Aan de orde is het debat naar aanleiding van een algemeen overleg op 11 oktober 2004 over het asielbeleid.

Mevrouw Vos (GroenLinks):

Mijnheer de voorzitter. Wij hebben met de minister gesproken over een aantal belangrijke zaken in verband met de positie van asielzoekers in Nederland en elders. Mijn fractie heeft een paar grote problemen met het beleid van de minister.

Een van de problemen betreft de wijze waarop de medische situatie van asielzoekers wordt beoordeeld in het kader van het gehele asielbeleid. Het heeft ons teleurgesteld dat de minister de kritische en belangwekkende aanbevelingen en conclusies van de commissie-Smeets op dat punt nauwelijks overneemt.

Ik wil op dit punt dan ook twee moties indienen.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat in vreemdelingenzaken niet in individuele gevallen wordt vastgesteld of personen in het land van herkomst feitelijk toegang hebben tot medische behandeling;

overwegende dat de commissie "Medische aspecten van het vreemdelingenbeleid" adviseert om, los van de individuele medische adviesaanvragen aan het Bureau Medische Advisering, in individuele gevallen vast te stellen of de feitelijke toegankelijkheid tot medische behandeling in het land van herkomst gewaarborgd is;

verzoekt de regering, in gevallen waarin serieuze twijfel bestaat over de mogelijkheden van medische behandeling in het land van herkomst zich ervan te vergewissen dat aan de betrokken personen de feitelijke toegankelijkheid tot medische zorg in het land van Vosherkomst zal worden verleend,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Vos. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 856(19637).

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat de artsen van het Bureau Medische Advisering in dienst zijn van het ministerie van Justitie;

overwegende dat de commissie "Medische aspecten van het vreemdelingenbeleid" in deze positionering van het Bureau Medische Advisering een onwenselijke schijn van belangenverstrengeling ziet;

overwegende dat het onwenselijk is dat een dergelijke schijn van belangenverstrengeling rondom medische advisering in vreemdelingenzaken wordt gewekt;

verzoekt de regering, te voorzien in een onafhankelijke positionering van de medische advisering in vreemdelingenzaken, onder toezicht van een medisch-ethische commissie, waarbij in ieder geval het ministerie van Justitie slechts als opdrachtgever en niet als werkgever optreedt,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Vos. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 857(19637).

Mevrouw Vos (GroenLinks):

Voorzitter. Op dit moment worden asielzoekers teruggestuurd naar landen waarbij het volgens mijn fractie volstrekt onverantwoord is om dat te doen. Wij hebben daarom moties van collega's medeondertekend.

Dat betreft een motie over het niet terugsturen naar Liberia en het goed beoordelen van de situatie daar, die zal worden ingediend door collega Klaas de Vries.

Ook de situatie in Afghanistan vinden wij zodanig dat het voor mensen en zeker voor vrouwen en meisjes op dit moment uiterst moeizaam is om naar dat land te worden teruggestuurd. Ook op dat punt hebben wij moties van collega's van de PvdA- en de SP-fractie medeondertekend.

Ten slotte zullen wij ook op het punt van Tsjetsjenië, waar de situatie op dit moment afschuwelijk is en ook voortdurend dreigender wordt, een motie van de PvdA-fractie ondertekenen, waarin wordt gevraagd om mensen niet terug te sturen.

De heer Visser (VVD):

Ik heb nog een vraag over de eerste motie. U verzoekt de regering als het gaat om de beschikbaarheid van medische voorzieningen, zich ervan te vergewissen dat die zal worden verleend. Met andere woorden, de vraag is of die zorg in theorie beschikbaar is of dat die in de praktijk ook daadwerkelijk beschikbaar is. Hoe moet ik uw woorden "zal worden verleend" begrijpen? Wat moet de regering doen? Moet de ambassade zich ervan vergewissen en controleren of het echt uitgedeeld wordt of moet er sprake zijn van beschikbaarheid in de directe regio?

Mevrouw Vos (GroenLinks):

Het gaat erom dat er in de directe regio wordt gekeken of de medische zorg ook feitelijk toegankelijk is. Het is uiteraard niet de bedoeling dat de regering voortdurend over de schouder van elke asielzoeker zal meekijken of hij daadwerkelijk bij een arts terecht komt. Het gaat erom dat men kijkt of de zorg in de directe omgeving toegankelijk is, of dat financieel haalbaar is voor de desbetreffende asielzoeker en of het duidelijk is dat er geen sprake is van discriminatie. In de praktijk is namelijk vaak sprake van discriminatie, waardoor de persoon uit een bepaalde groep geen toegang heeft tot gezondheidszorg. Wij vinden dat de beoordeling op dit moment veel te globaal plaatsvindt en geen enkele garantie geeft dat de asielzoeker ook echt een kans maakt en echt toegang heeft tot de gezondheidsvoorziening.

De heer De Wit (SP):

Voorzitter. Ik wil eerst ingaan op de medische zorg voor asielzoekers. Wij hebben daar meerdere malen over gesproken in de Kamer. Ik wil op dat punt een motie indienen, die gaat over de vraag welke rol de medische informatie speelt in de asielprocedure. Daarover verschillen wij in ieder geval van mening met de minister. De minister zegt dat die informatie bij kan dragen aan de geloofwaardigheid van het asielverhaal. Mijn fractie is echter van mening dat die medische informatie bij de waarheidsvinding een rol dient te spelen. Vandaar de volgende motie.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat volgens de regering medische informatie kan bijdragen aan de geloofwaardigheid van een asielrelaas, dat volgens het internationale Anti Folter Comité medische rapportages over mogelijke marteling van grote waarde zijn voor de waarheidsvinding en dat medisch onderzoek ten behoeve van de waarheidsvinding daarom een rol zou moeten spelen in de asielprocedure;

verzoekt de regering om binnen de asielprocedure medisch onderzoek ten behoeve van de waarheidsvinding op verzoek van de asielzoeker mogelijk te maken, uit te voeren en deel uit te laten maken van de beoordeling van het asielrelaas in zijn totaliteit,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden De Wit en Vos. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 858(19637).

De heer De Wit (SP):

Het tweede onderdeel van het debat betrof de veiligheid in verschillende landen en de vraag of het verantwoord is om uitgeprocedeerde asielzoekers terug te sturen naar die landen. Ik wil mij thans beperken tot een motie over de veiligheid in Afghanistan. In onderling overleg met de verschillende collega's zijn wij namelijk tot afspraken gekomen omtrent andere De Witmoties over Afghanistan, Liberia en Tsjetsjenië.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat er in het grootste deel van Afghanistan, buiten de hoofdstad Kaboel, nog steeds sprake is van een zorgelijke veiligheids- en mensenrechtensituatie;

overwegende dat hoewel de hoofdstad Kaboel als veilig beschouwd kan worden, deze stad de toestroom van teruggekeerde vluchtelingen niet aan kan en de Afghaanse minister voor Vluchtelingen en terugkeer, de heer Nazari, er mede hierom bij Nederland op aandringt te wachten met gedwongen terugkeer;

verzoekt de regering om verbetering van de vluchtelingensituatie in Kaboel af te wachten en vooralsnog Afghanen niet gedwongen te laten terugkeren naar Afghanistan,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden De Wit en Vos. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 859(19637).

De heer Van der Staaij (SGP):

Voorzitter. Ik zal mij tot één punt beperken. Een aantal maanden geleden, in juli, heb ik met de heer Klaas de Vries een motie ingediend om vrijstelling van het MVV-vereiste niet alleen te beperken tot gezinsherenigers uit de groep van de 26.000 die onder de oude Vreemdelingenwet zijn ingestroomd, maar ook toe te passen op de zogenaamde gezinsvormers. De minister is daar in haar brief van 14 september nader op ingegaan en wij hebben daar onlangs in een algemeen overleg over gesproken. Wij blijven van mening dat de argumentatie om het MVV-vereiste niet tegen te werpen aan mensen voor wie het een puur administratieve handeling is en die al heel lang in Nederland verblijven en onder de oude Vreemdelingenwet zijn binnengestroomd, evenzeer geldt voor de gezinsvormers. Het is van belang dat hierover duidelijkheid komt. Ik stel de reeds eerder ingediende motie nr. 836 (19637) opnieuw aan de orde en verzoek, deze aan de stemmingslijst toe te voegen. Uit het hoge nummer valt overigens af te leiden dat wij hier al lang over het asielbeleid spreken.

De voorzitter:

Ik constateer dat hiertegen geen bezwaar bestaat en dat mitsdien de motie-Van der Staaij/Klaas de Vries (19637, nr. 836) onderdeel van de beraadslaging is. Verder stel ik voor, haar aan de stemmingslijst toe te voegen.

Daartoe wordt besloten.

De heer Van der Staaij (SGP):

Voorzitter. In het algemeen overleg is gevraagd hoe het zit met zaken zoals de te hanteren peildatum en of er bepaalde contra-indicaties kunnen zijn. Dat is naar mijn mening onderdeel van een verstandige uitwerking. De principevraag die nu beantwoord moet worden is of de uitbreiding tot die categorie gewenst is of niet. Naar onze overtuiging is het scheiden van gezinnen evenzeer bij de gezinsvormers als bij de gezinsherenigers aan de orde.

De heer Klaas de Vries (PvdA):

Voorzitter. Ik zal vier moties indienen, alle meeondertekend door mevrouw Vos en de heer De Wit. De eerste motie gaat over Tsjetsjenië.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat de situatie voor Tsjetsjenen in de Russische Federatie reeds sinds lange tijd onhoudbaar is wegens haatmaatregelen, systematische discriminatie van overheidswege en gedwongen illegaal verblijf;

overwegende dat de recente aanslagen op metro's, vliegtuigen en de school in Beslan hebben geleid tot repressieve maatregelen van de Russische regering welke onder meer resulteren in een verslechtering van de leefsituatie van Tsjetsjenen in de Russische Federatie;

overwegende dat de UNHCR tijdens een recent bezoek aan Polen d.d. 17 september 2004 stelde dat Tsjetsjeense asielzoekers door EU-lidstaten niet geweigerd mogen worden als vluchteling en niet teruggestuurd mogen worden naar de Russische Federatie;

overwegende dat Amnesty International op 30 september 2004 haar zorgen heeft uitgesproken over berichten dat na de recente aanslagen grote aantallen mensen met een Kaukasisch uiterlijk zijn gedetineerd in Moskou en in andere grote steden in de Russische Federatie en zijn gedeporteerd naar andere delen binnen Rusland, hetgeen gepaard ging met ernstige mensenrechtenschendingen;

overwegende dat de minister op 4 oktober jongstleden in antwoord op Kamervragen stelde dat de recente aanslagen in de Russische Federatie en de situatie bij terugkeer voor Tsjetsjenen naar de Russische Federatie wel "in zijn algemeenheid reden tot zorg geven" maar dat er geen aanleiding is voor een beleidswijziging;

overwegende dat het huidige landgebonden asielbeleid gebaseerd is op sterk verouderde informatie waarin de recente aanslagen en repressieve maatregelen niet zijn meegenomen en dat eind 2004 een nieuw Algemeen Ambtsbericht inzake de situatie in de Noordelijke Kaukasus en de situatie van Tsjetsjenen in de Russische Federatie wordt uitgebracht;

verzoekt de regering, gezien het voorgaande, in ieder geval over te gaan tot opschorting van de uitzetting van hier te lande verblijvende Tsjetsjeense asielzoekers tot het nieuwe Algemeen Ambtsbericht inzake de Kaukasus en de Russische Federatie is vrijgegeven;

verzoekt de regering, vervolgens een categoriaal beleid in te stellen wanneer uit het nieuwe Algemeen Ambtsbericht volgt dat er geen verbeteringen in de situatie voor Tsjetsjeense asielzoekers in de Russische Federatie zijn opgetreden dan wel dat hun situatie verslechterd is,Klaas de Vries

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Klaas de Vries, Vos, De Wit en Huizinga- Heringa. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 860(19637).

De voorzitter:

U bent met het indienen van één motie al ruim over uw spreektijd heen. Wellicht kunt u in de toekomst uw moties iets beknopter formuleren.

De heer Klaas de Vries (PvdA):

Ik begrijp deze opmerking, maar de ernst van de zaak geeft aanleiding om de woorden zorgvuldig te kiezen. Mijn volgende moties zijn overigens iets korter.

De heer Nawijn (LPF):

U spreekt over het bericht van de Hoge Commissaris voor de vluchtelingen dat vluchtelingen niet teruggestuurd mogen worden naar de Sovjet-Unie. Kunt u dat toelichten?

De heer Klaas de Vries (PvdA):

Ik zal dit bericht aan de leden toezenden.

De heer Nawijn (LPF):

Ik krijg op dit bericht ook graag een reactie van de minister.

De heer Klaas de Vries (PvdA):

Ik neem aan dat deze verklaring van de Hoge Commissaris bij de minister bekend is.

Mijn volgende motie gaat met name over vrouwen die worden teruggestuurd naar Afghanistan.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat de regering blijkens haar brief d.d. 23 september 2004 van mening is dat vrouwen en meisjes zich bij terugkeer in Afghanistan wederom, derhalve zonder ernstige gevolgen, zullen kunnen "accommoderen" aan de Afghaanse levenswijze na gebruik te hebben gemaakt van de mogelijkheden en rechten in Nederland;

overwegende dat de UNHCR van mening is dat van Afghaanse vrouwen die na hun vertrek een westerse levensstijl hebben aangenomen die als overtreding van de in Afghanistan geldende sociale zeden wordt aangemerkt, niet kan worden verlangd terug te keren;

overwegende dat ook de secretaris-generaal van de Verenigde Naties in zijn rapport over Afghanistan van augustus 2004 stelt dat vrouwen nog altijd worden gedetineerd vanwege overtredingen van de sociale normen;

overwegende dat Human Rights Watch in haar rapport van 5 oktober 2004 concludeert dat er drie jaar na het verdrijven van de Taliban in de dagelijkse praktijk weinig is veranderd inzake de positie van de vrouw;

overwegende dat Amnesty International in haar brief van 8 oktober 2004 aangeeft dat nu in het vluchtelingenrecht is geaccepteerd dat discriminatie dusdanige gevolgen kan aannemen dat er sprake is van vervolging, de restricties waaronder vrouwen in Afghanistan nog immer gebukt gaan als zodanig beschouwd kunnen worden;

constaterende dat in het Ambtsbericht inzake Afghanistan wordt bevestigd dat de overtreding van de geldende sociale normen voor het betrokken individu ernstige gevolgen kan hebben;

verzoekt de regering, nu redelijkerwijs niet van alleenstaande vrouwen en meisjes kan worden verwacht dat zij zich "accommoderen" aan de voor hen onderdrukkende levenswijze in Afghanistan, bij de beoordeling van hun asielaanvragen niet alleen rekening te houden met reeds ondervonden problemen vanwege hun levensstijl in Afghanistan maar ook met de verwachte problemen bij terugkeer,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Klaas de Vries, Vos en De Wit. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 861(19637).

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat artikel 3.106 Vreemdelingenbesluit 2000 drie indicatoren bevat die betrokken worden bij de beslissing over te gaan tot het voeren van categoriaal beschermingsbeleid, zijnde de aard van het geweld, de activiteiten van internationale organisaties en het beleid in andere EU-landen;

overwegende dat de toenmalige staatssecretaris van Justitie bij de behandeling van de vreemdelingenwetgeving 2000 (26732, nr. 9) de aard van het geweld, de schendingen van de mensenrechten en oorlogsrecht, de mate van willekeur, de mate van geweld en de geografische spreiding daarvan als belangrijkste indicator benoemd heeft;

overwegende dat de regering inzake Liberia heeft overwogen dat wegens de zorgwekkende veiligheidssituatie aldaar een categoriaal beschermingsbeleid geïndiceerd zou zijn, maar dat zij hiertoe niet overgaat nu andere EU-landen geen speciaal beleid voeren ten aanzien van Liberiaanse asielzoekers;

constaterende dat de regering het eigen inzicht omtrent de veiligheid van de asielzoeker ondergeschikt maakt aan het beleid van andere EU-landen;

verzoekt de regering, in het kader van het voeren van categoriaal beschermingsbeleid de aard van het geweld (eerste indicator van artikel 3.106 Vb 2000) als uitgangspunt te nemen en geen vreemdelingen uit te zetten naar landen waar naar eigen overtuiging hun veiligheid niet gegarandeerd is,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Klaas de Vries, Vos, De Wit en Huizinga-Heringa. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 862(19637).

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat de regering tijdens het terugkeerdebat op 9 februari 2004 heeft toegezegd, gezinnen niet te zullen scheiden;Klaas de Vries

overwegende dat de regering deze toezegging deels gestand heeft gedaan met WBV 2004/39 waaruit volgt dat het MVV-vereiste in het kader van gezinshereniging niet wordt tegengeworpen waar dit slechts een administratieve handeling betreft;

overwegende dat deze uitzondering slechts wordt gemaakt voor personen die onder de oude Vreemdelingenwet een verzoek om toelating als vluchteling hebben ingediend en gezinshereniging beogen;

overwegende dat ook vreemdelingen die onder Vw 2000 een asielaanvraag hebben ingediend, bedreigd kunnen worden met scheiding van het gezin bij uitzetting;

overwegende dat het beleid betreffende het al dan niet scheiden van gezinnen niet afhankelijk mag zijn van de toepasselijkheid van de oude dan wel de nieuwe vreemdelingenwetgeving;

verzoekt de regering, te onderzoeken of het niet tegenwerpen van het MVV-vereiste waar dit slechts een zuiver administratieve handeling betreft, ook toegepast kan worden op vreemdelingen die onder Vw 2000 een asielaanvraag hebben ingediend,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Klaas de Vries, Vos, De Wit en Huizinga-Heringa. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 863(19637).

Mevrouw Lambrechts (D66):

Voorzitter. Wij hebben diverse malen met de minister gesproken over het rapport-Smeets en de aanbevelingen die daarin zijn gedaan ter verbetering van medische advisering over asielzoekers. Een aantal aanbevelingen wenst de minister niet over te nemen, maar die vindt de fractie van D66 juist van groot belang voor de verbetering van de gang van zaken. Ik had nog enige tijd hoop op voortschrijdend inzicht bij de minister, maar dat is helaas niet gebeurd. Dat brengt ons er toe een tweetal uitspraken aan de Kamer voor te leggen.

De eerste motie gaat over het geval waarin de BMA-arts wenst af te wijken van de opvattingen van de behandelend arts van de asielzoeker.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat de commissie-Smeets serieuze kritiek heeft op de medische advisering door het Bureau Medische Advisering van de IND;

verzoekt de regering, te bewerkstelligen dat het Bureau Medische Advisering van de IND zowel wat betreft de werkwijze als wat betreft de competentie aansluiting zoekt bij de algemeen medisch-ethische regels over de adviserende en beoordelende rol van artsen;

en verzoekt de regering tevens, er zorg voor te dragen dat, in alle gevallen waarin het Bureau Medische Advisering over onvoldoende informatie beschikt of waarin het Bureau Medische Advisering af wenst te wijken van de opvattingen van de behandelend arts, de BMA-arts de betrokkene eerst zelf onderzoekt of doet onderzoeken,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Lambrechts, De Wit en Vos. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 864(19637).

Mevrouw Lambrechts (D66):

Ik heb nog een tweede motie, die gaat over de feitelijke toegankelijkheid van de medische zorg in het land van herkomst waarnaar de asielzoeker teruggestuurd wordt. De minister zegt dat dit niet relevant is, terwijl volgens de D66-fractie eigenlijk de enige relevante vraag is of de noodzakelijke zorg ook daadwerkelijk toegankelijk is.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat het voor een verantwoord asielbeleid niet alleen gaat om de aanwezigheid van een medische behandeling in het land van herkomst, maar dat het eveneens moet gaan over de vraag of die noodzakelijke medische behandeling redelijkerwijs toegankelijk geacht mag worden te zijn voor betrokkenen;

overwegende dat in het huidige asielbeleid de vraag naar de feitelijke toegankelijkheid van medische zorg in het land van herkomst noch door het BMA noch door de IND wordt onderzocht;

overwegende dat echter uit diverse uitspraken van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (Tanko v. Finland, St. Kitts en Bensaid v. UK) volgt dat het Hof in zijn beoordeling inzake mogelijke schending van het artikel 3 EVRM meeweegt of er sprake is van feitelijke toegankelijkheid van de zorg in het land van herkomst;

verzoekt de regering, in haar asielbeleid op substantiële wijze rekening te houden met de omstandigheid dat een noodzakelijke medische behandeling in het land van herkomst ook daadwerkelijk toegankelijk dient te zijn voor betrokkene,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Lambrechts, Klaas de Vries en De Wit. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 865(19637).

De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.

De voorzitter:

Er zijn twee algemene overleggen geweest over dit onderwerp. Ik mag dus aannemen dat er een gedegen gedachtewisseling heeft plaatsgevonden. Daarom verzoek ik de Kamerleden terughoudend te zijn met hun interrupties.

De heer Klaas de Vries (PvdA):

De feitelijke grondslag die u aanvoert, deugt niet. Het waren namelijk overleggen over verschillende onderwerpen. Ik ben het overigens met u eens dat wij terughoudend moeten zijn met interrupties.

De voorzitter:

Ik ben blij dat wij elkaar kunnen vinden in de conclusie.

De heer Visser (VVD):

Voorzitter. Ik heb nog maar twee moties in mijn bezit. Dat maakt het discussiëren er niet gemakkelijker op.

De voorzitter:

Dan wachten wij nog even. Ik heb ze wel in mijn bezit.

De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.

Minister Verdonk:

Voorzitter. Ik begin mijn betoog met een reactie op de motie van mevrouw Vos en zal daaraan mijn reactie op de motie van mevrouw Lambrechts koppelen. In haar motie verzoekt mevrouw Vos de regering om gevallen waarin serieuze twijfel bestaat over de mogelijkheden van medische behandeling in het land van herkomst zich ervan te vergewissen dat aan de betrokken personen de feitelijke toegankelijkheid tot de medische zorg in het land van herkomst wordt verleend. In de praktijk is het onmogelijk om een garantie te geven dat individuele vreemdelingen bij terugkeer daadwerkelijk in hun land de nodige medische verzorging krijgen. Ik wil daarover ook geen garantie geven want daarvan gaat een aanzuigende werking uit. Indien is vastgesteld dat de vreemdeling terug kan naar het land van herkomst en de voor hem of haar benodigde zorg daar beschikbaar is, gaat hij terug. Ik maak een uitzondering voor de situatie waarin de vreemdeling te vrezen heeft voor discriminatoire uitsluiting. Een nieuwe beleidsregel daarover komt dit jaar nog naar de Kamer toe. Ik ontraad dan ook het aannemen van de motie. Ik begrijp dat de motie van mevrouw Lambrechts eenzelfde strekking heeft en ik ontraad daarom tevens het aannemen daarvan.

Mevrouw Vos (GroenLinks):

In de toelichting van mijn motie heb ik aangegeven, dat het niet de bedoeling is dat 100% gegarandeerd wordt dat de vreemdeling bij de dokter terechtkomt. Het probleem is dat er op dit moment slechts zeer globaal wordt getoetst welke medische voorzieningen in een land beschikbaar zijn en er op geen enkele wijze wordt gekeken of in de regio – bereikbaar, financieel toegankelijk voor de betrokken persoon en non-discriminatoir – een gerede kans is dat de vreemdeling zorg krijgt. De minister kijkt niet naar de feitelijke toegankelijkheid in een regio.

Minister Verdonk:

Ik heb net toegezegd dat ik op het punt van discriminatie een nieuwe beleidsregel ontwikkel. Voor het overige is het beleid erop gericht dat in elk geval de benodigde medische voorziening aanwezig is in het land van herkomst. Dat beleid zal ik blijven voeren.

Mevrouw Lambrechts (D66):

De minister heeft de motie niet bij de hand dus zij kan het niet precies weten, maar in mijn motie wordt de regering verzocht om substantieel mee te wegen of die zorg ook toegankelijk is. Ik haal het voorbeeld aan van de nierdialysepatiënten waarover wij in het kader van het debat over de terugkeerregeling brieven ontvingen. Mensen mogen niet worden teruggestuurd op basis van het feit dat ergens in de woestijn, 500 km verderop, een ziekenhuis is die mogelijkerwijs dialysefaciliteiten heeft. Dergelijke zorg moet redelijkerwijs toegankelijk zijn voor degenen die daarvan gebruik moeten maken.

Minister Verdonk:

Getoetst wordt of de medische zorg die iemand nodig heeft daadwerkelijk te verkrijgen is in het land van herkomst. Dat uitsluitsel hanteert het BMA op grond van de adviezen van internationale organisaties. Naar mijn mening is dat voldoende.

Mevrouw Vos heeft ook een motie ingediend over de onafhankelijke positionering van de medische adviseringen vreemdelingenzaken. Om daarin te voorzien verzoekt zij de regering om toezicht van de medisch-ethische commissie waarbij het ministerie van Justitie als opdrachtgever in plaats van werkgever optreedt. Over dit onderwerp hebben wij de vorige keer ook met elkaar gesproken. Het betreft de onafhankelijkheid van het BMA ten opzichte van de IND. Ik meen dat er voldoende waarborgen zijn om elke schijn van belangenverstrengeling te voorkomen. De artsen van het BMA zijn in hun werkwijze en in hun medische oordeelsvorming autonoom. De IND treedt nooit in het oordeel van die artsen, die overeenkomstig de gestelde wettelijke vereisten handelen waaronder de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg. Verder bestaat er voor deze artsen een protocol, waarin zorgvuldigheidsmaatstaven zijn neergelegd. Bij positionering van het BMA buiten de IND zal er geen enkele verandering optreden in de informatiebehoefte van de IND. Het BMA verschaft op een onpartijdige, objectieve en inzichtelijke manier informatie, onder aanduiding van de bronnen. Wat mij betreft biedt de huidige inbedding binnen de IND voldoende waarborgen voor de onafhankelijkheid van het BMA. Verder levert de inbedding van het BMA binnen de IND veel efficiencyvoordelen op, bijvoorbeeld wegens de korte lijnen binnen de organisatie. Daarom ontraad ik het aannemen van deze motie.

Ik ontraad ook de aanneming van de motie van de leden De Wit en Vos over de waarheidsvinding bij het medisch onderzoek, en wel om de volgende redenen. Bij de asielprocedure gaat het om consistentie en geloofwaardigheid. Het verhaal van de asielzoeker wordt in zijn geheel beoordeeld. Indien het asielrelaas consistent en geloofwaardig is, zijn de beweringen van de asielzoeker ook aannemelijk. Medisch onderzoek geeft geen uitsluitsel over het causale verband tussen gebeurtenissen die hebben plaatsgevonden en de geuite beweringen. Evenmin kan medisch onderzoek uitsluitsel geven over het tijdstip waarop een lidteken is ontstaan. Het medisch onderzoek draagt om die reden niet bij tot waarheidsvinding in de asielprocedure. De asielprocedure kent drie verschillende soorten van beoordeling, waaronder die van artikel 3 EVRM. Het anti-folteringcomité onderzoekt alleen de vraag naar uitzetting.

Dan kom ik toe aan de motie waarin de leden De Wit en Vos de regering verzoeken om verbetering van de vluchtelingensituatie in Kabul af te wachten en vooralsnog Afghanen niet gedwongen te laten terugkeren naar Afghanistan. Ik ben het met de heer De Wit eens dat er buiten Kabul sprake is van een zorgelijke veiligheids- en mensenrechtensituatie. De IND houdt daar dan ook rekening mee in de asielbeoordeling. Dat heb ik op eerdere momenten ook al aan de Kamer uitgelegd. Als asielzoekers na een zorgvuldige beoordeling worden afgewezen, is de consequentie dat zij moeten vertrekken. Ook ik vind het van belang en vanzelfsprekend dat dit op een heel zorgvuldige wijze gebeurt. Er is een MoU inzake Afghanistan, waarbij eveneens de UNHCR partij is. Bij terugkeer naar Kabul worden asielzoekers door de UNHCR begeleid. Dat kan binnen Kabul zijn, maar ook daarbuiten, als de asielzoeker dat wil. Ik meen dat hiermee een zorgvuldige terugkeer naar Afghanistan is gewaarborgd. Om die reden ontraad ik de aanneming van deze motie.

Over de motie van de leden Van der Staaij en Klaas de Vries merk ik het volgende op.

De heer Nawijn (LPF):

Wij hebben die andere moties nog niet. Ik wil die toch wel graag even zien.

De voorzitter:

De minister bespreekt nu een motie die al eerder, op 1 juli 2004, is ingediend. Als het goed is, hebt u die al een paar maanden in uw bezit.

De heer Nawijn (LPF):

Die heb ik nu toch niet bij mij! En die andere vijf hebben wij ook nog niet.

De voorzitter:

Ik let er scherp op dat u die krijgt.

Minister Verdonk:

In hun motie, ingediend op 1 juli 2004, stellen de leden Van der Staaij en Klaas de Vries dat het billijk is om ook voor langdurig hier verblijvende, onder de oude Vreemdelingenwet binnengestroomde, asielzoekers die tijdens hun asielprocedure voor de wet in Nederland zijn getrouwd en daarna een verzoek om gezinsvorming hebben gedaan, een uitzondering te maken op het MVV-vereiste. De heer Klaas de Vries heeft in zijn motie voorgesteld om ook de mensen die onder de nieuwe Vreemdelingenwet vallen, hierbij te betrekken. Ik ga op beide moties tegelijk in. Laat ik duidelijk zijn: de regeling geldt niet voor vreemdelingen die gezinsvorming beogen. Dat is ook nooit mijn bedoeling geweest. Ik heb altijd voor ogen gehad de groep vreemdelingen die als gezin naar Nederland zijn gekomen. Bij gezinsvorming is er sprake van totstandkoming van het gezin in Nederland. In Nederland is men een relatie aangegaan, wetende dat er op dat moment nog geen verblijfsvergunning was en dat het ook onzeker was of een dergelijke vergunning überhaupt verkregen zou worden. Dat is een eigen keuze geweest van de vreemdeling. Een verdere uitbreiding van de vrijstellingscategorie naar gezinsvormers is naar mijn mening te zeer een uitholling van het wettelijke MVV-vereiste. Bovendien zou de ongelijkheid ten opzichte van andere categorieën MVV-plichtigen te groot worden. Ik schat namelijk in dat in toenemende mate ook door andere categorieën MVV-plichtigen een beroep zou worden gedaan op vrijstelling van het MVV-vereiste. Van een verdere uitbreiding van deze regel zou voorts een aanzuigende werking uitgaan en dat is niet de bedoeling van het wettelijke MVV-vereiste. Dit geldt des te meer, indien de vrijstellingscategorie voor het MVV-vereiste uitgebreid zou worden naar aanvragen ingediend onder de nieuwe wet. De vrijstelling wordt bij uitzondering verleend en geldt voor mensen die onder de oude vreemdelingenwet zijn binnengekomen, de mensen die vallen onder de groep van 26.000. Daar wil ik mij graag aan houden. Ik ontraad dan ook de aanneming van deze moties.

De heer Van der Staaij (SGP):

Voorzitter. Ik heb een vraag aan de minister over de oude motie, laat ik het zo maar zeggen. Deze betreft inderdaad alleen de groep die onder de oude vreemdelingenwet is ingestroomd. Erkent de minister wel dat er onder de gezinsvormers een problematiek is die juist speelt bij mensen die onder de oude wet zijn ingestroomd, namelijk dat deze mensen soms al jarenlang in Nederland een feitelijk gezinsleven hebben gehad, maar er nu pas achter komen dat zij uiteindelijk geen verblijfsvergunning krijgen?

Minister Verdonk:

Op het moment dat deze mensen in het huwelijk zijn getreden, hadden zij geen zekerheid van hun verblijf hier. Zij hebben op eigen verantwoordelijkheid die keuze gemaakt. Ik kan de heer Van der Staaij wel meedelen dat in gevallen waarbij in één gezin sommige gezinsleden wel en andere gezinsleden niet onder de doelgroep van het Project Terugkeer vallen, terwijl zij allen verblijf beogen bij een gezinslid dat al in het bezit is van een reguliere of op asiel gebaseerde verblijfsvergunning dan wel de Nederlandse nationaliteit bezit, alle gezinsleden in aanmerking komen voor ontheffing van het MVV-vereiste. Om een voorbeeld te geven: de vader heeft een verblijfsvergunning, de moeder valt onder de doelgroep van het Project Terugkeer, maar het kind niet. Beoogd wordt dat moeder en kind in aanmerking kunnen komen voor ontheffing van het MVV-vereiste, als zij ook voldoen aan de overige voorwaarden. In die zin zal ook de op 29 juli 2004 gepubliceerde beleidsregel op korte termijn worden aangepast. Ik ontraad de aanneming van deze motie.

Ik kom op de motie van de heer De Vries over de Tsjetsjenen. Hij verzoekt de regering een categoriaal beleid in te stellen, wanneer uit het nieuwe algemene ambtsbericht volgt dat er geen verbetering in de situatie voor Tsjetsjeense asielzoekers in de Russische Federatie is opgetreden, dan wel dat hun situatie verslechterd is. Laat een ding heel duidelijk zijn: ook ik zie dat de situatie in Tsjetsjenië onveranderd slecht is en dat terugkeer van asielzoekers naar dit deel van de Russische Federatie van een bijzondere hardheid zou zijn. Categoriaal beschermingsbeleid voor personen uit deze deelstaat zou kunnen worden gevoerd, maar er is een verblijfsalternatief elders in de Russische Federatie. De aanslagen die er de laatste tijd zijn geweest en de verschrikkelijke aanslag op de school in Beslan geven natuurlijk reden tot zorg. Ik heb de minister van Buitenlandse Zaken verzocht om een ambtsbericht. Dat komt eind november, heeft hij toegezegd. Ik heb hem expliciet verzocht, in te gaan op de situatie van Tsjetsjenen in de Russische Federatie en op grond van het nieuwe ambtsbericht zal ik mijn beleid opnieuw bezien.

De heer Nawijn (LPF):

Ik zou graag van de minister antwoord krijgen op de vraag die ik net ook aan de heer De Vries heb gesteld: wat is hierover de mening van de Hoge Commissaris voor de Vluchtelingen? Is de minister daarvan op de hoogte? Wat zegt hij precies? Ik denk toch dat dit van essentieel belang is voor deze motie.

Minister Verdonk:

De verklaring van de heer Lubbers is mij onbekend. Laat duidelijk zijn dat vluchtelingen niet worden uitgezet. Echte vluchtelingen krijgen bescherming, dat weet u. Wij sturen sowieso niet terug naar Tsjetsjenië. Wij sturen terug naar een verblijfsalternatief elders in de Russische Federatie.

De volgende motie is die van de heer De Vries, mevrouw Vos en de heer De Wit. Hierin staat dat redelijkerwijs niet van alleenstaande vrouwen en meisjes kan worden verwacht dat zij zich accommoderen aan de voor hen onderdrukkende levenswijze in Afghanistan. Er wordt gevraagd om bij de beoordeling van een asielaanvraag niet alleen rekening te houden met de reeds ondervonden problemen vanwege hun levensstijl in Afghanistan, maar ook met te verwachten problemen bij de terugkeer. Ik heb eerder duidelijk gemaakt dat vrouwen die in Afghanistan problemen hebben ondervonden vanwege hun afwijkende levensstijl in aanmerking komen voor een asielstatus.

Het kan echter niet zo zijn dat vrouwen bescherming wordt verleend enkel vanwege het in Nederland aannemen van een westerse levensstijl. Het is niet mogelijk om een westerse levensstijl of de mate van verwesterd zijn te bepalen. Daarnaast is het van principieel belang dat de asielprocedure geen procedure behoort te zijn die naast het verlenen van bescherming ook de ontplooiingsmogelijkheden van asielzoekers waarborgt. Dat een vrouw in Nederland gebruik heeft gemaakt van de mogelijkheden en rechten van de Nederlandse samenleving, betekent niet dat zij zich bij terugkeer in Afghanistan niet wederom zal kunnen aanpassen aan de situatie daar. De omstandigheid dat betrokkene zich bij terugkeer niet op gelijke wijze kan uiten of ontplooien zoals zij dat in Nederland kon, geeft onvoldoende grond om tot bescherming hier over te gaan.

Wanneer een vergunning zou worden verleend omdat een asielzoeker bij terugkeer minder ontplooiingsmogelijkheden heeft dan hier in Nederland, zal dat niet ophouden bij Afghanistan. In heel veel landen in de wereld zullen de mogelijkheden bij terugkeer minder groot zijn. Dit kan geen grond worden om verblijf in Nederland toe te staan. Ik ontraad het aannemen van deze motie. Ik ontraad overigens ook het aannemen van de motie van de heer De Vries over Tsjetsjenië.

Het volgende punt is het verzoek aan de regering om in het kader van het voeren van categoriaal beschermingsbeleid de aard van het geweld als uitgangspunt te nemen en geen vreemdelingen uit te zetten van wie naar eigen overtuiging de veiligheid niet is gegarandeerd. Op grond van het ambtsbericht van de minister van Buitenlandse zaken van 7 juni 2004 en toetsing daarvan aan de indicatoren van het Vreemdelingenbesluit, ben ik van oordeel dat het voeren van beleid van categorale bescherming niet aan de orde is.

Hoewel op grond van de eerste indicator een beleid van categorale bescherming is geïndiceerd, ben ik niet bereid een dergelijk beleid te voeren vanwege de derde indicator. De derde indicator heeft betrekking op het beleid van andere landen. Dat wil niet zeggen dat ik het Nederlandse asielbeleid ondergeschikt maak aan het beleid van andere Europese landen. De derde indicator heeft echter met de voortschrijdende ontwikkeling van Europa wel aan invloed gewonnen. Daarom beschouw ik in dit geval de derde indicator als doorslaggevend. Ik deel niet alle informatie over het beleid van andere landen omdat deze landen mij hebben verzocht om die informatie vertrouwelijk te behandelen. Deze beleidsbeslissing betekent overigens niet dat de bescherming van Liberiaanse asielzoekers in het gedrang is. Het enige verschil is dat zij niet op categorale gronden, maar op individuele gronden voor bescherming in aanmerking kunnen komen. Ik ontraad het aannemen van deze motie.

De volgende motie is van mevrouw Lambrechts. Zij verzoekt de regering in haar motie om er zorg voor te dragen dat in alle gevallen waarin BMA over onvoldoende informatie beschikt of waarin BMA wenst af te wijken van de opvatting van de behandelend arts, de BMA-arts de betrokkene eerst zelf onderzoekt of doet onderzoeken. BMA-artsen brengen niet in alle gevallen advies uit zonder dat zij de betrokkene hebben onderzocht of door een externe deskundige hebben laten onderzoeken. Als een BMA-arts van mening is dat hij onvoldoende informatie heeft gekregen van een behandelend arts om tot een gedegen advies te kunnen komen, zal hij iemand onderzoeken of doen onderzoeken. Dat gebeurt ook als een BMA-arts het niet eens is met de bevindingen van de behandelend arts. Het is dus mogelijk.

Artsen hebben overigens in Nederland op grond van de Wet geneeskundige behandeloverkomst de plicht om inzage te geven in het dossier van hun cliënten indien andere artsen daarom vragen. Artsen kunnen dus niet blijven weigeren om de gevraagde medische informatie te verstrekken.

Mevrouw Lambrechts (D66):

Wij hebben een- en andermaal in het overleg met de minister gewisseld dat het mogelijk is. Wij vinden dat waar wordt afgeweken van het advies van een behandelend arts de patiënt moet worden gezien door een ander.

Minister Verdonk:

Ik treed niet in het medische oordeel van de BMA-artsen. Ik heb een hoge dunk van hun onafhankelijkheid en professionaliteit. Als de BMA-arts het nodig vindt een tweede arts te raadplegen, de betrokkene zelf te onderzoeken of deze nog door een andere externe deskundige te laten onderzoeken, bestaan de mogelijkheden daartoe. BMA-artsen zijn degenen die op dat moment de situatie vanuit hun eigen medische professionaliteit moeten inschatten.

Mevrouw Lambrechts (D66):

Ik heb het gevoel dat wij sterk langs elkaar heen praten. Wanneer een arts afwijkt van adviezen van een behandelend arts over de medische toestand van een asielzoeker is toch het minste wat men kan vragen dat deze arts de patiënt moet hebben gezien, of die door een andere arts heeft laten zien? Men kan toch niet zomaar afwijken van het advies van een behandelend arts?

Minister Verdonk:

In de praktijk blijkt dat de behandelend artsen meewerken aan het BMA-onderzoek en informatie geven. Op het moment dat de BMA-arts vindt dat hij voldoende informatie heeft om zijn medische diagnose te kunnen stellen, zal hij dat doen vanuit zijn medische professionaliteit. Als hij het nodig vindt, om een tweede oordeel te vragen, een onderzoek te doen, een dossier in te zien of een externe deskundige te raadplegen, kan dat allemaal gebeuren. Het is echter aan de medische beoordeling van de BMA-arts om dat te doen. Ik ga dat niet verplicht opleggen.

De beraadslaging wordt gesloten.

De vergadering wordt enkele minuten geschorst.

Naar boven