lokaal niveau kan dat het beste worden beoordeeld en daar wordt de stem van de betrokkenen via de volksvertegenwoordiging ook het meest rechtstreeks gehoord. Ik zie niet in dat de bij uitstek lokaal-politieke aangelegenheid van de verhouding tussen lokale lasten en het daarbij behorende voorzieningenniveau een steekhoudend argument kan zijn voor het nemen van een bij uitstek Haagse maatregel. Een maatregel waardoor de verhouding tussen lasten en voorzieningen voor de burger overigens helemaal achter de horizon verdwijnt. Dit vinden wij een onwenselijk en contraproductief effect van dit wetsvoorstel. De praktijk laat zien dat er in de lokale democratie levendige debatten worden gevoerd over de hoogte van de ozb. De voorstellen worden er dus niet doorheen gejast.
Bij dit alles is voor gemeenten de tijd (opnieuw!) krap om de besluitvorming over de afschaffing van het gebruikersdeel van de ozb en de maximering van de overige ozb-tarieven op een zorgvuldige manier te verwerken in de gemeentelijke begrotingen.
De afschaffing van het gebruikersdeel van de ozb op woningen en de maximering van de overige ozb-tarieven wordt steeds als een samenhangend geheel aan de orde gesteld. Mijn fractie ziet echter niet in waarom het afschaffingsdeel desgewenst niet kan worden doorgevoerd zonder het maximeringsdeel van het wetsvoorstel. Ten aanzien van de overige ozb-tarieven kan de lokale democratie zodoende volop blijven functioneren. Er is ook geen reden om aan te nemen dat er zich ineens een sterke opwaartse beweging in de overige ozb-tarieven zal voordoen. De regering heeft immers klip en klaar aangegeven dat de financiële gevolgen van de afschaffing van het gebruikersdeel van de ozb op woningen voor alle gemeenten volledig gecompenseerd wordt. Als er aarzelingen zijn, moet daar een mouw aan worden gepast. Als gemeenten volledig gecompenseerd worden, kan er geen sprake zijn van toenemende financiële druk. Daar komt bij dat de stijging van de tarieven de afgelopen jaren beperkt is gebleven. De noodzaak en het nut van maximaliseringsbepalingen ontbreken op dit moment derhalve. Daarbij komt nog dat de bepalingen ten aanzien van de maximering nogal ingewikkeld zijn en aanzienlijke administratieve gevolgen hebben. In bepaalde gevallen is ook de provincie in beeld. Er zijn juridische procedures te verwachten en er is sprake van meer regels en meer centralisatie. Dat zijn toch zaken waar dit kabinet niet voor wil staan? Waarom dan in ieder geval niet de maximeringsbepaling uit het wetsvoorstel gehaald? Ik heb een amendement ingediend om ingewikkelde en onnodige regelgeving te voorkomen en daarop hoor ik graag het commentaar van de bewindslieden.
De regering zegt dat de omvang van het lokale belastinggebied de laatste jaren is toegenomen. Ook dat vinden wij geen goed argument om nu tot deze ingreep over te gaan. Wij zijn voorstander van een substantieel eigen belastinggebied, zodat de formele autonomie van gemeenten ook volop feitelijk gestalte kan krijgen. Internationaal gezien, heeft de gemeentelijke belasting een nogal bescheiden omvang. De opvatting van de regering dat met de voorliggende maatregelen herstel plaatsvindt van de oorspronkelijk beoogde omvang van het lokale belastinggebied houdt ook geen rekening met de toegenomen gemeentelijke taken. Steeds meer risico's zijn op lokaal niveau samengekomen en dus moeten er steeds meer op lokaal niveau afwegingen plaatsvinden. Er is kortom sprake van toegenomen verantwoordelijkheden voor de lokale politiek en dat rechtvaardigt een ruimer eigen belastinggebied.
Een verlevendiging van het democratisch proces op lokaal niveau is bepaald niet gediend met het beknotten van beïnvloedingsmogelijkheden van de democratisch gekozen organen. Ik heb het dan nog niet eens over de juridische argumenten die zijn te ontlenen aan het Europees Handvest inzake lokale democratie en aan hetgeen de Grondwet stipuleert als eis op het gebied van de autonomie van medeoverheden. Daar staat natuurlijk niet met zoveel woorden dat dit een ruim eigen belastinggebied inhoudt, maar dat ligt er toch wel degelijk in opgesloten.
Gezien het voorgaande zien wij ook een samenhang tussen de wijzigingsvoorstellen ten aanzien van de ozb en de meer principiële discussie over de omvang van de lokale autonomie. Ik verwijs maar naar het rapport-Eenhoorn over het gemeentelijk belastinggebied. Kortheidshalve verwijs ik ook naar het commentaar "Gemeenten belasten" van het studiecentrum van de SGP. Wij vinden in ieder geval dat afschaffing van het gebruikersdeel van de ozb en maximering van de overige ozb-tarieven eventueel alleen aanvaardbaar zouden zijn als er sprake is van een alternatief lokaal belastinggebied, maar dat is er nu net niet. De ozb wordt wel afgeschaft, maar er komt niets voor in de plaats. De oude schoenen worden al weggegooid voordat de nieuwe beschikbaar zijn! Daarom kunnen wij niet anders dan tegen dit wetsvoorstel stemmen. Dat had anders gelegen als er voorstellen voor een beter lokaal belastinggebied zouden liggen, maar de regering koppelt het los en dat is voor ons niet aanvaardbaar.
Met het oog op het nog steeds volgehouden standpunt van de regering dat de voorliggende voorstellen geen wezenlijke inbreuk maken op de lokale autonomie, wijs ik slechts op het recente advies over de lokale autonomie van de Raad voor het openbaar bestuur en de Raad voor de financiële verhoudingen. Zij stellen dat met het voorliggende wetsvoorstel een kritische ondergrens wordt overschreden en de positie van gemeenten als volwaardige bestuurslaag in het gedrang komt. Dat is voor deze onafhankelijke adviesorganen – die doorgaans toch een vrij rustige toon aanslaan – een stevige en niets aan helderheid over te laten stellingname. Ik ben dan ook benieuwd naar de reactie van de regering daarop.
Is lastenverlichting dan geen argument om de ozb af te schaffen? Het is toch zo prettig dat de burgers hiermee een lastenverlichting krijgen? Natuurlijk, wie zou daar niet voor zijn! Een deel van de burgers zal het zeker ook als lastenverlichting ervaren, maar de andere kant van de medaille is toch dat gemeenten voor de gederfde inkomsten door het Rijk worden gecompenseerd. De middelen daarvoor moeten toch ook ergens vandaan komen? Via de belastingen betalen de burgers dus wel degelijk mee aan deze als lastenverlichting gepresenteerde wijziging. In die zin is er, in tegenstelling tot wat de regering beweert, wel degelijk sprake van een sigaar uit eigen doos. Niet doordat er ten bate van deze ingreep belastingverhoging wordt doorgevoerd, maar wel in die zin dat zonder deze ingreep het forse bedrag van ruim 1 mld. een alternatieve bestemming had kunnen krijgen dan wel dat verdere anders gerichte lastenverlichting had kunnen worden doorgevoerd. De opvatting dat de voorgenomen maatregelen leiden tot lastenverlichting moet tevens gerelativeerd worden door erop te wijzen dat deze ingreep nu juist de laagste inkomenscategorieën voor een groot deel niet bereikt. Voor een goed gespreide en evenwichtige lastenverlichting is sleutelen aan de ozb-systematiek dus niet het juiste middel. Daarbij komt nog dat eigenaren van bedrijfswoningen niet onder de reikwijdte van de beoogde lastenverlichting vallen. Hieronder bevinden zich veel agrariërs, die zich sowieso al in een moeilijke inkomenspositie bevinden. Hun woning wordt als bedrijfswoning gezien en niet als een woning in de zin van deze wet. Zij hebben dus geen voordeel van deze maatregel. Is dat ook niet een zeer onwenselijk effect?
De regering, in casu de minister van Binnenlandse Zaken, heeft reeds aangegeven dat door de voorliggende maatregelen geen enkele gemeente erop achteruit mag gaan, maar naar nu op de valreep blijkt, is er alsnog extra geld, 85 mln., nodig om die uitspraak waar te maken. Zelfs gegeven dit extra budget is het nog geen uitgemaakte zaak dat geen enkele gemeente erop achteruit gaat. Vandaar dat is gezegd dat bij de huidige beschikbare cijfers kanttekeningen moeten worden geplaatst. Het is te hopen dat we in dit debat alle cijfers en de effecten op de verschillende gemeenten goed op een rijtje krijgen. Ik ben blij dat ook de coalitiefracties hebben gezegd dat zij geen stemming over dit wetsvoorstel willen zolang niet volstrekt helder is dat er geen gemeente op achteruitgaat. De regering heeft op dit onderdeel van de compensatie dus nog wat uit te leggen.
Het zal inmiddels niemand verwonderen dat deze maatregelen niet de warme steun krijgen van de SGP-fractie. Integendeel, wij kunnen ons er niet in vinden. Wij zijn vóór lastenverlichting, maar wel op een gerichte manier, zoals in de financiële plaatjes die wij bij de algemene beschouwingen hebben gepresenteerd. Deze maatregelen vinden wij een onaanvaardbare aantasting van de gemeentelijke autonomie. Toch zie ik uit naar de reactie van de regering op onze bijdrage.
Mevrouw Fierens (PvdA):
Voorzitter. Ik wil drie zaken in het kader van dit wetsvoorstel aan de orde stellen: het principe van democratie en autonomie, de voorstellen van de PvdA en de compensatie.
Het begint allemaal bij die bloeiende lokale democratie. Die is van het allergrootste belang, de gemeente staat als geen ander dichtbij de inwoners. Ik heb het vaker gezegd: de lagen der lagen in ons bestuursstelsel zijn de gemeenten, want daar wonen, werken en recreëren de inwoners en daar moet het dus goed zijn geregeld. De inwoners verwachten veel van de gemeente. Soms willen ze dat de gemeente zich niet met hen bemoeit, maar een aantal zaken verlangen zij wel: schone straten, goede voorzieningen, een school om de hoek, een zwembad, veiligheid, een toegankelijk gemeentehuis waar je snel en gemakkelijk terecht kunt voor je bouwvergunning of uitkering. Inwoners willen verder een benaderbare wethouder, een snelle afhandeling van vragen, burgers willen een toegankelijke lokale overheid waarbij ze betrokken zijn. Dat is een wezenskenmerk van onze lokale democratie. Als het erop aankomt, willen burgers wel degelijk meedenken over de voorzieningen die zij wensen. Heel specifiek: deze week was ik in de Flevo, de jongeren daar wilden een halfpipe en die is er gekomen; voor zoiets is dat lokale belastinggebied erg belangrijk. Zulke voorbeelden geven de burgers moed en betrokkenheid en dat is op dit moment van wezensbelang. Inwoners laten meebepalen over de voorzieningen die zij willen, geeft de band tussen burger en bestuurder die wij moeten koesteren en versterken.
De motivatie om raadslid of wethouder te worden, komt vaak voort uit de wens om in eigen dorp of stad dat te leveren wat burgers nodig hebben. Met maatwerk en samenspraak, want gemiddelden bestaan niet en "de" burger bestaat niet, zoals Wouter Bos heeft betoogd. "De" gemeente bestaat ook niet: de behoeften in De Pijp zijn niet te vergelijken met die in Lisse, Venlo of Assen. Een belangrijke pijler onder de vitale lokale democratie is een robuust eigen en progressief belastinggebied. Dat geeft autonomie. Dat geeft inwoners democratische zeggenschap, want betalen is bepalen. Dat geeft bestuurders eigen geld in handen om maatwerk te leveren. Dat motiveert om lokaal actief te zijn en een eigen bijdrage te leveren. Maar dat principe wordt geweld aangedaan, door het gedeeltelijk afschaffen van de ozb en vooral door het niet innemen van een standpunt over de toekomst van het lokaal belastinggebied. Waar is nou de daadkracht van dit kabinet? Dit is voor de PvdA onaanvaardbaar, want door het vooruitschuiven van het standpunt over het rapport-Eenhoorn tot een nieuwe formatie – wij hopen dat die er snel komt – is het uitzicht op een lokaal belastinggebied voor jaren en jaren uit beeld. De minister heeft gewoon het perspectief ontnomen aan gemeentes met een sterk voorzieningenniveau en aan hun inwoners. Natuurlijk is belasting betalen niet leuk, daar is al vele malen aan gerefereerd, maar het is wel een op een verbonden aan de lokale democratie. Dat moeten wij koesteren. In een moeilijk tijdsgewricht is dat zo enorm en immens belangrijk.
Ik wil de minister dan ook de principevraag stellen wat hem bewogen heeft om juist te hakken in die fundamentele pijler van de lokale democratie. Hoe verhoudt zich dat nu tot de bestuurlijke vernieuwingsplannen van bijvoorbeeld Pechtold? Hoe verhoudt zich dat tot de discussie over de afstand tussen burger en bestuurder? Hoe verhoudt zich dat tot de zorgen die alle partijen hebben om mensen te vinden die in het lokale bestuur actief willen zijn? Hen wordt nu een belangrijk instrument ontnomen. Lokale voorzieningen worden gefinancierd uit het lokale belastinggebied. Lokale bestuurders willen creëren en invloed hebben; zij willen niet alleen maar een uitvoeringsloket zijn van Den Haag. Hoe verhoudt zich dat tot de uitspraken die door Van Leeuwen zijn gedaan in zijn belastingrapport, of door Eenhoorn? Zij spreken zich fundamenteel uit voor een lokaal belastinggebied. Dit is een principiële vraag, die in alle stukken veel te weinig aan de orde komt. Collega Van der Staaij refereerde er ook aan. Ik wil hier graag een principiële reactie op.
De minister geeft in zijn beantwoording aan dat hij de gemeentes juist helpt in die relatie, omdat burgers geïrriteerd zijn over de lokale belasting. Dat brengt mij op mijn tweede punt over deze plannen. Volgens mij doe je iets helemaal of je doet het niet. Deze regering doet het half, maar je kunt niet iets een beetje afschaffen. De minister schaft iets een beetje af. Wat gebeurt er nu? Wat voor beeld wordt er dan gecreëerd? Ten eerste blijft de irritatie natuurlijk. Die irritatie was er niet alleen bij de gebruikers, maar ook bij de eigenaren. Daar zit toch ook irritatie? Heel veel gebruikers schieten er ook helemaal niets mee op. De 850.000 huishoudens, de huurders die al herhaaldelijk zijn genoemd, schieten er niets mee op. Als je een kamer huurt, ga je er niet op vooruit. Dat helpt dus niet.
Ten tweede is het lokale belastinggebied nu echt naar de maan. Herstel kan niet meer plaatsvinden. Niemand zal de komende jaren met het plan komen om het gebruikersdeel te herstellen. Het is dus gewoon over en uit met de ozb.
Ten derde kan een nieuw belastinggebied naast het restant van het eigenarendeel eigenlijk niet aan de orde zijn. Twee lokale belastingen heffen is namelijk onbegrijpelijk. Je kunt niet en een ozb hebben en nog iets anders. Dat is duur, dat is onbegrijpelijk voor inwoners, dat is bureaucratisch en dat is niet te verkopen. Een dubbelstelsel is ook helemaal niet transparant. Dus dat is ook niet aan de orde.
Ten vierde: naast het feit dat een half belastinggebied principieel niet goed is, veranderen de uitvoeringskosten ook niet door deze gedeeltelijke afschaffing. Het restant van de belastingen wordt ook nog eens veel duurder, want de volledige uitvoeringskosten blijven in stand. De regering laat hier duur geld liggen. Dat verbaast mij, want normaal gesproken raapt zij graag al het geld op wat nog ergens ligt. Ik wil daar graag een reactie op. Kortom, half afschaffen is geen optie. Dit kabinet doet dus helemaal niets aan de irritatie; die blijft voor een heel groot gedeelte gewoon bestaan. Het is de grond om aan de ozb te peuteren, maar het wezenlijke probleem blijft bestaan.
Mevrouw De Pater-van der Meer (CDA):
Mevrouw Fierens heeft het over duur geld dat het kabinet laat liggen. Dat zit hem dan in de perceptiekosten van de WOZ. Ik neem tenminste aan dat zij dat bedoelt.
Mevrouw Fierens is vorige week bij een studiedag geweest; ik zag haar naam in ieder geval staan. Daar ging het ook over het voorstel van Eenhoorn. De perceptiekosten voor het idee van mevrouw Fierens om de hele ozb af te schaffen en over te gaan op de inkomstenbelasting, zijn geraamd op 200 mln. De perceptiekosten voor de uitvoering van de WOZ zijn 140 mln. Wat is nu de duurste oplossing?
Mevrouw Fierens (PvdA):
Er zit een gat tussen van 60 mln. U weet net zo goed als ik dat de WOZ erg duur is begonnen, namelijk met 250 mln., en dat er gaande de rit verbeteringen zijn aangebracht waardoor dit belastingstelsel goedkoper is geworden. Voor het voorstel van Eenhoorn moet dat nog heel goed worden uitgerekend. Er zit inderdaad nu nog een gat in, maar dat zal niet blijven.
Mevrouw De Pater-van der Meer (CDA):
Waar maakt u uit op dat het gat niet zal blijven? De perceptiekosten die moeten worden gemaakt om uw idee te realiseren zijn bij invoering – wij hebben het dan nog niet eens over de uitvoering – al 200 mln. De WOZ zit op 140 mln.
Mevrouw Fierens (PvdA):
Ik heb dat glorieuze optimisme omdat het een eerste grove berekening is. Er zijn altijd nog efficiency- en effectiviteitsverbeteringen mogelijk. Die zullen zeker worden aangebracht. Wat de invoering van het plan van Eenhoorn zal kosten, moeten wij afwachten. Er is nu inderdaad een gat, maar dat is te verkleinen of zelfs oplosbaar.
De irritatie wordt door het kabinetsvoorstel eigenlijk niet weggenomen. Het klopt dat er irritatie is bij burgers over de ozb. Het is niet altijd even handig van gemeenten om verantwoording af te leggen als de belastingbrief weer op de mat valt. Dat kan eerder en beter. Er bestaat natuurlijk een grote irritatie over de waarde van de woningen. Die irritatie wordt meer veroorzaakt door de WOZ dan door de ozb zelf, want "my home is my castle". Het prijskaartje dat aan het huis komt te hangen is over het algemeen niet dat wat burgers graag willen zien. Zij willen dat wel zien als het verkoopwaarde betreft, maar niet als het gaat om een belastingwaarde.
Mevrouw De Pater-van der Meer (CDA):
U sprak net over de belastingaanslag die op de deurmat valt en de irritatie daarover. In het rapport van De Kam, Boorsma en Van Leeuwen is het idee over de opcenten inkomstenbelasting ook al uitgebreid beschreven. Het grote nadeel dat zij noemen, is dat huishoudens die nu geen aanslag voor inkomstenbelasting ontvangen omdat alles wordt verrekend via de loonbelasting, straks allemaal wel een belastingaanslag ontvangen. Een paar jaar geleden werd dat geraamd op 4 miljoen huishoudens. Wat denkt u dat daar gaat gebeuren? Denkt u dat daar geen irritatie over ontstaat?
Mevrouw Fierens (PvdA):
Irritatie zal er altijd zijn. Ik kom straks uitvoeriger terug op het voorstel inzake opcenten inkomstenbelasting. Als men lokaal opcenten inkomstenbelasting gaat betalen, betaalt men landelijk minder. Het zit dan dichter bij de uitgaven die de burger direct ervaart. Dat is natuurlijk met landelijke belastingen een stuk minder. Er zijn heel veel onzichtbare belastingen waarvan niet bekend is waar zij voor dienen. De btw is daar een voortreffelijk voorbeeld van. Bij een lokale aanslag weet men dat het voor het eigen zwembad, de eigen bibliotheek, de eigen rotonde en de verlichting in de eigen straat is.
Mevrouw De Pater-van der Meer (CDA):
Ik heb toch nog een vraag over de irritatie. De huishoudens die ik noem, krijgen straks als uw voorstel wordt ingevoerd een belastingaanslag op de mat die zij tot nu toe niet kregen omdat alles al was verrekend in de loonbelasting of via de werkgever. Er zijn straks twee mogelijkheden. U kunt al die huishoudens apart een belastingaanslag geven. Ik kan u vertellen dat zij gaan steigeren. U kunt het ook via de werkgevers laten lopen, maar op die verzwaring van de administratieve lasten zitten wij niet te wachten.
Mevrouw Fierens (PvdA):
Het gaat om de huishoudens over wie u in uw inbreng zei dat zij al veel te lang bevoorrecht waren, zoals de minima. Ook bij opcenten inkomstenbelasting komt juist die groep er goed uit. Opcenten inkomstenbelasting is goed voor minima en pakt ook beter uit voor de middeninkomens dan het voorliggende voorstel.
Mevrouw De Pater-van der Meer (CDA):
In het rapport van de commissie-Eenhoorn wordt gesproken over koopkrachteffecten en opcenten inkomsten-/loonbelasting. In het rapport staat ook: de stuurgroep onderkent de volgende consequenties van deze fase; ten eerste leidt dit tot koopkrachtverlies van huurders, met name sociale minima en andere huishoudens met lagere inkomens, met 1,25% tot 1,5%. Jammer, het is dus toch niet zo gunstig.
Mevrouw Fierens (PvdA):
Dat is het rapport van de commissie-Eenhoorn. In het rapport van Flip de Kam staat: de koopkrachtgevolgen van de lokale idee volgens deze variant zijn gemiddeld gesproken nul en lopen van circa € 5 per jaar voor de minima tot € 200 voor modaal en € 700 voor de hoogste inkomens. Dus de opcenten inkomstenbelasting zijn gunstig voor de lage en de middeninkomens.
Mevrouw De Pater-van der Meer (CDA):
Dat was een paar jaar geleden. Wij hebben net het rapport van de commissie-Eenhoorn ontvangen.
Mevrouw Fierens (PvdA):
Voorzitter. My home is my castle. Wie wordt er beter van? Een halve afschaffing van de ozb lost de irritatie niet op. Die blijft minimaal voor de helft bestaan. Belasting betalen, aldus de burgemeester van Deventer hedenochtend, is niet leuk. Hij vervolgde: dat is als de kip plukken en zorgen dat deze niet te veel kakelt. Ik wil toch graag een reactie van de minister op mijn vraag waarom er toch voor half werk is gekozen. Waarom is er dus voor gekozen om de ozb half af te schaffen? Ik vraag dit tegen de achtergrond van het feit dat het opheffen van het irritatiepunt zo hoog in het vaandel van het kabinet staat.
De irritatie is ook bij de gemeenten ontstaan. Het is bijna onbegrijpelijk dat dit kabinet zijn relaties met de gemeenten en met de VNG, de braafste vereniging van Nederland, zo op scherp weet te stellen door gebrek aan overleg en door late aanlevering van stukken en cijfers. De mei-circulaire is onbegrijpelijk geworden. De gemeenten zijn nu nog in volledige onzekerheid over de compensatie. Dit is ook een irritatiefactor van een andere orde. Dit betekent dat een toekomstperspectief geboden is.
De heer Van Beek (VVD):
U leeft wel erg terug in de tijd, als u de VNG de braafste vereniging van Nederland noemt. Die tijd is namelijk lang voorbij. Ik denk overigens dat u het verschil wel kunt zien tussen de regeerakkoorden van de kabinetten-Balkenende I en II. U kunt ook zien waarom in het ene regeerakkoord rekening is gehouden met een gehele afschaffing van de ozb. Er waren echter financiële redenen waarom dat niet mogelijk was. Er is één stap gezet. Dit zijn heel eenvoudige antwoorden op de vragen die u nu stelt. De antwoorden staan dus in de stukken.
Mevrouw Fierens (PvdA):
Het is onbegrijpelijk dat iets half gedaan wordt. Daarmee worden de gemeenten klem gezet. Uitgerekend daar wordt gesneden in een principiële pijler van de lokale democratie. Het is ook onbegrijpelijk dat je, als je lastenverlichting wenst, dit nu juist toepast in gemeenten die de buffer en het voorzieningenniveau zo ongelooflijk hard nodig hebben. Inderdaad had het kabinet-Balkenende I een andere perceptie dan het kabinet-Balkenende II. In het begin dacht ik nog: gelukkig wordt de ozb maar voor de helft afgeschaft. Als je je er echter meer in verdiept en er dieper over nadenkt, merk je dat half afschaffen in feite niets oplevert.
De heer Van Beek (VVD):
Zou het misschien een stap in de goede richting kunnen zijn? Hiermee is namelijk al een richting ingezet. Hebt u zich gerealiseerd dat met het afschaffen van met name het gebruikersdeel van de ozb, de meeste nadelen ook vervallen, of u die nu onderkent of niet? De rapporten over de ozb en het afschaffen ervan, geven aan dat veel bezwaren nu juist bleken te zijn verbonden met het gebruikersdeel. Je pakt dus wel degelijk een groot aantal voordelen door dit gebruikersdeel af te schaffen.
Mevrouw Fierens (PvdA):
Nee, daar pak je geen voordelen mee, want de irritatie blijft even hoog en dat is toch de basis van het afschaffen. Het hele verhaal rond de ozb is het irritatieverhaal van minister Zalm en dat betreft de eigenaren en de waarde van de woningen. Het spijt mij werkelijk, maar daar zit de kern. Daar wordt nu niet aan tegemoetgekomen; die irritatie wordt niet opgelost.
De heer Van Beek (VVD):
Ik heb het in mijn betoog ook gehad over irritatie, maar dat is niet het enige. Het zit hem in het gebruikersdeel en dat wordt kwijtgescholden. De problematiek van de armoedeval zit hem in het gebruikersdeel, niet in het eigenarendeel. Er is aldus een aantal problemen dat je oplost door dit deel van de ozb alvast aan te pakken. Vandaar ook dat als je moet kiezen tussen één van beide – omdat je ze niet alle twee tegelijk kunt pakken – dit de meest voor de hand liggende oplossing is.
Mevrouw Fierens (PvdA):
Ik wil er zo meteen graag op terugkomen. Wij hadden zo-even ook al een debat, collega Van Beek, over de inkomensplaatjes; wij verschillen hierover principieel van mening. Ik kom er echter nog over te spreken.
Voorzitter. Het toekomstperspectief is geboden, want de halve afschaffing van de ozb is in feite het einde van de ozb, tenzij wij als PvdA-fractie met een voorstel komen. Immers, als je dan toch de ozb afschaft, doe het dan goed en doe het niet half, want dan heb je ook perspectief. Je schaft dan én het eigenarendeel én het gebruikersdeel af en je vervangt dit door een eenvoudige en zeer rechtvaardige lokale belasting, te weten opcenten op de inkomstenbelasting. In feite zijn er geen andere smaken, want koppengeld levert niet genoeg op. De gemeenten volgen bij de opcenten het rijksbeleid en volgen daarmee automatisch de hoogte van het belastbaar inkomen. Daarmee wordt nauwkeurig voldaan aan het beginsel dat de zwaarste lasten op de sterkste schouders rusten. Voor burgers is dat niet duurder en opcenten op de inkomstenbelasting zijn gunstig voor de minima en de middeninkomens. Ik verwijs naar de rapporten van Luigi van Leeuwen en naar het rapport-Eenhoorn. Het lokale belastinggebied kan dan ook groter worden, want het werkt als communicerende vaten. Je gaat landelijk minder betalen ten gunste van de lokale belasting en ten gunste van de gemeenten; daar moet het ook gebeuren, want daar wonen de inwoners.
Als de minister het irritatiegehalte van de ozb te hoog vindt, dan kan de minister toch ook een standpunt innemen over opcenten op de inkomstenbelasting? Wat is daar nu zo moeilijk aan en waarom heeft de minister dit toch zo voor zich uit geschoven? Met een dergelijk standpunt en dit toekomstperspectief los je ook in één klap alle terechte bezwaren op die aan het voorstel van de minister kleven. Het geeft antwoord aan de adviesraden, op de ernstige negatieve adviezen die er gekomen zijn naar aanleiding van dit wetsvoorstel. Wij lopen dan ook weer in de pas met het Europees Handvest. Er is weer een degelijk en solide belastinggebied voor gemeenten en dat is belangrijk in verband met de komst van de WMO en alles wat ons nog te wachten staat. Je geeft voorts weer perspectief aan de gemeente en daarmee aan de lokale democratie en aan de inwoners van de gemeente.
Ik wil nu een paar opmerkingen maken over de compensatie. Luctor et emergo, zo luidt de wapenspreuk van de Zeeuwen. Het was in Zeeland dat de minister zijn toezegging deed dat niet één gemeente erop achteruit zou gaan – ik worstel en kom boven. Echter, de minister is maar aan het worstelen met die compensatie en is nog niet bovengekomen. Er zijn nu nadeelgemeenten en dat is iets wat niet kan en wat wij niet willen.
De voorstellen van de minister zijn met enige regelmaat steeds veranderd. De compensatie was eerst gesteld op 977 mln., gebaseerd op het eindjaar 2002. Na een regen van kritiek heeft de minister, natuurlijk om het verzet wat te dempen, besloten om als eindjaar 2005 te nemen en nog 85 mln. toe te voegen aan het totale bedrag. Inzicht waarom dit bedrag is gekozen is er nog steeds niet echt, ook niet voor de lange termijn. In Binnenlands Bestuur werd de vorige week de vraag gesteld wie het Gemeentefonds nog begrijpt. Er is gepeild. Men kwam op zo'n tien personen. Een paar zijn er op de tribune aanwezig. Voor de gemiddelde gemeente is het niet meer te volgen.
Het totale bedrag komt wel in de buurt van de compensatie die nodig zou zijn, maar door de verdeelsleutel en het daarbij gehanteerde gemiddelde zijn er nadeelgemeenten. Collega's hebben daaraan al gerefereerd. De minister heeft het rapport van het Erasmus Studiecentrum Belastingen Lagere Overheden ontvangen. Wij hebben hem gevraagd commentaar te leveren. 251 gemeenten lijden structureel verlies, waarvan 61 gemeenten € 20 per inwoner verlies lijden. De verschillen en de krappe compensatie zijn veroorzaakt doordat er te veel is gewerkt met gemiddelden.
Ik heb al eerder gezegd dat dé gemeente niet bestaat. De reactie van de minister was dat het allemaal wel meevalt. Er is een compensatie voor 2006. Ik heb vervolgens weer een reactie gevraagd aan het studiecentrum ESBL. Ik zal die aan de minister overhandigen, zodat hij er even naar kan kijken. Het studiecentrum zegt dat de reactie van de minister niet klopt, want 77 mln. komt bij de rijke gemeenten terecht. In het verdeelsysteem verdwijnt, micro gezien, per saldo 121 mln., als gevolg van de keuze voor herverdeling via het rekentarief. De minister wil natuurlijk niet dat extra bedrag aan het Gemeentefonds toevoegen om de nadeelgemeenten te compenseren, maar dat zou toch moeten.
Bijvoorbeeld Rotterdam en Groningen zijn aan het eind van de suppletieperiode respectievelijk 16,3 mln. en 5,2 mln. kwijt. Bij een volledige microcompensatie zouden zij die bedragen vrij uit het eigen accres kunnen bekostigen. De Erasmus Universiteit weerlegt de cijfers van het kabinet. Ik krijg graag een reactie daarop, want de compensatie moet kloppen. De minister moet zich houden aan zijn toezegging in Zeeland. Luctor et emergo, worstel en kom boven. Het zal tot de laatste euro moeten kloppen. De PvdA zal zich daar sterk voor maken. Er komen nog nieuwe zaken op ons af, zoals het onderzoek van Rioned. Naast de WWB en de WMO is een robuust lokaal belastinggebied hard nodig. Iedere euro die een gemeente inlevert komt uiteindelijk als last bij een burger terecht. Laat ons elkaar geen mietje noemen.
De voorzitter:
Ik neem aan dat mevrouw Fierens het document dat zij aan de minister wil geven, ook aan de leden ter kennis wil brengen. Wij zullen daarvoor zorgen.
Mevrouw Fierens dacht in 25 minuten klaar te zijn. Wij zijn benieuwd.
Mevrouw Fierens (PvdA):
Ik zal het laatste onderdeel wat korter maken, niet in de laatste plaats omdat over de compensatie en de overgangsregels door collega's al een aantal vragen is gesteld. 30% van de lastenverlichting komt terecht bij 40% van de duurste woningen, bijvoorbeeld bij de eigenaren van recreatiewoningen of tweede woningen. Een bewoner van een huis van zes ton gaat er € 600 op vooruit. Collega Van Beek zegt dan natuurlijk dat het in het totale plaatje goed uitpakt, maar wij hebben een verschil van visie daarop. Ik heb collega Van Beek voorgelegd dat tweemaal modaal er 9% op vooruitgaat. Ik vraag ook een reactie van de minister daarop.
Er is nog een gevaar, want de kans is groot dat andere heffingen van de gemeenten gaan stijgen. Er staat nog een aantal dingen te gebeuren. Dat komt doordat er nogal wat staat te gebeuren. Ongeveer 15% van het aantal gemeenten heeft nog geen kostendekkend systeem met riool- en reinigingsheffingen. Zij zullen het tekort doorberekenen ten laste van de burgers. Daarmee wordt de zogenaamde lastenverlichting verstoord en krijgt men nog een sigaar uit eigen doos.
Een aantal gemeenten heeft de rechten en de heffingen gecombineerd met de ozb en zij gebruiken de ozb als dekking. De gemeenten zullen nu met de rechten en de heffingen kostendekkend moeten werken, hetgeen weer doorberekening ten laste van de burgers betekent. De PvdA ziet dan ook niets in de voorgestelde lastenverlichting. Die is onwerkelijk en onwaarachtig. Te veel huishoudens delen daar niet in en zij is onevenredig verdeeld.
Tot slot: de PvdA wil de burgers iets beters bieden. Belasting betalen moet. Wij willen echter een beter en eerlijk belastinggebied. Dat is van heel groot belang voor de acceptatie door de burgers. Dat was ook een van de doelstellingen bij de inrichting van het systeem van de ozb. Wij willen dus een eenvoudiger belastingstelsel aan opcenten IB. Dat stelsel is niet duurder. Het is eerlijk. Verder zeggen wij: terug naar het principe dat gemeenten autonoom zijn. Dat principe is belangrijk. De gemeenten moeten maatwerk voor hun inwoners kunnen leveren. Het gaat om dienstverlening aan de inwoners. Belangrijk is het goed functioneren van de lokale democratie en het welbevinden van de burgers, zeker van die burgers die vanwege hun situatie meer aandacht verdienen dan de sterkere burger. Dit zie ik los van de techniek. De PvdA staat voor een goed stelsel en op mijn opmerkingen wil ik van deze minister graag een principiële reactie.
De heer Bakker (D66):
Mevrouw de voorzitter. De fractie van D66 zal het wetsvoorstel voor schrapping van het gebruikersdeel ozb steunen. Dat doen wij niet alleen omdat wij daarvoor hebben getekend met de sluiting van het Hoofdlijnenakkoord, maar ook omdat wij de wenselijkheid van lastenverlichting inzien. Deze lastenverlichting wordt gerealiseerd via vermindering van de kosten voor het wonen. De afgelopen jaren zijn de woonlasten voor veel mensen een steen des aanstoots geweest.
Van nogal wat kanten is kritiek op het voorstel geuit. Met het schrappen van het gebruikersdeel ozb zou namelijk een eind komen aan de lokale autonomie. Ik vind dat je die bewering moet relativeren. De autonomie van de gemeenten betreft namelijk niet alleen het mogen heffen van belastingen of de mate waarin zij dat mogen. Het gaat bij die autonomie ook om de besteding van de middelen en laten wij wel zijn: 97% van de middelen wordt op andere wijze verkregen. De gemeenten krijgen 90% van de middelen uit de algemene uitkering en 7% komt uit het resterende deel van de ozb en uit andere inkomstenbronnen. Dat geld komt dus niet uit gebruikersdeel van de ozb. Dan kun je dus met het afschaffen van het gebruikersdeel niet spreken van het einde aan de lokale autonomie.
Daar komt nog iets bij. De afgelopen jaren is niet alleen de hoogte van de lokale lasten een bron van groeiende ergernis geweest, maar ook de ontwikkeling daarvan. Ik heb mij daar zelf al eens over uitgelaten. Staatssecretaris Wijn heeft dat eveneens gedaan. Vorig jaar december heeft hij de Kamer cijfers gepresenteerd en met een overzicht de ontwikkeling van de lokale lasten laten zien. Dat overzicht gaf de ontwikkeling in de periode 1994 tot nu aan. Daaruit blijkt dat zowel in goede als in slechte jaren de gemeentelijke lasten stijgen. Dat staat los van de vraag of er meer geld in het Gemeentefonds gaat vanwege veel investeringen door het Rijk. Als er meer werd geïnvesteerd volgden de gemeenten de trap omhoog. Het is ook gebeurd dat er minder in het Gemeentefonds werd gestort en dat de gemeenten de trap naar beneden volgden. Echter, de gemeentelijke lasten stegen altijd met 7% of 8%. Dat is raar. Natuurlijk mag je niet generaliseren; het betreft hier gemiddelden, maar het blijft een vreemde constatering dat dat gemiddelde resistent is voor externe ontwikkelingen. Kennelijk is er een interne drive om de gemeentelijke lasten te verhogen. Natuurlijk moet je de twee kanten van het plaatje in aanmerking nemen. Terecht zeggen gemeentebestuurders tegen ons dat er in de afgelopen jaren ook taken zijn overgedragen zonder dat die overdracht gepaard ging met het beschikbaar stellen van toereikende middelen. Ook zijn de voorschriften ingewikkelder geworden en zijn de salarissen gestegen. Door het ingewikkelder worden van de voorschriften moest bijvoorbeeld de brandweer vaker oefenen. Zoiets kost de gemeenten geld. Met salarissen is het idem dito. De individuele gemeente kan weinig doen aan afspraken in de cao, maar de kosten gaan wel omhoog. Je moet dat volledig erkennen, maar het laat onverlet dat het gemiddelde patroon door de jaren heen wel heel raar is. Die ergernis heb ik een poosje geleden ook gehoord bij staatssecretaris Wijn, die zich daarover in het openbaar heeft uitgelaten: bij een groot deel van de autonomie gaat het vooral om het besteden van alle andere middelen. Ook hij heeft die ergernis over de ontwikkeling van de lokale lasten in de afgelopen jaren niet onder stoelen of banken gestoken. Mag ik ervan uitgaan dat de verantwoordelijke ministers zich aansluiten bij die woorden van de staatssecretaris? Ik mag er toch op rekenen dat de regering ook op dit punt met één mond heeft gesproken.
De heer Vendrik (GroenLinks):
Ik herinner mij die uitspraken van de heer Wijn, waar de heer Bakker zich nu met terugwerkende kracht achter schaart. In de jaren 2003, 2004 en 2005 zijn ook de nationale belastingen toegenomen en zijn burgers meer kwijtgeraakt aan de schatkist van de heer Zalm. Moet ik nu uit de woorden van de heer Bakker concluderen dat dit ook ongericht en ondoordacht was, dat er niet over nagedacht was? Het is zo gemakkelijk om weer te verwijzen naar de gemeenten, die er een potje van maken als er sprake is van lastenstijgingen. Maar als wij kijken wat hier gebeurt, is het dan ineens allemaal reëel?
De heer Bakker (D66):
Nee hoor. Ik heb mij overigens toen al aangesloten bij de woorden van de heer Wijn en niet met terugwerkende kracht.
Ik heb het juist niet gemakkelijk willen doen, omdat ik ook de andere kant, die van de gemeenten, zie. Dat laat onverlet dat je wel kunt wijzen op ontwikkelingen, op de overdracht van verantwoordelijkheden en op de ontwikkeling van het Gemeentefonds, waar de ene keer veel en de andere keer weinig bij komt, maar dat dit weinig herkenbare invloed lijkt te hebben op de ontwikkeling van de lokale lasten. Die gaan ieder jaar gemiddeld evenveel omhoog. Juist dat is zo vreemd. Ik sluit niet uit dat er soms in gemeenten wel erg gemakkelijk wordt gegrepen naar het middel van de lastenverhoging. Dat laat onverlet dat ook het kabinet in de afgelopen jaren de lasten heeft verhoogd. Dat moeten wij gewoon erkennen. Het heeft alles te maken met het financieringstekort; dat hoef ik u niet uit te leggen. Maar het is heel vervelend. Het kabinet doet nu een poging – dat staat los van de ozb, want in macrotermen is dat vestzak-broekzak – om de lasten terug te brengen naar meer houdbare en wenselijke niveaus. Dat is heel goed, want de overheid, lokaal of landelijk, kan de belastingen niet blijven verhogen. Je zult op een goed moment een grens vinden dan wel terug willen gaan. Natuurlijk wordt op gemeentelijk niveau de afweging gemaakt tussen lokale behoeften, lokale voorzieningen en lokale heffingen. Maar laten wij ook daarbij niet vergeten dat het overgrote deel van de gemeentelijke inkomsten afkomstig is van de algemene uitkering uit het Gemeentefonds en uit andere heffingen, maar niet uit het gebruikersdeel van de ozb. Dat is maar een heel klein deel. Wij mogen dat dan ook wel relativeren. Dan zijn er ook nog de nadelen bij het gebruikersdeel van de ozb. Ik doel op de kwijtschelding en op het spiegelbeeld daarvan, de armoedeval. Wij hebben er vele malen last van gehad.
Ik heb een paar vragen over de compensatie. De minister zegt dat er geen nadeelgemeenten mogen en zullen zijn in 2006. Het is ontzettend lastig om uit alle verschillende overzichten, die deels ook van buiten worden aangedragen, helder te krijgen hoe het precies zit. Ik verwacht veel van het antwoord van de minister. Volgens het model sluit in 2006 de compensatie aan bij de opbrengsten en inkomsten van gemeenten in 2005 en wordt vervolgens, afhankelijk van het accres in het Gemeentefonds, geleidelijk toegewerkt naar het bedrag dat uit het rekenmodel voortkomt.
Er is al gesproken over de updating van 2002 naar 2005. De reden om indertijd het jaar 2002 te kiezen was de volgende. Sommige gemeenten hadden anticiperend de ozb-tarieven fiks verhoogd. Die gemeenten zouden niet voor dat gedrag beloond moeten worden. Andersom moesten gemeenten die het, bijvoorbeeld gelet op de economische ontwikkeling, rustig aan hadden gedaan met de lasten natuurlijk niet gestraft worden met minder compensatie. Hoe sluiten de voornemens voor 2006 aan op 2005 en die anticipatie-effecten?
Ik kom op de verhouding tussen tarief en WOZ-waarde. Er is al gewezen op de herziene WOZ-waarde in de loop van 2005. Hier en daar leidt dat tot veranderingen. Er is nog een ander aspect. De tarieven in gemeenten waar de gemiddelde WOZ-waarde laag ligt, hebben de neiging om een stuk hoger te liggen dan de tarieven in gemeenten waar de gemiddelde WOZ-waarde hoog ligt. In een gemeente met veel sociale woningbouw zijn er vaak hoge tarieven, omdat de WOZ-waarde zo laag ligt. In gemeenten als Bloemendaal zijn de tarieven vaak laag vanwege de hoge gemiddelde WOZ-waarde. Hoe sluit een en ander aan op het rekenmodel? Hoe komt dit element terug in de compensatie?
Ik betreur het dat zelfstandigen die in het pand van hun bedrijf wonen, geheel buiten deze operatie blijven. Gelet op de schriftelijke discussie is het heel moeilijk om daar wat aan te doen. Er is ook daar natuurlijk behoefte aan lastenverlichting, ook in relatie tot het ziektekostenstelsel. Kleine zelfstandigen en wellicht ook boeren worden in het nieuwe zorgstelsel op andere manieren tegemoet gekomen. Ik vind het lastig om de aansluiting tussen het een en het ander te vinden.
Ook D66 vindt dat er in de toekomst sprake moet zijn van een duidelijk gemeentelijk belastinggebied. Sterker nog, je kunt de redenering ophangen dat het gemeentelijk belastinggebied in de toekomst groter moet worden, natuurlijk onder gelijktijdige afname van het rijksbelastinggebied. In het verleden is hier vaker over gesproken. Je stuit dan al snel op de discussie over differentiatie tussen gemeenten en verschillen in voorzieningenniveau, maar over de wenselijkheid van een gemeentelijk belastinggebied verschillen wij op zichzelf niet van mening. Er moeten wel een paar voorwaarden aan worden gesteld. Zo mag inkomenspolitiek er geen onderdeel van uitmaken. Ik dacht in eerste instantie dat de voorstellen van de PvdA daarop afkoersten, maar mevrouw Fierens heeft mij in de bankjes verzekerd dat dat niet de bedoeling was. Het ging in feite om het oorspronkelijke voorstel van de commissie-Eenhoorn. Dat maakt het voor de toekomst een slag acceptabeler, maar er blijven de problemen van de perceptiekosten en de administratieve lasten. Sprekend met het eigen kader over de toekomst van het gemeentelijk belastinggebied, bleek mij dat men eigenlijk niet zo stond te trappelen over dit plan. Men wees erop dat de herkenbaarheid van de heffing afnam, terwijl zij nu juist aan de gemeente wordt betaald, inclusief de rol die zij daarmee in de lokale democratie kan spelen. Wij hebben daar evenmin als het kabinet al een conclusie over getrokken. Ik vind wel dat het kabinet de conclusie te gemakkelijk verder naar de toekomst verschuift.
Mevrouw Fierens (PvdA):
Het is inderdaad niet de bedoeling van het PvdA-plan om lokale inkomstenpolitiek te bedrijven. Ik zou het overigens op prijs stellen als u zou ingaan op mijn eerdere opmerking dat het half afzien van de ozb eigenlijk het opruimen van de gehele ozb is, aangezien een halve ozb eigenlijk niet meer gezien kan worden als een lokaal belastinggebied et cetera.
De heer Bakker (D66):
Ik heb u die redenering horen hanteren en die komt er eigenlijk op neer dat je niet half kunt afschaffen, ongeveer ook in de trant van dat je niet een beetje zwanger kunt zijn. Ik ben het echter niet met u eens. Ik meen dat je wel degelijk half kunt afschaffen. Dus ik zie niet in waarom het logischerwijs niet zou kunnen. U zei er ook nog bij dat niemand het gebruikersdeel zal gaan herinvoeren. Ik vraag mij af waarom dat eigenlijk niet zou kunnen. Van degenen die nu zo protesteren verwachten wij dat ze straks in het kader van de verkiezingen in 2007 ook komen met een verkiezingsprogramma waarin staat dat het gebruikersdeel van de ozb wordt heringevoerd. Anders is het natuurlijk een raar verhaal van de heren Van der Staaij en Slob en van u. Het punt is evenwel dat u een alternatief aandraagt. Gelet op de ingewikkeldheden die er in de latere jaren rondom de compensatie gaan ontstaan, is een alternatief waarbij de afweging tussen lusten en lasten op lokaal niveau robuust kan worden gemaakt, wel wenselijk. Ik zeg er meteen bij dat ik er nog niet uit ben hoe dat dan precies zou moeten luiden. Ook gelet op de Europese ervaringen, kom je dan namelijk al snel terecht bij aan de loonbelasting gelieerde opcenten. Dat neemt niet weg dat er wel iets zit in het argument dat de herkenbaarheid van de link tussen de heffing en de gemeente zelf voor veel mensen wat vaag is en dat dit dus ook niet dichterbij zou brengen wat wij allemaal zo graag willen, namelijk de lokale afweging waar het gaat om lusten en lasten.
Mevrouw Fierens (PvdA):
Als ik u goed begrijp, vindt u dat er veel is te zeggen voor ons alternatief en dat het een heleboel problemen oplost die kleven aan dit wetsvoorstel, maar ziet u tegelijkertijd nog een aantal beren op de weg. U noemt er ook een paar. Verder geeft u aan het te betreuren dat het punt zo ver wordt doorgeschoven. Beluister ik u goed dat u het eigenlijk verstandig zou vinden dat de regering nu of op niet al te lange termijn met een antwoord zal komen op de vraag hoe die beren te vangen en te villen zijn?
De heer Bakker (D66):
Ik denk dat het verstandig is om het dossier niet twee jaar lang te laten rusten. Ik zou het mooi vinden als er in de loop van volgend jaar al nadere besluiten over zouden kunnen worden genomen, hoewel ik besef dat dit wel eens heel moeilijk zal kunnen worden gelet op bepaalde geluiden. Je kan ook nog de stelling aanhangen dat partijen dan maar in het kader van hun verkiezingsprogramma's moeten aangeven hoe deze kwestie in de toekomst geregeld wordt. Dan laten wij het voor een belangrijk deel aan de kiezer over. Het is ook een heel democratische weg. Maar ook in dat geval vind ik dat het kabinet niet mag zeggen dat het een kwestie is voor de volgende formatie. Dan is het dus wel degelijk zaak om die beren tijdig tegen het licht te houden. Ik sluit daarbij niet uit dat als je alles afweegt, voortzetting van de situatie van na het wetsvoorstel voorlopig het eenvoudigste is. Het gaat dus om heel ingrijpende veranderingen maar – u ziet mij daarmee ook een beetje worstelen – tegelijkertijd ben ik van mening dat gemeenten wel recht hebben om op een goed moment helderheid te krijgen in plaats van de problemen jarenlang te laten aanslepen. Wij willen namelijk allemaal dat op gemeentelijk niveau de afweging van lusten en lasten gemaakt wordt. Die afweging moet gemaakt kunnen worden, ook door de kiezers.
Mevrouw Fierens (PvdA):
U zei dat u nog worstelde. Tegen de minister van Binnenlandse Zaken heb ik al gezegd: ik worstel en kom boven, luctor et emergo. Ik kan dat ook zeggen als Zeeuw. Ik wil u dan ook in uw worsteling helpen om te proberen het onderzoek van de regering sneller beschikbaar te krijgen om die beren te vangen en te villen.
De heer Bakker (D66):
Dat ben ik met u eens. Het kabinet moet niet op zijn handen gaan zitten. Het kabinetsstandpunt over het rapport-Eenhoorn deed mij een beetje denken aan een eerder kabinet dat zei: ach, dat lossen wij niet meer op, dat schuiven wij wel door. Daar hou ik niet van.
Mevrouw De Pater-van der Meer (CDA):
Ik heb al eerder de koopkrachteffecten van de voorstellen van de commissie-Eenhoorn geciteerd. Men gaat er 1,25% tot 1,5% op achteruit. Ook in een vorig rapport is geconstateerd dat dergelijke maatregelen nadelige koopkrachteffecten hebben. In goedkope gemeenten gaan mensen er wat op vooruit, maar in dure gemeenten gaan inwoners er, afhankelijk van het type huishouden, ongeveer 0,8% op achteruit. Dat geldt met name voor mensen met een minimuminkomen. AOW'ers hebben er helemaal niets aan, want zij moeten extra inkomstenbelasting betalen. Wilt u dit ook betrekken in uw overwegingen? Ik meen dat het niet de bedoeling is om de lasten te verzwaren.
De heer Bakker (D66):
Dat laatste moeten wij zeker niet doen. De lastenverlichtingsoperatie moet intact blijven. Overigens is er wel wat aan te merken op de berekeningen uit het rapport-Eenhoorn. Een en ander hangt af van de wijze waarop het wordt ingericht. Daar komt bij dat minima in veel gevallen niet of nauwelijks belasting betalen. Opcenten leiden dan niet snel tot een achteruitgang. De teruggang die u aangeeft, kan er ook mee te maken hebben dat betrokkene de kwijtschelding voor de ozb kwijtraakt. Als de ozb eenmaal is afgeschaft, is de kwijtschelding in een volgend jaar geen negatief koopkrachteffect meer. Ik denk dat dergelijke elementen de verklaring kunnen zijn voor de verschillen tussen de cijfers uit het rapport-Eenhoorn en die uit het rapport-De Kam.
Mevrouw De Pater-van der Meer (CDA):
Het is het een of het ander. Zowel in het rapport-Eenhoorn als in het rapport-De Kam is dit doorgerekend. Er wordt erkend dat het tot negatieve koopkrachteffecten leidt. Dat nemen wij aan of wij zeggen dat het niet deugt. Als wij het laatste zeggen, geldt dat voor meer onderdelen van de adviezen.
De heer Bakker (D66):
De resultaten van dergelijke exercities zijn afhankelijk van wat je in zo'n model stopt. Je kunt niet zeggen dat een heffing via de loon- en inkomstenbelasting per definitie negatief is voor mensen met een laag inkomen of positief voor mensen met een hoog inkomen. Dat hangt van de nadere invulling af. Wij zijn het er echter snel over eens dat het onwenselijk is dat mensen met een dergelijk inkomen, en vooral ook ouderen, koopkrachtnadelen ondervinden.
Ik roep het kabinet op om het denken niet te stoppen, maar wij kennen beide ministers als denkers, en ook als doeners trouwens.
De heer Vendrik (GroenLinks):
Voorzitter. Ik voel mij een beetje als een kat in een vreemd pakhuis. Ik was daar al bang voor. Wij zijn hier namelijk op een feestje van de VVD. Gastheer is de heer Zalm; een vrolijk mens, dus ongetwijfeld een goede gastheer. De drank wordt op dienbladen rondgebracht – het is een liberaal feestje – door mevrouw De Pater, de heer Bakker en de heer Van Beek. De heer Remkes is ook besteld en wel met stoffer en blik, want er zijn nogal wat bestuurlijke scherven die moeten worden opgeruimd. Hij is ook chef rampenbestrijding van dit kabinet, dus dat komt goed uit. De vraag is even aan de heer Zalm of de heer Van Aartsen ook welkom is op dit feestje. Die zei vorig jaar nog in het Algemeen Dagblad dat geen enkele burger op afschaffing van het gebruikersdeel van de ozb zit te wachten. Ik vond dat toen een prima opmerking. Na vorige week vind ik die echter wat minder. Misschien kan ook de heer Van Beek uitsluitsel geven over de vraag of de heer Van Aartsen achter dit voorstel staat?
De heer Bakker (D66):
Zo te horen is de heer Vendrik op het feestje uitgenodigd als cabaretier.
De heer Vendrik (GroenLinks):
Dan moet ik beter mijn best doen!
De argumentatie die opwalmt uit de schriftelijke voorbereiding bij het wetsvoorstel is populistisch. Het kabinet slaat de krant open, leest dat de burger geïrriteerd is over de ozb en slaat direct een wet. Ik heb ook een krant opengeslagen. Het is het Algemeen Dagblad van maandag 12 september, met daarin een soort irritatielijstje. Het is kennelijk moderne politiek om daar gewoon achteraan te lopen. Ik doe dat dus ook. Wat staat er echter bovenaan het lijstje? Welke lastenverlichtingen willen de burgers? Bovenaan staat verlaging van de ziektekosten. Het kabinet komt echter niet met compensatie voor het zorgstelsel. Tweede is btw-verlaging. Dat gebeurt niet. Derde is lagere inkomstenbelasting. Dat zit er voor de laagste inkomens niet in. Pas dan komt een lagere ozb aan bod, naast het kwartje van Kok. Als het gaat om de irritatieladder van de burger, scoort dit wetsvoorstel dus niet goed.
Ik vraag mij ook af hoe het zit met dit kabinet. Misschien dat de minister van Financiën hierop kan antwoorden. De grote irritatie van de burger is al drie jaar lang het kabinet. Dat schaft zichzelf niet af. Er is veel weerstand en maatschappelijk onbegrip over de structurele hervormingen, van WAO, de zorg, VUT, prepensioen en levensloop. De WW komt er nog aan. Straks zijn wij ook nog de helft van de ontslagbescherming kwijt. Wie weet waar dit kabinet nog mee gaat komen. Het kabinet geeft stelselmatig aan het de burger allemaal uit te leggen. Als de burger vervolgens nog steeds geïrriteerd is, luidt het dat het kabinet zijn verantwoordelijkheid neemt. Dat weet wat goed voor de mensen is. Die moeten nu lijden opdat het straks beter wordt, aldus de calvinistische gedachte van de premier. Dan is de irritatie van de burgers kennelijk niet maatgevend voor het beleid.
Bij dit liberale feestje over een kleine belasting, wordt echter vastgesteld dat de irritatie bij deze zeurbelasting de enige grond vormt voor het gehele wetsvoorstel. Hoe verzint het kabinet dit? Hoe durft het dit voorstel zo aan de Kamer aan te bieden? Ik heb nog nooit zo'n slecht gemotiveerd wetsvoorstel gezien. De heer Slob heeft naar mijn hart gesproken. Hij zei dat als irritatie bij de burger de belangrijkste reden is voor afschaffing van het gebruikersdeel van de ozb, wij nog wel meer kunnen afschaffen. Dan zijn wij nog wel even bezig. Is dat ook de bedoeling van VVD en het kabinet? Eerst de ozb, dan de rioolheffing en dan de afvalstoffenheffing, enzovoorts? Is dat liberale belastingpolitiek? Burgers zijn een beetje boos. Afschaffen dus. Is dat het verhaal van de VVD? En de coalitie gaat daarmee akkoord? Het kabinet is een beetje van de leg geraakt.
Een andere rare motivatie van het kabinet is dat het van de daken schreeuwt niet te willen dat gemeenten inkomensbeleid voeren. Meerdere fracties hebben terecht opgemerkt dat het niet alleen gaat over het gebruikersdeel van de ozb, dat kwijtgescholden wordt. Het gaat over allerlei lokale lasten. Daar zit een enorme geschiedenis aan vast. Gemeenten zijn in de loop van de jaren negentig inkomensbeleid gaan voeren. Die geschiedenis wordt weggepoetst. Daar hebben wij het niet meer over. Die geschiedenis is echter relevant. Dat heeft ermee te maken dat er landelijk geen goed armoedebeleid wordt gevoerd. Daardoor moeten gemeenten van links tot rechts keer op keer proberen om burgers met een minimuminkomen en te hoge lasten bij te staan. Daarvoor is de kwijtschelding gemeentelijke lasten er gekomen en dat is de achtergrond van het gemeentelijk inkomensbeleid. Nu roept het kabinet heel stoer dat het niet mag – wat mij betreft heeft het ten principale nog gelijk ook – maar het vergeet tegelijkertijd die geschiedenis. Het kabinet zou tegen de gemeenten moeten zeggen: jullie stoppen ermee, wij gaan het landelijk repareren. Dat gebeurt echter niet. Wordt er dan een fatsoenlijk landelijk inkomensbeleid gevoerd? Welnee, het kabinet verbiedt alleen de gemeenten om het zelf te doen. Ik herinner mij nog een debat van twee jaar geleden waarin de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid na eindeloos zeuren kwam vertellen dat hij het niet meer weer wist, dat de gemeenten het maar moeten oplossen en een beleid moeten voeren voor degenen die een deuk in hun portemonnee zagen ontstaan als gevolg van de pakketverkleining, een grotere bijdrage voor de eigen zorg enzovoorts. Toen was het ineens wel de verantwoordelijkheid van de gemeenten, maar nu stellen wij ineens vast dat het niet meer mag. Ik vind dit een onheuse, onterechte en niet-symmetrische redenering en ik vraag het kabinet hierop te reageren want dit is heel erg belangrijk als het gaat om het bepalen van het gemeentelijk belastinggebied en de gemeentelijke inkomenspolitiek. Mijn zegen hebben de gemeenten zolang wij in de Kamer er niks van bakken voor de mensen met een minimuminkomen. Als wij iets anders gaan doen, is het logisch om dat eens uit te ruilen. Maar dat gebeurt niet!
Het kabinet zegt tegen de Kamer dat er ook nog zoiets is als de werkloosheidsval. Ook hier sprongen mijn schoenen werkelijk vanzelf uit. Dit voorjaar hebben wij een uitvoerig debat gehad met minister De Geus en staatssecretaris Wijn over het wetsvoorstel AWIR. Toen hebben wij het kabinet indringend gevraagd naar de werkloosheids- en armoedeval. De afgelopen jaren is er niets gebeurd en ik herinner mij dat de heer Bakker mij bijviel in mijn kritiek. Sterker nog, dit kabinet maakt het nog slechter in 2006 door een inkomensafhankelijke zorgtoeslag in te voeren. Dat leidt tot een versterking van de werkloosheids- en armoedeval. En nu wordt opeens de gemeenten de maat genomen omdat kwijtschelding leidt tot een versterking van de armoedeval; dat moet volgens het kabinet maar eens afgelopen zijn! Ook hier meet het met twee maten en ook hier is de splinter bij de ander kennelijk belangrijker dan de balk in het eigen oog.
Ik keer terug naar de chef van het feestje, de minister van Financiën zelf. Als onderhandelaar van de VVD zei hij dat hij er vanaf wilde en dat het gewoon is bedoeld als compensatie voor het nieuwe zorgstelsel. Via de ozb wordt er nog 1 mld. tegenaan geduwd en dat komt dan redelijk mooi terecht. De minister-president had ze vorige week volgens mij nog niet gezien, maar mevrouw De Pater heeft toch ook de puntenwolken van het CPB gezien waaruit blijkt dat honderdduizenden Nederlanders er in 2006 op achteruit gaan? Er is sprake van een grote variatie in inkomenseffecten, niet alleen vanwege het zorgstelsel maar ook vanwege de no claim – afhankelijk van de eigen zorgconsumptie – en het feit dat honderdduizenden minima het geld niet krijgen, onder andere als gevolg van de kwijtschelding waartoe veel gemeenten terecht zijn overgegaan in de afgelopen tien jaar. Zij kregen het namelijk al. Ook om die reden gaan de minima en groepen AOW'ers met alleen AOW er met steun van het CDA volgend jaar op achteruit. Mevrouw De Pater moet de burgers via de Telegraaf echt niet wijsmaken dat iedereen er in dit land op vooruit gaat. Dat is namelijk niet zo. In het schriftelijk verslag stelde u zelf dat het toch raar is dat die afschaffing van de ozb niet geëffectueerd kan worden in de richting van die 850.000 huishoudens? Als u dat serieus meent, had ik u graag anders willen horen en wel dat het geld daar op een andere manier terecht zal komen. Ik heb u dat niet horen zeggen, dus neemt u er kennelijk genoegen mee dat het gebruikersdeel van de ozb wordt afgeschaft en dat de voordelen daarvan niet bij de minima terechtkomen, niet bij de AOW'ers, niet bij mensen met een minimumloon, maar bij degenen die er wat warmer bij zitten, een wat hoger inkomen hebben. Als ze dan ook nog een groot huis hebben, is het nog beter. Dat hebben wij toch ook al vastgesteld? In het gemeentelijk belastinggebied is de ozb wel de meest progressieve heffing, waarbij de sterkste schouders nog een beetje de zwaarste lasten dragen. Schaf je dat voor een deel af, dan ben je dat principe ook nog eens kwijt!
Het was niet het feestje van mevrouw De Pater, maar van minister Zalm, maar waarom het CDA ermee akkoord gaat, is mij nog steeds een raadsel. En dan maar denken dat iets doen voor een paar duizend ondernemers die wonen in het eigen bedrijf betekent dat alles daarmee gerepareerd is! Kom op! Ik houd mevrouw De Pater graag aan die 850.000 huishoudens. Die wachten op het repareren van hun inkomensachteruitgang. Mevrouw Van Leeuwen roept in de Eerste Kamer dat dit eigenlijk wel zou moeten, maar die stroppenpot is er niet gekomen! Verleden week riep mijnheer Verhagen vanaf deze plaats: neen, wij gaan er niet op achteruit, het is goed geregeld voor de meeste groepen! Maar, het is voor de meeste groepen niet goed geregeld! Die kans laat het CDA vandaag lopen! Ik neem hen dat bijzonder kwalijk!
Voorzitter. Het gaat dus over inkomenspolitiek à la Zalm en dan weten wij wat er gebeurt: de minima krijgen er niets bij en doen niet mee met dit feestje. De minister van Financiën zal mij vanavond ongetwijfeld voorhouden dat het macro gezien licht nivellerend werkt. Ik zei al dat de ozb de meest progressieve belastingheffing voor gemeenten is. Die wordt nu afgeschaft en dat geeft wel te denken voor de toekomst.
Nu sta ik mij hier druk te maken, maar gelukkig ben ik niet de enige. Er zijn niet veel voorstanders van dit voorstel, behalve wellicht de burgers die de heer Van Beek schrijven, maar die schrijven hem niet voor niets, want ze weten wat ze daar krijgen. Zoveel burgers hebben mij niet geschreven. Ik ken zelfs een GroenLinkser die bezwaar heeft gemaakt tegen een zijns inziens te lage WOZ-waardering. Zo zijn wij GroenLinksers, mijnheer Van Beek. Dat komt dus echt wel voor. Overigens raakte het gehele ambtelijke apparaat daardoor in ongerede, want men wist niet wat men ermee aan moest.
Mevrouw De Pater-van der Meer (CDA):
Werd dat bezwaar ook gehonoreerd?
De heer Vendrik (GroenLinks):
Bij mijn weten wel. Wij zijn nogal doordouwers. Ik kan u verzekeren dat deze persoon dus wel tot het gaatje zal zijn gegaan! Hij betaalt nu ook wat meer belasting omdat hij dat rechtvaardig vond.
Voorzitter. Vrijwel iedereen is dus tegen. Nu zit er aan deze kwestie ook nog een procedureel punt, namelijk dat rapport van de heer Eenhoorn. Ook weer een leuke liberaal die niet welkom is op dit feestje en dat vind ik wel jammer. Het plan van Eenhoorn is nog niet af, daar moet nog heel veel over worden na- en doorgedacht, maar ik vind het op zich wel een sympathiek plan: het kabinet mag wel doorgaan met de afschaffing van de ozb, maar moet dan wel een toekomstperspectief verzinnen voor het gemeentelijk belastinggebied. Dat was volgens mij toch wel de belangrijkste aanbeveling van de commissie-Eenhoorn. Er valt nog heel wat te discussiëren over de details, de uitwerking, de opcenten, enzovoorts, maar dat toekomstperspectief werd toch ook in de motie-Van Beek gevraagd? Daarin werd het kabinet toch ook opgedragen om hier een wat mooier bestuurlijk traject te maken? Eerst goed nadenken voordat je iets gaat afschaffen! Ik moet dan ook constateren dat die motie van de heer Van Beek niet wordt uitgevoerd, want het rapport en het advies van de commissie-Eenhoorn worden gewoon bij een volgend kabinet geparkeerd. Het lijkt de kilometerheffing wel! We zien het dan wel weer, we halen nu nog even snel rechts in en proberen snel nog even de afschaffing van het gebruikersdeel van de ozb er doorheen te drukken. Ik ben niet altijd een vriend van de gemeenten, ze zijn ook wel eens boos op mij, maar ik begrijp nu wel heel erg goed dat de VNG hier ontzettend van baalt. Dit is natuurlijk een bestuurlijke wanprestatie van de eerste orde! Je suggereert namelijk dat je met een breder plan komt, er wordt een club aan het werk gezet en dan zeg je tegen een volgend kabinet: wij doen nu dit. Een minister van Binnenlandse Zaken, die in deze kwestie eigenlijk over stoffer en blik gaat, mag zich van mij hierover verantwoorden: waarom is het zo gegaan?
En waar is de commissie-Eenhoorn met haar rapport gebleven? GroenLinks had dat ook interessant gevonden. Voor ons is de ozb niet heilig. Die heeft voor ons een streepje voor omdat ze binnen het gemeentelijke belastinggebied de meest progressieve belastingheffing is. Bij ons staat het denken echter niet stil, in mijn hoofd zit nog meer ruimte dan in dat van de heer Van Beek. Mijn collega Duyvendak heeft een wetsvoorstel gemaakt om Nederlandse gemeenten in staat te stellen om het Londense model te introduceren. Ook dat zou een manier zijn om extra inkomsten te genereren; en niet irritant, want de Londenaren zijn buitengewoon tevreden over dat model. Het levert nog inkomsten op ook, dus het is helemaal conform de motie-Van Beek. Laten we dat debat snel voeren. Ik vind het doodzonde dat het kabinet het rapport eigenlijk over de eigen regeerperiode heen kiepert. Waarom nu toch niet dat brede debat gevoerd? We zien daarna dan wel of dit wetsvoorstel nog enige toekomst heeft.
Er zit iets raars in dit wetsvoorstel. De Raad voor de financiële verhoudingen heeft daar ook een belangrijke tekst over geschreven. Door de maximering van de tarieven voor eigenaar-burgers en bedrijven in het wetsvoorstel dreigt een zeer forse lastenverschuiving van bedrijven naar burgers, omdat het ozb-tarief voor bedrijven sterk is gelimiteerd. Ik wil hier graag uitleg over. Als dit namelijk het geval is, wordt het belangrijkste punt van het kabinet, het reduceren van de irritatie, helemaal belachelijk; het wetsvoorstel zal er immers toe leiden dat gemeenten de tarieven voor burgers volgend jaar of daarna flink zullen oppompen; ze moeten het geld toch ergens vandaan halen. De bedrijven lopen dan weg met een lastenverlichting. Dat kan toch niet de bedoeling zijn! Ik vraag de minister van Binnenlandse Zaken om duidelijkheid hierover.
Mijn laatste punt is principieel. Ik sluit mij aan bij degenen die zeggen dat democratie pas zinvol is als er belastingen worden geheven en burgers echt zeggenschap hebben over de lokale boekhouding en begroting, waaraan zij moeten meebetalen en waarvan zij profiteren. GroenLinks is dus voorstander van een voldoende gemeentelijk belastinggebied. Het zal zo zijn dat de ozb irritatie oplevert, het is inderdaad ook een heel zichtbare belasting. Er zit een paradox in het hele verhaal: hoe zichtbaarder, hoe groter de irritatie, terwijl de grotere belastingen, zoals de loon- en inkomstenbelasting die meer inhakken op de portemonnee van de burger, feitelijk veel minder irritatie oproepen. Dat speelt de fiscus best handig: omfloerst via de loonbelasting weghalen bij de werkgever valt minder op. Als wij kiezen voor transparantie, voor eerlijkheid en duidelijkheid, dan moeten wij dat niet doen door de meest zichtbare belastingen af te schaffen. In een vorig debat, ruim een half jaar geleden, heb ik de minister van BZK en de minister van Financiën al gezegd dat hij de transparantie van de besteding van de belastingen moet vergroten.
Ik kom daarmee op het terrein van de gemeentelijke boekhouding. Voorzichtig gezegd, bestaat daarover commotie. Her en der wordt flink aan de bel getrokken over het feit dat uit gemeentelijke jaarverslagen niet blijkt, waar de van de burger ontvangen gelden naartoe gaan. Het kabinet zou daarover oorlog moeten voeren met de gemeenten. Ik zie de minister graag op de bok springen en tegen gemeenten zeggen: zo kan het niet langer, u verhindert dat de democratie lokaal zijn werk doet en burgers onmiddellijk en helder zien waarvoor zij belastingen betalen. Er zijn op dit punt rechtszaken gevoerd. De raad voor de tuchtrechtspraak in de accountancy heeft uitgesproken dat deze werkwijze altijd wordt gevolgd in gemeenteland. Dat kan toch niet als argument worden aangevoerd? Als uit gemeentelijke jaarverslagen niet blijkt wat de kosten en opbrengsten zijn van gemeentelijke belastingen, dus wat burgers eraan kwijt zijn en wat zij daarvoor terugkrijgen, dan moet het kabinet ingrijpen omdat het dan wezenlijk fout gaat met het democratisch functioneren van gemeenten. Op dat moment is de sterke rijksoverheid aan zet.
Ik roep de minister van BZK op om die verwachting waar te maken en aan te geven wat hij ermee gaat doen. Er is een gebrek aan transparantie in de lokale boekhouding. Doe daar wat aan, want daar zitten burgers op te wachten. In dat geval blijft het niet gemakzuchtig bij irritatie over een belastingheffing, maar wordt er eerlijk tegen de burger gezegd: u moet wat betalen, maar u krijgt er ook wat voor terug. Zo moet democratie werken. Laat vervolgens de democratie zijn werk doen. Als blijkt dat de ozb dan nog te hoog is, dan krijgt de burger altijd gelijk via de gemeenteraadsverkiezingen door te stemmen op partijen die afschaffing van de ozb bepleiten. Laat dat punt uitgevochten worden in de gemeentelijke democratie. Dat is niet ons pakkie-an. Het spijt mij, dit is niet mijn feestje.
De vergadering wordt van 18.30 uur tot 20.00 uur geschorst.
Minister Remkes:
Voorzitter. Een paar opmerkingen vooraf. Een aantal leden heeft gevraagd wat precies het draagvlak is voor dit voorstel. Ik heb het voor mijzelf wel eens als volgt uitgedrukt. Ik kom in twee polders. Met een zeer grote regelmaat kom ik in de bestuurlijke polder, met enige regelmaat in de sociaal-economische polder. In de bestuurlijke polder wordt gepraat over gemeentelijke autonomie. Ik onderschrijf dat soort principes van harte. Er wordt dan gepraat over dat lokale beleid waarover mevrouw Fierens sprak. Er verandert op dat punt overigens niets. De praktijk in Flevoland blijft gewoon de praktijk in Flevoland zoals mevrouw Fierens die heeft beschreven. In de sociaal-economische polder word ik geconfronteerd met discussies zoals: u vraagt aan de samenleving loonmatiging en onze leden worden geconfronteerd met stijging van lasten. De geluiden uit beide polders moeten met elkaar in overeenstemming worden gebracht. Er moet worden gekozen. Daarom ben ik het van harte eens met datgene wat de heer Van Beek zei: het gaat om een politieke keuze. Dat is hier aan de orde. Die politieke keuze is gemaakt in politieke programma's. Die politieke keuze is ook gemaakt bij het regeerakkoord. Collega Zalm en ik zijn gehouden aan de uitvoering van het regeerakkoord; anders hadden wij er niet voor moeten tekenen.
Natuurlijk is er sinds het moment dat het regeerakkoord is opgesteld, zo zeg ik tegen de heer Vendrik, nog wel eens nagedacht over de vraag of de rapporten van wetenschappers nu echt nieuwe gezichtspunten bieden. Iedere keer weer heb ik voor mijzelf de conclusie moeten trekken dat dit niet echt het geval was. Ik kom hier bij een aantal onderdelen vanzelfsprekend nog op terug. Ik wil met kracht de suggestie van de heer Van der Staaij weerspreken dat dit voorstel een motie van wantrouwen zou zijn tegen het lokale bestuur. Dat is totaal niet aan de orde. Net zo goed als op lokaal niveau politieke keuzes aan de orde zijn, is dat af en toe ook op rijksniveau het geval. Net zo goed als op lokaal en provinciaal niveau de vraag aan de orde is of programma-akkoorden worden uitgevoerd, is dat dus ook op landelijk niveau het geval. De motivering moet deugdelijk zijn; daarover mag geen enkel misverstand bestaan.
De belangrijkste vraag in het debat betreft natuurlijk de nadere inkleuring van de argumentatie. Die geef ik ook graag. Het afschaffen van de ozb-gebruikersheffing op woningen is vastgelegd in het Hoofdlijnenakkoord. In de afgelopen drie jaar hebben voor- en tegenstanders gedebatteerd over de voordelen en nadelen van deze maatregel. Ik citeer de huidige burgemeester van Leeuwarden en oud-wethouder van financiën van de grootste en misschien wel meest autonome stad van het land. In een artikel van december 2002 stelt hij: "Het beeld kan grofweg als volgt geschetst worden: de tegenstanders hebben het hoogste woord en lijken het gelijk meer aan hun zijde te hebben. Lijken, want de tegenstanders maken er niet zelden een gewoonte van, de mogelijke argumenten voor afschaffing van de ozb onder het tapijt te vegen. De discussie krijgt soms de trekjes van een strijd van gelovigen tegen de heidenen, en dan is het voor laatstgenoemden moeilijk om nog gehoor voor hun argumenten te vinden." Tot zover Geert Dales.
Het moment is nu daar om aan deze strijd een einde te maken. Voor het kabinet zijn drie argumenten leidend voor de afschaffing. In de eerste plaats is dat de irritatiefactor, in de tweede plaats de lastenverlichting en in de derde plaats de beheersing van de lokale lasten. De irritatie ontstaat onder andere doordat de belasting een steeds groter beslag legt op de huishoudens terwijl de samenhang met het lokale voorzieningenniveau onvoldoende zichtbaar is. De Kamer is de afgelopen periode bestookt met brieven van gemeenten, vooral over de toereikendheid van de compensatie. Daar staat het beeld van de burger die bij u en mij klaagt tegenover. Hier zit immers ook een deel van die polder, net als de Kamer. Ik zeg dat uit mijn ervaring als Kamerlid, maar ook als waarnemer bij sommige debatten die hier worden gevoerd.
Er wordt ook met zekere regelmaat een grote verontrusting uitgesproken over de ontwikkeling van de lokale lasten. Die innerlijke tegenstrijdigheid zit zo af en toe ook in de Kamer zelf. Ik herken mij overigens niet geheel in hetgeen staatssecretaris Wijn een tijdje geleden heeft gezegd. Ik heb hem dat ook laten weten. Ik ben mij er namelijk heel goed van bewust dat een deel van de lokale lastenstijging wordt veroorzaakt door rijksbeleid. Het verhaal is dus genuanceerder dan wat in krantencommentaren kan worden gelezen. Dat is precies de reden dat ik op heel genuanceerde wijze in dit debat zit en ik niet meedoe aan het wijzen met de beschuldigende vinger in de richting van gemeentebesturen.
De heer Vendrik (GroenLinks):
Ik kijk of ik er nog een touw aan vast kan knopen. U zei aan het begin van uw betoog: ik loop rond in die sociaal-economische polder, ik loop rond in de gemeentelijke polder en het een moet wel sporen met het ander. Ik vatte dat op als de boodschap dat gemeenten zich in het belang van Nederland en in het belang van loonmatiging een beetje koest moeten houden met lokale lasten. Nu hoor ik ineens een soort vergoelijking van praktijken binnen het rijksbeleid die hebben geleid tot een stijging van de lokale lasten. Wat is nu de lijn van het kabinet? Staatssecretaris Wijn wordt hier een beetje afgeserveerd. Hij heeft niet helemaal gelijk. Wat is nu de boodschap van het kabinet met betrekking tot die lokale lasten?
Minister Remkes:
Juist omdat wij de achtergronden, de werkelijkheid en ook de nuances wat beter kennen, gaat het niet aan om hier in zwart-wittermen te spreken. Juist omdat wij in die beide polders komen, gaat het niet aan om eenzijdig voortdurend met de beschuldigende vinger naar gemeenten te wijzen. Het is echter ook bekend dat er op het terrein van de lastenontwikkeling de afgelopen jaren wel degelijk iets aan de hand is. Ik kom daar later aan de hand van een aantal feiten nog op terug.
De heer Vendrik (GroenLinks):
Is het nu een probleem voor het kabinet of is het geen probleem? Begrijpt het kabinet waar de stijging van de lasten vandaan komt of accepteert het die stijgingen gewoon niet, begrip of geen begrip?
Minister Remkes:
Uit het feit dat dit voorstel op tafel ligt, moet worden afgeleid dat wij ons zorgen maken over de ontwikkeling van de lokale lasten.
De heer Vendrik (GroenLinks):
Goed, dan heeft staatssecretaris Wijn alsnog gelijk.
Minister Remkes:
Nee, dat is een verkeerde conclusie. Ik heb gezegd dat het gegeven een aantal mechanismen niet aangaat om in alle opzichten met de beschuldigende vinger in de richting van gemeentebesturen te wijzen. Dat laat onverlet dat er redenen zijn om het systeem te wijzigen, onder andere gezien de koopkrachtontwikkeling en de lastenontwikkeling. Ik heb overigens uw fractie vorige week bij dit thema een aantal zorgen over koopkrachtontwikkeling horen uiten.
De voorzitter:
Dit is uitlokking. Mevrouw Fierens heeft nog een vraag.
Mevrouw Fierens (PvdA):
Er is zorg over de lokale lastenstijging. Alles moet wel in proportie zijn. Ik wil graag dat de minister hierop ingaat. De lokale lasten vormen namelijk 3,8% van de totale lastendruk en belasting- en premieopbrengst in Nederland. De heer Vendrik zei vanmiddag dat het over een relatief klein deel gaat en dat dit natuurlijk niet zo verstorend werkt. Het betreft een 0,02%-bijdrage aan de inflatie.
Minister Remkes:
Ik geef straks nog enkele cijfermatige voorbeelden. Daarmee geef ik aan dat er wel degelijk sprake is van relevantie voor burgers.
Voorzitter. Met dit voorstel over zowel de afschaffing als de maximering van de resterende ozb-grondslagen, wordt aan het gevoel van de burgers tegemoet gekomen. Die gevoelens worden wat mij betreft serieus genomen.
De minister van Financiën zal ingaan op de lastenverlichting. Op voorhand wil ik hierover enkele opmerkingen maken. De VNG beweert dat er sprake is van lastenverschuiving, maar uiteraard delen wij dat standpunt niet. Zonder de maatregel treedt de lastenverlichting in 2006 niet op. Het kabinet stelt zich op het standpunt dat dit uit een oogpunt van de economie en de koopkracht van burgers ongewenst is.
Enkele dagen geleden kwam ik een verhaal tegen van de burgemeesters van Maastricht en van Den Haag. Een enkel Kamerlid heeft hieraan ook gerefereerd met de opmerking dat het een sigaar uit eigen doos is. Het motto was dat het voor de burger niet zou uitmaken. Natuurlijk heb ik mij daar wat meer in verdiept. Een woning met een waarde van € 200.000 is een redelijk modale woning. In Maastricht gaat het daarbij om een bedrag van € 179 en in Den Haag om € 148. Bij een woning met een iets hogere waarde, namelijk € 300.000, heeft de gebruiker van de woning in Maastricht een voordeel van € 269 en in Den Haag € 222. Dit zijn voor een gezin redelijk substantiële bedragen. Tegen degenen die dit afdoen met "een sigaar uit eigen doos" of "het maakt allemaal niet uit, want de burger koopt niets voor afschaffing van de ozb" kan ik zeggen dat de burger er dus zo veel voor koopt. Het gaat om dit soort bedragen. Ook in dit debat moeten wij daar geen mist over laten bestaan.
De heer Vendrik (GroenLinks):
Ik zit niet bij het CDA, maar ik begrijp die burgemeesters wel. De afschaffing van dit deel van de ozb met de bedragen die de minister van Binnenlandse Zaken hier noemt, wordt door het Rijk gecompenseerd. Daar staat de mogelijkheid van andere lastenverlichting die niet doorgaat, tegenover. Het kan ook gaan om lokale voorzieningen, als het geld wordt doorgegeven zonder afschaffing van de ozb. Daar profiteert de burger ook weer van. Ik begrijp het pleidooi van beide genoemde burgemeesters dan ook wel. Het is dus goed, als het kabinet een beetje eerlijk is over het verhaal. Het kabinet moet aangeven wat de burger ervoor terugkrijgt en welke prijs de burger ervoor betaalt.
Minister Remkes:
Het is heel simpel. Bij de start van dit kabinet is er ruimte vrij gemaakt voor lastenverlichting. Natuurlijk is er gesproken over de vraag met welk voertuig die lastenverlichting getrokken wordt. Welnu, er is voor het onderhavige voertuig gekozen. Er is niet meer en niet minder aan de hand. Dat wil niet zeggen dat deze maatregel geen effect heeft voor de burger. Dit is dus de feitelijke situatie.
Mevrouw Fierens (PvdA):
Het is echt onbegrijpelijk dat het kabinet heeft gekozen voor dit voertuig. Een pijler van de lokale democratie wordt weggehaald. Wat is het gevolg? Die paar honderd euro is een feestsigaar uit eigen doos, zoals vanochtend in Trouw stond. Je krijgt een lastenverlichting, maar je staat straks wel voor een gesloten zwembad.
Minister Remkes:
Ik heb het hoofdredactioneel commentaar in Trouw ook gelezen. De ondertoon was toch wat anders. Mevrouw Fierens geeft een verkeerde voorstelling van zaken. Ik kom nog uitvoerig terug op de lokale democratie. De Kamer hoeft zich daar geen zorgen over te maken.
De heer De Wit (SP):
Maar waar komt die 1 mld. dan vandaan? Dat geld wordt toch door de burger opgebracht, via de algemene middelen?
Minister Remkes:
Daarvoor gebruiken wij een normaal financieel mechanisme. Op een gegeven moment maak je bewust ruimte vrij voor lastenverlichting. Dat is een politieke keuze. Vervolgens kies je hoe je dat doet. Het kabinet had in theorie ook kunnen kiezen voor de verlaging van de inkomstenbelasting, iets met de vennootschapsbelasting kunnen doen of met de overdrachtsbelasting. Onze keuze, gericht op burgers, is heel bewust gedaan bij de kabinetsformatie.
De heer De Wit (SP):
Zie ik goed dat dat ene miljard onderdeel is van het beleid voor 2006, waarvan wij de vorige week uitgebreid de koopkrachteffecten besproken hebben? De laagste inkomens blijken erop achteruit te gaan en de hogere inkomens vooruit. De minister kan dat miljard niet isoleren als een lastenverlichting. Het totale pakket resulteert in iets anders.
Minister Remkes:
Volgens mij is het allemaal verdisconteerd in de plaatjes die de vorige week aan de orde zijn geweest. De minister van Financiën gaat er ongetwijfeld nader op in.
De heer Van der Staaij (SGP):
De minister zei dat er geen sprake is van een lastenverschuiving, omdat er burgers zijn die er echt op vooruitgaan. Dat neemt toch niet weg dat het vestzak-broekzakverhaal in zoverre waar is, dat doordat er wordt gecompenseerd het geld uit de rijkskas wordt gehaald? Dat had ook voor andere doelen kunnen worden aangewend.
Minister Remkes:
Dat is precies wat ik zeg. Er is gekozen voor lastenverlichting en er is gekozen voor het voertuig van de ozb. Er had ook voor andere voertuigen gekozen kunnen worden, maar om politieke redenen is dat niet gebeurd. Ik was net bezig met de argumenten waarom, vanwege de burger, de keuze is gemaakt.
Ik sta wat uitvoeriger stil bij de autonomie van de gemeente in relatie tot de ozb. In het debat over de afschaffing van het gebruikersdeel woningen en de maximering is van vele kanten een relatie gelegd met de zelfstandigheid van de gemeenten. De omvang van het belastinggebied lijkt, enigszins tot mijn verrassing, nu opeens de centrale indicator voor de zelfstandigheid van de gemeenten. In allerlei commentaren kwam ik tegen dat het belastinggebied wordt gehalveerd. Dat klinkt dramatisch. De suggestie is dat een halvering van de autonomie plaatsvindt. In het advies van de Raad voor het openbaar bestuur en de Raad voor de financiële verhoudingen aan de Kamer, Autonoom of automaat, wordt die relatie nadrukkelijk gelegd.
Terzijde, van een halvering is totaal geen sprake. Spreken van een halvering, terwijl het gaat om minder dan een kwart, is pure demagogie en geeft aan hoe de discussie door sommigen wordt gevoerd.
De heer Van der Staaij (SGP):
De minister zei het niet verkeerd, maar de suggestie zou kunnen zijn dat in het advies Autonoom of automaat ook van een halvering wordt uitgegaan, terwijl daar juist uitdrukkelijk met het percentage van 23,5 wordt gewerkt.
Minister Remkes:
Daarom geef ik nu ook even wat nader de feiten aan.
In de richting van mevrouw Fierens merk ik op dat het onzin is om het te doen voorkomen alsof dit voorstel, in het perspectief van het voorstel dat zij op tafel legt, helemaal niets doet aan de irritatiefactor. De irritatiefactor bij de huurders wordt immers totaal weggenomen en dit betreft volgens mij een groep waar de PvdA anders altijd grote aandacht voor heeft. Om dat hier af te schilderen als onbeduidend en als eigenlijk niets voorstellend, gaat natuurlijk veel te ver.
Mevrouw Fierens (PvdA):
Wij hebben inderdaad heel veel aandacht voor die groep en ook voor irritatie bij de huurder. Denkt u nu dat huisjesbazen de huren gaan verlagen voor de huurders van bijvoorbeeld hun kamers, omdat het ozb-gebruikersdeel eraf gaat? Ik geloof dat niet.
Minister Remkes:
Nee, ik heb het over de mensen die nu de aanslag voor het gebruikersdeel thuiskrijgen en die straks deze aanslag niet meer thuiskrijgen ...
Mevrouw Fierens (PvdA):
De huurdersgroep is een heel grote, brede groep.
Minister Remkes:
Het zijn gewoon mensen als bij u en bij mij in de straat; daar praat ik over.
Voorzitter. In de nota naar aanleiding van het verslag ben ik al uitgebreid ingegaan op de rol die het belastinggebied in de Nederlandse financiële verhoudingen speelt sinds de eerste Financiële-verhoudingswet van 1960. Deze rol is altijd bescheiden geweest en dat heeft alles te maken met de wens die steeds leidend is geweest om geen grote verschillen tussen gemeenten uit te lokken als gevolg van belastingcapaciteit of als gevolg van de kostenstructuur. Ik stel vast dat wij daar inmiddels een grote perfectie in hebben bereikt. Er zijn geen grote discussies meer over groepen van gemeenten die tekortkomen. Wel gaat het inmiddels over het noodzakelijkerwijs ingewikkelde verdeelsysteem. Van grote historische kern tot extreem slappe bodem: elke gemeente wordt zoveel mogelijk gelijk gemaakt aan alle andere. Dat stelsel is in grote politieke eendracht over de jaren heen opgebouwd en het financiële stelsel is uitdrukking van een bestuurlijk systeem, waarbij het Rijk een grote verantwoordelijkheid heeft voor de eerlijke verdeling van de financiële mogelijkheden. Voor ingewijden is dit het derde aspiratieniveau.
De heer Van Beek (VVD):
Ik ben het eens met de minister als hij schetst dat het verdeelsysteem een hoge graad van perfectie aan het bereiken is. Maar voordat het zover was gekomen, waren die verschillen er wel en al die verschillen zitten in de tariefstructuur van de gemeenten. Er is het voorbeeld van de gemeenten met een slechte ondergrond die daar nu een aantal jaren een compensatie voor kennen. Ik denk overigens dat dit nog onvoldoende is, maar dat zal binnenkort wel blijken uit een apart advies. Echter, alle investeringen die daarvóór zijn gebeurd, dragen zij mee op hun kapitaaldienst en dat is één van de redenen waarom er nu gemeenten zijn die in een nadeelsituatie zitten.
Minister Remkes:
Dat klopt. Ik kom zo meteen te spreken over een tamelijk bepalende factor in ook deze discussie, te weten de wijziging van de Financiële-verhoudingswet in 1997.
Voorzitter. Het is verleidelijk om nu in te gaan op de vraag of dat bestuurlijke stelsel, die bestuurlijke verhouding, ook in de toekomst gewenst is. Ik kan mij heel goed een bestuurlijke verhouding voorstellen waarbij gemeenten niet elk half jaar de hand bij het Rijk komen ophouden en waarbij niet elke gemeente probeert een kostenfactor in het verdeelsysteem vergoed te krijgen. Het gaat om meer eigen verantwoordelijkheid en een geringere financiële band met het Rijk, om een andere normering en een simpeler verdeelsysteem, zodat er meer verschil in voorzieningenniveau tussen gemeenten ontstaat.
In de reactie op het advies van de commissie-Eenhoorn geeft het kabinet aan dat het daarin vervatte voorstel om het belastinggebied aanzienlijk uit te breiden, een belangwekkend voorstel is. Ik wil het volgende kabinet dan ook in staat stellen om daarin keuzen te maken, in samenhang met die bestuurlijke verhouding. Het is echter niet zuiver om dat debat, over die revolutie in de bestuurlijke verhouding, nu in de marge van dit wetsvoorstel te voeren. Daarvoor is het te belangrijk en ik ben er ook niet van overtuigd dat gemeenten de consequenties in volle omvang overzien. Immers, er zullen meer verschillen in voorzieningen ontstaan als gevolg van verschil in belastingcapaciteit. Het is uiteraard niet logisch om het belastinggebied van gemeenten uit te breiden en om vervolgens bijna alle verschillen te verevenen, zoals wij dat nu al voor een groot deel met het Gemeentefonds doen. Dat zou er immers op neerkomen dat in een gemeente, zeg: Wassenaar, het belastinggeld wordt geïnd om dat in een andere gemeente, zeg: Winschoten, uit te geven. Dat ik dus nu niet diep inga op dat perspectief is niet omdat ik de discussie daarover niet wil voeren. Integendeel! Ik wil dat echter niet doen bij de behandeling van dit wetsvoorstel. Dit is een punt voor de besluitvorming van politieke partijen en voor de besluitvorming bij de volgende kabinetsformatie. Dat is het moment waarop hierover beslissingen moeten worden genomen. Tegen de heer Bakker zeg ik: het spreekt vanzelf dat dit kabinet niet op zijn handen gaat zitten. De besluitvorming moet namelijk echt worden voorbereid. Een aantal vragen is in dit debat opgeworpen, bijvoorbeeld: wat zijn de perceptiekosten en wat betekent de verandering voor de mogelijkheden om inkomenspolitiek te voeren? De aanvaarde motie-Van Beek ging precies over dat soort punten. Met die motie is een aantal piketpaaltjes geslagen. Die betroffen onder andere de vraag waaraan een nieuw systeem moet voldoen. Nog onvoldoende duidelijk is in welke mate de oplossingsrichting van de commissie-Eenhoorn tegemoet komt aan het gestelde in deze motie.
De heer Vendrik (GroenLinks):
Voorzitter. Ik ben echt met stomheid geslagen.
Minister Zalm:
Welnu, ga dan zitten.
De heer Vendrik (GroenLinks):
Ik blijf toch maar even staan.
De voorzitter:
Het is vrij uniek dat u met stomheid geslagen wordt, mijnheer Vendrik.
De heer Vendrik (GroenLinks):
Ik ben echt met stomheid geslagen, voorzitter. Wat is het geval? Ik debatteer vanavond met een kabinet dat staat voor politiek leiderschap en dat actie wil, maar nu blijkt dat wij debatteren met het onderzoeksbureau Remkes Consultancy. Er wordt namelijk een besluit voorbereid, er wordt onderzocht enzovoorts. Voorzitter. Als dit kabinet echt geïnteresseerd zou zijn in een principiële discussie over het gemeentelijk belastinggebied, in meer financiële verantwoordelijkheid voor gemeenten, in een systeem dat met zich brengt dat de gemeenten niet elk half jaar de hand hoeven op te houden of deze minister moeten vragen om wijziging van een verdeelsleutel, zodat nog een paar kosten gedeclareerd kunnen worden, als uw diepe interesse een dergelijke wijziging betrof, minister Remkes, dan was u nu al klaar geweest met het werk aan een nieuw gemeentelijk belastinggebied. Echter, u maakt zich ervan af met te zeggen dat u besluitvorming voor een volgend kabinet gaat voorbereiden. Dat meent u toch niet serieus! Is dat uw hoogste taak als minister van Binnenlandse Zaken! Niet het nemen van besluiten rekent u tot uw taak, maar het voorbereiden daarvan voor een volgend kabinet, terwijl het niet eens zeker is dat u daarvan deel zult uitmaken.
Minister Remkes:
En de reden daarvoor heb ik net aangegeven. Als de voorbereidende werkzaamheden zijn afgerond, ben ik vanzelfsprekend bereid om op basis van een notitie daarover met de Kamer te praten. Geen enkel probleem! Ik zeg er echter bij dat de complicaties groot zijn. Ook tegen mevrouw Fierens zeg ik dat een van de centrale punten van de motie van de heer Van Beek was dat het niet de bedoeling kan zijn te komen tot een gemeentelijk inkomensbeleid. Mevrouw De Pater heeft daar eveneens op gewezen. Ik vind dat belangrijk. De commissie-Eenhoorn laat zich daarover niet klip en klaar uit. Ik denk aan de verschillende modaliteiten. Bij de uitwerking is dit een van de politieke piketpaaltjes, daarover geen enkel misverstand.
Mevrouw Fierens (PvdA):
Ik moet mij bij mijn collega aansluiten. Het irriteert mij echt dat de besluiten op de lange baan worden geschoven. De minister zegt dat hij de besluitvorming voor het volgend kabinet wil voorbereiden, maar dan hoop ik dat dat volgende kabinet er heel snel is. Dan zou er tenminste wat tempo op dit dossier komen. Ik herinner aan de reactie van de Raad van State. Begrijpt u de problemen van de lokale democratie, begrijpt u waar de gemeenten mee worstelen, minister? U kunt zich toch proactief opstellen en een standpunt innemen. Nu zegt u: de beren zijn erg groot, de beren zijn erg wild, ik weet niet wanneer ik ze zal vangen. Deze opstelling kan echt niet.
Minister Remkes:
Mevrouw de voorzitter. De situatie is echt gecompliceerder dan mevrouw Fierens het nu doet voorkomen. De werkelijke situatie zou haar moeten interesseren. Het is namelijk onduidelijk welke koopkrachten ontstaan met het geopperde systeem. Voordat er een verantwoord besluit kan worden genomen door de Kamer, moet dat inzicht aanwezig zijn. Wetende dat alleen al om technische redenen zo'n nieuw stelsel op zijn vroegst in 2008 kan worden ingevoerd, lijkt het mij onverantwoord om nu allerlei uitspraken te doen die voorbijgaan aan de aanwezige complicaties. Bovendien draagt dat een element in zich van regeren over het graf heen, wat ik de fractie van de PvdA ook wel eens op die manier heb horen verwoorden.
Mevrouw Fierens (PvdA):
Het probleem speelt nu. De gemeenten vragen u om dat perspectief te geven. U weet heel goed dat de teleurstelling heel groot is, doordat het perspectief is weggenomen. Ik ben inderdaad nieuwsgierig. Ik ben zelf op onderzoek uit geweest en ik ben naar de buurlanden gegaan. Alles wat u nu zegt, zijn technocratische argumenten. U plaatst uzelf buiten het speelveld van de lokale democratie en een goed en stevig belastinggebied, alleen maar om technocratische redenen: het is zo ingewikkeld. U houdt toch van daadkracht? U wilt dat toch oplossen? Daarom bent u toch minister geworden?
Minister Remkes:
Ja, dat is ook precies de reden waarom ik zeg wat ik zeg, want het moet allemaal netjes verantwoord kunnen worden. Ik heb twee principiële argumenten van u gehoord; ik heb ze de afgelopen tijd ook van gemeenten gehoord. Het ene argument is de democratische functie van het belastinggebied. Ik heb zelf enige ervaring op lokaal niveau en ik volg sommige discussies goed. De afweging tussen voorzieningenniveau en belastinghoogte wordt vaak niet zo expliciet gemaakt. Dat argument maakt op mij dan ook veel minder indruk dan het steekhoudende argument van de bufferfunctie. Maar ook de raming van de bufferfunctie ontbreekt in het rapport-Eenhoorn. In de politieke kern gaat het daar wel om. In het rapport-Eenhoorn zit niet de aanbeveling: houd het maar bij de huidige omvang van het lokale belastinggebied. Neen, de aanbeveling in het rapport-Eenhoorn is fundamenteler. Je moet goed gemotiveerd kunnen aangeven wat je wel en wat je niet wilt.
Mevrouw Fierens (PvdA):
Ik constateer dat de minister er helemaal geen zin in heeft en dat hij alleen maar technocratische redenen heeft: het is zo gecompliceerd, ik begin er even niet aan. Dat zou u moeten prikkelen om het uit te zoeken en daarmee aan de slag te gaan. Ik hoor geen enkel argument waarom u dat niet doet. Natuurlijk moet je het serieus nemen. Dat is een reden om die studie nu te doen en snel.
Minister Remkes:
Die snelheid wil ik best toezeggen. Maar laten wij niet onder stoelen of banken schuiven waar ons verschil van opvatting zit. Ik heb het mevrouw De Pater, de heer Van Beek en de heer Bakker horen zeggen. Het simpele feit dat de meerderheid in de Kamer geen lokaal inkomensbeleid wil, waar ik mij totaal in kan vinden en waar u anders over denkt, is voor mij een harde politieke randvoorwaarde. Dat is geen technocratisch debat; het is bij uitstek een politiek debat.
Ik kom bij mevrouw De Pater, de heer Van Beek en de heer Van der Staaij. Er is gesuggereerd en gevraagd om gemeenten te compenseren op de feitelijke inkomsten. Ik heb vanmorgen het verhaal in de Telegraaf gelezen, maar ook na de inbreng van mevrouw De Pater blijven er voor mij een paar vragen over. Ik weet niet helemaal hoe het CDA dat voor zich ziet, maar mogelijk berust het een en ander op een misverstand. Ter toelichting: gemeenten met een hoge ozb-waarde zoals Wassenaar hebben hun tarieven vanaf 1997 moeten verhogen. Zij waren nadeelgemeenten bij de Financiële-verhoudingswet. Wassenaar dient zijn tarieven te verhogen, omdat het, gegeven de belastingcapaciteit, minder uit het Gemeentefonds ontvangt. Andere gemeenten, de voordeelgemeenten, kregen juist meer geld uit het Gemeentefonds om hun tarieven te kunnen verlagen, omdat zij een lage ozb-capaciteit hadden. Die convergentie treedt sinds 1997 op, maar is nog niet voltooid. Dan zouden de tarieven van alle gemeenten dicht tegen het rekentarief aan zitten. De overgangsregeling is hierop gebaseerd: voortgaande convergentie en uiteindelijk compensatie op niveau rekentarief. Gemeenten met een hoge ozb-waarde en een laag tarief gaan er dus meestal op vooruit. Het ligt dan ook in de rede dat zij bij afschaffing ook meer geld ontvangen. Als ik het voorstel van het CDA goed duid, zou het betekenen dat gemeenten met hoge tarieven gecompenseerd worden op hoge tarieven, en gemeenten met lage tarieven op lage tarieven. Dat gaat voorbij aan de systematiek van het Gemeentefonds. Bovendien zouden wij gemeenten met een gematigd tarievenbeleid straffen. Dat is onzes inziens ongewenst.
Mevrouw De Pater-van der Meer (CDA):
Ik geloof dat de minister nu toch nog weer bij het rekenmodel zit. Een gemeente met een hoog tarief heeft niet per definitie een hoge opbrengst. Zij kan een lagere opbrengst hebben dan een gemeente met een laag tarief. Het gaat mij er niet om de systematiek van het Gemeentefonds volstrekt te doorkruisen, het gaat mij erom dat gemeenten met een hoog tarief en een lage opbrengst gecompenseerd worden op het niveau van de opbrengst van 2005. Dan heeft de minister de komende drie maanden en de eerste paar maanden van 2006 de tijd om nog eens goed met de gemeenten uit te zoeken wat de feitelijke opbrengst is. Dat is belangrijker dan het rekentarief als het erom gaat dat er geen gemeente op achteruitgaat.
Minister Remkes:
Ik ben nog niet aan het eind van mijn beantwoording op dit punt. Ik noem een aantal gemeenten die nadeel zouden ondervinden: Goes, Renkum, Blaricum en Venlo. Het zijn inderdaad allemaal gemeenten met een tarief dat boven het rekentarief van het Gemeentefonds ligt. Vanuit dat perspectief leven ze dus boven hun stand. Voor al deze gemeenten geldt dat ze er ten opzichte van 2005 niet reëel op achteruitgaan. Ze hebben in 2006 en de jaren daarna hetzelfde inkomstenniveau als in 2005. De genoemde gemeenten percipiëren echter het teruggaan naar het rekentarief als achteruitgang. Dat is legitiem vanuit hun uitgangspositie, maar het is niet het uitgangspunt van de wet en van de Financiële-verhoudingswet. Als ik deze lijn van redeneren zou doortrekken, zou het betekenen dat wij de genoemde vier gemeenten gaan bevoordelen ten koste van gemeenten als Amsterdam, Bussum en de woonplaats van de geachte afgevaardigde mevrouw De Pater, Zutphen, alle gemeenten onder het rekentarief. Vanuit het perspectief van het Gemeentefonds zijn dat zuinige gemeenten. Die vraag is hier in de kern aan de orde. Ik heb natuurlijk goed geluisterd naar de inbreng van de geachte afgevaardigde en ik zit hier niet geharnast in. In 2006 ontstaan geen gekke effecten. Er is in dat jaar geen gemeente die erop achteruitgaat. Begrotingsproblemen zullen er voor dat jaar niet ontstaan. Ik ben bereid om met de VNG in overleg te treden over de manier waarop het voor de jaren na 2006 handen en voeten gegeven kan worden. Ik zeg er wel bij dat dit moet binnen de gestelde financiële randvoorwaarden. Ik zeg er ook bij dat ik wil voorkomen dat gemeenten met een fatsoenlijk gedrag gestraft worden en gemeenten met een slecht gedrag beloond.
De heer Van Beek (VVD):
Waar meet de minister aan af welke gemeente fatsoenlijk is en welke gemeente slecht gedrag vertoont? Dat de tarieven af en toe hoger liggen, hoeft geen gevolg te zijn van onfatsoenlijk gedrag. Ik zie er dan nog van af dat wij gemeenten de keuze hebben gegeven om desgewenst op een hoger niveau te gaan zitten om een hoger voorzieningenniveau te kunnen leveren. Dat was een beleid dat wij al die jaren gevoerd hebben. Dus ik denk niet dat wij dat soort termen moeten gebruiken.
Minister Remkes:
Ik zeg niet dat alle gemeenten met een hoog tarief per definitie onfatsoenlijk gedrag hebben vertoond. Ik bedoel te zeggen dat gemeenten die tamelijk gemakkelijk hun tarieven hebben laten ontwikkelen, niet beloond worden voor dat gedrag. Anders gaan daar verkeerde signalen van uit. De afgelopen paar maanden is het minister Zalm en mij gebleken dat er na inwerkingtreding van de Financiële-verhoudingswet gemeenten waren die als nadeelgemeenten gedwongen waren om hun tarieven te laten stijgen omdat ze geen andere mogelijkheden hadden. Dat gedrag kwalificeer ik dus niet als onfatsoenlijk, aangezien ze geen alternatief hadden. Daarom zijn wij tot de conclusie gekomen dat dit in ieder geval gerepareerd moest worden en dat derhalve onze stelling ten aanzien van het ijkjaar 2002 niet overeind kon blijven, hoewel het vanaf het allervroegste moment met de gemeentebesturen is gecommuniceerd.
De heer Van Beek (VVD):
Dat verhaal begrijp ik. Ik doel meer op de situatie waarin gemeenten hun eigen beleid gevoerd hebben, niet wetend dat er ooit een moment zou komen dat wij dat traject van hen zouden overnemen. Niemand heeft dat gedaan met het uitzicht dat men ooit het gebruikersdeel zou kwijtraken en wij zouden gaan compenseren. Op het moment dat wij afspreken dat wij iedereen compenseren op het huidige niveau van hun eigen lasten, dan doen wij daarmee eenieder toch ook recht, ook al is het bedrag gerekend in tarieven wellicht verschillend per gemeente?
Minister Remkes:
Maar dan kom je in een systematiek terecht waarbij dat soort ongewenste uitstralingseffecten wel aan de orde is. Mevrouw De Pater refereerde aan een situatie waarin sprake is van relatief lage waarden en dus noodzakelijkerwijs een hoog tarief. Ik zie dat daar een vraagstuk ligt. Dat is precies de reden waarom ik aangeef dat ik bereid ben om met de VNG naar dat soort omstandigheden te kijken, onder de veronderstelling dat het tot een zekere mate van overeenstemming leidt. Volgens mij heb ik hier materieel een behoorlijke stap in de richting van de Kamer gemaakt.
De heer Van Beek (VVD):
Dat is iets wat wij uiteraard zelf beoordelen. U heeft verder gezegd dat de zaak voor 2006 goed is afgedekt. Dat is ook onze algemene conclusie, zij het dat ik in mijn verhaal nog eens aangegeven heb dat er geen verschil in de tarieven meer kan zitten, aangezien u die heeft overgenomen ten aanzien van de gemeenten waarvoor u 2005 als ijkjaar gebruikt, maar dat er wel verschil kan zitten in de WOZ-waarde, hetgeen te maken heeft met het moment waarop u de bestanden heeft gebruikt.
Minister Remkes:
Collega Zalm zal daar straks nader op ingaan.
Mevrouw De Pater-van der Meer (CDA):
Ik vond uw kwalificatie "onfatsoenlijk gedrag" toch wel op het randje. U noemde zojuist gemeenten die erop achteruitgaan omdat zij een hoog rekentarief hanteren. Dit kan nodig zijn geweest omdat in die gemeenten de gemiddelde WOZ-waarde aan de lage kant is. Verklaart u de kwalificatie "onfatsoenlijk gedrag" ook van toepassing op de gemeenten – zoals de gemeente waar ik zelf woon – die de WOZ-waarden in de afgelopen periode behoorlijk hebben zien stijgen, maar vervolgens bij iedere herwaardering het rekentarief hebben verlaagd? Dat lijkt mij uitermate fatsoenlijk beleid van die gemeenten, maar zij hebben daardoor wel een tarief dat lager is dan het gemiddelde.
Minister Remkes:
Daar gaat de discussie niet over. Ik erken dat u hiermee een punt heeft. Daar zal in het nadere gesprek met de VNG ongetwijfeld over gesproken worden.
De heer Vendrik (GroenLinks):
Ik wil even peilen waar wij politiek gezien staan in dit debat. Mevrouw De Pater heeft duidelijk uitgesproken dat gemeenten er niet op achteruit mogen gaan. Het kabinet heeft daar niet zo veel trek in, maar er komt wel een nader gesprek met de VNG gericht op overeenstemming. De minister spreekt nu met ons. Mevrouw De Pater heeft een duidelijke claim op tafel gelegd. Is het nu "ja" of het is "nee"?
Minister Remkes:
Ik heb al gezegd dat er in 2006 in ieder geval geen probleem is. Wij praten dus over de jaren daarna. Ik heb goed naar de Kamer geluisterd. Tegen mevrouw De Pater zeg ik dat ik bereid ben om de discussie met de VNG aan te gaan over de vraag of een en ander wel rechtvaardig uitwerkt. Er zal serieus worden getracht om daar gezamenlijk uit te komen. Ik zal de Kamer over de uitkomst van dit gesprek rapporteren, zodat zij daar vervolgens een full-dressed debat over kan voeren.
De heer Vendrik (GroenLinks):
Nu wordt het mij iets te gortig. Een politiek verschil van mening wordt verplaatst naar de polder. Ik daag de minister uit, iets meer lef te tonen. Onder andere de fractie van het CDA heeft helder uitgesproken dat gemeenten ook na 2006 geen feitelijk nadeel mogen ondervinden van deze operatie. Wil de minister dat regelen? Als daar een gesprek met de VNG voor nodig is, dan moet dat maar. Of heeft de minister daar eigenlijk niet zo veel trek in?
Minister Remkes:
Ik kom straks nog te spreken over de kwestie van het nadeel. Ik heb al die brieven ook gelezen. In veel gevallen hangt het sterk af van de wijze waarop dat begrip wordt gedefinieerd. Ik leg niet bij voorbaat mijn hoofd in de schoot van de VNG of de Raad voor de financiële verhoudingen. Ik heb de zorgen van mevrouw De Pater over specifieke gemeenten goed gehoord. Over dat soort reële punten zal ik het gesprek met de VNG aangaan. Ik kies voor de polder, want anders krijg ik van de VNG het verwijt dat ik over haar hoofd heen allerlei uitspraken doe. In dat geval zal de heer Vendrik mij vervolgens weer aanspreken op onzorgvuldig gedrag ten opzichte van de VNG.
Mevrouw Fierens (PvdA):
Het verhaal over onfatsoenlijk gedrag is een waardeoordeel dat ik graag voor rekening van de minister laat. Wij willen dat niet één gemeente er ook maar € 1 op achteruitgaat, ook niet in het meerjarenperspectief. De VNG heeft de afgelopen periode meerdere malen om dat perspectief gevraagd, maar dat is niet op tafel gekomen. Bij compensatie aan de hand van het gemiddelde rekentarief zullen er altijd gemeenten zijn die nadeel ondervinden. De PvdA-fractie komt voor die nadeelgemeenten op. Ook in het meerjarenperspectief moet dit financieel afgedekt zijn. Wij hebben vandaag het debat en ik wil nu die toezegging.
Minister Remkes:
Ik neem kennis van de opvattingen van de fractie van de PvdA.
Door een aantal woordvoerders is gesproken over bedrijfspanden als woning. De Kamer heeft een punt bij de ozb voor bedrijfspanden die ook als woning dienen. Wij kunnen dat niet voor 1 januari 2006 regelen. Het is naar verwachting een kostbare maatregel in termen van uitvoering. Zo dienen de gemeenten een onderscheid te maken naar woning en niet-woning en dienen zij de waarde daarvan vast te stellen. Dat staat haaks op vereenvoudiging van de WOZ. Het kabinet is bereid om te kijken hoe dit het beste vormgegeven kan worden. Voor 1 januari 2006 lukt het niet. Het wordt dus 1 januari 2007. Ik zeg aan mevrouw De Pater, de heer Van Beek en de heer Bakker toe om hierover zo vroeg mogelijk in het jaar 2006 een stevige brief aan de Kamer te sturen. Daarin staat hoe een en ander al dan niet geregeld kan worden. Wij gaan er serieus mee aan de slag.
Mevrouw De Pater-van der Meer (CDA):
Ik vind dat niet voldoende tegemoetkomen aan mijn vraag. Het gaat over lastenverlichting voor huishoudens, die overigens al is uitgesteld van 2005 naar 2006. Het lijkt mij stug dat wij het niet voor elkaar kunnen krijgen om het ook in 2006 te regelen als wij dat willen. Het kan zijn dat het met stoom en kokend water moet. Dat is echter vaker gebeurd als wij dingen echt willen.
Minister Remkes:
Naar mijn inschatting vereist dat wetgeving en nadere gegevens en uitzoekwerk. Dat lukt ook met stoom en kokend water niet, hoe graag ik dat ook zou willen. Ik heb gezegd dat het kabinet er serieus mee aan de slag gaat. Wij zullen de Kamer daarover berichten. Ik voel dan ook iets van de onrechtvaardigheid die mevrouw De Pater signaleert. Wij hebben geen groot inhoudelijk verschil van mening. Het moet echter wel kunnen.
Mevrouw De Pater-van der Meer (CDA):
Als het om een belastingverhoging zou gaan, kunnen wij dat inderdaad niet geregeld krijgen voor het jaar 2006. Het gaat echter om het afschaffen van een belasting. Wij kunnen dat met stoom en kokend water op een zodanig tijdstip voor elkaar krijgen dat de burgers daar in het jaar 2006 profijt van hebben.
Minister Remkes:
Dat is niet het geval. Daarnaast signaleer ik dat hieraan financiële consequenties verbonden zijn. Ik kan de omvang daarvan op dit ogenblik niet precies overzien. Het kabinet moet hiervoor dekking vinden. Ik neem immers aan dat mevrouw De Pater deze onbetaalde rekening niet bij de gemeenten wil leggen.
Mevrouw De Pater-van der Meer (CDA):
Dat is inderdaad niet aan de orde. Ik heb in eerste termijn geschetst dat er nog wat ruimte zit tussen de feitelijke raming voor het jaar 2005 en het te compenseren bedrag dat nu is uitgetrokken. Volgens mij gaat het om maximaal honderdduizend gezinnen. Het moet dan ook mogelijk zijn.
Minister Remkes:
De heer Zalm zal straks duidelijk maken dat het bedrag geen ruimte biedt. Er is uitgegaan van indexatie van 2005 op 2006. Als wij dat schrappen, veroorzaakt dit op een ander front een extra probleem. Dat kan niet de bedoeling zijn. Als ik de financiële mechanismen goed begrijp, moet er dan nog meer worden gecompenseerd.
De heer Van Beek (VVD):
Ik begrijp dat zaken via wetgeving regelen tijd kost. Heeft de minister een idee van een begin van een oplossing? De minister wil geen administratieve splitsing omdat dit leidt tot meer administratieve lasten. Hoe wil hij de zaak dan regelen? Heeft hij enige indicatie?
Minister Remkes:
Nee. Ik ben vandaag voor het eerst in het debat met deze wens geconfronteerd. Ik wil daarom eerst de feiten op een rij zetten. Wellicht zijn er ook nog enkele nadere keuzes te maken. Het is op dit moment voorbarig om te zeggen hoe wij het precies gaan doen, maar het kabinet zal het serieus oppakken. Duidelijk is wel dat er extra geld voor op tafel moet komen.
De heer Van Beek (VVD):
Moet het probleem voor 1 januari 2006 zijn opgelost nu het gaat om een lastenverlichting? Of kan het ook worden toegepast als het in de loop van 2006 wordt opgelost?
Minister Remkes:
Ook hier geldt het uitgangspunt dat wij zorgvuldig moeten opereren met het oog op het begrotingsproces in gemeenten. Als de zaak in 2006 op orde komt, stuur je aan op invoering per 1 januari 2007 zodat gemeenten daarmee rekening kunnen houden. Ik voel er niets voor om dat soort processen te doorkruisen.
De heer Vendrik (GroenLinks):
Ik begrijp dat de tweede wens van de CDA-fractie voor 2006 wat het kabinet betreft van tafel is.
Minister Remkes:
Voor 2006 lukt het inderdaad niet. Ik heb al aangegeven dat wij er voor de jaren daarna serieus naar gaan kijken. Ik bagatelliseer die wens niet want ik zie er wel enkele elementen in waarmee ik het eens ben.
De heer Vendrik (GroenLinks):
Dat heb ik goed begrepen. Wij gaan dus ook niet de stemming over dit wetsvoorstel een tijdje uitstellen totdat het kabinet gerekend en besloten heeft.
Minister Remkes:
Dit lijkt mij een overbodige opmerking. Mevrouw De Pater heeft goed geluisterd naar mijn heldere toezegging.
De Raad voor de financiële verhoudingen en het kabinet zijn het niet met elkaar eens. De Rfv en de Raad voor het Openbaar Bestuur menen dat het regeerakkoord in strijd is met de uitgangspunten van de bestuurlijke financiële verhouding. Dat mag, want de adviesraden zijn niet gebonden aan regeerakkoorden. Echter, een advies dat zich buiten die bestuurlijke werkelijkheid beweegt, maakt natuurlijk weinig kans om gehonoreerd te worden. Het geeft wel aanleiding om inhoudelijk te motiveren waarom wij het niet eens zijn met de Rfv. Dat is dan ook in verschillende stukken gebeurd. De kern van de discussie met de Rfv en de ROB betreft de betekenis van de gemeentelijke autonomie. Het advies van de raad bevat ook enkele technische punten waarbij vooral het onderdeel van de herverdeeleffecten mij heeft verbaasd. In het persbericht van de Rfv lees ik dat vooral rijke gemeenten blijken te profiteren en dat arme gemeenten daarentegen te maken krijgen met een beperking van de financiële mogelijkheden. Dat is een wat merkwaardige voorstelling van de feiten. Als de belastingcapaciteit wordt gemeten, scoren gemeenten met een gemiddeld hoge ozb-waarde uiteraard hoog en gemeenten met een lage ozb-waarde laag. Tot nu toe was die capaciteit voor de gebruikerswoningen een negatieve verdeelmaatstaf. In deze systematiek zetten wij die dus op nul. Dat wil zeggen dat die capaciteit niet meer wordt afgetrokken. Natuurlijk is dan de uitkomst dat de compensatie voor die aftrekpost (de 977 mln.) vooral neerslaat bij gemeenten met een hoge ozb-waarde en minder in gemeenten met een lage ozb-waarde. De eerste groep ontving ook relatief minder uit het Gemeentefonds. Het is natuurlijk niet de bedoeling dat rijke gemeenten in deze termen een lagere voorzieningencapaciteit hebben dan arme gemeenten. Hun financiële mogelijkheden worden niet kleiner, maar blijven even groot. Dat herverdeeleffect is dus volstrekt in overeenstemming met het vooral door de voorganger van de Raad voor de financiële verhoudingen op de rails gezette verdeelsysteem. Er is rond deze ozb-discussie een aantal malen gesproken over de complexiteit, over een te ingewikkelde operatie. Inderdaad, de financiële verhouding is zo rechtvaardig dat die tegelijkertijd ook knap ingewikkeld is. Maar de Raad voor de financiële verhoudingen maakt het hier toch wat ingewikkelder dan nodig is.
De heer Van der Staaij (SGP):
Voorzitter. Ik dacht de minister te horen zeggen dat een advies dat de bestuurlijke werkelijkheid van een regeerakkoord negeert weinig kans maakt om gehonoreerd te worden. Ik neem aan dat de minister het adviesorganen toch niet kwalijk neemt dat zij de maatregelen zelfstandig beoordelen!
Minister Remkes:
Vanzelfsprekend en daar heb ik ook geen commentaar op. Bij een andere gelegenheid heb ik de raad er ook op gewezen dat als er in regeerakkoorden afspraken zijn gemaakt, de ruimte om met adviezen rekening te houden natuurlijk kleiner is dan wanneer er in een regeerakkoord geen afspraken zijn neergelegd. Ik heb de raad overigens ook om die reden uitgenodigd om ook eens op een wat langere termijn door te denken, opdat op basis van dat soort adviezen misschien wel een grotere beïnvloeding kan ontstaan van regeerakkoorden. Nogmaals, ik neem het de raad vanzelfsprekend helemaal niet kwalijk dat hij ook over dit soort onderwerpen adviezen geeft.
Voorzitter. De Raad voor de financiële verhoudingen zou wel een punt kunnen hebben als het gaat om verwachte gedragseffecten. Hij denkt dat gemeenten altijd het maximum van de stijging zullen benutten, wij denken dat de convergentie van tarieven zal doorzetten, niet alleen bij gemeenten met een laag tarief – dat zal wel stijgen – maar ook bij gemeenten met een hoog tarief. Dat kan nog verder dalen ook als gevolg van de doorwerking van het verdeelsysteem. In de nota naar aanleiding van het verslag hebben wij dan ook aangegeven dat wij nader onderzoek zullen doen naar gemeenten met een tarief dat boven het toegangskaartje ligt van artikel 12. Dat zou meer inzicht kunnen bieden in de vraag of daar sprake is van hoge tarieven als gevolg van exogene factoren. Wij hebben daar overigens al wel een eerste beeld bij naast wat al in de nota naar aanleiding van het verslag is opgenomen. De mesoscan in het POR over de ozb-opbrengst laat zien dat de opbrengst vooral lijkt neer te slaan in het cluster kunst en ontspanning. In datzelfde POR wordt geconstateerd dat dit een van de clusters is waar gemeenten een zeer grote beleidsvrijheid hebben. Het gaat om de uitgaven voor de schouwburg, de bibliotheek, de muziekschool, sportvoorzieningen, en dergelijke, uitgaven waar de gemeenten met een centrumfunctie in het verdeelsysteem ook meer geld voor krijgen, maar waar zij – zo blijkt uit de onderhoudsrapportage – nog meer aan uitgeven. Bij de grote centrumgemeenten loopt dat verschil op tot meer dan € 30 per inwoner. Voordat er misverstand ontstaat, ik ben niet voornemens om op dit punt tot nader onderzoek over te gaan om de eerste stap naar een verdere precisering van het verdeelstelsel te zetten. Naar ik aanneem, praten wij daar bij de begroting voor het Gemeentefonds ook verder over.
De aanvullende tekst die mevrouw Fierens voorlegt, kende ik voor dit debat niet. De becijferingen van ESBL kan ik zo snel niet plaatsen, maar voor zover ik het begrijp, gaat ESBL net als de Raad voor de financiële verhoudingen van een verkeerde veronderstelling uit over de werking van het Gemeentefonds. Zuinige gemeenten mogen geen voordeel hebben, de big spenders worden beloond, ook al zijn hun kosten en hun verschillen in ozb-waarden in het Gemeentefonds gecompenseerd. Het verschil van 121 mln., genoemd door ESBL in de mail die mevrouw Fierens heeft gekregen, is de som van 36 mln. uit het accres en 85 mln. toevoeging. Dat blijft dus in het Gemeentefonds.
De heer Van der Staaij vroeg of vooral kleine gemeenten geen nadeel hebben en of daar op zichzelf niet een zekere aandrang van uitgaat in de richting van verdere schaalvergroting. Ik begrijp die vraag heel goed.
De nadeelgemeenten – ik benadruk: in termen van de heer Van der Staaij – zijn in grootte als volgt verdeeld: bij minder dan 15.000 inwoners, aantal voordeelgemeenten 76, aantal nadeelgemeenten 74 of 79; bij een andere grens, kleiner dan 20.000 inwoners 104 en 120; of, nog groter, bij 25.000 130 en 144. Kortom, geen speciaal nadeel of voordeel naar grootte in zijn terminologie.
Mevrouw Fierens (PvdA):
Voorzitter. Ik wil nog even terugkomen op de mail van het ESBL. Het verontrust mij dat al die cijfers heen en weer gaan en er maar steeds geen overeenstemming komt. Dit speelt al maanden. Ook nu zegt de minister dat het ESBL het niet heeft begrepen, uitgaat van het verkeerde en daarmee hetzelfde doet als de Raad voor de financiële verhoudingen. Ik vind dat opmerkelijk. In het artikel in Binnenlands Bestuur staat dat er nog maar tien mensen zijn die het begrijpen; die worden daar ook ongeveer met naam en toenaam genoemd. Ik vind het verhaal van het ESBL heel inzichtelijk en helder. Zo komen we niet verder. Het is een wirwar en de minister geeft mij er geen inzicht in. Dat wil ik wel hebben!
Minister Remkes:
Er speelt een verschil in uitgangspunten. Wij hebben in de Hoofdlijnenbrief van december 2003 de Kamer al helder aangegeven dat er sprake zal zijn van compensatie op rekentarief. Ook is daar de inzet van het accres al genoemd. Dit stond in de brief, iedereen heeft dit kunnen weten, het stond ook in de meicirculaire. Voor de compensatie via het accres is verder van belang dat door de 85 miljoen-operatie het bedrag in de meicirculaire van 69 mln. 39 mln. is geworden. Het is nooit anders geweest. Als een onderzoeksbureau vervolgens op basis van andere aannames berekeningen gaat maken, dan is duidelijk dat het resultaat ook anders wordt. Daarover gaat het hier.
Mevrouw Fierens (PvdA):
Er zit wel een verschil in, een momentverschil. Eerst was die brief er, daarna kwam Zeeland. U zegde toe dat geen gemeente er een euro op achteruit zou gaan, ook niet in een meerjarenperspectief. Als u het gemiddelde tarief neemt – en dat is altijd het verschrikkelijke van gemiddelden – dan gebeurt dat dus wél. Het is dus logisch dat de Erasmus Universiteit, met de beste denkers op dit gebied dus niet de minste, met dit verhaal komt en u van repliek dient.
Minister Remkes:
Zowel de Erasmus Universiteit als de VNG hebben steeds heel goed geweten dat deze methodiek zou worden gekozen. Ik ben zojuist ingegaan op de redenen. Ik percipieer het ook niet als een nadeel. Zij doen dat wel, maar de verwachtingen en uitgangspunten zijn verschillend. Daar ligt het verschil van mening. Ik kan u desgewenst een aantal citaten voorleggen uit een brief van december 2003 die voor geen enkel misverstand aanleiding geven.
Nog een enkele opmerking over de belangrijkste uitgangspunten van de compensatieregeling. Ten eerste de toezegging dat gemeenten er niet reëel op achteruitgaan. Wij komen die afspraak na. Geen enkele gemeente zit na afschaffing en suppletieregeling op een reëel lager niveau dan in 2005. Alle gemeenten gaan er reëel zelfs op vooruit. Ten tweede: de gemeenten worden uiteindelijk gecompenseerd op rekentarief. In de Hoofdlijnenbrief is dat al aangegeven. Met dat rekentarief doet het Rijk een normatieve uitspraak over het niveau van belasting in relatie tot het voorzieningenniveau. Dat is een kenmerkend element van de nieuwe Financiële-verhoudingswet uit 1997. Nieuw is dat het kabinet daar met dit wetsvoorstel feitelijk op stuurt. Deze discussie kan dus niet los gezien worden van de nieuwe wettelijke systematiek die vanaf 1997 geldt. De gewenste convergentie naar rekentarief is leidend geworden in de compensatieregeling. Op basis van de monitor Inkomsten lokale heffingen kan de conclusie worden getrokken dat die convergentie zich ook feitelijk voordoet. Het percentage gemeenten dat meer dan 70% onder het gemiddelde tarief zit was in 1998 22 en in 2005 12. Die gemeenten hebben hun tarieven verhoogd. Het percentage gemeenten dat meer dan 130% boven het gemiddelde tarief zit was in 1998 20 en in 2005 13. Die gemeenten hebben hun tarieven verlaagd. De verschillen zijn daarmee aanmerkelijk kleiner geworden. De herverdeling van belastinginkomsten was beoogd want de Kamer en de betrokken gemeenten vonden die hoge tarieven ongewenst; daarmee werd geen uitdrukking gegeven aan de autonomie.
Naar ik begrijp percipieert de VNG een en ander als het erop achteruitgaan van gemeenten. Ik wijs op een interview met de hoofddirecteur van VNG in NRC Handelsblad en op het onderzoek waarover mevrouw Fierens sprak. De uitspraken zijn opvallend omdat VNG nooit eerder een probleem heeft gemaakt van de convergentie en de gehanteerde uitgangspunten van de Financiële verhoudingswet. Het kabinet deelt de constatering van "erop achteruitgaan" uiteraard niet. Sterker, het kabinet had ook kunnen overwegen om gemeenten die boven het rekentarief zitten nu al te sturen op een verplichte daling naar rekentarief. Het biedt in dat perspectief dus extra ruimte.
Ten derde: een overgangsregeling om het verschil tussen feitelijke opbrengsten en normatieve opbrengsten op te vangen, zowel gebruik makend van het extra bedrag van 85 mln. alsook van het accres. Ten vierde: het maken van een onderscheid tussen gemeenten die gecompenseerd worden op het feitelijke tarief 2005 alsook gemeenten die gecompenseerd worden op gereconstrueerd tarief. De achtergrond daarvan is de geschetste verwachting op basis van de meicirculaire. Ten vijfde: het compensatiebedrag van 1062 mln. zal in de structurele eindsituatie ongeveer 1,5 mld. bedragen als gevolg van de reële groei van het Gemeentefonds. Met die reële groei houdt de VNG in het onderzoek van ESBL geen rekening.
Minister Zalm:
Mevrouw de voorzitter. Ik zal nog wat stofzuigerwerk doen. Mevrouw De Pater is 16 mln. kwijt. Zij gaf aan dat er enerzijds een bedrag staat van 1078 mln. en anderzijds een bedrag wordt genoemd van 1062 mln. Haar vraag was waar die 16 mln. is gebleven. De bedragen zijn als volgt tot elkaar te brengen. Het bedrag van 1078 mln. betreft de ozb-tarieven 2005 maal de waarde 2005. Als van dat bedrag 38 mln. wordt afgetrokken, de kwijtschelding, dan blijft een bedrag over van 1040 mln. Omdat de gemeenten ook nog een zekere endogene groei doormaken, doen we net alsof de compensatie al in 2005 wordt gegeven en deze aangroeit tot 2006. Dan komt er nog 22 mln. bij. Op die manier wordt het bedrag van 1062 mln. bereikt. Misschien is dat raadsel nu opgelost. Ik kan ook nog zeggen dat de gebruikte tarieven afkomstig zijn van een COELO-enquête bij de gemeenten. COELO is de club die door de VNG het meest geliefd is, geloof ik. De toegepaste waarden zijn in april gemeten. Dat zijn niet de definitieve waarden, want er maken nog allerlei mensen bezwaar tegen de aanslag. Dat leidt er nog wel eens toe dat de uiteindelijke waarde lager uitvalt.
Mevrouw De Pater-van der Meer (CDA):
In het voorbeeld van de heer Vendrik valt de waarde soms hoger uit, maar goed, dat is vervelend voor de bezwaarmakers.
Het is leuk dat de minister van Financiën mijn stelling heeft opgevat als een vraag. De rekensom die hij nu maakt, vind ik op zich aardig. Ik had die 22 mln. ook al berekend. Die ruimte bedoelde ik net; die is er dus nog.
Minister Zalm:
Dit is uitdrukkelijk onderdeel geweest van de discussie met de VNG. De VNG heeft niet geheel ten onrechte gezegd dat als de gemeenten in 2006 precies datgene krijgen wat zij in 2005 hebben opgegeven, zij zowel de inflatiecompensatie als de reële groei van het Gemeentefonds mislopen. Wij hebben de groei van het Gemeentefonds dus ook toegepast op het bedrag van 2005. Daarmee zijn ze naar mijn oordeel netjes bediend. Voor de waardebepaling moet een peildatum worden genomen. Het is niet op voorhand evident dat de definitieve waarde hoger zal zijn dan de waarde die in april is gemeten, gelet op de vele beroepen en bezwaren die zijn gedaan. Ik denk dat eerder het tegendeel het geval zal zijn. Dit cijfermatige punt heb ik nu afgerond. Het heeft natuurlijk überhaupt mijn voorkeur om over dergelijke punten te spreken.
De heer Van Beek heeft gesproken over de mogelijkheid om in plaats van jaarlijks te maximeren vanuit de stand 2005, cumulatief te maximeren. Wij kunnen het over één ding eens zijn: voor 2006 maakt cumulatief of enkelvoudig niets uit. Ik vind het op zich de moeite waard om te kijken welke voor- en nadelen er aan een cumulatieve maximering zitten, gemeten vanuit de stand 2005. Hiermee zou "haastgedrag" kunnen worden voorkomen. Ik doel daarmee op de gedachtegang dat men de maximale stijging wil pakken omdat men niet weet of men het geld het jaar erop nodig heeft. In het voorjaar komen wij nog met een stuk aan de Kamer. Wij zouden dit aspect dan op zijn merites kunnen beoordelen en het eventueel voor 2007 kunnen meenemen.
De heer Van Beek vroeg naar de dalende en stijgende taxaties. Dat maakt allemaal niets uit. Ook vroeg hij zich af waarom areaalontwikkeling nu zo nodig was. Het hele idee achter de maximering is dat de totale opbrengsten niet sneller groeien dan het bbp. Als je de areaalontwikkeling daar nog eens bovenop zet, kom je tot een tendentiële uitbreiding, als percentage bbp, van de lokale lasten op dit punt. Het bbp is een combinatie van de groei van de beroepsbevolking, de groei van de activa en de arbeidsproductiviteit. Als je met de loonbelasting als maatstaf de groei van de beroepsbevolking plus de groei van het bbp neemt, dan zit je dubbel te tellen. De groei van het areaal is onderdeel van de belastingcapaciteit die het mogelijk maakt dat de inkomstenontwikkeling het bbp bijhoudt. Daarom moet je ervoor corrigeren. Wij gebruiken daarvoor een gemiddelde. Ook dat is weer logisch, want gemeenten met areaaluitbreiding zullen ook te maken hebben met extra voorzieningen die zij moeten financieren. Gemeenten die dat niet hebben, hebben die last niet. Volgens mij is dit dus een logisch en consistent onderdeel van de methodiek.
Er is gevraagd of wij het niet gemakkelijker kunnen doen, of wij de compensatie die de gemeenten in 2006 krijgen, die keurig gelijk is aan wat er is opgehengeld in 2005 plus 2%, niet gewoon permanent kunnen maken. Collega Remkes heeft er al het een en ander over gezegd. Wij krijgen dan te maken met het probleem dat er louter op grond van een historisch tarief een permanente vergoedingsregeling wordt gemaakt. Dat is natuurlijk moeilijk verdedigbaar. Het is moeilijk verdedigbaar dat een wat zuinige gemeente als Oss, die natuurlijk heel goed op haar geld let en nu een lager tarief heeft dan het gemiddelde, permanent een lage vergoeding krijgt omdat zij zuinig is geweest terwijl een wat royalere gemeente als Blaricum, die ruim boven het gemiddelde zit wat betreft het gebruikerstarief, permanent een hoge vergoeding krijgt.
Het is niet rijk en arm. In de bestaande systematiek van het Gemeentefonds wordt eigenlijk al gecorrigeerd voor de verschillen in de belastingcapaciteit. Haarlemmermeer is daar een bekend voorbeeld van. Die gemeente heeft Schiphol in haar areaal zitten en kan daar dus lekker makkelijk heffen. Dat wordt gecorrigeerd op de gemeentefondsuitkering. De gemeente Wassenaar heeft tot haar schrik ook ondervonden dat zij na de herverdeling van het Gemeentefonds een heel kleine uitkering per hoofd van de bevolking kreeg omdat zij een enorme belastingcapaciteit heeft vanwege de grote hoeveelheid activa die daar staat. Dat is dus gecorrigeerd.
Er zit dus niet echt een systeem in wat betreft arme en rijke gemeenten. Ik meen dat Oss niet een van de rijkste gemeenten van Nederland is. Ik kom wat vaker in Blaricum dat er allemaal wat vrolijker uitziet, althans de bebouwing daar. Er kan niet worden gezegd dat gemeenten met relatief veel goedkope woningen per definitie een veel hoger tarief moeten heffen of heffen in de praktijk dan gemeenten die veel dure woningen hebben. Zelfs Wassenaar is het tarief van Oss inmiddels voorbijgestreefd.
De heer De Wit (SP):
Ik begrijp dat Oss voor de minister van Financiën een belangrijke stad is in Nederland. Ik heb een vraag die betrekking heeft op een toezegging van de minister van BZK. Ik ga uit van de compensatie. Stel dat een gemeente een zwembad wil bouwen, daar het geld niet voor heeft en van mening is dat het geld daarvoor moet worden opgebracht door de burgers. Hoe wordt dat opgevangen in de systematiek van de compensatie? Als die op een of andere manier wordt gefixeerd, kunnen gemeenten geen kant meer uit en kunnen zij alleen letten op wat zij hebben.
Minister Zalm:
Het systeem dat ons voor ogen staat is tweeledig. In 2006 is het eigenlijk vrij simpel. Alle gemeenten krijgen op zijn minst vergoed wat zij in 2005 hadden. Dat kan natuurlijk niet het permanente systeem zijn. Wij moeten toegroeien naar een systeem dat objectief is en dat is gebaseerd op objectieve verdeelmaatstaven. Wij doen dat niet in één klap, maar rustig aan. Het gebeurt op zo'n manier dat geen enkele gemeente, ook niet in die tussentijd, te maken zal hebben met een reële daling van de uitkering uit het Gemeentefonds. De bodem is dus altijd reëel constant. Gemeenten die nu een heel hoog ozb-tarief heffen, krijgen in 2006 dat volledige bedrag uitgekeerd. Zij zullen in de jaren daarna op zijn minst reëel constant blijven. Gemeenten die daaronder zitten, zullen geleidelijk aan wat extra groei uit de gemeentefondsuitkering krijgen. Dat gebeurt net zo lang tot de gemeenten tot elkaar zijn geconvergeerd. Dat is het idee dat erachter zit. De maatstaf is dat er niemand op achteruit gaat.
De VNG zegt dat gemeenten die gewend zijn om dubbel zoveel ozb te heffen als gemiddeld, erop achteruit gaan als de compensatie maar enigszins minder wordt dan de dubbele heffing. Dat is natuurlijk een heel andere manier van definiëren. Onze manier lijkt meer op een koopkrachtplaatje. De VNG vindt dat gemeenten die nu al heel veel ozb heffen in de toekomst moeten meegroeien met de gemiddelde groei van het Gemeentefonds. Wij vinden dat niet fair omdat het zou betekenen dat gemeenten die om wat voor reden dan ook historisch een hoog ozb-tarief hebben permanent een hogere vergoeding krijgen, ook als er geen objectieve factoren zijn om dat te rechtvaardigen.
Ik heb nu het betoog gehouden dat ik moet houden ter verdediging van het wetsontwerp. Ik zeg net als minister Remkes dat ik best bereid ben om te bekijken of er andere methodieken zijn. Wij hebben gekozen voor de nulgroei als bodem. In plaats daarvan zou kunnen worden gekozen voor een reële groei van 0,5% als bodem. Dat betekent dat het convergentieproces en het aanpassingsproces wat langer loopt, maar ook iets minder problematisch is. Discussies daarover zijn wat ons betreft mogelijk. Dit heeft overigens wel als gevolg dat gemeenten die nu laag heffen minder snel op de mooie gemiddelde vergoeding terechtkomen. Dat is natuurlijk all in the game.
Wij zijn bereid om een open gesprek te voeren met de VNG over wat er na 2006 gaat gebeuren. Dat willen zij tot nu toe niet met ons voeren omdat zij ons principieel veroordelen. Daar heeft zij het volle recht toe. Overigens gaat zij tot het bittere einde door en daar heeft zij ook het volle recht toe. Ik denk wel dat wij, als de kogel door de kerk is, op een gegeven moment over dit soort punten weer in gesprek kunnen komen. Ook de VNG bestaat namelijk uit bestuurders die ultiem realistisch zijn, zeker als de wetgever gesproken heeft, zo is althans mijn ervaring.
Ook Dirksland heft beneden het gemiddelde. Dit zeg ik om een zekere balans met Oss te bereiken. Dirksland is een gemeente die volgens de techniek die wij bedacht hebben, nu eigenlijk minder dan gemiddeld vergoed krijgt. In de volgende jaren krijgt die gemeente juist extra groei, opdat zij conform het rekentarief een vergoeding krijgt. Ik ken Dirksland een beetje; ik ben er zelfs ter kerke geweest.
De heer Slob heeft de koopkrachtkwestie aangekaart. Ik neem aan dat dit onderwerp volop aan de orde komt bij de algemene financiële beschouwingen. Ook de heer Vendrik heeft hier een en ander over gezegd. Bij de algemene financiële beschouwingen kom ik hier dus op terug.
De heer Van der Staaij heeft gevraagd of de maximering niet uit het wetsvoorstel gehaald kan worden. In dat geval verliezen wij toch een deel van het doel dat ons hierbij voor ogen staat. Het doel is immers beheersing van ook de lokale lasten. Hoewel niet alles met een nagelschaartje geknipt kan worden, is er in de afgelopen tien jaar sprake geweest van een uitbundige ontwikkeling van de lokale lasten. Zo is in die tijd de ozb met 90% toegenomen. De rijksbelastingen en -premies zijn in die periode ook fors toegenomen, en wel met 53%. De collectieve uitgaven van de totale collectieve sector zijn toen tussen de 30% en 35% toegenomen, nominaal, dus afhankelijk van de gekozen afbakening.
Gemeenten zijn dus wel degelijk heel sterk geweest in het doen groeien van hun belastingopbrengst met 6,5% à 7% per jaar. Alle belastingen en premies zijn gestegen met iets minder dan 4,5% per jaar. De collectieve uitgaven zijn in totaal gemiddeld 2,75% tot 3% per jaar gestegen. De gemeenten waren in de afgelopen jaren wat dit betreft koploper. De stijging vlakt nu wat af, dus in dat opzicht is het een positieve ontwikkeling. Ik durf toch te betwijfelen of dat allemaal verklaarbaar is door geweldig grote taakoverhevelingen. In de uitgaven in de sfeer van het openbaar bestuur, anders dan investeringen in bijvoorbeeld het riool, is er ook een vrij uitbundige ontwikkeling geweest.
Mevrouw Fierens (PvdA):
Daar ging mijn vraag precies over. In de afgelopen tien jaar hebben de lasten een ontwikkeling doorgemaakt in gemeenteland. In het laatste jaar was die ontwikkeling, misschien gelukkig, lager dan ooit. In alle voortgangsrapportages hebben alle ministers aangegeven dat dit prima was. Toen zijn de haren ook nooit overeind gaan staan. Dat gebeurt eigenlijk alleen sinds de laatste jaren. De lastenverzwaring heeft een oorzaak. Toch wordt die als een van de redenen aangegeven. Ik denk dat het heel bepalend is dat de eisen van de burgers zijn veranderd. In dit verband noem ik ook de decentralisatie van taken. De minister moet deze aspecten toch bij de analyse betrekken.
Minister Zalm:
De overheveling van taken sinds 1994 is altijd van geld vergezeld gegaan. De VNG is altijd heel goed in het bedenken van enkele postjes waarvan zij extra last heeft gehad. Ik kan er echter even zovele opnoemen waar zij voordeel van heeft gehad. Ik noem het voorbeeld van de sociale opvang. Die werd vroeger helemaal door de gemeente betaald. Hierbij gaat het onder andere om de dak- en thuislozen. Sinds wij de AWBZ tot functionele aanspraak hebben omgevormd, zijn heel veel dak- en thuislozen via de AWBZ gefinancierd, terwijl zij nog steeds in hetzelfde pension zitten. Volgens een laatste onderzoek scheelt dit de gemeenten 70 mln. Er zijn met die 70 mln. ook wel weer goede dingen gedaan in dezelfde maatschappelijke sfeer. Er is dus soms ook sprake van taakverplaatsingen naar de andere kant. Zo worden nu door de AWBZ vanwege de functionele aanspraken, zaken gefinancierd die vroeger louter en alleen door gemeenten gefinancierd werden. Dit moet dus in de juiste verhouding gezien worden. In ieder geval zijn er sinds 1994 geen verschuivingen van miljarden geweest, want dat staat artikel 2 van de Financiële-verhoudingswet niet toe. Er zijn dus geen gigantische verschuivingen geweest die gemeenten gedwongen hebben tot een enorme uitgavenexplosie. Het is wel evident dat de gemeentelijke uitgaven zich veel sterker hebben ontwikkeld dan gemiddeld. Overigens is het ook niet zo dat het kabinet daar nooit kritisch over is geweest. Wij hebben op mijn departement nog eens een staatssecretaris Vermeend gehad, die op dit vlak ongeveer net zo stout was als Joop Wijn. Het is altijd een punt van zorg geweest. Het is destijds ook aanleiding geweest voor de Zalmsnip. Daarmee waren wij enigszins behulpzaam om de lokale lasten te beperken. Dat was een uitvinding van Vermeend, die nooit gedacht zal hebben dat dat mijn naam zou krijgen.
De heer Vendrik (GroenLinks):
Ik beluister nu toch een helder oordeel van het kabinet over de stijging van de lokale lasten in de afgelopen tien jaar. Die was eigenlijk niet nodig. Er stonden niet echt harde bezuinigingen door het Rijk tegenover. Eigenlijk zegt de minister van Financiën dat die stijging niet echt nodig was. Dat is een ander verhaal dan ik ongeveer een uurtje geleden van de minister van Binnenlandse Zaken hoorde. Daar zeurde ik nog even over door. Die zei dat hij er uiteindelijk geen oordeel over had. Er waren plussen en minnen. Lokale situaties verschillen. Ik hoor nu twee ministers met twee opvattingen.
Minister Zalm:
De cijfers geven ons in ieder geval aanleiding om in de toekomst de lokale lasten te willen beheersen. Daarmee bevinden wij ons in goed gezelschap. Van de dertig geïndustrialiseerde OESO-landen kennen er vier geen maximering van lokale lasten. Alleen Slowakije, Nieuw-Zeeland, België en Nederland kennen die niet. In de overige landen is er een maximering van lokale lasten, ook vanwege de interactie met het macro-economisch beleid, het loonmatigingsbeleid en het koopkrachtbeleid. Doordat wij de lokale lasten tot nu toe geheel vrijlieten, zijn wij een uitzondering. Wij gaan ons nu voegen bij wat in beschaafde westerse landen gebruikelijk is, overigens zonder iets lelijks te willen zeggen over België, Slowakije en Nieuw-Zeeland.
De heer Vendrik (GroenLinks):
Over uitzonderingen gesproken, met de hypotheekrenteaftrek zijn wij ook een uitzondering. Daar doen wij dan weer niets aan.
Ik wil het even hebben over de analyse door het kabinet en niet over de oplossing, de maximering. De minister zegt daar niets over. Ik beluister twee geluiden van het kabinet. De minister van Financiën zegt dat het een tikje te wild is geweest en dat wij daar iets aan gaan doen. Ik heb de precieze woorden van de minister van Binnenlandse Zaken niet helemaal in mijn hoofd, maar die zei een uur geleden iets met de strekking dat er plussen en minnen zijn, maar dat hij er uiteindelijk geen oordeel over had.
Minister Zalm:
Laat ik dan ook zeggen dat er plussen en minnen zijn. Ik zie wel dat de lokale uitgaven aanzienlijk sterker gestegen zijn dan de rijksuitgaven. Het kabinet stelt niet voor om dat terug te draaien. Wij willen echter de toekomstige lastenontwikkeling wel beheersen. Daartoe dienen twee maatregelen. In de eerste plaats wordt het gebruikersdeel van de ozb afgeschaft. Het lijkt mij vrij evident dat dit dan niet meer kan worden verhoogd. Dat wordt gecompenseerd en groeit mee met de rijksuitgaven, dus de gemeenten kunnen in de pas blijven lopen met de uitbreiding van voorzieningen die wij in de Kamer overeenkomen. Ten tweede kunnen de ozb-tarieven voor eigenaren van woningen en zakelijke panden meegroeien met het bruto binnenlands product. De gemeenten die daar onder zitten, hebben nog wat meer vrijheid. Zij zijn nog niet aangeland bij de maximering die wij hebben bedacht.
Naar mijn oordeel is dit een redelijk evenwichtig beeld. Gemeenten die heel uitbundig zijn geweest, kunnen gemakkelijk met deze maatregelen uit de voeten, want zij hebben dan de voorgaande jaren al veel uitgaven gedaan die zij misschien beter eens wat kunnen heralloceren. Misschien kunnen zij eens kijken of zij onder de plafonds prioriteiten kunnen honoreren, in plaats van steeds maar weer boven op bestaande uitgaven nieuwe dingen te doen. Voor het overige is er ruimte om mee te groeien met aan de ene kant de rijksuitgaven en aan de andere kant het bbp.
De heer Van der Staaij (SGP):
Mij blijft de vraag bezighouden hoe een vrij genuanceerd beeld, de achtergrond van de stijging van de ozb, zich verhoudt tot de heel ver gaande ingreep in de beheersing van de tarieven. Deskundigen zeggen dat daartoe overgaan eigenlijk nog ingrijpender is dan het afschaffen van het gebruikersdeel als zodanig. Daarvoor zult u toch een heel sterke argumentatie moeten hebben.
Minister Zalm:
Die argumentatie is dat wij menen dat er voor gemeenten die al een heel hoog tarief heffen, geen aanleiding is om hun inkomsten sneller te laten groeien dan het draagvlak dat ervoor is, zijnde het bbp. Hopelijk is die groei flink hoog. Volgens de trend is die 2% à 2,5% reëel per jaar. Dat is ook een mogelijkheid die je in ieder geval hebt; daar bovenop is er nog de inflatie. De zaak wordt dus niet zo afgekneld dat er alleen maar sprake is van afbraak, want je kunt rustig voorzieningen ook uitbreiden. Het is echter wel gelimiteerd voor de gemeenten die al een hoog tarief kennen.
Het voorgaande is niet ongebruikelijk. Vrijwel alle OESO-landen doen het al, behalve de vier die ik noemde, inclusief Nederland. Het betekent dat 26 van de 30 landen het al doen en dat vier van de 30 het nog niet doen. Wat mij betreft wordt de verhouding deze dat drie van de 30 geen maximering kennen. Misschien zullen Slowakije, België en Nieuw-Zeeland echter ook nog wel een keer volgen.
De heer Van der Staaij (SGP):
Met het oog op het totaalplaatje is het wellicht aardig om daarbij in beschouwing te nemen dat het Nederlandse gemeentelijke belastinggebied zich op een veel lager niveau bevindt dan het geval is in veel van die andere genoemde landen.
Minister Zalm:
Ja, maar dan zeg ik erbij dat de algemene uitkering nergens zo hoog is als bij ons en dat deze volledig vrij besteedbaar is. Bovendien is voorzien in een mechaniek waardoor de algemene uitkering niet op reëel constant wordt gezet maar meeademt met de rijksuitgaven. Het betekent dat als wij hier bepaalde zaken extra willen doen, dit automatisch ruimte creëert voor gemeenten. Soms is het zelfs zo mal dat als wij een specifieke uitkering aan een gemeente verhogen, gemeenten ook nog een bonus van circa 20% krijgen, doordat dan eveneens de uitkering uit het Gemeentefonds automatisch omhooggaat.
Wij hebben aldus een fraai systeem wat betreft de algemene uitkering. Ook qua verdeelsystematiek is dit zeer geavanceerd, waarbij je probeert de uitkering zodanig te laten zijn dat iedere gemeente, ongeacht of deze nu arm of rijk is, een zelfde voorzieningenniveau kan creëren. Daarbij wordt ook rekening gehouden met de sociale structuur, met de slappe bodem, en zo zijn er nog veel meer factoren waar wij rekening mee houden. Dit om maar te zorgen dat voldaan wordt aan het idee dat er een enigszins gelijk voorzieningenniveau in Nederland kan ontstaan. Daarnaast is er een vrijheid in de tarieven, want wij stellen niet de tarieven vast maar alleen een plafond.
Ik denk dat wij aldus een redelijk uitgebalanceerd systeem hebben, dat met zich meebrengt dat er enige beheersing van lokale lasten ontstaat. Daardoor wordt men gedwongen om elke keer opnieuw te bezien of niet binnen de bestaande uitgaven oud beleid kan worden geschrapt dan wel of de bureaucratie kan worden beperkt ten gunste van zaken die echt belangrijk zijn.
De heer Van der Staaij (SGP):
Mij blijft de vraag bezighouden hoe ik dit moet rijmen met wat de minister van Binnenlandse Zaken zonet zei, namelijk dat dit geen motie van wantrouwen is tegen de lokale democratie. U zegt in feite dat wij een verfijnd rijksinstrumentarium nodig hebben en dat wij dit willen invoeren met deze wetgeving, juist omdat wij de gemeentelijke democratie eigenlijk niet vertrouwen als het gaat om de manier waarop zij met hun tarieven omgaan.
Minister Zalm:
Nee, de verfijning van de uitkering uit het Gemeentefonds heeft niets met wantrouwen te maken. Het heeft alles te maken met eerlijkheid, in die zin dat je niet wilt dat een gemeente die toevallig veel arme mensen heeft of weinig woningwaarde heeft, heel hoge heffingstarieven moet invoeren om een fatsoenlijk voorzieningenniveau te hebben. Dat corrigeren wij allemaal via het Gemeentefonds. Ook als een gemeente een slappe bodem kent waardoor enorm veel voorzieningen moeten worden getroffen, corrigeren wij dit via deze techniek.
De heer Van der Staaij (SGP):
Ik bedoel de maximering.
Minister Zalm:
Het betreft mijns inziens een redelijk royale vorm van maximering. Als je beneden het drempeltarief zit, ben je er vrij in. Op het drempeltarief en daarboven kun je meegroeien met de ontwikkeling van het bbp. Het lijkt mij een alleszins royale ruimte die gemeenten hebben waarbinnen zij afwegingen kunnen maken. Het is echter niet meer onbegrensd. Daar zijn ook goede redenen voor, zowel vanuit de loonkostenontwikkeling als vanuit de koopkrachtontwikkeling.
Voorzitter. Met mevrouw Fierens vond een debatje plaats over de uitvoeringskosten, waarbij het ging om de WOZ versus de opslagen inkomstenbelasting. Als je die opslagen inkomstenbelasting gaat invoeren, ben je nog niet automatisch van de WOZ af, want de WOZ wordt ook gebruikt voor bijvoorbeeld het huurwaardeforfait en door de waterschappen. Tenzij mevrouw Fierens wil voorstellen het huurwaardeforfait af te schaffen, zullen toch de WOZ-kosten blijven en krijg je daarenboven de kosten van de opcenten inkomstenbelasting.
Als het gaat om twee keer modaal, hangt het er maar van af welke categorie van twee keer modaal je bekijkt. Niet ieder met een inkomen van twee keer modaal staat zwaar in de plus. Als je een gezamenlijk inkomen hebt en met z'n tweeën bent maar geen kinderen hebt, sta je volgend jaar op plus 1,5. Als je alleenstaand bent en alléén een inkomen van twee keer modaal hebt, sta je op 0. En als je een gezamenlijk inkomen van twee keer modaal hebt en kinderen beneden de 18 jaar, dan sta je op plus 5. Daarbij is wel de ozb in de berekening betrokken. Het effect van de ozb komt er dus niet nog eens bovenop. Het is al verwerkt in de algemene prijsindex.
Mevrouw Fierens (PvdA):
Ik wijs er even op dat op pagina 120 van de MEV de zogenaamde puntjesregen wordt weergeven en dat daaruit blijkt dat er een ongelooflijke uitschieter is. Die kan zelfs 12% bedragen.
Minister Zalm:
Een dergelijke uitschieter kan zich op elk inkomensniveau voordoen. U zult zien dat zich ook op minimumniveau een effect van plus 8 voordoet. Kijkt u maar eens naar de effecten voor de bejaarden. Die effecten kunnen ook plus 8 en plus 9 bedragen als het gaat om mensen met een heel klein pensioen. De uitschieters doen zich dus op verschillende niveaus voor. Bij twee keer modaal is er echter ook een effect van lager dan 0. Om dat effect in de puntenwolk te kunnen ontdekken, moet u er wel een loep bij nemen, want deze wolk is een fantastische Rorschachtest. Je kunt er eigenlijk alles in vinden. Het ging mij echter om de standaardcategorieën. Ik sprak over de verschillende soorten twee keer modaal: twee keer modaal met kinderen, zonder kinderen, alleenstaand, niet alleenstaand, gehuwd en niet gehuwd. Alleen al tussen deze categorieën blijken zich grote verschillen voor te doen, maar nogmaals, er zijn ook bejaarden met een klein pensioen die op plus 8 zitten. Dit geldt niet voor alle bejaarden, maar ze zijn er. Dat blijkt allemaal uit de puntenwolk en wat dat betreft kunnen wij elkaar het leven behoorlijk zuur maken.
Voorzitter. De heer Bakker heeft behartigenswaardige woorden gesproken over de lokale autonomie. Hij heeft erop gewezen dat er verschil kan zijn in die autonomie: er kan de keuzevrijheid zijn voor de besteding van de eigen middelen en er kan de vrijheid zijn om de lasten te verzwaren. Hij vroeg waarom het anticipatiepunt niet meer geldt. Het gaat daarbij om het idee dat je compensatie kunt krijgen op basis van de tarieven voor 2002. Destijds was dat een zeer valide mogelijkheid. Voorkomen werd dat de gemeenten nog snel de tarieven gingen verhogen om een grote uitkering van het Rijk te mogen verwachten. Deze kwestie speelt echter niet meer, want de tarieven voor 2005 zijn vastgesteld. Hiermee is gehandeld op dezelfde manier als bij het spaarloon. Hoewel daarvoor bepaald was dat het de eerste vier jaar niet kon worden opgenomen, kun je het tegoed toch deblokkeren. Dat gebeurt met het oog op een gewenst gedragseffect. Dit soort operaties komt echter niet zo vaak voor. Er is vervolgens kritiek geleverd op het compenseren met het tarief voor 2002, met name voor de gemeenten die via de eerdere herverdelingsoperatie gedwongen waren om hun tarieven te laten stijgen. Dat heeft voor ons de doorslag gegeven om 2005 als maatstaf te nemen. Die keus is duurder, maar wel eerlijker.
Over de woningbouwsamenstelling heb ik al het een en ander gezegd. Uit het feit dat Amsterdam een lager dan gemiddelde ozb heft, terwijl het socialewoningbestand in Amsterdam aanzienlijk groter is dan het gemiddelde socialewoningbestand in Nederland, blijkt dat het correctiemechanisme van het Gemeentefonds goed werkt. Amsterdam krijgt met het oog op de sociale structuur en vanwege het feit dat de stad een centrumfunctie heeft extra middelen uit het Gemeentefonds. Ook het verschil in het woningbestand wordt gecorrigeerd met de uitkering uit het Gemeentefonds.
Voorzitter. De heer Vendrik heeft een mooi betoog gehouden. Tegen hem zeg ik dat ik eveneens graag wil spreken over afschaffing van de btw. Ik begrijp dat de mensen die afschaffing ook interessant vinden. Echter, daarvoor hebben wij even niet genoeg geld. De ozb bleek redelijk hoog op het lijstje te staan. Dat verder de ziektekosten hoog op de irritatielijst staan, is natuurlijk begrijpelijk. De mensen zijn namelijk zeer onzeker vanwege de hervorming van het ziektekostenstelsel. Het is dus logisch dat de mensen het eerste aan die kosten denken, zeker als ze de ozb-aanslag nog niet in de bus hebben, maar wel de discussie over de ziektekosten hebben meegemaakt. Ik vind de maatregel van de ozb een heel goede, maar dat hoef ik de heer Vendrik niet meer uit te leggen.
Het is overigens niet zo dat de zorgtoeslag de armoedeval vergroot. Aangezien het een inkomensafhankelijke regeling is, heeft de heer Vendrik voor een deel gelijk. Tegenover het een staat echter het ander: de procentuele ziekenfondspremie vervalt, er wordt een lagere procentuele WW-premie geheven en met het toenemen van het inkomen kun je meer kortingen verzilveren. In ieder geval geldt dat de marginale druk in het traject 100% minimumloon tot 120% minimumloon in 2006 lager is dan in 2005. Het algehele beeld is dus gunstiger als het gaat om het tegengaan van de armoedeval, maar dit punt is eigenlijk iets voor een volgende ronde.
De voorzitter:
De heer Vendrik voor een korte vraag, zolang wij het koopkrachtdebat niet opnieuw voeren.
De heer Vendrik (GroenLinks):
Dat bewaar ik echt voor volgende week, maar ik kon het niet laten en de minister ook niet.
Het kabinet schaft op grond van de irritatiefactor van de ozb het gebruikersdeel af.
Minister Zalm:
Niet alleen.
De heer Vendrik (GroenLinks):
Maar de irritatiefactor speelt een heel belangrijke rol.
Minister Zalm:
Die speelt een rol.
De heer Vendrik (GroenLinks):
Ik heb altijd begrepen dat de irritatie vooral voortkomt uit de WOZ, de waardebepaling van de woning, die ook nodig is voor het eigenwoningforfait. Die schaffen wij toch ook niet af?
Minister Zalm:
Waarom zou men zich geïrriteerd voelen, als iemand gratis je woning komt taxeren? Wat mij betreft, kunnen zij elke week langskomen. Hoe hoger het wordt, des te blijer ik word, als het maar geen belastinggevolgen heeft.
De heer Vendrik (GroenLinks):
Het heeft dus belastinggevolgen, omdat de bijtelling in de inkomstenbelasting uit hoofde van het eigenwoningforfait vanzelfsprekend rust op de WOZ-grondslag die door de gemeente wordt bepaald. Met andere woorden, de irritatie blijft. Je lost het er niet mee op.
Minister Zalm:
De irritatie wordt wel minder. Voor huurders is die volledig weg. Mevrouw Fierens zegt: het is maar half werk, wat heb je nu aan half werk? Alle 3 miljoen huurders in Nederland – zij schijnen ook in uw achterban voor te komen – krijgen geen ozb-aanslag meer. Zij vinden dat best fijn. Voor hen is het 100%.
De heer Vendrik (GroenLinks):
Een groot deel van de huurders heeft niet zo'n heel sterk inkomen, dus het overgrote deel van de groep die kwijtgescholden wordt is huurder. Zo kunnen wij elkaar nog even bezighouden.
Minister Zalm:
Nee, het is 50% van Nederland: 50% van de huishoudens zit in een huurwoning en 50% heeft een eigen woning. De helft van Nederland krijgt geen ozb-aanslag meer en de andere helft krijgt een lagere ozb-aanslag. Ik neem aan dat beide groepen daarvoor erkentelijk zullen zijn. Maar als u dat wilt bestrijden, dan hoop ik dat wij dat nog heel lang doen en dat wij tot aan de gemeenteraadsverkiezingen het debat met elkaar zullen voeren waarin u bepleit dat de ozb echt terug moet komen, ook voor gebruikers. Ik verheug mij erop om iedere avond met u te debatteren over dit onderwerp.
De heer Vendrik (GroenLinks):
Die toezegging heeft de minister binnen. Dat doe ik heel graag tot aan de gemeenteraadsverkiezingen. Ik zal graag onze kiezers uitleggen dat tegenover lasten ook lusten staan. Dat eerlijke verhaal moet ook een keer worden verteld. Het merendeel van de huurders zit in de groep die wordt kwijtgescholden. Er zijn ook huurders die wel degelijk een ozb-aanslag krijgen. Anders is het probleem van de kwijtschelding niet zo groot, waarvan het kabinet zo'n groot punt maakt. Het is het een of het ander.
De voorzitter:
Hebt u een vraag, mijnheer Vendrik?
De heer Vendrik (GroenLinks):
Jazeker.
De voorzitter:
Daar bent u dan nu aan toe.
De heer Vendrik (GroenLinks):
Ik vraag het kabinet om een reactie op dat punt. Is er een samenhang tussen de irritatie en de stijging van de waardegrondslag? Dat blijft gewoon bestaan. Dat schaffen wij toch niet af?
Minister Zalm:
Niemand raakt geïrriteerd doordat zijn huis in waarde stijgt, tenminste ik niet. Geen enkele normale Nederlander raakt geïrriteerd als je zegt dat zijn aandelen in waarde zijn gestegen. Dan moet je trouwens ook meer belasting betalen, maar op zichzelf is het alleen maar prettig. Dat is het punt niet; het gaat om het fiscale gevolg. Een deel van het fiscale gevolg, zijnde het gebruikersdeel, is nu al vertrokken, dus de irritatie is zelfs voor eigenaren-bewoners kleiner. Huurders zijn zelfs helemaal van de irritatie af.
Los van de irritatie speelt ook de beheersing van de lokale lasten, waarover wij heel veel klachten krijgen. Dat is ook mijn ervaring. Een ander punt is dat het algemene koopkrachtondersteuning is. Wij hadden bijvoorbeeld voor de btw kunnen kiezen, ook een generieke maatregel. De ozb is iets nivellerender dan de btw, wat ik niet zo erg vind. Naarmate je inkomen hoger wordt, besteed je gemiddeld een kleiner deel daarvan aan woonlasten. Het afschaffen van een woonbelasting als percentage van het inkomen, hoewel het allemaal in de prijsindex wordt gemeten, is voor hogere inkomens relatief iets minder interessant dan voor lagere inkomens en middeninkomens, behoudens als je helemaal niet betaalt en kwijtgescholden wordt. Daarmee heeft de heer Vendrik een punt, maar dat is uitvoerig gewisseld. Dat is de dimensie van de armoedeval. Dit voorstel draagt ook aan de vermindering van de armoedeval bij.
Voorzitter. Ik ben bijna klaar met mijn beantwoording.
De heer Van Beek (VVD):
Ik heb nog een aantal vragen open staan. Ik wil voorkomen dat die naar een tweede ronde moeten. Als de minister klaar is, wil ik er even aan herinneren wat is blijven liggen.
De voorzitter:
Wij zullen zo bespreken of wij een tweede termijn houden. Stelt u alstublieft uw vragen in eerste termijn.
De heer Van Beek (VVD):
Dan herhaal ik ze even. Ik heb heel nadrukkelijk gevraagd of de compensatie 2006 is gebaseerd op de juiste WOZ-waarden.
Minister Zalm:
Het is de stand van april 2005. Als je alle procedures bij de rechtbank moet afwachten, zit je heel diep in 2007. Let wel, 7% van de mensen gaat in beroep en bezwaar tegen een WOZ-waardering. De gemeenten hebben de stand april doorgegeven en daar hebben wij rekening mee gehouden. De definitieve vaststelling komt later en zal naar mijn stellige overtuiging eerder lager dan hoger zijn. Ik heb dit punt overigens wel behandeld.
De heer Van Beek (VVD):
Sorry, dan heb ik dat gemist. Ik heb daarnaast gevraagd of de overgangsproblematiek voldoende geregeld is. Er is achterstand in het factureren van oude jaren. Bestaat er, als wij de mogelijkheid om te heffen over het gebruikersdeel uit de wet halen, een mogelijkheid om over de afgelopen jaren alsnog te factureren?
Minister Zalm:
De gemeenten kunnen de ozb die over oude jaren verschuldigd is, natuurlijk gewoon heffen.
De heer Van Beek (VVD):
Ook als die aanslag niet op tijd uitgegaan is?
Minister Zalm:
Dan mochten zij het vroeger denk ik ook al niet. Wij ontnemen met 1 januari 2006 de gemeenten de mogelijkheid om over het tijdvak 2006 te heffen over het ozb-gebruikersdeel. Voor de jaren daarvoor gelden gewoon de huidige regels. Als op een gegeven moment een termijn verstreken is, kan een gemeente ook nu niet meer heffen. Daar verandert dus niets aan.
De heer Van Beek (VVD):
Is er voldoende tijd om de gemeentelijke verordeningen aan te passen? Moet het voor het eind van het jaar gebeuren of mag de jaargrens ook overschreden worden?
Minister Zalm:
De gemeenten kennen inmiddels de bedragen die samenhangen met de compensatie. Vandaag of morgen gaat de circulaire uit.
Minister Remkes:
De exacte uitwerking van de aanpassing van gemeentelijke verordeningen zal ik in tweede termijn preciezer uitlijnen. Volgens mij is daar geen probleem.
De heer Van Beek (VVD):
Wij willen voorkomen dat gemeenten die wachten op de Eerste Kamer in een tijdsklem komen te zitten.
Minister Remkes:
Als deze Kamer heeft gesproken, dan mag er redelijkerwijs van uitgegaan worden dat dat het politieke signaal is. Gemeenten doen er natuurlijk verstandig aan om de voorbereidingen na de stemming ter hand te nemen.
De heer Van Beek (VVD):
Ik heb ook gevraagd of het systeem voldoende herindelingsproof is.
Minister Remkes:
Ja, want je kunt de zaak benaderen op basis van het hoogste tarief en op basis van het systeem van gewogen gemiddelden. Ik heb besloten om voor de eerste variant te kiezen, mede gelet op de specifieke financiële problemen die soms bij een herindeling aan de orde kunnen zijn.
De heer Van Beek (VVD):
Ik herinner de minister aan de motie-Remkes inzake het normeringssysteem. Moet deze motie niet worden ingetrokken? Zo ja, wat heeft dat voor consequenties?
Minister Remkes:
Ik heb daar impliciet iets over gezegd. Aan mevrouw De Pater heb ik toegezegd dat wij in het vroege voorjaar van volgend jaar naar de Kamer zullen komen met de specifieke vragen voor na 2006. Ik ben voornemens om dan ook op deze problematiek in te gaan.
De heer De Wit (SP):
Ik herinner aan mijn vraag wat er op tegen is om te gaan kijken naar het eigenaarsdeel en daar meer inkomensafhankelijkheid in te brengen: een soort schijvensysteem in het eigenaarsdeel.
Minister Zalm:
Technisch kan het allemaal. Het past ook in het idee om zeer progressief te belasten. Wij vinden het bestaande belastingstelsel ook op rijksniveau echter al progressief genoeg. Waar men in Nederland al meer dan de helft van zijn inkomen kwijt kan zijn aan de rijkstollenaar, constateer ik dat wij hier ook ten opzichte van andere landen om ons heen een zeer progressief tarief kennen. Om nu via de gemeentebelasting nog meer progressiviteit in het stelsel te brengen, vinden wij ongewenst en onnodig.
De heer Vendrik heeft nog het punt van de transparantie in de uitgaven van gemeenten genoemd. Voor iemand die zo gelooft in de autonomie van gemeenten, is het wat vreemd dat hierbij plotseling de rijkstollenaar instructies zou moeten geven. Inmiddels is door het Rijk wel verplicht gesteld een rekenkamerfunctie bij de gemeenten. Dat is een stap vooruit. Wij zouden ook nog eens kunnen kijken naar de gehele begrotingssystematiek van gemeenten en de voorschriften die daarbij worden gehanteerd. Ik wil best op een later moment samen met collega Remkes bezien of, ook gelet op ontwikkelingen bij het Rijk in de VBTB-sfeer, de begrotingsvoorschriften voor gemeenten nog up to date zijn. Ze zijn overigens betrekkelijk recent gemoderniseerd en aangepast, maar als ze volgens de heer Vendrik nog niet ver genoeg blijken te gaan, ben ik graag bereid er nog eens naar te kijken.
De heer Vendrik (GroenLinks):
Ik heb nog geen reactie gekregen van de minister op mijn in eerste termijn gemaakte opmerking over de verhouding tussen het maximumtarief voor de eigenaren van een woning en het maximumtarief voor de eigenaren van een niet-woning. Als ik het goed begrepen heb, leiden die maxima ertoe, die dus volgens het voorstel van het kabinet in de wet komen, dat de facto een tariefsverlaging in een aantal gemeenten wordt afgedwongen, met name voor die tarieven welke betrekking hebben op de niet-woningen. Ik heb hier in mijn hand een papier waarop de kritiek op dit punt is verwoord door de Raad voor de financiële verhoudingen. Als een dergelijke tariefsverlaging inderdaad aan de orde is, zal een lastenverschuiving ontstaan van bedrijven naar eigenaren van woningen. Dat kan toch niet de bedoeling zijn?
Minister Zalm:
Ik fluisterde collega Remkes al toe: dat is onze achterban. Misschien dat het goed is dat ik een en ander even uitzoek. Ik heb het antwoord op de vraag van de heer Vendrik niet paraat. Ik zal er voor zorgen dat het antwoord nog voor de stemmingen beschikbaar is.
De voorzitter:
Dan zijn wij hiermee gekomen aan het eind van de eerste termijn. Ik maak van de gelegenheid gebruik om mee te delen dat de heer Slob zich verontschuldigt dat hij hedenavond niet langer aanwezig kan zijn bij deze vergadering vanwege andere, dringende verplichtingen.
De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.
Mevrouw De Pater-van der Meer (CDA):
Voorzitter. Ik dank beide ministers voor hun reactie. Ik ben hen ook dankbaar voor de waarderende woorden aan het adres van de gemeente waar deze geachte afgevaardigde woonachtig is. Ik zal de complimenten overbrengen.
De minister van BZK heeft in reactie op het rapport-Eenhoorn met nadruk aangegeven dat de Gemeentewet op het punt van de precariorechten wordt aangepast. Wanneer gebeurt dat? Volgens mij kan er een nota van wijziging worden uitgebracht, maar ik krijg daar graag nog een reactie op.
Wij kunnen nog uren praten over de feitelijke compensatie in 2006. Ik heb goed gehoord dat de minister uitgebreid met de VNG in gesprek gaat over de jaren daarna. In het voorjaar zal hij een notitie ter zake uitbrengen, waarin ook nog enkele andere dingen worden meegenomen. De minister van Financiën heeft gezegd dat men op z'n minst krijgt vergoed wat men in 2005 had. Ik ben bereid hem op zijn woord te geloven, ware het niet dat hij even later zei dat WOZ-waarde, waarop men zich moet baseren, nog steeds niet precies is vastgesteld. Dat is voor mijn fractie reden om straks de Kamer een uitspraak voor te leggen. Daarbij gaat het mij vooral om 2006. Wij dienen ons te baseren op de kennis die wij nu hebben.
De bewindslieden zijn niet ingegaan op mijn vraag over het Leidse model. Het kabinet moet goed nagaan op welke wijze wordt voorkomen dat dit soort lokale initiatieven met een breed draagvlak de kop wordt ingedrukt.
Wij hebben uitgebreid gesproken over het schrappen van de ozb voor het bewonersgedeelte van bedrijfspanden. Ik heb begrepen dat dit niet goed mogelijk is per 1 januari 2006. Ik heb zojuist een amendement ingediend waarin ik uitga van invoering in 2007. Het kan echter wel sneller als gemeenten paraat hebben welke waardedelen daarvoor in aanmerking komen. In dat geval kan dit automatisch voor 2006 worden geregeld. Invoering met terugwerkende kracht is mogelijk als iemand een belastingvoordeel kan krijgen. Daartoe dienen betrokkenen dan wel zelf een aanvraag te doen. Op die manier kan het ook voor 2006 geregeld worden.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat een aantal gemeenten, waaronder Leiden, gebruikmaakt van de mogelijkheid van een opslag op het ozb-tarief voor bedrijven op verzoek van het bedrijfsleven zelf;De Pater-van der Meer
overwegende dat de desbetreffende gemeenten via deze opslag een fonds vormen waaruit een aantal collectieve belangen van ondernemers behartigd kan worden, terwijl de constructie liftersgedrag tegengaat;
overwegende dat het voorliggende wetsvoorstel deze opslag onmogelijk lijkt te maken;
verzoekt de regering, te onderzoeken welke mogelijkheden er bestaan voor fondsvorming ten behoeve van collectieve belangen via opslag op het ozb-tarief binnen het voorliggende wetsvoorstel,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid De Pater-van der Meer. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.
Zij krijgt nr. 14(30096).
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat de minister van BZK heeft toegezegd dat geen enkele gemeente er financieel op achteruit zal gaan door afschaffing van het gebruikersdeel van de ozb;
voorts overwegende dat het rekenmodel voor compensatie van gemeenten nog onvoldoende is uitgewerkt;
verzoekt de regering, gemeenten voor derving van ozb-inkomsten in 2006 volledig te compenseren op basis van de feitelijke ramingen voor 2005,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid De Pater-van der Meer. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.
Zij krijgt nr. 15(30096).
De heer Van Beek (VVD):
Wat vraagt mevrouw De Pater met de laatste motie? Ik krijg de indruk dat zij af wil van de compensatie op basis van het jaar 2002.
Mevrouw De Pater-van der Meer (CDA):
Ik heb inderdaad het jaartal 2005 in mijn motie genoemd. De feitelijk geraamde inkomst over 2005 lijkt mij op dit moment de enige garantie dat geen enkele gemeente er op achteruit gaat.
De heer Van Beek (VVD):
De consequentie is dat ongeveer de helft van alle gemeenten het voordeel dat men van het kabinet krijgt, namelijk compensatie op basis van 2002 omdat dit gunstiger blijkt, aan het einde van de avond verliest.
Mevrouw De Pater-van der Meer (CDA):
Ik denk dat ook deze gemeenten moeten kunnen leven met deze motie en met het jaartal 2005. Deze gemeenten hebben in 2005 toch geen lagere opbrengst dan in het jaar 2002?
De heer Van Beek (VVD):
Voor de helft van de gemeenten bleek het gunstiger als zij gecompenseerd worden op basis van het jaar 2002. Het kabinet is zo sportief om dit te handhaven omdat het reeds is toegezegd. Mevrouw De Pater haalt het echter aan het einde van de avond weg met deze motie.
Mevrouw De Pater-van der Meer (CDA):
Ik heb al in eerste termijn gezegd dat de feitelijke gegevens over 2005 volgens mij op dit moment de beste garantie zijn dat geen enkele gemeente er op achteruit gaat. Dat is volgens mij ook toegezegd.
De heer Van Beek (VVD):
Dat is inderdaad toegezegd. Mevrouw De Pater en ik zijn het erover eens dat de gemeenten er niet op achteruit mogen gaan. Ik heb de ministers meerdere keren gedwongen om daarover duidelijke uitspraken te doen. Wij hebben echter nooit gezegd dat er geen gemeenten mogen zijn die er op vooruit gaan. Dat pakt mevrouw De Pater nu af.
Mevrouw De Pater-van der Meer (CDA):
Dat snap ik niet. Ik vind dat gemeenten er niet op achteruit gaan het meest wezenlijke punt.
De heer Van Beek (VVD):
Dat hebben wij al geregeld in het debat.
Mevrouw De Pater-van der Meer (CDA):
Ik blijf bij mijn opmerking in eerste termijn.
De heer Vendrik (GroenLinks):
Ik sta hier opnieuw met stomheid geslagen. Het debat neemt een aparte wending. Mevrouw De Pater wil niet dat er een gemeente op achteruit gaat. Haar motie ontneemt echter de gemeenten ook het voordeel dat zij kunnen krijgen. Ik weet niet of dat de bedoeling is. In eerste termijn heeft zij gezegd te willen dat de gemeenten er niet op achteruit gaan in 2006 of in de jaren daarna. Zij wil de cijfers zien voordat wij stemmen.
Mevrouw De Pater-van der Meer (CDA):
Dit is een verkeerde interpretatie. Ik heb gezegd dat er geen gemeente op achteruit mag gaan. Ik veronderstelde dat daarbij een rekenmodel wordt gehanteerd waarbij de WOZ-waarde de basis is voor compensatie. De definitieve WOZ-waarde weten wij echter pas ergens diep in het jaar 2007. Ik wil niet het risico lopen dat gemeenten er op basis van de definitieve WOZ-waarde alsnog op achteruit gaan.
De heer Vendrik (GroenLinks):
Geeft u alsnog opdracht aan het kabinet om, gehoord dit debat, met de cijfers te komen en bent u pas dan bereid om in te stemmen met het wetsvoorstel?
Mevrouw De Pater-van der Meer (CDA):
Dat kan dus niet, want minister Zalm zei dat die cijfers er niet zijn voor medio 2007. Ik neem dus de feitelijke cijfers van 2005, waarbij ik aanneem dat de ramingen van 2005 niet lager zijn dan de ramingen van 2002.
Mevrouw Fierens (PvdA):
Ik mis het meerjarenperspectief.
Mevrouw De Pater-van der Meer (CDA):
In mijn eerste termijn heb ik daar uitgebreid bij stilgestaan. Ik wil niet het risico lopen dat er in 2006 ook maar één gemeente op achteruit gaat. Het kabinet heb ik gevraagd om in het begin van 2006 opnieuw met de VNG te overleggen. Wat dit betreft heb ik een toezegging gekregen en er komt zelfs een notitie in het vroege voorjaar van 2006. Dat lijkt mij prima.
Minister Remkes:
Is onder ogen gezien dat uitvoering van deze motie kan inhouden dat op negatieve wijze wordt geïnterfereerd in het gemeentelijk begrotingsproces?
Mevrouw De Pater-van der Meer (CDA):
Er mag op dit punt geen enkel misverstand bestaan. Gezegd is dat geen enkele gemeente er op achteruit zal gaan. Ik wil het risico niet lopen dat halverwege 2006 blijkt dat het wel zo is. Voor mijn fractie is belangrijker de belofte dat er geen gemeente op achteruit zal gaan dan de mogelijkheid dat gemeenten er minder op vooruit gaan dan in de meicirculaire is gepresenteerd.
De heer Van Beek (VVD):
Voorzitter. Ik dank beide bewindslieden voor de uitgebreide beantwoording en de kwaliteit ervan. Wij hebben een goed debat met elkaar gevoerd. Ik stel vast dat veel van onze zorgen zijn weggenomen. Het kabinet heeft toegezegd, volgend jaar nog op enkele punten terug te zullen komen. Ik ben blij met de toezegging dat het cumulatieaspect nog eens zal worden besproken. Ook ben ik blij met het betoog over de bedrijfspanden, zij het dat mij nog niet helder voor ogen staat hoe dat vorm en inhoud moet krijgen. Ik ben erg benieuwd waar het kabinet mee komt. Dat er ook nog even naar de Financiële-verhoudingswet wordt gekeken, vind ik een goede zaak.
Onze belangrijkste aarzeling betrof de situatie na 2006. De vraag was of ook na dat jaar de gemeenten er niet op achteruit zullen gaan. Het antwoord van de bewindslieden hebben wij gelegd naast de tekst van een conceptmotie. Die motie wil ik toch indienen omdat ik graag wil toetsen of wij het op dat punt eens zijn geworden.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
overwegende dat de regering voorstelt het gebruikersdeel ozb op woningen af te schaffen;
constaterende dat gemeenten voor het daardoor geleden financieel nadeel voor het jaar 2006 worden gecompenseerd;
constaterende dat sommige gemeenten door de gekozen systematiek voor de jaren na 2006 een financieel nadeel blijven houden;
van mening dat dit niet overeenkomstig gewekte verwachtingen is;
verzoekt de regering, het financieel nadeel dat voor gemeenten na 2006 ontstaat ongedaan te maken door, na overleg met de VNG, te kiezen voor een andere systematiek bij de invoeging in het Gemeentefonds,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Van Beek, De Pater-van der Meer en Bakker. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.
Zij krijgt nr. 16(30096).
De heer De Wit (SP):
Voorzitter. Ik denk dat wij van mening zullen blijven verschillen over het uiteindelijke effect van deze maatregel voor de burgers, of het nu een lastenverlichting is of, gelet op het totale voornemen voor 2006, per saldo niet.
Wat de positie van de gemeenten betreft, lijkt mij de motie van de heer Van Beek iets duidelijker dan die van mevrouw De Pater. Ook voor mijn fractie moet het zeker zijn dat gemeenten in 2007 geen nadeel zullen ondervinden van de gekozen systematiek. Ik heb wel een zwaar hoofd in het overleg met de VNG, te meer als je naar de toonzetting kijkt van de kritiek die de VNG inmiddels al op dit wetsvoorstel heeft geuit. Natuurlijk ben ik er voor dat de minister dat overleg begint, want wij moeten tot een oplossing zien te komen.
Mijn laatste punt betreft de vraag of het eigenaarsdeel meer inkomensafhankelijk kan worden gemaakt. Gelet op de snelheid waarmee dat zou moeten gebeuren, wil ik op dit moment daarover in ieder geval een motie indienen. In de loop van het debat kunnen wij dan nog wel bezien wat ermee moet gebeuren. Het is mijn bedoeling om meer invloed te kunnen hebben op het juiste tarief en de juiste belasting voor de grote en minder grote schouders.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat de tarieven van de onroerendezaakbelasting in een gemeente gelijk zijn ongeacht de waarde van het huis;
van mening dat gemeenten hun bevolking van dienst kunnen zijn door een ozb-stelsel te introduceren dat een lager tarief hanteert voor goedkopere woningen dan voor duurdere;
verzoekt de regering, een onderzoek te doen naar de consequenties van deze maatregel,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid De Wit. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.
Zij krijgt nr. 17(30096).
De heer Van der Staaij (SGP):
Voorzitter. Ik wil de bewindslieden allereerst hartelijk danken voor hun beantwoording, ook al zijn wij op de kernpunten niet veel dichter bij elkaar gekomen.
Inderdaad is het zoals de minister van Binnenlandse Zaken al zei een politieke keuze. Als je 1 mld. beschikbaar hebt voor lastenverlichting kun je de nu voorgestelde maatregelen ermee compenseren of kun je kiezen voor meer maatwerk, geld gericht inzetten voor bepaalde kwetsbare groepen om tot een meer evenwichtige lastenverlichting te komen. Dat is inderdaad meer het plaatje dat ons voor ogen staat en dat wij ook bij de algemene politieke beschouwingen hebben geschetst. Wij maken inderdaad een andere politieke keuze en wij moeten nu vaststellen dat wij op dat punt niet dichter bij elkaar zijn gekomen.
Wij zijn er tevreden mee dat nader wordt gekeken naar de zogenaamde bedrijfswoningen en zal worden bezien of de lijn die in dit wetsvoorstel wordt getrokken voor woningen ook niet voor deze soort woningen moet worden gevolgd.
De antwoorden van de bewindslieden gehoord, houd ik de conclusie staande dat dit wetsvoorstel een onevenredige inperking van de gemeentelijke autonomie meebrengt. Dat brachten de burgemeesters vanochtend ook naar voren. De stijging van de ozb-tarieven blijkt een genuanceerde kwestie: er is niet zomaar sprake van een ongebonden tariefontwikkeling. Een en ander duidt er ook op dat het aandeel van de gemeenten in de collectieve lasten helemaal niet zo is toegenomen. Een dergelijke vergelijking tussen de belastingdruk van het Rijk en die van gemeenten doet mij denken aan het verhaal van de olifant die tegen de muis roept: "Ik accepteer het niet langer dat je zo hard stampt."
De compensatie is een belangrijk discussiepunt. Wij zien met belangstelling uit naar de reactie op de daarover ingediende moties. Het moet in ieder geval glashelder zijn dat er geen nadeelgemeenten zullen zijn als gevolg van de keuzen in dit wetsvoorstel, ook niet op de langere termijn. De coalitiefracties steunen die keuzen, maar het zal duidelijk zijn dat mijn fractie, alles afwegend, niet kan instemmen met dit wetsvoorstel.
Mevrouw Fierens (PvdA):
Voorzitter. Dank aan de ministers voor hun reactie op de vele vragen; ze gaven wel of geen antwoord, maar in ieder geval niet altijd zoals wij hadden gehoopt.
Eerst de compensatie. De garantie dat niet één gemeente erop achteruitgaat, het luctor-et-emergo-principe in het Zeeuwse, is achtergebleven met een groot en open vraagteken, zowel voor het jaar 2006 als in het meerjarenperspectief. Er komt nader overleg, maar daar hebben wij nu niets aan. Ook bestaat een definitieverschil over wat "erop achteruitgaan" is. Het is natuurlijk lastig om zo de onderhandelingen met de VNG in te gaan.
Ten tweede de maximering. Ik kan die niet anders uitleggen dan een controle op de lokale lasten. Dat is geen uiting van vertrouwen in het lokaal bestuur. Als dit alleen in die maximering zat, zou ik er misschien nog overheen kunnen stappen, maar de toonzetting, het cynisme en sarcasme jegens de Raad voor de financiële verhoudingen, de VNG en de Erasmus Universiteit zijn niet mis te verstaan. Ik begon met het principiële belang van een vitale lokale democratie en het vertrouwen daarin voor een goede relatie tussen burgers en bestuurders. Ik heb in de beantwoording van beide ministers passie daarvoor gemist. Deze ministers zijn niet de ministers van de gemeenten; ik kan het na vanavond niet anders opvatten.
Tot slot de toekomst. De PvdA verwoordt in de volgende motie haar voorstel.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
overwegende dat een eigen belastinggebied gemeenten de mogelijkheid biedt om een op de lokale behoeften afgestemd voorzieningenniveau te bieden;
van mening dat de voorgenomen beperking en maximering van de ozb dat eigen belastinggebied sterk reduceren;
van mening dat de kosten van het in stand houden van slechts een deel van de ozb niet in verhouding zullen staan tot de opbrengsten en bovendien het draagvlak voor een lokale belasting niet zullen vergroten;
van mening dat ook voor lokale belastingen zou moeten gelden dat "de sterkste schouders de zwaarste lasten moeten dragen";
verzoekt de regering, zo spoedig mogelijk te bewerkstelligen dat de gehele ozb wordt vervangen door gemeentelijke opcenten op de rijksinkomstenbelasting onder gelijktijdige proportionele verlaging van de rijksinkomstenbelasting,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Fierens. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.
Zij krijgt nr. 18(30096).
De heer Bakker (D66):
Voorzitter. Moet de ontwikkeling van de lokale lasten worden toegeschreven aan de overheveling van taken en tal van verzwarende factoren of is kritiek op zijn plaats? Uit het debat blijkt dat beide stellingen waar zijn. Enerzijds hebben gemeenten het in de afgelopen jaren niet gemakkelijk gehad. Anderzijds kan kritiek geleverd worden, gelet op de gemiddelde ontwikkeling van de lokale lasten, die boven het niveau van de inflatie en de collectieve uitgaven ligt. Het betreft niet een discussie tussen gelovigen en heidenen; de waarheid ligt in het midden. Tegen die achtergrond is de voorgestelde maximering terecht. De lokale lasten moeten zich uit het oogpunt van het landelijke belang binnen bepaalde grenzen ontwikkelen. Mijn fractie steunt dat uitgangspunt.
Over de compensatie maak ik de volgende opmerkingen. De minister heeft volgens mij gezegd: 2006 is 2005. Ik hoor graag zijn reactie op de motie van mevrouw De Pater-van der Meer. Volgens mij is op dit punt geen sprake meer van een probleem terwijl er wel een probleem is voor gemeenten die volgend jaar erop vooruit zouden gaan.
Ik heb de motie van de heer Van Beek meeondertekend omdat ik het erg belangrijk vind dat met gemeenten nader wordt overlegd en dat begin volgend jaar wordt gerapporteerd aan de Kamer over de handelwijze na 2007. Als er aanwijsbare gronden zijn die niet in de algemene uitkering tot uitdrukking komen, dan moeten deze blijvend gecompenseerd worden. Gemeenten hoeven niet de dupe te worden van landelijke maatregelen. De minister heeft echter ook gezegd dat de convergentie naar een rekentarief normatief is; voorkomen moet worden dat zuinige gemeenten structureel te weinig worden gecompenseerd en kwistige gemeenten structureel te veel. Dat zou voor de korte termijn te beredeneren zijn vanwege de overgangssituatie, maar niet voor de lange termijn. Ik ben het daarmee eens. Ik beschouw de reactie op de motie van de heer Van Beek in dat licht en neem aan dat wij daar in het voorjaar verder over komen te spreken. Wellicht komt het punt reeds aan de orde bij de behandeling van het Gemeentefonds.
De heer Van Beek (VVD):
U neemt de term "kwistige gemeenten" in de mond. Hoe definieert u die?
De heer Bakker (D66):
Als het tegendeel van zuinige gemeenten. Ik wil niet flauw zijn. Op tal van objectieve aanwijsbare factoren, zoals de sociale structuur, de historische kern en de slappe bodem, is gecorrigeerd. Sinds 1997 wordt toegegroeid naar een nieuw rekentarief. Toch blijven er grote verschillen tussen gemeenten bestaan. Deze kunnen veroorzaakt zijn door lokale politieke keuzes, zuinig of juist kwistig van aard. Het zou raar zijn als op basis van de min of meer toevallige en tijdsgebonden keuzes van gemeenten nog tien, twintig, dertig of veertig jaar lang wordt gecompenseerd. Een gemeente die altijd zuinig is geweest, de burgers niet zwaar heeft willen belasten en daarom lage tarieven hanteert, mag niet te weinig gecompenseerd worden ten opzichte van gemeenten die een veel hoger niveau nastreven. Die gemeenten zouden jarenlang, eventueel decennialang, te veel gecompenseerd worden. Dat kan een landelijke overheid in mijn ogen niet nastreven, want het moet immers gaan om een gelijke behandeling van alle burgers.
De heer Van Beek (VVD):
In theorie begrijp ik dat. Het ging mij erom hoe de heer Bakker cijfermatig bepaalt welke gemeente onder die definitie valt.
De heer Bakker (D66):
Dat zit natuurlijk besloten in die convergentiebeweging naar dat rekentarief, die een aantal jaren geleden is ingezet. Die normatieve uitgangspunten, die de minister uitvoerig heeft beschreven, moeten nu natuurlijk niet opeens ongedaan worden gemaakt omdat er nooit wat zou mogen veranderen ten opzichte van 2005. Dat vind ik ook niet terecht. Omdat het vooral een landelijke prioriteit is geweest om dit te doen, vind ik wel dat gemeenten van ons mogen verlangen dat wij deze aanpassing in een heel rustig tempo doorvoeren. Daar ziet de motie van de heer Van Beek ook op, die dat wil doen aan de hand van een notitie na overleg met de gemeenten. Daarin kan ik mij dus ook vinden.
Ik ben toe aan mijn twee laatste opmerkingen. De minister heeft gezegd dat de ozb voor bedrijfswoningen niet voor 2007 kan worden afgeschaft. Mevrouw De Pater doet met een amendement een poging om het wel in 2006 te doen, niet eens met stoom en kokend water, maar met een amendement. Of heb ik het niet goed gezien?
Mevrouw De Pater-van der Meer (CDA):
In het amendement gaat het ook om 2007. Ik heb erbij gezegd dat men ofwel met terugwerkende kracht de teruggave kan aanvragen ofwel dat de belasting met terugwerkende kracht kan worden teruggegeven.
De heer Bakker (D66):
Ik zag het amendement in een flits, dus ik heb het nog niet goed kunnen bestuderen. Ik wacht graag de reactie erop af.
Er is veel gezegd over de toekomst. Er zitten veel haken en ogen aan. De minister heeft gezegd dat een nieuw stelsel technisch pas in 2008 mogelijk is, mocht daartoe worden besloten. De regering moet er dan wel alles aan doen om daartoe eventueel in een later stadium te kunnen besluiten. Het lijkt mij dus goed als het kabinet in het voorjaar ten behoeve van verkiezingsprogramma's en kabinetsformaties komt met een bouwstenennotitie, omdat de gedachte van een zekere vergroting van het gemeentelijke belastinggebied, natuurlijk ten koste van de landelijke uitkering, op zichzelf een heel aantrekkelijke gedachte is. Daar is over gesproken. Daar hoeven wij vandaag niet verder over te praten, maar ik zou volgend jaar een moment willen creëren om hierover aan de hand van zo'n notitie te praten, voorafgaand aan verkiezingsprogramma's, verkiezingen en formatie.
De heer Vendrik (GroenLinks):
Voorzitter. Ik zei het al in eerste termijn: het was toch een beetje een liberaal feestje waar wij per ongeluk verzeild raakten. Ik moet de minister van Financiën een compliment maken. Hij gedroeg zich ook echt als een "party leader". Dat vond ik toch wel weer mooi om te zien.
Wat de compensatie van gemeenten betreft, moet ik zeggen dat ik het spoor even bijster ben. Ik heb er nog maar even de brief van 26 september van de minister van BZK bij gepakt, waarin de compensatieregeling nader wordt geduid. Het lijkt dan inderdaad zo te zijn, met die 85 mln. die er deze zomer nog opgeplust is, dat de negatieve herverdeeleffecten voor 2006 keurig worden gecompenseerd en dat er voor latere jaren een probleem is. Nu moet er in tweede termijn toch wel even helderheid komen van het kabinet. De meerderheid van de Kamer zegt dat er ook na 2006 geen nadeel mag ontstaan. Daar kan ik mij wel iets bij voorstellen. De door mij zeer geliefde gemeente Nijmegen kachelt er door deze hele operatie 8 mln. op achteruit. Het moet ook na 2006 voor de gemeente Nijmegen nog een beetje leefbaar zijn. In het huidige model verliest zij, als ik het goed heb gelezen, ergens in 2009 nog steeds 1,5 tot 2 mln.
De minister van Financiën heeft gezegd dat hij eigenlijk niet wil dat gemeenten met een relatief hoog niveau van lokale lasten of een hoog ozb-tarief daarvoor tot in lengte van jaren worden beloond. Volgens mij vind een meerderheid van de Kamer dat dit anders moet. De enige manier om dat in een nader overleg met de prachtige polder van mijnheer Remkes nog een beetje op te lossen, is dat de minister van Financiën toch afstand neemt van deze opvatting. Of je compenseert en dan laat je lopen dat je gemeenten niet wilt belonen voor een relatief hoog niveau van lokale lasten, of je handhaaft dat standpunt, maar dan kan er dus niet volwaardig worden gecompenseerd na 2006. Het is het een of het ander.
Ik heb de motie van mevrouw De Pater zo begrepen dat waar de regering nog wat ruimhartig is in 2006 als het feitelijke tarief in 2005 boven het herleide rekentarief ligt, zij dat ook niet goed vindt. Ik ben daar het spoor een beetje bijster. Ik vraag mij af wat de raison d'être is van die motie. Ik meen dat haar politieke punt was dat zij wil dat de staat die wij onlangs hebben ontvangen, opnieuw wordt gemaakt en dat de suppletie dan 100% moet zijn, ook in de jaren na 2006. Zij wil een nieuwe staat en daarna pas stemmen. Zo heb ik het vanmiddag begrepen. Kennelijk zijn er toch altijd weer opvattingen die net iets anders worden uitgelegd in de tweede termijn.
Ik begrijp van de minister van BZK dat hij nog een onderzoekje gaat doen naar voorstellen van de commissie-Eenhoorn. Beter laat, dan nooit. Doe dat onderzoek maar snel en schrijf een beetje een pittig, leuk, vernieuwend en uitdagend stuk. Dat kan er zijn op 1 februari 2006. Ik zie hem daartoe in staat. Dan is het een beetje op tijd en doen wij er niet zo lang over. Het moet niet worden geparkeerd. Dat is allemaal zo Haags, zoals de heer Van Aartsen dan vanaf deze plek zegt. Het moet gewoon een beetje snel. Er moet een beetje actie zijn. U hebt wat goed te maken tegenover die gemeenten, minister. Ook Bas Eenhoorn voelt zich niet prettig bij hoe het met u is gegaan. Maak dat nu een beetje goed. Wees even snel. Het is misschien niet heel erg BZK, maar doe het. Ik reken op u.
Minister Remkes:
Voorzitter. Er zijn nog een paar vragen blijven liggen. De heer Van Beek vroeg naar de verordeningen. Die moeten voor 1 januari worden aangepast om de ozb voor eigenaars per 1 januari 2006 te kunnen heffen. Daar worden de gemeenten nog eens nadrukkelijk op gewezen. Mevrouw De Pater vroeg hoe het zit met het precariotraject. Dat was onderdeel van het voorstel van de commissie-Eenhoorn. Ik weet dat ik naar aanleiding van een motie van haar heb gezegd dat dit in het traject-Eenhoorn zou worden ingebracht. Dat is gebeurd. Het kabinetsstandpunt over het voorstel van Eenhoorn ligt nu bij de Kamer. Daarin staat dat wij daar in principe positief tegenover staan. De verdere vormgeving van het traject wordt de komende tijd op haar juridische consequenties bekeken. Ik zal de Kamer tijdig informeren over de wijze waarop dat verder zal gaan.
Ik begin met de motie van mevrouw Fierens. De heer Vendrik zei net dat hij het nut wel inziet van het op een rij zetten van de feiten waarover wij spreken. Ik ga er op grond daarvan vanuit dat hij tegen de motie van mevrouw Fierens zal stemmen. Die motie is natuurlijk een uitnodiging om in het water te springen terwijl niet bekend is of dat wel aan de zwemkwaliteit voldoet.
De heer Vendrik (GroenLinks):
Het mag van mij nog sneller hoor. Ik begrijp de motie-Fierens zo dat zij u verzoekt om aan de slag te gaan met een goed wetsvoorstel en dit tegelijkertijd te doen met het brede onderzoek dat u wilt. Het mag nog meer hoor, echt waar. Als u mij daartoe uitdaagt, wil ik u dat best vragen. Als u dat vervolgens toezegt, gaan wij toch nog gelukkig naar huis.
Minister Remkes:
Ik dacht dat u vroeg om de feiten nog eens precies op een rij te zetten. Ik kan u toezeggen dat wij een poging zullen doen. Dat had ik in feite in de eerste termijn al toegezegd. Ik vind zelf dat er alleen naar een alternatief belastinggebied kan worden gezocht in het perspectief van de totale afschaffing van de ozb. Wij denken daar niet zwart-wit over. Dat blijkt ook uit de inhoud van de brief van het kabinet. De uitspraak die mevrouw Fierens nu van de Kamer vraagt, is echter niet één stap te ver. Die is een paar stevige stappen te ver en die moet de Kamer nu niet willen zetten. Ik ontraad dus het aannemen van deze motie, nog afgezien van het feit – dat is het politieke punt – dat hier lokaal gemeentelijk inkomensbeleid wordt geïntroduceerd. Daar is het kabinet dus gewoon tegen.
Mevrouw Fierens (PvdA):
Dat laatste is niet waar. Ik heb de motie pittig geformuleerd, omdat u op uw handen blijft zitten en in de "achteruitstand" staat. Ik wil u prikkelen en aanmoedigen om niet ondoordacht te handelen. Alle beren die u hebt losgelaten, wilt u vangen. Daar krijgt u ook de kans voor, maar ik wil u dus aanmoedigen om snel zaken te doen en vooruit te lopen en niet achterover te leunen.
Minister Remkes:
Het is niet mijn gewoonte om op mijn handen te blijven zitten, ook niet in dit opzicht. Als snelheid echter leidt tot een systeem dat ik totaal niet wens, blijf ik wel liever op mijn handen zitten. Ik ben namelijk mordicus tegen een gemeentelijk belastingbeleid naar draagkracht. Dat vraagt u in uw motie: de sterkste schouders moeten de zwaarste lasten dragen. Over het algemeen kan ik redelijk goed lezen en de teksten politiek redelijk interpreteren.
Om dezelfde reden ontraad ik aanvaarding van de motie van de heer De Wit. Daarin wordt namelijk hetzelfde gevraagd.
De motie van mevrouw De Pater-van der Meer begrijp ik niet. Uit de cijfers die de Kamer heeft gekregen, blijkt ook dat er in 2006 geen probleem is. Die toezegging is ook gedaan. In eerste termijn ben ik er al op ingegaan. Over het compensatiebedrag voor de volgende jaren is er een vrij stevig verschil van mening met de VNG. Daarbij gaat het om de definitie van "erop achteruit gaan". Dat is de kern van de hele discussie. Als de motie wordt uitgevoerd, zullen er al in 2006 een aantal effecten zijn die ook mevrouw De Pater niet wenselijk acht. Vandaar dat ik aanraad om nog even goed naar de formulering van de motie te kijken.
Ik meen een oplossing gevonden te hebben door ervan uit te gaan dat er in 2006 geen probleem is. Dit zeg ik ook aan het adres van de heer Van Beek. Hiermee krijgt het kabinet enige ruimte om in overleg met de VNG na te gaan of er meer bevredigende alternatieven denkbaar zijn. Men moet zich wel goed realiseren dat je, wanneer je aan een knop draait, daarmee direct effecten veroorzaakt bij een grote groep andere gemeenten, met alle gevolgen van dien. Ik heb een sterke voorkeur, zowel bij de motie van mevrouw De Pater als die van de heer Van Beek, om ervan uit te gaan dat er in 2006 in dit opzicht geen problemen zijn. Vervolgens is er een definitieve gedachtewisseling met het kabinet na het overleg met de VNG waarin de standpunten van de verschillende partijen precies in kaart zijn gebracht.
De heer Van Beek (VVD):
Kan de minister zijn mening over mijn motie scherper formuleren? Volgens mij vraag ik in die motie niet veel anders dan wat hij nu zegt. Ik vind het namelijk belangrijk dat de vraag met name door de Kamer gesteld wordt, omdat die een opdracht aan de minister inhoudt. Wij hebben er kennis van genomen dat de minister bereid is om die opdracht te aanvaarden.
Minister Remkes:
Collega Zalm zal straks nader op uw motie ingaan. Met uw motie gaat u er echter bij voorbaat van uit dat er na 2006 een nadeel ontstaat. Op het moment dat dit wordt uitgesproken, wordt de "nadeelredenering" van sommigen onderschreven. Nogmaals, dat raakt het hart van de discussie. Alleen al op grond van de overweging in de motie kan het kabinet daar nooit "ja" tegen zeggen. Wij verkeerden in de veronderstelling dat wij een elegante oplossing gevonden hadden. Ik dring er bij mevrouw De Pater en de heer Van Beek sterk op aan ons even ruimte te geven.
Het kabinet kan de motie over de Leidse discussie overnemen.
Mevrouw De Pater-van der Meer (CDA):
De minister zegt nu toch dat wij het overleg met de gemeenten even moeten afwachten. Wanneer is dat overleg? Ik meen dat dit gekoppeld is aan de notitie die wij in het vroege voorjaar krijgen. Dan is het al 2006.
Minister Remkes:
Het overleg is daaraan gekoppeld. Dat raakt ook wel aan hetgeen door de fractie van GroenLinks is gevraagd over de ontwikkeling van het proces tot dusverre. De VNG heeft het moeilijk om open en reëel overleg te voeren over wat ik kwalificeer als een aantal uitvoeringskwesties. Ik begrijp dat ook wel van wie zo principieel bij een bepaald onderwerp betrokken is. Het kabinet heeft eigenlijk vanwege de principiële achtergronden niet met de VNG kunnen praten over de wijze van compensatie. Naar mijn inschatting zal dat ook wel zo blijven tot en met de behandeling in de Eerste Kamer. Als er wetgevingstechnisch en besluitvormingstechnisch een keer een onomkeerbare werkelijkheid is gecreëerd, is er naar mijn inschatting weer ruimte.
Ik was van plan om dan het traject met de VNG in te gaan. Dat kan ook, omdat wij tijd hebben om in de eerste helft van 2006 eventueel tot nadere conclusies te komen. Als de Kamer nu niets doet, vergooit zij geen kans, omdat er in 2006 geen probleem is.
Minister Zalm:
Voorzitter. Ik beperk mij tot enkele moties. De heer Remkes heeft al gezegd dat wij bereid zijn om het onderzoek, waarom in de motie op stuk nr. 14 wordt gevraagd, te doen.
Misschien kan ik nog eens toelichten welk probleem wordt opgeroepen bij aanvaarding van de motie op stuk nr. 15. Er waren gemeenten die het niet prettig vonden dat zij een vergoeding zouden krijgen op basis van hun tarieven in 2002. Dat spreekt ook uit de motie. Dus moest er worden vergoed op basis van de feitelijke ontvangsten in 2005. Wij hebben er nog een klein kopje op gezet, met de aangroei met 2%.
Er zijn ook gemeenten die sinds 2002 hun tarieven hebben verlaagd. Zij komen met de oude vergoedingssystematiek, op basis van 2002, met indexatie enzovoorts, eigenlijk beter uit dan met een vergoeding op basis van 2005. Wij willen met een kleine herschikking zorgen dat die gemeenten, die zich keurig hebben gedragen en netjes hun tarieven hebben verlaagd, hun verwachtingen op basis van de meicirculaire zien uitkomen. Wij willen niet zeggen dat zij dan wel gedacht hadden op basis van 2002 gecompenseerd te worden, wat een leuk voordeeltje voor hen zou hebben opgeleverd, maar dat zij, helaas, pindakaas, gewoon vergoed krijgen op basis van 2005. In de motie wordt eigenlijk uitgesproken dat wij het niet zo mogen doen. Als mevrouw De Pater dat niet beoogt, kan zij misschien nog eens naar de redactie kijken. Als zij dat wel beoogt, hebben wij voor een groot aantal gemeenten een vervelende boodschap. Met de VNG hebben wij toch al oorlog. Daar kan misschien nog wel een schepje bovenop. Als dat echter niet de bedoeling is, moet toch even naar de redactie van de motie worden gekeken. Dat beveel ik aan, samen met de collega van Binnenlandse Zaken.
Dan de motie van de heer Van Beek. De kwestie is toch wat nu financieel nadeel is. Voor 2006 is het vrij gemakkelijk, want wij vergoeden gewoon op basis van 2005, met uitzondering van de gemeenten die voordeliger af zijn met 2002 als basis. Wij moeten echter naar een eindstadium. De historische tarieven kunnen niet permanent de vergoeding blijven bepalen. De gemeenten die nu een hoog ozb-tarief hebben, willen 2005 als basis en dan een beetje opgehoogd. De vergoeding moet doorgroeien met de reële groei van het Gemeentefonds, enzovoorts. Er mag niet herverdeeld worden. Het betekent dat de gemeenten die onder dat tarief zitten, nooit kunnen opklimmen.
Wat wij beschouwen als niet erop achteruitgaan na 2006, is dat we gaan herverdelen en toe groeien naar het rekentarief in de vergoedingssystematiek. Daarbij is sprake van louter objectieve factoren en is het niet meer iets historisch. Wij stellen dan als grens in de herverdeling dat qua uitkering uit het Gemeentefonds geen enkele gemeente erop achteruitgaat. Daarbij dient de groei van de uitkering uit het Gemeentefonds op zijn minst altijd conform de inflatie te zijn. Dat bepaalt het tempo van herverdeling en dat noemen wij "er niet op achteruitgaan", zoals dit ook in het spraakgebruik voor het inkomen van een gewoon mens geldt.
Als je echter de eenmaal ontvangen excessieve ozb-vergoeding ten eeuwigen dage zou willen handhaven omdat je je anders als benadeeld beschouwt, dan is sprake van een heel andere vorm van nadeel. In onze opvatting is er echter geen sprake van een financieel nadeel.
Wel is het volgende bediscussieerbaar en dat zouden wij in het voorjaarstraject kunnen doen: er is nu een reële nullijn als begrenzing van de herverdeling, maar zou je dat niet iets royaler kunnen doen? Zou je niet kunnen zeggen: geef ze ten minste elk jaar een half procentje reële groei? Dat betekent dat het pad van convergeren wat langer duurt, waarbij er zelfs voor de gemeenten die al zoveel vergoeding voor de ozb hebben gekregen, toch nog iets van reële groei in de uitkering uit het Gemeentefonds zit. In onze ogen spreek je over een reëel nadeel, als de reële waarde van de gemeentefondsuitkering na 2006 daalt. Dat is onze definitie van nadeel. Als je echter zegt dat nadeel betekent dat je de gewone groei van de gemeentefondsuitkering krijgt én dat je oude uitkering intact blijft, die gebaseerd is op een veel hogere ozb dan andere gemeenten heffen, dan komen wij nooit tot een herverdeling en tot een reële vergoeding aan alle gemeenten op basis van eenzelfde grondslag. Dan blijft het historische element dominant.
Het probleem voor mij is niet zozeer dat wij met de VNG gaan praten over de modaliteiten van de systematiek. Wel maak ik bezwaar als in de motie al wordt gezegd dat er sprake is van een financieel nadeel. Wij menen namelijk dat in onze systematiek er geen sprake is van een financieel nadeel.
De heer Van Beek (VVD):
In de motie wordt twee keer het woord "nadeel" gebruikt. Ik begrijp dat daar de pijn zit en ik begrijp ook hoe dit komt. Het heeft met definiëring te maken en daar moet ik nog eens goed naar kijken. Ik vind het wel belangrijk dat de minister op zichzelf, even los van dat woord, met het verzoek akkoord gaat.
Minister Zalm:
Ik heb er geen enkel probleem mee om met de VNG te spreken over de modaliteiten van dat ingroeimodel. Hetzelfde geldt voor collega Remkes; wij willen dat graag doen.
De heer Van Beek (VVD):
Dan zal ik nog even kijken naar de formulering, want dat woord mag geen splijtzwam zijn.
Minister Zalm:
Dat zou inderdaad jammer zijn. Het is aan de Kamer om de formulering te bekijken, maar voor ons is dat een uiterst gevoelig punt. Wij hebben immers juist zo ons best gedaan om ervoor te zorgen dat niemand erop achteruit zou gaan.
Mevrouw De Pater-van der Meer (CDA):
De tekst van mijn motie spreekt over de feitelijke ramingen 2005. Ik hoor de minister steeds zeggen: de feitelijke ontvangsten 2005 van de gemeenten zijn voor ons de basis om te compenseren. Nu heb ik het woord "ontvangsten" of "inkomsten" niet gebruikt, omdat het begrotingsjaar 2005 nog niet voorbij is. Als de minister zegt dat hij het ook heeft over de feitelijke inkomsten voor 2005, dan hebben wij elkaar gevonden. Ik hoorde hem daarna echter iets over tarieven zeggen en deze tarieven zijn inderdaad bij een aantal gemeenten verlaagd ten opzichte van 2002, omdat de waarde omhoog is gegaan. Dat wil echter nog niet zeggen dat de inkomsten zijn verlaagd.
Minister Zalm:
In onze vergoedingssystematiek zoals wij die in de meicirculaire hadden staan, hadden wij als basis een ozb-opbrengst 2002 van ruim 700 mln. Ik zeg dit nu uit het hoofd. Dat groeit natuurlijk in de jaren daarna aan en daarbij kwamen wij ergens in de 900 mln. terecht. Wij verdeelden dit over de gemeenten conform de opbrengstverdeling 2002. Voor een aantal gemeenten, die niet mee zijn gegroeid maar zich wat hebben ingehouden en zelfs de door ons beoogde indexatie niet hebben bijgehouden, was het voordeliger om dat bedrag uit de meicirculaire te krijgen op basis van de methodiek van 2002 dan op basis van de methodiek betreffende de actuele cijfers van 2005. Dus het probleem heeft niets te maken met de feitelijke ramingen. Het gaat erom dat enkele gemeenten worden benadeeld als wij volledig gaan compenseren op basis van de feitelijke ramingen voor 2005. Voor de meeste gemeenten doen wij dat wel, maar voor een aantal gemeenten niet. Die laatste gemeenten zijn de gemeenten die met de meicirculaire voordeliger uit waren dan met de compensatie op basis van de feitelijke raming voor 2005. Wij willen dus die gemeenten niet het bedrag onthouden dat zij in de meicirculaire hebben zien staan. Ik vraag de geachte afgevaardigde daarom om de tekst aan te passen. Het gaat mij om het woord "volledig". Dat is cruciaal, want als wij dat woord handhaven, moeten wij alle gemeenten op die manier behandelen. Daarentegen willen wij een aantal gemeenten, de gemeenten die met de oude methodiek voordeliger af waren, iets extra's toestoppen. Dat doen wij dus omdat zij de meicirculaire hebben gezien en wij datgene wat wij ze daarmee hebben toegezegd niet willen afpakken.
De heer Vendrik (GroenLinks):
Voorzitter. Ik wil terugkomen op de motie van de heer Van Beek. Volgens mij sluimert er een politiek conflict en dat betreft de vraag of er na 2006 überhaupt gesproken mag worden van een financieel nadeel voor een aantal gemeenten. Het kabinet zegt op die vraag: nee. De heer Van Beek lijkt ja te zeggen. Zie de motie. De minister zegt vervolgens: wij gaan overleggen. Daarop heeft de heer Van Beek gezegd: dat is goed, dat staat ook in de motie en laten wij niet vallen over het woord "financieel nadeel". Voorzitter. Dit kan niet. Daarom vraag ik de heer Van Beek wat de politieke portee van zijn motie is, gelet op de reactie van de minister van Financiën.
De heer Van Beek (VVD):
Voorzitter. Ik wil graag dat de situatie na 2006 opnieuw bekeken wordt en dat in overleg met de VNG gekozen wordt voor een systematiek die anders is dan de huidige. De huidige kan aanleiding zijn voor een probleem. Ik merk dat door het woordgebruik spanning ontstaat, maar ik wil die spanning niet. Daarom moet ik de redactie nog eens goed in aanmerking nemen. Er is voor de bedoelde jaren voldoende geld beschikbaar en nu gaat het om het kiezen van een zodanige technische uitwerking dat met het Gemeentefonds het gewenste effect kan worden gerealiseerd. Dit is de politieke portee van mijn motie en ik heb het gevoel dat ik een oplossing moet kunnen vinden.
De voorzitter:
Mijnheer Vendrik, zoals u weet krijgt een motie de betekenis die de indiener eraan geeft.
Minister Zalm:
Voorzitter. Ik wil vervolgens nog reageren op het ingediende amendement. Aanneming ervan moet ik helaas ontraden. De heer Remkes heeft al gezegd dat wij de voorgestelde wijziging serieus in aanmerking willen nemen, maar dat die een grote knoeiboel met zich kan brengen. Wij moeten hierover ook nog met de VNG overleg plegen. Even los van de ruzietjes die wij hebben, wijs ik er nog op dat het gestelde voor iedereen relevant is. Hoe kun je het onderscheid aanbrengen? Wat zijn de kosten? Welke administratieve lasten zijn eraan verbonden? Kan dit betekenen dat voor degenen die nu bedrijfsmatig werken, maar daarmee niet veel verdienen en voor wie nu het hele pand als woonhuis wordt aangemerkt, moet gelden dat het woonhuis voor een deel als bedrijfspand moeten worden gekwalificeerd? Er is nu voor de zwaartepuntbenadering gekozen. De wijziging zou dus tal van complicaties met zich brengen en in ieder geval zou een geheel andere waarderingstechniek nodig zijn dan die tot nu toe gebruikelijk is. Je zult dus de woning of het bedrijfspand echt moeten betreden, terwijl het nu vaak van buiten wordt bekeken. Je moet nagaan waar iemand iets privé doet en waar hij iets zakelijk doet. Je hebt op deze manier nog net niet te maken met de tandenborstelproblematiek, maar de taxateur zou dus wel moeten checken wat het zakelijk deel van het pand is en wat het woondeel. Hij moet dus vrij gedetailleerd zijn. Het zou mij dan ook een lief ding waard zijn als ik de geachte afgevaardigde zou kunnen verleiden voor het kiezen van een andere weg. Ik stel voor dat wij in het voorjaar komen met een nota waarin staat hoe wellicht zou kunnen worden gehandeld. Daarbij zou dan worden aangegeven welke administratieve lasten en andere kosten, ook budgettaire, aan de wijziging zijn verbonden. Misschien zegt de Kamer dan toch over de bezwaren van de regering heen te willen stappen. Die bezwaren moeten wij goed in kaart brengen. Als men de wijziging in 2007 wil doorvoeren, kan dat nog. Zij kan dan verwerkt worden in het belastingplan. Dat garandeer ik. Of er kan een apart wetje worden gemaakt, wat wij dan ook zullen doen. Maar ik vind het uiterst griezelig om dit amendement nu in de wet op te nemen terwijl wij weinig kijk hebben op de complicaties die dat met zich brengt. Ik zou het geweldig vinden als u dit amendement wilt omvormen tot een motie: de Kamer spreekt uit dat wij dit willen en wel zo snel mogelijk. Laat ik helemaal proberen om de brug te slaan. Dan kunnen wij ook kijken of het met terugwerkende kracht kan. Dan weten wij het. Dit is toch een link amendement, omdat wij echt niet weten of het praktisch uitvoerbaar is, met welke kosten het gepaard gaat et cetera. Hopelijk kan dat een handreiking zijn, want ik vind het natuurlijk heel sneu om een amendement van een van de coalitiepartijen te moeten ontraden.
Mevrouw De Pater-van der Meer (CDA):
Het gaat mij erom dat ook de gebruikers van niet-woningen die lastenverlichting krijgen.
Minister Zalm:
De strekking is helder.
Mevrouw De Pater-van der Meer (CDA):
Ik heb in eerste termijn goed geluisterd. Minister Remkes zei dat het allemaal lastig was. Het gaat niet om de woningen die toevallig ook nog een klein bedrijf huisvesten, want die vallen gewoon onder de woningen. Het gaat om de bedrijfswoningen waaraan in hoofdzaak een niet-woning is gekoppeld. Omdat ik zo goed heb geluisterd, heb ik juist de datum 1 januari 2007 genoemd. Ik heb gezegd dat begin 2006 helder moeten zijn dat, als het op 1 januari 2007 ingaat, men met terugwerkende kracht voor 2006 in aanmerking komt. Daarover komen wij nog te spreken.
Minister Zalm:
Er is een verschil tussen hetgeen u zegt en uw amendement. U zet ook al iets over 2006 in de wet. Onder III staat wel degelijk wat er per 1 januari 2006 zou moeten. U nodigt ons uit om dit te doen en het te bekijken. Als het een beetje doenlijk is, willen wij dat ook. Het is een redelijke en sympathieke gedachte om woonelementen in een bedrijfspand anders te behandelen dan een bedrijfspand. Daarover zijn wij het eens. Wij willen graag uitzoeken of dat kan. Wellicht kan het, maar wij moeten wel de complicaties in ogenschouw nemen. Voorlopig vermoeden wij dat het niet eerder kan dan in 2007, aangezien je een geheel andere taxatietechniek nodig hebt. Laten wij een stukje schrijven, zo snel mogelijk zodat u dat in de eerste drie maanden van 2006 heeft, waarin wij onze bevindingen neerleggen en beschrijven hoe dat volgens ons het beste kan om tegemoet te komen aan de geest van nu en of het ook met terugwerkende kracht kan. Wij zullen zo'n notitie graag maken. Maar zolang die notitie er nog niet is, vind ik het link om dit in de wet op te nemen. Gesteld dat wij allemaal complicaties tegenkomen. Er is geen verschil van politieke wil en mening. Ik vind het link om dit amendement in de wet op te nemen. Ik beloof dat wij met een goed verhaal zullen komen om het woonelement in een in hoofdzaak niet-woning anders te behandelen. Wij zullen kijken of het kan en zo ja, hoe. Ik hoop dat het kan, want dan zijn wij er helemaal uit. Ik hoop ook dat het met terugwerkende kracht kan. Dat is de inzet. Dat is in ieder geval een inspanningsverplichting voor ons. Wij willen daar naartoe, tenzij de verhouding tussen kosten en administratieve lasten prohibitief wordt. Maar dat is dan ter beoordeling van de Kamer aan de hand van de notitie die wij aan u zullen overleggen. Het wordt een gedegen notitie met alle technische ins en outs over de vorm waarin het hopelijk mogelijk is.
Mevrouw De Pater-van der Meer (CDA):
Het zou aardig zijn als die notitie met een paar van de problemen die de minister wellicht veronderstelt, er is voordat wij over de wet stemmen.
Minister Zalm:
Ik wil wel allerlei problemen opsommen, maar dan lijkt het alsof wij niet willen. Wij moeten die problemen oplossen, maar ik heb die oplossing niet in een week voorhanden. Als u mij nu een notitie vraagt, dan krijgt u een problematiserende notitie. Dan zegt u: zie je wel, die Zalm wil niet. Zalm wil wel, maar dan moeten wij ook de oplossing hebben. Ik heb die oplossing nog niet voorhanden en ik kan niet alle complicaties overzien. Ik wil geen wetsvoorstel in het Staatsblad hebben waarvan ik niet alle complicaties kan overzien. Ik ben het er wel mee eens dat wij daar naartoe moeten, zo snel mogelijk en liefst met terugwerkende kracht.
De heer Van Beek (VVD):
Moet het echt zo ingewikkeld? Kunnen alle panden die vallen onder datgene wat wij willen, niet in aanmerking komen voor een forfaitaire korting?
Minister Zalm:
Ik heb een slaapkamer op Financiën. Valt het ministerie daarmee onder "wonen"? Wij moeten het echt goed wetstechnisch regelen. Als je kiest voor forfaitair, dan heeft het ministerie van Financiën deels een woonbestemming, omdat ik daar wel eens slaap. Dat soort gein moeten wij niet hebben. Ik vermoed dat wij met een forfaitaire regeling niet uit de voeten kunnen. Wij zullen een aparte taxatie moeten hebben van het woondeel ten opzichte van het bedrijfsdeel. Wij moeten bezien hoe dat kan en welke kosten het met zich meebrengt. De Kamer moet dat weten, want wij maken ons allemaal druk over administratieve lasten. Die taxatiekosten vallen daar ook onder. Zonder dat inzicht moeten wij niet zomaar een amendement aanvaarden. Stel dat de kosten van de hele handel hoger zijn dan wat de mensen ervoor krijgen. Dat lijkt mij een punt van afweging. Stel dat de uitvoeringskosten 34 mln. bedragen, terwijl het 17 mln. opbrengt. Wil je het dan nog?
De algemene beraadslaging wordt gesloten.
De voorzitter:
Wij zullen op een nader te bepalen tijdstip over het wetsvoorstel stemmen.
Sluiting 23.14 uur
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/h-tk-20052006-226-276.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.