Aan de orde is het debat over het onderzoek naar het optreden van politie en justitie in de Schiedamse moordzaak.

Mevrouw Vos (GroenLinks):

Voorzitter. Vandaag gaat het om de moord op een klein meisje, Nienke. Het gaat over haar vriendje, Maikel, die de moordpoging overleefde. Ik heb geen woorden voor wat deze kinderen is aangedaan, voor het onnoemelijke leed waar de ouders en de familie van Nienke en Maikel mee moeten zullen moeten leven. Het gaat vandaag om Cees B., de man die meer dan vier jaar onschuldig in de cel zat, het gaat over het optreden van de politie, het OM, het Nationaal Forensisch Instituut (NFI), de rechters en de minister. Het gaat over een zaak die het vertrouwen in de Nederlandse rechtsstaat diep heeft geschokt, een zaak die iedereen beroert. Voor GroenLinks is de kern van dit debat de vraag of de minister in staat is, op geloofwaardige wijze het geschonden vertrouwen in de rechtsstaat te herstellen.

Het rapport van de heer Posthumus geeft inzicht in de manier waarop de strafprocedure in de Schiedamse parkmoord is verlopen. Iedereen is het erover eens dat fout op fout is gestapeld. In een angstaanjagend lange opsomming constateert de heer Posthumus wat er mis is gegaan. Wij hebben allemaal het rapport gelezen, ik ga hier niet alle fouten en onvolkomenheden opsommen. Van hoog tot laag, van politieagent tot de minister, zijn er onbegrijpelijke keuzes gemaakt. Op ronduit onprofessionele wijze zijn onderzoeksprocedures geschonden, is de registratie van het verloop van het onderzoek achterwege gebleven, zijn er strategische en fatale keuzes in de opsporing gemaakt en is er geen enkele ruimte geboden aan de gedachte dat de werkelijkheid, de materiële waarheid er misschien ook anders uit had kunnen zien, dat Cees B. de dader niet zou zijn.

Cruciaal in de opsporing en vervolging waren de vrijwel direct weer ingetrokken bekentenissen van Cees B. en het DNA-onderzoek. De heer Posthumus constateert dat er wel degelijk rechercheurs waren die twijfelden aan de bekentenis van Cees B., welke twijfel niet of nauwelijks werd uitgesproken. Cees B. leek niet op de omschrijving die Maikel van de dader gaf, er waren geen sporen van Cees B. op de plaats van het delict, en hij paste niet soepel in de tijdlijn van de gebeurtenissen. Dit alles staat op de pagina's 70 en 71 van het rapport. Desondanks spitste het opsporingsonderzoek zich toe op Cees B. Uit de interviews blijkt dat de leider van het onderzoek en de zaaksofficier van mening waren dat het aan de buitenwereld een verkeerd signaal zou geven om na de bekentenis van Cees B. onderzoek te doen naar andere verdachten. Want als dat bekend zou worden, zou de indruk kunnen ontstaan dat politie en justitie niet overtuigd waren van de schuld van Cees B. Onderzoek naar andere verdachten of andere richtingen zou de zaak tegen Cees B. zwakker maken. Wat stond centraal? Het vinden van de materiële waarheid, de werkelijke dader, of wat de mensen op straat zouden kunnen vinden van de politie en het OM? Posthumus stelt terecht dat het meer een teken van kracht en zorgvuldigheid is om andere scenario's te blijven onderzoeken.

Maikels verklaring was een ander scenario. Hij gaf een goede beschrijving van de werkelijke dader, Wik H. Deze beschrijving kwam overeen met andere getuigenverklaringen. Deskundigen twijfelden niet aan het waarheidsgehalte van de verklaring van Maikel, maar de politie wel. Maikel werd op het schunnige af gemangeld. Posthumus constateert dat Cees B. niet zou zijn veroordeeld als Maikel als kroongetuige was benaderd. In plaats daarvan dreigde de politie de ouders zelfs met ontzetting uit de ouderlijke macht, als ze hun zoon niet zouden afstaan aan de politie. Wie verzint zoiets? Graag een reactie van de minister.

Het veilig stellen van DNA-sporen is in de soep gelopen. Het is schokkend om te lezen hoe is omgegaan met het lichaampje van Nienke, waarbij waarschijnlijk essentiële sporen verloren zijn gegaan. De DNA-sporen die wel zijn verzameld, leverden een diffuus beeld op. De onderzoeker en de deskundigen van het NFI waren het niet eens over de te trekken conclusies. Wel twijfelden ze allebei aan de betrokkenheid van Cees B. bij de strafbare feiten. Het aangetroffen materiaal op de veter, het moordwapen, was niet van Cees B. Het materiaal wees, zij het soms onduidelijk, in de richting van een mannelijke derde persoon. Op 10 juli 2001 volgt een gesprek tussen mensen van het NFI en de zaaksofficier. Hoe het er in dat gesprek aan toe is gegaan, weten wij niet. Wat wij wel weten, is dat de zaaksofficier niets met deze twijfels gedaan heeft. Ook de advocaat-generaal deed niets met de fundamentele twijfels van het NFI. Over nota bene het moordwapen, de veter, zei de advocaat-generaal in haar requisitoir: onderzoek aan de veter waarmee Nienke was gestranguleerd heeft geen resultaat gehad, ook niet met de zogenaamde LCN-methode. Terwijl de DNA-sporen die het NFI vond op deze veter niet van Cees B. waren. Dat stond vast. Ik kan niet anders zeggen dan: horen, zien en zwijgen. En zo gaat het maar door. De waarheid werd in het keurslijf van het Openbaar Ministerie gepropt. Zonder aanziens des persoons moest en zou Cees B. veroordeeld worden, met als rechtvaardiging: wat zouden de mensen wel niet denken als Justitie niet overtuigd was van de schuld van Cees B.? En wat zou u daarvan denken, minister? Wat vindt u ervan en wanneer werd u op de hoogte gesteld van wat er in deze zaak speelde? Heeft het College van procureurs-generaal u op de hoogte gesteld van de gesprekken die hebben plaatsvonden tussen het NFI, de zaaksofficier en de advocaat-generaal? Was u op de hoogte van de twijfel? Kunt u precies aan de Kamer duiden hoe dat in zijn werk is gegaan?

Politie, Openbaar Ministerie en de minister van Justitie doen voorkomen alsof dit een betreurenswaardig incident is waarin fout op fout is gestapeld. Net zo'n betreurenswaardig incident als de Zaanse paskamermoord, de zaak van de Vier van Putten en de vuurwerkramp in Enschede. Keer op keer zien wij in schokkende strafzaken hetzelfde patroon. Politie en Openbaar Ministerie willen snel een verdachte achter slot en grendel hebben en gaan daarbij door rechtsstatelijke roeien en ruiten. Wat zouden de mensen anders niet denken?

Prof. Wagenaar drukte dat eergisteren krachtig uit: het ging om een patroon van gelijk krijgen en niet om waarheidsvinding. En heb je geen bewijs, dan reproduceer je het maar. Dat is de dagelijkse praktijk, aldus de voorzitter van de Nederlandse Vereniging van Strafrecht Advocaten. De minister zei daarentegen in zijn brief dat er geen aanwijzingen zijn dat soortgelijke dwalingen zich vaker hebben voorgedaan. De minister vindt het dus een incident. Minister, ik vind dat u moet onderzoeken of dat zo is. Ik vraag u of u dat ook zal gaan doen. Wat mijn fractie betreft zijn dit geen incidenten meer. De door Posthumus geconstateerde fouten zitten diep ingesleten in de opsporingspraktijk. Sommige fouten zijn banaal en andere ernstiger. Want wat doe je als officier van justitie met afwijkende onderzoeksuitkomsten? Die negeer je dus gewoon maar.

En de minister vond het een hele troost dat er in ieder geval door het Openbaar Ministerie geen opzettelijke fouten waren gemaakt. Wat Posthumus beschrijft, is een proces waarin de zaaksofficier en de advocaat-generaal willens en wetens de aanmerkelijke kans hebben aanvaard dat door hun zwijgen Cees B. veroordeeld werd. Dat is in juristentermen voorwaardelijke opzet, waarvoor al velen zijn veroordeeld.

De analyse van GroenLinks is de volgende. Vanaf de jaren tachtig is de druk op het Openbaar Ministerie steeds groter geworden; er moet gepresteerd worden. Allengs is de kwaliteit van het werk van de politie en het Openbaar Ministerie naar de achtergrond gedrukt. De Van Traa-enquête maakte dat klemmend duidelijk. Wie teruggrijpt naar de rapporten van de parlementaire enquêtecommissie-Van Traa leest bevindingen die net zo goed op de Schiedamse parkmoord van toepassing kunnen zijn. De commissie constateerde een normerings-, gezags- en organisatiecrisis in de opsporing. De commissie-Van Traa zag dat de toenmalige crisis de legitimiteit van de rechtshandhaving raakte. Het gaat, zo stelde de commissie, om ernstige problemen binnen een essentieel onderdeel van de democratische rechtsstaat; een levende rechtsstaat duldt geen ongecontroleerd terrein in de rechtshandhaving en opsporing.

Minister, de huidige justitiële crisis is niet te bezweren met obligate maatregelen zoals op het punt van het creëren van tegenspraak binnen politie en Openbaar Ministerie. Mij dunkt dat dit er toch gewoon behoort te zijn in het werk van deze mensen. Het komt er op aan dat er een daadwerkelijke cultuuromslag plaatsvindt waarmee de magistratelijkheid terugkeert in het Openbaar Ministerie. Het gaat om het herstel van vertrouwen. Is dat niet het motto van het kabinet-Balkenende?

De heer Van Haersma Buma (CDA):

Mevrouw Vos constateert een crisis in de rechtsstaat. Kan zij verduidelijken en concretiseren wanneer en waardoor die crisis is ontstaan?

Mevrouw Vos (GroenLinks):

Ik heb aangegeven dat deze zaak dermate schokkend is dat er sprake is van een crisis. Door de politie, het Openbaar Ministerie, deskundigen, eigenlijk tot aan het hoogste gezag toe, zijn fouten gemaakt en heeft er iemand onschuldig vastgezeten. Wij kunnen vaststellen dat dergelijke patronen bij meerdere zaken te herkennen zijn. Ik stel vast dat dit een crisis is, omdat dit het herstel van het vertrouwen van veel burgers in de Nederlandse rechtsstaat schaadt.

De heer Van Haersma Buma (CDA):

De zaak is heel ernstig, daarom zitten wij ook bij elkaar, maar het steeds herhalen van het woord "crisis" maakt van een heel ernstige zaak, waarvan wij er meerdere hebben gehad, een crisis in de rechtsstaat waarvan wij wel moeten weten of deze er is. Ik vroeg bijvoorbeeld wanneer deze is begonnen. Gisteren heeft een van de advocaten gezegd dat in 1987 een zaak op dezelfde manier fout is gegaan. Is er sinds 1987 al sprake van een crisis, die voortduurt tot nu?

Mevrouw Vos (GroenLinks):

Ik heb net gezegd dat GroenLinks al langer heeft vastgesteld dat er een patroon is geslopen in het werk van het Openbaar Ministerie en van de politie. Dat patroon heeft het Openbaar Ministerie steeds meer in de rol gedrukt van crimefighter, boeven vangen, uit zijn op resultaten. Dat patroon is gestuurd door de politiek en dat is een weg die wij allang hebben bekritiseerd. Deze minister, die daarvoor op dit moment verantwoordelijk is, is daarop aan te spreken. Deze zeer ernstige zaak is niet zomaar ontstaan, maar een teken van wat er al langer aan de hand is in de opsporing. Ik zeg dat het niet om één geval gaat, maar dat dit patroon in meerdere gevallen te herkennen is. Dat vinden wij zeer ernstig. Er is veel voor nodig om dat te herstellen.

De heer Van Haersma Buma (CDA):

Niemand ontkent dat de zaak ernstig is, maar wat ik zo ernstig vind aan uw opstelling, is dat u aan die ernstige zaak een politieke draai geeft en eigenlijk zegt dat het niet zo ver was gekomen, als er minder nadruk op opsporing was gelegd, zoals GroenLinks al heel lang zei. U ziet een crisis, maar dat kunt u niet hard maken, omdat er al in 1987 dwalingen voorkwamen. U moet wel secuur zijn met de analyse van de grote problemen waar wij in zitten. Daartoe roep ik u op.

Mevrouw Vos (GroenLinks):

Natuurlijk heb ik niet gezegd dat dit niet was gebeurd, als er was gebeurd wat GroenLinks wilde. Dat is niet mijn stelling. Mijn stelling is wel dat GroenLinks allang signaleert dat de nadruk op de rol die het Openbaar Ministerie als crimefighter moet spelen door boeven te vangen, steeds sterker is geworden en politiek gestuurd is. Daar zitten wij nu ook mee. Wij stellen vast dat het niet om een incident gaat. Wij vinden dit een structurele ontwikkeling, omdat wij dit soort elementen in veel meer zaken terugzien. Daarom zeggen wij dat wij deze zaak niet zomaar vandaag kunnen afdoen. Het gaat om een structureel probleem. Voor de oplossing daarvan is veel meer nodig dan wat de minister ons nu biedt.

De heer Rouvoet (ChristenUnie):

Mevrouw Vos spreekt van een crisis in de rechtsstaat en verwijst naar crimefighting. Zij maakt een vergelijking met het optreden van het Openbaar Ministerie in de IRT-affaire, toen het helemaal in de uitvoering ging zitten. Zij noemt als oplossing dat het magistratelijke terug moet in het optreden van het Openbaar Ministerie. Mag ik er een andere observatie naast leggen? Ik zal hierover in mijn eigen termijn ook wat zeggen. Het omgekeerde kan ook waar zijn, als er sprake is van een tunnelvisie. Moet je dan niet zeggen dat het Openbaar Ministerie in deze zaak misschien te veel zelf op de stoel van de rechter is gaan zitten? Het kan ook het tegenovergestelde zijn van wat u als oorzaak aanwijst.

Mevrouw Vos (GroenLinks):

Ik denk dat wij het eens zijn dat er sprake is van een tunnelvisie. Mijn analyse is dat die gestuurd is door de boodschap dat het Openbaar Ministerie moet zorgen dat de daders worden gepakt en opgesloten. Dat patroon zie ik in deze zaak zeer sterk terug. Men heeft vanaf het begin snel gedacht: dit moet de dader wel zijn. Al het andere, wat daar niet op wees, is terzijde gelegd. Daarom zeg ik dat het Openbaar Ministerie zich te zeer heeft laten sturen door die politieke wens om boeven te vangen. Dat zou kunnen bijdragen aan deze wijze van opsporing. Daarom zeggen wij dat het OM weer die magistratelijke rol moet nemen. Het is er in eerste instantie om dit rechtssysteem te beschermen, om recht te doen en om te zorgen dat er volgens de regels van onze rechtsstaat uiteindelijk schuldigen worden gepakt en veroordeeld. Dat is waar het OM op uit moet zijn.

De heer Rouvoet (ChristenUnie):

Door de formulering die mevrouw Vos gebruikt, moet ik de vraag nog een keer stellen. Zij zegt dat het OM geroepen is om recht te doen. Is dat nu niet precies wat er ten onrechte is gebeurd bij het optreden van het Openbaar Ministerie in deze zaak? Men was al tot een oordeel gekomen, zat vast in die tunnelvisie en is in feite op de stoel van de rechter gaan zitten. Mijn vraag is of meer magistratelijkheid als remedie de kwaal niet verergert in plaats van verhelpt.

Mevrouw Vos (GroenLinks):

Nee, dat denk ik niet. Wanneer ik spreek over recht doen, bedoel ik dat het Openbaar Ministerie is geroepen om alle feiten in ogenschouw te nemen. Het dient onafhankelijk, met een vrije blik, het hele veld te bekijken en alle mogelijke aanwijzingen te onderzoeken en niet op voorhand te zeggen: dat zal wel degene zijn die veroordeeld moet worden, zoals hier al heel snel is gebeurd. Ik denk dat het heel belangrijk is dat het Openbaar Ministerie die onafhankelijke rol, die magistratelijke rol, weer op zich neemt, los van politieke druk. Ik denk dat wij daar in dit debat een aantal conclusies over zouden moeten trekken.

Ik kom nu bij, wat mijn fractie betreft, de kern van het debat. Het gaat om herstel van vertrouwen. Is dat niet ook het motto van deze regering? Mijn fractie stelt niet snel de vertrouwensvraag, zeker niet bij de minister van Justitie, die als geen ander te maken heeft met een beleidsterrein dat kwetsbaar is voor incidenten. Vandaag is voor de fractie van GroenLinks de vraag of deze minister in staat is om op geloofwaardige wijze het vertrouwen te herstellen, gelet op de onvoorstelbare ernst van het gebeuren, waardoor het vertrouwen in ons rechtsstelsel is geschonden, maar ook gelet op de reactie van de minister vorige week en zijn volstrekte gebrek aan regie. Deze minister heeft eerst verklaard dat alle informatie van het Openbaar Ministerie en het NFI bij de rechter was beland. Ik vertaal het in mijn eigen woorden: op dat punt is er niets aan de hand. Deze minister had de voorzitter van het College van pg's in beeld, die bij Nova heeft verklaard dat het Openbaar Ministerie geen feiten heeft achtergehouden voor de rechter. Vervolgens moest dezelfde pg in een brief de twijfels beschrijven die wel degelijk bij het NFI bestonden over de schuld van Cees B. Die twijfels zijn wel aan het Openbaar Ministerie, maar niet aan de rechter voorgelegd. Vervolgens heeft deze minister de media de schuld gegeven van de ontstane beroering en onrust.

Gelet op de aard van de problemen, die duiden op een structureel probleem in het Nederlandse rechtsstelsel, van politie tot OM en rechters, vragen wij ons ook af of deze minister in staat is om dat structurele probleem aan te pakken. Dat heeft alles te maken met de richting die het Openbaar Ministerie is ingestuurd door de politiek: crimefighters, boeven vangen, resultaten voorop. Deze minister geeft volop steun aan deze koers. Hij is de minister die niet meer spreekt van de rechtsstaat, maar van de bruikbare rechtsorde. Hij schoof de kritiek van GroenLinks op die koers ter zijde met de boodschap: vertrouwt u maar op mij; de rechtsbescherming is in goede handen en er zullen geen gekke dingen gebeuren. Onze vrees is bewaarheid: het vertrouwen in ons rechtsstelsel is diep geschokt. Aan u, minister, de vraag of u zichzelf in staat acht om het vertrouwen in de rechtsstaat op geloofwaardige wijze te herstellen.

De heer De Wit (SP):

Voorzitter. Bij alle commotie over deze moordzaak zijn wij geneigd te vergeten dat het hier om mensen gaat: het slachtoffer, de ouders van Nienke, Maikel, zijn ouders, de onschuldig veroordeelde verdachte B. en natuurlijk de families die hierbij betrokken zijn. Het debat van vandaag zal in hun ogen misschien bizar lijken, maar ik vind het nodig dat de zaken gezegd worden die gezegd moeten worden. Van politici mag verwacht worden dat zij spreken wanneer ontzetting en verwarring in de samenleving heersen.

Er is in deze zaak sprake van een rechterlijke dwaling. Dat is buitengewoon ernstig voor een rechtsstaat die Nederland pretendeert te zijn. De minister stelt in zijn brief dat de rechterlijke dwaling waardoor B. ten onrechte vier jaar vast zat, het gevolg is van "een opeenstapeling van elkaar versterkende onzorgvuldigheden en beoordelingsfouten". Hij stelt daarnaast ook dat "van het opzettelijk achterhouden van bewijs en gegevens ten einde een onschuldige veroordeeld te krijgen, geen sprake is geweest". Volgens de SP-fractie zijn beide conclusies te makkelijk en worden zij niet volledig gedragen door de feiten in deze zaak. Na bestudering van het uitvoerige onderzoeksrapport en de brief van 13 september van de minister moet ik constateren dat "onzorgvuldigheden" en "beoordelingsfouten" wel erg verhullende termen zijn voor misslagen die zijn voortgekomen uit een bewust gekozen opstelling van het Openbaar Ministerie, die niet gericht was op waarheidsvinding, maar op het verkrijgen van een veroordeling. De samenhang tussen de verschillende zogenaamde fouten is te groot om van slordigheden te kunnen spreken. Na de bekentenis van B. is het onderzoek geheel en al op hem gericht, zelfs nadat hij de bekentenis had ingetrokken. Dit is opzettelijk gebeurd. Zo wordt in de hoofdconclusies van het rapport van de onderzoeker Posthumus gesteld: "De zaaksofficier heeft na de bekentenis van B. te zeer gekozen voor een daadkrachtig afwerken van de zaak in plaats van voor een objectieve, kritische doordenking van een en ander. Er is bewust gekozen om geen andere onderzoeksrichting meer uit te werken." Bovendien is het aanwezige bewijsmateriaal zo geselecteerd en gepresenteerd dat de conclusies slechts in de richting konden gaan van de ene dader B. Het meest schrijnende voorbeeld is Maikel. Hij is op een schandalige en ontoelaatbare manier verhoord. Een minderjarige van 11 jaar nota bene. Ook de manier waarop met de verklaring van Maikel is omgegaan is schandalig. Zijn beschrijving van de dader werd ongeloofwaardig geacht omdat die niet overeenkwam met het uiterlijk van B. Onderzoeker Posthumus concludeert in paragraaf 6.3 van zijn rapport: "Door wezenlijke onderdelen van Maikels verklaringen terzijde te schuiven, kon Cees B. in de daderrol worden gebracht en gehouden."

Het Openbaar Ministerie heeft bovendien bewijs en gegevens achtergehouden. Ik verwijs hiervoor naar conclusie 9.1.3 in het rapport. Daarin wordt gesteld dat het eindproces-verbaal en het relaasproces-verbaal eenzijdig en onvolledig zijn.

Daarnaast is er de inmiddels veelbesproken manier waarop met het technisch bewijs is omgegaan. Het Nederlands Forensisch Instituut twijfelt over de betrokkenheid van B. en vraagt voor het eerst ooit via de procureur-generaal een gesprek aan met de zaaksofficier. Tijdens dit gesprek maken de twee betrokken medewerkers van het Nederlands Forensisch Instituut kenbaar dat zij twijfels hebben omtrent de onderzoeksresultaten. Ook in de appèlfase heeft zo'n gesprek plaatsgevonden. Zowel de rechtbank als het hof krijgen echter niets te horen van deze twijfels van het NFI. De zaaksofficier en de advocaat-generaal doen met deze informatie niets. De advocaat-generaal is er zelfs niet onrustig door geworden, zo lezen wij in het onderzoeksrapport. Terecht constateert de heer Posthumus dat deze twijfel aan de rechter had moeten worden voorgelegd, maar dat dit niet is gebeurd. Ik kan niet anders dan constateren dat er dus wel degelijk gegevens zijn achtergehouden.

Ik kan het niet nalaten om nu reeds te wijzen op een passage in het verslag van 19 januari 2001 dat wij vijf voor één van de minister hebben ontvangen. Dat is het verslag van het gesprek op het NFI, waarbij de officier van justitie stelt "dat het belangrijk is dat de rapportage zodanig wordt geschreven dat de advocatuur er niet mee op pad gaat. Er moet uitgesloten worden dat zoiets gebeurt." Over het achterhouden van gegevens en het sturen van onderzoek gesproken!

Het leidt geen twijfel dat in ieder geval de officier van justitie in deze zaak overtuigd was van de schuld van B. De advocaat-generaal was in hoger beroep kritischer, maar stelt uiteindelijk toch dat B. de dader is. Inderdaad, er is niet bewust aangestuurd op het veroordelen van iemand van wie men bij het Openbaar Ministerie wist dat hij onschuldig was. Er is echter bewust gewerkt in de richting van de ene verdachte. Dat was de dader.

De gang van zaken in dit dossier wijst op structurele misstanden binnen het Openbaar Ministerie. Wij zien nu wat er kan gebeuren als het Openbaar Ministerie zich opstelt als crimefighter en niet objectief en op afstand tegen een zaak aankijkt. Het is niet de rol van het Openbaar Ministerie in ons rechtssysteem. Het gaat om waarheidsvinding. Het Openbaar Ministerie moet de rechter en de verdediging op een zodanige manier informeren dat de rechter in staat is om de zaak te beoordelen en de advocaat in staat is om de belangen van zijn cliënt te behartigen.

De aanbevelingen die de minister nu overneemt, spreken wat dit betreft boekdelen: tegenspraak organiseren, vergroten van de kennis bij officieren van justitie op forensisch en technisch gebied en gebruik van audiovisuele middelen. Het is het abc van de opsporing. Het is een teken aan de wand dat dit anno 2005 nog moet worden aanbevolen. Het zou vanzelfsprekend moeten zijn dat politie, maar meer nog het Openbaar Ministerie, altijd kritisch en open naar het opsporingsonderzoek en het bewijsmateriaal kijkt. Dit beeld wordt nog eens bevestigd doordat niemand bij het Openbaar Ministerie in al die vier jaar dat Cees B. vastzat ooit, intern of extern, op een serieuze manier twijfel heeft geuit over de schuld van B. Het is verbijsterend als je bedenkt dat ruim 700 functionarissen van politie, rechterlijke macht en Openbaar Ministerie, onder wie zelfs de advocaat-generaal, tussen 2001 en 2004 lezingen van het Nederlands Forensisch Instituut hebben bijgewoond, waarbij deze zaak als voorbeeld werd gebruikt, en dat niemand ooit op het idee is gekomen om hierover aan de bel te trekken, behalve dan recentelijk de inmiddels ontslagen politiefunctionaris. Wat is dat voor zwijgcultuur? Kennelijk durft niemand zijn mond open te doen of wil niemand dat doen. Scoren en zwijgen, dat is kennelijk de cultuur!

Gelet op die constatering is de opstelling van de minister van Justitie in deze zaak nauwelijks te begrijpen. Zijn eerste reactie op de uitzending van Netwerk was ronduit bagatelliserend. Volgens de Volkskrant van 9 september zei hij het volgende: als er iets is misgegaan in deze zaak, is het de volle druk van de media op iets wat rustig overleg vergt. De schuld werd dus, zoals gebruikelijk, vooral bij de brenger van de boodschap gelegd.

De heer Van Haersma Buma (CDA):

U hebt gezegd dat scoren en zwijgen onderdeel zijn van de cultuur. Vindt u dat u daarmee recht doet aan al die duizenden mensen bij het Openbaar Ministerie en al die tienduizenden bij de politie?

De heer De Wit (SP):

Ik kan het niet anders formuleren. Er zijn twijfels geuit bij de eerste en de tweede rechter, maar daar is niets mee gedaan. Honderden mensen zijn met dezelfde twijfels geconfronteerd tijdens cursussen en niemand is tot de conclusie gekomen dat het niet deugde. Dan is er maar één conclusie mogelijk, namelijk dat al deze mensen de verkeerde kant uit hebben gekeken. Zij hebben niet de verantwoordelijkheid genomen om te zeggen dat het niet deugde en dat er nader onderzoek moest komen.

De heer Van Haersma Buma (CDA):

Hoe ernstig ook, ik vind dat u niet de hele organisatie op die manier kunt wegzetten.

De heer De Wit (SP):

Ik erken dat het Openbaar Ministerie om velerlei redenen onder druk staat en daar is de politiek ook voor een deel schuldig aan. De samenleving vraagt er terecht om dat mensen die in de fout gaan opgepakt en bestraft worden, maar dat mag niet leiden tot blindheid. Je mag niet zo gefocust zijn op het resultaat dat het je belet om te kijken naar de waarheid en om eventuele twijfels te uiten.

Voorzitter. De rol van de minister roept nog meer vragen op. In feite heeft de minister niets gedaan tussen 2002 en 2004, ondanks een brief van de veroordeelde B. in oktober 2002 aan de minister-president en ondanks het rapport van prof. Van Koppen dat de minister in januari 2003 onder ogen kwam. Volstrekt onbegrijpelijk is het dat de minister in zijn brief concludeert dat hij geen aanwijzingen heeft om te vermoeden dat soortgelijke dwalingen als in deze zaak zich vaker hebben voorgedaan. Waarom moeten dan de aanbevelingen van de heer Posthumus niet alleen in Schiedam maar in heel Nederland bij de politie en het Openbaar Ministerie worden doorgevoerd? Verder noem ik hier de Puttense moordzaak. In de afgelopen dagen hebben politiemensen, advocaten en wetenschappers erop gewezen dat de praktijken die nu naar boven zijn gekomen veel vaker voorkomen dan wij weten. Dat zijn stellige uitspraken van mensen die nauw betrokken zijn bij dit soort zaken. Dan heb ik het over onvolledige dossiers, ontoelaatbare verhoren, tunnelvisie en ongelijke kansen voor de verdediging. Ik ben niet zo stellig als de minister die durft te zeggen dat dit een incident was. Ik vraag hem of hij bereid is, een onderzoek te doen naar de omvang en naar de praktijken die op dit moment worden gesignaleerd.

Dat hij de aanbevelingen van het onderzoeksrapport overneemt, acht ik vanzelfsprekend, maar de misstanden waarover wij nu spreken, hebben wel plaatsgevonden onder de verantwoordelijkheid van de minister van Justitie. Daarom is het de vraag of het herstel van het geschonden vertrouwen bij deze minister wel in goede handen is. Er moet door hem en de top van het Openbaar Ministerie krachtig en eenduidig afstand worden genomen van de crimefightersmentaliteit en de prestatiegerichtheid. Wij zien tot welke ellende die houding kan leiden: ernstige fouten met vergaande gevolgen.

De heer Nawijn (Groep Nawijn):

Waarom zou een crimefightersmentaliteit bij het Openbaar Ministerie en de politie fout zijn? Dat hebben wij in dit land toch alleen maar nodig? Ik ben het wel met u eens dat er goed moet worden gewerkt, maar u kunt niet zeggen dat het Openbaar Ministerie en de politie geen crimefightersmentaliteit moeten hebben en zich niet zouden moeten bezighouden met het opsporen van ernstige delicten.

De heer De Wit (SP):

Zoals u het nu zegt, heb ik het niet gezegd. Ik heb gezegd dat wij moeten waken voor een crimefightersmentaliteit die de politie en het Openbaar Ministerie uiteindelijk verblinden en niet meer doet openstaan voor wat er echt in een zaak aan de hand is. Uiteraard is het de taak van de politie om boeven te vangen en van het Openbaar Ministerie om mensen voor de rechter te brengen, maar dat moet dan wel de dader zijn en niet iemand die men zo graag als dader ziet en daarvoor dan ook de bewijzen aandraagt.

Voorzitter. Ik constateer dat fouten en slordigheden volstrekt ontoereikende termen zijn om te beschrijven wat zich in deze zaak heeft voorgedaan en wat er zoal is misgegaan. Het Openbaar Ministerie heeft bewust twijfel rond het bewijs en zelfs ontlastend bewijs niet aan de rechter voorgelegd. Er is sprake van een verkeerde mentaliteit binnen het Openbaar Ministerie en de kans dat dit tot meer justitiële dwalingen leidt of heeft geleid, is aanzienlijk. Mijn fractie neemt deze zaak zeer hoog op. Het Openbaar Ministerie is een peiler van onze rechtsstaat en daar moeten wij op kunnen bouwen. De behandeling van de Schiedammer parkmoord trekt de geloofwaardigheid en de betrouwbaarheid van het Openbaar Ministerie in twijfel en daarmee is de rechtsstaat in het geding, hetgeen ons allen raakt. Niemand die het onderzoeksrapport in deze zaak heeft gelezen, kan zich onttrekken aan het menselijk leed dat het Openbaar Ministerie door zijn falen heeft veroorzaakt. Het is goed ons te realiseren dat dit, als wij nu geen actie ondernemen, weer kan gebeuren. De minister heeft tot nu toe geen blijk gegeven van enig gevoel voor urgentie. Dat maakt dat mijn fractie betwijfelt of hij de bereidheid en de daadkracht heeft om aan deze misstand een eind te maken. Hij zal mijn fractie ervan moeten overtuigen dat hij daartoe in staat is!

De heer Wilders (Groep Wilders):

Mevrouw de voorzitter. Wij bespreken vandaag het drama van wat er zoal is gebeurd na de Schiedammer parkmoord, de afschuwelijke moord op Nienke Kleiss op 22 juni 2000. Door veel partijen, maar vooral door politie en Justitie, grove en verwijtbare fouten en blunders gemaakt die met geen excuses zijn goed te praten. Laten wij vooral de menselijke maat niet vergeten. Het gaat om een onschuldige Cees B. die ten onrechte voor moord is veroordeeld en vier jaar achter de tralies heeft gezeten, terwijl hij niets heeft gedaan en die, als de werkelijke dader niet zou hebben bekend, vandaag nog steeds onschuldig achter de tralies zou hebben gezeten. Dat hij nu een vrij man is, is dus niet dankzij maar ondanks het optreden van het Openbaar Ministerie. Het gaat ook over het vriendje van Nienke, de toen elfjarige Maikel. Als ik hoor hoe die jongen op elfjarige leeftijd is behandeld, dan is dat bijna beestachtig te noemen. Van dit onschuldige kind werd door de politie op schaamteloze wijze een verdachte gemaakt! Het gaat over onbeschrijflijk leed en over een ongekende onrechtvaardigheid ten aanzien van zowel Cees B. als Maikel. Het gaat over een falende politie en een falend Openbaar Ministerie. Degene die denkt dat dit kan worden weggewist met excuses en verbetertrajecten alleen, is naïef en heeft het bij het verkeerde eind. Cees B. en Maikel zijn het slachtoffer en de mensen die daarvoor verantwoordelijk zijn bij zowel de politie als het Openbaar Ministerie moeten daarvoor worden gestraft.

De reactie van de minister is en was teleurstellend. Hij gaf de media de schuld en dreigde met een klacht tegen het televisieprogramma Netwerk. Hij ging ook meteen pontificaal achter het Openbaar Ministerie staan. Nu spreekt hij over slordigheden, over beoordelingsfouten, over onzorgvuldigheden, maar opnieuw geen woord over het nemen van verantwoordelijkheid voor deze justitiële dwalingen. Ook mist hij iedere keer het zo nodige gevoel van urgentie door pas op te treden als het eigenlijk al te laat is. Ik kan mij dan ook heel goed voorstellen dat collega Van der Laan van de D66-fractie zich vanmiddag in Het Parool afvraagt of deze minister nog wel de juiste persoon is om de vereiste cultuuromslag bij het Openbaar Ministerie te leiden.

Het vertrouwen van de Nederlandse burger in het functioneren van onze rechtsstaat is ernstig geschaad. Om dit belangrijke vertrouwen terug te winnen, zijn er twee dingen nodig. Het eerste dat nodig is om het vertrouwen van de burger te herstellen, is dat al het mogelijke wordt gedaan om herhaling te voorkomen. In het rapport van de heer Posthumus worden daartoe concrete aanbevelingen gedaan, en de minister neemt die gelukkig over. Mij lijken die aanbevelingen zinvol, maar ik vraag mij met de heer De Wit af waarom dergelijke verbeteringen niet eerder zijn ingevoerd, want zij lijken zo logisch. Ik ben blij dat de minister deze zinvolle aanbevelingen overneemt.

Nu de minister structurele verbeteringen overneemt naar aanleiding van een gebeurtenis die hij zelf betitelt als een incident, vraag ik mij wel af of de kans niet aanwezig is dat er veel meer aan de hand is dan dit enkele incident. Wij zagen in de Puttense moordzaak toch al eerder dat herziening nodig was. Ook de voorzitter van de politieorganisatie ACP en de Nederlandse Vereniging van Strafrecht Advocaten geven aan dat er vaker bewijs zou worden achtergehouden en dat er vaker gerechtelijke dwalingen zouden zijn. Dit zijn nogal uitspraken. Wil de minister hierop reageren?

Wij moeten voorkomen dat dit in de toekomst opnieuw gebeurt, maar daarnaast is er nog iets anders nodig om het vertrouwen van de burger in de rechtsstaat te herstellen. Er moet ook verantwoordelijkheid worden genomen voor gemaakte fouten en blunders. Zo heeft de politie grove en verwijtbare fouten gemaakt bij het veiligstellen van de sporen tot aan het verhoor van Maikel toe. De minister noemt het verhoor van de toen elfjarige Maikel onfatsoenlijk. Dit is het "understatement" van het jaar. Ik zei het al: dit verhoor was echt beneden alle peil. Ik vraag de minister of het waar is dat een van de politieagenten die aan dit verhoor deelnamen al eerder over de schreef is gegaan en door de Nationale ombudsman terecht is gewezen, zoals vanochtend in een ochtendkrant te lezen staat.

Wat te denken van het feit dat een professor in de psychiatrie nadat hij de video's van het verhoor van Maikel had bekeken, van oordeel was dat het zeer onwaarschijnlijk was dat de jongen betrokken was bij de moord op Nienke. De officier van justitie die – zo staat in het rapport – slechte contacten had met deze deskundige, vond dit blijkbaar niet zo'n prettig idee en heeft een andere deskundige uitgenodigd.

Als er zulke fouten worden gemaakt, moeten diegenen die daarvoor bij de politie verantwoordelijk zijn hun ontslag krijgen. Dit zijn de mensen die het verhoor hebben gehouden en de mensen die daarvoor in superieure lijn verantwoordelijk zijn. Ik weet dat de minister daar formeel niet over gaat en ik heb begrepen dat hij het rapport aan de korpsbeheerder heeft gestuurd. Toch zou ik het op prijs stellen als hij hier wil uitspreken dat hij het wenselijk vindt dat de verantwoordelijken worden gestraft en dat ik daar geen Kameruitspraak over hoef te vragen.

Ik heb nog een andere prangende vraag aan de minister over het optreden van de politie in deze zaak. In het rapport Posthumus staat verscholen in een noot onder aan bladzijde 57 dat er na de moord op Nienke geen tips zijn binnengekomen over Cees B., maar dat er wel drie tips zijn binnengekomen over Wik H., degene die inmiddels heeft bekend de dader te zijn. Ik vind dit onvoorstelbaar. Waarom heeft de politie toen geen onderzoek verricht naar Wik H.? Waarom is die foto van Wik H. niet aan de getuigen getoond bijvoorbeeld aan de heer T.? De politie heeft mij dunkt ook hier geblunderd. Ik hoor graag de reactie van de minister.

Ook het Openbaar Ministerie heeft veel fouten gemaakt. Ik zal die niet allemaal herhalen; het rapport staat er helaas bol van. Het OM had een tunnelvisie en liet na andere onderzoeken te doen. En het ergste: het Openbaar Ministerie hield bewust en dus opzettelijk – een officier van justitie, een procureur-generaal en een advocaat-generaal zijn allemaal volwassen mensen die hun eigen afwegingen en keuzes maken – informatie achter voor de rechtbank en de verdediging. Men deed dit bewust en met opzet. Het gegeven dat kwader trouw daarbij niet aan de orde was, doet aan dat opzettelijke niets af. Ik vraag de minister dat ruiterlijk toe te geven.

Relevant hierbij is dat in het rapport-Posthumus staat dat het een echt unicum is dat een directeur van het Nederlands Forensisch Instituut de moeite neemt om naar het Openbaar Ministerie te gaan om zijn twijfels te uiten. Hij ging naar het OM om daar persoonlijk aan te geven dat er twijfels waren over de betrokkenheid van Cees B. bij de moord op Nienke. Toch, hoewel dit nog niet eerder was voorgekomen, werd deze informatie niet doorgeleid naar de rechtbank. Dat is zeer kwalijk.

Voor de Groep Wilders is het essentieel dat voor de fouten van de politie en het OM verantwoordelijkheid wordt genomen. Dat is geen doel op zichzelf, maar een middel om bij te dragen aan het herstel van het rechtsgevoel van de Nederlandse burger. Bovendien is het terecht, want ook normale mensen in het land, die niet zo'n mooie functie hebben, worden afgerekend op hun fouten en moeten daar de prijs voor betalen. Ik ben dan ook van mening dat naast de verantwoordelijken van de politie ook de betrokken leden van het Openbaar Ministerie, van zaakofficier tot advocaat-generaal, onmiddellijk dienen te worden ontslagen. Ik vraag de minister of dat ook zijn wens is en, zo ja, of hij wil toezeggen dat hij deze wens zal overbrengen aan de mensen die daarover gaan.

Het is geen politiek spel. Ik vraag om de broodnodige maatregelen om het vertrouwen in onze rechtsstaat, na dit afschuwelijke menselijke drama, te herstellen.

De heer Rouvoet (ChristenUnie):

Voorzitter. Een justitiële dwaling is een schrikbeeld voor de rechtsstaat en een schok voor de samenleving en het rechtsbestel. Het schokt het vertrouwen dat de burger moet kunnen hebben in het recht en de rechtsgang, het wekt verontwaardiging over het onrecht dat is geleden en schept onrust over mogelijk andere, soortgelijke gevallen in het verleden of in de toekomst. Zo begint de brief van de minister van Justitie die wij vandaag bespreken. En hij heeft gelijk. Dat geeft dit debat ook een zware lading. Wij debatteren over het wezen van onze rechtsstaat.

Wat dit debat nog zwaarder maakt, is de aard van het misdrijf, de gebeurtenissen in het Beatrixpark op die 22ste juni 2000. Wat Nienke en Maikel is aangedaan, heeft ons allemaal ernstig geschokt en houdt ons nog steeds bezig. Het is een van die misdrijven die jarenlang in het collectieve geheugen zullen blijven hangen.

Met het oog op de direct betrokkenen, de ouders en de familie van Nienke en Maikel, kunnen wij niet anders dan met dubbele gevoelens dit debat voeren. Daarnaast denken wij ook aan de onterecht veroordeelde Cees B. Wij weten van zijn achtergronden die een factor zijn geweest bij zijn veroordeling, maar dat kan en mag in deze zaak op geen enkele wijze een excuus vormen.

Dit debat is nodig, want er moet politieke verantwoording worden afgelegd en er moet lering worden getrokken. Ook dat hoort bij het wezen van de democratische rechtsstaat. Maar verantwoording en excuses, hoe noodzakelijk en terecht ook, kunnen de pijn en het verdriet en het leed en het onrecht niet wegnemen. Tegen de achtergrond van wat er is gebeurd, is het haast pijnlijk om tot in detail over onzorgvuldigheid zus of fout zo te spreken. Wat moeten de betrokkenen met een verbeterprogramma bij het Openbaar Ministerie? En toch moeten wij het daarover hebben. Wij hebben de dure plicht om uit deze zaak lering te trekken en soortgelijke fouten in de toekomst te voorkomen. Dat vergt een misschien soms ook technisch debat over verantwoordelijkheden, structuren, werkwijzen en communicatie. Het is ook aan ons om dit debat boven de commotie en verontwaardiging van de dag uit te tillen.

Voor mijn fractie werd de basishouding wel goed verwoord door de minister zelf toen hij voor de camera's zei: zoiets mag in de rechtsstaat niet voorkomen. Dat is geen gemakkelijke uitspraak, want het verplicht ons om het rechtsstelsel vervolgens zo in te richten dat zoiets niet meer kan voorkomen. Daar moet alles op gericht zijn.

Wij moeten niet vluchten in de op zichzelf juiste observatie dat ook opsporing en vervolging mensenwerk zijn en dat wij dus niet kunnen uitsluiten dat vergelijkbare fouten ook in de toekomst zullen worden gemaakt. Ik proefde dat bijvoorbeeld bij de voorzitter van het College van procureurs-generaal. De fractie van de ChristenUnie voelt zich meer aangesproken door de inzet van de minister aan het slot van zijn brief, waarin hij stelt dat het feit dat ook justitie mensenwerk is geen excuus mag zijn. Hij schrijft: "Een rechtsstaat kan zich niet neerleggen bij fouten die ertoe leiden dat een onschuldige burger wordt veroordeeld en bestraft, en deze als onvermijdelijk aanvaarden." Zo is het.

De vraag is wat wij kunnen doen om herhaling te voorkomen. De basisvoorwaarden zijn uiteraard een goede opleiding en selectie bij politie en justitie, een solide organisatie van het apparaat, helderheid over taken en verantwoordelijkheden, waarborgen voor adequate communicatie en checks and balances tussen de bij de vervolging betrokken instanties en interne organisaties inclusief daadwerkelijke tegenspraak. De lat moet hoog liggen. Iedere verdachte heeft recht op een beoordeling van zijn zaak door een onafhankelijke rechter die zonder vooroordelen tot een oordeel komt. De rechter moet er op zijn beurt op kunnen vertrouwen dat hij zijn oordeel kan vestigen op grond van alle beschikbare relevante gegevens. Het oordeel van de rechter moet dus boven twijfel verheven en daarmee rechtvaardig zijn.

De commotie van de laatste dagen is vooral ontstaan door het gebruik van de term "achterhouden van ontlastende informatie". De minister concludeert daarover "dat van het opzettelijk achterhouden van bewijs en gegevens teneinde een onschuldige veroordeeld te krijgen, geen sprake is geweest". Cruciaal in die formulering is de combinatie "opzettelijk" en "teneinde". Het is enigszins verwarrend dat in de discussie wordt gesproken in termen van al dan niet bewust. Ik meen dat er sprake is van een bewuste keuze. Het is immers onderdeel van de professionaliteit om te beslissen wat aan de rechter moet worden voorgelegd en wat niet. Dat is anders dan doelbewust, wat in de buurt komt van de formulering die de minister gebruikt. Ik heb geen reden om de conclusie van de minister te weerspreken. Wel heb ik grote moeite met de wel heel verhullende formulering op pagina 4 van de brief, namelijk "terwijl de twijfels die bij (medewerkers van) het NFI leefden met betrekking de betrokkenheid van de verdachte bij het feit, hun weg naar de behandeling ter zitting niet hebben gevonden". Is de minister het met mij eens dat met die formulering ten onrechte de gemaakte keuzes buiten beeld worden gehouden?

Dit punt is voor mijn fractie overigens niet het belangrijkste uit het onderzoek, al blijft de vraag wel staan waarom het materiaal niet is bijgevoegd. Wat was daar tegen geweest? Het uitzonderlijke van deze zaak is niet dat er onderzoeksmateriaal niet ter kennis van de rechter kwam, hoe bedenkelijk dat op zich ook is. Het kernpunt is dat wij ons, terugkijkend, niet anders dan met verbijstering kunnen afvragen hoe het mogelijk is geweest dat het proces van opsporing en vervolging tot deze uitkomst heeft kunnen leiden. Hoe is het mogelijk dat uiteindelijk de rechter tot in twee instanties toe het redelijk en overtuigend bewijs aanwezig achtte terwijl op ten minste twee punten de feiten niet in de richting van Cees B. wezen, namelijk de getuigenis van Maikel en het geheel ontbreken van sporen van B.?

Ik kom nu bij de conclusies over de tunnelvisie in deze zaak. Daar ben ik eerlijk gezegd nog het meest van geschrokken. Dat moet toch onbestaanbaar zijn? Daar ligt toch het hart van de professionaliteit van politie en justitie? Hoe is het mogelijk dat er onvoldoende tegenspraak is geweest waardoor deze tunnelvisie kon ontstaan en het onderzoek vooral verdachtegericht werd in plaats van misdrijfgericht? Ik begrijp dat een afschuwelijk misdrijf als dit mensen, ook leden van het Openbaar Ministerie en politiepersoneel, niet onberoerd laat en dat woede, onmacht en behoefte aan vergelding kunnen opkomen. Precies hier ligt echter het aangrijpingspunt voor het vertrouwen in de rechtsstaat en de rechtsgang. De professionaliteit van de betrokken instanties en functionarissen moet hen ervoor behoeden dat dergelijke emoties de overhand krijgen.

In de discussie wordt dit aspect voortdurend gekoppeld aan de neiging die het OM zou hebben om zich als crimefighter te gedragen. Daarbij wordt naar de IRT-affaire en andere zaken verwezen. Het bestrijden van criminaliteit, de Nederlandse vertaling van crimefighting, is gewoon de hoofdtaak van het Openbaar Ministerie. Afgezien daarvan vraag ik mij af of uit deze zaak niet eerder het tegenovergestelde valt af te leiden, namelijk dat het magistratelijke aspect overheersend is geweest. In plaats van het presenteren aan de rechter van alle relevante feiten en overwegingen en het materiaal, inclusief ontlastend materiaal en de twijfels rondom het daderschap, is als gevolg van die tunnelvisie naar een veroordeling toe geredeneerd en gewerkt.

Hoe gaan wij dat veranderen? Moeten wij niet zeggen dat het onderscheid tussen de rechter en het Openbaar Ministerie helderder en functioneler moet worden benadrukt? Komt het OM, gelet op zijn zeer zware positie in het proces van leiding van de opsporing en op de oude terminologie van staande magistratuur, daardoor niet te veel in de verleiding om te dicht op de rechter te gaan zitten? Loopt het OM niet het risico dat het eigen oordeel wordt beschouwd als de onafhankelijke, quasi rechterlijke uitkomst van zijn proces van vermeend onafhankelijke rechts- en waarheidsvinding? In de brief staat dat de officier van justitie als leider van het onderzoek zich er voortdurend van bewust moet zijn dat andere procesdeelnemers, in het bijzonder de rechter en de verdediging, voor een goede invulling van hun functie deels afhankelijk zijn van de officier van justitie. Mijn vraag is of aan de zorg die uit deze passage spreekt, tegemoet kan worden gekomen met aanbevelingen die niet zozeer de structuur, als wel de cultuur betreffen. Of moeten wij het organiseren van tegenspraak met het oog hierop niet alleen in de opsporingsfase, maar ook in de procesfase structureel beter regelen? Uitgerekend deze minister is dankzij zijn werk van de indertijd naar hem genoemde commissie als weinig anderen op de hoogte van alle ins en outs van de discussie over de positionering en de taken van het Openbaar Ministerie. Ik zou een grondige beschouwing van hem over dit voor mijn fractie wezenlijke punt dan ook zeer op prijs stellen. Het betreft namelijk de positie van het Openbaar Ministerie. Overigens vind ik dat de minister weinig reden heeft om zich te beklagen over de enorme aandacht van de media voor het optreden van het Openbaar Ministerie in deze zaak, al mag hij natuurlijk moeite hebben met bepaalde woorden of beelden, zoals het gebruik van de woorden "achterhouden van informatie". Natuurlijk mag ook van de media zorgvuldigheid en professionaliteit worden gevraagd. Juist omdat het om de rechtsstaat gaat, is het maar goed dat de onafhankelijke media die scherp in de gaten houdt. Als externe tegenspraak behoeden zij de rechtsstaat ervoor dat het ontbreken van interne tegenspraak onopgemerkt blijft of onderschat wordt en dat de rechtsstaat zou kunnen afglijden tot het niveau van de film Casablanca: "let's round up the usual suspects", om maar een extreem voorbeeld te noemen. De minister zou daarom niet boos, maar dankbaar moeten zijn.

Terecht heeft er een uitgebreid onderzoek plaatsgevonden waarbij, naar het zich laat aan zien, werkelijk geen steen op de andere is blijven liggen. Het rapport heeft geleid tot conclusies die er niet om liegen. In de gehele keten van het eerste aantreffen van de plaats van het delict tot aan de veroordeling zijn fouten gemaakt en onzorgvuldigheden niet vermeden. Deze hebben in een zichzelf versterkend en instandhoudend proces tot een onterechte veroordeling geleid. Gelet op de achtergrond van het misdrijf zijn daarbij ook nog eens bijzonder ernstige, haast onvergeeflijke fouten gemaakt jegens Maikel. Je wordt er koud van. Het slachtoffer, net elf jaar oud, werd aanvankelijk niet als slachtoffer, maar als dader beschouwd en later, als enige beschikbare directe getuige, niet serieus genomen. Ik ga ervan uit, mede gelet op de opmerkingen die collega's hebben gemaakt, dat de minister zich in dit debat zeker ook voor dit onderdeel wil verantwoorden. Ik vraag hem in dat verband ook om een reactie op de brief over de kwestie van de schadevergoeding, die de Kamer van de advocaat van Maikel heeft ontvangen.

Het rapport-Posthumus laat aan duidelijkheid niets te wensen over en de reactie van de minister daarop, gelukkig, evenmin. De aanbevelingen worden onverkort overgenomen. Dit brengt mij op de vraag naar de verantwoordelijken. De minister erkent dat het Openbaar Ministerie de grootste verantwoordelijkheid draagt. Hij vindt het minder zinvol om fouten tegen elkaar af te wegen en om schuldigen aan te wijzen, ook omdat dit op zichzelf niet helpt bij het doorvoeren van verbeteringen. Bij die redenering kan ik mij iets voorstellen. Is de minister het wel met mij eens dat in verband met verantwoordelijkheden, functionele en ministeriële, het niet zozeer beslissend is of het verbinden van consequenties daaraan nuttig is of helpt bij het oplossen van een probleem, als wel beslissend of noodzakelijk is met het oog op het herstel van het vertrouwen in de rechtsstaat? Hierbij hoort inderdaad de vraag of de minister zichzelf in staat acht om voor dat vitale proces de eindverantwoordelijkheid te dragen. Na de beantwoording van de minister zal mijn fractie ook ten aanzien hiervan haar conclusies trekken.

De heer Nawijn (Groep Nawijn):

Mevrouw de Voorzitter. De zaak Nienke Kleiss, de zaak Marianne Vaatstra, de Puttense moordzaak, de zaak Hörcher, de vuurwerkramp in Enschede, de Zaanse paskamermoord. Wat hebben al deze zaken met elkaar gemeen? Een totaal onoverzichtelijk en slecht werkend justitie- en politieapparaat. Onschuldigen worden aangepakt en kapotgemaakt. Het leed van mensen die hierbij betrokken zijn, is niet te overzien. Ik denk dat wij dit in gedachten moeten houden als wij de zaak-Nienke Kleiss bespreken, want deze zaak is geen incident. Op dit moment gaan helaas veel zaken fout doordat het justitie- en politieapparaat totaal falen. Nogmaals, ik wil niet zeggen dat het hele jusititie- en politieapparaat fout is. Dat is zeker niet zo. Dat weet ik van voorbeelden waarbij wel goed wordt gewerkt. Ik denk echter dat de leiding aan het politieapparaat op dit moment totaal faalt, als men de oren niet naar buiten en naar de samenleving wil richten om samen te werken met andere instanties die wellicht het politie- en justitieapparaat kunnen helpen bij het opsporen van daders van ernstige misdrijven. Een officier van justitie die weigert andere mensen erbij te betrekken om bij politieonderzoek de zaak los te krijgen, is ook al weer een symptoom. Het is uitermate slecht. Als ik kijk naar de programma's van Peter R. de Vries, waarbij wij Peter R. de Vries nodig hebben om zware, ernstige zaken, zoals de Baarnse moordzaak, op te lossen, is er toch wel iets aan de hand met het politieapparaat. En waar gaat het over bij de zaken die ik zojuist noemde? Er is geen DNA-onderzoek gepleegd of er wordt verkeerd DNA-onderzoek gepleegd en feiten worden afgehouden van de rechter. Dat is een heel slechte zaak.

De minister schrijft in de brief en zegt overal naar buiten toe dat het niet bewust is gebeurd. Dat moest er nog bij komen, mijnheer de minister, dat het bewust is gebeurd! Dit soort zaken mag in Nederland niet voorkomen! Wij moeten kunnen vertrouwen op een professioneel politie- en justitieapparaat. Die moeten professioneel hun werk doen. De minister heeft één verstandige daad gedaan. Voor de rest heb ik er enige twijfel over. Die verstandige daad is het onderzoek dat hij heeft laten doen onder leiding van de heer Posthumus. Dat onderzoek is een goed onderzoek en geeft een duidelijk inzicht in de vele fouten en blunders die in de zaak zijn gemaakt. Ik wil van de minister weten of nu alle stukken betreffende deze zaak door de heer Posthumus zijn bekeken. Of zijn er nog andere stukken? Ik hoor namelijk geluiden uit de advocatenwereld dat er nog andere stukken zijn die niet in het dossier zijn terechtgekomen. Ik zou dat betreuren.

Het resultaat van het onderzoek van de heer Posthumus is natuurlijk onthutsend. Het schept een beeld van een totaal verkeerde aanpak van een rechercheonderzoek in een zeer ernstige moordzaak, van onprofessioneel en fout op fout. De deskundigen van het NFI heeft een foute inschatting gemaakt en het OM heeft geen leiding gegeven en zelfs de twijfels die er bij de NFI waren, zijn niet aan het OM doorgegeven en zijn niet bij de rechter terechtgekomen. De gehele Nederlandse samenleving is uitermate geschokt. Wij moeten daarmee rekening houden.

Het DNA-onderzoek is altijd het 100% bewijs geweest in een strafzaak en is dat nog steeds. Iedereen vertrouwt erop; advocaten, rechters en officieren van justitie. Als er dan andere sporen van DNA zijn, mogen die toch niet worden weggelaten of niet worden meegenomen. DNA-onderzoek is na het vinden van het slachtoffer zelfs verdwenen volgens de rapporten van het NFI. Dat is uitermate schadelijk voor de oplossing van dit soort misdrijven.

Over de aanpak van het medeslachtoffer Maikel is al veel gezegd. Die was zeer ernstig. Het gaat om een jochie van elf jaar. Hij gaf een zeer goed signalement van de dader, maar werd ineens zelf als dader gezien en zo behandeld. Dat is uitermate schadelijk.

En wat te denken van de ouders van Nienke Kleiss? Ik da ga daar nu niet op in, maar ik kreeg gisteren een e-mail van de vader van Marianne Vaatstra. Ik zal die voorlezen, zodat men kan horen hoe het inwerkt en hoe ouders nog steeds last hebben van de missers en de blunders die politie en justitie maken. Daarin staat:

Als minister Donner na zoveel missers nog zegt "het zijn foutjes", is deze man niet te handhaven. Wat denkt u, als ons zoiets ter ore komt na zoveel blunders, wat er dan door je heen gaat? Deze minister verdedigt alleen maar het machtsblok dat het Openbaar Ministerie heet. Hij zegt: het is een opeenstapeling van fouten. Maar dat is niet waar. In alle zaken die momenteel en ook in het verleden dienen en dienden, is de zaaksofficier van justitie verantwoordelijk. Deze is verantwoordelijk voor het recherchebijstandsteam, ook voor het uitbrengen van het advies aan de rechters. Dat is ook de uitkomst van het onderzoek. Ook het negeren van meerdere DNA's is een schuld van de zaaksofficier. Maar toch ook om het machtsblok van OM te ontmantelen en de daders van deze missers te straffen, omdat zij de nabestaanden en de onschuldig – laat ik dat zeggen – veroordeelden ernstige schade hebben berokkend.

De zaakofficier spreekt in onze zaak, maar in de zaak van Marianne Vaatstra wil de zaakofficier niet eens spreken met de ouders over dit soort zaken en over de fouten die zijn gemaakt. Wat is dat voor een Openbaar Ministerie dat buiten de werkelijkheid staat en niet eens de slachtoffers te woord staat? Het onderzoek in eerste instantie in die zaak is door het second-opinionteam finaal van tafel geveegd. Er is geen spaan van heel gelaten. Dus ook in die zaak doen zich soortgelijke feiten voor, waarbij het Openbaar Ministerie niet goed heeft gehandeld.

De minister kan de media de schuld geven, maar ik ben blij dat de media er zijn om juist dit soort zaken aan de orde te stellen. Netwerk heeft het gedaan en er zijn ook andere programma's die gelukkig wel achter dit soort zaken aangaan, op een zeer serieuze wijze. Ik denk dat de minister daar rekening mee moet houden en dat het niet aangaat het Openbaar Ministerie, dat in een ijzeren kooi dan wel in een glazen huisje of in het eigen huis zit, slechts te beschermen.

Ik vraag de minister het volgende ten aanzien van de zaken die ik nu heb genoemd. Ik zou het onderzoek van de heer Posthumus in die vijf of zes andere zaken ook wel eens willen zien om na te gaan welke fouten daar zijn gemaakt. Ik zou willen dat de Kamer daarvan op de hoogte wordt gesteld. Immers, het gaat om zeer ernstige feiten, waarbij mensen onschuldig zijn aangepakt, terwijl zij geen dubbeltje schadevergoeding krijgen, hoewel hun levens zijn geruïneerd. Ik vraag de minister bij dezen uitdrukkelijk om in dit soort zaken, waar het uitermate fout gaat bij politie en justitie, de Kamer op de hoogte te stellen van wat er fout is gegaan en daar een evaluatie op los te laten. Het moet niet zo zijn dat wij dit alleen doen als de media wat zeggen; wij dienen ook alle andere zaken in ogenschouw te nemen.

Ik kom bij de verantwoordelijkheidsvraag: wie is er baas in een opsporingsonderzoek? Artikel 141 van het Wetboek van Strafvordering zegt: de officier van justitie geeft leiding aan het opsporingsonderzoek. Dat betekent dat de zaakofficier verantwoordelijk is. Wat er ook zij van het NFI en wat er ook zij van alle anderen, het is de officier van justitie die met de behandeling is belast, die verantwoordelijk is. Wie is de baas van de officier van justitie? Dat zijn de hoofdofficieren en de procureurs-generaal en uiteindelijk de minister van Justitie. Ik verwijs naar artikel 5 van de Wet op de rechterlijke organisatie. De minister kan zich niet verschuilen achter de uitspraak dat er foutjes zijn gemaakt en dat er geen verantwoordelijken zijn. Er zijn duidelijk verantwoordelijken en ik vind dan ook dat de minister die verantwoordelijkheid moet nemen en moet kijken waar de fouten zijn gemaakt. Deze zaakofficier – ik ken de man niet – heeft, hoe je het ook wendt of keert, in de zaak van dit opsporingsonderzoek zijn werk als een amateur gedaan en dat is hem te verwijten. Ik vind overigens dat je niet slechts de lager geplaatste mensen verwijten kunt maken; je moet ook de hogere verantwoordelijken aanpakken.

Dan kom ik bij de minister. De heer Rouvoet heeft de eerste zin van de brief van de minister voorgelezen. Daarin wordt gesteld dat een justitiële dwaling een schokbeeld is voor de rechtsstaat en een zeer grote schok voor de samenleving en het rechtsbestel; het schaadt het vertrouwen dat de burger moet kunnen hebben in de rechtsgang; het wekt verontwaardiging over het onrecht dat is geleden en het schept onrust over mogelijke soortgelijke gevallen in het verleden of in de toekomst. Dat zijn ernstige woorden en het zijn heel belangrijke woorden. Zo las ik vorige week: wie vertrouwt nog het justitieapparaat in Nederland? Er is een uitkomst van een enquête dat 85% van de Nederlandse bevolking geen vertrouwen meer heeft in het justitieapparaat. Dat is ernstig. Juist deze minister heeft het altijd – daarin waardeer ik hem – over de rechtsstaat; hij zegt dat de rechtsstaat verdedigd moet worden en dat wij alles moeten doen in de sfeer van de rechtsstaat. Welnu, dan vind ik dat deze minister bij het opsporen van daders van ernstige misdrijven ook zijn verantwoordelijkheid moet nemen en ook in die andere zaken onderzoek moet doen om tot een oordeel te komen. De zaak Nienke Kleiss is geen incident; het gaat om een structurele fout en een rode draad in de zin van verkeerd werken door justitie en politie.

Het ernstigste is evenwel dit; daar wil ik graag een reactie van de minister op. Ik ben van mening dat de fouten die zijn gemaakt in de zaak-Nienke Kleiss, de innerlijke fundamenten van de gehele strafrechtspleging in Nederland raken. Immers, de dader die onschuldig heeft gezeten, Cees B., is in eerste instantie veroordeeld en vervolgens ook in tweede instantie en in cassatie. Uiteindelijk heeft hij bij herziening ook geen gelijk gekregen. Het gaat hierbij om een onschuldige. Dan moet je toch gaan twijfelen aan de goede inrichting van ons strafproces. Er kan altijd iets fout gaan, maar als dit in vier instanties gebeurt, dan is er fundamenteel iets mis. Als het gaat om dit soort zaken, moet men eens kijken naar het buitenland. Daar moeten commissarissen van politie aftreden als zij één fout maken en ook officieren van justitie moeten dan aftreden. Ook in dit land moeten wij eens zeggen dat er wat aan gedaan moet worden, als er mensen zijn die fouten maken en hun werk niet goed doen. Hoe kan het vertrouwen van de Nederlandse bevolking in politie en justitie worden herwonnen? Ik denk niet dat dat lukt met de maatregelen die in de brief staan. Dat zijn immers zaken die al veel eerder hadden moeten gebeuren, zaken die normaal zijn voor een justitieapparaat. De minister staat voor een mission impossible, als wij zien wat er op dit moment allemaal mis is met het politie- en justitieapparaat.

De heer Van Haersma Buma (CDA):

Voorzitter. Het onderzoek in de Schiedamse parkmoord is een juridische nachtmerrie. Er is een grote serie fouten gemaakt. Het gevolg is dat een verdachte is veroordeeld die achteraf onschuldig bleek te zijn. Het onderzoek van advocaat-generaal Posthumus laat indringend zien dat van het eerste sporenonderzoek tot en met de laatste rechterlijke uitspraak verkeerde keuzes zijn gemaakt en onjuiste conclusies zijn getrokken. Daardoor kwam niet de echte waarheid aan het licht, maar een vermoede waarheid. Deze gebeurtenissen raken het vertrouwen in onze rechtspleging, maar vooral raken zij de nabestaanden van Nienke, het tweede slachtoffer Maikel en zijn familie, en de onterecht veroordeelde Cees B.

Wij moeten als volksvertegenwoordiging nagaan, hoe deze fouten konden ontstaan, welke lessen kunnen worden getrokken en welke verbeteringen nodig zijn om deze fouten in de toekomst te voorkomen. De aaneenschakeling van fouten is voor een deel te verklaren uit de snelle bekentenis van de verdachte, maar dat is geen rechtvaardiging. Het lijkt alsof politie en justitie met een blind vertrouwen recht op het verkeerde doel zijn afgestevend. De voortdurend terzijde geschoven twijfel duidt op een veel te sterke focus op de dader, in plaats van op de daad. Het ontbrak in het onderzoek aan een voldoende kritische blik en correctie.

Schrijnend is de behandeling van het tweede slachtoffer, Maikel. In de eerste weken was hij slachtoffer, dader en getuige. Hij heeft volstrekt onacceptabele verhoren moeten ondergaan, en uiteindelijk is zijn getuigenis terzijde geschoven. Ook zijn familie is in die onjuiste bejegening meegesleurd. Kan de minister aangeven, wat politie en justitie concreet ondernemen, en wat zij nog kunnen doen om bij hem de schade zoveel mogelijk te beperken? Die vraag stel ik ook over de nabestaanden van Nienke, en de familie, vrienden en kennissen van Cees B. Wat doen politie en justitie concreet om de jegens hen gemaakte fouten te herstellen?

Het rapport-Posthumus pleit in reactie op de verhoren van Maikel voor een aanscherping van het protocol voor studioverhoren. Maar tegelijkertijd zeg ik dat het probleem bij die verhoren op dat moment niet het ontbreken van protocollen of regels was, want die waren er, maar het niet voldoen aan de toen nog geldende regels. Moet daar niet veel meer naar worden gekeken? Hoe is het mogelijk dat niemand dit tijdens die verhoren heeft gecorrigeerd? Wat gaat de minister van Justitie met zijn voor de politie verantwoordelijke collega doen om de naleving van regels binnen de politie om dit terrein te verbeteren en om ontsporingen als tijdens dit verhoor tegen te gaan?

Van de overige aanbevelingen in de brief, die van groot belang zijn en rechtstreeks voortkomen uit het onderzoek, licht ik er een drietal uit, omdat ik zelf vind dat de minister daarnaar moet kijken. Ten eerste is dat het organiseren van kritische reflectie binnen de organisatie van het OM en van de politie. In het onderzoek heeft het op heel veel momenten ontbroken aan een gestructureerde controle en reflectie. Het is toch nodig om binnen de organisatie iemand te hebben die kritisch over de schouder van politie en justitie meekijkt, een advocaat van de duivel, die de moeilijke vragen stelt. Ik vraag de minister, in te gaan op de wijze waarop hij deze aanbeveling wil gaan uitvoeren.

Een volgend punt dat voortdurend terugkomt in het onderzoek betreft de verslaglegging en rapportering. Het lijkt wel alsof de betrokkenen door het hele onderzoek niet goed raad weten met de twijfel die voortdurend ontstaat over de schuld van de verdachte na zijn bekentenis. Dat geldt met name de resultaten van DNA-onderzoeken binnen het NFI. Wat mij betreft staat voorop dat twijfel aan de schuld van een verdachte bij de rechter terecht hoort te komen. Maar waar het wat onhelder wordt, is bij de vraag wat objectiveerbare twijfel is. Er zullen vaker zaken worden aangebracht waarbij officieren van justitie of het OM twijfelen aan de kansrijke afloop. Ik denk aan voorkenniszaken die buitengewoon ingewikkeld zijn. Ik denk ook aan met name door de Kamer geëntameerde bouwfraudeprocessen, waarvan wij als Kamer vinden dat ze moeten worden gevoerd, ongeacht de vraag of het OM er zelf aan twijfelt of ze opgehelderd kunnen worden. Dus die twijfel is een andere. Waar het in dit geval om gaat, is dat er uit objectieve onderzoeken verschillende duidingen kunnen voortkomen, hetgeen twijfel schept. Dat geldt zeker bij technisch bewijs. Wanneer die verschillende duidingen niet worden weggemoffeld of niet wegvallen in het onderzoek maar voor de rechter komen, kan deze de weging maken en bijvoorbeeld alsnog de verschillende deskundigen met hun verschillende opvattingen horen. Ook een eventuele mondelinge duiding later die daar weer van afwijkt, zou in het dossier terug moeten komen. Door het gehele rapport heen blijkt dat de archivering en de verslaglegging niet altijd adequaat zijn geweest en soms zelfs ontbreken. Dat geldt van het eerste sporenonderzoek tot en met het eind van het onderzoek.

De heer Nawijn (Groep Nawijn):

Ik begrijp dat u achter de aanbevelingen van de minister staat. U heeft gezegd dat er iemand over de schouder moet kunnen meekijken en dat er betere verslaglegging moet komen. Dat is allemaal prachtig en wel, maar je moet natuurlijk wel eerst het technisch bewijs rond krijgen. In deze zaak en in de andere zaken die ik in mijn eerste termijn heb genoemd, zie je dat het technisch bewijs niet eens boven water komt omdat er sprake is van een foutieve aanpak vanaf het begin. Wat heb ik dan nog aan iemand die over de schouder meekijkt of aan allerlei verslagen? Er moet gewoon professioneel gewerkt worden.

De heer Van Haersma Buma (CDA):

Het gaat in dezen niet om politieke aanbevelingen van de minister maar om aanbevelingen van de onderzoekers, waarvan ik er een paar uitlicht. Hun aanbevelingen gaan ook over de beginfase, over het verbeteren van sporenonderzoek. Ik vind dus wel degelijk dat die aanbevelingen moeten worden uitgevoerd. Het over de schouder meekijken heeft daar gedeeltelijk invloed op.

De heer De Wit (SP):

U bent uw betoog begonnen met de woorden dat deze zaak een juridische nachtmerrie is. Is er echter niet veel meer aan de hand? Ik verwijs dan naar bijvoorbeeld de gang van zaken rond de samenstelling van de dossiers. Uit het rapport komt naar voren dat zelfs bewust gevraagd is om in de verslagen van het NFI bepaalde zaken niet te noemen. Is dat dan alleen een juridische nachtmerrie of is er niet veel meer aan de hand, in de zin dat er sprake is van fundamentele fouten in de opstelling van in dit geval de officier van justitie?

De heer Van Haersma Buma (CDA):

De woorden "juridische nachtmerrie" zijn niet bedoeld als een kwalificatie. Over de vraag of je het een incident moet noemen, kom ik nog te spreken. Ik kan nu al wel zeggen dat het zeker meer is dan een incident. Het is ook meer dan een bedrijfsongeval. Ik vind echter niet dat je kunt zeggen, zoals u in uw betoog wel deed, dat dé cultuur binnen de politie en Justitie er één is van zwijgen en wat dies meer zij. Dat gaat mij veel te ver. Je moet de fouten benoemen. Ik zou in dit verband ook willen verwijzen naar de medische wetenschap. Er worden jaarlijks medische fouten gemaakt. Toch zeggen wij niet dat er fundamenteel iets mis is in de medische wetenschap. Nee, je moet fouten benoemen en ervan leren, teneinde ze in de toekomst te voorkomen.

De heer De Wit (SP):

Uit het onderzoeksrapport blijkt dat bewust is aangestuurd op een bepaalde samenstelling van het dossier om bewijsmiddelen weg te laten en om belastend bewijs of twijfel niet te vermelden. Gaat het dan niet veeleer om de houding van het Openbaar Ministerie, dat degene die men op het oog heeft, veroordeeld moet worden, dus om de blindheid van het Openbaar Ministerie en zijn streven om zo snel mogelijk een dader aan te wijzen die veroordeeld kan worden?

De heer Van Haersma Buma (CDA):

Die conclusie trek ik niet. Dat komt ook omdat de onderzoekers die het rapport hebben opgesteld, dat niet doen. Zij geven heel duidelijk aan dat er de mogelijkheid was om het onderzoek zo volledig mogelijk te doen en dat er ook geen sprake was van druk op de mensen om direct tot een veroordeling te komen. Daarom heb ik niet de neiging om als politicus vervolgens te zeggen dat Posthumus het fout heeft gedaan en dat er wel sprake is van het bewust op de verkeerde man aansturen. Daarom geloof ik dat niet. Maar het is duidelijk dat er heel veel fout is gegaan is. Uit het rapport blijkt dat het een heel uitgebreide bekentenis is geweest. Na die bekentenis heeft het echter ontbroken aan voldoende kritisch meekijken. Dat is de hoofdfout geweest vanaf het moment dat er een bekentenis was.

De heer De Wit (SP):

Nu noemt u zelf dat voorbeeld, maar het gaat verder dan dat. Er wordt na de herroeping van de bekentenis immers gezegd: wij zien af van het zoeken naar een andere dader, in een andere richting, want dat zou een verkeerd signaal zijn in de richting van de samenleving.

De heer Van Haersma Buma (CDA):

Nee, dat staat er niet zo letterlijk.

De heer De Wit (SP):

In het rapport staat weergegeven wat de politie heeft gezegd. Er staat dat het zoeken in een andere richting een verkeerd signaal zou zijn.

De heer Van Haersma Buma (CDA):

Dat heb ik niet in het rapport kunnen lezen.

Mevrouw Vos (GroenLinks):

U zei net dat er een verschil bestaat tussen twijfel en objectiveerbare twijfel. Daarover wil ik u graag een vraag stellen. Er was bij het Nederlands Forensisch Instituut twijfel gerezen over de schuld van Cees B. Het NFI heeft die twijfel ook kenbaar gemaakt aan het Openbaar Ministerie. Zegt u nu dat dat geen objectiveerbare twijfel was?

De heer Van Haersma Buma (CDA):

Er waren twee verschillende opvattingen en daardoor rees er twijfel. Naar mijn idee hadden die twee verschillende opvattingen naar buiten moeten komen als twee verschillende objectieve uitleggen van DNA, waarbij de ene opvatting is dat het een derde is en de andere dat het een niet-identificeerbare derde is. Naar mijn idee heeft dit geleid tot één rapport waar eigenlijk altijd een geur van twijfel over is blijven bestaan. Er lagen immers twee verschillende deskundigenoordelen aan ten grondslag. Dan denk ik: als je die twee deskundigenoordelen naast elkaar laat staan en die bij de rechter brengt, dan kan de rechter vervolgens beide deskundigen uitnodigen om hun opvattingen alsnog in de rechtszaal te wegen. Dat is dus wat ik bedoel.

Mevrouw Vos (GroenLinks):

Ik wil het toch nog iets scherper stellen. Beide onderzoekers van het Nederlands Forensisch Instituut, zowel de onderzoeker als de deskundige, hadden twijfel aan de schuld van de heer Cees B. Beide onderzoekers hebben die twijfel kenbaar gemaakt aan het Openbaar Ministerie. Dan is dat toch een "objectiveerbare twijfel"? Dat is toch twijfel die bij de rechter terecht hoort te komen?

De heer Van Haersma Buma (CDA):

In die zin ben ik het helemaal met u eens. Er kan twijfel zijn, in die zin dat je met een zaak bezig bent waarbij je twijfelt of het wel tot een veroordeling zal leiden. Ik noemde bijvoorbeeld de bouwfraudezaak, maar ik noem ook voorkenniszaken. Dan kun je zeggen: als je daaraan twijfelt, moet je er überhaupt niet aan beginnen. Maar dit is het lezen van een onderzoeksresultaat, waarbij je zegt: dit onderzoeksresultaat, dit DNA kan eigenlijk niet met zekerheid tot een dader leiden. Dan moet je dat dus opschrijven. Dan moet je dus niet bij de rechter laten komen dat het zeker is dat het wel of niet de dader is. Nee, dan moeten dus die verschillende opties uit zo'n onderzoek duidelijk worden gemaakt. Dan heb ik veel liever dat opgeschreven wordt: het is dit, maar het zou ook dat kunnen zijn. De twijfel wordt veroorzaakt door twee objectieve mogelijkheden, waarbij de rechter vervolgens weegt of hij A of B doet. Ik wil daarmee dus niet zeggen dat die twijfel niet bij de rechter moet komen, maar ik heb de indruk dat het scherper kan worden.

Mevrouw Vos (GroenLinks):

Ik zou het ook wat scherper willen maken. Ik lees zelfs in een van de verslagen die wij net hebben ontvangen dat DNA dat op het lichaampje van Nienke is aangetroffen op de plaats van het delict, niet van Cees B. kan zijn en wijst naar een derde manspersoon. Is dat nu niet twijfel waarvan u zegt: dat is dermate belangrijk, dermate cruciaal in een zaak; dat mag niet anders dan door het Openbaar Ministerie worden betrokken bij zijn oordeel en ook worden voorgelegd aan de rechter?

De heer Van Haersma Buma (CDA):

Zoals u het nu zegt, is het ook altijd bij alle rechters geweest. Dat is het merkwaardige van die hele zaak. Het was van het begin af aan duidelijk dat het DNA niet het DNA was van Cees B. De advocaat-generaal zegt ook nog in de laatste hogerberoepzaak dat er geen DNA is dat het bewijs draagt. Dat is ook het gekke van het hele DNA-onderzoek. Als er überhaupt nog geen DNA had bestaan, was de kans op een veroordeling nog veel groter geweest. Maar met het DNA dat bij de rechter kwam, werd verklaard dat er geen DNA-spoor is dat naar deze verdachte leidt. Vervolgens gaan deskundigen op de zitting nog uitleggen waarom dat desalniettemin kan betekenen dat hij het toch gedaan heeft. Dat is natuurlijk ook het vreemde. Ook in die hogerberoepzaak hebben de deskundigen op de zitting nog gezegd: het is wel DNA van een derde, maar het kan een jongetje van school geweest zijn, het kan ook iemand geweest zijn die zij een hand gegeven heeft. Die twijfel is op een heel merkwaardige manier door dat hele proces heen gegaan. Hoe erg het ook is, dat is op zich in dit geval niet alleen te wijten aan de vraag of iets wel of niet in het dossier is gekomen.

Mevrouw Vos (GroenLinks):

Het gaat natuurlijk om de wijze waarop het Openbaar Ministerie deze informatie, die het van het NFI heeft ontvangen, aan de rechter heeft gegeven. Die informatie beoordeel ik overigens anders, want volgens mij heeft het NFI heel duidelijk gesteld dat op de veter, het moordwapen, en op het lichaam DNA-materiaal was aangetroffen dat van iemand anders was dan van Cees B. Dat is een dermate hard feit dat dat cruciaal is. Dat is echter niet op die wijze door het OM aan de rechtbank meegedeeld. Hoe oordeelt u over een Openbaar Ministerie dat dergelijke gegevens niet voorlegt aan een rechter?

De heer Van Haersma Buma (CDA):

Het niet voorleggen aan de rechter is een van de grootste kritische fouten in dit hele onderzoek. Het door u genoemde voorbeeld klopt niet helemaal, omdat de feiten wel allemaal bij de rechter zijn gekomen. De twijfel betrof met name de vraag of het derde spoor een daderspoor was of iets onidentificeerbaars; in dat laatste geval had het dus ook van iemand van school kunnen zijn. Die twijfel had natuurlijk bij de rechter moeten komen. Ik ben het op dit punt helemaal niet oneens met u.

Mevrouw Vos (GroenLinks):

U en ik blijven het oneens over de precieze interpretatie. U zegt dat de twijfel aan de rechter voorgelegd had moeten worden.

De heer Van Haersma Buma (CDA):

Ja, maar dat is toch evident in die zaak?

Mevrouw Vos (GroenLinks):

Dat is niet op die manier gebeurd. Mijn vraag is: hoe beoordeelt u in die zin het Openbaar Ministerie? In kranten zegt u dat wij gelukkig niet hoeven te twijfelen aan de integriteit van het Openbaar Ministerie. Misschien moeten wij het woord "integriteit" niet gebruiken, maar ik wil wel van u horen wat u vindt van een Openbaar Ministerie dat een zaak uiteindelijk op deze wijze voor de rechter brengt.

De heer Van Haersma Buma (CDA):

Ik kom nog te spreken over het woord "integriteit". Het gaat u dus niet zozeer om die twijfel, maar om de kwalificatie van de fout van het Openbaar Ministerie. Dat vind ik heel lastig, omdat ik dan als politicus kwalificeer wat het Openbaar Ministerie en de politie hebben gedaan. Ik vind het echter onjuiste keuzes in een onderzoek waarin veel duidelijker had moeten zijn dat er behalve de bekennende "dader" meer mogelijkheden waren. Dat is de kwalificatie die ik eraan kan geven: "onjuiste keuzes in het onderzoek". Ik weet niet wat u meer wilt horen, maar dan moet u mij een voorstel doen waarin ik kan meegaan.

De heer De Wit (SP):

U hebt nog geen antwoord geven op mijn vraag. Op pagina 71 van het rapport kunt u lezen dat het, zoals de heer Posthumus het uitdrukt, aan de buitenwereld een verkeerd signaal zou geven om na de bekentenis van Cees B. onderzoek te doen naar andere verdachten. Dat zegt de heer Posthumus, die dat afleidt uit zijn gesprekken met de leider van het onderzoek en de zaaksofficier. Als u dat hoort, wat vindt u dan van de opstelling van het Openbaar Ministerie?

De heer Van Haersma Buma (CDA):

Dan zou ik die zin nog even in zijn context moeten nalezen. Echt waar, want ik weet niet wat ervoor en erachter staat.

De heer Nawijn (Groep Nawijn):

Wij hebben vandaag drie aanvullende stukken van de minister gekregen over verslagen, teambesprekingen en dergelijke, waarbij ook het Openbaar Ministerie was betrokken. Ik wil niet zeggen dat het Openbaar Ministerie die stukken aan de rechter had moeten voorleggen, maar de inhoud daarvan had de rechter toch wel mogen weten. Het Openbaar Ministerie had dat kunnen vertellen, maar dat is niet gebeurd.

De heer Van Haersma Buma (CDA):

Dat is wat ik zojuist wisselde met mevrouw Vos: die informatie, die gerede twijfel over de onderzoeksresultaten, had bij de rechter moeten komen.

De heer Nawijn (Groep Nawijn):

Dus op dat punt is het Openbaar Ministerie volgens u in gebreke gebleven.

De heer Van Haersma Buma (CDA):

Ja, maar ook gelet op de gesprekken van de afgelopen dagen met officieren van justitie die niets met deze zaak te maken hebben en die hun werk wel goed doen, moeten wij vandaag wel zuiver zijn. Wij moeten dus niet de hele tijd zeggen dat "het Openbaar Ministerie" heeft gefaald. Het gaat echt om de zaak. Dat is een ontzettend ernstige zaak en wij moeten alle zaken die fout kunnen zijn, beoordelen, maar laten wij waken voor een heel algemene kwalificatie in deze zaal. Zo'n kwalificatie doet ook geen recht aan de diepte van het onderzoek dat wij vandaag bespreken.

De heer Nawijn (Groep Nawijn):

Ik heb nog wel zes andere zaken genoemd.

De heer Van Haersma Buma (CDA):

De derde aanbeveling betreft het videoverhoor.

Videoverslaglegging is geen panacee voor het voorkomen van fouten. Het uit de hand lopen van de verhoren van Maikel vond plaats ondanks het feit dat een camera meeliep. Toch kan naar mijn stellige overtuiging het gebruiken van videocamera's helpen om zekerheid te krijgen over met name bekentenissen. Tot nu toe heeft de CDA-fractie op dit punt altijd aarzelingen gehad, omdat het meelopen van een camera geen nieuw vormvereiste moet worden bij alle zaken. Dat leidt er bijvoorbeeld toe dat het te laat wisselen van de camera de hele zaak stuk maakt. Dan staan wij hier ook. Een uitbreiding van het huidige cameragebruik is echter wenselijk. Hoe werkt de minister deze aanbeveling concreet uit?

Ik heb de vraag gehoord of de Schiedamse zaak al dan niet een incident is. De zaak is ernstig en zeldzaam door de combinatie van de ernst en de grote serie fouten die is gemaakt. Daarmee kan het niet als incident worden afgedaan. Als het in deze zaak zo fout kan gaan, kan dat ook in andere zaken gebeuren. Daarom ook moeten wij de aanbevelingen uitvoeren en kritisch kijken of er wellicht nog andere dingen nodig zijn.

Mijn fractie wil echter waken voor het totaal overhoop gooien van het strafproces. Als wij ons laten meeslepen door de emotie gaat de volgende affaire onherroepelijk over het feit dat evidente daders van zedendelicten vrijgesproken worden uit angst voor fouten. Ook dan staan wij weer hier.

Toch zijn er meer zaken waar twijfel is geweest. Het NFI heeft in een aantal zaken twijfel gehad. De vraag is in de schriftelijke ronde al beantwoord. Is er bij het NFI echter niet toch de gedachte dat er achteraf meer zaken zijn waar er twijfel kan zijn? Dat moet boven tafel komen. Hetzelfde geldt voor de uitspraken van de voorzitter van de politiebond ACP. Die zei in niet mis te verstane woorden meldingen te hebben van politiemensen die in gewetensnood komen omdat het Openbaar Ministerie ontlastend materiaal achterhoudt. Ook degene die het naar voren brengt, kan het daarbij niet laten. Dit zijn ernstige beschuldigingen. Hoe kan de minister bevorderen dat wordt uitgezocht of deze beschuldigingen kloppen?

Ik heb gezegd dat het rapport aangeeft dat aan de integriteit van het Openbaar Ministerie en van de betrokkenen in het onderzoek niet hoeft te worden getwijfeld. Ik vind die constatering van groot belang. Als dat wel zo was, hadden wij een nog veel groter probleem. Daarom heb ik er moeite mee dat de integriteit van het Openbaar Ministerie zo ontzettend duidelijk in twijfel is getrokken door het televisieprogramma Netwerk van vorige week dinsdag. Daar zei men letterlijk: "Justitie heeft Cees B. vervolgd terwijl zij wisten dat hij het niet kon zijn" en "Bewijs dat in de doofpot verdwijnt en een justitieapparaat dat er alles aan doet om het daar te houden". Als de onderzoekers iets hebben gezegd, is het dat dit niet waar is. Ik heb ook grote moeite met het opvoeren van een kroongetuige in de uitzending als iemand die zijn baan kwijt is omdat hij naar de media is gestapt. De feiten zijn dat hij een detachering in Groningen had die is gestopt. Het is essentieel om dat te vermelden. Iedereen heeft zijn verantwoordelijkheid als er beschuldigingen worden geuit.

Een ding blijft boven tafel hangen. Hoe kan het dat een Engels onafhankelijk onderzoeksbureau op basis van een daar gepresenteerd document wel komt tot een aantal herkenbare DNA-profielen?

Ik sprak over het publieke debat. Wij zullen ongetwijfeld nog vaker bij elkaar komen over volgende zaken. Wij zullen dan zorgvuldigheid moeten betrachten in het publieke debat bij het benoemen van degenen om wie het gaat. De naam van bijvoorbeeld Nicky, inzake een moordzaak van een aantal jaren gelden, komt zonder dat de nabestaanden daarom vragen ineens in het nieuws. Kan er niet een soort code worden afgesproken dat niet alleen de daders maar ook de slachtoffers recht hebben op hun privacy en alleen met initialen mogen worden aangeduid? Voor nabestaanden en betrokkenen bij deze en andere zaken hoop ik dat wij na vandaag kunnen zeggen dat de onderste steen boven is gekomen, dat er lessen worden geleerd en dat wij alles doen om herhaling te voorkomen.

Mevrouw Vos (GroenLinks):

Ik hoor de heer Van Haersma Buma de media een kat geven. Hij legt daar de verantwoordelijkheid. Hij legt vandaag echter niet de verantwoordelijkheid bij de minister van Justitie. Die is politiek verantwoordelijk. Ik hoor graag het oordeel over de verantwoordelijkheid van deze minister voor wat de heer Van Haersma Buma een "justitiële nachtmerrie" en "geen incident" heeft genoemd.

De heer Van Haersma Buma (CDA):

Ook nu moet u weer precies zijn, want ik heb niet voor niets de woorden gekozen die ik heb uitgesproken. Ik heb niet "de media" beschuldigd, maar heel concreet het programma Netwerk van verleden week dinsdag en de door mij geciteerde zinnen geduid omdat die van geen kant deugden en heel sterk hebben bijgedragen aan de ontstane onrust. Ook u hebt niets gedaan toen die verkeerde veroordeling kwam en er een andere vrijspraak volgde. Toen is binnen het OM een onderzoek gestart. Als dat programma er niet was geweest met die integriteitkwestie hadden wij hier niet gestaan en had iedereen dat onderzoek voor kennisgeving aangenomen. Ik wil hiermee uiteraard niet zeggen dat ik dat liever had gezien, maar wel benadrukken dat als wij het Openbaar Ministerie en de strafrechtspleging in Nederland serieus nemen, wij de fouten moeten benoemen en niet met "grote stappen snel thuis" moeten gaan roepen: iedereen deugt niet, het hele Openbaar Ministerie deugt niet, dé politie deugt niet. Dan zijn wij alleen maar verder van huis.

Natuurlijk is de minister verantwoordelijk voor het justitieapparaat en is hij dat ook altijd geweest. Daarom vind ik het ook de verantwoordelijkheid van de minister, ook al vonden al deze zaken plaats toen hij volgens mij nog bij de Raad van State werkte, om de Kamer te laten zien dat het geen incident is maar een serieuze zaak waarvan geleerd wordt, opdat dergelijke fouten in de toekomst kunnen worden voorkomen.

Mevrouw Vos (GroenLinks):

Ik wil het toch wat scherper krijgen. U zei net tegen mij dat ik er een politieke zaak van wilde maken. Het lijkt mij dat wij het hier inderdaad over politiek hebben en over politieke verantwoordelijkheid. Deze minister van Justitie is uiteraard politiek verantwoordelijk voor alles wat er gebeurd is, ook voor alles wat in deze zaak is gebeurd toen hij daadwerkelijk minister van Justitie was, dus ook verleden week. Vindt u dat deze minister die politieke verantwoordelijkheid op een juiste wijze heeft genomen en denkt u dat hij in staat is om die noodzakelijke cultuurverandering op een vertrouwenwekkende manier door te voeren?

De heer Van Haersma Buma (CDA):

Op dit moment heb ik geen enkele reden om daaraan te twijfelen. Toen de verkeerde uitspraak viel en bleek dat de juiste persoon een andere dader was, is meteen iets gedaan wat in de Nederlandse geschiedenis nog nooit gedaan was, iets waar de rechtspraak zelf ook niet zo blij mee was. Niet de rechters corrigeerden, maar de minister en het Openbaar Ministerie kwamen met een extern onderzoek. Je kunt daar wel van alles van zeggen, maar dat was wel geheel nieuw! Nu is het onderzoek versneld gekomen en wordt meteen iets gedaan met de niet politieke aanbevelingen. Ik vind dat van groot belang.

Ik vind het terecht dat u mij aanspreekt op mijn opmerking dat u er een politieke zaak van maakte. Ik heb hiermee niet willen zeggen dat dit geen politiek debat is. U zei dat deze fouten zijn gemaakt omdat er te veel crimefighting is. Dat vind ik een politieke opvatting die niet door het rapport wordt ondersteund. Ik ben het ermee eens dat het zo niet in elkaar zit, want in de jaren tachtig waren er toch ook al juridische dwalingen?

Mevrouw Vos (GroenLinks):

Kunt u dan eens scherp aangeven hoe u de politieke verantwoordelijkheid van deze minister definieert en hoe hij vandaag duidelijk kan maken dat hij dat vertrouwen kan herstellen? Het vertrouwen is door deze zaak toch erg geschaad. Is deze minister in uw ogen in staat om dat politieke vertrouwen te herstellen en heeft hij daar inmiddels al voldoende aan gedaan?

De heer Van Haersma Buma (CDA):

U weet zelf ook wel dat als een minister wordt heengezonden het vertrouwen in de politiek daarmee niet is hersteld. U vindt zo ongeveer om de drie maanden wel dat de minister moet aftreden. Wij hebben het laatst bij de tbs-zaak gehad. Dat mag, maar als het werkelijk gaat om het herstel van vertrouwen, dan moeten wij allen ervoor zorgen dat er een systeem komt dat fouten als deze voorkomt. Het gaat veel dieper. Wij moeten laten zien dat de aanbevelingen die door deskundigen zijn opgesteld door ons serieus worden genomen. Ik zie het als de verantwoordelijkheid van de minister, meer dan alleen maar van de interne organisatie van het OM, om ervoor te zorgen dat die daadwerkelijk worden uitgevoerd.

De heer Wilders (Groep Wilders):

Zou naast de verbetertrajecten waarover u sprak ook geen onderdeel van herstel van het vertrouwen moeten zijn dat mensen die fouten hebben gemaakt daarvoor de rekening krijgen gepresenteerd? U sprak zelf al over het verhoor van Maikel door een bepaalde politieagent. Daar waren ook anderen verantwoordelijk voor. Wij hebben in de brief en in de stukken die wij nog om 13.00 uur kregen gezien dat ook bij het OM is geblunderd. Is de CDA-fractie niet van mening dat, hoewel dat niet de bedoeling van dit debat mag zijn, als onderdeel van het herstel van het rechtsgevoel de daarvoor verantwoordelijke mensen bij politie en justitie worden ontslagen?

De heer Van Haersma Buma (CDA):

Ik heb geprobeerd dit rapport ook te lezen op de aard van de fouten die door verschillende mensen zijn gemaakt. Over de officier van justitie die regelmatig door de heer Wilders wordt genoemd bijvoorbeeld, zegt het rapport dat er niets onrechtmatigs is gebeurd. Als hij nu de minister oproept om die officier te ontslaan, zullen wij over enkele weken een debat hebben over het feit dat deze persoon voor de rechter zal hebben aangetoond dat er geen gegronde reden was voor het ontslag en dat de minister verplicht is een grote schadevergoeding te betalen. Is de heer Wilders daar dan toe bereid?

De heer Wilders (Groep Wilders):

De heer Van Haersma maakt het nu te gemakkelijk. Als hij – volgens mij als enige in dit huis – nu nog volhoudt dat de officier van justitie geen fouten heeft gemaakt, is hij van een andere planeet.

De heer Van Haersma Buma (CDA):

Dit heb ik niet gezegd en dit kunt u mij ook niet verwijten.

De heer Wilders (Groep Wilders):

De officier van justitie heeft fouten gemaakt, hij heeft twijfels van het NFI niet aan de rechtbank en aan het hof door de advocaat-generaal gemeld. Dit is laakbaar, dit is verkeerd. Vindt u dat hij daarvan de consequenties moet dragen of zeggen wij: sorry, en blijven wij vervolgens zitten waar wij zitten?

De heer Van Haersma Buma (CDA):

Ik vind het heel ongelukkig dat u zegt dat ik zou hebben gezegd dat er geen fouten zijn gemaakt. Dit zou u ook niet moeten doen, want u weet dat dit niet zo is. U heeft niet geluisterd. Mijn eerste zin was ook dat er in deze zaak veel fouten zijn gemaakt door ambtenaren. Het is echter niet aan ons om ambtenaren te ontslaan. Bovendien hebben ambtenaren en medewerkers ook nog rechten waarop zij een beroep kunnen doen voordat zij worden ontslagen. De heer Wilders kan nu wel zijn hoofd schudden, maar deze persoon zal tegen de rechter zeggen: er is een fout gemaakt, maar er is een rapport waarin wordt gesteld dat die fouten niet onrechtmatig zijn gemaakt. Dan vraag ik nog een keer aan de heer Wilders of hij bereid is om de schadevergoeding te betalen die de rechter zal opleggen.

De heer Wilders (Groep Wilders):

Mijn antwoord is dat mensen die fouten hebben gemaakt, de agenten bij het verhoor van Maikel, waar ik u nu niet meer over hoor, maar ook bij Justitie, daarvoor moeten worden ontslagen, wat de consequenties daarvan ook zijn. U loopt daar opnieuw voor weg. U spreekt niet over de agenten. U beschermt justitie en deze minister. U levert een bijdrage van niets.

De voorzitter:

Ik wijs de heer Van Haersma Buma erop dat hij eventuele vragen aan de heer Wilders in diens termijn moet stellen.

De heer Van Haersma Buma (CDA):

Mevrouw de voorzitter. Ik ben het met u eens, maar ik vind de kwalificaties van de heer Wilders uiterst ongelukkig. Ik vind dat hij dit niet kan doen in een interruptie die een vraag zou moeten zijn waarop ik bovendien probeer serieus te antwoorden. Mag ik dit in uw richting zeggen?

De voorzitter:

Zeker.

De heer Nawijn (Groep Nawijn):

Ik denk dat de heer Van Haersma Buma van een andere planeet is als je ziet hoe ernstig de rechtsstaat geschokt is, niet alleen door deze zaak maar ook door andere zaken. Er zitten politieagenten thuis, er zijn rechercheurs ontslagen die het bij het juiste eind hadden, maar die krijgen geen aandacht meer. Hij zegt dan ook nog schijnheilig dat wij de slachtoffers van deze misdrijven niet mogen noemen. Die slachtoffers – toevallig ken ik er heel veel – vragen om aandacht, maar krijgen die niet, niet van de politiek, niet van deze minister, niet van justitie. Zij willen juist graag gehoord worden over de fouten die er worden gemaakt. En dan zegt de heer Van Haersma Buma dat wij hen moeten beschermen. Nee, zij willen juist aandacht. Ik nodig hem uit om eens met mij mee te gaan, dan zal hij er een aantal horen. Zij willen die aandacht, omdat hen groot onrecht is aangedaan. Ik verwacht die aandacht zeker van zijn partij.

De heer Van Haersma Buma (CDA):

De heer Nawijn mag mij van alles verwijten, maar niet dat ik niet probeer om dicht bij het rapport te blijven. In dit rapport wordt nagegaan wat er feitelijk is gebeurd. Als hij nu begint met de opmerking dat er rechercheurs zijn ontslagen...

De heer Nawijn (Groep Nawijn):

De Telegraaf van afgelopen zaterdag! Niet in deze zaak, maar in een andere zaak waar hij het bij het rechte eind had.

De heer Van Haersma Buma (CDA):

Akkoord, ik dacht dat de heer Nawijn sprak over een ontslagen rechercheur in deze zaak. Dat bracht ook bij mij grote onrust te weeg, maar als ik dan een week later lees dat het niet waar is, vind ik dat dit soort stellingen bewezen moeten worden. Er zijn heel grote fouten gemaakt, maar als er daar bovenop nog weer allerlei wilde beschuldigingen worden geuit, moeten die een voor een hard gemaakt worden. Dan kan er ook iets aan worden gedaan. Iedere beschuldiging moet beantwoord worden met een uitleg en een verbetering.

De heer Nawijn (Groep Nawijn):

Staat de heer Van Haersma Buma achter mijn verzoek om een extra onderzoek door de minister van Justitie in andere zaken waar het is misgegaan, opdat wij die in de Kamer kunnen bespreken en dan niet alleen aan de hand van de zaak-Nienke. Er spelen nog zoveel andere zaken in Nederland waar ten onrechte slachtoffers worden gemaakt. Dan is de rechtsstaat ook in het geding.

De heer Van Haersma Buma (CDA):

Wij krijgen heel veel brieven van mensen die schrijven dat zij onterecht zijn veroordeeld. Het is heel moeilijk voor een Kamerlid om te zeggen: het zal wel zo zijn, ga maar naar de minister. Nederland kent immers rechtspraak in drie instanties plus een herzieningsmogelijkheid. Je kunt natuurlijk zeggen: ons rechtssysteem deugt niet, ga dus maar naar een Kamerlid voor een oplossing. Ik denk dat wij niet die kant op zouden moeten gaan. Volgens mij moeten wij ons vooral richten op zaken die echt aandacht verdienen. Dat is de reden dat ik de minister zojuist vragen heb gesteld over beschuldigingen van mensen uit de politieorganisatie zelf en de politiebonden. Deze beschuldigingen komen erop neer dat inspecteurs zelf aangeven dat ze in een onderzoek de waarheid niet boven tafel konden krijgen, omdat het Openbaar Ministerie dat onmogelijk maakte. Ik vind dat serieuze beschuldigingen die niet onbeantwoord mogen blijven. Wij moeten als Kamerlid eerlijk zijn en niet tegen de Nederlandse bevolking zeggen: kom met al uw zaken maar bij ons en wij zullen ze overdoen.

De heer De Wit (SP):

Begrijp ik u goed als ik zeg dat u vindt dat de minister zijn verantwoordelijkheid heeft genomen, nadat de echte dader bekend was geworden?

De heer Van Haersma Buma (CDA):

Hij heeft daarmee een verantwoordelijkheid genomen.

De heer De Wit (SP):

Maar wat heeft de minister dan gedaan tussen zijn aantreden en het moment dat de dader toevallig bekend werd? Wat heeft de minister met andere woorden gedaan tussen 2002 en eind 2004, wetende dat Cees B. brieven heeft geschreven en prof. Van Koppen een rapport heeft gepubliceerd?

De heer Van Haersma Buma (CDA):

Ik kan u niet precies zeggen wat de minister heeft gedaan, maar hij heeft in ieder geval wel een aantal keer contact opgenomen met mensen. Verder is onder meer naar de minister-president een brief gestuurd.

De minister stelt zich terughoudend op en zal zich niet snel mengen in de zaak van iemand die driemaal is veroordeeld, om een andere beslissing te bewerkstelligen. De minister kan dat overigens ook helemaal niet doen. Dat geldt overigens ook voor ons, Kamerleden. Als men bij ons komt met een zaak waarin drie maal vonnis is gewezen, dan moeten wij ons heel terughoudend opstellen, zelfs als men ons meldt dat de feiten uitwijzen dat er een verkeerd vonnis is gewezen. Daarbij maak ik wel een onderscheid met zaken waarover de inspecteur van het onderzoek zelf zegt dat hij z'n ei niet kwijt kon.

De heer De Wit (SP):

Dat komt volgens mij allemaal anders te liggen wanneer een minister van Justitie geconfronteerd wordt met een rapport waaruit blijkt dat de veroordeelde onmogelijk de dader kan zijn. Deze minister kende een dergelijk rapport, maar wachtte toch af tot december 2004, de maand waarin de echte dader een bekentenis aflegde.

De heer Van Haersma Buma (CDA):

Het zou heel slecht zijn als de minister dan niet op de mogelijkheid van een herzieningsverzoek bij de Hoge Raad zou wijzen en de man op eigen initiatief op vrije voeten zou zetten. De mogelijkheid van een herzieningsverzoek bestond ook in dit geval. Een herzieningsverzoek had alleen niets opgeleverd omdat de ontlastende feiten nog niet boven tafel waren gekomen.

De heer De Wit (SP):

Het gaat hier niet om de formele regels.

De heer Van Haersma Buma (CDA):

Daar gaat het nu juist wel om!

De heer De Wit (SP):

Het gaat om de vraag of de minister zijn verantwoordelijkheid heeft genomen toen hij wist dat er grote twijfels waren over de manier waarop deze zaak was behandeld, twijfels die door een wetenschapper waren onderbouwd. De minister kende die twijfels en heeft desondanks een jaar voorbij laten gaan voordat er iets gebeurde.

De heer Van Haersma Buma (CDA):

U stelt terecht vragen over de verantwoordelijkheid van de minister. Uw vraag over het herzien van een zaak is dat niet, want het rapport van de heer Van Koppen is natuurlijk door de verdediging ingebracht. Dit rapport had reden kunnen zijn voor herziening van het vonnis. Het is gelukkig niet de politieke verantwoordelijkheid van de minister om te besluiten tot een herziening. Dat is de verantwoordelijkheid van de rechtsorganen. Laten wij alsjeblieft niet in de val trappen dat wij gaan zeggen dat al dit soort zaken met een andere bril op door de politiek moet worden bekeken.Van Haersma Buma

Een en ander laat natuurlijk onverlet dat de politiek van dit soort fouten moet leren en deze fouten uit de organisatie moet halen. Daar zijn de aanbevelingen in het rapport ook voor bedoeld. Overigens is het opmerkelijk dat geen van de woordvoerders tot nu toe een concrete aanbeveling heeft gedaan die niet in dit rapport staat. Ik zou met belangstelling luisteren naar voorstellen voor concrete aanbevelingen.

De heer Weekers (VVD):

Voorzitter. Wanneer de feiten en de omstandigheden, als ook het verloop en het oordeel in de Schiedamse parkmoord niet zo schrijnend waren geweest, zouden wij wellicht hebben kunnen volstaan met de conclusie van de wet van Murphy: als er iets mis gaat, gaat ook alles mis. Wanneer ik echter de gruwelen, de slordigheden en het gebrek aan professionaliteit tot mij laat doordringen, grijpt deze zaak mij persoonlijk zeer aan. Ik vraag mij af hoe het nu gaat met de ouders van Nienke, met Maikel en zijn familie en met Cees B. Ik vraag de minister of hun de nodige hulp is aangeboden. Heeft hij met hen gesproken? Ik ben het overigens niet eens met de suggestie van de woordvoerder van de CDA-fractie om in de toekomst de namen van de slachtoffers niet meer te noemen. Voor mij blijft Nienke Nienke en Maikel Maikel.

Voorzitter: Verbeet

De heer Weekers (VVD):

Deze week is niet alleen de hele film teruggedraaid, maar zijn ook de gebeurtenissen achter de schermen onthuld. Het is een understatement om te zeggen dat ik niet vrolijk word van het evaluatieonderzoek waar het gaat om de slachtoffers, het vertrouwen in justitie en het functioneren van de rechtsstaat. Ik zie echter ook een begin van herstel van vertrouwen. Door het Openbaar Ministerie is een grondig en vooral kritisch evaluatieonderzoek gemaakt, waarvoor mijn complimenten. Wij hebben vorige week gevraagd om de onderste steen boven te halen, open en transparant te zijn en niets te verhullen. Het lijkt erop dat dit ook is gebeurd. Deze openheid is mooi, maar de VVD-fractie wil meer dan dat. Openheid is slechts een begin. Het is goed dat de minister niets afdoet aan het onderzoek. Het is prima dat hij de aanbevelingen ruimhartig gaat uitvoeren, maar voor ons is essentieel dat hij in dit debat laat zien dat hij het vertrouwen gaat herstellen.

Wij willen om te beginnen antwoord op de vraag of de opeenstapeling van fouten een incident is of dat dit vaker voorkomt. De minister is onduidelijk. Het is van tweeën één. De eerste optie is dat hij meent dat het systeem goed is, maar dat er fouten zijn gemaakt. In dat geval moet worden bezien welke persoonlijke consequenties aan die fouten worden verbonden. De tweede optie is dat hij meent dat het systeem niet klopt. Dan moet dit worden aangepast. Ik vraag de minister om duidelijk te zijn. Ik kan mij niet voorstellen dat hier slechts sprake is van een incident. Bij de zaak waren veel mensen betrokken en vele van hen maakten fouten. Er werden zo veel fouten gemaakt dat nu 42 structurele aanbevelingen rondom zeven thema's worden overgenomen. Dan volhouden dat het hier een incident betreft, is voor mij onbegrijpelijk.

Ik heb de afgelopen week, net als andere Kamerleden, veel signalen gekregen dat er meer misgaat. Ik wil van de minister aannemen dat de gevangenis niet vol zit met onschuldige mensen. De VVD-fractie vindt het echter wel noodzakelijk dat de minister een onderzoek laat instellen onder leiding van een onafhankelijk, gezaghebbend en wijs driemanschap. De onderzoeksvraag moet zijn of er meer aan de hand is dan een incident. De verontrustende signalen die afgelopen week zijn ontvangen, moeten daarin een plek krijgen. Ik vraag de minister om dit toe te zeggen. Over een paar maanden kan dan aan de hand van dat onderzoek in elk geval een tussentijdse rapportage aan de Kamer plaatsvinden.

De Kamer mag zelf ook niet aan tunnelvisie lijden. Wij moeten ons niet storten in overhaaste wijzigingen van de opsporing en wij moeten ons ook niet laten gebruiken als een soort nieuwe appèlinstantie. Daarom moet een fundamenteel debat worden gevoerd over de positionering van de officier van justitie. Voor de VVD-fractie staat één ding voorop, namelijk dat niet mag worden getornd aan het beleid van een harde adequate misdaadbestrijding. Er mag echter ook geen schijnzekerheid worden gecreëerd. Waarheidsvinding mag nooit ondergeschikt zijn aan onprofessionele scoringsdrift. In de media hebben zich de afgelopen week tal van deskundigen gemeld. Zij kwamen met ideeën om de positie van de verdediging te verstevigen of om meer taken neer te leggen bij bijvoorbeeld een onderzoeksrechter. Dat zijn allemaal heel interessante punten. Deze ideeën passen echter bij een fundamenteel debat. Wij hebben behoefte aan een nota over de balans in het strafproces. Alle alternatieven moeten op een rij worden gezet. Kan de minister deze nota opstellen?

Het volgende punt is de twijfel van het NFI. Posthumus zegt in zijn rapport dat hij vindt dat de officier van justitie en ook de advocaat-generaal meer hadden moeten doen met hetgeen zij hadden gehoord van de NFI-medewerkers. Hij is van mening dat in het algemeen professionele twijfel die wordt geuit door het NFI als zwaarwegend moet worden beschouwd en in het strafproces onderwerp van bespreking moet worden gemaakt. Dat is in onderhavige zaak in onvoldoende mate gebeurd en heeft in het nadeel van Cees B. gewerkt. Posthumus zegt ook dat de rechter en de verdediging op de hoogte hadden behoren te zijn van deze informatie. Wat is er echt gebeurd in de boezem van het NFI en de gesprekken met de officier van justitie en de advocaat-generaal? Vindt de minister het niet onbegrijpelijk dat de twijfel van het NFI geen plek heeft gekregen in het strafproces? Ook het NFI is gehoord tijdens het strafproces, maar uit de stukken blijkt dat wellicht niet de juiste vragen zijn gesteld. Mag het NFI nu wel of niet twijfels aan anderen dan het Openbaar Ministerie kenbaar maken? Zo ja, welke twijfels mag dat instituut dan uiten?

Zo openlijk als het rapport over de gemaakte fouten is, zo openlijk moeten wij hierover debatteren. Op diverse punten in het rapport wordt kritiek geleverd op de zaaksofficier, forse kritiek zelfs. Haar kennelijk rotsvaste overtuiging dat Cees B. de dader was, is van groot belang geweest. Ik citeer: "Zij heeft signalen terzijde geschoven. Zij was niet gecharmeerd van de manier waarop de onderzoeker van het NFI zijn mening naar voren bracht. Zij herinnert zich niet dat de onderzoeker heeft gezegd dat er ook DNA op de veter zat, terwijl op aantekeningen van haar of haar medewerker een pijltje staat van 'andere profielen' naar 'veter om hals Nienke'." Deze citaten haal ik allemaal uit het rapport. "Zij heeft ook een slecht contact met de deskundige die Maikel in bescherming nam en heeft een uitgesproken voorkeur voor de tweede deskundige die naar het oordeel van de onderzoeker kritiekloos is gevolgd. De advocaat-generaal is niet betrokken bij het gesprek op 10 juli 2001, terwijl de officier van justitie zich toen niet meer met de zaak bezighield. Van de twijfels bij het NFI is ook geen melding gemaakt." Zo gaat het verder.

Minister, wat is uw oordeel over haar functioneren? Wat is haar professionele voorgeschiedenis? Wat is het oordeel van het College van pg's over deze kwestie? Is overwogen om bepaalde maatregelen tegen deze officier te nemen? Kan de zaak gevolgen hebben voor haar verdere carrière? Het beeld dat van de advocaat-generaal ontstaat, is anders. Zij was niet betrokken bij het onderzoek, heeft veel ongeregeldheden benoemd en de juiste kritische houding aangenomen. Enorme verbazing wekt dan wel dat zij vervolgens alle geconstateerde kritiekpunten terzijde heeft geschoven of weggeredeneerd. Ik schrik ook van de zojuist aangereikte stukken. Wil de minister die nog nader duiden?

Mevrouw Vos (GroenLinks):

De heer Weekers vraagt zeer nadrukkelijk naar de gevolgen voor de carrière van de advocaat-generaal, terwijl de heer Haersma Buma zei dat de Kamer zich niet diende uit te spreken over de ambtenaren. De heer Weekers spreekt nu duidelijk over de carrière van een advocaat-generaal en die van een ambtenaar. Hij vindt dat daar gevolgen voor moeten zijn, althans, dat maak ik uit zijn woorden op. Wat zijn dan de gevolgen voor de minister in zijn ogen? Hij is de opdrachtgever, de leidinggevende en de verantwoordelijke voor deze advocaat-generaal. Moet dit ook gevolgen hebben voor de carrière van deze minister?

De heer Weekers (VVD):

Dat is niet aan de orde. Gewone mensen in de samenleving worden erop aangesproken en aangepakt als zij ernstige fouten maken. Ik wil geen politieke oproep doen om te ontslaan, want ik vind dat het parlement zijn positie in de rechtsstaat zuiver moet houden als dat over de rechtsstaat spreekt. Het gaat mij om het vertrouwen dat wij moeten kunnen hebben in het zelfreinigende vermogen binnen de pijlers van de rechtsstaat. Daarom heb ik de feiten opgesomd zoals ik ze uit het rapport haal en vraag ik aan de minister welke consequenties hieraan worden verbonden.

Mevrouw Vos (GroenLinks):

Ik wil dat u het precies zegt. U spreekt hier wel degelijk in een politiek debat over de carrière van ambtenaren. U wilt ook dat de minister daarover een oordeel velt tijdens dit debat. Heeft de Kamer niet in eerste instantie iets te zeggen over de carrière van deze minister? Gaat het er niet om dat zij uitspreekt of deze minister zijn verantwoordelijkheid neemt en of hij die verantwoordelijkheid op deze wijze tot nu toe voldoende neemt met het oog op wat er allemaal is gebeurd?

De heer Weekers (VVD):

Ik stel een aantal kritische vragen over de carrière van ambtenaren en over hoe daar in het systeem mee wordt omgesprongen. Daar wil ik een antwoord op van de minister. Daar gaat het mij om. Het gaat er niet om dat ik tegen de minister zeg dat hij bijvoorbeeld een ambtenaar moet ontslaan, want daar heeft de minister zeggenschap over. Ik vraag de minister echter wel dat hij zich hier verantwoordt, dat er binnen het Openbare Ministerie een reinigende werking is en dat wordt opgetreden wanneer sprake is van disfunctioneren.

Mevrouw Vos (GroenLinks):

Als u zo uitdrukkelijk in dit debat de carrière en de consequenties die het voor ambtenaren zou moeten hebben, aan de orde stelt, stelt u dan ook nog de vraag aan de orde hoe het staat met de politieke verantwoordelijkheid van de minister? Zullen wij u daarover nog horen?

De heer Weekers (VVD):

Voorzitter. Ik heb een aantal zeer kritische vragen gesteld aan de minister. Ik heb ook aangegeven wat de VVD-fractie verwacht van de minister. Wij zullen eerst het antwoord van de minister moeten horen, voordat wij als VVD-fractie tot een eindconclusie komen. En dan gaat het inderdaad ook over de positie van de minister.

De heer Nawijn (Groep Nawijn):

Op zichzelf is het een beetje onkies om in deze zaal over ontslag van ambtenaren te spreken, maar u begint er zelf over. Wat vindt u dat er moet gebeuren met de zaaksofficier van justitie? Wij kennen ook nog een officier van justitie die zijn computer bij het grofvuil zette. Die is overgeplaatst. Nu is het een paar graadjes erger, ook al was het toen ook heel erg.

U sprak over een voorstel voor een commissie van wijze mannen. Moet die commissie zich beperken tot deze zaak of tot alle zaken waarin slachtoffers ernstig gedupeerd zijn door het gebrekkig functioneren van politie en justitie? Kunt u toelichten wat u met die commissie wil?

De heer Weekers (VVD):

Ik sprak over een commissie van wijze mensen: ik beperkte mij niet tot mannen. Ik wil weten of sprake is van een incident, of deze zaak op zichzelf staat of dat er meer aan de hand is. Ik heb aangegeven dat de signalen die zowel u als mij bereiken, daarin een plek moeten krijgen. Ik laat het graag aan wijze mensen over om dit alles te wegen.

Op uw eerste vraag moet ik herhalen wat ik eerder heb gezegd. Ik ga niet over het ontslag van een ambtenaar. Daarover gaat ook de minister niet, maar de procureur-generaal. De minister kan wel de procureur-generaal in het algemeen aanwijzingen geven. Wanneer ik de conclusies in het rapport lees, kan ik niet anders concluderen dan dat hier beroepsfouten zijn gemaakt en dat een redelijk bekwaam vakgenoot anders had gehandeld. Ik hoor daarover graag het oordeel van de minister.

De heer Van Haersma Buma (CDA):

Ik wil toch nog een vraag stellen over die commissie naar aanleiding van het antwoord op de vraag van de heer Nawijn. U zegt dat de zaken die bij ons terecht zijn gekomen en de zaken die wellicht nog bij ons terechtkomen, naar die commissie moeten. Dan creëren wij toch een nieuwe beroepsinstantie die zaken gaat bekijken? Ik herinner mij de Nawijnbrieven. Daarmee hebben wij ook problemen gehad.

De heer Nawijn (Groep Nawijn):

Die zijn allemaal opgelost.

De heer Van Haersma Buma (CDA):

Wij lopen het risico dat mensen een recht gaan ontlenen aan die brieven. Ik heb gesuggereerd om concreet te kijken naar zaken die uit de organisatie komen, bijvoorbeeld als inspecteurs tegen de bonden hebben gezegd dat er fouten zijn gemaakt. Dat is concreet. Kan de heer Weekers wat concreter zijn over die commissie?

De heer Weekers (VVD):

Ik heb de vraag gesteld of het incidenteel is, wat er gebeurd is. Staat deze zaak en alles wat mis is gegaan, op zichzelf of is er meer aan de hand? Ik zie graag dat een driemanschap van onafhankelijke mensen zich daarover buigt. Ik heb aangegeven dat wij signalen ontvangen, bijvoorbeeld van de politiebond of van mensen die bij onderzoeken betrokken zijn geraakt of geweest en die in gewetensnood verkeren. Er worden zaken aangereikt, bijvoorbeeld door advocaten, door slachtoffers of door mensen die menen ten onrechte veroordeeld te zijn. Die moeten bij deze commissie kunnen worden gemeld, zonder dat deze commissie zich uitentreuren buigt over de vraag wat er is misgegaan. Die commissie zou daar zelf een oordeel over moeten vormen. Voor een appèl of een heroverweging van de zaak kennen wij in Nederland het systeem van de herziening. Daar wil ik niet aan tornen.

De heer Rouvoet (ChristenUnie):

Wat de heer Weekers zei over de stukken die ons kort voor het debat zijn aangereikt, waarbij ik aanneem dat hij doelt op de verslagen van de gesprekken, intrigeerde mij. Hij maakte er twee korte opmerkingen over. Hij zei dat hij vreselijk was geschrokken van de inhoud en vervolgens vroeg hij de minister om een duiding ervan. Waardoor was hij zo geschrokken? Als hij al zo geschrokken was door de inhoud, waarom heeft hij dan nog een nadere duiding door de minister nodig?

De heer Weekers (VVD):

Er is eerder gevraagd om die gespreksverslagen, omdat wij niet weten wat zich binnen het NFI heeft voorgedaan en wat er in de gesprekken tussen het NFI en het Openbaar Ministerie allemaal is gewisseld. Daar bestond voor mij nog veel onduidelijkheid over. Niet voor niets heeft mevrouw Vos ook naar deze gespreksverslagen gevraagd. Nu, daar stonden enkele passages in die ik zojuist pas onder ogen kreeg – wij kregen de stukken hier pas aangereikt – en waarvan ik schrok. Ik heb de stukken niet allemaal bij de hand, maar daar staan passages in waarvan ik denk: daar is op een bepaalde manier gestuurd, terwijl je daar als officier of als advocaat-generaal niet in zou moeten willen sturen. Vandaar ook mijn vraag aan de minister hoe hij dit beoordeelt. Tegelijkertijd neem ik wat terughoudendheid in acht, omdat de minister aangeeft dat het niet-geautoriseerde gespreksverslagen zijn. Wij weten dus niet wat zich daar allemaal precies heeft afgespeeld. Daar zit ik mee, want ik zou graag het beginsel van hoor en wederhoor toepassen.

De heer Rouvoet (ChristenUnie):

Ik stelde mijn vraag omdat ik wilde weten waar u nu precies van bent geschrokken. Als ik u beluister, dan neem ik aan dat u daarbij doelt op het volgende. In de stukken trof u aan dat het ging om het sturen in een bepaalde richting, waarmee naar uw mening de gedachte van de tunnelvisie wordt onderstreept?

De heer Weekers (VVD):

Daar ben ik van geschrokken en ik zal u één passage in het bijzonder aangeven. Het betreft een passage waarin wordt gezegd dat het belangrijk is dat de rapportage zodanig geschreven wordt dat de advocatuur er niet mee op pad gaat: er moet worden uitgesloten dat zoiets gebeurt. Ik vind het buitengewoon ernstig als zulke zaken gezegd zouden zijn. Dat riekt naar manipulatie en ik mag hopen dat dit niet waar is.

De heer Rouvoet (ChristenUnie):

Ik denk dat ik u nu goed begrijp. U wilt dan echter van de minister niet een nadere duiding, maar u wilt weten of hij het met u eens is dat dit zo niet kan?

De heer Weekers (VVD):

Daar ben ik het zeer mee eens en vandaar dat ik die vragen heb gesteld en vandaar dat ik ook heb gezegd dat er volgens mij wezenlijke beroepsfouten zijn gemaakt in het aanreiken van bepaalde stukken aan de rechterlijke macht.

De heer Wilders (Groep Wilders):

Het moet niet veel gekker worden. De heer Weekers spreekt nu voor de tweede keer over beroepsfouten en dat zijn heel zware woorden. Ik ben het wat dat betreft met hem eens. Tegelijkertijd zegt hij dat hij geen politieke uitspraken wil doen over de carrière van ambtenaren en vraagt hij de minister hoe deze daarmee omgaat. Ik verneem echter graag het standpunt van de VVD-fractie. Vindt de VVD-fractie dat mensen die in dit soort zware gevallen beroepsfouten maken, daarvan de gevolgen moeten ondervinden in hun carrière? Of heeft de VVD-fractie geen mening en wordt alleen maar het antwoord van de minister afgewacht?

De heer Weekers (VVD):

Ik zou menen dat er verantwoordelijkheid moet worden genomen en gedragen, wanneer er sprake is van beroepsfouten ...

De heer Wilders (Groep Wilders):

U zei al dat er sprake was van beroepsfouten.

De heer Weekers (VVD):

Ja, en welke dat zijn, hoor ik graag. Ik heb de minister gevraagd hoe dat systeem in elkaar zit en of daar sprake is van een reinigend vermogen.

De heer Wilders (Groep Wilders):

Ik begrijp dan dat de heer Weekers het volgende zegt. Er is sprake van beroepsfouten en dat kan niet zonder consequenties blijven. Hij weet niet welke consequenties dit zijn en daarom richt hij zijn vraag aan de minister. Echter, dat het niet zonder gevolgen kan blijven, staat ook voor de VVD-fractie vast?

De heer Weekers (VVD):

Dat is correct.

Mevrouw Vos (GroenLinks):

U zegt dat als er sprake is van beroepsfouten, daar verantwoordelijkheid voor genomen zal moeten worden. Ik vraag u dan nogmaals of er ook wat betreft de minister hier sprake is van beroepsfouten. Hoe oordeelt u over het optreden van deze minister sinds zijn aantreden? Al die tijd zijn er immers signalen over deze zaak naar voren gekomen. Hoe oordeelt u over de regie die de minister vorige week en deze week heeft gevoerd over alles wat naar buiten is gekomen in deze zaak? Zou dat naar uw mening consequenties moeten hebben?

De heer Weekers (VVD):

Nu vraagt mevrouw Vos wel heel veel verschillende dingen. Eerst heeft zij het over de beoordeling van de minister sinds zijn aantreden. Vervolgens vraagt zij hoe de VVD-fractie de minister in deze zaak beoordeelt, om ten slotte de zaak te verengen tot het optreden van de minister afgelopen week. Ik heb daar wel wat opvattingen over en zal met dit laatste beginnen en er het voorlaatste punt bij nemen. Du moment dat Mink K. had bekend dat hij de moord op Nienke heeft gepleegd, is er opnieuw onderzoek gedaan om na te gaan of dit inderdaad klopt. Opnieuw is er toen sporenonderzoek en DNA-onderzoek gedaan. Vervolgens is er ook richting Cees B. actie ondernomen om hem in elk geval vrij te laten en heeft het OM het onderzoek geëntameerd dat wij vandaag bespreken. Het komt mij voor dat door dat onderzoek op heel veel punten de onderste steen boven is gehaald. Ik vind het te prijzen dat de resultaten van het onderzoek versneld naar de Kamer zijn gegaan, dat daarover volledige openheid bestaat en dat wij daar hierover kunnen spreken. Ik vind dat het begin van het herstel van vertrouwen. Ik vond het optreden van de minister vorige week niet zo handig. Als je het vertrouwen in de rechtsstaat wilt herstellen, moet je de boodschapper van het slechte nieuws niet onthoofden. Ik neem dat de minister kwalijk, maar dat is geen beroepsfout.

Mevrouw Vos (GroenLinks):

Dat lijkt mij juist cruciaal. De minister is er immers om vertrouwen te herstellen. Ook u vindt dat dat niet op een goede manier is gedaan, het heeft er in ieder geval niet aan bijgedragen. Vindt u dat het OM en deze minister verwijtbare fouten hebben gemaakt?

De heer Weekers (VVD):

Als ik het rapport lees, vind ik dat er op een aantal punten verwijtbare fouten zijn gemaakt. Maar om daaraan de conclusie te verbinden dat deze minister daarvoor politieke verantwoordelijkheid moet dragen, vind ik net een brug te ver. De fouten waarover wij hier spreken, spelen zich af in de periode 2000-2002. Wij kunnen de minister niet voor alle fouten van zijn ambtenaren verantwoordelijk houden, dat doen wij ook niet bij de Belastingdienst. Wij spreken de minister nu aan op hoe hij vorige week heeft gehandeld, wat ik "niet handig" heb genoemd. Maar tegelijkertijd heb ik aangegeven dat brief en onderzoek een eerste stap zijn op weg naar het herstel. Verder heb ik een aantal kritische vragen gesteld, waarop de minister vanmiddag naar ik hoop een klip en klaar antwoord geeft, zodat wij het debat kunnen afronden met het uitspreken van het vertrouwen in deze minister.

Mevrouw Vos (GroenLinks):

Ik constateer dat u zegt dat er verwijtbare fouten zijn gemaakt maar dat niemand daar politieke verantwoordelijkheid voor behoeft te dragen.

De heer Weekers (VVD):

Voor het overige zou ik graag het antwoord van de minister willen afwachten voordat de VVD tot een eindconclusie komt.

De heer De Wit (SP):

De heer Weekers heeft het een- en andermaal gehad over het schenden van het vertrouwen en dat dit hersteld moet worden. Wie heeft naar zijn mening dat vertrouwen geschonden?

De heer Weekers (VVD):

Het vertrouwen in de rechtsstaat is geschokt wanneer er sprake is van een rechterlijke dwaling. De minister heeft dat aangegeven, in het rapport komt dat duidelijk naar voren en ik meen dat wij hier allemaal die conclusie kunnen trekken.

De heer De Wit (SP):

Maar u heeft ook betoogd dat er sprake is van meer dan een incident en u heeft er zware kwalificaties bij gebruikt. Die rechterlijke dwaling is ontstaan als gevolg van mensen die bij de politie en het Openbaar Ministerie fouten hebben gemaakt. Wie is daarvoor verantwoordelijk?

De heer Weekers (VVD):

Er zijn een aantal fouten gemaakt. Vandaag houden wij hier een verantwoordingsdebat.

De heer De Wit (SP):

Wie is daarvoor verantwoordelijk?

De heer Weekers (VVD):

Een flink aantal betrokkenen. In het rapport komt naar voren dat er wat dat betreft overal kleine stukjes verantwoordelijkheid liggen. Als het over deze zaak gaat, lijkt het erop dat er kardinale fouten, beoordelingsfouten zijn gemaakt door de officier van justitie en de advocaat-generaal.

De heer De Wit (SP):

Dus is de vraag wie daarvoor politiek verantwoordelijk is.

De heer Weekers (VVD):

U kunt die verantwoordelijkheid natuurlijk wel zo oprekken, maar ik heb aangegeven ervan uit te gaan dat wanneer er bepaalde misstanden worden geconstateerd, de minister die aanpakt. Wij horen graag van de minister dat hij er flink werk van maakt. Hij moet dan niet vervallen in reflectie, zoals begin vorige week leek, toen hij alleen maar de media de schuld gaf en de indruk wekte dat er in het systeem niets fouts zou zitten.

De heer De Wit (SP):

Ik constateer dat de heer Weekers geen antwoord geeft op mijn vraag wie hiervoor politiek verantwoordelijk is en daarop in deze Kamer aanspreekbaar is.

De heer Weekers (VVD):

Ik kan in herhaling vervallen.

De heer Nawijn (Groep Nawijn):

Wie heeft naar uw mening dan de fouten gemaakt? U heeft zelf gezegd geschokt te zijn over de bijlage bij de brief die de minister vandaag naar de Kamer heeft gezonden. Daarin staan inderdaad uitermate schokkende dingen, bijvoorbeeld dat er DNA-sporen zijn verdwenen, waarvan de advocaat-generaal op de hoogte was. Die zaken zijn niet voorgelegd aan de rechter. Als het OM zijn werk niet goed doet en er niet voor zorgt dat zaken bij een rechter terechtkomen, dan maakt de desbetreffende officier van justitie of advocaat-generaal een fout. Maar vindt u ook dat wanneer er onprofessioneel gewerkt wordt, daarmee de link naar de minister is gelegd die dan vervolgens maatregelen moet nemen?

De heer Weekers (VVD):

Als er onprofessioneel gewerkt wordt, moet de link naar de minister worden gelegd. Vandaar dat ik gevraagd heb of er sprake is van een incident of van een structureel iets. Vervolgens moet de minister ervoor zorgen dat de zaak zodanig wordt opgeschoond en dat er sprake is van een zodanig reinigend vermogen, dat wij vertrouwen kunnen hebben in de toekomst.

De heer Nawijn (Groep Nawijn):

U beoordeelt de minister op de maatregelen die hij gaat nemen?

De heer Weekers (VVD):

Daar beoordeel ik de minister op.

De heer Rouvoet (ChristenUnie):

Vanuit de invalshoek van de ministeriële verantwoordelijkheid heb ik toch nog een vraag, omdat u mijns inziens een nogal moeizame positie kiest in dezen. U zegt dat er verwijtbare fouten zijn gemaakt maar dat deze minister daar niet op kan worden aangesproken. Dat kan natuurlijk niet. Daarom was de vraag van mevrouw Vos alleszins terecht. Die vraag is ook heel simpel te beantwoorden. Er is er maar één politiek verantwoordelijk voor de fouten die gemaakt zijn in de justitiële keten, namelijk deze minister van Justitie. Ik schat hem ook zo in dat hij de eerste zou zijn om dat te erkennen. De vraag is waarom die woorden bij u zo moeilijk over de lippen komen. Vervolgens is de vraag hoe zwaar je die politieke verantwoordelijkheid weegt en welke consequenties je daaraan als Kamer wilt verbinden.

De heer Weekers (VVD):

Ik denk dat u het zo correct verwoordt.

De heer Rouvoet (ChristenUnie):

U zou de vraag rondom de ministeriële verantwoordelijkheid een dienst bewijzen als u gewoon zou zeggen: het is deze minister die politiek verantwoordelijk is, ook voor verwijtbare fouten, en de VVD-fractie zal wegen hoe zwaar dat is.

De heer Weekers (VVD):

Mijnheer Rouvoet, ik zou het niet beter kunnen verwoorden. Waarvoor dank!

Voorzitter. Ik wil nog één onderwerp bespreken: het technische bewijs. Ook daarbij is een aantal fouten gemaakt. Zoals andere sprekers ook al hebben gezegd, is er nog steeds overduidelijk een gebrek aan kennis en kunde bij het veiligstellen van sporen. Het belang van het technische bewijs zal alleen maar toenemen. Ook op dat punt vraag ik de minister wat hij gaat doen om de kennis en kunde op peil te brengen. Dat geldt niet alleen voor officieren van justitie, maar voor iedereen die daarbij een rol speelt.

De heer Van der Staaij (SGP):

Mevrouw de voorzitter. Deze minister weet waar hij het over heeft. In 1994 leidde hij een commissie die onderzoek heeft ingesteld naar het functioneren van het Openbaar Ministerie. In het rapport van toen kwam ik de volgende passage tegen.

Het OM verandert en in de afgelopen jaren verandert het steeds sneller. In dezelfde periode is echter ook de kritiek op het OM toegenomen, kritiek die niet slechts enkele concrete punten betreft die als zodanig aangepakt zouden kunnen worden, maar die ook het functioneren van het OM in vrijwel al zijn facetten raakt. Kritiek ook die niet alleen van buiten het OM komt, maar ook van daarbinnen. Rechter en advocatuur constateren een verminderde kwaliteit en fouten bij de uitvoering van de klassieke taak.

Dit stond dus in een rapport van de commissie-Donner van elf jaar geleden. Niets nieuws onder de zon dus? Zijn het onoplosbare dilemma's die met het OM-functioneren samenhangen? Of is het OM onvoldoende in staat om geconstateerde tekortkomingen op te heffen, ondanks alle verbeteringen die daadwerkelijk zichtbaar zijn gemaakt?

Dat terugkijken naar 1994 leidt mij eigenlijk tot de eenvoudige vraag: hoe zou het komen dat veel van die tekst vandaag nog zo vervelend actueel lijkt te zijn?

Voorzitter. Ik zal mij nu toespitsen op deze zaak. Er is sprake van een bijzonder ernstige justitiële dwaling. Die harde en bittere conclusie moet getrokken worden uit het grondige evaluatieonderzoek in de Schiedammer parkmoord. Het is overigens een evaluatieonderzoek waarvoor reeds in december 2004 opdracht is gegeven door het College van pg's zelf. Deze bereidheid tot kritisch zelfonderzoek die hiermee vorm is gegeven, mag hier ook wel nadrukkelijk worden genoemd als positief punt, ook in het licht van kritiek die daar eerder op is geuit.

De conclusies liegen er niet om. De blunders worden zonder omwegen onthuld. De minister geeft dat in zijn brief ook heel helder aan. Ik zal ook geen enkele poging doen om hiervoor nog sterkere woorden te gebruiken. Ik denk dat al genoeg is uitgedrukt, en met passende bewoordingen, van het leed, het verdriet, de pijn en het onrecht dat ook voor de directbetrokkenen het gevolg is van fouten die gemaakt zijn. Eigenlijk ging op cruciale momenten heel veel fout en kreeg een andere toedracht na de bekentenis van Cees B. niet meer de aandacht die deze verdiende. De minister beklemtoont dat er in ieder geval geen sprake was van een opzettelijk doelbewust achterhouden van ontlastend bewijsmateriaal teneinde een onschuldige veroordeeld te krijgen.

Ik onderstreep dat dit natuurlijk een belangrijke vaststelling is, die ook van groot belang is voor de integriteit van degenen die hier aan het werk waren. Ik merk er echter tegelijkertijd bij op dat het in zekere zin de zaak ook alleen maar ernstiger maakt als goedwillende mensen toch tot dergelijke misstappen kunnen komen en dit vervolgens door het rechtssysteem niet gecorrigeerd wordt.

In strikt juridische zin zal er uiteraard niet met opzet naar gestreefd zijn om een onschuldige achter de tralies te krijgen. Dat zou misdadig geweest zijn. Feit blijft echter wel dat het OM reeds in een vroegtijdig stadium op de hoogte is gesteld van het bestaan van DNA-sporen van een onbekende derde. Ook hebben de medewerkers van het NFI expliciet twijfels geuit over de betrokkenheid van B. bij strafbare feiten. Het OM koos er echter voor om deze door de NFI-onderzoekers geuite twijfels over de schuld van B. niet aan de rechter voor te leggen. De minister zegt daarvan dat hij dat ook betreurt. Toch vind ik dat in dit kader nog wat zwak uitgedrukt. Immers, werd er hier niet bijna bewust gekozen voor een tunnelvisie? Daarbij neem ik ook het gegeven in aanmerking dat het OM blijkbaar ook stelselmatig belangrijke informatie heeft genegeerd over het waarheidsgehalte van de verhoren van Maikel én ook deze informatie niet aan de rechter heeft voorgelegd.

In dit verband verwijs ik naar de passage op pagina 71 in het rapport die ik zelf schokkend vond: "Bij de beslissing om het onderzoek te focussen op Cees B. speelde het volgende mee. Uit interviews blijkt dat de leider van het onderzoek en de zaaksofficier van mening waren dat het aan de buitenwereld een verkeerd signaal zou geven om na de bekentenis van Cees B. onderzoek te doen naar andere verdachten. Want als dat bekend zou worden, zou de indruk kunnen ontstaan dat politie en justitie niet overtuigd waren van de schuld van Cees B. Onderzoek naar andere verdachten of andere richtingen zou de zaak tegen Cees B. zwakker maken."

Als dit soort noties ook in andere zaken aan de orde zou kunnen zijn – waarom zou dat eigenlijk niet kunnen? – is dat buitengewoon zorgelijk; dit is volstrekt niet de professionaliteit die hier gepast is. De buitenwereld krijgt hier een ontoelaatbare grote invloed op de reikwijdte van het onderzoek en iedere andere toedracht wordt stelselmatig genegeerd. Nogmaals: dan is het bepaald niet ondenkbaar dat meer van dit soort dwalingen hebben plaatsgevonden. Ook via de voorzitter van de politiebond ACP hebben ons bovendien geluiden bereikt omtrent het achterhouden van informatie door het OM en de gewetensnood die dit tot gevolg heeft bij politiemensen. Ik vraag de minister nadrukkelijk om op dit soort signalen te reageren.

Ik leg de vinger ook bij de verhoren van Maikel en de beschamende vertoningen die daarbij aan de orde waren. Daarbij zijn bestaande regels en protocollen geschonden. Welke gevolgen zullen hieraan worden verbonden?

Ik wil in dit debat nadrukkelijk aandacht vragen voor de positie van de strafrechter. Het valt mij op dat die positie onderbelicht blijft in dit hele debat. Natuurlijk is het functioneren van het OM van groot belang, maar uiteindelijk is het de taak van de strafrechter om te voorkomen dat onschuldigen achter de tralies komen. Er is in meerdere instanties een uitvoerig strafproces geweest. Met de wijsheid van achteraf moeten wij vaststellen dat een- en andermaal een onschuldige is veroordeeld, terwijl bekend was dat DNA-materiaal was aangetroffen van een onbekende persoon, niet zijnde Cees B. Er was ook de wetenschap dat er geen sluitend technisch bewijs was tegen B. en er waren ook nog andere feiten. Kortom: ook het vertrouwen in de rechtsspraak is in het geding als in meerdere instanties uitspraken zijn gedaan die uiteindelijk, zoals wij nu moeten vaststellen, op drijfzand bleken te berusten. Hoe wordt dat vertrouwen in de rechtsspraak hersteld? Natuurlijk zegt de minister dat hij daar niet verder op ingaat, gelet op de onafhankelijkheid van de rechtsspraak en op het feit dat de rechter zijn oordeelt motiveert via de vonnissen. Ik lees wel een uitgebreid vonnis waarin de veroordeling destijds is uitgesproken, maar daarna kwam er uiteindelijk een heel summier herzieningsvonnis van de Hoge Raad. Daarin staat alleen dat de oude vonnissen, in het licht van wat later bekend is geworden, onterecht waren. Ik mis daarbij de verantwoording van de rechter hoe het zover heeft kunnen komen dat de corrigerende werking van het strafproces niet waar is gemaakt. Zou in dit soort zaken, waarin ook sprake is van een rechterlijke dwaling, op z'n minst niet een zwaardere motiveringsplicht op de rechter moeten drukken om aan te geven en helder te maken wat er verkeerd is gegaan en op welke gronden destijds onterecht tot een bepaald oordeel is gekomen, zodat ook daaruit, kenbaar voor iedereen, lering kan worden getrokken?

De minister ziet geen aanwijzingen dat vaker dit soort dwalingen heeft kunnen plaatsvinden; dit was een zeer ongelukkig incident. Dan is het op zich natuurlijk wel bevreemdend als er forse en structurele organisatorische veranderingen worden aangekondigd. Blijkbaar kent het systeem in zichzelf dan toch teveel onvolkomenheden. Bovendien was dit falen nooit bekend geworden als de echte dader niet bekend had.

Als het gaat om verbeterpunten, wordt door deskundigen verwezen naar het wegvloeien van veel expertise op recherchegebied naar andere onderdelen van de politie, alsmede naar het feit dat het leidinggeven aan mensen in het OM is vervangen door het aansturen van bedrijfsprocessen. Ook zou ons rechtssysteem aan het eind van de rechtsgang niet over een toereikende noodremprocedure beschikken. Wil de minister op deze onderdelen reageren?

Een belangrijk element van het verbeterprogramma is het organiseren van voldoende tegenspraak. Dat is een heel belangrijke zaak. Daarbij vraag ik wel nadrukkelijk ook aandacht voor de rechtsbescherming van degenen die in het verleden al hebben gepoogd om voor die tegenspraak te zorgen, ook binnen het politieapparaat. Zijn zij soms niet te makkelijk op een zijspoor gezet als zij probeerden om die tegenspraak te leveren? Daarvan zijn al voorbeelden genoemd.

Voorzitter. Er zijn grote fouten gemaakt. De samenleving en het rechtsbestel zijn geschokt. Er is een verbeterprogramma aangekondigd, aanbevelingen zijn overgenomen. Dat is nuttig en nodig. In dit debat gaat het uiteindelijk om de beoordeling of alle lessen die nu zijn getrokken en alle voornemens die nu zijn geuit toereikend zijn voor het herstel van vertrouwen en of daarmee ook de politieke verantwoordelijkheid wordt waargemaakt. Hopelijk komt er dan snel een tijd waarin wij zeggen dat die observaties uit 1994 waarmee ik mijn bijdrage begon hopeloos ouderwets zijn.

De vergadering wordt enkele minuten geschorst.

De heer Eerdmans (LPF):

Voorzitter. Wij bespreken vandaag een uitzonderlijke en zeer schrijnende en pijnlijke zaak voor alle betrokkenen. Het proces rondom de Schiedammer parkmoord kent alleen verliezers. Vrouwe Justitia blijkt haar blinddoek te hebben ingeruild voor oogkleppen die haar het zicht op de ware dader hebben ontnomen. Als gevolg daarvan is een onschuldige man vier jaar ten onrechte in de gevangenis gestopt, een jongen, het slachtoffer Maikel, op zeer wrede en onterechte wijze als verdachte behandeld en verhoord en tegelijkertijd heeft door dit dwalen van justitie een moordenaar vier jaar vrij rond kunnen lopen en nog meer verschrikkelijk leed kunnen berokkenen. Een onschuldige in de cel zetten is verschrikkelijk, maar een moordenaar vrij rond laten lopen is eigenlijk net zo erg. Toen Wik H. in augustus 2004 de moord op Nienke bekende, had hij inmiddels alweer een gewelddadige roofoverval gepleegd, een vrouw verkracht en vervolgens in 2004 nog een studente in Maassluis aangerand. Onze samenleving is deze ernstige justitiële dwaling dus zeer duur komen te staan. Van boven naar beneden zijn grove fouten gemaakt in het opsporings- en vervolgingsapparaat. Elk instituut van onze rechtsstaat: politie, OM en de rechters hebben misstappen begaan.

Is er verwijtbaar gehandeld? Ja, justitie heeft zeer verwijtbaar gehandeld. Er zijn zeer verwijtbare fouten gemaakt. Het Openbaar Ministerie heeft nooit de schuld van Cees B. betwijfeld terwijl er alle aanleiding voor was. Is er met voorbedachten rade DNA-bewijs voor de rechter achtergehouden? Dat lijkt in de ogen van mijn fractie niet het geval. Men leed wel aan een chronische tunnelvisie. Dat men bij Cees B. terechtkwam is niet heel verwonderlijk. Cees B. was in het park op 22 juni 2000, Cees B. is een pedofiel en Cees B. heeft het misdrijf bekend. Die bekentenis heeft hij later ingetrokken.

Heeft het OM willens en wetens de kans aanvaardt dat een onschuldige zou worden veroordeeld? Dat is de hamvraag van vandaag. Ik wil daarop het antwoord van de minister in eerste termijn horen.

Ik kom bij de opstelling van de minister in de afgelopen week. Vanaf het moment dat Netwerk in de lucht ging en met onthullingen kwam, op maandag 5 september, sloeg de minister wild om zich heen. Waren het de media niet, dan waren het de strafadvocaten of de kritische deskundigen.

Een dag na de Netwerkuitzending meldde de minister dat het OM geen relevante informatie had achtergehouden. Waarom is dat gemeld? Dat is de eigen tunnelvisie van de minister. Dat hebben wij in de Kamer ook gezien in het tbs-debat en na de moord op Van Gogh: wij moeten nog lang mee met onze instanties, dus niet te veel kritiek alstublieft. Ik heb mevrouw De Pater van de CDA-fractie en voorzitter van onze commissie nog gevraagd hoe de Kamer de regie kan behouden en hoe voorkomen kan worden dat de minister om zich heen gaat slaan. Wij hebben het niet kunnen voorkomen. De minister is zijn eigen gang gegaan. Dat is jammer. Er ontstond vervolgens een moddergevecht tussen het NFI en het OM over de schuldvraag. Deze instanties vallen onder verantwoordelijkheid van de minister. Het was een beschamende vertoning met imagoschade voor geheel justitie.

De procureur-generaal Brouwer gooit een dag later extra olie op het vuur door in Nova iets te ontkennen dat hij een dag later in een vertrouwelijke brief aan zijn officieren moet toegeven. Daarna kwam bij Nova de president van het hof in Arnhem op de proppen. Hij verklaarde dat er in hoger beroep geen enkele fout is gemaakt en dat er voldoende aan waarheidsvinding is gedaan. Met het rapport van Posthumus, Buruma en De Vries weten wij in ieder geval dat er wel degelijk op alle niveau grote fouten zijn begaan. Uit dat rapport blijkt ook dat justitie en onze rechters over de volle breedte een zeer scheve schaats hebben gereden. Men is in een groot justitieel wak gereden. Om uit dat wak te komen, is de minister die vorige week nog van geen kritiek wilde weten nu wel bereid tot allerlei maatregelen. Dat noemen wij de beterschapsbrief. Die kennen wij nog van de tbs-zaak en de moord op Van Gogh. Die komt altijd als het eerst gierend uit de klauwen is gelopen.

De heer Nawijn (Groep Nawijn):

De heer Eerdmans stelt dat ook de zittende magistratuur betrokken is bij de grote fouten. Uit de bijlage van de brief van vandaag van de minister blijkt dat het Openbaar Ministerie van zaken wist die niet aan de rechter zijn voorgelegd. Het is dan ook de vraag of de zittende magistratuur wel een verwijt kan worden gemaakt. Men kan immers veroordelen op een bekennende verdachte die in de buurt is geweest. Er zijn echter zaken achtergehouden voor de rechter.

De heer Eerdmans (LPF):

Ik kom nog over de schuldvraag te spreken. Er is van boven naar beneden gedwaald. Vandaag zoeken wij naar de oorzaak. De rechters hebben zich een rad voor ogen laten draaien. Men heeft wel degelijk een verkeerde beslissing genomen.

Mijn fractie kan zich prima vinden in alle aanbevelingen. Ik noem een punt uit het verbeterplan van de procureurs-generaal. Ik hoop werkelijk niet dat wij daarmee de zeshonderd officieren van justitie, crimefighters zoals Koos Plooij en Fred Teeven, te veel binden aan allerlei regels en met handen en voeten strikken.

Ik kom nu op een punt dat ik hier graag kwijt wil. Hoewel ik de grootte van deze zaak en deze gruwelijke dwaling niet wil onderschatten, wil ik wel zeggen dat de verschrikkelijke carrousel van blunders in de zaak-Nienke niet tot gevolg mag hebben dat het OM haar strijdvaardigheid om criminelen te vervolgen nu gaat temperen. Het Openbaar Ministerie ligt momenteel onder vuur van tal van strafadvocaten die in vele kranten en columns hun kans schoon zien om het OM een kopje kleiner te maken door in zo veel mogelijk strafzaken twijfel te zaaien over het vergaren van bewijs. Het OM vertegenwoordigt de samenleving en moet criminelen hard blijven aanpakken. Wij moeten dus niet doorslaan zoals aan het begin van de Van Traa-enquête leek te gebeuren. Wij mogen niet doorslaan naar een mentaliteit die het steeds lastiger zal maken om criminelen op te sporen en te vervolgen. Wij moeten blijven opsporen en vervolgen.

Juist om het vertrouwen te herstellen dat nu is afgebroken, is het wel noodzakelijk dat er schoon schip wordt gemaakt. Het vertrouwen van burgers gaat te paard, maar komt te voet terug. Het is voor mijn fractie heel simpel. De disfunctionerende officier van justitie en de advocaat-generaal moeten uit hun functie worden ontheven en overgeplaatst. Wij kunnen niet zeggen: sorry, het is mensenwerk, jammer, wij gaan over tot de orde van de dag. In elke goed gerunde organisatie in dit land worden mensen beloond naar prestaties en worden zij afgerekend op fouten. Dit gebeurt overal. Ik herinner mij heel goed dat minister Donner nog niet zo lang geleden hier heeft gezegd dat hij het verstandig vond dat officier van justitie Tonino een andere baan ging zoeken, omdat hij zijn pc met vertrouwelijke informatie bij het grof vuil had gezet. Ik zou niet weten waarom de minister in deze zaak met minder genoegen zou nemen. Ik hoor dit graag.

Tot slot, Maikel. Mijn fractie stelt het zeer op prijs dat de minister in zijn brief uitgebreid ingaat op de ronduit schandalige manier waarop het slachtoffer Maikel door de politie is behandeld. Ontsnapt aan de dood en met messteken in zijn nek wordt hij van slachtoffer ineens als verdachte gekenmerkt. Het moet een hel zijn geweest en een aantal deskundigen zegt dat Maikel dan iets te verbergen had, hij droeg een groot geheim met zich mee. Praten achteraf is altijd makkelijk, maar er is wel in strijd met alle geldende regels gehandeld. De enige die in het hele proces waar wij vandaag over spreken de waarheid is blijven zeggen, is Maikel. Dus zijn de gemaakte excuses van mijn fractie aan zijn adres goed bedoeld, maar niet genoeg. Een overheid die zo met slachtoffers omgaat en in strijd met de regels handelt, pleegt een onrechtmatige daad. De minister geeft dit ook met zoveel woorden toe. Het optreden van de verhoorders was onfatsoenlijk en in strijd met de regels. Deze minister was ruimhartig bij het toekennen van schadevergoeding in de zaak-Wei Wei Hu waarin een ontsnapte tbs'er een meisje misbruikte. Wij vragen hem om ook ruimhartig te zijn voor Maikel en zijn familie.

Mevrouw Van der Laan (D66):

Mevrouw de voorzitter. Ook de D66-fractie is diep geschokt door het rapport over de fouten die zijn gemaakt na de Schiedammer parkmoord. De lijst liegt er niet om. Vanaf het moment dat 112 werd gebeld en het lijk van Nienke in een lijkenzak is gestopt, is fout op fout gestapeld tot aan de procedure voor het hof waar mogelijk ontlastend bewijs niet naar buiten is gebracht. Van het sectierapport dat te summier was en het feit dat er geen overzicht is gemaakt van het lijk tot het feit dat Maikel grof is verhoord, niet is geloofd en dat zijn ouders zijn bedreigd met ontzetting uit de ouderlijke macht.

Wij krijgen net nieuwe stukken en ik lees daaruit een paar zorgwekkende passages voor. Zo lees ik: Het profiel van de derde persoon komt steeds terug, het is niet van verdachte B. Op pagina 2 staat dat duidelijk is dat de verdachte B. niet in het profiel past en dat voorkomen moet worden dat de politie ongeloofwaardig wordt. Op pagina 3 staat dat de advocaat-generaal stelt dat het belangrijk is dat de rapportage zodanig wordt geschreven dat de advocatuur er niet mee op pad gaat; er moet worden uitgesloten dat zo iets gebeurt.

Buiten het rapport om zijn er nog verdere zaken die het vertrouwen in de rechtsgang in Nederland ondermijnen zoals de vraag waarom Cees B. nog vier maanden vast zat nadat Wik H. had bekend. Zoals de vraag hoe het kan dat honderden justitiemedewerkers in een training horen dat iemand waarschijnlijk onschuldig in een cel zit en dat maar een persoon iets onderneemt. Zoals de initiële reactie van de minister die de zaak probeert te sussen en de media de schuld geeft waardoor het beeld ontstond dat hij niet de onderste been boven wilde halen. De kernvraag in dit debat is de vraag wat er moet gebeuren om het vertrouwen in de rechtsgang te herstellen en of deze minister van Justitie de man is die leiding kan geven aan dat proces.

De vraag die bij veel mensen leeft, is de volgende: als er bij een lustmoord op een kind zo slordig met bewijsmateriaal wordt omgesprongen, hoe zit het dan bij andere, minder ernstige zaken? Als een elfjarig slachtoffer op ongehoord harde wijze verhoord wordt, hoe gaat het dan bij een meerderjarige verdachte? Het is ook voor de D66-fractie duidelijk dat de gang van zaken in de Schiedamse parkmoord niet als een uitzondering weggezet kan worden. Als men in de hele justitieketen zo veel steken laat vallen en er zo slordig wordt gewerkt, kan de minister moeilijk volhouden dat het om een incident gaat.

Ik zeg niet dat de Nederlandse gevangenissen vol zitten met onschuldige mensen, maar ik zeg wel dat het zeer aannemelijk is dat er ook op andere plaatsen slordig is omgegaan met bewijsmateriaal, dat niet meer te achterhalen is wie, wat, wanneer, met wie besproken heeft en dat men vaker aan een tunnelvisie heeft geleden. Om dat te veranderen is een cultuuromslag nodig in de justitieketen die begint met openheid over fouten uit het verleden. Er zijn in het verleden ook andere problemen geweest bij het OM. Ik denk aan de Puttense moordzaak en de ramp in Enschede. Ik vraag de minister daarom of hij voornemens is om deze zaken en andere zaken te laten onderzoeken op dezelfde duidelijke en open wijze waarop de heer Posthumus dat heeft gedaan. Dat zou voor de D66-fractie een eerste teken zijn dat het hem ernst is met het opruimen van de problemen.

In de tweede plaats wil mijn fractie weten welke personele gevolgen al deze fouten hebben gehad of zullen hebben. Krijgen de betrokkenen een berisping, hun ontslag of moet Maikel misschien wel over een jaar horen dat de mannen die hem op ongehoord harde wijze hebben ondervraagd, promotie hebben gemaakt? Ik weet dat de minister niet beslist over het personeelsbeleid van het OM en de politie. Ook de Tweede Kamer gaat daar niet over. Ik hoop echter wel dat de minister begrijpt dat het voor het herstel van het publieke vertrouwen van belang is welke gevolgen dit soort fouten heeft, ook in de personele sfeer. Kan de minister mij verder zeggen wat hij ervan vindt dat de hoofdconclusies van het rapport-Posthumus pas na de uitzending van Netwerk aan hem zijn gegeven, terwijl zijn voorzitter van het College van procureurs-generaal dit rapport al twee maanden eerder in bezit had? Dit is gebeurd, ondanks het uitdrukkelijke verzoek van de minister een jaar eerder om regelmatig op de hoogte te worden gehouden van de relevante ontwikkelingen.

In de derde plaats wil ik van de minister horen hoe hij de cultuuromslag bij het OM gaat bewerkstelligen. Er ligt nu een lange lijst van verbetervoorstellen. Waarvoor hulde. Het omzetten van die aanbevelingen alleen zal niet genoeg zijn. Natuurlijk moet het beheer van sporen door de politie worden verbeterd, sterker nog: dit beheer zou eigenlijk foutloos moeten zijn. Maar door dat op te schrijven ben je er nog niet. Natuurlijk is het goed als de leden van het OM een rechercheopleiding volgen. Als ze vervolgens niets doen met die kennis, heb je echter niets aan die opleiding. Wat is er met andere woorden nog meer nodig dan het omzetten van die aanbevelingen om die cultuuromslag te bereiken?

Dan nog een vraag over die honderden medewerkers die middels presentaties van het NFI kennis hebben kunnen nemen van fouten in de Schiedammer parkmoord. Iedereen hield zijn mond! Wat vindt de minister ervan dat kennelijk honderden medewerkers van de justitieketen zo weinig rechtsgevoel hebben dat slechts één van hen zich heeft afgevraagd of het wel juist is dat iemand onschuldig in de gevangenis zit? Hoe gaat de minister bij dit soort mensen een cultuuromslag bewerkstelligen? Vindt hij dat de leidinggevenden de deelnemers aan deze cursus aan moeten spreken op hun gedrag? Wat vindt de minister er verder van dat het college er ruim twee maanden over heeft gedaan om hem te laten weten dat Wik H. heeft bekend? Kan hij er wel op vertrouwen dat hij tijdig alle informatie krijgt die hij nodig heeft?

De houding van de minister is voor dit debat ook van belang. Hij heeft ervoor gezorgd dat er een onderzoek kwam en hij heeft verder een hele reeks maatregelen aangekondigd om zaken te verbeteren. Dat pleit in zijn voordeel. In zijn brief is hij helder en krachtdadig. Dat moest natuurlijk ook wel, gezien de gebeurtenissen, maar de gevonden toon is juist. Er zijn echter drie zaken die in zijn nadeel pleiten. De minister erkende niet meteen dat er echt een probleem was. Ik citeer enkele van zijn reacties na de eerste uitzending van Netwerk. In de Volkskrant zei hij: de fout moet nog blijken. Over rapportage van Netwerk zegt hij in het Radio 1 journaal: ik herken mij niet in die beelden. In BN/De Stem zegt hij: het rapport van het NFI lag bij de rechter op tafel. Wat hij er niet bij zegt, is dat de vijf DNA-sporen van de onbekende derde daar niet bij zaten. In De Gelderlander zegt hij: u moet zich wel realiseren dat er een verdachte was die bekend had. Daar geeft hij dus ook blijk van tunnelvisie.

Door dit optreden aan het begin is bij veel mensen de indruk gewekt dat de beeldvorming rond het eigen apparaat belangrijker was dan het boven krijgen van de onderste steen. Het bestond de minister zelfs om de tv-rubriek Netwerk een veeg uit de pan te geven terwijl deze juist veel belangwekkende feiten waarover wij vandaag spreken naar buiten heeft gebracht. Dat was niet de reactie van een minister die mogelijke misstanden onder zijn verantwoordelijkheid wil oplossen. Het was een reactie van een minister die de status-quo wilde beschermen. Ik zou graag van hem horen hoe hij, in het licht van de feiten van vandaag, zijn eigen opmerkingen na afloop van de uitzending van Netwerk kwalificeert. Zou hij het weer zo doen? Denkt hij dat zijn initiële reactie anders zou zijn geweest als hij wel op de hoogte was geweest van het onderzoek dat al twee maanden bij de procureur-generaal lag?

Mevrouw Vos (GroenLinks):

U velt een hard oordeel over deze minister. U zegt dat hij blijk geeft van een tunnelvisie en dat hij degene is die de status-quo wil behouden. U vindt dat een cultuuromslag noodzakelijk is. Wat is uw oordeel over de politieke verantwoordelijkheid die de minister in deze zaak heeft en die hij zou moeten nemen?

Mevrouw Van der Laan (D66):

Dit was mijn analyse. Ik wou net zeggen welke conclusie ik daaruit trek. Ik zou het fijn vinden om even mijn betoog te mogen afmaken.

Hoe verhoudt zich het beeld van de minister die de status-quo wilde beschermen tot dat van de minister die een paar dagen later in een brief schreef dat er veel is misgegaan, dat er beoordelingsfouten zijn gemaakt, dat het rapport laat zien hoe de dwaling in deze zaak heeft kunnen ontstaan en dat het beeld soms schokkend is. Ik wil graag weten hoe hij de verschillen in zijn gedrag verklaart. Wie van die twee is de echte minister van Justitie? Ik zie hier overigens een parallel met de tbs-zaak. Daarin had de Kamer ook te maken met een andere minister dan met degene die de eerste reactie gaf in de media. Wie is de echte minister? Heeft hij nu geleerd om zijn beschermende reflexen af te leggen?

Mevrouw Vos (GroenLinks):

De vraag is wie volgens de fractie van D66 de echte minister van Justitie is. U bent zeer kritisch over zijn optreden. Hoe beoordeelt u zijn optreden in de eerste week na de uitzending van Netwerk? Is dat naar uw weten het optreden van de echte minister van Justitie en, zo ja, welke consequenties zou hij daaraan moeten verbinden?

Mevrouw Van der Laan (D66):

Dat is voor ons de cruciale vraag die in dit debat voorligt. Een minister van Justitie zoals wij die in het begin van de week hebben gezien die in elk geval sterk de indruk wekt dat hij alleen maar zijn apparaat beschermt, dus de status-quominister, is niet de minister van wie wij denken dat hij de cultuuromslag in werking kan stellen. Ik vind het belangrijk om het debat af te wachten. Ik wil van hem weten wie de echte minister van Justitie is. Zowel in de brief als in het feit dat wij nu het rapport hier hebben liggen, zie ik een andere minister van Justitie. Dat is een minister van wie ik denk dat hij dat wel kan.

Mevrouw Vos (GroenLinks):

Het lijkt me een makkie voor deze minister, want hij kan gewoon zeggen dat hij de minister is van de brief van deze week. Het gaat er natuurlijk om wat u wilt horen. Wilt u dat de minister straks afstand neemt van zijn optreden van vorige week? Wilt u dat hij erkent dat hij niet zo had mogen reageren in de media, dat hij direct had moeten zeggen dat er ernstige fouten zijn gemaakt en dat er een cultuuromslag nodig is? Is dat de reactie die u straks van de minister wilt horen om uw vertrouwen in hem te kunnen handhaven?

Mevrouw Van der Laan (D66):

Ik probeer te achterhalen wie nu eigenlijk de echte minister van Justitie is. Dat is de cruciale vraag. Ik heb precies omlijnd wat mijn vragen zijn en waarom ik daar een antwoord van hem op wil hebben. Hij kan natuurlijk zeggen dat hij krachtdadig is en dat hij de man is die het gaat veranderen. Dat zeggen alleen is niet voldoende. Uit zijn antwoorden, zijn daden en zijn houding inzake zijn opstelling in het begin moet blijken of dat het geval is. Ik ga nu niet zeggen dat het goed is als hij dit zegt en dat het niet goed is als hij dat zegt, want dan kan hij daar aantekening van maken. Ik wil het graag van hem zelf horen. Ik wil weten of het ook echt geïnternaliseerd is en dat het uit hem zelf komt. Op basis daarvan maakt mijn fractie haar afweging.

Mevrouw Vos (GroenLinks):

Ik wil het toch iets preciezer van u horen. Ik begrijp dat u vindt dat de minister moet terugkomen op wat hij vorige week heeft gezegd in de media omdat u zijn reactie slecht vond. Het was volgens u een reactie van minister die alleen de status-quo wil handhaven. U wilt dat hij daarop terugkomt. Voorts hebt u gezegd: de minister schrijft in zijn brief dat hij er geen aanwijzingen voor heeft dat het meer is dan een incident. Ik begrijp van u dat de minister ook op dat punt zal moeten erkennen dat er wel degelijk sprake kan zijn van meer incidenten en dat hij bereid is om ook op dat punt zijn mening te wijzigen.

Mevrouw Van der Laan (D66):

Er zijn meer punten en meer vragen. Het is niet zo dat ik, als er bij het ene antwoord een vinkje wordt gezet en bij het andere een minnetje, naar aanleiding daarvan een rekensom maak. Ik wil het debat voeren. Het is echter wel belangrijk dat wij begrijpen waarom hij nu net zoals bij de tbs-affaire, bij de media eerst de indruk wekt dat hij voor zijn personeel gaat staan en dat er eigenlijk niet zoveel aan de hand is, terwijl later in de Kamer, in dit geval in de brief naar aanleiding van het rapport, blijkt dat er wel degelijk allerlei problemen zijn.

Ik zou dus zo graag zien dat de minister van Justitie direct aan het begin van een zaak zegt: ik wil de onderste steen boven hebben. Ik mag overigens hopen dat wij hier niet nog een keer over een zaak debatteren, dus dat wij dit nog een keer meemaken. Een dergelijke reactie van de minister is volgens mij de manier om het vertrouwen in de rechtsgang te garanderen. Nogmaals, dat gebeurt door niet de indruk te wekken dat je de onderste steen niet boven wilt hebben.

Mevrouw Vos (GroenLinks):

U zegt dus dat u graag wilt begrijpen waarom de minister verleden week de ene positie kiest en deze week deze positie. Het gaat er toch niet om, de minister te begrijpen? Het gaat erom, de minister af te rekenen op zijn politieke optreden en op zijn politieke daden. Welnu, dat zijn de daden in de vorige week en die bij deze zaak in de afgelopen jaren. Bovendien betreft het de toezeggingen die de minister doet. Zult u de minister dus daar niet politiek op moeten afrekenen?

Mevrouw Van der Laan (D66):

Vanzelfsprekend. Wel moeten alle zaken gewogen worden. Ik noem de daden naar aanleiding van wat er in het verleden is gebeurd en de fouten die zijn gemaakt. Daar is de minister politiek verantwoordelijk voor. Ik noem ook de wijze waarop dat recht gezet gaat worden via onder andere de veranderingsprocessen die in werking zijn gezet. De minister heeft ook openheid getoond door te zorgen dat het rapport hier aan de orde is.

Hierbij komt dat wij heel veel niet zouden weten. Ik vraag mij namelijk af of wij dit rapport over het OM zouden hebben gehad als die ene uitzending van Netwerk er niet was geweest. Dit is een belangrijke vraag. Het antwoord daarop zullen wij echter nooit weten. Toch zullen wij, mede op basis van de informatie die wij vandaag in het debat krijgen, die afweging moeten maken.

De heer Nawijn (Groep Nawijn):

Volgens D66 hebben wij een gespleten minister van Justitie. Ik kan nog een aspect van deze minister noemen. Wij hebben echter te maken met één minister en dat is minister Donner.

U hebt gezegd: wij hebben vandaag stukken onder ogen gekregen waarin informatie staat over bewijsmateriaal dat bekend was bij het Openbaar Ministerie. Ik doel op de derde onbekende die steeds in de stukken voorkomt. Die informatie is niet aan de rechter voorgelegd. Deze minister heeft direct na de bewuste uitzending van Netwerk gereageerd. Hij wist toen waarschijnlijk nog niet van deze verslagen af. Nu komt hij erop terug. Hoe beoordeelt de fractie van D66 dit? Hoe had de minister daar volgens u op moeten reageren?

Mevrouw Van der Laan (D66):

Het is meer dan zeer te betreuren dat de informatie over de vijf andere DNA-sporen niet bij de stukken zat. Het verhaal dat twee DNA-sporen van een klasgenootje van Nienke hadden kunnen zijn, was dan direct ontkracht. Immers, diezelfde sporen zaten op het moordwapen en op het lichaam van Nienke. Die sporen hadden dus niet afkomstig kunnen zijn van een klasgenootje. Die informatie vormde een heel belangrijk element van de rechtsgang. Dat die informatie er niet was, was een fout. Volgens mij wordt dat door niemand ontkend. Sterker, ook de heer Brouwer heeft aangegeven dat de gerezen twijfel eerder doorgegeven had moeten worden. Het is dan ook een van de cruciale fouten hierbij dat het bewijsmateriaal, dat eventueel ontlastend kon werken, niet aan het dossier was toegevoegd.

De heer Van Haersma Buma (CDA):

Het is uw goed recht om de minister aan te spreken op zijn politieke verantwoordelijkheid. Ik wil echter dat u iets helderder bent voor de organisaties. U zegt dat er een cultuuromslag moet komen. Ik herhaal mijn vraag wat u hiermee wilt zeggen aan het adres van al die mensen die in die organisatie werken. Zij doen hun werk bij politie en justitie al jaren zo goed mogelijk. Er is daar toch geen sprake van een algemene cultuur die niet deugt? Wat bedoelt u dus precies?

Mevrouw Van der Laan (D66):

Ik ben erg blij dat u mij deze vraag stelt. Ik kan mij namelijk goed voorstellen dat het voor de vele mensen die daar hard, goed en integer werken, buitengewoon vervelend is om dit allemaal over hen heen te krijgen. Wij moeten er ook voor waken dat door bestaande problemen, volgens ons helaas ook systeemproblemen, iedereen die daar werkt, als "niet deugdelijk" wordt weggezet. Dat zou onzin zijn. Ik ben blij dat u mij de kans geeft om dit duidelijk te zeggen.

Dat neemt het aantal fouten niet weg. Er is een opsomming van fouten. Er zijn bijna 200 pagina's en op elke pagina staat wel iets in de trant van: daar zijn geen aantekeningen van gemaakt, daar waren geen notulen van beschikbaar, dat was niet duidelijk overlegd. In die 200 pagina's gaat het maar door. De cultuuromslag heeft niet te maken met de integriteit van de mensen die er werken, maar met de manier waarop er gewerkt wordt: zorgvuldig en professioneel. Ik denk ook nog aan de structuren. Er is gewoon een mate van slordigheid in geslopen. Dat kan te maken hebben met allerlei factoren, zoals de drukte en andere zaken. Dat mag alleen niet worden getolereerd, zeker niet in dit soort zaken. Daar is de cultuuromslag voor nodig.

Ik wil de minister vragen of hij bij zijn stelling blijft dat de media het imago van het OM beschadigen. Dat is toch de omgekeerde wereld? Als iemand niet vier jaar lang onschuldig had vastgezeten, hadden de media niets gehad om over te berichten. Vindt de minister dat de media niet over misstanden of dwalingen mogen berichten? Houdt hij vast aan zijn klacht? Moet het OM niet gewoon bestand zijn tegen de volle druk van de media op "iets dat rustig overleg vergt", zoals de minister zelf zegt? Het OM staat de media toch dagelijks te woord en heeft toch al sinds jaar en dag te maken met mensen die veel van de organisatie eisen? Ook hier is alleen een parallel met het verleden te trekken. Anderhalf jaar geleden beklaagde minister Donner zich al over de media en in het bijzonder over het feit dat zij voortdurend het onvermogen van overheden aan de kaak stelden. Is dat niet juist een essentieel deel van het werk van de media? In onze optiek is dat niet schadelijk, maar juist heilzaam. Wat vindt de minister van het idee om in Nederland naar analogie van het Verenigd Koninkrijk een criminal cases review commission in te stellen?

De fractie van D66 heeft veel indringende vragen gesteld aan de minister van Justitie. Eén vraag is voor haar cruciaal. Daarom onderstreep ik die. Deelt minister Donner haar opvatting dat er structurele, serieuze tekortkomingen in de justitiële keten aan het licht zijn gekomen? Durft hij dat onomwonden zo te stellen? Kan de minister de fractie van D66 ervan overtuigen dat hij als activistische minister die gebreken zal signaleren, daadkrachtig tegemoet zal treden en effectief zal aanpakken en dus niet de verdediger zal zijn van een status-quo?

De heer Wolfsen (PvdA):

Voorzitter. Niemand heeft dit gewild. Toch is het gebeurd. Hoe dit kon gebeuren, lezen wij duidelijk in het rapport van de heer Posthumus. Die man heeft goed werk geleverd. Hij is een modelofficier van justitie. Het is ook moedig van het OM dat het zichzelf zo op de pijnbank heeft gelegd, zeker omdat van tevoren de uitkomst niet bekend was. Het is ook groots van het Openbaar Ministerie om inmiddels zo royaal en sterk excuses te maken. Ga je terug naar het rapport en lees je dat, dan val je van verbijstering in verbazing en weer terug in verbijstering.

Laat ik vooraf een aantal opmerkingen maken, anders vergeet ik ze straks. Wij willen dat de minister met iedereen die slachtoffer is, was of wordt van deze zaak, contact zoekt om na te gaan wat hij kan doen om het leed dat hun wordt aangedaan, te verzachten. Dat hoeft niet altijd met geld te geschieden. Die toezegging willen wij kraakhelder. Ook wil ik vooraf een waarschuwing aan de minister geven. Als hij vandaag subtiel zijn voorganger de schuld gaat geven, vinden wij dat staatsrechtelijk niet chic en ongepast. De minister heeft de mensen die naar Nova zaten te kijken en de heer Brouwer hoorden zeggen dat er niets was achtergehouden, ook geen DNA-materiaal, en vervolgens lazen dat dit wel was gebeurd en het nu in het rapport kunnen lezen, voor Farizeeërs uitgemaakt. Hij moet dat vandaag terugnemen, want dat is echt ongepast. Wij willen ook niet dat hij de pers de schuld gaat geven. Als hij dat vandaag doet, zijn wij snel klaar. De heer Rouvoet heeft heel mooi omschreven wat de rol van de pers is.

Door het rapport verval je van verbijstering in verbazing en weer terug. Ik weet niet of ik het rapport nog moet bespreken na alles wat al gezegd is. Het lijkt mij niet. Alles is al genoemd: foto's die zoekraken en de hartverscheurende wijze waarop met Maikel is omgegaan. Vandaag hebben wij aanvullende rapporten kunnen lezen waarin wordt onthuld hoe er is gestuurd in dit onderzoek. Dit alles noteert Posthumus droogjes met veel animo en inzet. Kan het schrijnender? Waar daadkracht al niet toe kan leiden? Het OM gaf er na de bekentenis de voorkeur aan om daadkrachtig de zaak af te werken in plaats van een kritische distantie in acht te nemen. Sterker nog: het onderzoek naar anderen zou de zaak alleen maar zwakker maken, was de opvatting van het Openbaar Ministerie. Is echter de dominantie van het Openbaar Ministerie zo groot dat het kan leiden tot dit grote zwijgen? Dat wil er bij mij niet in. Zwijgende politieambtenaren die in het onderzoek beredeneerde twijfel hebben en zwijgen. Zwijgende medewerkers van het NFI die op het cruciale moment op een zitting, waar zij kunnen spreken en waar zij moeten spreken, zwijgen. Het OM dat ook op het cruciale moment in de zittingszaal zwijgt, waar spreken plicht was. En vervolgens alle medewerkers van politie, justitie en de rechterlijke macht die bij de presentatie zitten, dit alles horen en zwijgen. De minister zegt in zijn antwoorden dat Cees B. nog had vastgezeten, als Wik H. niet had bekend. Hoe is de presentatie gegeven? Hoe indringend was die? De minister zal dat inmiddels hebben uitgezocht. Wil hij daarover iets vertellen en hoe kan hij verklaren dat ook die mensen dan zwijgen?

Het doel van het strafrecht is het herstellen van de geschonden rechtsorde. Het doel van strafvordering is waarheidsvinding, zodat schuldigen kunnen worden gestraft en onschuldigen buiten schot blijven. Hoe kan het dat zoveel mensen die hiermee bezig zijn en dat allemaal in hun hoofd hebben, zulke elementaire beginselen in het strafproces met voeten treden en zo massief?

Tegelijkertijd sta ik hier met een dubbel gevoel; ik zeg het in alle eerlijkheid. Als je naaste iets wordt aangedaan of als je kind wordt ontvoerd, wil je dat politie en justitie tot het uiterste gaan om die zaak op te lossen. Er zijn ook heel veel goede en gewetensvolle politiemensen en officieren van justitie. Dat staat buiten iedere twijfel. Iedereen maakt fouten. Daarin moeten wij vandaag eerlijk zijn. Ieder mens maakt fouten, ook wij. Hoe is het verklaarbaar dat zo massaal en zo massief deze fouten zijn gemaakt? Dat dit is gebeurd, vinden wij onacceptabel. Zelfs onder grote druk moet je professioneel blijven werken in zo'n belangrijk zaak.

De minister zegt dat het een incident is. Is dat zo? Wij vragen ons dat af. Deze mensen doen toch ook andere zaken? Er zijn toch veel meer ingewikkelde zaken bij het Openbaar Ministerie? Als deze deskundige professor die juist is ingehuurd om kinderen te beschermen, deze hartverscheurende verhoren door de politie toelaat en niet ingrijpt, waarom zou hij dat in andere zaken dan wel doen? Als er binnen het gehele Openbaar Ministerie zo weinig belangstelling is voor deze unieke gebeurtenis, waarom zou het dan in andere zaken wel zo zijn. Bij het contact tussen NFI-medewerkers en het Openbaar Ministerie moest zelfs bemiddeld worden via de procureur-generaal. De hoogste officier wordt ervan in kennis gesteld en iedereen weet ervan, maar niemand interesseert zich echt wat vervolgens de uitkomst is. Waarom zou het dan in andere zaken wel gebeuren? Je vraagt je af waar men dan wel interesse in heeft.

Als in deze zaak de heer Posthumus snoeihard concludeert dat het eindproces-verbaal en het relaasproces-verbaal eenzijdig, onvolledig en op onderdelen suggestief zijn, waarom zouden andere processen-verbaal dan wel kloppen? Als de leiding van de politie en het OM bij zo'n bijzondere zaak zo weinig kritische belangstelling toont bij de onderzoeken, waarom zou men die in andere zaken dan wel hebben? Als in zo'n belangrijke zaak op een zo ronduit slordige wijze wordt omgegaan met de bewijsvoering en de bewijsstukken, inclusief het stoffelijk overschot, waarom zou men in simpeler zaken dan wel op een nette manier omgaan met het bewijs? Als in deze zaak het slachtoffer op zo'n hartverscheurende wijze wordt verhoord door politiemensen, waarom zouden die mensen dat in andere zaken dan niet doen? Als het OM twee keer zwijgt waar spreken plicht was, waarom zou men dat in andere zaken dan wel doen?

De minister heeft geen aanwijzingen gekregen dat sprake is van meer dan een incident. Hij zegt eigenlijk dat zijn conclusie is dat al deze mensen deze grote fouten alleen in deze zaak hebben gemaakt. Hij heeft geen ideeën over andere kwesties die misgegaan zouden kunnen zijn. Ik wel, omdat ik de krant lees. Neem de voorpagina van Trouw vanmorgen. De agent die deze jongen heeft verhoord, is al eerder over de schreef gegaan. De rechtbank Rotterdam heeft in een belangrijke terrorismezaak in juni 2003 overwogen in de uitspraak: de ter terechtzitting als getuige gehoorde teamleiders van het onderzoek en opstellers van het overzichtsproces-verbaal waren niet in staat, de door hen getrokken conclusies uit te leggen of te onderbouwen, zelfs niet in grote lijnen. De wijze waarop de betreffende conclusies waren getrokken, alsmede de wijze waarop de officier van justitie tijdens zijn requisitoir plotseling afstand had genomen van een aantal van deze conclusies, vond de rechtbank dan ook niet alleen onzorgvuldig maar ook zorgwekkend. Waar heb ik dit "zorgwekkend" meer gehoord? En dat in een terrorismezaak!

Voorts is er de ramp in Enschede. Er ligt een proces-verbaal van een politieteam waaruit naar voren komt dat er ook ideeën zijn van misleiding van de rechtbank, van het achterhouden van bewijsmateriaal enz. De minister houdt die stukken allemaal geheim, waarbij hij zegt: er is niets aan de hand en dus hoef ik die stukken niet te geven, zelfs niet ter vertrouwelijke inzage want er is niets misgegaan. Mogen wij dat dan even controleren, zo zou ik de minister willen vragen.

De rechtspraak staat of valt met het op de zitting open, eerlijk en volledig informeren van de rechter. Ook de verdediging kan pas dan zijn werk goed doen. Als het niet eerlijk gebeurt, leidt dit tot oneerlijke rechtspraak en bij oneerlijke rechtspraak valt het vertrouwen in het fundament van onze rechtsstaat weg. Dan zijn de rapen pas echt gaar.

Buruma heeft gisteren in een korte verklaring in Trouw helder uiteengezet wat er aan de hand is. Hij zegt dat de officier van justitie meer een aanklager is geworden dan een magistraat die uit is op de waarheidsvinding en dat de aanklager van vandaag wil winnen. Ook uit het rapport van de heer Posthumus blijkt dat er onvoldoende idee is van wat de rol van de officier van justitie nu is. Moet deze er dicht bovenop zitten of meer kritische distantie in acht nemen? Daar is men kennelijk niet over uitgesproken binnen het Openbaar Ministerie.

De minister neemt alle aanbevelingen over en komt daarnaast met een grondige en structurele aanpak van zowel het Openbaar Ministerie als het NFI. Zo'n grondige en structurele aanpak spoort wel met alles wat wij nu ook van andere zaken weten. Het duidt er inderdaad op dat er van meer sprake is dan van een incident en dus lijkt mij die aanpak terecht. Ik heb er zelf ook diverse ideeën over hoe het allemaal anders en beter zou kunnen. Ik verwijs bijvoorbeeld naar de toetsingscommissie die oude zaken gaat evalueren. De minister verzet zich er tot op heden steeds heftig tegen, maar ik denk dat hij vandaag wel om is op dat punt.

Wij kunnen moeilijk blijven werken met een minister die zelf met een zekere regelmaat de indruk lijkt te wekken bang te zijn voor de waarheid. Gisterenavond, bij het voorbereiden van dit debat, had ik de oprechte verzuchting: kon over dit soort onderwerpen maar gesproken worden op de wijze zoals wij inmiddels met deze minister spreken als het gaat om wetgeving. Dat gaat plezierig en constructief, waarbij er ontvankelijkheid is voor argumenten. Natuurlijk zijn wij het niet altijd eens – wij stemmen ook niet voor alles – maar het is altijd in een constructieve sfeer. Als het echter gaat om de uitvoeringskwesties, dan is dit bepaald anders. Successen worden sterk geaccentueerd: kijk mij eens goed bezig! Alles gaat dan weer sneller, hoger en vlugger en bij eerste vragen is er vaak niets aan de hand. Als je dan wat doorvraagt, komt de minister vaak zelf tot de conclusie dat de bevindingen – ik citeer nu uit zo'n tbs-brief – bijzonder verontrustend zijn. Door dat duwen en trekken lopen de debatten hier over de incidenten soms onnodig hoog op. Dat moet dus anders.

Hoe gaat dat na vandaag? Hoe gaat de minister dit fundamenteel anders doen? Zal de minister bijvoorbeeld na vandaag, als de antwoorden van zijn ambtenaren weer beginnen met: "Minister, er is niets aan de hand", deze antwoorden weggooien en zeggen dat dit niet waar kan zijn, omdat de betreffende vragen niet voor niets worden gesteld? Of blijft hij doorgaan op de ingeslagen weg? Wie neemt hier vandaag voor de volle honderd procent de verantwoordelijkheid voor dit drama? Hoe gaat het met het aanspreken van al die mensen die zo weinig professioneel hebben gehandeld? Wij moeten hier niet spreken over individuele ambtenaren, maar wij moeten wel weten wat de minister er na vandaag mee gaat doen.

Ik heb een paar slotopmerkingen, waarvan de eerste gaat over de rechtbank en het hof. Wij moeten het geheim van de raadkamer respecteren en wij moeten respecteren dat wij zo weinig horen van de rechtbanken. Toch vind ik dat wij daarvan te weinig horen. Ik zou graag zien dat de minister nogmaals in overleg treedt met de Raad voor de rechtspraak om na te gaan of er wellicht méér is misgegaan dan wij weten. Er komen nu immers aanbevelingen voor video-opnamen en er moet actiever eigen onderzoek worden gedaan. Ik begrijp heel goed dat een rechtbank of een verdediging pas kan gaan twijfelen als men open en eerlijk over alles wordt geïnformeerd. De basale fout ligt natuurlijk bij de start van het onderzoek en bij de wijze waarop het OM heeft geopereerd. Ik vraag mij toch af, of men door doorvragen misschien verder had kunnen komen. Ik wil hierover graag overleg met de Raad voor de rechtspraak.

Mijn laatste opmerking sluit aan bij wat de heer Weekers zei. Wij worden allemaal bedolven onder mailtjes van mensen die nog werken bij een justitiële instelling en die klagen over wat er allemaal misgaat en van mensen die hun zaak heropend willen zien. Verder hebben wij in het nieuws politieagenten gezien die naar hun vakbond stappen omdat zij regelmatig in gewetensproblemen komen omdat zij door het OM onder druk worden gezet. Dat zal niet allemaal niet waar zijn! Ik heb gedacht aan het benoemen van een vertrouwenspersoon die boven iedere twijfel verheven staat en door iedereen vertrouwd wordt. Kamerleden, het ministerie en politiemensen kunnen naar die persoon stappen, hem melden wat zij hebben meegemaakt en vragen daar eens naar te kijken. Het lijkt mij goed als de Kamer bijvoorbeeld na een kwartaal eens spreekt met deze persoon. Ik kan mij ook vinden in het voorstel van de heer Weekers om een commissie van wijze mensen dat onderzoekswerk te laten doen. Er zou ook voor een tussenvariant gekozen kunnen worden. Er wordt zo massaal aan de bel getrokken, daar moeten wij iets mee doen, voorzitter. Als wij dat niet doen, stopt de daling van het vertrouwen in de rechtsstaat niet.

De heer Van Haersma Buma (CDA):

De heer Wolfsen legt hetzelfde dilemma op tafel als de heer Weekers. Terecht wijst hij erop dat heel veel mensen zich afvragen hoe het in hun zaak gegaan is. Wij kunnen echter geen rechtsinstantie als een vertrouwenspersoon in het leven roepen. De heer Wolfsen weet dat er voor herziening al wetten bestaan.

Wat kunnen wij doen om te laten zien dat wij ingaan op de twijfels zonder het risico te lopen dat honderden of duizenden zaken op het bordje komen van een commissie of van een vertrouwenspersoon die vervolgens alleen maar kunnen zeg dat zij er niets mee doet, of sterker nog die als een bezwaar worden aangemerkt met beroep?

De heer Wolfsen (PvdA):

Dat laatste vind ik een te juridische benadering. Iemand waarin wij allemaal een groot vertrouwen hebben en die gezaghebbend is, moet naar die zaken kijken. Als die zegt dat er niets inzit, moet er ook verder niets gedaan worden.

Ik heb de minister een tijdje geleden gevraagd om eens te kijken naar die herzieningsprocedure. Het is ook niet goed dat een zaak als deze die in herziening wordt gebracht bij de Hoge Raad, niet heropend kan worden door de Hoge Raad. Dat komt natuurlijk ook omdat de Hoge Raad niet adequaat wordt geïnformeerd door hetzelfde OM dat weet dat er méér is en dat niet meldt. Die band tussen de pg bij de Hoge Raad en de rest van het Openbaar Ministerie is inmiddels redelijk doorgesneden. Ik ben het met de heer Van Haersma Buma eens dat de herzieningsprocedure echt anders moet.

De heer Van Haersma Buma (CDA):

Voorkomen moet worden dat door dit debat de suggestie gewekt wordt dat de mensen met hun zaak via de advocaat of anderszins naar de vertrouwenspersoon kunnen komen end at die er nog even naar kijkt. Zo zal het echter niet gaat. Ik heb zelf de suggestie gedaan, te kijken naar zaken die door onderzoekers naar buiten zijn gebracht of zaken die aan de bonden zijn gemeld. Dat is concreet, dat gaat over mensen in het onderzoek die met vragen zitten. Als wij die alleen zaken laten bekijken, is het in ieder geval beperkt en wordt voorkomen dat iedere veroordeelde gaat zeggen dat bij hem ook wel fouten gemaakt zijn.

De heer Wolfsen (PvdA):

Het moet inderdaad geen nieuwe appèlinstantie worden, maar wij moeten wel ergens naar toe met al die mensen die zeggen dat hier iets aan de hand is. Daarbij zitten ook mensen die nog in dienst zijn van justitie of politie. Zij zien dingen waarmee zij niets durven of kunnen doen. Dat zou verklaard kunnen worden door die cultuur van zwijgen. Als iemand namelijk wél aan de bel trekt, zoals die dappere politieman in Groningen, krijgt hij een schop onder zijn kont. Die mensen moeten echt ergens naar toe kunnen gaan.

De heer Nawijn (Groep Nawijn):

Het gaat hierbij natuurlijk niet om de mensen die schuldig zijn. Zij zijn veroordeeld en misschien een beetje verkeerd behandeld, maar er is een strafsysteem. Het gaat nu met name om mensen die niet gehoord worden. Ik neem aan dat de heer Wolfsen het hiermee eens is. Bij deze mensen kan het gaan om personen binnen het justitieapparaat of om nabestaanden. Als bij de behandeling van de zaak grote fouten zijn gemaakt, willen de nabestaanden toch wel een keer goed uitgelegd krijgen of er daadwerkelijk fouten zijn gemaakt en, zo ja, waar die zijn gemaakt. Ik meen dat de heer Wolfsen daarop doelde.

De heer Wolfsen had ook nogal kritiek op deze minister en sprak over structurele kwesties. In dat verband had hij het over wijze mannen. Is het instellen van een groep wijze mannen het enige waaraan de heer Wolfsen denkt? Hoe beoordeelt hij de gang van zaken? Ik ben het overigens met hem eens dat er structureel wat aan de hand is, maar alleen wijze mannen inschakelen, is misschien wat weinig.

De heer Wolfsen (PvdA):

Ik heb mijn steun uitgesproken voor de voorstellen die in de brief staan. Daarin staat dat er een grondige en structurele aanpak komt van zowel het OM als het NFI. Ik heb gezegd dat een dergelijke aanpak mij terecht lijkt. Misschien worden mijn ideeën betrokken bij deze aanpak. De minister vraag ik de contouren van zijn plan te schetsen. Daarbij kan hij dan de suggesties die ooit door de Kamer zijn gedaan, betrekken. Soms werden die suggesties weggewuifd. Nu zegt de minister eigenlijk dat het misschien verstandig is ze over te nemen. Ik denk aan het opnemen van verhoren op video. De CDA-fractie was daar altijd op tegen, maar ik heb begrepen dat die nu ook om is. Bij grote branden worden grote slagen gemaakt. Het gaat mij erom dat soms mensen uit betrokkenheid met een melding komen. Als ze geen hoge toon aanslaan en niet over grote incidenten spreken, moet je toch permanent ontvankelijk zijn voor verbeteringen. Daarom hecht ik eraan dat er rustige momenten zijn waarop je over die verbeteringen kunt spreken. Dat moet niet alleen gebeuren, zoals tot op heden, bij dit soort grote en dramatische incidenten.

De heer Eerdmans (LPF):

Voorzitter. De heer Wolfsen doet een aantal suggesties, maar in de Netwerkuitzending stelde hij destijds ook een parlementair onderzoek voor. Behoort dat nog steeds tot zijn ideeën?

De heer Wolfsen (PvdA):

Nu, bij deze kwestie, niet. Toen ik de feiten hoorde, dacht ik: dat kan niet waar zijn. Ik wilde er zelfs niet op reageren, omdat het elk voorstellingsvermogen te boven ging. Toen ik alles hoorde en zag, dacht ik: desnoods moet de Kamer zelf uitzoeken wat hier aan de hand is. Ik weet namelijk hoe de minister soms dit soort voorvallen wegredeneert. Met het onderzoek van de heer Posthumus ben ik echter ronduit gelukkig. Ik hoop dat inmiddels alle feiten bekend zijn, ook met de verslagen die vandaag nog zijn binnengekomen. Ik meen dus dat wij bij deze kwestie over alle feiten beschikken. Als dat niet zo is ... nou ja, laten wij daar maar niet over speculeren.

De voorzitter:

Hiermee zijn wij gekomen aan het eind van de eerste termijn van de kant van de Kamer. De minister heeft in een eerder stadium aangegeven een uur nodig te hebben voor de voorbereiding van zijn antwoord. Blijft hij daarbij?

Minister Donner:

Misschien kan ik anderhalf uur krijgen. Dat zou mooi meegenomen zijn.

De voorzitter:

Ik stel voor dat wij de schorsing combineren met de dinerpauze.

Daartoe wordt besloten.

De vergadering wordt van 16.35 uur tot 18.30 uur geschorst.

Voorzitter: Hamer

Minister Donner:

Mevrouw de voorzitter. Wij bespreken vandaag een ernstige zaak voor de rechtsstaat, een justitiële dwaling. De ernst van deze zaak verdient een debat als dit, met de nadruk die daarin gelegd wordt op de verantwoordelijkheid van de minister van Justitie. Voordat het een debat wordt over politieke verantwoordelijkheid is het ook een debat over verantwoordelijkheid tegenover mensen. In dit geval tegenover de persoon die onschuldig heeft vastgezeten en tegenover de nabestaanden en hun familie. Dat is de reden dat ik zelf eerder contact heb opgenomen met de ouders van het meisje toen het onderwerp opnieuw in het nieuws kwam en de reden dat ik na lezing van het rapport contact heb opgenomen met de ouders van de jongen. Dit heb ik ook gedaan om gewoon – ik zou dat zelf niet gezegd hebben, maar de vader heeft dit naar buiten gebracht – mijn excuses aan te bieden voor de wijze waarop zijn zoon behandeld is. Dat heb ik ook tegenover de moeder gedaan. Omdat ernaar is gevraagd, meld ik nog dat ik, voordat het rapport verschenen was, tegen de ouders van het meisje heb ik gezegd dat ik zo snel mogelijk na het uitkomen ervan een gesprek met hen zou willen hebben. Zij hebben zelf aangegeven daar eveneens behoefte aan te hebben. De vader van de jongen heeft ook behoefte aan gesprekken. Ik heb ervoor gezorgd dat die in gang gezet worden. Overigens is het mijn bedoeling om ervoor te zorgen dat op dat vlak de zaak zo goed en zo snel mogelijk wordt afgerond. In het verlengde hiervan heeft de voorzitter van het college een brief geschreven aan de persoon die ten onrechte heeft vastgezeten over schadevergoeding daarvoor. Ik hoop op dit punt te kunnen doen wat nodig is om die kant van de zaak zo goed mogelijk af te ronden.

De andere kant van de zaak zullen wij ten dele vandaag moeten afronden. Ik doel dan op de verantwoordelijkheid van de minister van Justitie. De komende tijd zullen wij besluiten moeten nemen over de maatregelen die nodig zijn in het licht van de bevindingen van het rapport. Een- en andermaal is er discussie geweest over de verantwoordelijkheid van de minister van Justitie. Ik wil er geen misverstand over laten bestaan dat ik aanspreekbaar ben op het volle rapport, ongeacht wanneer zaken hebben plaatsgevonden. Ik ben in die zin verantwoordelijk voor wat er is gebeurd. Dat is de grote kwaliteit van ons parlementaire systeem. Als er iets misgaat, is er iemand die daarop kan worden aangesproken en daar, zonodig, voor heengezonden kan worden. Zo hoort het. Alleen op die wijze horen wij dit soort discussies te voeren. Ik ga straks verder in op de specifieke verantwoordelijkheid, maar ik wil mevrouw Van der Laan nu vast geruststellen: er is maar één minister van Justitie, ook al heeft dit parlement twee Kamers.

De gedachte dat dit rapport niet verschenen zou zijn als Netwerk er niet geweest was, is ten enenmale onjuist. Het rapport is vorig jaar december in gang gezet. De uitkomst ervan is versneld door de publiciteit in de afgelopen week. Volgens planning zou het halverwege volgende maand uitkomen teneinde zo zorgvuldig mogelijk te kunnen omgaan met de inspraak van alle betrokkenen. Het beeld dat het rapport al twee maanden geleden bij de voorzitter van het college lag, is onjuist. Het klopt dat hij in het kader van zijn verantwoordelijkheid is gevraagd mede te oordelen over de feitelijke juistheden en onjuistheden van het rapport, net zoals andere betrokkenen gevraagd is om daarover te oordelen. In de periode waarin hij het rapport gekregen heeft, was ik met vakantie. Hij heeft mij zo snel mogelijk nadat ik terug was van vakantie erover ingelicht dat het concept er was en dat het geen opwekkende literatuur was. Aan de andere kant was het, mede uit een oogpunt van zorgvuldigheid, niet correct om het rapport aan mij voor te leggen voordat het aangeboden was aan de voorzitter van het college. Het college had namelijk de opdracht gegeven.

Mevrouw Van der Laan (D66):

Uit de beantwoording van de vragen door de minister blijkt dat de voorzitter van het College van procureurs-generaal op 15 juli het conceptrapport ontvangt, maar dat de minister het pas op 6 september, de dag na de uitzending van Netwerk, ontvangt. Begrijp ik nu goed uit de woorden van de minister dat hij in de tussentijd al mondeling is ingelicht over de hoofdconclusies?

Minister Donner:

De voorzitter van het college heeft het conceptrapport alleen in die capaciteit gekregen dat hij gevraagd is om te reageren op de feitelijke juistheden en onjuistheden in het rapport, net zoals andere betrokkenen bij het hele onderzoek. Dat is een onderdeel van de zorgvuldigheid. Ik heb het rapport zelf ook niet op 6 september gekregen. Alleen heb ik na de commotie in de media over de zaak zelf, los van het rapport, met name geverifieerd of de informatie die door Netwerk gegeven werd ook correspondeerde met de bevindingen van het rapport. Naar aanleiding van die specifieke vraag heb ik een ambtsbericht gekregen van de voorzitter van het college. Ik heb de conceptversie van het rapport vrijdagavond gekregen en ik ben er, in alle eerlijkheid, pas zondag aan toegekomen om het te lezen. Vervolgens is het dinsdag aangeboden. Het was van het begin af aan de bedoeling dat dit rapport in openbaarheid aangeboden zou worden, juist als element van het herwinnen van het vertrouwen. Ik heb begrepen dat er enige verwarring is geweest over de dagtekening van het voorwoord. Dat zou in augustus zijn geweest. Dat is het moment waarop het geschreven is door de voorzitter, maar het geeft niet het moment aan dat het naar buiten is gekomen of op andere wijze bij mij dan wel bij het college bekend is geworden.

De heer Rouvoet (ChristenUnie):

De minister zegt dat het de bedoeling was om het rapport ruimere bekendheid te geven. Dat staat zelfs in de opdrachtverlening in het rapport. Mag ik daaruit begrijpen dat het ook van meet af aan de bedoeling was om het met een reactie van de minister aan de Tweede Kamer te sturen, ongeacht de uitkomst van het rapport?

Minister Donner:

Toen ik in december vorig jaar hoorde dat geconcludeerd moest worden dat de heer B. ten onrechte gevangen had gezeten, is onmiddellijk in overleg met de voorzitter van het college besloten om de heer B. in vrijheid te stellen, vooruitlopend op de uitspraak in het herzieningsproces, dat nog loopt, en vooruitlopend op de uitspraak van de Hoge Raad op zijn herzieningsverzoek. Toen is gelijktijdig aangegeven dat deze zaak ten gronde uitgezocht zou moeten worden en dat dit in openbaarheid besproken zou moeten worden, juist teneinde het vertrouwen op dat punt niet op die wijze ook nog te beschamen. Het is alleen versneld door de publiciteit vorige week. Dat is in mijn brief tot uitdrukking gekomen. Anders had de Kamer dit rapport halverwege volgende maand gekregen met mogelijk een iets uitgebreider standpunt van de minister. Aan de andere kant ben ik de Kamer uitzonderlijk dankbaar dat wij het rapport, nu het er ligt, op deze snelle wijze kunnen bespreken. Ik denk dat dit een onderdeel is van de wijze waarop wij om moeten gaan met deze materie. Ik heb het een- en andermaal in de media aangegeven: hoezeer ook het streven erop gericht moet zijn om fouten te voorkomen, fouten zullen gemaakt worden. Het vertrouwen moet ook gewonnen worden door de wijze waarop wij met onze fouten omgaan, zowel als Openbaar Ministerie als als rechtsstaat. Het is een onderdeel daarvan.

Ik zei al dat de voorzitter van het college mij in de loop van augustus heeft meegedeeld dat het rapport niet opwekkend was. Ook die conclusie kan ik geheel onderschrijven. Het is geen vrolijke lectuur en ik kan het niet mooier maken. De onderzoeker legt genadeloos alle tekortkomingen en feilen vast. Hij probeert ze niet te vergoelijken, te verbloemen of te beredeneren. Hij verklaart, maar hij probeert niet te rechtvaardigen. Zo ontstaat aan de ene kant het beeld van een aaneenschakeling van fouten en aan de andere kant het beeld van mensen die gedreven zijn om een misdrijf op te lossen dat de samenleving ernstig heeft geschokt. Een zedenmisdrijf met kinderen, een moord op een tienjarig meisje, dat beroert iedereen. Dat blijkt ook uit het onderzoek zelf. Daarin wordt bijvoorbeeld gesproken over de medewerker uit het mortuarium, die haar 's nachts over de wang aait en een beertje op de lijkzak legt. Uit een oogpunt van sporenonderzoek is dat rampzalig, uit een oogpunt van menselijkheid is dat een monument. Het is ook symptomatisch voor de wijze waarop wij ons betrokken voelen bij de moord op een kind. Kinderen horen niet vermoord te worden. Kinderen horen ook niet als moordenaar behandeld te worden als zij slachtoffer zijn.

De wijze waarop de jongen is behandeld en verhoord, onder toezicht en met medewerking van een kinderpsycholoog, en ook onder verantwoordelijkheid van het Openbaar Ministerie voor de richting van het verhoor, vind ik schokkend om te lezen. Dat hoort niet. Zo voeden wij geen oprechte mensen op. Op die wijze verandert de inzet om een ernstig misdrijf op te lossen in zijn tegendeel, want bij alle fouten die gemaakt zijn, is er geen sprake van boos opzet om iemand onschuldig in het gevang te krijgen, maar van de wil om iemand die men zelf al veroordeeld had, ook veroordeeld te krijgen. Ook dat gebeurt helaas maar al te vaak in het dagelijks leven, maar van politie en justitie mag men, moet men, anders verwachten.

Ik wil dan ook gelijk vooropstellen dat de Kamer de minister kan aanspreken op de beschreven feiten. Er zijn argumenten en redeneringen die een deel van de verklaring kunnen geven. Het rapport doet dat ook. Het valt niet goed te praten en dat zal ik ook niet doen. Er is door de betrokkenen onprofessioneel gehandeld. In sommige gevallen, zoals bij het verhoor, onbehoorlijk. Er is niet wederrechtelijk gehandeld. Dat is ook een gegeven. Maar als geheel had ik liever gehad dat ik het niet hoefde te verantwoorden.

Het geheel overziend, constateer ik vier complexen van fouten. In de eerste plaats is dat het complex van het opsporingsonderzoek, in de tweede plaats het complex van de verhoren van Maikel. In de derde plaats noem ik het gebrek aan distantie van de officier van justitie en de wijze waarop de zaak in eerste aanleg is behandeld. Ten slotte noem ik de beoordelingsfout van de advocaat-generaal inzake het voorleggen van de twijfel aan het hof.

Het opsporingsonderzoek is uitvoerig beschreven. Daarbij gaat het met name om het tekortschieten van het technisch onderzoek. In de tweede plaats staat er dat het opsporingsonderzoek in een eerste fase weinig gestructureerd en gericht was en ook achteraf kan worden geconstateerd dat potentieel ook mensen die als dader beschouwd hadden kunnen worden, daar de revue zijn gepasseerd en niet verder zijn onderzocht. In de derde plaats wordt geconstateerd dat vanaf het moment van de bekentenis van de heer B. het onderzoek uitsluitend nog gericht is op de verdachte die men al meende te hebben. In die context is hier een- en andermaal gewezen op de uitspraak die geboekstaafd staat: wij kunnen het vertrouwen in justitie toch niet beschamen door nu nog andere getuigen te gaan horen, dat hoort niet.

Het tweede punt is de wijze waarop de jongen is verhoord. Ik heb aangegeven dat het ongepast is. Het is ongepast dat een elfjarige na de traumatische ervaringen die hij al doorgemaakt heeft, onvoldoende wordt geloofd en vervolgens ook nog op een goed moment behandeld wordt als potentieel betrokkene bij de zaak. De fouten zitten 'm in het feit dat hij niet geloofd is ten aanzien van het signalement van de dader en dat hij niet geloofd is ten aanzien van de tijdas die hij meende. Dat is indirect ook een onrechtmatigheid, althans een onjuistheid tegenover de verdachte, want dat waren twee ontlastende gegevens. Het zijn gegevens die wel in het dossier zaten, maar waarbij vervolgens afgedongen is op de geloofwaardigheid daarvan. Daarnaast is hij als jong slachtoffer van een ernstig delict ook als verdachte beschouwd en gehoord.

Het derde complex van fouten is het gebrek aan distantie bij de officier van justitie. Daar is hier een- en andermaal op gewezen. De officier van justitie zat vanaf de bekentenis van de heer B. te dicht op het op de verdachte gerichte onderzoek en heeft nagelaten om de tegenspraak te organiseren. Dat mondde uit in de in het rapport genoemde tunnelvisie, die zowel tot uitdrukking kwam in het proces-verbaal als in de wijze waarop de zaak aan de rechter is voorgelegd.

De heer De Wit (SP):

De minister zegt dat het verhoor van Maikel niet wederrechtelijk is geweest. In het rapport staat in ieder geval dat het verhoor van Maikel wel degelijk in strijd is geweest met het protocol studioverhoor. Het zou te ver voeren om de details daarvoor hier op te noemen, maar ik neem aan dat een protocol in ieder geval een beleidsregel is waar het OM en de politie zich aan moeten houden. Er is dus in ieder geval sprake van strijd met regels die gelden voor het opsporingsapparaat. Er is dus sprake van wederrechtelijkheid, zou ik haast zeggen.

Minister Donner:

Dat laatste ben ik niet met u eens, maar ik ben het voor het overige met u eens. Er zijn inderdaad protocollen opgesteld voor de wijze waarop dit had moeten gebeuren. Die zijn niet gevolgd.

Mevrouw Vos (GroenLinks):

De advocaat heeft geschreven dat de politie tegenover de ouders van Maikel zelfs hebben gedreigd met ontzetting uit de ouderlijke macht als zij hun zoon niet zouden afstaan aan de politie. Ik heb daar ook een reactie van de minister op gevraagd. Acht hij ook dit niet wederrechtelijk?

Minister Donner:

Het is onderdeel van wat ik noem "onbehoorlijk".

Mevrouw Vos (GroenLinks):

Maar is het inderdaad juist dat dit gebeurd is? Zegt de minister dat dit gebeurd is?

Minister Donner:

Ik ga gewoon uit van het rapport zoals het er ligt. Ik ga niet nog weer eens over de juistheid van de inhoud van het rapport discussiëren. Ik neem de gegevens zoals zij daar staan aan.

Mevrouw Vos (GroenLinks):

Gaat dit niet verder dan "onbehoorlijk"? Is dit niet wederrechtelijk wat hier gebeurd is?

Minister Donner:

Pardon, het gaat hier om wat een politieambtenaar die op dat punt ook zelfs niet bevoegd is, heeft gedaan. Ook dat kan ik niet wederrechtelijk noemen. Daarom noem ik het onbehoorlijk.

De heer Rouvoet (ChristenUnie):

Ik kan de minister volgen als hij zegt: het is niet in overeenstemming met het protocol, maar dat is nog niet wederrechtelijk. De vraag is of dat ook geldt voor de volgende omstandigheid dat Maikel de facto als een verdachte werd gehoord – die woorden gebruikte de minister ook – maar niet de cautie heeft gekregen. Behoort dat niet tot de categorie wederrechtelijk?

Minister Donner:

In die zin niet, maar dat had wel tot gevolg gehad dat wat hij dan getuigd had, niet gebruikt zou kunnen worden.

De heer Rouvoet (ChristenUnie):

Maar het gaat om het uitoefenen van bevoegdheden, zoals in dit geval het afnemen van een verhoor waar de cautie een strikt voorschrift is. Dat maakt de handelwijze volgens u niet wederrechtelijk?

Minister Donner:

Het is een voorwaarde voor de bewijsvergaring; men moet gewaarschuwd zijn dat wat men zegt, tegen hemzelf kan worden gebruikt. Dat is de functie van de cautie. Maar het is geen absoluut gebod; het kan worden vergeten en dan heeft het tot gevolg dat de resultaten van het verhoor onbruikbaar zijn.

De heer Weekers (VVD):

Voorzitter. Het komt aan op precieze formulering. Ik volg de minister als hij zegt dat het niet wederrechtelijk is. Je zou echter wél kunnen constateren dat het onrechtmatig is, want beleidsregels hebben een zekere status. Hetzelfde geldt voor de cautie.

Minister Donner:

Ik geef u de feiten. We kunnen precies gaan definiëren wat "onrechtmatig", "wederrechtelijk" et cetera is, maar het is onbehoorlijk. Er zijn regels in protocollen en die zijn geschonden. Dat is ook een van de redenen waarom ik het rapport heb gestuurd naar de korpsbeheerder van het korps Rotterdam-Rijnmond, met het verzoek te doen wat naar aanleiding van het rapport nodig wordt geacht.

De heer Weekers (VVD):

Ik ken u als iemand die zeer zorgvuldig formuleert. Maar als het tegen de regels is, dan is het toch onrechtmatig?

Minister Donner:

Nee, dat is de aard van de regel; die is dan bepalend.

De heer Wilders (Groep Wilders):

Voorzitter. Ik moet eerlijk zeggen dat ik het niet zo'n interessante discussie vind of we het al dan niet "wederrechtelijk" moeten noemen. Ik vind het ook niet gepast. Het is een feit dat met Maikel dingen zijn gebeurd die niet hadden mogen gebeuren. Vindt de minister niet dat degenen die dat hebben gedaan, dit nooit meer zouden mogen doen en dus nooit meer als functionaris mogen verhoren?

Minister Donner:

Daarom heb ik het rapport gestuurd naar de korpsbeheerder van het korps Rotterdam-Rijnmond, waar deze zaak onder valt, met het verzoek te doen wat nodig is; dat is de instantie die beslist over dat deel van de consequenties. Een andere zaak is de verantwoordelijkheid van mij en van de minister van Binnenlandse Zaken om nogmaals te bezien op welke wijze jeugdigen moeten worden verhoord en welke waarborgen daarbij moeten gelden. Dat is een onderdeel van de vraag van de heer Wolfsen: hoe verzeker ik dat dit een eenmalige zaak is, dat dit niet vaker zal gebeuren?

De heer Wilders (Groep Wilders):

Het is goed dat u daarmee in algemene zin probeert te voorkomen dat dit nogmaals zal gebeuren. Maar ook al gaat u er – allemaal regeltjes weer – formeel niet over, vindt u, als mens, niet dat een agent die dat heeft gedaan, die bij zo'n verhoor actief is geweest, zijn functie gewoon niet meer moet kunnen uitoefenen? Dat kunt u toch wel zeggen?

Minister Donner:

Dat kan ik niet zeggen, omdat ik hier niet als mens sta, maar als minister van Justitie...

De heer Wilders (Groep Wilders):

Wat vindt u dan als minister?

Minister Donner:

...en alles wat ik hierover zeg en ook alles wat hierover in het parlement zal worden gezegd, van invloed zal zijn op de effectiviteit van de maatregelen. Daarom moet ik mij hier niet hierover uitlaten.

De heer Wilders (Groep Wilders):

U zegt dat u om die reden het rapport naar de korpsbeheerder heeft gestuurd. Dat staat ook in uw schriftelijke beantwoording. Ik begrijp dat ik het niet zo mag uitleggen dat u als minister ook vindt dat de betrokken agenten zouden moeten worden ontslagen. Begrijp ik dat goed? Ik vind dat die mensen dit nooit meer zouden mogen doen. Ik had gehoopt dat u dat ook zou zeggen.

Minister Donner:

Nogmaals, u mag dat niet zo uitleggen want dan zou u mij een conclusie in de mond leggen die ik noch de ene kant, noch de andere kant op trek. Wat ik hier ook zeg, zal van invloed zijn op een andere wijze dan ik bedoel.

De heer Wilders (Groep Wilders):

Ik word niet wijs uit wat u noch de ene kant noch de andere kant...

Minister Donner:

Dan zal ik u dat buiten deze zaal nogmaals uitleggen.

De heer Wilders (Groep Wilders):

Ik zal er in mijn tweede termijn een Kameruitspraak over vragen.

De heer Nawijn (Groep Nawijn):

Voorzitter. Ik vind dat de minister wat te gemakkelijk zegt dat het gaat om onbehoorlijk en niet om onrechtmatig gedrag. Als er protocollen zijn, dan valt dit onder onrechtmatig. Wat is het juridische karakter van protocollen? Zijn het wettelijke voorschriften of niet? Het juridisch onderscheid is juist van belang voor de vraag of er bepaalde maatregelen moeten worden genomen. "Onbehoorlijk" zou betekenen dat het ook met een andere maatregel kan worden afgedaan. Iemand die onrechtmatig handelt, ook in het bedrijfsleven, kan echter op staande voet worden ontslagen. Het maakt nogal een verschil.

Minister Donner:

Dat is nu precies een vraag die we hier niet hoeven beantwoorden; die vraag ligt bij de instanties die daarvoor verantwoordelijk zijn. Zij zullen ook het precieze karakter beoordelen. Voorzover ik kan nagaan, gaat het niet over wettelijke voorschriften, maar over protocollen, over wijzen waarop wordt gehandeld.

Mevrouw Van der Laan (D66):

Ik kan mij voorstellen dat de minister de reactie van de korpschef van Rotterdam Rijnmond met meer dan normale belangstelling heeft gevolgd. Kan de minister ons vertellen of de betrokken personen nog werkzaam zijn en of zij nog actief bezig zijn met verhoren?

Minister Donner:

Dat heb ik op deze termijn niet kunnen natrekken.

Voorzitter. Het vierde punt waarop het fout is gegaan in deze zaak, is de beoordelingsfout van de advocaat-generaal om de twijfels die in het gesprek met vertegenwoordigers van het NFI tot uiting waren gekomen over de overtuigingskracht van het bewijs, niet aan de rechter voor te leggen. Daar gaat het namelijk om. Dat heeft geen consequenties gehad voor het oordeel van de advocaat-generaal. Hoewel de advocaat-generaal met twijfel de zitting in ging, is zij zoals het hoort ter zitting tot een oordeel gekomen over de schuldigheid van betrokkene. De zitting is daarvoor bepalend geweest; niet de gegevens van voor die tijd. Zij had die twijfel tot uitdrukking moeten brengen. Het bewijs dat er lag, veranderde niet door die twijfel. Het ging erom of het bewijs overtuigend was.

Mevrouw Van der Laan (D66):

Wij hebben net nog de stukken gekregen over de vergadering van 19 januari. Daarin heb ik onderstreept dat de advocaat-generaal stelt dat het belangrijk is dat de rapportage zodanig geschreven wordt dat de advocatuur er niet mee op pad gaat en dat moet worden uitgesloten dat zoiets gebeurt. Ik hoor graag de reactie van de minister op die passage uit dat verslag.

Minister Donner:

Dan heeft mevrouw Van der Laan niet gelezen wat ik erboven heb gezegd. Dit was niet de advocaat-generaal. Dit is een gespreksverslag van een discussie die in januari 2001 heeft plaatsgevonden. Het hoger beroep diende in januari 2002. Toen heeft het gesprek met de advocaat-generaal plaatsgevonden waarvan de Kamer het verslag heeft gekregen. Dat is een discussie geweest in de fase van het opsporingsonderzoek en de vervolging in eerste instantie. Mede in het licht hiervan hebben de onderzoekers het NFI gevraagd of er naar zijn gevoel druk was uitgeoefend door het Openbaar Ministerie. Dat wordt ten enenmale ontkend door betrokkenen en staat ook als zodanig geboekstaafd in de onderzoeken.

Mevrouw Van der Laan (D66):

Zou het niet zo kunnen zijn dat er in het NFI een cultuur heerst waarin men toch graag de opdrachtgever tegemoet wil komen? Dat heb ik namelijk gehoord van voormalig medewerkers. Ik bedoel daarmee niet dat het OM bewust druk heeft uitgeoefend, maar dat deze zin geplaatst moet worden in de context van een soort zelfcensuur.

Minister Donner:

Suggereert mevrouw Van der Laan hiermee dat in het NFI-rapport van maart 2001, dus lang voordat het gesprek met de advocaat-generaal plaatsvond, stukken niet zouden zijn opgenomen die er wel in hadden horen staan?

Mevrouw Van der Laan (D66):

Wij weten dat het uiteindelijke strafdossier geen informatie bevatte over de vijf DNA-sporen waarmee kon worden uitgesloten dat de twee DNA-sporen die wezen naar een derde persoon, van een schoolvriendje van Nienke zouden zijn. Dat is toch zeer relevante informatie.

Minister Donner:

Dan weet mevrouw Van der Laan meer dan de onderzoekers wisten en dan wie dan ook weet, want dat wisten wij niet. Daarover stond geen informatie in het strafdossier. In het NFI-rapport zal mevrouw Van der Laan een vermelding aantreffen van de sporen op de veters en op die vijf plaatsen, en ook de eventuele DNA-sporen die daaruit kunnen worden afgeleid. Dat waren de sporen die men verantwoord daaruit kon afleiden.

Mevrouw Van der Laan (D66):

Het probleem was, dat er een verschil van mening bestond tussen de deskundige en de onderzoeker van het NFI. De twijfels zijn tot twee keer toe door het NFI gemeld. In plaats van de lijn van de onderzoeker te volgen en de twijfels duidelijk naar voren te brengen, heeft men ervoor gekozen om de deskundige te volgen, omdat dit beter paste in het beeld dat men probeerde neer te zetten.

Minister Donner:

De LCN-methode was toen nog experimenteel. Sindsdien zijn er voor het gebruik van die methode duidelijke protocollen opgesteld, juist om dit soort discussies uit te sluiten, die in wezen gaan over verschillen in uitleg van wat wetenschappelijk verantwoord is. Inmiddels is de methode geaccrediteerd, maar ook in dit geval had in het NFI-rapport moeten worden gemeld wat er gemeld is. Er was geen bewijs voor ander DNA-materiaal. Inderdaad was er een wetenschapper die meende op niet-wetenschappelijke wijze, juist vanuit een tunnelvisie, dit wel te kunnen aantonen. Hij trok echter conclusies die niet gerechtvaardigd waren. Dat stond toen vast, en het staat nu nog steeds vast. Daar is het NFI voor. Het enige criterium is: is er wetenschappelijk, en volgens de protocollen gehandeld? Dat is door de onderzoekers vastgesteld; er bestaat geen twijfel over.

Mevrouw Van der Laan (D66):

Het NFI dacht dat het OM bezig was met de verkeerde verdachte, namelijk Cees B. Het NFI heeft die twijfels uitdrukkelijk geuit, wat voor het eerst in zijn geschiedenis gebeurde, maar deze zijn niet in het rapport terecht gekomen. Hoe verklaart u dit? Een en ander is ook niet door de advocaat-generaal bij het hof gemeld.

Minister Donner:

Die twijfels hoorden niet thuis in het rapport, want het waren twijfels betreffende de uitleg van de feiten. Deze twijfels betroffen niet de vraag of de informatie er wel of niet thuishoorde, want daarvoor gelden de protocollen. Ik heb het materiaal bij mij en ik kan u precies aangeven welke pieken en dalen en dergelijke nodig zijn. De twijfel waarover het debat ging, was een heel andere twijfel, die niet primair de deskundigheid van het NFI als deskundig onderzoekslaboratorium betrof. Het ging om de vraag of de interpretatie die werd gegeven aan de bevindingen van het NFI de juiste was, gelet op de situatie en op de wijze waarop op de plaats van het delict was omgegaan met de gegevens. Die twijfel had naar het oordeel van de onderzoekers en van de voorzitter van het College van procureurs-generaal moeten worden gemeld aan het hof. Dat oordeel onderschrijf ik. Evenzeer geldt – wat ook de onderzoeker vaststelt – dat het feit dat er geen technisch bewijs was voor de verdachte die terecht stond, één en andermaal aan de orde is geweest. Dit is ook bediscussieerd en het wordt uitvoerig in het vonnis besproken. Daarom komt de onderzoeker in zijn rapport tot de conclusie dat de zaak gemeld had moeten worden, maar dat het twijfelachtig is of dit effect zou hebben gehad op de uitkomst.

Mevrouw Vos (GroenLinks):

U hebt meermalen verklaard dat alle feiten en alle informatie van het Openbaar Ministerie aan de rechter zijn voorgelegd, waaronder de rapportage van het NFI. Nu gaat het ook om onderliggende rapporten van het NFI, zoals de vijf DNA-profielen waarover mevrouw Van der Laan sprak. In de verslagen die wij hebben gekregen, staat bijvoorbeeld: gezien de aanwezigheid van mannelijk onbekend DNA op het naakte stoffelijk overschot, kan het bijna niet anders dan dat deze onbekende man op de plaats van het delict in contact is geweest met Nienke. Die constatering staat in een verslag van een gesprek met medewerkers van het NFI met de advocaat-generaal. Had zo'n verslag niet onverkort aan de rechter moeten worden voorgelegd?

Minister Donner:

Neen, want het is een gespreksverslag. De twijfel betreft de uitleg van de gegevens. De onderzoeker, de voorzitter van het college en ik zijn het erover eens dat dit aan de rechter had moeten worden voorgelegd.

Mevrouw Vos (GroenLinks):

Het is toch juist dat de twijfel over de vraag of de heer Cees B. wel de dader kon zijn, werd gedeeld door beide mensen van het NFI? Zij waren het daarover eens; dat staat letterlijk in het rapport van de heer Posthumus.

Minister Donner:

Dat klopt.

Mevrouw Vos (GroenLinks):

Er was onderliggend materiaal, dat die twijfel staafde. Volgens het NFI wees dit materiaal zelfs in de richting van een derde, onbekende man. Hoe kan het dat een officier van justitie, een advocaat-generaal, de beslissing neemt om een dergelijke twijfel en een dergelijk verslag niet aan de rechter voor te leggen?

Minister Donner:

Het gaat niet om het verslag, want dit is geen NFI-verslag. Ik herhaal dat dit geen punt van deskundigheid van het NFI is. De deskundigheid van het NFI gaf aan dat er geen DNA-profiel te trekken was van het materiaal dat daar aangetroffen was. Verkrijgbaar was slechts de indicatie "mannelijk". De verdachte was ook mannelijk. Waar het om gaat, is een heel andere zaak. Juist vanwege de situatie waarin men het sporenmateriaal had aangetroffen, onder andere in de lijkzak, maakte men zich bij het NFI grote zorgen over enerzijds de technische opsporing die gepleegd was en anderzijds de conclusies die daaraan verbonden werden, namelijk dat het bij een dusdanig delict minder waarschijnlijk of zelfs onwaarschijnlijk was dat er geen sporen van de dader op betrokkene aangetroffen hadden moeten worden. Dat is geen kwestie van deskundigheid van het NFI, dat is een oordeel dat zij geven. Dat hebben zij in dat gesprek voorgelegd en wij zijn het erover eens dat die twijfel niet het bewijsmateriaal betreft, maar de overtuigingskracht van het bewijsmateriaal. Het voegt geen bewijsmateriaal toe. Het geeft alleen aan dat het ontbreken van bewijsmateriaal op dit punt tot een andere conclusie had moeten leiden, althans naar de mening van de deskundige. U ziet echter in hetzelfde verslag ook de laatste vraag van de advocaat-generaal staan. Die vraag is ook in het onderzoek weergegeven. Zij vraagt of dit betekent dat hij het voor 100% zeker niet geweest kan zijn. Beide onderzoekers geven daarop aan dat die conclusie niet getrokken kan worden.

Mevrouw Vos (GroenLinks):

Het gaat mij om de verklaring die de advocaat-generaal voor de rechter heeft gedaan, haar requisitoir. Het gaat mij ook om het procesdossier dat aan de rechter is voorgelegd. Mijn vraag blijft: hoe kan het dat een advocaat-generaal in een requisitoir gewoon meldt dat er niets af te leiden viel uit de veter van Nienke, terwijl er juist op dat punt twijfel bestond bij het NFI. Bij de deskundigen van het NFI was er onenigheid over of daar niet materiaal was aangetroffen dat juist niet op Cees B. wees, maar op een andere dader. Hoe kan het dat de advocaat-generaal verslagen die gemaakt zijn over die gesprekken niet aan de rechter heeft voorgelegd? Dat is een vraag waarop ik een antwoord van deze minister wil hebben.

Minister Donner:

U stelt een groot aantal vragen. Het NFI had geen twijfel ten aanzien van het materiaal dat op de veter gevonden was volgens de protocollen die daarvoor gelden. Het is wel zo dat er één onderzoeker buiten die protocollen om meende dat er DNA-kenmerken waren. Dat was enerzijds selectief ten aanzien van de wel relevante en niet relevante kenmerken van het DNA-profiel die je eruit kon trekken en anderzijds selectief ten aanzien van wat wel relevant was en wat niet relevant was aan sporenmateriaal, maar wat volgens de daarvoor geldende wetenschappelijke standaard niet behoorde gemeld te worden in het NFI-rapport. Dat is het NFI-rapport zoals het al in maart 2001 naar de rechtbank is gegaan. Er was inderdaad een onderzoeker die meende dat het anders moest, maar daar zijn de procedures van het NFI heel duidelijk over. Men heeft een deskundige als verantwoordelijke en die is ook verantwoordelijk voor de wetenschappelijkheid van het geheel. Dat is het criterium waarop het NFI rapporteert en dat is hier toegepast.

Alle andere vragen die u gesteld hebt betreffen iets anders, namelijk dat het NFI ten aanzien van het materiaal en met name het ontbreken van materiaal van de verdachte zegt – althans dat was de zorg van beide NFI-medewerkers – dat er in die omstandigheden materiaal aangetroffen had moeten worden. Die twijfel. Het gaat niet om het verslag, want dat is geen onderdeel van het dossier. Maar die twijfel had door de advocaat-generaal aan de rechter voorgelegd moeten worden, daarvan heb ik een en andermaal gezegd: daar ben ik het met u eens, dat had behoren gemeld te worden.

Mevrouw Vos (GroenLinks):

En acht u dat verwijtbaar aan de advocaat-generaal, aan het OM?

Minister Donner:

Nee. Nogmaals, het voegde niets toe op dat punt. Het had gezegd moeten worden, maar het is niet zo dat de rechter daardoor in het ongewisse is geweest. Er is immers een en andermaal ook door de verdediging op gewezen dat niets van het technische materiaal de verdachte bond aan de plaats delict. Dat is ter zitting aan de orde gekomen. De rechter geeft in zijn vonnis aan waarom hij desondanks tot zijn conclusie en tot een veroordeling komt. Eveneens daarom kon de advocaat-generaal in haar requisitoir ondanks het ontbreken van dit materiaal tot de conclusie komen dat er een verdachte was en dat deze veroordeeld diende te worden.

Ik heb er geen oordeel over hoe dat is gelopen. U mag van een advocaat-generaal verwachten dat zij ter zitting tot haar oordeel komt en niet de zitting al ingaat met een vooropgezette mening.

De heer Nawijn (Groep Nawijn):

Ik ben ook nog niet klaar met wat de minister zegt. Terecht noemt hij terecht de passages uit het verslag, waarop als opsteller staat: advocaat-generaal of juridisch medewerker. De minister heeft ook geciteerd wat daarin aan het einde staat: "Op mijn uiteindelijke vragen 'is het DNA-spoor van een derde, onbekende persoon een daderspoor?', 'sluit het niet vinden van DNA van de verdachte op de pd verdachte als dader uit?' merken de NFI-medewerkers tegen de advocaat-generaal of haar medewerker op, dat in negen van de tien vergelijkbare gevallen er wel DNA van de verdachte zou moeten worden gevonden." Dat is twijfel. Die twijfel had aan de rechter moeten worden overgebracht.

Minister Donner:

Daarover zijn wij het eens. Ik heb dat een- en andermaal gezegd.

De heer Nawijn (Groep Nawijn):

De minister zegt dat de rechter dan misschien niet was gaan twijfelen. Als de advocaat-generaal het wel had gezegd, had de rechter zich misschien nog eens achter het oor gekrabd en zich afgevraagd of het allemaal wel zeker is. De verdachte heeft immers zijn bekentenis later ingetrokken.

Minister Donner:

Dat is niet later. Dat was al lang gebeurd. De bekentenis die was gegeven op 9 en 10 of 10 en 11 september 2000, is op 12 september ingetrokken, en daarna steeds ingetrokken gebleven. Dat is geen punt. Vanaf dat moment is ook duidelijk geweest dat er geen DNA-bewijs was dat hem verbond met de plaats delict. Dat staat met zoveel woorden in het NFI-rapport van maart 2001. Dit is een punt dat zowel in de zitting in eerste instantie aan de orde is gekomen als uitvoerig in de zitting in tweede instantie aan de orde is gekomen. Het is aan de verdediging om dit op te brengen en de verdediging heeft dat zonder meer gedaan.

Ik geef hier niet mijn oordeel, want daartoe ben ik niet bevoegd. De onderzoeker komt zelf tot de conclusie dat het, gelet op het verloop, helemaal niet is uitgesloten dat het vonnis precies hetzelfde zou hebben geluid, wanneer de twijfel was geuit. Het was al lang bekend dat er geen positief bewijs was. In het vonnis is de beredenering te vinden waarom deze verdachte desondanks werd veroordeeld.

De heer Nawijn (Groep Nawijn):

Ik heb het niet over de NFI-medewerker. Ik heb het over de advocaat-generaal zelf.

Minister Donner:

De advocaat-generaal had moeten zeggen dat, gegeven de situatie op de plaats delict, het feit dat er geen materiaal was gevonden, aanleiding had kunnen geven tot redelijke twijfel. Niet zomaar twijfel, maar redelijke twijfel. Daarover zijn wij het eens. Vervolgens had zij echter kunnen aangeven, waarom ook zij meende waarom dat niet relevant was voor de conclusie. Dat is immers wat anders. Wij zijn het erover eens dat het aangegeven had moeten worden. Ik heb gezegd dat dit in deze fase fout is gegaan.

De heer Eerdmans (LPF):

Voorzitter. Ik ga een stapje verder in de tijd. Op 9 november 2004 is ineens een bloedvlekje gevonden op het jack van Nienke. Dat is het gevolg van een verklaring van de nieuwe verdachte Wik H. Je kunt zeggen dat dit bloedvlekje tot de oplossing van de zaak leidt, want er werd een volledig bewijs mee verkregen. Ik heb hierover twee vragen. De eerste luidt, waarom dat bloedvlekje nooit eerder was gevonden. Daarmee werd immers het doorslaggevend technisch bewijs geleverd. De tweede vraag luidt, hoe het mogelijk is dat een verklaring van Wik H. leidt tot de vondst van zo'n klein bloedvlekje. Ik kan mij niet voorstellen dat Wik H. heeft gezegd dat nog eens even goed naar de mouw moest worden gekeken, omdat daar een klein bloedvlekje op zat.

Minister Donner:

De oorzaak hiervan kan worden gevonden in het feit dat de DNA-technologie en de technieken voor het vinden van sporen sinds 2001 aanzienlijk zijn veranderd en verbeterd. Dat is ook de reden waarom bij het onderzoek van materialen in 2004 daaruit wel profielen kunnen worden gehaald, die er in 2001 niet uitgehaald konden worden.

De heer Eerdmans (LPF):

Cees B. had veel korter in de gevangenis kunnen zitten, als niet was gewacht totdat H. zijn verklaring aflegde, maar de techniek in deze vreselijke zaak sowieso was gebruikt door het jasje door de scanner te halen.

Minister Donner:

Op een gegeven moment was er een herzieningsverzoek. In een rechtsstaat geldt een rechterlijk oordeel dat is gegeven. Dan moet er een gegronde reden zijn om tot een ander oordeel te komen. Als alleen op grond van de verklaring van H. was gezegd dat hij de verdachte was, was mogelijkerwijs precies hetzelfde gebeurd als in de eerste fase. Toen is alleen op grond van de verklaring van B. het proces in gang gezet. Na de verklaring van H. moest het bestaande materiaal opnieuw worden bekeken. Men is op het jasje gaan kijken, omdat de dader in zijn bekentenis had aangegeven dat hij dat in ieder geval op een bepaalde wijze had aangeraakt. Het NFI heeft vervolgens met de nieuwe technieken materiaal gevonden dat aan hem verbonden kon worden. Dat heeft enige tijd gevergd, want het was niet eenvoudig. Ik heb het bericht op 9 december gekregen, evenals het College van pg's. Betrokkene is op 10 december vrijgelaten.

De heer Wilders (Groep Wilders):

De minister zegt van mening te zijn dat de twijfels van de NFI-medewerkers aan de rechter hadden moeten worden gemeld. Hij zei ook dat hij niet verwachtte dat dat tot een andere uitspraak zou hebben geleid.

Minister Donner:

Dat heb ik niet gezegd. Ik citeerde de onderzoeker.

De heer Wilders (Groep Wilders):

Ik zal het citaat voorlezen, want ik lees dat anders en dit luistert nauw. Op de bladzijden 48 en 49 van het rapport-Posthumus staat: "Of de zaak tegen Cees B. in eerste aanleg of in hoger beroep anders zou zijn geweest, als de rechtbank of het hof kennis had genomen van de twijfels van de NFI-medewerkers, kan niet met zekerheid worden gesteld. De kans op een andere afloop acht ik niet denkbeeldig." Dat is iets anders dan wat de minister zegt. Ik lees de woorden van de heer Posthumus zo, dat hij een andere afloop niet uitsluit. De minister deed het voorkomen alsof dat absoluut niet aan de orde zou zijn.

Minister Donner:

De heer Wilders begrijpt mij verkeerd. Ik heb alleen aangegeven dat DNA-materiaal op dit punt geen uitsluitsel geeft. Als de twijfels aan de rechter waren voorgelegd, had dat niet zonder meer tot vrijspraak geleid.

De heer Wilders (Groep Wilders):

Is de minister het met mij eens dat de zinsnede "dan acht ik een andere uitkomst niet denkbeeldig" ook zo kan worden gelezen dat de rechter wel tot een andere uitspraak zou zijn gekomen?

Minister Donner:

Als de heer Wilders dat zo wil lezen, ben ik het met hem eens.

De heer Wolfsen (PvdA):

Twijfel is gebaseerd op feiten en omstandigheden. Ik citeer uit het rapport: "Hoewel de twee NFI-medewerkers van mening verschilden over de vraag of in alle profielen de kenmerken zaten van dezelfde donor, waren zij het erover eens dat in de mengprofielen niet alleen de profielen van Nienke en/of Maikel zaten, maar ook het profiel van een derde. Ook waren zij het erover eens dat het profiel van Cees B. niet terug te vinden was in de mengprofielen."

Minister Donner:

Is dat een citaat uit het verslag of uit het rapport?

De heer Wolfsen (PvdA):

Ik lees dit voor van bladzijde 44 van het rapport-Posthumus. Dat lijkt mij de meest betrouwbare bron. Dit komt niet overeen met wat de minister zegt. Hier staat dat in alle profielen iets zit van enige derde. Het is in slechts twee van de profielen goed te detecteren. Ik zou willen dat de minister precies nagaat of dit wellicht de opmerking van de officier van justitie verklaart, die niet wilde dat de advocaten met de rapporten aan de haal gingen. Als er in de brief zou staan dat er iets aangetroffen is van enige derde, worden daarover inderdaad onmiddellijk vragen gesteld. Dan kun je die opmerking van die officier in het overleg misschien wel begrijpen. Dan ontstaat twijfel en daarop baseren de onderzoekers ook zelf hun twijfel.

Minister Donner:

De heer Wolfsen spreekt nu over het eerste verslag van 19 januari 2001. Dat heeft betrekking op het feit dat inderdaad in bepaalde profielen niet alleen de sporen van de jongen en het meisje gevonden zijn maar ook van een derde persoon. Dat komt ook terug in het NFI-rapport, namelijk met betrekking tot het nagelvuil en de linker laars.

De heer Wolfsen (PvdA):

Exact! Dat is precies de cruciale fout. Er had moeten staan dat het materiaal in die profielen zodanig is dat men het kan herleiden tot één persoon. Verder had erin moeten staan dat in die andere profielen ook iets was gevonden van een derde. Dat is echter zorgvuldig weggelaten en dat verklaart natuurlijk ook de inhoud van de verslagen die de minister na enige aandrang openbaar gemaakt heeft. Ik zou graag willen dat de minister dit nog eens heel precies nagaat, want dan is er sprake van een hele rare, verkeerde sturing van de officier.

Minister Donner:

In het rapport van het NFI staat uitdrukkelijk dat het DNA-materiaal dat daar aangetroffen is, niet het materiaal van de heer B. was. Als u de rapportage van het NFI bekijkt, ziet u dat duidelijk gemaakt is dat het gevonden DNA-materiaal, ook het DNA-materiaal van de derde persoon, niet dat van de heer B. was.

De heer Wolfsen (PvdA):

De minister is te weinig precies. In de andere profielen is ook iets gevonden van een derde. Het maakt niet uit wie dat is, het gaat om een derde! Daarop baseren de twee mensen van het NFI hun twijfel. Die twijfel had natuurlijk gemeld moeten worden, maar die feiten zelf – nog veel belangrijker – hadden ook gemeld moeten worden. Daarover gaan advocaten en rechters onmiddellijk vragen stellen. Daarom is het misschien wel zorgvuldig weggelaten. Ik wil echt dat de minister dit heel precies nagaat.

Minister Donner:

Ik heb u zojuist aangegeven dat wij het hier hebben over een andere twijfel. Er is in het rapport duidelijk aangegeven dat er in de mengmaterialen sporen van een derde persoon zijn aangetroffen. Vervolgens is er aangegeven dat het materiaal van de heer B. toegevoegd is en dat dit niet matcht.

De heer Wolfsen (PvdA):

Minister, breng uzelf niet verder in de problemen; zoek dat even uit!

Minister Donner:

Wat is nu precies uw vraag, mijnheer Wolfsen?

De heer Wolfsen (PvdA):

Ik citeer gewoon het rapport.

Minister Donner:

Het profiel van een derde was niet het profiel van de heer B. Dat is vanaf het begin duidelijk geweest. Bij die profielen is geen match gevonden.

De heer Wolfsen (PvdA):

Leest u even rustig de passage op pagina 44. Die twee mensen van het NFI verschilden echt niet van mening. Er staat: "Hoewel de twee NFI-medewerkers van mening verschilden over de vraag of in alle profielen de kenmerken van dezelfde donor zaten, waren zij het erover eens dat in deze profielen niet alleen de profielen van Nienke en Maikel zaten, maar ook het profiel van een derde. Ook waren zij het erover een dat dat profiel van Cees B. niet terug te vinden was in de mengprofielen." Dus er was sprake van een derde in alle profielen!

Minister Donner:

Ja.

De heer Wolfsen (PvdA):

Juist dat buitengewoon relevante feit moet worden gemeld in de brief, althans zo lees ik het even, want daarop is ook de twijfel gebaseerd. Men moet niet alleen de twijfel melden, maar, en dat is veel belangrijker want anders speel je een beetje voor rechter, ook de onderliggende feiten en omstandigheden.

Minister Donner:

Het gaat om wat in het NFI-rapport staat. Ik heb dat uitgelegd. Het NFI kan constateren of er al dan niet een profiel is. Daarvoor geldt een duidelijke procedure en wordt de LCN-methode gebruikt. Die methode leerde dat op twee punten, te weten op de wreef van de linkerlaars en in het nagelvuil, het profiel van een derde zat. De methode leerde ook dat er in ander materiaal geen profiel zat, niet een herleidbaar profiel. Dat er misschien materiaal was, is één ding.

De heer Wolfsen (PvdA):

Dat is niet één ding. Dat is "het" ding.

Minister Donner:

Nee, dat is niet het ding, want het kan van alles zijn. Daar gaat nu juist de hele discussie over.

De voorzitter:

Ik geef het woord aan de heer Weekers en maak mevrouw Van der Laan en de heer Nawijn erop attent dat zij in deze ronde aan de beurt zijn geweest. Als zij nog iets naar voren willen brengen, moeten zij dat in de tweede termijn doen.

Mevrouw Van der Laan (D66):

Het is iets cruciaals.

De voorzitter:

Dat begrijp ik, maar ik ben al uitermate coulant geweest. Ik ga mensen in dezelfde ronde niet voor de tweede keer het woord geven. Het spijt me. De heer Weekers heeft het woord.

De heer Weekers (VVD):

Voorzitter. Ik wil de heer Wolfsen bijvallen. In het rapport van de heer Posthumus wordt nadrukkelijk aangegeven dat er DNA-profiel van een derde op de laars en in het nagelvuil was gevonden. Die toevoeging is er niet wanneer wordt gesproken over de drie mengprofielen die op de veter zijn aangetroffen. Vandaag hebben wij een stuk gekregen over de teambespreking van 19 januari. Daarin wordt aangegeven dat de sporen die zijn gevonden op de veter en de buik weliswaar niet het meest betrouwbare profiel opleveren, maar dat daarin wel het profiel van de derde persoon zat. Als je dat op je laat inwerken, snap je ook de opmerking die later wordt gemaakt: voorkomen moet wordt dat de politie ongeloofwaardig wordt. En: het is belangrijk dat de rapportage zodanig geschreven wordt dat de advocatuur er niet mee op pad gaat. Dat is nou precies datgene waarover wij meer duidelijkheid willen. Ik heb het idee dat de minister met de wetenschappelijke beoordeling en verwijzend naar het systeem van toen een klein beetje langs de zaak heen redeneert. Daarom steun ik de heer Wolfsen met de oproep aan de minister: kijkt u dat nog eens rustig na. Dat hoeft wat mij betreft niet nu, dat kan ook later, als wij maar snel duidelijkheid krijgen.

Minister Donner:

Kijkt u dan later op dezelfde bladzijde. Ik lees: In het gesprek hebben de twee NFI-medewerkers aan de zaaksofficier hun twijfels over de betrokkenheid van Cees B. bij strafbare feiten geuit. De onderzoeker zei dat volgens hem alle mengprofielen wezen in de richting van dezelfde onbekende man. De andere, de deskundige, was voorzichtiger en durfde niet zover te gaan. Hij was verantwoordelijk voor het resultaat.

De twee hebben in de interviews alleen gezegd dat bij het NFI twijfels bestonden. Het gaat hierbij steeds om dezelfde discussie. De ene onderzoeker meent dat hij op grond van de methode die niet was geaccepteerd wel een profiel kon vinden, terwijl dat er niet is. Vermoedelijk wijst de heer Weekers hierop. Dit is het punt dat ook in de verschillende uitzendingen aan de orde is geweest. Hierbij gaat het echter niet om een document van het NFI. Het stuk zat ook niet bij het cursusmateriaal en het is ook geen onderliggend stuk bij het onderzoek geweest.

De voorzitter:

Ik geef de heer Weekers de gelegenheid om voor de laatste keer te interrumperen en stel voor dat de mensen die al aan de beurt zijn geweest, rustig gaan zitten.

De heer Weekers (VVD):

Toch hecht ik eraan dat hier meer aandacht aan wordt besteed, juist omdat op bladzijde 45 van het verslag van Posthumus wordt verwezen naar de handgeschreven woorden: veter om hals Nienke. Het is mij nu even niet duidelijk of dit woorden zijn van de advocaat-generaal of van de juridisch medewerker, maar voordat de zaak ter zitting kwam, wist men dat er wat was aangetroffen van diezelfde derde, niet zijnde B.

Minister Donner:

Nee. Die onderzoeker meende dat het dezelfde persoon was. Hij maakte echter een onverantwoorde selectie. Volgens de LCN-methode was die selectie niet geldig. Daarnaast concludeerde hij op grond van een aantal kenmerken dat het dezelfde persoon was. De vier kenmerken die hij in dat profiel meende te herkennen, komen vermoedelijk overeen met het profiel van vijftigduizend andere Nederlanders. Hij had dezelfde tunnelvisie die u het OM verwijt. Er was een profiel van een derde man op de wreef van de linkerlaars en op het andere materiaal. Hij trok ten onrechte de conclusie dat dit laatste een DNA-profiel opleverde. Vervolgens concludeerde hij dat dit DNA-profiel overeenkwam met dat van het materiaal op de wreef van de laars en op het andere punt. Ook die conclusie is niet gerechtvaardigd. Dat is het soort conclusie dat u de foto van een persoon ziet, vervolgens van een ander persoon vaststelt dat hij ook ogen en een neus heeft en op grond daarvan zegt dat dit dezelfde persoon is. Het is een syllogisme dat omgedraaid wordt. Ik kan het wetenschappelijk uitleggen, maar dat zal ik hier niet doen. Ik geef nog een voorbeeld. Op grond van het herkende DNA-profiel komt men tot de conclusie dat een koe vier poten heeft. Even later stelt men vast: hier zitten ook vier poten aan dus moet het de koe zijn. De conclusie van deze onderzoeker bevat dezelfde fout die u het OM verwijt. De discussie ging over de wetenschappelijke verantwoording van materiaal. De twijfels hadden betrekking op een ander punt, namelijk op de vraag of op het lichaam van het meisje geen materiaal van de verdachte gevonden had moeten worden. Die twijfels hadden tot uitdrukking gebracht moeten worden. Die hoorden echter niet in het rapport thuis, want dat is geen wetenschappelijke discussie.

De heer Weekers (VVD):

Het gaat mij niet om een mogelijke tunnelvisie van die onderzoeker. Het gaat mij erom dat er twijfel was over dit soort feiten bij de onderzoeker, bij de deskundige, bij de directeur van de biologische afdeling en bij de directeur van het NFI. Die twijfel was van zodanige aard dat daarvan in elk geval melding aan de rechter had moeten worden gemaakt. Posthumus zegt dan ook dat Cees B. daardoor in een nadeliger positie is komen te verkeren.

Minister Donner:

Dat klopt. Dat is de twijfel die geuit is, namelijk dat er bij dit delict sporen van de dader op het lichaam aangetroffen hadden moeten worden. Dat is de laatste perikoop uit het gespreksverslag. Die twijfel betrof niet de vraag of materiaal dat aangetroffen was een herkenbaar DNA-profiel opleverde en of dat profiel overeenkwam met wat op ander materiaal is aangetroffen. Voor de beantwoording van de vraag of dat gemeld mag worden, zijn protocollen ontwikkeld. Er zijn op dat punt afspraken gemaakt. Daarom hoorde dat niet in het NFI-rapport.

De heer Van Haersma Buma (CDA):

Ik wil mij niet mengen in de deze diepe detaildiscussie, maar ik tracht de hoofdlijnen in het oog houden. De minister komt nu met een document. Het is geen onderzoeksresultaat, maar wij praten er wel over.

Minister Donner:

Dit document is vorige week herhaalde malen op de televisie getoond met de suggestie dat dit afkomstig is van het NFI. Dat klopt niet. Het is geen materiaal van het NFI en het is ook niet gebruikt in de cursus. Het betreft een bewerking van het materiaal die nooit door het NFI gemaakt is, maar die wel is afgedrukt op NFI-papier. Vermoedelijk is het van de onderzoeker.

De heer Van Haersma Buma (CDA):

In het kader van het onderzoek?

Minister Donner:

Nee. Hij heeft veel later zijn groepering van de feiten op papier gezet. Het stuk komt niet voor in het dossier van het NFI en ook niet in het cursusmateriaal. Het is niet erkend door het NFI.

Voorzitter. Hiermee ben ik voldoende ingegaan op de fouten die in dit complex gemaakt zijn: de eenzijdigheid in het proces in eerste instantie, de fouten in het opsporingsonderzoek, de behandeling van de jongen en de beoordelingsfout in hoger beroep. Die fouten zijn gemaakt. Ik heb aangegeven wat de kwalificatie daarvan is. Er zijn bepaalde redeneringen en verklaringen voor, maar ik kan het niet goedpraten. Het is gebeurd.

De heer Rouvoet (ChristenUnie):

De minister heeft hiermee de vier foutencomplexen in deze zaak behandeld. Ik begrijp de staatsrechtelijke schroom om te veel te zeggen over oordelen van de rechter, maar in de zaak die wij nu bespreken is de rechter in twee instanties tot een veroordeling gekomen die onterecht blijkt te zijn. Is het dan niet vreemd dat de minister dat aspect niet meeneemt bij de foutencomplexen die bespreking behoeven?

Minister Donner:

Men mag van de minister van Justitie verwachten dat hij de elementen van de rechtsstaat overeind houdt. Daarom kan dit aspect hier niet besproken worden. Het is eventueel een onderwerp van discussie tussen de Raad voor de rechtspraak en mij. Vooralsnog zullen wij het moeten houden bij de conclusie dat de rechter tot dit oordeel gekomen is, omdat hij onvoldoende is voorgelicht door het Openbaar Ministerie. Dat is de enig juiste staatsrechtelijke houding. Als wij twijfel gaan zaaien op dit punt zijn wij nog verder van huis. Derhalve zal het Openbaar Ministerie ook die verantwoordelijkheid moeten dragen.

De heer Rouvoet (ChristenUnie):

Zoals ik al zei, begrijp ik de staatsrechtelijke schroom van de minister. Die voel ik zelf ook, maar ik denk dat er toch iets meer te zeggen is dan alleen maar dat er twijfel gezaaid is over de vraag of de rechter voldoende is voorgelicht door het Openbaar Ministerie. Ik verwijs naar wat in het rapport-Posthumus staat over de vele verzoeken, onder andere met betrekking tot DNA-onderzoek, die in tweede instantie door het hof zijn afgewezen. Dat heeft onder andere betrekking op de rol van de advocaat-generaal, waarover de minister heeft besproken, maar ook op het gegeven dat door het hof DNA-verzoeken, onder andere betreffende de veter om de hals van Maikel, zijn afgewezen. Ik moet u zeggen, ondanks de schroom die ik deel, dat ik het wat bizar vind als wij bij de behandeling van dit rapport niets zouden zeggen over dergelijke reële zaken waardoor het tot een onterechte veroordeling heeft kunnen komen.

Minister Donner:

Aan de andere kant past mij niets anders dan te constateren wat u nu zegt.

De heer Van der Staaij (SGP):

Gaat de minister er in feite niet van uit dat de fouten van het OM automatisch hebben geleid tot verkeerde uitspraken van de rechter? Er zijn toch ook andere voorbeelden waarbij in hoger beroep alsnog een uitspraak in lagere instantie gecorrigeerd is? Waarom rekent de minister de uiteindelijke uitkomst, die achteraf gezien niet juist blijkt te zijn, automatisch aan het Openbaar Ministerie toe?

Minister Donner:

Ik reken die fouten niet automatisch aan het Openbaar Ministerie toe. Natuurlijk hebben wij in het rechtssysteem verschillende mechanismen om te corrigeren als er aangenomen wordt dat een rechter tot een fout oordeel is gekomen. Daar moeten wij het bij houden. De rechterlijke oordelen zijn er onder andere om een zaak tot rust en tot beslissing te brengen. Als wij hier twijfel gaan zaaien op dat punt, doen wij meer onheil dan wij heil stichten met het debat erover.

De heer Van der Staaij (SGP):

Toch begrijp ik dit niet helemaal. Het gaat hier ook om aantasting van vertrouwen in de rechtspraak. Met de wijsheid achteraf hebben wij kunnen concluderen dat de rechtsbescherming niet heeft gewerkt zoals die zou moeten werken. Dan is het een goede regel dat de verantwoording als het ware plaatsvindt via vonnissen. In dit geval hebben wij echter een vonnis dat het oordeel van de rechtbank bevestigt. Dan missen wij een verantwoording achteraf waaruit blijkt dat het eerdere oordeel niet juist bleek te zijn. Een dergelijke motivering zou inzicht kunnen bieden in wat er is misgegaan en wat eruit geleerd kan worden.

Minister Donner:

Dat ben ik geheel met u eens. U zult echter ook moeten erkennen dat de rechterlijke macht in deze zaak tot de uitzonderlijke stap van zelfreflectie is gekomen. Die zelfreflectie vindt binnen de rechterlijke macht plaats, zoals het hoort. Dat is echter geen punt dat hier bediscussieerd dient te worden, tenzij u de wetgeving wilt veranderen. Dat behoort hier bediscussieerd te worden.

De heer Van der Staaij (SGP):

Dat is inderdaad een vraag. Zou je er bij een rechterlijke dwaling niet in moeten voorzien dat, bijvoorbeeld in het kader van een herziening, gemotiveerd wordt aangegeven welke overwegingen achteraf gezien onjuist blijken te zijn? Nu zien wij na een uitvoerig vonnis van het gerechtshof alleen maar een heel korte herziening waarin wordt gezegd dat een dader is gevonden; dus einde verhaal. Dat vind ik toch onbevredigend. Ik begrijp dat wij niet over de inhoud kunnen discussiëren. Daar wil ik niks aan afdoen, maar hoe kun je daar toch dieper op ingaan? De interne reflectie die de minister noemt, heeft alleen maar geleid tot de opmerking van het gerechtshof dat er geen algemene lessen uit te trekken zijn. Punt.

Minister Donner:

Dat is wat men naar buiten heeft gebracht. Ik neem aan dat men hieraan wel degelijk bepaalde consequenties verbindt. De herziening gaat over de vraag of een vonnis moet worden herzien. Zij gaat niet primair over de vraag waarom het vorige vonnis verkeerd gemotiveerd of beargumenteerd is. Als men tot de conclusie komt dat het vonnis herzien moet worden, mag ik er zonder meer van uitgaan dat de motivering die daaraan ten grondslag ligt, ondeugdelijk is en herzien moet worden. Anders was men niet tot dit oordeel gekomen. Het doet er niet ook niet toe, want er wordt een herziening gevraagd op basis van bepaalde nieuwe feiten. De herzieningsrechter geeft geen beoordeling daarvan. Dat was ook te zien in de zaak van Zutphen of van Deventer; die houd ik nooit precies uit elkaar. Daar is de herzieningsrechter wel tot het oordeel gekomen dat de zaak moest worden overgedaan, terwijl de rechter vervolgens, zij het met een andere motivering, nog steeds tot de conclusie is gekomen dat de verdachte schuldig is. Het is niet de functie van de herzieningsrechter om het eerdere oordeel geheel op de inhoud te beoordelen, maar om te beoordelen of er voldoende gronden zijn voor een andere rechter om de zaak te nogmaals te bezien.

De heer De Wit (SP):

Ik vind dit een belangrijk punt. Of wij praten niet over de rechterlijke macht en uitspraken van rechters, of de minister gaat spreken met de Raad voor de rechtspraak, het bestuur van de rechters. Dan is het echter de vraag op grond waarvan de minister dat gesprek voert, waar het over gaat en waar het toe leidt. Is er dan toch een mogelijkheid dat de minister of de regering de rechter stuurt?

Minister Donner:

Het antwoord op die vraag kan kort zijn: die mogelijkheid is er niet. De Raad voor de rechtspraak is ook niet de besturing van de rechterlijke macht. De rechterlijke macht is opgedragen aan de afzonderlijke colleges en de rechter is geroepen om tot een onafhankelijk oordeel te komen. Wel is in dit licht een vraag of er aanleiding voor is. Ik heb er al op gewezen dat de rechters van de twee colleges die hierbij betrokken waren, tot de uitzonderlijke stap van zelfreflectie zijn gekomen. Die heeft betrekking op hetgeen zich in de raadkamer heeft afgespeeld omdat voor het overige het proces openbaar is. Het geheim van raadkamer is een beschermd geheim. Dat moet ook beschermd worden en dient niet naar buiten te komen.

De heer De Wit (SP):

Als de minister de bezorgdheid van de Kamer niet mag overbrengen en als hij zich niet mag bemoeien met de uitspraak, waarom voert hij dan toch een gesprek met de Raad voor de rechtspraak? En wat doet de Raad voor de rechtspraak vervolgens?

Minister Donner:

Dat weet ik niet. De Raad voor de rechtspraak is op dat gebied een aanspreekpunt. Misschien moet ik niet met de raad gaan praten, maar ik voel wel de bezorgdheid die hier leeft. Dan heb ik een aanspreekpunt in de raad voor de rechtsgrond, maar ik heb al aangegeven dat dit voor het overige niet het formele aanspreekpunt is. Het zou niet passend zijn als ik met de voorzitter van het afzonderlijke college ging praten. Dat zou de suggestie van oneigenlijke beïnvloeding bieden.

Mevrouw Vos (GroenLinks):

De minister heeft heel duidelijk gezegd dat er fouten zijn gemaakt, maar dat er geen sprake is geweest van opzet. Hoe kan het dan dat een officier van justitie in een gesprek zegt dat uitgesloten moet worden dat de rapportage zodanig wordt geschreven dat de advocaat ermee op pad gaat? Dat weten wij door het verslag. Als zo wordt gesproken over rapportages die uiteindelijk bij de rechter terechtkomen, hoe kan de minister dan zeggen dat er geen sprake is van opzet?

Minister Donner:

Pardon. Nogmaals, ik weet zelfs niet of de opmerking gemaakt is. Ik heb aangegeven dat dit geen verslag is dat aan betrokkenen is voorgelegd. Ik weet zelfs niet wie de zaak gemaakt heeft en wie deze persoon geweest is die met "mevrouw" wordt aangeduid. Wat dat betreft, ga ik ook af op de conclusie van de onderzoekers die dit stuk gezien hebben en die ook het NFI bevraagd hebben op dit punt en gevraagd hebben of sprake is geweest van beïnvloeding en van oneigenlijke druk. Zij ontkennen dat carrément. Voor het overige weet ik dus helemaal niet of de opmerking gemaakt is, wie de opmerking gemaakt heeft en wat de tendens ervan is. Een NFI-rapport is in hoge mate een cijferopstelling volgens bepaalde procedures. Ik zie ook niet hoe dat anders opgesteld zou kunnen worden, zodat de advocatuur er niet mee aan de gang kan gaan. Maar het is een heel wetenschappelijk proces, waarbij vragen aan de orde zijn als "waar treffen wij materiaal, welke materiaal levert een DNA-spoor op, welk spoor is dat en wat is de betekenis daarvan ten aanzien van personen die hier in het geding zijn?". Dat is eigenlijk het hele NFI-rapport.

De heer Nawijn (Groep Nawijn):

Wat wist de verdediging van deze hele gang van zaken binnen het NFI en bij het Openbaar Ministerie? Een van de belangrijkste uitgangspunten in de strafrechtspleging en het strafproces is fair trial. De advocaat-generaal kan doen wat hem of haar goeddunkt, de rechter komt tot een oordeel, maar de verdediging moet wel op de hoogte zijn van een aantal zaken die dan binnen dat NFI-onderzoek spelen. Wat wist de verdediging op dat moment?

Minister Donner:

De verdediging wist niets van deze twijfel. Dat is nu net een van de punten waarom de advocaat-generaal dat had moeten melden. Dat is waarom je inderdaad zegt: dat had gedaan moeten worden. Als een officier van justitie of als een advocaat-generaal meent dat er gerede twijfel bestaat met betrekking tot de overtuigingskracht van het bewijs, dan moet die twijfel gemeld worden. Dat staat los van de conclusie die eraan verbonden wordt. Dat staat dus los van de conclusie die men er zelf uit trekt. Het gaat hier dus niet over de vraag of er wel of geen bewijs is.

Ik verwijs tegelijkertijd naar de krantenverslagen uit de tijd dat dit proces gevoerd werd. Daaruit blijkt zonder meer dat de verdediging stelde dat er meer materiaal was en dat dit materiaal niet wees in de richting van de verdachte. Dat was op dat moment ook publiek geheim. Dat was eigenlijk geen geheim, want het stond in de krant. Het stond in het NFI-rapport.

De heer Wolfsen (PvdA):

Ik wil iets over het NFI zeggen. Ik vind de minister een tikkeltje onverschillig ten opzichte van zijn eigen medewerkers. NFI-mensen doen weliswaar klussen voor het OM, maar zij zijn gewoon departementsambtenaren. Zij maken dit soort rapporten. De minister zegt dat hij helemaal niet weet wie de rapporten gemaakt heeft. Kennelijk interesseert hem dat ook weinig. Hij moet toch gewoon willen weten of de mensen die voor hem werken, kwaliteit leveren ja of nee? Dan vraag je toch even na hoe dit is gelopen, hoe hier service is verleend aan het OM?

Minister Donner:

Maar de mensen hebben kwaliteit geleverd. Dat probeer ik een- en andermaal aan te geven. Zij hebben gedaan wat van het NFI verwacht mag worden. Zij hebben het aanwezige sporenmateriaal volgens de geaccepteerde methode onderzocht en zijn tot de conclusie gekomen die in het NFI-rapport is neergelegd. Daarin staat: op twee plaatsen treffen wij naast de sporen van de jongen en het meisje ook sporen aan van een onbekende derde. Voor het overige niet. Dat staat in het NFI-rapport. Dat is volgens de regelen der kunst gedaan. Daar sta ik ook volledig voor. Tegelijkertijd was er hier dus een onderzoeker die meende om buiten de geaccepteerde methode om uit onderdelen conclusies te trekken die niet gerechtvaardigd waren volgens de regels van de kunst. Dat was een methode van grote stappen, snel thuis. Die zijn dus in dat gesprek aan de orde gekomen, maar dat zijn twijfels die ook niet aan de rechter voorgelegd behoren te worden. De rechter leert niet voor de wetenschappelijke vraag wat wel en geen DNA-spoor is. Wat aan de rechter voorgelegd had moeten worden, is het feit dat er bij dit misdrijf geen DNA-materiaal van de verdachte gevonden was op de plaats delict en dat dit grote twijfel of redelijke twijfel aan de orde stelde met betrekking tot de overtuigingskracht van het bewijs dat er wel was. Dat had gemeld moeten worden. Dat is een professionele fout.

Velen van u hebben zich afgevraagd: is dit slechts één geval of doet dit zich vaker voor? Dit is een terechte zorg en daarom ben ik daar ook op ingegaan in mijn brief. Wel is één duidelijke correctie nodig: van verschillende zijden is beweerd dat in de brief het woord "incident" wordt gebruikt. Ik meen dat dit niet het geval is. Ik heb aangegeven – en houd dat vol – dat dit een uitzonderlijke situatie is, maar geen incident in de zin van dat dit nooit voorkomt. Het is een uitzonderlijke situatie dat al deze zaken zijn samengevallen. De Kamer zegt zelf dat het unieke bestaat in het feit dat het NFI deze zaak aan de orde heeft gesteld en dat dit betekenis had moeten hebben voor de advocaat-generaal. Dat ben ik gedeeltelijk met de Kamer eens, maar het is dan ook uniek dat het NFI dit heeft gedaan. Dit is een van de elementen die mij tot de conclusie brengen dat dit een bijzondere samenloop van omstandigheden is: feiten én omstandigheden maken dit een uitzonderlijke zaak.

Tegelijk stelt het onderzoeksrapport van de heer Posthumus een aantal methodologische feilen aan de orde die mij doen concluderen dat een en ander van bredere betekenis is voor de werkwijze van het Openbaar Ministerie en de politie. Ook al is het uitzonderlijk dat in deze situatie geen van alle checks en balances binnen het strafproces is aangeslagen – wat tot vrijspraak had moeten leiden – desondanks vind ik dat er structurele maatregelen moeten worden getroffen. Andere elementen die deze zaak uitzonderlijk maken zijn de bekentenis van de heer B., zijn strafrechtelijke verleden en zijn aanwezigheid in de directe nabijheid van de plaats delict. Verder maken de zaak bijzonder het NFI, de wijze van verhoren van de jongen en het niet melden van de twijfel van het NFI aan de rechter en de verdediging. Dat het NFI zich op deze wijze heeft geuit, is bij mijn weten in één ander geval gebeurd. Die zaak leidde in eerste instantie tot vrijspraak. In die zin is deze zaak dus uitzonderlijk.

Een en ander betekent dat ook ik ervoor zorg wil dragen dat wordt voorkomen dat dit vaker gebeurt. Ik ga nu in op de verschillende te nemen maatregelen. Tevens rijst de vraag: hoe zit het mogelijk met andere zaken? Uiteraard gelden de kaders van de rechtsstaat. Primair zal de advocatuur gebruik moeten maken van de verschillende mogelijkheden in het strafproces om een zaak opnieuw aan de orde te stellen. Ik heb ook kennisgenomen van de zorgen van de voorzitter van de politievakorganisatie ACP, evenals de mails van politiemensen, onderzoekers en wetenschappers die zijn betrokken bij lopende onderzoeken. Ik ben het volstrekt met de heer Wolfsen eens dat het nodig is om een methode te vinden om deze vermoedens op hun juiste waarde te schatten. Om die reden zal ik via het College van procureurs-generaal verzoeken of de heer Posthumus en de anderen die erbij waren betrokken, kunnen aanblijven. De klachten die op dit punt binnenkomen kunnen bij mij, het college of een van de parketten worden voorgelegd om te bezien of deze nader onderzoek rechtvaardigen naar wat fout is gegaan. Ik wil op dat punt gebruikmaken van het college zoals wij dat nu al hebben. Ik reageer hiermee ook op de suggestie van de heer Weekers. Dan heb ik namelijk een voorziening voor zaken waarin mensen gewetensnood hebben en zeggen dat er dingen niet in orde zijn geweest. Het is iets anders om een apart college te maken waarin alle zaken opnieuw aan de orde kunnen komen. Dan zouden wij een parallelrechtspraak organiseren; dan ondergraven wij de hele rechtspraak.

De voorzitter:

Voordat ik gelegenheid geef tot interrupties, vraag ik de minister of hij op dit punt alles heeft gezegd wat hij wilde zeggen.

Minister Donner:

Wat de uitzonderlijkheid van dit geval betreft, heb ik op een punt na alles gezegd. De heer Van Haersma Buma heeft mij gevraagd of het mij duidelijk was waar de voorzitter van de ACP op doelde. Die vraag is hem voorgelegd maar ik heb er nog geen antwoord op gekregen.

De heer Van Haersma Buma (CDA):

Ik vind de suggestie van de minister in reactie op de heren Wolfsen en Weekers heel zinvol, maar ik heb er nog wel een vraag over. Wil de minister individuele zaken bekijken of heeft hij als doel om hieraan een eventuele algemene conclusie te verbinden over het vaker voorkomen van dit soort dingen?

Minister Donner:

Ik heb te maken met een rechtsproces. Er zijn niet veel signalen van soortgelijke gevallen die ook nog van dezelfde aard zijn. Daarop berust ook het oordeel dat ik in de brief heb gegeven. Tegelijkertijd noteer ik de zorg die hier tot uitdrukking is gebracht over de signalen die de Kamer en ik ontvangen van personen die zeggen dat zij ook kennis van dit soort zaken hebben. Als dit onderzoekers, politieagenten en eventueel wetenschappers zijn, zal dit niet via het rechtsproces tot uitdrukking kunnen komen. Om te waarborgen dat deze informatie niet zomaar bij het OM terechtkomt bij mensen die er in eerste instantie al over hebben geoordeeld, wil ik deze structuur voorstellen om ervoor te zorgen dat de beoordeling op betrouwbare wijze plaatsvindt.

Mevrouw Van der Laan (D66):

Dit is een belangrijke tegemoetkoming van de minister. Ik heb er twee vragen over. Als ik het goed begrijp, gaat het met name om mensen binnen het systeem die in gewetensnood komen. Hoe zit het met iemand die vindt dat er structureel opnieuw moet worden gekeken naar de ramp in Enschede of naar de Puttense moordzaak? Kan dat dan ook bij de heer Posthumus of bij degene die hiervoor zou worden aangesteld?

Minister Donner:

Het is iets anders als het gaat om zaken die in het verleden de aandacht hebben getrokken. Er is uitvoerig onderzoek geweest naar de zaak in Enschede. Dat was een rijksrechercheonderzoek, dat onder het strafrechtelijk dossier valt en dus niet op deze wijze kan worden geopenbaard. Dat is juist een van de redenen geweest waarom dat onderzoek heeft plaatsgevonden, omdat ik dit soort zaken wel degelijk serieus neem. In de Puttense moordzaak is de rechter tot een herzieningsoordeel gekomen met de constatering dat de betrokken personen vrijuit gaan. Ik kan het hele proces dan wel gaan onderzoeken, maar er zijn fouten gemaakt, want anders was de rechter niet tot dat oordeel gekomen. Het is dus een heel andere vraag of wij dergelijke zaken opnieuw moeten onderzoeken. Dan ga ik liever verder aan de hand van de aanbevelingen in dit rapport, juist omdat die vrij volledig het hele spectrum omvatten.

Mevrouw Van der Laan (D66):

Dat is duidelijk. Ik heb nog een tweede vraag. Ik heb voorgesteld om te kiezen voor een "criminal cases review commission" analoog aan die in het Verenigd Koninkrijk. Ik heb het gevoel dat de minister voorstelt om de heer Posthumus een tijdje te laten aanblijven om te kijken of er nog meer klachten komen. De criminal cases review commission doet dat systematischer. Zaken uit het verleden worden onderzocht om te kijken of er structuren zijn die kunnen worden verbeterd. Ik kan mij voorstellen dat wij in Nederland op langere termijn aan iets dergelijks moeten denken, omdat wij dan een onafhankelijke, niet incidentele toets van buiten hebben.

Minister Donner:

Dit debat heb ik al een aantal keer met de heer Wolfsen gevoerd naar aanleiding van het verslag van het Openbaar Ministerie. Ik heb gezegd dat een dergelijke instelling nu al bestaat, alleen niet in de vorm van een onafhankelijke commissie zoals mevrouw Van der Laan schetst. Ook als wij in dit geval een dergelijke commissie hadden gehad, zou deze zaak niet aan die commissie zijn voorgelegd. Het gaat namelijk om zaken die het Openbaar Ministerie verliest, en het gaat dan om wat er bij het OM fout is gegaan, maar niet om de zaken die het Openbaar Ministerie wint, want dan is er een rechterlijke veroordeling en wordt het vonnis gewoon ten uitvoer gelegd. Dan gelden de gewone procedures op het gebied van herziening of hoger beroep.

Mevrouw Van der Laan (D66):

Dat begrijp ik, maar de essentie is nu juist, dat men niet binnen de eigen beroepsgroep elkaar controleert. De meerwaarde is erin gelegen dat het om onafhankelijke actoren gaat, die van buiten komen. Zij kunnen de rol spelen die de heer Posthumus heeft gespeeld, maar dan structureel.

Minister Donner:

Ik ben gaarne bereid dit te bezien, maar dat is geen oplossing voor de problematiek die wij nu behandelen. Een dergelijke commissie heeft een geheel ander karakter. Ik wil u gaarne toezeggen dat ik opnieuw, in het licht van deze zaak, die gedachte zal bezien, omdat ik inderdaad meen dat er openbaarheid moet zijn, teneinde het vertrouwen in de rechterlijke macht te handhaven. Daarom heb ik ook voor de genoemde aanpak gekozen toen bleek dat de zaak fout was gegaan.

De heer Weekers (VVD):

Voorzitter...

De voorzitter:

Er staan verscheidene woordvoerders bij de interruptiemicrofoons. Als u betogen wilt opbouwen of voorstellen doen, wijs ik u erop dat dit in uw tweede termijn thuishoort. Nu kunt u korte vragen stellen.

Het woord is aan de heer Weekers.

De heer Weekers (VVD):

De minister doet een belangrijke handreiking. Mijn vraag ging nog wat verder, namelijk om onderzoek te laten doen naar de vraag of de geconstateerde tekortkomingen onderdeel zijn van de cultuur of de organisatie van het OM, of dat er alleen sprake is van enkele gevallen.

Minister Donner:

Ik verwacht dat dit het resultaat zal zijn van de conclusies van de heer Posthumus. Deze krijgt, als het goed is, een aantal zaken voorgelegd. Hij constateert, mede in het licht van de ervaring die hij nu al met dit onderzoek heeft, of het om dezelfde soort problemen gaat. Nogmaals: zijn aanbevelingen gaan ervan uit dat er in het algemeen meer zaken moeten worden verbeterd. De wijze waarop deze zaak wordt behandeld, is een onderdeel van de aanpak waarvoor gekozen is. De bewuste feiten en omstandigheden vormen een uitzonderlijke situatie, maar de tekortkomingen die aan het licht komen, zijn niet uitzonderlijk. Ik ga er althans niet op voorhand vanuit dat deze uitzonderlijk zijn. Dat is de reden waarom ik het Openbaar Ministerie heb gevraagd om aan de hand van al deze aanbevelingen binnen de kortste keren te komen met een plan om een en ander aan te pakken en te realiseren. De vooronderstelling is nu juist, dat het niet om een uitzonderlijke situatie gaat wat betreft de methode. Ik ga er straks nog nader op in, maar het gaat om een beeld van vijf jaar geleden, dat niet meer het beeld is van vandaag de dag. Tegelijkertijd zeg ik niet dat dit soort zaken vandaag de dag niet meer kan voorkomen, maar ik wil daarvoor wel mijn hand in het vuur kunnen steken.

De voorzitter:

Ik vraag ook aan de minister om te proberen iets beknopter te antwoorden, zeker als het punten betreft waarvan hij zegt dat hij er nog op terug zal komen.

Voorzitter: Verbeet

Mevrouw Vos (GroenLinks):

Het is mij niet helemaal duidelijk wat nu precies de geweldige handreiking van de minister is, want de commissie die hij nu in het leven roept, had in deze zaak niets kunnen doen.

De minister schrijft in zijn brief dat hij geen aanwijzingen heeft dat het meer is dan een incident.

Minister Donner:

Ik heb niet het woord incident in de mond genomen!

Mevrouw Vos (GroenLinks):

Laat ik het dan vrij vertalen: u hebt geen aanwijzingen dat er, behalve in deze zaak, in andere zaken op dezelfde wijze is gehandeld.

Minister Donner:

Ik heb geschreven dat ik geen aanwijzingen heb om te vermoeden dat er reden is om aan te nemen dat soortgelijke dwalingen zich vaker hebben voorgedaan. Dat laat onverlet dat er alles aan gedaan moet worden om herhaling in de toekomst zo goed mogelijk te voorkomen.

Mevrouw Vos (GroenLinks):

Brengt u nu een correctie aan op deze zin, en erkent u nu met deze handreiking aan de Kamer dat u zich ervan bewust bent dat een en ander wel degelijk vaker kan voorkomen, ook in andere zaken? Gaat u hier meer onderzoek naar doen?

Minister Donner:

Die zin blijft onveranderd staan, maar ik heb hier in de Kamer het signaal opgenomen van politiemensen, van mensen die bij onderzoek betrokken zijn, van wetenschappers, die uit ervaring zeggen te weten dat dit vaker is voorgekomen. Ik herhaal dat ik geen aanwijzingen heb dat dit het geval is. Tegelijkertijd vind ik dat er voor die mensen een uitlaatklep moet zijn. Zij moeten met hun zorgen kunnen komen, zij moeten die zorgen kunnen voorleggen en die zorgen moeten serieus onderzocht worden. Daarom wil ik dezelfde mensen die deze zaak hebben onderzocht, waarvan u het bewijs hebt dat zij niet schromen om zaken in ronde bewoordingen voor te leggen, vragen om dat soort zaken ook te bekijken. Dan pas kan ik er zeker van zijn dat mijn conclusie juist is dat dit niet veel vaker voorkomt. Dan kan ik in die gevallen waarin het voorkomt, kijken wat daaraan gedaan kan worden.

Voorzitter: Hamer

Mevrouw Vos (GroenLinks):

Voorzitter. Als het nu alleen gaat over een uitlaatklep voor allerlei mensen die zich ongerust maken, dan schieten wij daar niet zoveel mee op. Het gaat erom dat ook deze minister zegt: al die aanwijzingen die er zijn vanuit het veld, vanuit allerlei andere zaken, die neem ik serieus en het zou inderdaad om een meer structureel probleem kunnen gaan dan alleen om wat zich in deze zaak heeft voorgedaan. Op dat punt vind ik dat de minister de brief die hij heeft geschreven, zou moeten herzien.

Minister Donner:

Ik geef u juist aan dat ik het serieus neem, ook al heb ik zelf geen aanwijzingen. Ik neem het serieus, net zo serieus als toen in deze zaak bewijs gevonden werd van een andere verdachte. Omdat ik het serieus neem, heb ik deze mensen gevraagd of zij dit willen onderzoeken voor mij. Ik heb tot nu toe zoals aangegeven de voorzitter van ACP gehoord, maar ik heb nog geen informatie over waar het nu concreet om gaat. Ik neem het serieus. Ik geef in de brief alleen maar aan – en vooralsnog is dat het – dat ik geen aanwijzingen heb dat het veel vaker voorkomt. Als die aanwijzingen er wel zijn, neem ik ze serieus en kijk ik waar zij betrekking op hebben.

De heer Nawijn (Groep Nawijn):

Ik heb een korte vraag aan de minister. De minister noemde de zaak waar wij nu over praten uitzonderlijk. Een uitzonderlijk element is ook dat er opeens een bekennende verdachte om de hoek kwam kijken. In andere zaken is dat niet zo. Ik vind dat de minister wel een goede suggestie doet als hij zegt dat hij een commissie, of hoe hij het dan ook noemt, in het leven wil roepen. Het is goed om dat niet buiten het justitieapparaat om te doen. Dat is een goede zaak, want anders gaat alles door elkaar lopen.

Toch wil ik de minister nog eens uitdrukkelijk iets vragen, waar het in dit debat om gaat, namelijk om zoveel mogelijk te voorkomen dat justitie en politie in de toekomst onprofessioneel werken. Daar gaat het om. Wil de minister dat in die beoordeling meenemen? Wij hebben een aantal zaken gehad waar het fout is gegaan – ik noem maar de zaak van Marianne Vaatstra – waar het onderzoek onprofessioneel is gestart. Dat is later ook geconstateerd. Ik zou willen dat de commissie die de minister wil instellen ook dat soort zaken gewoon eens tegen het licht houdt, ter bevordering van het professionele werken van politie van justitie. Want daar gaat het in dit land om en daar is de rechtsstaat mee gediend.

Minister Donner:

Dat ben ik helemaal met u eens. Dat gebeurt echter al regelmatig, ook met de ervaring uit de zaak-Vaatstra. Wij hebben het hier gehad over de cursussen van het NFI voor de officieren. Die zijn rechtstreeks voortgevloeid uit de zaak waarover wij het hebben. De constateringen die het NFI gedaan heeft met betrekking tot de wijze waarop het technische onderzoek in deze zaak gedaan is, hebben geleid tot het gesprek met de procureur-generaal en zij hebben geleid tot de cursussen die overal in het land gegeven zijn door het NFI. Zij hebben ook tot een aantal andere verbeteringen geleid. Zo proberen wij iedere keer de ervaringen van een zaak te verwerken in de toekomst. Dat is ook de reden waarom de aanbevelingen van het rapport worden omgezet in de vraag tot welke maatregel dit nu moet leiden. Ik heb een probleem ten aanzien van de twijfel, ten aanzien van het verleden en aan de andere kant zit ik met de vraag hoe ik ervoor kan zorgen dat dit zich in de toekomst niet herhaalt. Die twee kanten behandel ik hier.

De heer Wolfsen (PvdA):

Ik heb nog een vraag over het vorige, maar ik begin met een opmerking over het laatste. Als er speciaal cursussen opgezet worden naar aanleiding van wat hier gebeurd is, dan maakt dat de zaak natuurlijk nog gekker. Er is zoveel misgegaan dat kennelijk een heleboel mensen onderwezen moeten worden. Daar zal ik in mijn tweede termijn op terugkomen. Dan heb ik nog een andere vraag aan de minister. Stel nu eens dat de advocaat-generaal in hoger beroep had gesproken en dat daarop een vrijspraak zou zijn gevolgd, dan had dit de hartverscheurende taferelen rondom Maikel niet anders gemaakt. Juist daarom wil ik dat die zaken worden bekeken. De minister heeft gelijk dat een zaak makkelijker moet kunnen worden heropend wanneer er een herzieningsprocedure komt. Dat heb ik ook al eerder gezegd. Het is de keerzijde van de medaille. Ook daarvan moet door de minister werk worden gemaakt.

Dan is er ook nog de zaak-Enschede. In een uitgelekt rapport staat een soortgelijke suggestie als wat hier heeft plaatsgevonden. De Kamer is aan zet nadat wij iemand hebben gevraagd om namens ons naar alle stukken te kijken. Kan de minister de toezegging doen, dat wanneer onze adviseur mocht vinden dat het wellicht verstandig is dat ook deze zaak wordt bekeken door de heer Posthumus, hij dat advies zonder dralen zal overnemen?

Minister Donner:

Daarbij speelt dat het voor een groot deel politieonderzoek betreft, zodat het misschien op een andere wijze moet worden ingericht.

De heer Wolfsen (PvdA):

Neen, dat is niet zo.

Minister Donner:

Ook in dat geval is het echter de inzet om openheid te betrachten ten aanzien van wat er is gebeurd.

De heer Wolfsen (PvdA):

Tot op heden heeft de minister die inzet voor de volle honderd procent niet.

Minister Donner:

Die inzet heb ik tot nu toe voor de volle honderd procent wel gehad! Over cultuuromslag gesproken, wat dacht de heer Wolfsen dat dit rapport op dit moment binnen het Openbaar Ministerie inhoudt? Dat een rechterlijke dwaling op deze wijze tot de grond wordt uitgezocht? Dat een dergelijk rapport, in deze bewoordingen, onmiddellijk wordt geopenbaard? Dat ook andere stukken die de Kamer vraagt, onmiddellijk worden nagezonden? Het is de inzet van zowel het Openbaar Ministerie als van mijzelf om deze verandering te betrachten. In de zaak-Enschede geldt dat idem dito. Om die reden hebben wij de rijksrecherche gevraagd om deze te onderzoeken.

De heer Wolfsen (PvdA):

Dan zegt de minister dat hij twee zulke onderzoeken heeft laten verrichten en dat de Kamer hem moet geloven dat er echt niets aan de hand is.

Minister Donner:

Dat zeg ik absoluut niet!

De heer Wolfsen (PvdA):

Kan de minister ons dan de toezegging doen dat wanneer onze adviseur zegt dat het verstandig lijkt om de heer Posthumus naar de zaak-Enschede te laten kijken, hij daarmee zonder dralen akkoord zal gaan? Dat zou een echte wil tot openbaarheid betekenen.

Minister Donner:

Ik houd een slag om de arm ...

De heer Wolfsen (PvdA):

Dat is toch raar!

Minister Donner:

Ik verzoek de heer Wolfsen mij even te laten uitspreken. Ik houd een slag om de arm dat ik mij niet zonder meer overlever aan de adviseur van de Kamer. Ik wil er wel over praten. Als er aanleiding toe bestaat, zal ik daartoe besluiten. Ik kan niet zeggen dat wij iets zullen doen, omdat er een adviseur van de Kamer is. Ik ben bereid het te doen ...

De heer Wolfsen (PvdA):

De minister is bang voor de waarheid!

Minister Donner:

Ik ben niet bang voor de waarheid!

De heer Wolfsen (PvdA):

Dan moet de minister hier ronduit zeggen dat hij iemand naar de zaak-Enschede zal laten kijken, wanneer er twijfels over bestaan. Wat is dit voor een gekkigheid?

Minister Donner:

Als er gegronde twijfels bestaan, zal ik ernaar laten kijken.

De heer Wolfsen (PvdA):

Als ons wordt geadviseerd om dat te doen, laat de minister er dus naar kijken?

Minister Donner:

Als er gegronde twijfels bestaan, zal ik ernaar laten kijken.

De heer Wolfsen (PvdA):

Dus ...

De voorzitter:

Ik heb de heer Wolfsen voldoende ruimte gegeven. Het woord is aan de heer De Wit.

De heer De Wit (SP):

Voorzitter. Ik wil het over een ander punt hebben, dat door de minister in dit onderdeel tot drie keer toe is genoemd: de aanbevelingen die hij van de commissie heeft gekregen. De minister zegt erop te staan dat deze aanbevelingen nu worden opgepakt en uitgevoerd. Ik vat de zeven aanbevelingen die de minister in zijn eigen brief heeft genoemd kort samen. Zij betreffen de parketleiding die tegenspraak moet krijgen, de politie die in belangrijke zaken tegenspraak moet krijgen, het bijspijkeren van kennis, het met audiovisuele middelen opnemen van het verhoor, het beheer van stukken en het maken van een duidelijk onderscheid in de deskundigen die een rol spelen. Dit zijn aanbevelingen van de commissie. De minister heeft ze niet eens zelf bedacht. Zij zijn hem op een presenteerblaadje aangereikt. In de eerste plaats vraag ik hem, waarom hij er zelf niet eerder mee is gekomen. In de tweede plaats wil ik van hem weten of dit nu de aanbevelingen zijn, waardoor in de praktijk – die wij nu al urenlang hebben besproken – de feilen die in de rapporten staan naar zijn mening effectief kunnen worden aangepakt.

Minister Donner:

Om te beginnen: zoals de heer De Wit in het rapport zelf kan lezen, is niet op dit rapport gewacht om met een aantal maatregelen te komen. Het rapport stelt dat al een aanwijzing bestaat over het met audiovisuele middelen opnemen van verhoren die al in vergevorderde staat verkeert en bij de hoofdcommissarissen ligt. Tal van verbeterpunten zijn al in gang gezet. Dat is de reden waarom ik niet binnen twee dagen na verschijning van het rapport kan zeggen wat er nu nog meer moet gebeuren. Op die punten heb ik het OM gevraagd om mij binnen de kortste keren te laten weten hoe het de aanbevelingen wil uitvoeren. Ik heb aangegeven dat dit niet alle verbeterpunten zijn. Wij moeten tegelijkertijd een aantal andere discussies voeren. Ik ben gaarne bereid het punt van de heer Wolfsen over de herziening mee te nemen in mijn reactie aan de Kamer over het verbeterplan. Ik heb aangegeven dat over de positie van de verdediging en de hoofdlijnen van het strafproces in het proces al met de Kamer is gesproken in het kader van het onderzoeksproject Strafvordering 2001. Het is dus niet zo dat de verandering nu begint. Op tal van terreinen, bijvoorbeeld de politieopsporing en het technische onderzoek, zijn al veel veranderingen aangebracht. De werkelijkheid die hier wordt beschreven, is niet meer de werkelijkheid van vandaag.

De heer De Wit (SP):

Waarom zijn dit dan de cruciale punten waarvan de minister een verbetering verwacht van de praktijk, die wij in de afgelopen twee weken zo hard zijn tegengekomen? Hij noemt dit de meest rudimentaire zaken die aan de orde dienen te zijn. Hoe kunnen deze zeven punten dan de omslag bewerkstelligen waarop wij allemaal wachten?

Minister Donner:

De heer De Wit haalt twee dingen door elkaar. Ik heb een rapport dat aan de hand van deze zaak constateert wat er mis is gegaan en hoe dat in de toekomst kan worden voorkomen. Tegelijkertijd heb ik geen aanwijzingen dat dit soort zaken op brede schaal op deze wijze misgaan. Ik sluit niet uit dat er op tal van punten onderdelen zijn die fout gaan. Nu ga ik uit van het rapport. Ik constateer helemaal niet dat dit het is en dat het hiervan moet komen. Ik geef juist uitdrukkelijk aan dat dat niet zo is en dat er ook andere dingen moeten worden gedaan en andere discussies moeten worden gevoerd. Ik heb de heer Wolfsen gezegd dat ook een punt dat hier niet wordt genoemd daarin kan worden meegenomen. Ik ben het met de heer De Wit eens. Het organiseren van tegenspraak had al lang moeten gebeuren. Op een aantal plaatsen gebeurt het, maar het wordt ook vergeten. Hetzelfde geldt voor de structurering van het opsporingsonderzoek, die al lang is veranderd.

Voorzitter. Het concept van het Team Grootschalig Onderzoek is al toegepast. Ik heb afgelopen juni in antwoord op de vragen van mevrouw Van der Laan over technische innovaties en opsporing een groot aantal punten genoemd waarop het technisch onderzoek verder wordt verbeterd en de technische instrumenten worden aangepakt. Op het terrein van de politie zijn vele ontwikkelingen in gang gezet. De technische recherche Schiedam is inmiddels opgegaan in de algemene recherche in Rotterdam. De beschreven procedure en de beschreven werkelijkheid hebben betrekking op het jaar 2000 en zijn inmiddels drastisch gewijzigd.

Dat geldt ook voor het OM ten aanzien van de opsporing en de vervolging. Ik heb het audiovisueel opnemen van verhoren al genoemd. Een aanwijzing hierover ligt bij de Raad van Hoofdcommissarissen. Op andere punten is dat proces ook al in ontwikkeling gezet. Een duidelijker perceptie van de plaats van de officier van justitie in het strafproces, waarnaar de heer Rouvoet vroeg, moet een onderdeel zijn van het verbeterplan. Ik ben het met de heer Rouvoet eens dat te eenvoudig is om te zeggen dat de officier van justitie zo evenwichtig het bewijs moet wegen, dat in wezen de rechter overbodig wordt. Dat is ook de conclusie van de heer Posthumus. Twijfels moeten doorgegeven worden, maar het is nog wel degelijk de advocaat-generaal die een oordeel moet vormen ter zitting over de schuldigheid van de verdachte. Op die basis wordt er gevorderd. Dat is nodig voor een evenwichtig proces, want anders schakelen wij de rechter en de verdediging uit. Aan dat systeem is inherent dat er op een goed moment vorderingen kunnen worden gedaan door het Openbaar Ministerie die in eerste instantie worden toegewezen en die in hoger beroep kunnen worden afgewezen. Op dat gegeven berust ons strafproces. Het OM zal niet in alle gevallen in eerste instantie meteen goed grijpen. De regels en de protocollen moeten gevolgd worden. Er moet professioneel gehandeld worden, maar men mag niet van het OM verwachten dat alleen die zaken worden aangebracht waarin 100% zeker is dat betrokkene het gedaan heeft. Het is aan de rechter om dat te beoordelen. Dat is de rechtsstaat die de Kamer nu juist wil beschermen.

Het is mijn bedoeling om in oktober over een verbeterplan van het OM te beschikken. Ik hoop dat voor de begrotingsbehandeling in de Kamer te hebben, zodat er op dat punt duidelijkheid bestaat. Dat verbeterplan omvat de verschillende punten. Ik wijs daarnaast op enkele ontwikkelingen die al langer in gang gezet zijn, onder andere de reorganisatie bij het OM. Die is mede bedoeld om een grotere deskundigheid en een groter draagvlak te krijgen om bij dit soort grootschalige onderzoeken ervaring te kunnen inzetten waar die nodig is. Al die ontwikkelingen in de lijn die mevrouw Vos aangeeft, zijn voor een deel in gang gezet.

Onderdeel daarvan is het instituut van de rechercheofficier. Dat is een aantal jaren geleden ingesteld en kan voor de officieren functioneren als vraagbaak.

De heer Weekers heeft behoefte aan een fundamenteel debat over de balans in het strafproces. Die discussie is al aan de gang in het kader van het Project Strafvordering 2001. Er liggen voorstellen ter tafel juist vanuit de visie wat er op langere termijn nodig is, welke ontwikkelingen er gaande zijn en wat de balans is. Ik heb met de Kamer een notitie over de gewenste uitkomst besproken. De voorbereiding van die voorstellen is in gang gezet. Onderdeel daarvan is inderdaad de positie van het slachtoffer in het strafproces. Idem dito is de positie van de deskundige en de verdediging in het strafproces. Die voorstellen zijn nu in voorbereiding.

De heer Wolfsen (PvdA):

Ik heb nog een vraag over de uitspraak van de rechtbank Rotterdam in 2003 in een terrorismezaak. Dit punt is daarom zo belangrijk in dit debat omdat het gaat om het toepassen van bevoegdheden van officieren, politie, enzovoorts.

Minister Donner:

Op welke uitspraak doelt de heer Wolfsen?

De heer Wolfsen (PvdA):

Op een uitspraak van 5 juni 2003 in een terrorismezaak. Ik zeg heel eerlijk dat ik extra ongerust raak als de minister die niet kent. Daarin is van alles misgegaan. Ik heb die passages voorgelezen in mijn eerste termijn. Ik neem aan dat de minister toen geluisterd heeft?

Minister Donner:

Ik heb dit niet meer paraat. Misschien wil de heer Wolfsen het nog een keer voorlezen?

De heer Wolfsen (PvdA):

Terrorismezaak. De ter terechtzitting als getuige gehoorde teamleider van het onderzoek en de opstellers van het overzichtsproces-verbaal waren niet in staat de door hen getrokken conclusies uit te leggen of te onderbouwen, zelfs niet in grote lijnen. De wijze waarop de bovengenoemde conclusies zijn getrokken alsmede de wijze waarop de officier van justitie tijdens zijn requisitoir plotseling afstand heeft genomen van een aantal van deze conclusies, vindt de rechtbank niet alleen onzorgvuldig, maar ook zorgwekkend.

Hierover is veel commotie geweest en er is in de kranten veel over geschreven. Terecht. Ik wil nu precies van u weten wat u hebt gedaan. Hoe actief hebt u zich laten informeren? Wat is er naar aanleiding van deze kwestie gebeurd?

Minister Donner:

Met de zaak is verder niets gebeurd, want de betrokkenen zijn door de rechter in vrijheid gesteld. Het voorval is wel een van de redenen geweest waarom wij in 2004 de behandeling van dergelijke zaken bij het landelijk parket hebben geconcentreerd. Ook hebben wij de nationale recherche ermee belast. Destijds bestond die mogelijkheid niet. Kortom, in de afgelopen tijd is op dit terrein een groot aantal stappen gezet om datgene waar u op wijst te voorkomen.

De heer Wolfsen (PvdA):

Dit is een uitstekend antwoord, maar hiermee gaat u voor 0,0% op mijn vraag in. Ik wijs u erop dat er bij een terrorismezaak iets ernstig is misgegaan. Door politieagenten zijn verkeerde processen-verbaal opgemaakt. Over de hele zaak is veel commotie geweest en het voorval kwalificeerde de rechtbank als zorgwekkend. Wat hebt u vervolgens gedaan? Eigenlijk zegt u: niks.

Minister Donner:

Mijnheer Wolfsen, naar aanleiding van deze zaak is datgene gedaan wat u wilde. Er is namelijk geanalyseerd wat er is misgegaan. De conclusies hebben er mede toe bijgedragen dat een aantal vrij ingrijpende veranderingen is doorgevoerd voor de behandeling van terroristische zaken. Die zijn gecentraliseerd. Ik zie niet in wat er meer had kunnen gebeuren. U vraagt hoe wij de lessen verwerken en hoe wij dit soort voorvallen in de toekomst voorkomen, maar ik zie niet in wat u nog meer van deze minister kunt verwachten.

Mevrouw Vos (GroenLinks):

Voorzitter. De kern van deze zaak is dat men van het begin tot het eind in alle lagen heeft gedacht: Cees B. moet de dader wel zijn. Daarop is het hele onderzoek gericht geweest en daardoor ging het fout. Daarom heb ik tegen de minister gezegd dat er een cultuurverandering moet komen, maar daarover heb ik hem bijzonder weinig horen zeggen. Vindt hij ook niet dat de cultuur die gedomineerd wordt door de gedachte "wij moeten die boef pakken, wij moeten productie draaien", moet veranderen? Deze cultuur heerst al jaren en is de laatste tijd versterkt.

Minister Donner:

Ik bestrijd het beeld dat het Openbaar Ministerie een crimefightermentaliteit heeft en dat daar het resultaat boven oriëntatie op wet en recht gaat. Dat is niet zo. In een aantal gevallen is dat beeld opgeroepen. Een van de maatregelen strekt ertoe dat beeld weg te nemen. Tegelijk moet ik, mede vanwege de stijging van de criminaliteit, een OM hebben dat doelgericht en zo duidelijk mogelijk de criminaliteit bestrijdt. Dat betekent niet dat men de professionaliteit uit het oog moet verliezen. Dat is hier gebeurd. Het gaat erom dat de oriëntatie van het OM zich richt op wet en recht. Dat houdt in dat de officier van justitie tegenover de rechter een evenwichtig beeld schetst van de overtuigingskracht en het gewicht van het bewijsmateriaal. Wij kunnen echter niet terug naar de situatie die ik in 1994 in een andere hoedanigheid aantrof. Toen riep de Kamer gezamenlijk om verbetering, omdat er voortdurend procedurefouten waren en zaken werden verloren. Het Openbaar Ministerie heeft in de afgelopen tijd een grote inhaalslag gemaakt. Met de in gang gezette hervormingen bij het Openbaar Ministerie gaat het proces door. Een van de factoren die geleid hebben tot de keuze van de huidige voorzitter van het college, betrof het feit dat hij afkomstig is uit de rechterlijke macht. Daardoor zou hij het aspect dat ik aangeef aan de orde kunnen stellen. Dus precies datgene wat de geachte afgevaardigde wil, is gebeurd. Het proces is allang in gang gezet. Wij kunnen niet terug naar een situatie die niet ideaal was.

De heer Nawijn (Groep Nawijn):

U zei zojuist dat ook als het bewijs nog niet helemaal rond is, het Openbaar Ministerie de zaak in behandeling kan brengen. Bij verschil van mening kan de zaak in tweede instantie worden bekeken. Op zichzelf is dat juist. Het is echter van belang dat het OM ook eens op faire wijze zijn ongelijk erkent. In een aantal zaken is dat niet gebeurd. Er worden levens vernietigd als mensen onschuldig vastzitten. Soms worden betrokkenen in tweede instantie direct op de zitting vrijgesproken.

Minister Donner:

Dat ben ik met u eens, maar dat is precies wat er in deze zaak is gebeurd. Ik zie niet hoe het OM op nog overtuigender wijze kan aangeven dat het fout zat dan met dit rapport.

De heer Van Haersma Buma vroeg mij of de uiteenlopende opvattingen van deskundigen aan de rechter gepresenteerd moeten worden. Dat is het geval, maar dat is iets anders dan zich bij deze zaak voordeed. Volgens de procedures van het NFI heeft één persoon verantwoordelijkheid als deskundige. Hij moet waarborgen dat er is voldaan aan de standaarden volgens welke het NFI moet werken. Deze deskundige tekent voor het rapport. Dit laat onverlet dat er discussie over kan zijn met de onderzoeker. Dit is zo georganiseerd omdat anders bij de rechter een wetenschappelijke kennis wordt verondersteld die hij niet heeft.

Mevrouw Van der Laan en mevrouw Vos vroegen waarom een groot aantal mensen de cursussen bij het NFI heeft gevolgd. De veronderstelling dat in die cursussen onder andere de sheet werd vertoond waar wij het net over hadden, is niet juist. De cursussen dienden om aan te geven wat er mis kan gaan op een plaats delict. In dat kader is mogelijk een aantal keren aan de orde geweest dat er in dit geval geen technisch bewijs was dat in de richting van de verdachte wees. Het is echter begrijpelijk dat men dat niet iedere keer aan de orde heeft gesteld, omdat dit zeer uitdrukkelijk door de rechter was afgewogen.

De cursussen hebben wel effect gehad. Daarvoor verwijs ik naar het verslag dat ik vandaag naar de Kamer heb gestuurd. De advocaat-generaal in deze zaak heeft juist naar aanleiding van de cursus een gesprek met het NFI aangevraagd om zich nader over die zaak te laten voorlichten. Dat was het gesprek in januari 2002. De cursus wordt gegeven aan officieren van justitie, rechters en zelfs leden van de Hoge Raad om hun meer inzicht te bieden in de bruikbaarheid van DNA-materiaal. Daarbij wordt aangegeven wat men daar wel en niet van mag verwachten. Tevens wordt erop gewezen hoe ingewikkeld het is om daar conclusies aan te verbinden. In de cursus werd niet iedere keer gepreekt dat er een onschuldige vastzat.

De heer De Wit (SP):

Ik ben er niet bij geweest, maar ik heb wel gehoord wat de heer Timmerman van de politie hierover heeft gezegd. Volgens hem was iedereen verbaasd wat er op die cursus over deze zaak werd verteld. Kennelijk was het gebruik om daarover je mond te houden. Uiteindelijk heeft hij dat niet gedaan. Vindt u het niet vreemd dat niemand op het idee is gekomen om u hierover te bellen of bij het College van procureurs-generaal aan te kloppen?

Minister Donner:

Ik heb gezegd dat dit gebeurd is. De advocaat-generaal in deze zaak heeft de cursus gevolgd. Naar aanleiding daarvan heeft zij het NFI gevraagd om nadere voorlichting over de materie. De cursus was er niet op gericht om duidelijk te maken dat er een onschuldige vastzat. De hele cursus was erop gericht, mede naar aanleiding van deze zaak, om aan te geven wat de moeilijkheden en de onduidelijkheden zijn. Deze zaak was slechts een onderdeel van het geheel. Ik heb de cursus ook niet gevolgd, maar ik heb begrepen dat de strekking van de cursus niet was dat in dit geval iemand ten onrechte veroordeeld was. Het kan heel wel zijn dat de heer Timmerman dat bericht gekregen heeft en dat hij daarnaar gehandeld heeft. Tegelijkertijd moet men het met mij eens zijn dat het feit dat een man dat wel gedaan heeft, geen bewijs is dat er een cultuur van zwijgen is bij alle anderen.

De heer De Wit (SP):

Het feit dat de minister zelf met het idee is gekomen om de heer Posthumus te vragen, bepaalde werkzaamheden voort te zetten, juist voor mensen die geconfronteerd worden met gewetensnood – zoals de minister het heeft geformuleerd – zou erop kunnen duiden dat mensen zich juist wel bewust zijn van situaties die niet kunnen, maar dat zij niet de vrijheid voelen om het te melden. De advocaat-generaal is erbij geweest, maar in het onderzoeksrapport zegt zij op verzoek van de heer Posthumus: ik werd er niet onrustig van; ik ging rustig door. Alleen mensen die hun geweten hebben laten spreken, zoals de heer Timmerman, hebben het wel gemeld. Hij is ermee aan de slag gegaan. Hij heeft geconcludeerd: de cultuur binnen onze club is zodanig dat je daarover je mond houdt, anders word je gepakt.

Minister Donner:

Ik heb al gezegd dat de advocaat-generaal het had moeten aangeven. Daar zijn wij het over eens. Het is echter onjuist om het beeld te schetsen dat de advocaat-generaal hier de overtuiging aan had moeten ontlenen dat de verdachte in die zaak het niet gedaan had. Dat was ook niet de strekking van de cursus. U hebt het verslag ervan gelezen. Er waren inderdaad twijfels van het NFI. De onderzoeker stelt dat die twijfels hadden kunnen leiden tot vrijspraak, maar niet dat die conclusie getrokken had moeten worden.

De heer De Wit heeft twijfel uitgesproken over het achterhouden van informatie over de resultaten van de verhoren van de jongen in deze zaak. Alle verhoren die van hem zijn afgenomen, maken deel uit van het strafdossier. Het is wel zo dat de bevindingen van de eerste deskundige en het rapport van de tweede deskundige er geen deel van uitmaken. Die maken onderdeel uit van de behandelingen in eerste instantie.

De heer Van der Staaij heeft mij gevraagd hoe het mogelijk is dat het bij achtereenvolgende rechters fout is gegaan in het strafproces. Dat is inderdaad een mogelijkheid. Om die reden is de herzieningsprocedure ingesteld. Daar is het systeem op ingericht.

Voorzitter. Nu kom ik tot de bredere vraag die door velen vandaag gesteld is, namelijk hoe het zit met de verantwoordelijkheid van de minister. Dat is heel eenvoudig. Als zittend minister van Justitie ben ik verantwoordelijk voor alles wat er gebeurd is, ook in het verleden. Een minister kan echter niet eigener beweging aftreden voor zaken die voor zijn ambtsperiode vallen, want dan had hij niet aan moeten treden. Hij kan er echter wel over heengezonden worden. In deze zaak moet hij heengezonden worden als dat bijdraagt tot herstel van vertrouwen in de rechterlijke macht. Voor mij is van kardinaal belang dat wij vertrouwen in de rechterlijke macht kunnen hebben. Men kan mij ook beoordelen op hetgeen in deze zaak is gedaan. In augustus 2004 kreeg ik het signaal dat er aanwijzingen waren dat het anders was. Dat was wat anders dan de berichten die ik in 2002 kreeg; die waren namelijk een onderdeel van de gewone herzieningsprocedure. Daarbij kan de minister van Justitie niet ingrijpen omdat hij meent dat de zaak anders is. Daartoe bestaat de procedure van herziening.

In dit geval kwamen er in augustus aanwijzingen dat mogelijk iemand anders de dader was van dit misdrijf. Ik heb toen onmiddellijk gevraagd, mij regelmatig te rapporteren. Dat heeft ook plaatsgevonden. Ik heb de Kamer eerder geschreven wat de verschillende stappen in dat proces zijn geweest. Ook heb ik aangegeven dat het onderzoek van het NFI in die zaak langer heeft geduurd omdat het zoeken was naar een speld in de hooiberg. Op het moment dat ik het bericht kreeg van de voorzitter van het College van procureurs-generaal dat er positief DNA-materiaal was dat deze persoon als dader met deze zaak in verband bracht, is onmiddellijk op voorstel van en in overleg met het Openbaar Ministerie besloten om de heer B. vrij te laten. Dat gebeurde terwijl de Hoge Raad nog in januari over zijn herzieningsverzoek moest beslissen en de uitspraak op het herzieningsproces er nog niet was. Idem dito heb ik toen onmiddellijk in overleg met de voorzitter van het college besloten dat deze zaak ten gronde uitgezocht moest worden. Dat heeft geleid tot het onderzoek van de heer Posthumus.

Vorige week, toen de berichten in het nieuws kwamen, heb ik vanaf het begin aangegeven dat deze zaak inderdaad voor mij aanleiding was geweest voor dit onderzoek en dat er bij mij geen misverstand over bestond dat, als dit gebeurde, er dan fouten gemaakt waren. Toen echter ten onrechte de integriteit van het Openbaar Ministerie in het geding kwam, heb ik bestreden dat er bewijsmateriaal achtergehouden was met de opzet om iemand onschuldig in het gevang te zetten. Dat is het enige wat ik vorige week heb bestreden; dat is ook een taak van de minister van Justitie. Ik heb dat toen ontkend. Dat is niet voor het apparaat gaan staan; dat is nou juist op dat punt voorkomen dat die schade wordt toegebracht, want dat zou een veel ernstiger schade zijn. Dat neemt niet alle schade weg die door de resultaten van dit onderzoek is aangericht, maar dat kunnen wij niet hebben.

Ook de andere keer heb ik heel duidelijk in deze zaak aangegeven dat hierbij fouten zijn gemaakt, dat die tot op de grond zouden worden uitgezocht en dat ik alleen met een oordeel hierover zou wachten totdat het rapport er was. Onterecht bewijsmateriaal achtergehouden: dat is niet gebeurd. Zo heb ik het gezegd. Uit het transcript van wat ik heb gezegd is dat ook duidelijk. Dat is niet in die zin volledig weergegeven.

Mevrouw Vos (GroenLinks):

De minister zegt nu dat in de uitzending dingen zijn beweerd die niet klopten. Er is gezegd dat met opzet bewijsmateriaal en feiten zijn achtergehouden. Dat is de kern van de zaak. De minister heeft gezegd dat dit niet aan de orde is. Als je op basis van de stand van zaken van vandaag en het rapport van Posthumus bekijkt wat er aan de hand is, kun je toch niet anders dan concluderen dat de rechter niet op de hoogte is gebracht van feiten en informatie en van de twijfel die bij het OM bekend was? Het is dus duidelijk en bewust gebeurd. Dat kun je niet anders zien.

Minister Donner:

Dat het bewust gebeurd is, mag je hopen. Het gaat om de vraag, zoals gesteld werd, of het gebeurde met de opzet om een onschuldige in de gevangenis te brengen. Zo werd het gepresenteerd, alsof justitie dat wist. Dan tast men op diepgaande wijze de integriteit van het hele justitieapparaat aan. Dat betoog berustte op een sheet, die niet van het NFI is, als achtergehouden bewijs van de onschuld. Daar heb ik de Kamer op gewezen. Er was geen bewijs van onschuld. Er was een beoordeling van de feiten, twijfel over de uitleg die aan feiten gegeven kon worden. Die is achtergehouden. Dat is vanaf het begin door het Openbaar Ministerie erkend. Dat is ook door mij onderschreven. Die had gegeven behoren te worden. Maar dat is iets anders, want dan zijn wij met een meer fundamentele zaak bezig: als het Openbaar Ministerie ontlastend bewijs met opzet gaat achterhouden om een onschuldige in de gevangenis te brengen of te houden. Dat was hier niet aan de orde. In het rapport van de commissie-Posthumus wordt dat bevestigd. Het enige wat ik heb gedaan, is op zo'n moment ook duidelijk maken dat dat niet het geval was. En dat is de verantwoordelijkheid van de minister van Justitie. Of dat nu leuk is of niet!

Mevrouw Vos (GroenLinks):

Volgens mij is in het programma niet gezegd dat er met opzet bewijsmateriaal is achtergehouden om daarmee een onschuldige veroordeeld te krijgen. Dat is niet gezegd. Er is gezegd dat met opzet feiten zijn achtergehouden, dat met opzet informatie is achtergehouden. Dat is gezegd. Ik kan met het rapport-Posthumus in de hand alleen maar concluderen dat dat inderdaad is gebeurd. Met opzet zijn feiten achtergehouden die gewoon aan de rechter hadden moeten worden voorgelegd. Posthumus zegt toch niet anders dan: juist omdat er is onderzocht en gerechercheerd vanuit het idee dat de heer Cees B. wel de dader moet zijn, is bepaalde twijfel niet voorgelegd bij de rechter.

Minister Donner:

Ik heb hier een- en andermaal gezegd dat de bevindingen van de heer Posthumus, hoe schokkend die ook zijn, door mij worden onderschreven. Ik heb die niet ontkend. Maar ook de heer Posthumus geeft aan dat het wat anders is. Het is een tunnelvisie geweest dat men vanuit de overtuiging van de schuld van iemand inderdaad het bewijs heeft willen zoeken, en niet meer heeft gekeken naar wat er eventueel tegen pleit.

Maar dat is iets anders dan de wijze waarop het werd neergezet. Neergezet werd hoe Justitie een onschuldige levenslang gevangen wil zetten. En neergezet werd dat Justitie de heer B. heeft vervolgd terwijl men wist dat hij het niet kon zijn. Dat is niet waar. En het werd gestaafd met een document waarvan men beweerde dat het van het NFI was. Dat kwam echter niet uit het dossier en is ook niet door het NFI opgesteld. In de uitzending van woensdag en donderdag werd gesteld dat dit een stuk was van het NFI. Dat is niet waar. De indruk werd gewekt dat hier bewijs lag dat werd achtergehouden. Dan zal een minister van Justitie moeten optreden. Of het is waar. En dan moeten er onmiddellijk maatregelen worden genomen. Of het is niet waar. En dan zal het ook gezegd moeten worden.

De heer Nawijn (Groep Nawijn):

De minister heeft het over bewijs. In die uitzending is inderdaad niet gezegd dat een onschuldige in het gevang moest verdwijnen. Dat is niet gebeurd. Hij heeft het over bewijs. Het gaat hier om informatie. Er is informatie achtergehouden voor de rechter. Dat heeft de minister zelf toegegeven. En er is informatie achtergehouden voor de verdediging. Wij spreken in Nederland over een fair trial. Daarop moet worden beoordeeld. Wij kennen het begrip "voorwaardelijk opzet" in het strafrecht. Als je het daaraan toetst, is hier wel degelijk zeer belangrijke informatie achtergehouden. Dat is toch van belang.

Minister Donner:

U hebt mij horen erkennen dat dit gebeurd is. Ik heb erkend dat die twijfel niet aan de rechter is voorgelegd. Daarover verschillen wij niet van mening. Dat was in wezen ook de essentie van de brief van de voorzitter van het College van procureurs-generaal. Daarom was er ook geen enkele discrepantie tussen die brief en wat er de avond tevoren gezegd was. Maar het fundamentele gegeven is: het bewijs is wat anders dan twijfel wat een oordeel is over feiten. Er is informatie. Dat heb ik ook niet gezegd. Dat wist ik op dat moment nog niet. Ik had gecheckt of er bewijs was achtergehouden. Dat was niet het geval. Maar sinds het rapport uitgekomen is, heb ik ook niet geprobeerd te verhullen dat er inderdaad informatie is achtergehouden die gegeven had behoren te worden.

De heer Nawijn (Groep Nawijn):

Daarmee is het principe van fair trial dus geschonden.

Minister Donner:

Dat is een aspect van deze zaak. Nogmaals, uit de kranten uit die tijd blijkt dat de verdediging op de hoogte was, althans al stelde dat er meer informatie was.

Mevrouw Van der Laan (D66):

Ik neem aan dat de minister het met mij eens is dat voor het vertrouwen in de rechtsgang ook de beeldvorming naar buiten toe heel belangrijk is. Ik neem ook aan dat hij het met mij eens is dat daarom buitengewoon zorgvuldig nagedacht moet worden voordat je iets in de media brengt, bijvoorbeeld als reactie op een uitzending van Netwerk. Ik begrijp dat de minister wilde reageren op één concrete zaak, maar hij moet op dat moment wel een afweging maken. Wat gaat hij doen? Gaat hij in op de brede suggestie van het programma Netwerk, met de schokkende feiten? De minister zei net al dat hij daarvan wist. Of gaat hij inzoomen op dat concrete punt en riskeert hij daarmee bewust het beeld dat hij meteen in de verdediging schiet en dat het kennelijk niet de bedoeling is dat de waarheid bovenkomt? Deelt de minister mijn analyse dat hij dat risico bewust heeft genomen toen hij ervoor koos om op die manier in het defensief te gaan?

Minister Donner:

Ik ben op dat moment niet in het defensief gegaan, want wetend van dit onderzoek heb ik een en andermaal zeer nadrukkelijk gezegd dat er in deze zaak fouten zijn gemaakt, maar niet dat er opzettelijk bewijs is achtergehouden. Nogmaals, dat is een wezenlijk andere zaak voor de integriteit van het Openbaar Ministerie. Ik ben niet verantwoordelijk voor hetgeen daar vervolgens mee wordt gedaan, maar ik heb zeer nadrukkelijk niet het beeld willen scheppen dat u suggereerde, namelijk dat ik breed voor het Openbaar Ministerie ben gaan staan. Ik heb juist met nadruk gezegd dat er fouten wáren gemaakt, dat die tot op de grond zouden worden uitgezocht, dat er een rapport zou verschijnen en dat ik zou wachten totdat ik dat rapport had. Ik heb dat een- en andermaal gezegd, maar tevens aangegeven dat ik het een groter gevaar voor de rechtsstaat achtte als het beeld zou blijven bestaan dat het Openbaar Ministerie met opzet ontlastend bewijs had achtergehouden.

Mevrouw Van der Laan (D66):

Vindt u, terugkijkend, dat het goed is gegaan in de media?

Minister Donner:

Vraag mij niet mijn mening te geven over de media en over wat er gedaan is.

Mevrouw Van der Laan (D66):

Ik vraag niet naar uw mening over de media, maar over uw eigen optreden in de media.

Minister Donner:

Nogmaals, ik meen dat het de verantwoordelijkheid van de minister van Justitie is om op te treden als de integriteit aan de orde wordt gesteld van mensen die zichzelf niet kunnen verdedigen, of dat nu uitkomt of niet. Met de hele presentatie ben ik uitermate ongelukkig; de suggestie, op basis van informatie die er niet was, dat door het NFI bewijs en informatie was achtergehouden, acht ik zeer betreurenswaardig.

Mevrouw Van der Laan (D66):

Heeft u het gevoel dat u een bijdrage heeft geleverd aan het beeld dat er echt alles aan wordt gedaan om de onderste steen boven te krijgen?

Minister Donner:

Ik heb een- en andermaal aangegeven dat er fouten zijn gemaakt, dat er een rapport komt, dat dit een zaak is die rustiger overweging vergt en dat het daarom beter zou zijn om op het rapport te wachten.

Mevrouw Van der Laan (D66):

Ik begrijp dat u dat heeft geprobeerd, maar ik probeer gewoon een kwalificatie van u te krijgen. Die heb ik u ook gevraagd in mijn termijn. U heeft, bijvoorbeeld, in de Volkskrant gezegd dat de fout nog moest blijken, in De Gelderlander dat men zich wel moest realiseren dat er een verdachte was die had bekend. Heeft u het gevoel dat u een bijdrage heeft geleverd aan het vertrouwen in de rechtsgang? Deze uitspraken zijn in de media terechtgekomen en hebben bij veel mensen de indruk gewekt dat waarheidsvinding geen topprioriteit was.

Minister Donner:

Mevrouw Van der Laan, ik heb reeds gezegd dat ik geen uitspraken in De Gelderlander heb gedaan; De Gelderlander heeft mijn woorden weergegeven, terwijl ik juist uitdrukkelijk zei dat er grote fouten waren begaan. Ik heb dus niet de indruk willen wekken dat er niets mis was. Daarom heb ik dat uitdrukkelijk gezegd. Ik heb alleen het beeld willen wegnemen dat er bewijs was achtergehouden; dat is een fundamenteel andere stap. Ik moet überhaupt uitermate ongelukkig zijn met de wijze waarop de discussie vorige week is verlopen over een rapport dat voorwaar het Openbaar Ministerie niet spaart, dat ik ook niet heb geprobeerd achterover te drukken, maar dat gewoon in de volle publiciteit is gekomen. Verder is het ongelukkig dat de discussie, ook deze, vooral in de richting van het DNA-materiaal gaat, terwijl ik de wijze waarop de jongen is verhoord, schokkender vind.

Afrondend meen ik dat ik er in het hele proces zo goed mogelijk voor heb proberen te zorgen dat deze zaak in de volle openbaarheid komt als onderdeel van het herstel van het vertrouwen. Uiteraard heb ik eerst het rapport moeten afwachten voordat er maatregelen konden worden genomen. Ik heb zo snel mogelijk gevraagd om die maatregelen te nemen. Ik hoop dat zij bij de behandeling van de begroting beschikbaar zullen zijn. Als antwoord op de vraag wat de minister doet om het vertrouwen te herstellen, meen ik dat er alles aan wordt gedaan. Dit betekent niet dat ik meen dat het Openbaar Ministerie een crimefightersmentaliteit heeft en dat die hieraan ten grondslag ligt. Dat de inzet van het Openbaar Ministerie en de politie gruwelijk fout is gegaan, met welke motieven dat ook is gebeurd, is duidelijk. Zo behoort het niet te gaan. Dat hoeft de samenleving niet te verwachten van het Openbaar Ministerie en de politie. Dat is ook de inzet in de komende tijd: hoe moeten wij dit aanpakken en hoe moeten wij dit voorkomen? Zelfs als dit een eenmalige zaak is, vergt de rechtsstaat dat er alles aan wordt gedaan om herhaling te voorkomen. Het moet niet worden afgedaan met de woorden: "mensenwerk, jammer, volgende keer beter".

De heer Weekers (VVD):

Ik heb vragen gesteld over de twijfels binnen het NFI waarvan de officier van justitie en de advocaat-generaal hebben geoordeeld dat die niet bij de rechter hoefden te worden neergelegd. De minister heeft in navolging van Posthumus gezegd dat dit wel had gemoeten. Ik had daaraan een vervolgvraag gekoppeld. Het NFI is zelf gehoord als deskundige, zowel bij de rechter als bij het hof. Had het NFI die twijfel toen niet uit eigener beweging aan de orde moeten stellen?

Minister Donner:

Voor alle duidelijkheid: het gesprek met de officier van justitie heeft plaatsgevonden na de zitting in eerste aanleg. Die twijfel kon daar dus niet in doorklinken. Het gaat om de advocaat-generaal. Inderdaad zijn zowel de deskundige als de onderzoeker als deskundigen gehoord door het hof. Vraag mij niet naar een oordeel over de vraag of zij het eigener beweging hadden moeten zeggen. Hun deskundigheid betrof het eerste onderdeel, namelijk de vraag of er herkenbare DNA-sporen waren. Zij zijn geen getuige-deskundige over de vraag hoe gehandeld is met betrekking tot de plaats delict. Mogelijk is dat er doorheen gaan spelen. Dat was ook de reden waarom die twijfel niet in het NFI-rapport werd geuit, maar wel tot uitdrukking is gekomen in het gesprek met de advocaat-generaal. Daarom had de advocaat-generaal dat moeten voorleggen aan de rechter.

De heer Weekers (VVD):

Hadden zij het mogen doen?

Minister Donner:

Desgevraagd in ieder geval wel. Ik ben mij niet geheel bewust van het antwoord op de vraag of zij het eigener beweging hadden moeten doen. Het is echter niet hun deskundigheid.

De heer De Wit (SP):

Ik wil nog terugkomen op de verantwoordelijkheid van de minister. Ik heb in mijn bijdrage gesproken over de periode 2002-2004. Als ik het betoog van de minister hoor dan zijn de acties pas ondernomen na het toeval, zoals ik het noemde, dat Wik H. zich heeft gemeld. De minister kreeg echter in 2002 een brief. De minister kreeg in januari 2003 het rapport van prof. Van Koppen, die daarna een boek over de zaak heeft geschreven, waarin minutieus wordt uitgelegd wat er in deze zaak is fout gegaan. Wat heeft de minister met die twee zaken gedaan? Is het juist dat er niets mee is gedaan, en dat hij een en ander heeft laten liggen?

Minister Donner:

De brief is besproken met het Openbaar Ministerie, gegeven het feit dat op dat moment het herzieningsverzoek er lag. De minister van Justitie heeft in het Nederlandse rechtsbestel geen eigen positie, om zaken voor de rechter te brengen. Gegeven het feit dat er een herzieningsverzoek liep en gegeven het feit dat het ging om informatie die zeer nadrukkelijk ook in het vonnis aan de orde was gekomen, was het de juiste methode om dit punt bij de herziening aan de orde te laten komen.

De heer De Wit (SP):

Had het niet voor de hand gelegen, los van de herzieningsprocedures, dat de minister, nadat hij in januari 2003 het rapport had gekregen, had gezegd: nu wil ik de onderste steen boven en nu ga ik de heer Posthumus opdragen een onderzoek uit te voeren?

Minister Donner:

Als de minister van Justitie eigen oordelen ging vormen en eigen onderzoeken ging uitvoeren, zou hij een heel eigenstandige positie in het rechtsbestel gaan innemen. Daarmee creëren wij een heel nieuw rechtsbestel. Als het u gaat om de bescherming van de rechtsstaat, kunt u dat toch niet willen? Dan gaan wij een pretoriaans systeem invoeren, waarbij de minister van Justitie zijn eigen rechterlijke systeem heeft. Als hij meent dat er iets moet gebeuren, voert hij zijn eigen onderzoek uit en komt hij zelf tot conclusies. Daarop hebben wij ons rechtssysteem niet gebouwd.

Mevrouw Vos (GroenLinks):

De minister heeft zojuist zijn reactie op het programma Netwerk toegelicht. Daarna heeft hij in algemene zin gezegd dat hij vindt dat de media eigenlijk een te grote druk leggen op het Openbaar Ministerie en op het NFI. Hij maakt zich daarover grote zorgen. Vindt de minister het dan niet terecht dat, als er zulke dingen gebeuren, daarover voluit wordt bericht in de media? Het is toch belangrijk dat over dit soort zaken wordt geschreven?

Minister Donner:

Dat ben ik geheel met u eens, en het is een belangrijk waarborg. Daarom maak ik mij zorgen over suggesties die niet juist zijn, zoals in het geval van de sheet. Ik heb mijn opmerkingen over de druk van de media gemaakt op het specifieke punt van een onderzoek dat liep, namelijk naar aanleiding van de discussie die onmiddellijk was ontstaan na de uitzending met de voorzitter van het college en de brief die de dag daarop uitlekte. Toen heb ik aangegeven dat er een onderzoek was gestart en dat er binnenkort een rapport zou komen. Ik vond dat het een zaak betrof die niet onder druk moest worden beantwoord.

De heer Nawijn (Groep Nawijn):

De minister wist niet wie de vrouw was die bij de teambespreking aanwezig was. Ik kan hem op dat punt uit de droom helpen: als je het verslag leest, kan het alleen maar de officier van justitie zijn geweest, want die wist precies dat de zitting op 5 april zou zijn. Dat is dus opgehelderd.

Welke maatregelen gaat de minister nemen tegen de betrokken ambtenaren? Die vraag is in de Kamer vaak gesteld, maar ik heb de minister daarover nog niet gehoord. De advocaat-generaal en de officier van justitie hebben beiden fouten gemaakt. De minister zegt dat er geen bewijs aan de rechter is onthouden, maar er is wel willens en wetens nagelaten om belangrijke informatie aan de rechter voor te leggen. Wellicht betreft het twee heel goed werkende justitieambtenaren, maar het is wel een heel ernstige zaak. Als dit in het bedrijfsleven voorkwam, zouden er onmiddellijk maatregelen worden genomen. Ik vind dat de minister moet zeggen hoe hij daarmee omgaat, want dit snapt de samenleving niet.

Minister Donner:

In de brief heb ik het verbeterprogramma aangekondigd, maar ik heb ook aangegeven dat ik de voorzitter van het college heb verzocht te doen wat geboden is in het licht van het rapport.

Mevrouw Van der Laan (D66):

Hetzelfde verzoek is gedaan aan de politie. Kan de minister de Kamer berichten over personele gevolgen, zodat wij die informatie niet uit de pers bij elkaar hoeven te sprokkelen?

Minister Donner:

Ik zal u, als daar aanleiding toe is, die informatie geven. Ik weet niet of ik eerder ben dan de pers.

De heer Rouvoet (ChristenUnie):

Voorzitter. Ik wil nog even terug naar het begin van het betoog van de minister over zijn eigen verantwoordelijkheid, de ministeriële verantwoordelijkheid. Ik was, denk ik, aanvankelijk even overdonderd door de kracht waarmee hij zijn stelling poneerde, maar ik zou hem een toelichting willen vragen op wat hij daarover zei, ter verheldering. Hij zei namelijk dat het niet mogelijk is dat een minister uit eigen beweging aftreedt naar aanleiding van feiten die dateren uit een periode van voor zijn aantreden, want dan had hij niet moeten optreden. Zo zei hij het. Ik vraag hem om die stelling te verhelderen. Is het niet zo dat als er een rapport verschijnt dat zeer schokkend is, dat dit rapport dan aanleiding kan zijn voor de minister om te zeggen: ik ben er niet persoonlijk bij betrokken, maar ik vind het een reden om af te treden, met het oog op herstel van vertrouwen? Het gaat mij om de feitelijke vraag of hij die stelling handhaaft, want volgens mij is dat precies wat bijvoorbeeld het kabinet-Kok II heeft gedaan.

Minister Donner:

Dit hele proces heeft plaatsgevonden voordat ik aangetreden ben als minister. Als ik om die reden eigener beweging zou aftreden bij het bekend worden van deze feiten, dan zou mijn opvolger ook moeten aftreden op het moment waarop hij aantreedt. Je treedt namelijk aan als minister en neemt de zaak over zoals die is. Die zaak moet je verantwoorden en terecht is het in ons systeem zo dat de minister daarop aangesproken kan worden. Anders zou er na de wisseling van de wacht niemand meer zijn die op die zaak aan te spreken is. Ik meen dat de minister niet eigener beweging kan aftreden voor zaken in het verleden die hij niet kán verantwoorden.

De heer Rouvoet (ChristenUnie):

Met permissie, maar dit lijkt mij echt onzin. Op het moment dat er een rapport uitkomt over feiten uit het verleden – neem Srebrenica – dan komt dat rapport er, dat wordt door het zittende kabinet zo zwaar beoordeeld dat men zegt: hier moet iemand ook zichtbaar verantwoordelijkheid voor nemen. U hebt uw stelling ook verkondigd voor de camera en toen was ik er ook al verbaasd over. Als ik zou aftreden, dan moet mijn opvolger ook aftreden en dan blijven wij aan de gang. Dat was uw stelling. Het moet dan toch gaan om herstel van vertrouwen? Iemand neemt die verantwoordelijkheid en zegt: dit is zo ernstig dat iemand hier ook in politieke zin verantwoordelijkheid voor moet dragen. Dat kan bijvoorbeeld door te zeggen: ik treed hiervoor af. Dan is het toch niet logisch om te zeggen: dan moet mijn opvolger ook aftreden en dan hebben wij nooit meer een minister van Justitie? Met permissie, maar dat lijkt mij een flauwekulstelling.

Minister Donner:

De logica ligt hierin: als ik af zou treden voor iets waar ik zelf niet bij betrokken ben, dan is dat iets anders dan wanneer er een kabinet aftreedt, omdat er dan eventueel nieuwe verkiezingen gehouden worden. Als er echter een minister aftreedt voor iets wat in het verleden ligt, wat buiten zijn bereik ligt, dan is er dus niemand meer om daarover mee te discussiëren in deze Kamer. Want waarom treedt de opvolger dan niet ook af voor diezelfde feiten? Ik heb aangegeven waarom ik het volledig terecht vind dat de minister heengezonden wordt, als de Kamer meent dat dit nodig is voor het herstel van vertrouwen.

De vergadering wordt van 21.08 uur tot 22.30 uur geschorst.

De voorzitter:

Ik maak de leden er op attent dat zij de helft van de spreektijd uit de eerste termijn hebben. Die was gesteld op acht minuten. Dat betekent dat de spreektijd nu maximaal vier minuten bedraagt.

Mevrouw Vos (GroenLinks):

Voorzitter. Vlak voor het moment dat wij dit debat hervatten, bereikt ons via het ANP het bericht dat de korpschef Rijnmond inmiddels heeft besloten dat het niet nodig is om maatregelen te nemen tegen de verhoorders van Maikel. Wij vragen ons af of dit een symbool is van de machteloosheid van deze minister. Het gebeurt immers terwijl wij in deze zaal nog volop discussiëren over deze importantie van deze zaak.

Voorzitter. In eerste termijn sprak ik de zin uit, dat GroenLinks niet snel de vertrouwensvraag stelt. Wij doen dat zeker niet bij de minister van Justitie die immers als geen ander te maken heeft met een beleidsterrein dat kwetsbaar is door incidenten. De parlementaire geschiedenis leert dat er slechts één minister van Justitie is geweest, te weten de heer Hirsch Ballin, die na een confrontatie met de Kamer is afgetreden. Dat gebeurde op een impliciete wijze, niet met een motie van wantrouwen.

De vertrouwensregel als sluitstuk van de ministeriële verantwoordelijkheid ligt niet glashard verankerd in geschreven staatsrecht. Er is hooguit sprake van ongeschreven regels. De toepassing van deze regels is niet aan strakke regels gebonden. Wanneer moet een schending van de ministeriële verantwoordelijkheid dan tot personele consequenties leiden?

Minister Donner geeft in dit debat aan dat de Schiedamse moordzaak zich afspeelde voor de tijd dat hij bewindspersoon was. Zou het zich onder zijn bewind hebben afgespeeld, dan had hij moeten optreden en zou het uitblijven van zijn optreden tot aftreden hebben moeten leiden. Deze redenering past naar mijn smaak veel te veel in een redenering, dat de vertrouwensvraag alleen moet worden toegepast als de minister zelf en willens en wetens, dus opzettelijk, zijn verantwoordelijkheid heeft geschonden. Deze leer spreekt mijn fractie niet aan en past hooguit in de sorry-democratie.

Ook het oordeel van minister Donner dat zijn aftreden het uitvoeren van de aanbevelingen en daarmee het werken aan een betere toekomst niet ten goede zal komen, doet voor mijn fractie niet ter zake. Het is belangrijker of sprake is van een werkwijze waarin, voorwaardelijk of niet, informatie met opzet wordt achtergehouden. Mijn fractie is niet overtuigd door het inventieve betoog van de minister dat in het geheel geen opzet in het spel is. Wij zijn van oordeel dat minimaal van voorwaardelijke opzet sprake is. Als je de feiten die ontlastend kunnen zijn voor een verdachte niet voorlegt aan de rechter, neem je welbewust het risico dat een onschuldige wordt vastgezet. Het gaat om meer. Willens en wetens hebben veel personen die op de hoogte waren van de grove fouten in deze zaak, deze onder de pet gehouden. Daarover horen wij de minister niet. Dat gegeven sterkt ons in het oordeel dat geen sprake is van een unieke zaak, maar van een structureel probleem.

Het gemak waarmee de minister de vluchtroute van het vervolgonderzoek inzet, bevestigt mij dat alleen maar. Ik kan mij niet voorstellen dat de fractie van D66 genoegen neemt met deze toezegging.

De minister blijft volhouden dat geen reden bestaat om aan te nemen dat soortgelijke dwalingen zich vaker hebben voorgedaan. Er is geen erkenning dat sprake is van een structureel probleem. Voor een vervolgonderzoek zou een zaak als deze niet eens in aanmerking komen, omdat een rechter tot in hoogste instantie heeft geoordeeld. Wat hebben wij dan aan deze toezegging van de minister?

Het probleem is zo ernstig, dat het de wortels van onze rechtsstaat raakt. Ik blijf staande houden dat sprake is van een crisis. De rechtsbescherming is niet bij iedere officier in goede handen. Er gebeuren gekke dingen en vervolgonderzoek is geduldig. Ik hoor minister Donner niet spreken met de stelligheid van minister Veerman, want zal hij aftreden als het vervolgonderzoek bevestigt dat het probleem structureel is? Wij spreken over een buitengewoon ernstige zaak, waarin iedereen fouten heeft gemaakt en niemand zijn verantwoordelijkheid neemt. Mijn fractie is van oordeel dat alleen het aftreden van deze minister het schokeffect zal hebben dat nodig is om iedere officier ervan te doordringen dat men gehouden is om waarheidsvinding na te streven, dat het niet om crimefighting gaat, maar om het handhaven van het recht, zodat politiemensen op behoorlijke wijze verhoren gaan afnemen en de cultuur van zwijgen en angst wordt doorbroken. Om dat te bereiken dien ik de volgende motie in.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat het vertrouwen in het Openbaar Ministerie (OM) en de rechtsstaat ernstig is geschonden;Vos

overwegende dat uit "de aanbevelingen" blijkt dat zelfs de meest elementaire uitgangspunten bij de waarheidsvinding binnen het OM geen gemeengoed blijken te zijn;

overwegende dat de aan het licht gebrachte fouten een structureel karakter lijken te hebben en de noodzaak benadrukken van een cultuurverandering in de werkzaamheden van het OM;

van mening dat de minister van Justitie de verantwoordelijkheid draagt voor alle gemaakte fouten en de schending van elementaire uitgangspunten, en niet de eerst aangewezene kan zijn om orde op zaken te stellen;

zegt het vertrouwen in de minister op,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Vos en De Wit. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 171(29800 VI).

De heer De Wit (SP):

Voorzitter. Ook na het antwoord van de minister houdt mijn fractie staande dat in deze zaak opzettelijk informatie is achtergehouden en dus onthouden is aan de rechter en aan de verdediging. Was dat niet het geval geweest, dan was de uitspraak van de rechter – zo zegt ook de onderzoeker Posthumus – wellicht anders uitgevallen. Mijn fractie vindt dit een buitengewoon ernstige zaak. De minister wil dat de commissie-Posthumus aanblijft om mensen vanuit de wetenschap, de politie en deskundigen in de gelegenheid te stellen om zaken aan haar voor te leggen voor onderzoek, omdat men vindt dat in die zaken wellicht dezelfde problemen spelen als in de onderhavige zaak. Mijn fractie vindt dat een feitelijke bevestiging van datgene wat ik in eerste instantie al opmerkte en de zwijgcultuur noemde. Er bestaan kennelijk geen mogelijkheden om deze zaken op een andere manier aan de orde te stellen. Tegelijkertijd is het voorstel van de minister onvoldoende. De vragen omtrent alle zaken die vandaag werden genoemd, waaronder de vuurwerkramp, de Puttense moordzaak, de Zaanse paskamerzaak en de balpenzaak, vertonen overeenkomsten met datgene wat is gebeurd in de zaak die wij vandaag bespreken. Ik heb de minister gevraagd of hij bereid is ook daarnaar onderzoek te doen. Dat blijkt niet het geval te zijn.

Mijn fractie neemt deze zaak zeer hoog op. Wat er in deze zaak is misgegaan is onvoorstelbaar. Samenvattend kun je zeggen dat hij totaal uit de hand is gelopen. Dat is ontoelaatbaar in een rechtsstaat. Deze zaak toont aan hoe diep de institutionele moraal binnen het OM is gezonken. De aanbevelingen die de minister nu overneemt, heeft hij niet eens zelf bedacht, maar zijn hem aangedragen door de commissie-Posthumus. De aanbevelingen zijn zo onthutsend vanzelfsprekend dat ik mij afvraag waarom zij anno 2005 nog moeten worden gepresenteerd als aanbevelingen en niet al lang zijn doorgevoerd. Het is alsof een voetbaltrainer aan een profvoetballer de spelregels van het voetbal uitlegt. Is deze minister dan de aangewezen persoon om orde op zaken te stellen en de zo noodzakelijke cultuuromslag door te voeren? Hij is nu ruim drie jaar minister en heeft de wantoestanden waarover wij nu spreken gedoogd. Hij kwam immers pas in actie nadat de werkelijke dader zich vrijwillig had gemeld. Toch toonde hij ook vanavond niet de daadkracht die wij, gelet op de ernst van de situatie en van deze zaak, zouden mogen verwachten.

De heer Wilders (Groep Wilders):

Mevrouw de voorzitter. Ik dank de minister voor de door hem gegeven antwoorden, maar het debat van vandaag is wat mij betreft een teleurstellende vertoning. Veel techniek: er komen nieuwe stukken, er komen nieuwe rapporten, er komt een nieuw plan van het Openbaar Ministerie om veranderingen door te voeren, er wordt een extra commissie ingesteld en daarbij blijft het zo ongeveer. Ik vraag mij sterk af of de Nederlandse burger hierdoor echt het vertrouwen in de rechtsstaat zal herwinnen. Ik vrees van niet! Zeker niet omdat de minister om formele redenen weigert uit te spreken dat het falen van de politie en het Openbaar Ministerie ook personele consequenties moet hebben. Dat is gewenst, nee, noodzakelijk om het vertrouwen te herstellen. Het is ook verdiend, want er zijn echt ontoelaatbare en verwijtbare beroepsfouten gemaakt, zowel door de politie bij het verhoor van Maikel, als door het Openbaar Ministerie in de zaak Cees B. Ik wil dan ook een motie indienen waarin wordt uitgesproken dat betrokkenen dienen te worden uitslagen dan wel uit hun functie ontheven en overgeplaatst te worden. Die motie is hard nodig. Zoals mijn collega Vos al zei, vanavond heeft korpschef Meijboom voor radio Rijnmond schaamteloos gezegd dat, wat wij hier ook doen, hij in ieder geval geen maatregelen zal nemen tegen de rechercheurs die Maikel hebben verhoord. Dat is een grove schande. Hoeveel gekker kan het in dit land nog worden? Vandaar de volgende motie.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat in de Schiedammer parkmoord ontoelaatbare en verwijtbare beroepsfouten zijn gemaakt door functionarissen van de politie en het Openbaar Ministerie;

van mening dat dit niet zonder personele gevolgen mag blijven;

spreekt als haar mening uit dat deze functionarissen dienen te worden gestraft, waarbij in ieder geval de verhoorders van Maikel en de bij de zaak Cees B. betrokken zaakofficier van justitie en advocaat-generaal, onmiddellijk dienen te worden ontslagen dan wel uit hun functie te worden ontheven en te worden overgeplaatst,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Wilders, Eerdmans en Nawijn. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 172(29800 VI).

De heer Wilders (Groep Wilders):

Mevrouw de voorzitter. De minister staat wat ons betreft nog steeds te veel reflexmatig achter het Openbaar Ministerie. Nog steeds zegt hij dat het gegeven dat het OM de twijfel van het NFI over de betrokkenheid van Cees B. bij de moord op Nienke K. heeft achtergehouden, niet tot een andere uitkomst zou hebben geleid. Ik heb al per interruptie gezegd dat dit echt te kort door de bocht is. Deze twijfel van het NFI had wel degelijk ontlastend kunnen werken. Ik wijs opnieuw op rapport-Posthumus waarin staat dat de kans op een andere afloop niet denkbeeldig wordt geacht als die informatie de rechtbank dan wel het hof had bereikt.

De enige concrete zaken van deze dag zijn de nieuwe plannen van het Openbaar Ministerie en de eventuele instelling van een nieuwe commissie onder leiding van de heer Posthumus. De minister had dit nog niet gezegd of de woordvoerder van de VVD-fractie sprintte al naar de interruptiemicrofoon om de minister te bedanken voor deze enorme handreiking.

Voorzitter. Terug in het hok, wat een circus, het lijkt het tbs-debat wel! Mijn conclusie is niet alleen dat het een teleurstellend debat was, maar dat ook ik geen vertrouwen meer kan hebben in deze minister en dus de motie van wantrouwen van de fractie van GroenLinks met volle overtuiging zal steunen.

De voorzitter:

Ik verzoek om iets meer rust in de zaal.

De heer Rouvoet (ChristenUnie):

Voorzitter. Ik ben mijn eerste termijn begonnen met op te merken dat ik mij de dubbele gevoelens van velen kan voorstellen. Ik heb zelf bij dit debat ook dubbele gevoelens vanwege wat ik maar even noem: de twee werelden, onze politieke wereld waarin zaken besproken moeten worden en de wereld van de mensen die betrokken zijn geweest bij dit afschuwelijke misdrijf en die deze zaak volgen. Dat betekent ook dat ik mij bewust ben van de risico's van dit debat. Daarbij denk ik aan de beleving van mensen die denken dat het debat over de verkeerde dingen gaat, ook in technische zin. Er kan bittere teleurstelling zijn als de discussie niet leidt tot zichtbare gevolgen in de vorm van een direct ontslag van de betrokkenen of het aftreden van de minister. Men kan ook denken: zie je wel, uiteindelijk worden de rijen weer gesloten. Het politieke debat wordt dan weer gezien als een toneelstuk.

Voorzitter. Ik hecht eraan uit te spreken dat ik die gevoelens, die beleving begrijp, maar dat dit niet mijn beleving van dit debat is. In alle bijdragen vandaag heeft het besef van de ernst van de zaak doorgeklonken. Er is soms scherpe kritiek geuit en de minister is door vele, zo niet alle woordvoerders, indringend gevraagd om zich te verantwoorden en om de Kamer ervan te overtuigen dat hij in staat is de eindverantwoordelijkheid voor het proces van herstel van vertrouwen te dragen. Het was en is een inhoudelijk debat. Ook mijn fractie heeft deze vraag gesteld, want wij nemen deze zaak hoog op.

Voorzitter. De beantwoording door de minister was wat mijn fractie betreft in veel opzichten overtuigend en krachtig. Wij hebben gewaardeerd dat hij begonnen is met te zeggen wat gedaan is en nog gedaan zal worden in de richting van betrokkenen. Inderdaad, de menselijke verantwoordelijkheid gaat vooraf aan de politieke verantwoordelijkheidsvraag. Het is goed dat de minister de volle verantwoordelijkheid voor het rapport en voor al het handelen van de justitiële instanties heeft genomen. Hij heeft heel precies de foutencomplexen benoemd. Wij waarderen het ook dat hij stevige kwalificaties niet heeft geschuwd. Hij sprak van onprofessioneel handelen en van soms onbehoorlijk handelen, maar, zei hij erbij, het was niet wederrechtelijk. Ik stel vast dat die laatste conclusie in ieder geval in de ogen van mijn fractie door niemand in deze Kamer overtuigend is weerlegd.

Op één punt had ik meer van de minister willen horen. Dat betreft het foutencomplex in de rechtszaal. Mijn fractie heeft er begrip voor dat de minister niet de beslissingen van rechtbank en hof wil analyseren en puntsgewijs wil kritiseren. Ook ik hecht aan zoiets als het geheim van de raadkamer en aan terughoudendheid van de politiek in de richting van de rechterlijke macht. Ik zou het echter bizar hebben gevonden – dat was de reden voor mijn interruptie in eerste termijn – als uitgerekend in dit debat, waarin het gaat om een justitiële dwaling en om een onterechte veroordeling, wij niet zouden vaststellen dat de beslissingen die bijvoorbeeld door het hof in tweede instantie zijn genomen en waarmee bepaalde verzoeken van de verdediging met betrekking tot aanvullend DNA-onderzoek zijn afgewezen, mogelijk mede hebben geleid tot de onterechte veroordeling. De justitiële dwaling waarover de hele brief gaat en waarover ook het debat gaat, is toch uiteindelijk gelegen in het feit dat er rechters zijn geweest die iemand ten onrechte hebben veroordeeld.

Voorzitter. Als wetgever hebben wij de mogelijkheid om te reageren. Ik wil de minister vragen om toe te zeggen dat hij zich zal beraden op mogelijkheden om via wetgeving de risico's op het voortduren van een tunnelvisie die er binnen de justitiële keten tot in de rechtszaal kan zijn, te verkleinen. Ik hoor graag zijn reactie.

De minister was het eens met mijn inbreng over de magistratelijkheid. Hij zei letterlijk dat het OM de wil had om iemand die men zelf al had veroordeeld ook veroordeeld te krijgen. Dat duidt er inderdaad op dat het Openbaar Ministerie te veel tegen de rechterlijke macht is aangekropen. Dit punt, de positie van het Openbaar Ministerie in het strafproces, is voor mijn fractie een centraal punt, ook bij het volgen van het verbeterprogramma. De verbeteringen moeten tot uitdrukking komen in zowel cultuur- als structuurmaatregelen.

Dan wil ik nog iets zeggen over de verantwoordelijkheid. Daarover heb ik in eerste termijn het een en ander gezegd. De minister zei dat anderen beslissingsbevoegdheid hebben over de positie van ambtenaren. Daarin heeft hij gelijk. De Tweede Kamer moet niet over maatregelen ten aanzien van individuele ambtenaren willen spreken. Als wij echter spreken over herstel van vertrouwen in de rechtsstaat, dan hebben de desbetreffende instanties – de politieregio Rotterdam-Rijmond en het OM – de plicht om vertrouwenwekkende maatregelen te nemen. Voor mijn fractie is het zeer de vraag of dit kan zonder personele consequenties te verbinden aan ernstige fouten. De minister gebruikte in dit verband de kwalificaties onprofessioneel en soms onbehoorlijk. Het eerste signaal dat wij via het ANP hebben gekregen is in dat opzicht niet echt bemoedigend.

De minister heeft een merkwaardige redenering gevolgd over de ministeriële verantwoordelijkheid voor feiten die dateren van voor zijn aantreden. Ik heb dit punt in eerste termijn laten rusten omdat ik dit debat over deze buitengewoon ernstige zaak niet wilde belasten met een algemeen theoretische discussie over de ministeriële verantwoordelijkheid. Ik wil wel gezegd hebben dat ik op dit punt met hem van mening verschil. In de toekomst zal er zeker gelegenheid zijn om daar op terug te komen.

De kernvraag is of mijn fractie het vertrouwen heeft dat deze minister in staat is om het geschonden vertrouwen in de rechtsstaat te herstellen. Na de beantwoording door de minister heb ik de vrijmoedigheid om namens de fractie van de ChristenUnie te zeggen dat zij dat vertrouwen heeft. Dit komt tot uitdrukking in de aangekondigde maatregelen, het overnemen van het rapport, het nemen van de volle verantwoordelijkheid en de inzet die de minister op dat punt getoond heeft. Wij zullen de ingediende motie dan ook niet steunen.

De heer Nawijn (Groep Nawijn):

Mevrouw de voorzitter. Ik dank de minister voor zijn uitvoerige betoog en voor zijn inzet om uitleg te geven over deze zeer ernstige zaak. De minister heeft duidelijk toegegeven dat er fouten zijn gemaakt. Hij komt alleen tot andere conclusies dan ik en weet met prachtige woordspelingen bepaalde dingen te omzeilen. Dat vind ik jammer. De minister heeft maatregelen aangekondigd. Er komt een commissie waar men kan aankloppen als men denkt dat zaken niet goed verlopen. Ik betreur het dat dit een interne commissie van Justitie is.

Het is zeer belangrijk dat justitie en politie professioneel werken. Dat moet het uitgangspunt zijn. In de onderhavige zaak moeten wij constateren dat justitie en politie uitermate onprofessioneel te werk zijn gegaan. De politie heeft steken laten vallen bij het verhoren van Maikel. De officier van justitie heeft zich in het opsporingsonderzoek geen leider getoond. De advocaat-generaal heeft het hof zeer belangrijke informatie onthouden. De minister wijst erop dat dit geen bewijs was, maar deze informatie was wel zeer belangrijk, zowel voor de rechter als voor de verdediging. Daarmee is het principe van fair trial geschonden. Het is zeer ernstig als mensen van het OM dat doen. Ik heb mijn handtekening onder de motie van de heer Wilders gezet omdat ik vind dat er maatregelen moeten worden genomen. Dit soort zaken moet worden aangepakt.

De minister is politiek verantwoordelijk. Als dit de enige zaak was, had ik de minister het voordeel van de twijfel gegeven. De fouten en blunders, niet alleen in deze zaak, maar ook in die van Marianne Vaatstra, in de Puttense moordzaak, in de zaak Eric O. en in het tbs-beleid hebben ertoe geleid dat 85% van de bevolking geen vertrouwen meer heeft in politie en justitie. Dat geldt ook mij. Het instellen van alleen een interne commissie van Justitie is onvoldoende. Ik zal de motie van GroenLinks en de SP dan ook steunen.

De heer Van Haersma Buma (CDA):

Mevrouw de voorzitter. Wij hebben vandaag een indringend en uitvoerig debat gevoerd over de Schiedamse parkmoord. Ik dank de minister voor de beantwoording van de vragen, ook voor de manier waarop hij, met respect voor de medewerkers, toch kritisch is geweest ten opzichte van het Openbaar Ministerie en ten opzichte van de politie. Dat was nodig, want er zijn ontegenzeggelijk veel fouten gemaakt. Wij hebben met de minister vastgesteld dat deze vreselijke zaak weliswaar uitzonderlijk is, maar niet kan worden afgedaan als incident.

In mijn eerste termijn heb ik drie aandachtspunten genoemd, waar ik bij de uitwerking van de aanbevelingen van de commissie-Posthumus met nadruk naar wil blijven kijken en waarop ik de minister extra zal blijven aanspreken. Dat betreft het organiseren van kritische zelfreflectie binnen de organisaties van justitie en politie, de wijze van verslaglegging en rapportering binnen het onderzoek en het meer toepassen van videoregistratie bij verhoren. Met dit soort maatregelen kan het strafproces preciezer worden, zonder dat het verzandt in tandenloosheid.

Ik waardeer het dat het Openbaar Ministerie zo nadrukkelijk met dit onderzoek in de openbaarheid verantwoording heeft afgelegd voor het interne proces, om daarmee te leren van gemaakte fouten. Het onderzoek van de rechtbank en het hof blijft geheim. Dat is ook noodzakelijk. Wij mogen in deze Kamer de grens niet overgaan van het politieke controleren van rechters. Als wij een openbaar rapport zouden hebben gehad, dan hadden wij daarover onvermijdelijk in dit debat met de minister gesproken. Maar de minister is niet aanspreekbaar en mag ook nooit aanspreekbaar zijn op rechterlijke uitspraken. Dan zou de trias politica hier ten grave worden gedragen.

Een paar opmerkingen nog over het onderzoek dat door collega Weekers is gevraagd en dat door de minister is toegezegd. De CDA-fractie heeft waardering voor die toezegging, want dat onderzoek kan belangrijk zijn. Er moet nog helderheid komen over de prangende vraag of deze fout de enige is of dat er meer zijn. Om die reden is dat onderzoek belangrijk. Wel vind ik dat er een aantal randvoorwaarden aan verbonden moet zijn. Allereerst moet het onderzoek niet de suggestie wekken dat iedereen een verloren strafzaak als gerechtelijke dwaling voor kan leggen aan een commissie. Het moet gaan om zaken van mensen die in de justitieketen een onderzoek hebben gedaan waarbij zij gezien hebben dat er fouten zijn gemaakt die niet aan het licht kwamen. Ik wijs op de door de voorzitter van de politiebond aangedragen zaken. Ten tweede moet er geen sprake zijn van een pseudo-herzieningsrechter. De staatsmachten moeten gescheiden blijven. Tot slot is het essentieel – en dat lijkt mij vanzelfsprekend – dat het onderzoek met de conclusies openbaar wordt gemaakt en vervolgens in deze Kamer besproken wordt. Als wij op die termen een nader onderzoek krijgen, geloof ik dat wij daarmee een bijdrage kunnen leveren aan het herstel van het vertrouwen. Ik realiseer mij dat daarbij een zware taak rust op de schouders van het Openbaar Ministerie, van de politie en van de minister.

De heer Weekers (VVD):

Voorzitter. Het doel van dit debat was opheldering te krijgen om vertrouwen in de rechtsstaat te herstellen. Daarvoor moest de hoofdvraag worden beantwoord of er meer aan de hand is dan een eenmalig incident en hoe daar vervolgens mee omgegaan wordt. Ik heb in mijn eerste termijn aangegeven dat ik het rapport van Posthumus een begin van herstel van vertrouwen vind. Ik ben ervan overtuigd dat dit een enorm schokeffect teweeg heeft gebracht bij het OM en niet alleen daar. De minister bouwt in dit debat voort op deze lijn. Op mijn uitdrukkelijk verzoek is de minister bereid om een commissie-Posthumus II in het leven te roepen. De drie wijze mensen waarom ik vroeg, zijn drie wijze mannen geworden. Op de schouders van deze mannen rust een zware taak. Zij zullen namelijk gaan uitzoeken of de geconstateerde tekortkomingen onderdeel zijn van een verkeerde opsporingscultuur. De signalen waar wij het zo uitgebreid over hebben gehad, kunnen hier een plek vinden.

Over de personele consequenties heb ik mij kritisch uitgelaten. De minister heeft ons gezegd dat hij het rapport heeft doorgestuurd aan de korpsbeheerder en aan het College van procureurs-generaal zodat zij kunnen doen wat geboden is. Ik verwacht dat zij deze boodschap evengoed hebben verstaan als ik. Wij zullen de zaak nauwlettend volgen. De minister heeft ons toegezegd mede te delen of en wanneer maatregelen worden genomen. Die wachten wij af.

Wij hebben stilgestaan bij de slachtoffers. Mijn fractie stelt het zeer op prijs dat de minister contacten met hen heeft, maar wij gaan ervan uit dat zij goed geholpen worden. Onduidelijk blijft wat nu echt gebeurd is in de boezem van het NFI en in de gesprekken met de officier van justitie en de advocaat-generaal. Bij de gespreksverslagen hebben wij in het interruptiedebat uitvoerig stilgestaan. De minister geeft uiteindelijk aan dat hij de status daarvan niet kent. Hij weet niet of het gesprek wel heeft plaatsgevonden, wie de gespreksverslagen heeft opgesteld of wie die mevrouw is. De citaten rieken toch naar manipulatie en gezien de ernst daarvan vind ik dat de minister er alle belang bij heeft om dat weg te nemen. Ik vraag de minister daarom andermaal om dat uit te zoeken.

Ik was persoonlijk zeer aangegrepen door deze affaire, maar in de toekomst heb ik vertrouwen, niet in de laatste plaats door de betrokkenheid die de minister toonde.

De heer Van der Staaij (SGP):

Mevrouw de voorzitter. Ik wil de minister graag danken voor zijn beantwoording, die naar de mening van de SGP-fractie in het algemeen helder en overtuigend was. Heel belangrijk is dat de minister de fouten, die zijn gemaakt, onverbloemd heeft erkend en serieus neemt. Hij toont medeleven met degenen die door deze fouten zozeer zijn aangeslagen en beschadigd. Naar onze mening is daarvoor in dit debat de goede toon gevonden.

Wij vinden dat bekeken moet worden of de ernstige fouten die door het bevoegde gezag zijn gemaakt, personele gevolgen moeten hebben. Winst van dit debat vond ik dat scherper dan in de brief naar voren is gekomen je niet zomaar kunt zeggen dat het hierbij alleen maar om een incident gaat. Zeker, de combinatie van feiten en fouten in deze zaak zal uitzonderlijk zijn. Het is vervolgens realistisch om ervan uit te gaan dat allerlei tekortkomingen die in deze zaak naar voren zijn gekomen, bijvoorbeeld de afwijking van het protocol voor het horen, in andere zaken ook zullen zijn voorgekomen. Daarom zijn wij blij met de toezegging van de minister om een voorziening te treffen opdat bepaalde klachten behandeld worden in de commissie-Posthumus. Ik ben het er overigens mee eens dat het geen nieuwe appèlinstantie moet worden. Is daarbij de medewerking van alle betrokken personen en instanties gewaarborgd? Ik neem aan dat anders maatregelen worden genomen om die te waarborgen.

Vertrouwenwekkend is dat de minister uitstraalt voortvarend met de aanbevelingen aan de slag te gaan en alles op alles te zetten om in de toekomst herhaling te voorkomen. Protocollen alleen werken niet. Dat blijkt wel in het geval van Maikels verhoor. Wij komen er dus niet alleen met wat extra regels hier en daar. Het raakt ook de cultuur en het toezicht op de naleving van regels die bijvoorbeeld in protocollen zijn vastgelegd.

Ik heb in dit debat uitdrukkelijk aandacht gevraagd voor de rol van de rechter. Zonder ook maar iets af te doen aan de plicht van het OM om zorgvuldig en gewetensvol te opereren, zijn het bij uitstek het strafproces en de strafrechter die moeten waarborgen dat onschuldigen niet achter de tralies belanden. Dan kan de minister wel wijzen op het instrument van de herziening en zeggen dat het systeem uiteindelijk werkt, maar dat kan niet wegpoetsen dat hier wel degelijk een onschuldige is veroordeeld en dat de waarborgen in de reguliere rechtsbescherming kennelijk niet toereikend waren totdat de echte dader zich bekendmaakte. Dat blijft toch een ernstig feit. Er is hier wel degelijk sprake van een geschonden vertrouwen in het functioneren van de strafrechtspraak. Ik meen dan ook dat vooral binnen de rechterlijke macht zelf de discussie moet worden voortgezet, bijvoorbeeld over zwakke plekken in het strafrechtsysteem en de wijze waarop tot overtuigend bewijs wordt geconcludeerd. De minister moet alert zijn om te zien of dit door wettelijke maatregelen moet worden ondersteund.

Ik was het eens met de minister dat de essentie van de ministeriële verantwoordelijkheid is om uitleg te geven en verantwoording af te leggen. En als er misslagen zijn gemaakt, moeten doeltreffende maatregelen worden genomen om nieuwe misslagen te voorkomen. Dat neemt niet weg, en hierin kan ik de minister dus niet helemaal volgen, dat verantwoordelijkheid nemen soms wel degelijk ook opstappen kan inhouden. Dat kan aan de orde zijn als er naar de mening van een minister zulke ernstige fouten of fouten met zulke ernstige gevolgen zijn gemaakt dat alsnog wordt afgetreden, maar dan inderdaad nadat ten overstaan van het parlement verantwoording is afgelegd. Het kan nodig en wenselijk zijn, maar ik zie dat vooral ook als een persoonlijke afweging, dat een minister als het ware de schuld die is ontstaan door een opeenstapeling van tekortkomingen, op zich neemt en bijdraagt aan loutering, aan herstel van het geschonden recht door af te treden.

Voor het parlement gaat het nu echter om de vertrouwensregel. De persoonlijke invulling van de ministeriële verantwoordelijkheid is het onderscheiden van de vertrouwensregel: kunnen wij nog vertrouwen hebben in deze minister? Die vraag is vanavond ook scherp op tafel gelegd. Daar wil ik helder over zijn. Mijn fractie ziet in het licht van dit debat geen grond om het vertrouwen in deze minister op te zeggen. Wij zullen ook niet voor de ingediende motie van wantrouwen stemmen. De analyse van de gemaakte fouten, de voortvarendheid waarmee de minister heeft geopereerd nadat de fouten aan het licht zijn gekomen, en de maatregelen die nu in het vooruitzicht zijn gesteld, vinden wij vertrouwenwekkend. Het zal er nu vooral om gaan om hard te werken aan het herstel van het vertrouwen in de rechtsstaat, dat door deze affaire een geduchte deuk heeft gekregen. Wij wensen allen die hierin een verantwoordelijke taak dragen en de zovele mensen in dit land die zich daar gewetensvol en met grote inzet ook sterk voor maken, daar ook van harte succes en sterkte bij.

De heer Eerdmans (LPF):

Voorzitter. Ik vond het begin van het betoog van de minister behoorlijk sterk. Het was sterk, overtuigend en emotioneel. Daarna begon het hele debat wat technisch te worden. Ik vond het zelfs zeer technisch. Het werd ook onduidelijk waar wij het over hadden. Zo was er een groot misverstand tussen de heer Wolfsen en de minister dat wij zelfs in acht interrupties niet hebben kunnen oplossen. Dat vind ik altijd heel jammer in zo'n debat. Dan krijg ik niet duidelijk voor ogen wat wij daarmee opschieten. In die zin is er geen brug geslagen.

Mijn fractie blijft bij de zware verwijten die zij heeft jegens het OM. Er moeten, wat mij betreft, consequenties volgen voor de hoofdbetrokkenen die de fouten hebben gemaakt. Een "clean sweep" is nodig, het vertrouwen bij de bevolking is aan het wegebben en dat vertrouwen moeten wij herwinnen. En werkelijk, het helpt door hoofdbetrokkenen daarop aan te spreken. Dat lijkt mij ook terecht met het oog op de rapportage van de heer Posthumus.

In deze Kamer wordt heel vaak gezegd dat de Kamer geen personeelschef is en dat wij het niet over ambtenaren moeten hebben. Wij hebben het hier gehad over de heer Joustra, wij hebben het hier gehad over de heer Tonino, wij hebben het hier gehad over de heer Steenhuis, wij hebben het hier gehad over de heer De Wijkerslooth en wij hebben het hier gehad over de heer Docters van Leeuwen. En wat valt op? Het zijn allemaal zo'n beetje OM-ambtenaren. De heer Luchtenveld van de VVD heeft indertijd een heel betoog staan ophangen waarom de heer Tonino moest vertrekken. De heer Dittrich heeft nog geen jaar geleden in Intermediair gezegd: mijnheer De Wijkerslooth, u kunt vertrekken, bekijk het maar! Ik vind het dus heel flauw en ook hypocriet als wij hier met z'n allen nu ineens zo moeilijk gaan doen over de hoofdbetrokkenen in deze zaak. Wij praten gewoon heel regelmatig – en dat is ook helemaal niet verkeerd – over mensen die binnen ons publiek bestel werken, die zware verantwoordelijkheden dragen, maar die daar ook op afgerekend mogen worden.

Kortom, het is zeer treurig om te horen dat vanavond op de radio wordt gemeld dat de korpschef van Rotterdam geen aanleiding ziet om een straf uit te delen aan de betrokken rechercheurs. Ik vind het zeer treurig om te vernemen dat er nog steeds geen grote steun bestaat om ook de hoofdbetrokkenen in het OM – de officier en mevrouw de advocaat-generaal – na hun duidelijke miskleunen een straf te geven. Ik heb de motie-Wilders dan ook ondertekend, om dat alsnog bij de minister onder de aandacht te brengen.

Dan de motie van mevrouw Vos. Er zijn verschillende redenen om die motie te steunen. De minister kan aantoonbare fouten hebben gemaakt. De minister kan gelogen hebben. Dat is ook een reden om een dergelijke motie te steunen. Of heeft de minister de misstappen die zijn begaan, niet erkend? Welnu, wij zijn daar niet van overtuigd. Wij zullen die motie dus niet steunen. Belangrijk voor ons is ook dat de gebeurtenis waarbij de grootste fouten zijn gemaakt, zich vijf jaar geleden heeft afgespeeld. Deze minister was toen geen minister, zoals hij zelf al heeft gezegd. Wij zullen vanavond dus niet het aftreden van deze minister vragen.

Tot slot: mijn fractie zal het initiatief van de commissie van wijzen wel degelijk steunen, want een drama zoals wij vandaag hebben besproken, mag niet worden herhaald. Ik ben echter wel benieuwd naar de uitvoering. Immers, als we het te ver doorzetten, dan zie ik Netwerk weer een uitzending maken over iemand die uit de gevangenis wordt gewipt en vervolgens toch de moordenaar blijkt te zijn. Dan is precies het tegengestelde aan de orde en dat moeten we voorkomen. Laten we de bewijsvoering in dit land niet zó gaan dichttimmeren, niet zó strikt gaan regelen, dat er geen crimineel meer achter de tralies verdwijnt.

Mevrouw Van der Laan (D66):

Voorzitter. De grootste zorg van D66 aan het begin van dit debat was helder: wij waren bang dat de minister de fouten na de Schiedammer parkmoord zou afdoen als een ongelukkige, maar eenmalige opeenstapeling van fouten. Dat zou namelijk betekenen dat er geen structurele maatregelen te verwachten waren. Ik zal ook nu helder zijn: op dit punt is de minister ons tegemoetgekomen; hij heeft een aantal toezeggingen gedaan aan D66 en anderen met vergelijkbare kritiek, zoals aan collega's Weekers en Wolfsen. Laat ik de belangrijkste opsommen.

In de eerste plaats heeft de minister toegezegd dat het sanerende werk van de heer Posthumus niet eenmalig was, maar dat deze nog langere tijd zal openstaan voor mensen binnen de justitiële keten die misstanden aan het licht willen brengen of zelf in gewetensnood zijn gekomen. Dat betekent dat er structureel ruimte komt voor kritiek binnen de justitiële keten en ook dat daarmee daadwerkelijk iets zal gebeuren. Dat is een belangrijke stap. Bovendien zien wij in een dergelijke structurele maatregel een eerste expliciete erkenning van de minister dat het rapport van de heer Posthumus meer was dan een verslag van een toevallige reeks incidenten.

Ten tweede heb ik de minister gevraagd om eindelijk eens serieus te kijken naar wat in het Britse systeem "Criminal Cases Review Commission" wordt genoemd. Met zo'n permanente onafhankelijke commissie kunnen incidenten binnen de politie, justitie en rechterlijke macht worden onderzocht en kan permanent de werking van het systeem tegen het licht worden gehouden. De minister heeft zich daar tot nu toe altijd tegen verzet, maar vanavond heeft hij zich voor het eerst bereid verklaard om hierover na te denken. Dat is winst, maar uiteraard wacht mijn fractie het resultaat van dit denken af. Daarom vraag ik de minister of hij hierover nog dit jaar uitsluitsel wil geven.

Ten derde heeft de minister toegezegd om alle 47 aanbevelingen uit het rapport van de heer Posthumus integraal over te nemen. Daarbij zit een aantal maatregelen die voor D66 zeer welkom zijn. Binnen OM en justitie zal structurele tegenspraak worden georganiseerd. Dat betekent een nieuwe manier van werken: verhoren zullen voortaan op video worden vastgelegd; personeel zal beter worden geschoold in forensisch, technisch en tactisch recherchewerk; het NFI moet beter rapporteren; het beheer van sporenmateriaal en bewijs zal beter worden geregeld. Zo is er nog een groot aantal maatregelen die een begin zullen zijn van een betere manier van werken en wellicht een aanzet zullen vormen tot de cultuuromslag die D66 nodig acht.

Eén element is beslist nog niet bevredigend afgerond: de personele gevolgen voor de mensen die cruciale fouten hebben gemaakt. Daarbij denken we in eerste instantie aan het verhoor van Maikel; dit raakt immers aan ieders rechtsgevoel. Mijn fractie realiseert zich echter dat dit niet valt onder de directe competentie van de minister. Ik denk dat hier een belangrijke taak voor de gemeenteraad van Rotterdam ligt, die wel direct de korpsbeheerder hierop kan aanspreken. Minister Donner heeft ondubbelzinnig de verantwoordelijkheid op zich genomen voor alle gemaakte fouten. De minister kon ook niet anders, hij ís immers politiek verantwoordelijk. Toch zijn wij onder de indruk van de scherpe bewoordingen die hij hier zelf voor heeft gekozen. Daar staat tegenover dat de minister er nog steeds geen blijk van geeft dat zijn optreden in de media, direct na de uitzending van Netwerk, minder gelukkig was. De minister deed daarin voorkomen dat de geconstateerde fouten niets meer waren dan ongelukkige incidenten. Het lijkt alsof heel Nederland, in ieder geval de meerderheid van deze Kamer, inmiddels tot de conclusie is gekomen dat dit anders ligt. Alleen minister Donner zelf is nog niet zover. Hij heeft nog steeds niet volmondig erkend dat er structurele serieuze misstanden zijn binnen de justitiële keten. Mijn fractie betreurt dat zeer. De minister heeft echter wel een lange lijst van maatregelen aangekondigd om die structurele serieuze misstanden voortvarend aan te pakken. Ik begrijp daarom werkelijk niet waarom het zo moeilijk voor de minister is om dat gewoon zo uit te spreken. Hij zou daarmee bijdragen aan het herwinnen van het vertrouwen omdat dan duidelijk is dat hij begrijpt wat er aan de hand is.

Zoals gezegd is ook dit laatste punt belangrijk voor de fractie van D66, maar de minister neemt wel de maatregelen die horen bij onze analyse. Daarbij lijkt hij niet meer uit te gaan van een serie incidenten. Ik zal van de formulering geen halszaak maken, maar ik zou het waarderen als de minister in zijn tweede termijn op dit punt alsnog boven zichzelf zou willen uitstijgen.

De heer De Wit (SP):

Mevrouw Van der Laan heeft tamelijk forse bewoordingen gekozen in haar eerste bijdrage. Wij weten van haar dat zij dat vaker doet. Zij is blij dat de commissie-Posthumus II mensen in ieder geval de mogelijkheid biedt om hun ei kwijt te kunnen, om het zo maar even oneerbiedig uit te drukken. Dan verandert er dus niets. Als de cultuur blijft bestaan die mevrouw Van der Laan zo scherp bekritiseert, weten mensen dat zij altijd nog naar de commissie-Posthumus kunnen. Wat is de garantie dat de commissie-Posthumus II bijdraagt aan een cultuuromslag? Wat is de garantie dat al die maatregelen die de minister aankondigt en waarvan mevrouw Van der Laan zelf heeft gezegd dat ze niet meer dan vanzelfsprekend zijn, leiden tot de cultuurverandering waarover zij het zo uitgebreid en kritisch heeft gehad?

Mevrouw Van der Laan (D66):

Het feit dat die commissie er komt, betekent dat er openheid zal komen over de problemen die er zijn. Ik was zelf onder de indruk van de kwaliteit van het rapport van de heer Posthumus. Ik ben blij dat wij dat in alle openheid hebben gekregen. Het feit dat het rapport op tafel ligt, betekent al een aanzet tot een nieuwe cultuur van openheid, omdat mensen weten dat fouten naar buiten komen. Het feit alleen dat die commissie er zal zijn en dat men weet dat men met twijfels en kritiek ergens naartoe kan en dat er iets mee zal worden gedaan, heeft al een reinigende werking. Ik ben ervan overtuigd dat dit de eerste opmaat kan zijn tot een cultuuromslag. Op de vraag van de heer De Wit of ik daar zekerheid over kan geven, zeg ik: natuurlijk kan dat niet. Dat kan nooit. Wij moeten vandaag weten of er stappen in de goede richting worden gezet, of er stappen worden gezet naar een echte verandering in de werkwijze. Als ik de drie toezeggingen die ik heb genoemd, inclusief de 47 maatregelen, op een rijtje zet, denk ik dat het de goede kant op gaat.

De heer De Wit (SP):

Als mevrouw Van der Laan niet zeker weet of de maatregelen waarvan zij spreekt een cultuuromslag garanderen, waarom heeft zij er dan vertrouwen in dat de inzet van de minister juist daarvan moet komen? Waar komt dat vertrouwen vandaan als zij niet eens weet of die maatregelen daadwerkelijk het door haar gewenste effect zullen hebben?

Mevrouw Van der Laan (D66):

Ik heb net een uitgebreide opsomming gegeven van de maatregelen die er komen. Ik denk daarbij aan de 47 maatregelen en aan de commissie-Posthumus. Je kunt nooit van tevoren met 100% zekerheid zeggen dat alles daardoor opeens beter zal gaan. Dat is volgens mij ook niet de inzet van het debat van vandaag. De inzet voor de D66-fractie is de vraag of wij op weg zijn om het vertrouwen te herstellen. Zijn wij op weg naar een cultuuromslag? Zijn wij op weg naar een betere manier van werken waarbij het niet kan gebeuren dat men overal in de justitiële keten steken laat vallen? Dat zijn de vragen die wat ons betreft vandaag hebben voorgelegen. Ja, wij hebben er vertrouwen in dat wij nu de goede weg zijn ingeslagen.

Mevrouw Vos (GroenLinks):

Ik kan de vreugde van mevrouw Van der Laan niet helemaal volgen. De minister heeft al voor het debat in zijn brief aangekondigd dat hij de 47 maatregelen ging uitvoeren. Mevrouw Van der Laan vindt de vervolgcommissie-Posthumus geweldig. Ik hoop het ook, maar ik hoorde de minister zeggen dat een zaak zoals de ernstige zaak waarover wij nu spreken niet eens door de commissie-Posthumus zou mogen worden behandeld. Zaken waarover de rechter tot in hoogste instantie een oordeel heeft geveld, vindt de minister niet in aanmerking komen voor deze commissie. Ik vraag mij dan echt af wat de winst is. Mevrouw Van der Laan heeft zelf vastgesteld dat de minister heeft geweigerd om te erkennen dat sprake is van structurele misstanden.

Mevrouw Van der Laan (D66):

Ik hoop van harte dat hij dit alsnog in zijn tweede termijn zal doen. Dit neemt niet weg dat wij er vertrouwen in hebben dat het instellen van de commissie-Posthumus betekent dat er binnen het systeem op een andere manier met fouten zal worden omgegaan. Het betekent eigenlijk een structureel andere manier van werken, omdat men weet dat men met zijn klachten, twijfels en gewetensnood ergens naartoe kan gaan. Nu kan dat niet. Wij hebben verhalen gehoord van de vakbond en van ex-medewerkers. Het is belangrijk dat men ergens naartoe kan. Ik geloof niet dat de zaak in een la verdwijnt. Ik geloof dat de heer Posthumus ervoor zal zorgen dat er feedback komt en dat er suggesties zullen worden gedaan. Door dit rapport te schrijven heeft het OM er al blijk van gegeven zaken structureel te willen aanpakken. Het OM zal dit ook gebruiken om zijn eigen werkwijze tegen het licht te houden, teneinde constant te blijven verbeteren en ervoor te zorgen dat er een cultuuromslag komt.

Mevrouw Vos (GroenLinks):

Welke toezegging wilt u in tweede termijn van de minister hebben, zodat u uw vertrouwen kunt handhaven? Moet de minister erkennen dat er wel degelijk sprake is van structurele misstanden, voordat u het vertrouwen in de minister handhaaft?

Mevrouw Van der Laan (D66):

Het gaat mij niet om de precieze formulering, maar het zou wel chic zijn als de minister op dit punt wat duidelijker was. Dat zal een bijdrage leveren aan het herstel van het vertrouwen.

De heer Eerdmans (LPF):

Ik stond vanmiddag om één uur te kijken naar een uitzending op RTL7, waarin u zei: het is zeer twijfelachtig of wij met deze minister kunnen doorgaan, gelet op de cultuur die er heerst, de weigerachtigheid van de minister en zijn optreden van afgelopen week. Wat is er deze dag nu zo fantastisch veranderd? U kon het maar niet begrijpen, en u trok het hele zesuurjournaal naar u toe. Het enige wat u nu echter tegenkomt is een minister die nog starder is dan hij al was. U zegt dat de hele Kamer iets heeft begrepen, maar dat alleen de minister het niet heeft begrepen. Ik ben dat met u eens. Dan begrijp ik de heer Van Haersma Buma veel beter. Hij begon zijn betoog zoals hij het ook heeft geëindigd. Ik betrap u er nu al voor de tweede keer op, en ik ga het nu echt bijhouden. Bij het debat over het tbs-beleid hield u ook een fantastisch verhaal, waarmee u veel aandacht trok. Is er nu echt iets veranderd? Had u nu werkelijk iets anders verwacht dan dat de commissie-Posthumus II zou worden ingesteld?

Mevrouw Van der Laan (D66):

Wij zijn het debat heel open ingegaan, om ons te laten overtuigen door de minister. Sommige collega's hebben dat niet gedaan. Zij hebben van tevoren al in de media aangegeven dat de minister wat hun betreft kan opstappen. Zo hebben wij de zaak niet benaderd. Het is duidelijk dat het buitengewoon ernstig is wat er is gebeurd. Er moet iets veranderen; er moet een cultuuromslag komen. Er moet voor worden gezorgd dat misstanden structureel worden aangepakt. De minister neemt de totale verantwoordelijkheid voor alle fouten die zijn gemaakt. Er komen verbeteringen aan, zoals de instelling van de commissie-Posthumus. Ik vind dat u daarover niet badinerend moet doen, want ik denk dat deze commissie een belangrijke verandering betekent voor het werk van het OM. Gelet op dat alles staan wij ervoor open om ons te laten overtuigen. Wij zijn overtuigd, en kunnen met deze minister doorgaan.

De heer Eerdmans (LPF):

Ik zie er weinig van terug. Ik kan niet zeggen dat ik het niet oprecht vind, maar u begon uw betoog heel anders. Het gaat om vertrouwen in de minister en om de vraag of hij het aankan en of hij zaken kan veranderen. Ik denk dat ik daarin geloof, maar ik kreeg de indruk dat u daar vanochtend helemaal niet in geloofde. Dat maakt het een beetje een operette en dat vind ik eigenlijk jammer.

Steunt u wel de motie van de heer Wilders?

Mevrouw Van der Laan (D66):

Ik kan niet zoveel met de indruk die ik op de heer Eerdmans heb gemaakt, dus ik zal daar verder niet op ingaan.

De motie van de heer Wilders gaat over het ontslaan van ambtenaren. Daarover heb ik al gezegd dat de Kamer daar niet over gaat. De minister gaat er ook niet over. Wij moeten dat wel staatsrechtelijk zuiver benaderen. Ik heb al duidelijk gezegd wat ik ervan vind, namelijk dat het wel heel slecht zou zijn voor het rechtsgevoel in Nederland als de twee politieagenten die dat verschrikkelijke verhoor hebben afgenomen, gewoon op die manier kunnen doorwerken. Mijn mening kent u, maar dat is iets anders dan dat de Kamer over deze zaak een uitspraak kan doen.

De heer Eerdmans (LPF):

In het AD van vandaag zegt oud-rechter en geachte afgevaardigde de heer Boris Dittrich: dit kan niet zonder consequenties blijven; de zaak is zo serieus en heeft het gevoel van de rechtsorde zo geschokt; het kan niet anders. Hij zit er ook nog bij. Dat zijn inderdaad grote woorden en ik ben het er nog mee eens ook. Dan kunt u toch een uitspraak ondersteunen van de Kamer die dat zegt? De heer Wilders schrijft dat op. Hij zegt: dit kan niet zonder consequenties blijven, precies zoals de heer Dittrich, uw grote leider, dat zegt. Dat moet u dan toch onderstrepen? Dan kunt u toch gewoon met die motie instemmen? Dat is toch helemaal geen gebaar dat wij hier nu verkeerde zaken doen als Kamer?

Mevrouw Van der Laan (D66):

Dat niet, maar het is wel heel raar om een uitspraak te doen over iets wat je niet kunt waarmaken. Ik vind het belangrijk dat Kamermoties gaan over iets waar wij over gaan. Wat je zegt in het plenaire debat, wat je zegt in de pers, dingen waarmee je ook probeert de publieke discussie te beïnvloeden, daar hebt u allemaal gelijk in. Ik ben het zeer eens met de woorden van mijn grote leider, maar dat betekent niet meteen dat je dat dan altijd in een Kamermotie moet zetten. Ik wil het best nog even overleggen, maar ik weet niet of dit wel zo ontzettend veel oplevert.

De heer Nawijn (Groep Nawijn):

Ik kan mij aansluiten bij de heer Eerdmans. Er is veel bombarie bij de D66-fractie om dan aan het einde tot de conclusie te komen dat men tevreden is met de commissie. Ik wil mevrouw Van der Laan een vraag stellen. Zij zegt dat er een cultuuromslag moet komen bij het OM. Zij denkt dat dit kan door het instellen van een commissie. Kan zij mij één voorbeeld geven waarbij er een cultuuromslag is gekomen in een heel apparaat doordat er een commissie is ingesteld door de regering? Kan zij mij daar één voorbeeld van geven?

Mevrouw Van der Laan (D66):

Dat is in Engeland gebeurd met het instellen van de judicial review committee, al is dat geen Nederlands voorbeeld. Dat betekent dat de werkwijze van...

De heer Nawijn (Groep Nawijn):

Wij zijn nu in Nederland, mevrouw Van der Laan.

Mevrouw Van der Laan (D66):

Voorzitter. Ik vind het een beetje bizar worden als wij hier een soort quiz krijgen en als ik niet meteen met een voorbeeld kan komen van iets wat ooit in het verleden goed gewerkt heeft, dan wordt er verondersteld dat dit dan allemaal niet zou werken. De vraag die hier voorligt – en ik dreig in herhaling te vervallen – is of wij vertrouwen erin hebben dat die cultuuromslag er gaat komen. Ik heb aangegeven dat dit mijns inziens van heel veel verschillende punten zal afhangen, maar als ik de optelsom maak, dan is mijn afweging op dit moment dat het de goede kant op gaat. Natuurlijk moeten wij dat scherp in de gaten houden. Wellicht mag ik tegen de heer Nawijn, die daar een opmerking over heeft gemaakt, zeggen: ik denk dat het effectief is als de Kamer stevig inzet. Je ziet ook vandaag weer, juist omdat er zeer brede kritiek was van zeer veel collega's, dat je veranderingen bewerkstelligt, net zoals wij trouwens hebben gedaan in het tbs-debat. Het is volgens mij de rol van de Kamer om de regering scherp te houden en ik vind het fijn als wij als collega's dat soort dingen voor elkaar kunnen krijgen. Daarmee laten wij namelijk zien aan onze kiezers dat wij ons werk goed doen.

De heer Wolfsen (PvdA):

Voorzitter. Ik heb een opmerking vooraf en dan kom ik tot het oordeel over dit debat. Ik heb niet veel geïnterrumpeerd, omdat dat vaak leidt tot een verrommeling van het debat. Ik heb wel sterk geïnterrumpeerd – iemand zei dat en het klopt ook wel – op het punt van die DNA-profielen. De minister heeft toen gezegd wat hij gezegd heeft. Er zijn twee profielen gemeld. Het is een ingewikkelde discussie. Ik wil nog wel een brief van de minister – ik zal het nu verder niet uitdebatteren met de minister en hij hoeft er straks ook niet meer op in te gaan – over het volgende. Zijn er nu naar zijn oordeel wel of niet sporen aangetroffen van enige derde op al die zeven plekken die genoemd zijn? Mijn tweede vraag is hoe de minister het feit waardeert dat het vinden van die sporen bij derden, als ik het goed begrepen heb, weggelaten is in de brief aan het OM en de rechtbank. Hoe waardeert de minister dit, mede in het licht van de stukken die vandaag openbaar geworden zijn? Die stukken hebben wij kort voor het debat gekregen. Iedereen heeft eruit geciteerd. De gesprekverslagen zouden erop kunnen duiden dat op zekere manier is gestuurd. Dat weten wij echter niet. Ik wil daarover nog een haarscherpe uitleg van de minister krijgen. Wij moeten dat nu maar niet meer uitdebatteren, want dan gaan wij weer over specifieke pagina's spreken. Ik vind het echter wel belangrijk.

Ik kom toe aan onze conclusie. Deze zaak heeft ook onze fractie ernstig geschokt. Ik vind het goed dat wij dit debat vandaag hebben gevoerd. Ik vind het ook goed dat wij het pas hebben gedaan nadat wij het rapport-Posthumus hadden ontvangen. Wij hebben een zekere rust ingebouwd voordat wij met de minister in gesprek gingen. Ik ben er zelfs trots op dat wij die tijd hebben genomen en niet onmiddellijk bovenop de zaak zijn gedoken. Vanaf het begin heb ik gezegd dat wij echt wilden dat de onderste steen boven zou komen.

Wij moeten concluderen dat voor het eerst in de geschiedenis zo openhartig wordt gerapporteerd over fouten. Voor het eerst worden dit soort fouten zo genadeloos en zo openhartig blootgelegd. Openhartiger dan ik had verwacht. Eerlijk is eerlijk.

Er was een samenloop met het onderzoek dat al door de minister was gestart en de nieuwsuitzending. Doordat deze elkaar hebben gekruist, zijn allerlei misverstanden ontstaan. Het heeft een eigen dynamiek gekregen. Het past niet om kritiek te hebben op de media. De heer Rouvoet heeft mooie en ware woorden gesproken over het grote belang van de controle door de media op de rechtspraak en op de rechtsstaat.

Bij een zo grote schok van de rechtsorde resteert de vraag of deze minister van Justitie moet worden weggestuurd. Wat de minister heeft gezegd over de ministeriële verantwoordelijkheid deugt natuurlijk niet helemaal. Verschillende collega's hebben daarover ook al iets gezegd. Hij zei dat een minister niet moet aftreden voor iets dat voor zijn aantreden is gebeurd. Dat lijkt ons onzin. Het is heel goed mogelijk dat een minister in het bekend worden van iets uit het verleden aanleiding ziet om af te treden. Dan komt er een ander. Uiteraard hoeft een minister daarover niet uit zichzelf af te treden. Het is vooral de vraag of de Kamer het vertrouwen heeft dat de bewindsman de gemaakte fouten krachtig zal corrigeren. Een andere, zeer belangrijke vraag is of het instituut van de minister van Justitie niet zodanig is aangetast door alles wat is gebeurd, dat hij het niet meer op een geloofwaardige wijze kan invullen.

Voorzitter. Wij betrekken hierbij de volgende overwegingen. De minister heeft goed geantwoord. Hij neemt alle aanbevelingen over. Dat wisten wij natuurlijk al. Hij had het al geschreven en het was dus al bekend. De commissie-Posthumus blijft bestaan en krijgt bovendien een bredere taak. Over de zaak-Enschede heeft hij gezegd dat hij er zijn volle medewerking aan zal verlenen wanneer de Kamer vraagt om ook daarnaar te laten kijken. Zo begrijp ik zijn woorden althans. Ik zeg erbij dat wij niet alle evaluaties hier openbaar hoeven te bespreken. Wij bespreken hier ook niet alle operaties die zijn misgelopen. Het staat voor mij vast dat het moet gebeuren.

Ik dank de minister voor alle toezeggingen. Strafzaken kunnen makkelijker worden heropend. De minister zal bekijken hoe kan worden geholpen om het aangerichte leed te verzachten. Er komt een grondige en structurele aanpak bij zowel het OM als het NFI. Dat er in de pers door zowel de minister als de pg ongelukkig over is gesproken, maakt dit allemaal niet anders.

Wie heeft iets aan het wegsturen van een minister, als alles wat er gaat gebeuren je aanstaat? Waar sta je dan voor? Mijn hele fractie heeft zich gerealiseerd, dat het buiten het parlement misschien gemakkelijker is om uit te leggen wanneer je de minister wegstuurt dan wanneer je hem laat zitten. Ik zeg dat hier maar in alle eerlijkheid.

Voorzitter. Uiteindelijk zijn wij ervan overtuigd dat het voor het herstel van het vertrouwen in de rechtsstaat belangrijker is dat deze minister de kans krijgt om te doen wat wij van hem hebben gevraagd. Hij moet zelf kunnen uitvoeren wat hij heeft toegezegd te zullen doen. Daartoe willen wij hem de kans geven. Om die reden zullen wij de motie van GroenLinks niet steunen.

Mevrouw Vos (GroenLinks):

Ik wil de heer Wolfsen één vraag stellen. Eerder heeft zijn fractie inzake een tbs-zaak, een zeer ernstige zaak met ernstige gevolgen, een motie van wantrouwen tegen de minister gesteund. Wij spreken nu over een zaak waarin alle instituties die een rol spelen ernstige fouten hebben gemaakt. Er is geen corrigerend vermogen geweest. Het instituut van deze minister heeft ernstig gefaald. De heer Wolfsen heeft dat een structureel probleem genoemd. Kan hij uitleggen waarom hij het in de tbs-zaak wel noodzakelijk vond een motie van wantrouwen in te dienen, maar bij deze zaak zegt dat dat niet nodig is en dat de minister zijn werk verder moet doen?

De heer Wolfsen (PvdA):

Dat denk ik te kunnen uitleggen. Wat bij de tbs-affaires gebeurde, gebeurde allemaal onder de verantwoordelijkheid van deze minister. Wij zijn in de twee debatten daarover hard geweest, maar naar onze eigen beleving wel fair en consequent. Bij het debat over de ontvoering in Eibergen bleek dat er recent ontzettend veel mis was, zowel bij de ontsnapping als in de kliniek zelf. De minister noemde dat toen zeer zorgwekkend. Dat vond allemaal plaats onder verantwoordelijkheid van deze minister. Wij vonden dat toen reden om de minister weg te sturen. Deze zaak heeft grotendeels plaatsgevonden onder de verantwoordelijkheid van zijn voorganger. Aanvankelijk schoof hij het daar zelf ook enigszins heen. Dat vind ik in staatsrechtelijke zin niet chique, want je moet het wel bij jezelf houden, maar het is een feit. Wij beoordelen de minister op datgene wat hij zelf heeft gedaan. Gebleken is dat hij zonder dat wij dat wisten het onderzoek al in gang had gezet en grondig heeft laten evalueren. Dat is precies wat wij willen. Wij vinden alles goed wat er in deze periode is gebeurd, eerlijk is eerlijk. Dan moet je een afweging maken. Als je dat in de volle breedte goed vindt, ook goed vindt wat er nu nog gaat gebeuren en ook goed vindt dat alles wat je hebt ingebracht wordt overgenomen, moet je niet deze minister wegsturen vanwege iets wat onder zijn voorganger is gebeurd.

Mevrouw Vos (GroenLinks):

Ik begrijp dat de PvdA vindt dat een minister alleen moet worden weggestuurd vanwege zijn eigen daden en de dingen waarvoor hij direct verantwoordelijk is. De PvdA ziet kennelijk in een zaak als deze, waar feitelijk elke institutie die onder de verantwoordelijkheid van deze minister valt, zeer ernstig heeft gefaald, geen reden voor een motie van wantrouwen, omdat dat allemaal onder zijn voorganger is gebeurd.

De heer Wolfsen (PvdA):

Dat heb ik niet gezegd. Mevrouw Vos heeft niet goed geluisterd. Ik heb gezegd wat vandaag in deze kwestie onze afweging is geweest. Dat laat onverlet dat wij een andere keer een andere afweging kunnen maken. Wij hebben deze minister concreet op deze zaak beoordeeld.

De vergadering wordt enkele minuten geschorst.

Minister Donner:

Mevrouw de voorzitter. Ik dank voor de woorden die in tweede termijn gesproken zijn. Ik ben het eens met de opmerking van de heer Eerdmans dat wij moeten oppassen dat dit debat niet eindigt in een aantal gedetailleerde discussies.

Ik zal daarom een brief sturen over het punt dat de heer Wolfsen naar voren heeft gebracht. Ik neem daarbij ook het punt van het NFI mee en de eventuele druk.

De vraag van de heer Rouvoet hoe tunnelvisie in de rechtszaal voorkomen kan worden, zal ik meenemen in het stuk dat ik naar aanleiding van het verbeterprogramma van het Openbaar Ministerie aan de Kamer zal sturen. Indien mogelijk ga ik daarbij ook in op de review board en anders kom ik daarmee indien mogelijk nog dit jaar.

Ook de andere punten die in dit debat aan de orde zijn geweest, zullen worden meegenomen. De zaak is immers te ernstig voor de rechtsstaat om hier te gaan millimeteren over wat er wel en niet gebeuren kan. Ik probeer zo goed mogelijk het vertrouwen in de rechtsstaat en het zelfvertrouwen van de rechtsstaat te herstellen.

Ik wil echter het beeld bestrijden dat de heer De Wit oproept, namelijk dat ik wantoestanden gedoogd heb. Hij wil dat de minister van Justitie een eigen instantie wordt voor beroep om in te grijpen in rechterlijke beslissingen als er weer argumenten zijn. Dat past echter ten enenmale niet in de rechtsstaat, want dan wordt de minister van Justitie een eigen rechterlijke instantie.

De heer De Wit stelt ook dat ik de aanbevelingen die in het rapport staan, niet eigener beweging heb gedaan. Ik heb aangegeven dat een aantal al in gang gezet is. Ook wat dit betreft, ben ik het volledig eens met mevrouw Vos dat het oordeel over deze zaak aan de Kamer is. Ik heb ook niet bestreden dat vanwege het verleden de minister daarover niet ter verantwoording geroepen of naar huis gestuurd zou kunnen worden. Dat is het goed recht van de Kamer. De Kamer moet dat ook doen als zij van oordeel is dat op die wijze het vertrouwen in rechtsstaat en in de rechterlijke macht kan worden hersteld. Daar is geen discussie over. Ik heb alleen willen zeggen dat een minister dat niet uit eigen beweging vóór een Kamerdebat moet doen, omdat zijn opvolger vervolgens precies dezelfde feiten in de Kamer moet verdedigen. Dat punt is hier verder niet aan de orde.

Inderdaad, gelet op wat gebeurd is was dit niet een vreugdevolle zaak om te verdedigen. Het had niet behoren te gebeuren. De uitkomst betekent voor alle betrokkenen verlies, verlies voor het aanzien van het OM, verlies voor het aanzien van andere betrokkenen, verlies voor degene die onschuldig heeft vastgezeten, verlies voor de jongen die onbehoorlijk is behandeld, kortom, verlies voor iedereen. In die zin wil ik het oordeel van de Kamer zien. Mijn inzet is om te komen tot cultuurverandering en daartoe heb ik een onderzoek gestart. Verder heb ik de wil om de misstanden structureel aan te pakken en om ervoor zorgen dat wij in openheid over het functioneren van de rechterlijke macht kunnen spreken teneinde het vertrouwen daarin zo niet te herstellen, dan toch wel te behouden. Dan wil ik verder niet praten over de vraag of ik dat moet doen of dat iemand anders dat moet doen. Het is aan de Kamer om daarover te beslissen.

Eén verzoek wil ik de Kamer nog doen. Bij debatten als deze hebben de Kamerleden de gewoonte om na verwerping van een motie van wantrouwen de minister te feliciteren. Mijn verzoek is om in het geval de motie ook nu verworpen wordt, geen handen te schudden. Dat wel doen zou een verkeerd beeld naar buiten zijn.

De heer De Wit (SP):

Voorzitter. Ik wil de minister nog een vraag stellen, ook om mijn standpunt te verduidelijken. Ik begrijp heel goed dat de minister niet tegen de rechter kan zeggen wat hij moet doen. Echter, het kan gebeuren dat een zaak gigantisch uit de hand loopt en dat er ongelooflijk veel fout gaat. De minister zou dan in overleg met de procureurs-generaal kunnen voorstellen om de zaak te onderzoeken. Wat is daar nu op tegen? Uiteindelijk is dit ook nu gebeurd. Op deze manier kan de minister allerlei procedures voorkomen. Uiteindelijk is het ook bij de behandeling van de zaak tegen Wik H. zo gegaan. Er waren allerlei procedures in verband met de veroordeelde B, maar door het vinden van een nieuwe dader is alles veranderd. Waarom zou de minister niet op een gegeven moment, los van de gevolgde procedures, een onderzoek kunnen instellen? Op deze mogelijkheid had mijn opmerking betrekking.

Minister Donner:

U geeft de situatie aan waarin zoiets gebeurt. In dit geval is dit ook gebeurd. Echter, als er geen nieuwe feiten zijn en de rechter niet tot herziening besluit, kan de minister van Justitie niet besluiten om wel te herzien. Daarmee zou namelijk een nieuwe rechtsinstantie worden gecreëerd.

Mevrouw Vos (GroenLinks):

De minister zei dat hij de problemen structureel gaat aanpakken. Is dat de erkenning van het bestaan van structurele problemen? Kiest hij daarom voor deze aanpak?

Minister Donner:

Ik heb in de brief gezegd dat de feiten en omstandigheden die het rapport aangeven duidelijk maken dat wij met een uitzonderlijke situatie te maken hebben. Tegelijkertijd komt met het rapport een aantal zaken aan het licht en daarvan heb ik steeds gezegd dat wij die structureel moeten aanpakken. Dat is de reden waarom ik het Openbaar Ministerie heb gevraagd om met een verbeterprogramma te komen.

Mevrouw Vos (GroenLinks):

Voorzitter. Ik heb nog één vraag. Net is bekend geworden dat de korpschef in Rotterdam reeds tijdens dit debat heeft gezegd dat geen maatregelen hoeven te worden genomen tegen de twee rechercheurs die Maikel hebben verhoord. Wat vindt de minister ervan dat voordat dit debat is afgelopen, de korpschef in Rotterdam zoiets zegt?

Minister Donner:

De korpschef is niet de korpsbeheerder.

Mevrouw Vos (GroenLinks):

Maar het gaat mij vooral om het signaal dat hiervan uitgaat. Dit is een ernstige zaak en de korpschef kondigt zoiets aan voordat het debat klaar is.

Minister Donner:

Ik ben daar uitermate ongelukkig mee, maar een korpschef is geen korpsbeheerder.

De beraadslaging wordt gesloten.

De vergadering wordt enige ogenblikken geschorst.

Naar boven