Handeling
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Vergadernummer | Datum vergadering |
---|---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2004-2005 | nr. 54, pagina 3480-3489 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Vergadernummer | Datum vergadering |
---|---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2004-2005 | nr. 54, pagina 3480-3489 |
Aan de orde is de behandeling van:
het wetsvoorstel Wijziging van de Werkloosheidswet en enige andere wetten, in verband met afschaffing van de kortdurende uitkering en aanscherping van de wekeneis (29738).
De algemene beraadslaging wordt geopend.
De voorzitter:
Ik deel u vast mee dat wij echt om twee uur vanmiddag moeten beginnen met de behandeling van het rapport van de commissie-Duivesteijn. Ik hoop dat wij dit wetsvoorstel tussen nu en uiterlijk kwart over één kunnen afhandelen. Zo niet, dan moeten wij kijken of wij de tweede termijn op een ander moment doen, maar laat ik niet zo somber beginnen. Wij gaan ervan uit dat het lukt, maar ik moet dus vasthouden aan twee uur als begintijd voor het debat over het rapport van de commissie-Duivesteijn.
Mevrouw Noorman-den Uyl (PvdA):
Voorzitter. Ik vind de behandeling van dit wetsvoorstel wat onwerkelijk. Wat is er aan de orde? Op dit moment is de SER bezig een advies uit te werken over een integrale visie op de toekomstbestendigheid van de WW. Vanzelfsprekend zal de referte-eis, de wijze waarop je WW-recht opbouwt, onderdeel zijn van dat advies. Dan vind ik het heel raar dat wij nu als Kamer een wetsvoorstel behandelen, waarover er over twee maanden – die kans is zeer groot – heel andere gedachten op tafel liggen. Daarom vind ik de behandeling hiervan niet alleen onwerkelijk, maar ook prematuur. Het had de regering gesierd om netjes het SER-advies af te wachten en niet dit ene element uit een hele serie van voorstellen te knippen en te zeggen: dat gaan wij na 1 april zo snel mogelijk invoeren, als de SER niet met andere voorstellen komt. Stel dat de SER rond 1 april wel komt met voorstellen om de wijze waarop WW-rechten worden opgebouwd anders vorm te geven, is de minister dan nog van plan met dit wetsvoorstel door te gaan? Of gaat hij dan het SER-advies serieus op zijn merites bezien en laten wij dit wetsvoorstel in de kast liggen, ook al zouden wij het hier reeds behandeld hebben?
Mijn tweede vraag geldt de urgentie. Moeten wij het nu behandelen of kan de Kamer de stemming over het uitgeklede wetsvoorstel dat hier nu ligt, gevoeglijk uitstellen tot na ommekomst van het SER-advies? Het is immers heel erg raar als de Kamer nu een wet vaststelt die zij vervolgens twee maanden later als niet opportuun moet beoordelen. Ik vind dat een onzorgvuldige wijze van handelen en vraag dan ook aan de regering: getuigt het niet van wijsheid om, ook al zouden wij dit nu hier verder tot en met de tweede termijn afhandelen, de stemming toch pas na 1 april te laten plaatsvinden? Dan pas ben je zorgvuldig. Anders interfereer je tussentijds in de gedachten die wij samen willen ontwikkelen over de toekomstbestendigheid van de WW in de integrale aanpak, waarover mede namens de regering een vraag is gesteld aan de SER. Ik vraag hierover helderheid. Aangezien de fractie van de PvdA en ik parlementaire verplichtingen natuurlijk een hoog goed achten, zal ik ingaan op het voorstel dat hier ligt. Ik zal het ook serieus beoordelen. Ik vind wel dat de regering de opmerkingen die ik daarvóór heb gemaakt, serieus moet beoordelen.
Mevrouw Verburg (CDA):
Nu mevrouw Noorman hier zo lang op doorgaat, moet mij toch een opmerking van het hart. Natuurlijk moeten wij rekening houden met het voorstel van de SER. Ik wijs er alleen op dat de Kamer zelf heeft gesteld dat dit wetsvoorstel voor behandeling gereed was. Het is haar beslissing geweest om dit nu te behandelen.
Mevrouw Noorman-den Uyl (PvdA):
Ik zou het op prijs stellen als u het had over de meerderheid van de Kamer oftewel de coalitiepartijen. Dan is de boel duidelijk.
Wij hebben grote problemen met de inhoud van het wetsvoorstel. Dat heeft te maken met het feit dat een aantal zaken in de WW is aangepast overeenkomstig de gedachte dat er iets moest worden gedaan aan het volume van de WW. Dat was het voornemen van de regeringspartijen in het regeerakkoord. Zo is er bijvoorbeeld premiedifferentiatie binnen de WW aangebracht. Die premiedifferentiatie moet een prikkel zijn voor werkgevers om arbeidsovereenkomsten zo in te richten dat er zo min mogelijk beroep op de WW wordt gedaan. Die maatregel wordt op dit moment ingevuld. Het had van wijsheid getuigd als de effecten van die maatregel waren afgewacht voordat de "wekeneis" werd aangescherpt. De fractie van de PvdA vindt dit voorstel dan ook op die gronden prematuur.
Het is niet proportioneel dat mensen jarenlang WW-premie betalen – in het geval van de wekeneis gebeurt dat gedurende een wat kortere periode – zonder dat daar een fatsoenlijk recht wordt opgebouwd. Dit is het tweede bezwaar van de fractie van de PvdA tegen de voorstellen. Dit gaat ten principale ten koste van de solidariteit tussen jonge mensen, starters op de arbeidsmarkt, en ouderen die daar allang op opereren. De prijs van het verkorten van het recht op WW door het verlengen van de referte-eis is dat starters, jongeren op de arbeidsmarkt, minder snel een beroep op de WW kunnen doen als zij werkloos zijn. Die prijs wordt betaald door mensen die werken op een flexibele arbeidsmarkt waarbij sprake is van contracten voor beperkte tijd. Zij worden de dupe van de maatregel. Ook werkgevers die juist gebruik maken van mensen die gedurende een kortere periode aan een bedrijf verbonden zijn, betalen een prijs. Daardoor wordt de mobiliteit op de arbeidsmarkt en de flexmarkt beperkt. De inrichting van de arbeidsmarkt wordt beperkt. Wij vinden dat niet goed.
Van belang voor de verkorting van de referte-eis is ook dat mensen die een verdienende partner hebben, geen enkel recht op een werkloosheidsuitkering hebben indien zij werkloos worden, maar niet aan de referte-eis voldoen. Dat nadeel hebben alleen tweeverdieners; alleenverdieners hebben dat niet. Dit is wederom een maatregel van het kabinet waardoor tweeverdieners veel negatiever worden behandeld dan alleenverdieners. Wij vinden dat geen goede zaak.
Wij hebben allemaal de mond vol van de stijgende behoefte van werknemers om vaker en frequenter te kunnen wisselen op de arbeidsmarkt. Wij hebben het over ontslagrecht, wat er allemaal niet zou moeten en het Deense model. Ja ja! Maar als wij het zo belangrijk vinden dat werknemers snel van werk kunnen veranderen of dat werkgevers een scherper op hun behoefte aan productiecapaciteit toegesneden gebruik van werknemers kunnen maken, dan moeten wij de referte-eis niet aanpassen zoals de regering het nu voorstelt.
Het effect op tweeverdieners is groot als een van de twee zijn werk en daarmee zijn inkomsten volledig kwijtraakt. De minister ontkende bij de behandeling van de Awir nog dat het veelvuldig zou voorkomen, maar dit is dus ook een voorbeeld van een geval waarin het gezinsinkomen van de ene dag op de andere met 50% of meer daalt. Dit zal zeker bij het van kracht worden van de Awir per 1 januari 2006 grote effecten hebben, bijvoorbeeld doordat men onvoldoende compensatie via de huursubsidie krijgt. Daardoor ontstaat in sommige gevallen verarming. De regering heeft in reactie op de kritiek hierop gezegd dat dit maar heel sporadisch voorkomt, maar uit de voorbereiding van de behandeling van dit wetsvoorstel blijkt dat het niet heel zelden voorkomt, maar dat zo'n zestienduizend mensen per jaar te maken hebben met een fundamen tele inkomensdaling. Het aantal dat wel doorstroomt naar de WWB, is daar al van afgetrokken. Kortom, als dit wetsvoorstel wordt aangenomen, zullen er in Nederland zo'n zestienduizend huishoudens per jaar te maken krijgen met een inkomensdaling die kan oplopen tot 50 of 60%. De regering zei twee weken geleden nog dat dit wel meeviel.
De heer Aptroot (VVD):
U noemt een getal van zestienduizend huishoudens; dat geldt voor de bestaande situatie, maar het wetsvoorstel is toch ook bedoeld om te bewerkstelligen dat werkgevers en werknemers andere arbeidscontracten gaan sluiten?
Mevrouw Noorman-den Uyl (PvdA):
Ik kijk naar het tabelletje dat de minister ons verstrekt heeft. Dat laat keurig zien dat er in 2009 eenentwintigduizend WW-uitkeringen minder zouden zijn en dat daar tegenover staat dat er achtduizend uitkeringen in de WWB bij komen. En misschien wordt deze situatie zelfs al eerder bereikt. Het saldo is dan dertienduizend huishoudens die in de prut zakken, waarbij dan al rekening is gehouden met al uw argumenten. Dat is echt heel wat meer dan wat de minister de Kamer twee weken geleden heeft voorgehouden. Ik neem dit de regering kwalijk, vooral omdat de vangnetregeling, zoals compensatie via de huursubsidie, het niet gehaald heeft doordat uw collega Weekers op het laatste moment zijn handtekening onder het amendement introk. Soms is het nodig om de geschiedenis weer even aan te geven.
Mijn fractie vindt het zeker met de huidige arbeidsmarkt problematisch dat met name jongeren en starters door deze regeling in een zeer ongunstige situatie terechtkomen, ook bij het aanvaarden van kortdurend werk. En er wordt verwacht dat terugvallen op een uitkering zeer problematisch zal zijn. Ook hieraan heeft de regering onvoldoende aandacht besteed; met premiedifferentiatie in de WW zou deze maatregel toch in beginsel niet nodig zijn.
Dan de omvangrijke groep waarvoor op dit moment een gereduceerde wekeneis geldt. Ik denk aan kunstenaars, ondersteunende medewerkers, regisseurs, vormgevers, decorontwerpers en -bouwers en educatieve medewerkers. De regering heeft er na forse demonstraties, ook op het Plein, weliswaar voor gekozen om de wekeneis nog enigszins gereduceerd te laten, maar zij wil de eis wel verhogen van 16 naar 26 weken. Wij vinden dit een zeer onverstandige maatregel. De regering heeft gesuggereerd dat het hierbij om een relatief kleine groep zou gaan, maar FNV-KIEM geeft aan dat 50% van de kunstenaars hiervan de dupe wordt, wat ook uit de cijfers van UWV blijkt. Wat betekent dat? Zij kunnen hun werk niet meer doen. Hierdoor zal 50% van de beroepsgroep en ondersteunende werkers van de arbeidsmarkt verdwijnen. Dat is een culturele verarming die onverantwoordelijk is. Dat is de reden waarom mijn fractie heel uitdrukkelijk stelt dat het onverantwoord is om de beroepsgroep te confronteren met deze wekeneis. Het amendement op stuk nr. 9 dat ik heb ingediend, leidt ertoe dat het ministerieel besluit dat de minister zich had voorgenomen, wordt omgezet in een algemene maatregel van bestuur, met voorhangprocedure. De Kamer kan daarmee direct invloed uitoefenen op de vaststelling van die eis. Naar het oordeel van mijn fractie zal dat een eis moeten zijn van 16 uit 39. Ik hoop dat de Kamer dit amendement zal steunen, en dat de minister terugkeert op zijn schreden.
Ik heb geconstateerd dat in de definitie van het begrip "podiumkunstenaar" is gekozen voor een heel kleine definitie van de doelgroep, terwijl sprake is van een veel bredere definitie van de doelgroep die direct wordt getroffen door de aanscherping van het besluit. Die bredere definitie bevat namelijk mensen waarvoor het in dit vakgebied niet mogelijk is om tot een vaste aanstelling te komen. Verder is het voor hen niet goed mogelijk om tussen de aanstellingen door andere activiteiten te volgen, wat ons ragfijn is uitgelegd tijdens de hoorzitting. Als de regering niet bereid is de beroepsgroep uit te breiden volgens mijn voorstel, zal ik daarover in tweede termijn het oordeel van de Kamer vragen.
Ik heb grote bezwaren tegen de wijze waarop de regering zo snel mogelijk na 1 april dit wetsvoorstel wil uitvoeren. Stel dat het wetsvoorstel past in het SER-advies, of dat er geen SER-advies komt, dan nog vindt de fractie van de Partij van de Arbeid dat zo'n wetsvoorstel, waartegen wij grote bezwaren hebben, niet eerder dan 1 januari 2006 mag worden ingevoerd, om zo alle betrokkenen de gelegenheid te geven hun werkwijze aan te passen. Daartoe heb ik een amendement ingediend op stuk nr. 10.
Ik hoop oprecht dat de regering bereid is goed naar de Kamer te luisteren. Het kan niet zo zijn dat, als je de beroepsgroep zo hard aanpakt als in dit wetsvoorstel gebeurt, je dit met droge ogen kunt doen zonder compenserende maatregelen te nemen. In de memorie van antwoord staat dat mensen uit de beroepsgroep tussen de optredens in wel administratief werk kunnen doen om aan hun inkomen te komen. Daarmee wordt de noodzaak van training en oefening ontkend. Een violiste kan niet dagelijks oefenen tussen het vullen van vakken bij Albert Heijn door. Voor die activiteiten moeten dus aanvullende subsidiestromen worden gecreëerd, bijvoorbeeld via OCW. De referte-eis kan niet worden verhoogd zonder dat de activiteiten die nodig zijn voor een goede beroepsuitoefening of de aanvullende beroepen aanvullend worden gesubsidieerd. De regering is daarmee onverantwoord bezig, en ik had meer verwacht van een regering die zegt hoge waarde te hechten aan het behoud van cultuur en de inzet van mensen daarbij.
De regering zet de beroepsgroep van de kunstenaars tegenover andere vormen van seizoensarbeid. Wij hebben dit debat al eerder gevolgd en gevoerd. Seizoensarbeid is een wezenlijk ander soort werk, dat qua tijd gebonden is en tevoren inplanbaar en organiseerbaar is. Van de hele beroepsgroep van kunstenaars en ondersteunende beroepen is het bijzondere dat zij te maken hebben met een niet goed voorspelbaar arbeidspatroon dat jaarlijks, maandelijks of wekelijks kan wisselen. Juist in dat kader is deze verlaagde wekeneis vanuit het verleden, en wat ons betreft vanuit het heden, gerechtvaardigd. De norm moet dan wel zodanig zijn dat de beroepsgroep niet wordt verkleind. Dat neemt de PvdA-fractie niet voor haar rekening.
De heer Varela (LPF):
Mijnheer de voorzitter. Om met de deur in huis te vallen: onze fractie is geen warm voorstander van het idee om de wekeneis voor toegang tot de WW aan te scherpen. Naar onze mening is het een puur uit nood geboren idee. Het enige wat ermee wordt bereikt, is dat de kosten van het sociale systeem worden gedrukt. Wij menen dat dit niet zal leiden tot meer banen of tot afname van het aantal ontslagen. Kortom, het helpt de werkgelegenheid niet.
In de nota stelt de minister dat de beperking in de instroom in de WW voor een deel zal worden gecompenseerd door een toename van de instroom in de bijstand. De verschuiving van WW naar bijstand bedraagt echter geen 100%. In een structurele situatie zou meer dan de helft van de werklozen die niet aan de wekeneis voldoen, niet doorstromen naar de bijstand. Dit wil zeggen dat het kabinetsvoorstel ofwel voor extra banen zorgt, ofwel ertoe leidt dat de nieuwe werklozen het erbij laten zitten en geen uitkering aanvragen. Kan de minister ons over dit punt meer duidelijkheid verschaffen?
Tevens vragen wij de minister of het beperken van de rechten van werknemers ook tot verlaging van hun premie zal leiden. Indien hun premie op peil blijft, maar hun rechten verminderen, betekent dit per saldo een premieverhoging. Dit zal straks in de CAO-onderhandelingen wellicht weer gerepareerd moeten worden. Als dit het geval is, betaalt uiteindelijk het bedrijfsleven de rekening voor dit plan, waardoor de loonkosten stijgen en de werkgelegenheid een nieuwe klap krijgt. Ook over dit punt vragen wij de minister om meer informatie.
Is de minister er zich van bewust dat de regeling in het Nederlands ontslagrecht ervoor zorgt dat de jeugd per definitie dubbel wordt gepakt in dit systeem, als dit voorstel wordt aangenomen? Zoals de minister weet, vliegen de jongste medewerkers er door de hantering van het LIFO-systeem bij ontslagrondes per definitie als eersten uit. Zij hebben de kleinste kans om aan de wekeneis te voldoen en blijven vooral in economisch moeilijke tijden met lege handen achter. Net als bij de strijd om het prepensioen is dit een bewijs dat het kabinet alles in het werk stelt om de oudere babyboomgeneratie te ontzien, waardoor alle ellende van de economische crisis op de jeugdige generatie neerkomt.
Onze partij, de Lijst Pim Fortuyn, is geen partij die op de rem wil trappen, dat is bekend. Wij zijn ervan overtuigd dat de sociale zekerheid moet worden aangepast. Dit kabinet voert voor een deel een beleid uit dat wij in 2002 zelf hebben ingezet. Wij doen het kabinet daarom een aantal suggesties aan de hand die de omvang van de WW zouden kunnen doen afnemen, zonder dat de instroom wordt geblokkeerd.
Ons eerste voorstel is een acceptatieplicht in de WW. Wij zijn van mening dat het onjuist is dat mensen vrij lang zelf op een moeizame arbeidsmarkt mogen experimenteren alvorens zij ondersteuning van het CWI krijgen bij het zoeken naar een passende baan. Wij menen dat werklozen al heel lang uit de running zijn wanneer zij ondersteuning van het CWI krijgen, en daardoor moeilijker bemiddelbaar. Daarvoor moet men allerlei dure integratieprojecten opzetten. Kan dat niet wat handiger? Wij pleiten ervoor dat werklozen bijvoorbeeld al na twee weken actief achter de broek worden gezeten. Gisteren heeft het CPB een rapport gepubliceerd, waarin gesteld wordt dat de stok beter zou werken dan de wortel. Dat wordt bevestigd door een internationaal onderzoek. Het invoeren van een acceptatieplicht in de WW is een voorbeeld van zo'n stok. Dat heeft wat ons betreft prioriteit boven het aanscherpen van de wekeneis.
Als laatste wil ik ingaan op het ontslagrecht. Wij willen toch een pleidooi houden voor de invoering van het Deense model van ontslagrecht en sociale zekerheid. In Denemarken is het ontslagrecht veel soepeler. Dat wordt gecompenseerd door een hoog niveau van uitkeringen en een zeer actief stimuleringsbeleid. Het gevolg hiervan is dat bedrijven, zodra de economie een kleine opbloei laat zien, veel gemakkelijker en sneller mensen aannemen. Dat is iets dat met het extreem starre ontslagrecht in Nederland eigenlijk onmogelijk is. Dit model is in Denemarken behoorlijk succesvol gebleken. Waarom zou dit in Nederland niet kunnen werken?
De heer Van Bommel (SP):
Voorzitter. Een van de vele redenen waarom 300.000 mensen eind verleden jaar op het Museumplein demonstreerden, was de aantasting van de WW. De afschaffing van de kortdurende uitkering, is uit het wetsvoorstel gehaald, maar de aanscherping van de wekeneis ligt nu voor. Mijn fractie begrijpt niet waarom dit gewijzigde wetsvoorstel juist op dit moment aan de Kamer wordt voorgelegd. De SER heeft tot 1 april 2005 namelijk de gelegenheid om met een advies over de WW te komen. Waarom wacht de minister dat advies niet af? Dit temeer omdat hij de definitieve besluitvorming over de feitelijke invoering van de verscherpte wekeneis wel zal nemen in het licht van het SER-advies. De vraag is dan ook wat er in het SER-advies moet staan, om hem te doen besluiten om de aanscherping van de wekeneis niet in te voeren. Stel dat de SER in haar advies voor een nieuwe WW de huidige wekeneis laat staan of maar met een paar weken aanscherpt, wat gaat de minister in dat geval dan doen?
De SP-fractie heeft grote bezwaren tegen de aanscherping van de wekeneis. Juist in een periode van toenemende werkloosheid is inkomenszekerheid bij werkloosheid van groot belang. Deze wijziging van de verzekeringsvoorwaarde is maatschappelijk ongewenst en strijdig met normen en waarden als je het hebt over de betrouwbaarheid van de overheid. Voor aanscherping van de wekeneis wordt wat mijn fractie betreft een wel heel merkwaardig argument gebruikt: het recht op WW moet worden voorbehouden aan mensen die een relatief sterke band hebben met de arbeidsmarkt. Maar een verzekering heb je toch vooral voor het geval je meer risico loopt en het risico op werkloosheid is toch het grootst als je een zwakke band met die arbeidsmarkt hebt? Met andere woorden, moeten wij hier niet concluderen dat juist zij die de meeste kwetsbare positie hebben op de arbeidsmarkt, de dupe zijn van dit voorstel?
Door deze maatregel zullen volgens het cijfer van de minister 21.000 mensen hun recht op WW kwijt raken. Zij moeten gaan leven op kosten van hun partner of zij belanden in de bijstand. Daarmee worden zij dus veroordeeld tot armoede. De kans op schulden wordt daarmee weer groter. Wij kennen de vicieuze cirkel van bijstand, armoede, schulden en grotere problemen. Deze mensen belanden dan in een situatie waarin het alleen maar moeilijker wordt om nog werk te vinden. Dit is dus geen oplossing, maar een onderdeel van het probleem. De redenering van de minister dat werkgevers zich door de aanscherping van de wekeneis zullen inspannen om langere contracten aan te bieden, overtuigt ons niet. Welke concrete aanwijzingen heeft hij dat werkgevers dat zullen doen? Het fenomeen van seizoensarbeid is al zo oud als het bestaan van de seizoenen zelf. Wat maakt het een werkgever nu uit welke uitkering iemand heeft? De maatregel zal ook vooral jongeren treffen. In tijden van werkloosheid hebben veel jongeren namelijk tijdelijke arbeidscontracten die niet worden verlengd. Dat blijkt ook uit de taskforce werkloosheid. Waarom moeten zij gestraft worden met een hogere drempel voor bijstand?
Het enige gevolg zal zijn dat deze werklozen een lager loon zullen moeten accepteren, want het valt niet te ontkennen dat er van deze maatregel een neerwaartse druk uitgaat. Graag een reactie van de minister op dit punt.
Dit voorstel heeft naar onze stellige overtuiging niets te maken met activerend arbeidsmarktbeleid, maar alles met afbraak van de sociale zekerheid. De SP ziet dit voorstel dan ook als een nieuwe kras op het toch al ernstig geschonden sociale gezicht van deze minister.
De heer Aptroot (VVD):
Voorzitter. Voor veel mensen verandert er straks niets als zij werkloos worden, omdat zij 9 van de laatste 12 maanden of een langere periode dan 9 maanden hebben gewerkt. Zij kunnen op dezelfde manier gebruikmaken van de WW als tot nu toe. Er is wel een strengere toetredingseis voor degenen die niet aaneengesloten langere tijd hebben gewerkt. Deze toetredingseis wordt verhoogd. Wij vinden het positief dat er een sterkere relatie komt tussen gewerkt hebben, premie betalen en het recht op een WW-uitkering. Solidariteit moet naar twee kanten werken: solidariteit van de werkenden met de niet werkenden, maar ook solidariteit met een ieder om te voorkomen dat men gebruik moet maken van het recht op een WW-uitkering. Wij zijn ervan overtuigd dat daardoor langer en regelmatiger werken wordt gestimuleerd en dat het invloed heeft op de contracten die werknemers en werkgevers zullen sluiten. Ik voorspel dat er meer contracten zullen komen van 9 maanden of langer en dat de contracten van 6 maanden, als een proefperiode waarin wordt nagegaan of de baan bevalt en of de werkgever de werknemer langere tijd in dienst wil hebben, zullen afnemen. Dat men rekening zal houden met de aanscherping in de WW is een positieve beïnvloeding die wij graag zien.
Voor twee groepen geldt er een bijzondere situatie. Voor artiesten en musici wordt de toetredingseis weliswaar aangescherpt door verhoging van de drempel, maar deze is toch lager dan voor de rest van de werkenden. Voor seizoenswerkers verandert de regel wel in één keer. Het is overigens belangrijk dat de administratieve lasten voor het bedrijfsleven niet worden verhoogd. Waarom geldt de lagere wekeneis wel voor artiesten en musici en niet voor seizoenswerkers? Ik ben niet zo pessimistisch als mevrouw Noorman, die zei dat artiesten en musici geen ander werk kunnen doen. Als je in de muziek zit, moet je inderdaad regelmatig oefenen, maar dat betekent niet dat je geen ander werk meer kan doen als je een periode geen contract hebt en niet hoeft op te treden. Ook als je wel een contract hebt en optreedt, moet je naast je werk oefenen.
Mevrouw Noorman-den Uyl (PvdA):
Seizoenswerkers weten tevoren in welk seizoen zij werken. Dat is een andere planning dan dat je van contract in contract rolt, waarbij het ene wordt afgesloten voor 3 maanden en het andere voor 1,5 jaar. In de kunst en cultuur wordt zelden een contract voor 8 maanden afgesloten. Voorafgaand aan het ingaan van het contract moet je de stukken leren, de belichting inoefenen en dergelijke. Daarvoor word je niet betaald. Als het ministerie van OCW dat aanvullend financiert, kan daarover worden gesproken, maar dat wordt mordicus geweigerd. In dat geval gaat uw verhaal niet op.
De heer Aptroot (VVD):
Het is wel aardig dat u eigenlijk zegt dat het voor seizoenswerkers wel kan, maar dat u die conclusie niet trekt in het debat. Uw redenering volgend, zou die aanscherping van de wekeneis voor seizoenwerkers dus wel plaats kunnen vinden. Los daarvan ben ik het niet met u eens, want ook in de culturele sector zijn gedragsveranderingen mogelijk. Als een deel van het werk onbetaald is, moet men dat eerst in de sector proberen op te lossen.
Mevrouw Noorman-den Uyl (PvdA):
Het instrument om per sector een oplossing te vinden, is nog altijd premiedifferentiatie in de WW, met name bij seizoenswerk. De heer Aptroot kent waarschijnlijk het dossier over de cyclische werkloosheid. Daaraan wordt op dit moment volop gewerkt en dat ziet er goed uit. De sector kunst en cultuur bestaat echter voor het overgrote deel uit gesubsidieerd werk. Dat vinden wij allemaal goed, maar in dat geval lukt het niet om daarvoor een vorm te vinden. De minister erkent dat, anders was hij niet zelf met een kleine verlaging gekomen. Daarmee gaat ook dit deel van het betoog van de heer Aptroot niet op.
De heer Aptroot (VVD):
Mijn betoog gaat wel op, maar ik zie wel enig verschil. Het kan zijn dat wij instemmen met het kabinetsvoorstel om voor de musici en artiesten een wat andere regeling te hebben en verder alle werkenden gelijk te trekken.
Ik wil graag weten of de minister een indruk heeft van wat het voorstel betekent voor de sectoren die regelmatig seizoenswerk hebben. Er wordt gesproken over aantallen werknemers, maar ook over de gevolgen voor de branche. Wij zijn het eens met het principe dat seizoenswerk net als andere arbeid moet worden behandeld, maar ook met het principe dat de gebruiker betaalt. Onaardig gezegd: de vervuiler betaalt. Wij vinden dat er veel zit in de gedachte van premiedifferentiatie. Als een branche bepaald gedrag of een automatisch patroon vertoont, waardoor veel vaker gebruik wordt gemaakt van WW, is het redelijk dat die branche dat betaalt en niet alle bedrijven en alle werknemers in Nederland. Wij weten dat de minister daarover gedachten heeft, bijvoorbeeld over het koppelen van de WW-premie aan de contractduur. Wij vinden dat een interessante gedachte. Hoe staat het daarmee? Wij vinden het ook een interessante gedachte om de premie te koppelen aan een sector. Dat mag dan niet een systeem zijn waarbij de administratieve lasten fors toenemen, want dat betekent weglekken van middelen, wat wij zonde vinden. De administratieve lasten moeten overal zo laag mogelijk zijn, als het enigszins kan nagenoeg nihil.
Al met al vinden wij dit een verstandig voorstel, dat wij kunnen steunen. Wij willen wel weten wat het betekent voor seizoenswerkers en met name voor de branches met een seizoenspatroon.
Mevrouw Verburg (CDA):
Voorzitter. De beste sociale zekerheid is het hebben en houden van een betaalde baan. Helaas lukt dat niet iedereen altijd. Een periode van werkloosheid en zoeken naar een betaalde baan is dan het gevolg. Met het oog op het overbruggen van een periode van werkloosheid en derhalve een periode zonder inkomen uit loon is er de Werkloosheidswet, kortheidshalve aangeduid als WW. Deze wet is enerzijds een verzekering vanwege het tijdelijk niet kunnen vervullen van een betaalde baan. Anderzijds heeft de wet een activerende werking, die als doel heeft dat men de verzekering gebruikt zo lang als nodig is en zo kort als mogelijk is. Daarmee vervult de WW een trampolinefunctie. Deze functie kan en moet nog verder worden versterkt. Het kabinet doet dit met het voorliggende wetsvoorstel. Door de aanscherping van de wekeneis naar 39 uit 52 weken wordt de binding met de arbeid en de arbeidsmarkt versterkt. Werknemers zullen zich nog meer richten op het behoud van betaald werk, terwijl werkgevers door premiedifferentiatie eenzelfde stimulans hebben om werknemers aan het werk te houden. Beide effecten werken dus participatiebevorderend. De oriëntatie komt nog meer te liggen op behoud van werk in plaats van op de opgebouwde sociale zekerheidsrechten.
De CDA-fractie is ervan overtuigd dat nog veel kan worden verbeterd om de WW toekomstgericht en toekomstbestendig te maken. In die zin is dit wetsvoorstel niet meer, maar ook niet minder, dan een eerste stap. Nadere voorstellen zijn te verwachten na het uitbrengen van een advies over de toekomstbestendigheid en de toekomstige inrichting van de Werkloosheidswet door de SER. Daarvan heeft mijn fractie hoge verwachtingen, enerzijds omdat het onderdeel is van het sociaal akkoord van 5 november jongstleden, anderzijds omdat wij steeds meer geluiden horen – recent van de beoogde voorzitter van de FNV – dat de sociale zekerheid meer activerend kan en moet worden. Hulde daarvoor. Dat is wel eens anders geweest. Wij rekenen graag op een unaniem advies van de SER, waarbij zo mogelijk ook de ontslagwetgeving is betrokken. Zal dit inderdaad het geval zijn? In het denken over sociale stelsels wordt immers nogal eens verwezen naar het Deense model. Daarin gaan een effectief arbeidsmarktbeleid en reïntegratiebeleid hand in hand met een activerend stelsel van sociale zekerheid en een soepel ontslagrecht. Deelt de minister met ons de opvatting dat beide genoemde elementen, dus een effectief reïntegratiebeleid en een activerend stelsel van sociale zekerheid, voorwaarden zijn voor een versoepeling en vereenvoudiging van het ontslagrecht?
Het advies van de SER zal leiden tot verdere vernieuwing van de WW. Eventuele concrete voorstellen zijn reeds te verwachten voor de tweede helft van dit jaar. Met mevrouw Noorman vraag ik mij af of het dan niet verstandig is met de stemming over dit wetsvoorstel te wachten tot na 1 april. Naar mijn mening zijn moet je het ene wetsvoorstel niet laten inhalen door het andere, waardoor wij dit jaar misschien twee keer over dit onderwerp spreken. Wij zien dus wel iets in uitstel van de stemming. Anderzijds hebben wij in de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid afgesproken dat dit wetsvoorstel gereed was voor plenaire behandeling. Dat heeft ook te maken met de voorbereiding en de soepele inwerkingtreding van een en ander. Wij weten hoe ingewikkeld, lastig, tijdrovend en energievretend het kan zijn om een nieuw stelsel zodanig adequaat in te voeren dat het UWV de mensen om wie het gaat, werkgevers en werknemers, uitstekend kan dienen, bedienen en bejegenen. Uiteraard geldt dat ook voor het CWI.
Mevrouw Noorman-den Uyl (PvdA):
Ik ben blij dat mevrouw Verburg en ik het eens zijn over uitstel van de stemming.
Ook mevrouw Verburg zegt dat de invoering zorgvuldig moet plaatsvinden. Is zij het met mij eens dat "zo spoedig mogelijk" niet eerder kan zijn dan 1 januari 2006?
Mevrouw Verburg (CDA):
Dat gaat mij weer een stap te ver, want dan begint het grote vertragen weer. Ik wijs op de cyclische werkloosheidsproblematiek in de schildersbranche en de seizoensarbeid. Werkgevers en werknemers, inclusief de vakbonden en de brancheorganisaties spannen zich enorm in om ervoor te zorgen dat de binding met de arbeidsplaats versterkt wordt. Waarom begint u dan weer met uitstellen en vooruit schuiven van de invoering? Ik begrijp dat niet en vind het uitermate onverstandig. Als u zegt dat de sociale zekerheid activerend moet zijn, moet je niet alles op voorhand weer op de lange baan schuiven.
Mevrouw Noorman-den Uyl (PvdA):
Ik ben het met mevrouw Verburg eens dat de activerende bezigheden in de schildersbranche en andere vormen van cyclische arbeid bijzonder verheugend zijn. Het heeft overigens wel vier jaar geduurd, voordat het een beetje uit de verf kwam. Dat is gebeurd onder invloed van de premiedifferentiatie per sector. Kortom: zo lang is de doorlooptijd. Het is dan heel raar om deze maatregel, als die onverhoopt doorgaat, van de ene dag op de andere te implementeren. Dat is niet zorgvuldig jegens de uitvoeringsorganisaties die alle vormen van uitkeringen op een andere manier moeten berekenen. Ik vraag mevrouw Verburg rekening te houden met de uitvoerbaarheid van tal van zaken. Misschien heeft zij zelf ook wel een vraag aan de minister over de uitvoerbaarheid van deze maatregel.
De voorzitter:
U kunt het aan mevrouw Verburg overlaten, haar eigen vragen te verzinnen.
Mevrouw Verburg (CDA):
Mevrouw Noorman geeft impliciet zelf het antwoord. Zij geeft aan dat aan dit wetsvoorstel een traject van vier jaar vooraf is gegaan om de binding tussen werknemer en arbeidsplaats te versterken. Ik kan de branches en sectoren met seizoensarbeid, zoals land- en tuinbouw, de schilders en de bouwsector alleen maar complimenteren met de wijze waarop zij daarmee aan de slag gaan. Ik vraag de minister te bevestigen dat het UWV en het CWI dit wetsvoorstel per 1 april zorgvuldig en klantvriendelijk zouden kunnen uitvoeren en dat alle werkprocessen daarvoor gereed zijn. Tegen mevrouw Noorman zeg ik dat wij niet meedoen aan het weer voor ons uitschuiven van allerlei zaken. Dit zou na de nieuwe WAO en de prepensioen/vut/levensloop het derde dossier zijn dat wordt vooruit geschoven. Nu het draagvlak sterk is gegroeid, moeten wij voortvarend en tegelijkertijd zorgvuldig opereren.
Mevrouw Van Gent (GroenLinks):
Mevrouw Verburg had het over het "zorgvuldig en klantvriendelijk kunnen uitvoeren" door UWV en CWI. Als dat niet mogelijk is, is er toch een probleem.
Mevrouw Verburg (CDA):
Dat zijn van die als, dan-vragen die ervan uitgaan dat het niet mogelijk is. Ik ken UWV en CWI als professionele instellingen met mensen die hun vak verstaan. Ik ga ervan uit dat zij erop rekenen dat dit wetsvoorstel met ingang van 1 april soepel en zorgvuldig kan worden ingevuld.
Mevrouw Van Gent (GroenLinks):
U werpt zelf de vraag op of men er wel klaar voor is. Aan welke voorwaarden moet de UWV-organisatie voldoen, wil de CDA-fractie het groene licht geven? Er moet natuurlijk geen puinzooi ontstaan en de cliënten mogen er absoluut niet de dupe van worden. Dat zou uw sociale gezicht ernstig beschadigen!
Mevrouw Verburg (CDA):
Ik weet niet wat ik moet doen om mevrouw Van Gent te laten luisteren naar wat ik zeg. Wij willen graag dat dit voortvarend, zorgvuldig en klantvriendelijk wordt ingevoerd. De minister schrijft in de nota naar aanleiding van het verslag dat UWV en CWI erop voorbereid zijn om op die manier te opereren vanaf 1 april 2005. Ik vraag in dit plenaire debat of de minister dat kan bevestigen.
De minister meldt in de nota naar aanleiding van het verslag dat hij nog in overleg is met de culturele sector over het wachtgeldfonds culturele instellingen. Wat is de uitkomst van dat overleg? Wij gaan ervan uit dat ook de culturele sector vanaf 1 april meedoet in de vernieuwing van de wekeneis. Verwarring is er daar nog steeds over het aantal weken dat gaat gelden voor de verlaagde wekeneis in die sector. De minister meldt dat het gaat om 26 weken uit een serie van 39 weken. De staatssecretaris van OCW heeft echter een en andermaal gesuggereerd dat het gaat om een eis van 20 uit 39 weken. Graag opheldering richting culturele sector, richting Kamer en wellicht ook richting staatssecretaris!
Een andere reden voor het niet verder uitstellen van invoering van dit wetsvoorstel is de verwachting dat de SER geen nieuwe voorstellen zal doen inzake arbeidsverleden en de wekeneis.
De CDA-fractie is groot voorstander van voorzorg in plaats van nazorg, van investeren in plaats van uitsluiten. Om die reden pleit zij voor het meewegen van employability bij het verlenen van een ontslagvergunning. Wie meer kans heeft op een andere baan hoeft minder in te zitten over tijdelijke werkloosheid. Maar doorvoor moet wel worden geïnvesteerd door werkgever én werknemer. De minister-president wees tijdens de Bilderberg-conferentie terecht op het belang van innovatie en een leven lang investeren in kennis en vaardigheid. Hij introduceerde daarbij de idee van een fiscale kenniskorting. Dat kan een belangrijke stimulans zijn om bij te scholen binnen en vanuit de arbeidsorganisatie. Hoe staat het met concrete voorstellen daartoe? Kunnen wij die op z'n laatst bij de volgende begroting tegemoet zien?
Uniek is het Platform Leven Lang Leren, een nieuwe combinatie van de directies OCW en SZW die is gevormd door en onder aansturing van de verantwoordelijke bewindslieden. Wat is hun concrete opdracht? Wanneer kan de Kamer de eerste resultaten tegemoet zien? Dit ook met het oog op de combinatie van leren, werken met sociale zekerheid en levensloopbeleid.
Over levensloopbeleid nog het volgende. Het verzorgingsforfait is per 1 januari 2005 opnieuw geregeld, hetgeen recht doet aan werknemers die tijdelijk zorg op zich nemen. Mijn fractie gaat ervan uit dat het opnemen van verlof vanuit de levensloopregeling op volstrekt dezelfde wijze wordt meegerekend in de jaren- en wekeneis van de WW. Ik hoor graag een concrete bevestiging, anders zie ik mij genoodzaakt op dit punt in tweede termijn een motie in te dienen. Ik kom op de overheidsbijdrage voor arbeidskostenontwikkeling. De minister geeft aan dat de podiumkunstenaars die door het Rijk worden gesubsidieerd een beroep kunnen doen op deze overheidsbijdrage. Dit lijkt een klein punt, maar daar schuilt een wereld achter die niet alleen cultureel van aard is. Dat is namelijk een wereld van extra regelingen die in de overheidssector nog steeds van kracht zijn, bovenop de zogenaamde gelijkschakeling van de sociale zekerheid met de private sector. Dat is wat ons betreft niet langer te rechtvaardigen. Wij hechten er daarom aan zicht te verkrijgen op deze regelingen en op de budgetten die hiermee jaarlijks zijn gemoeid en wij verzoeken de minister toe te zeggen die gegevens voor 1 april aanstaande aan te leveren.
Ik ga in op de onbedoelde, onbegrijpelijke en naar ons oordeel onacceptabele taaiheid waarvan bij het CWI nu en dan sprake is. Wij huldigen ten aanzien van de WW het motto "Zo lang als nodig en zo kort als mogelijk." Dat houdt in dat de mate waarin een toekomstige WW'er een beroep kan doen op een actieve bemiddeling door het CWI van cruciaal belang is. Op dit moment is de praktijk echter nog dat de CWI's zich voor werkzoekenden niet heel actief lijken in te zetten. Daarbij komt dat er sprake is van een ongelooflijke bureaucratie. Ik geef daarvan een praktijkvoorbeeld. Wie voor het eerst bij het CWI komt, mag met behulp van internet een eigen profiel aanmaken. De vervolgafspraak is erop gericht een 'scherpe' en actuele CV te maken. Daarna volgt een eerste afspraak met een medewerker van het CWI. Het gesprek met die medewerker beperkt zich dan tot het nalopen van het CV en het nagaan van de mogelijke interesses voor een andere baan. Het komt er dus op neer dat de werkzoekende zich driemaal bij het CWI meldt. Betrokkene heeft in die periode tweemaal contact met een medewerker. Hij heeft dan slechts zijn CV en een profiel aangemaakt en hij heeft zijn mogelijke interesses voor een andere baan bekendgemaakt. Naar mijn idee is het van belang dat het zoeken naar werk een slag sneller gaat. Bovendien dient dit op een betere, effectievere en minder frustrerende wijze te gebeuren. Kan de minister toezeggen dat dit proces per 1 april aanstaande inderdaad soepeler verloopt?
De vraag is wat de maximale termijn is tussen de aanvraag en de uitbetaling van een WW-uitkering. Een werkloze komt namelijk niet zonder kosten te zitten. Het is belangrijk dat hij kan leven en dat hij de kachel kan stoken als er sprake is van een weertype als dit. En de minister weet dat het niet mogelijk is gratis energie te verkrijgen.
De fractie van het CDA heeft ook behoefte aan de berekening van het arbeidsverleden en de wekeneis na ommekomst van de operatie Walvis. Begrijpen wij het goed dat er als gevolg van deze operatie eens per vier weken opgave wordt gedaan van het aantal dagen dat betrokkene in die periode heeft gewerkt, zonder dat er inzicht is in de week waarin is gewerkt en in het aantal uren per week dat betrokkene heeft gefunctioneerd? Als dat het geval is, kan dat naar ons oordeel een complicatie zijn. Ik verzoek de minister die vraag te beantwoorden om mogelijke problemen in de toekomst te voorkomen.
Ik ga in op de artikelen. Na het lezen van dit wetsvoorstel concludeerden wij dat er iets scheef loopt. Wij doelen dan op de overgang van de WW naar de IOAW. Het lijkt alsof het overgangsrecht in deze artikelen niet sluitend is geregeld. Dat heeft naar ons idee te maken met het feit dat eerder met instemming van het parlement de vervolguitkering is afgeschaft, maar het lijkt erop dat de IOAW nu wordt geënt op de laatste WW-uitkering. Dat is anders dan het geënt zijn op de vervolguitkering. Dat heeft nogal wat consequenties. Dit gaat vaak overigens ten gunste van de mensen die een uitkeringsrecht hebben, maar wij vragen aan de minister om hier eens naar te kijken. Ik zal hem nog iets overhandigen. Als de minister hier in zijn antwoord onvoldoende op in gaat, overweeg ik een amendement in te dienen.
Mevrouw Van Gent (GroenLinks):
Voorzitter. De fractie van GroenLinks is van mening dat wij vandaag een slecht voorstel op een verkeerd moment behandelen. Ik kom niet alleen tot die conclusie na bestudering van de stukken, maar ook als ik kijk wat er in de wereld om ons heen gebeurt. De SER zal nog een advies uitbrengen. Het is dan toch wat vreemd om dit onderwerp dan nu al te bespreken. Ik kan er echter niet aan ontkomen, omdat een meerderheid van de Kamer van mening is dat dit het aangewezen moment is. Daarom zal ik ook een aantal opmerkingen maken.
Wij vinden dit voorstel onrechtvaardig, omdat mensen die al jaren WW-premie betalen alsnog naar de bijstand worden verwezen. Dit is een verkeerd moment, omdat de SER nu het ei van een toekomstbestendige WW aan het uitbroeden is. De uitkomst van dit debat zou moeten zijn dat dit voorstel in een diepe la verdwijnt waar het nooit meer uitkomt.
Ik sluit mij aan bij voorgaande sprekers die ook hebben gezegd dat zij de timing van dit debat ongelukkig vinden. Als de kranten ons niet bedriegen, staat de SER op het punt om een overeenkomst te sluiten over de WW. Ik neem aan dat de inperking van het aantal uitkeringsjaren en de bezuinigingen van 380 mln euro in deze overeenkomst worden meegenomen. De cruciale vraag vandaag is of de minister klip en klaar kan bevestigen dat hij het SER-akkoord zal overnemen als het aan deze randvoorwaarden voldoet. Met andere woorden: is hij dan bereid dit wetsvoorstel in te ruilen voor een beter voorstel? Ik vraag hem om een helder antwoord, opdat wij weten waar hij in dit debat staat.
Mevrouw Noorman heeft al het een en ander gezegd over de datum van inwerkingtreding, mede gerelateerd aan het SER-akkoord. Als invoering van dit wetsvoorstel onvermijdelijk is, zou eerst het akkoord moeten worden afgewacht, zo meent zij. Ik heb haar amendement mede-ondertekend, omdat ik het er volledig mee eens ben.
In een interruptiedebatje met mevrouw Verburg heb ik gesproken over een complicatie. Als dit voorstel op 1 april in werking moet treden, moet iedereen daar natuurlijk wel klaar voor zijn. Er mogen geen toestanden ontstaan waar cliënten de dupe van worden. Het is zeker niet mijn bedoeling om het UWV de wacht aan te zeggen, maar het wordt steeds opnieuw met nieuwe maatregelen opgezadeld, waarvoor de organisatie dan maar op het juiste moment klaar moet zijn. Ik besef dat dit een interne zaak is van het UWV, maar deze maatregel wordt door de politiek opgelegd en het UWV moet voor de uitvoering zorgen. In ieder geval moet voorkomen worden dat cliënten of toekomstige cliënten de dupe worden.
De SER is er bijna uit, maar de minister wil de aanscherping van de wekeneis toch doorzetten. Het moment van behandeling hadden wij liever op een ander moment gezien, maar het voorstel is klaar voor plenaire behandeling. Bovendien schuilt er nog een addertje onder het gras, namelijk de strop van minister Zalm waardoor er 380 mln euro worden bezuinigd op de WW. Het is bekend dat mijn fractie het er niet mee eens is dat dit op deze manier gebeurt.
Voor deze gigantische en zoveelste bezuiniging in een lange rij na de vervolguitkering, de WWOW, de sollicitatieplicht, enz. is ingrijpen per 1 april aanstaande volgens de minister noodzakelijk. Dit is natuurlijk het gevolg van de politieke invalshoek die hij kiest, want het is in mijn ogen niet noodzakelijk. Wij zien het nut van deze haast niet in. Wij hebben liever een beter afgewogen SER-voorstel dan het hapsnap uitsluiten van tienduizenden werklozen. Bovendien stelt de minister in zijn toelichting dat de WW-premie niet omlaag gaat, noch voor werkgevers, noch voor werknemers. Het effect van de voorstellen, minder WW-uitkeringen, leidt dus alleen tot een beter gevuld algemeen werkloosheidsfonds. Deelt de minister deze analyse? Deelt hij het standpunt dat uitstel dus niet zo rampzalig hoeft te zijn en dat uitstel niet meer betekent dan een tijdelijk lagere dekkingsgraad van het werkloosheidsfonds? Maar liever nog dan uitstel ziet de GroenLinks-fractie afstel van deze plannen. Aanscherping van de referte-eis pakt namelijk juist die groepen die al uitermate zwak staan op de arbeidsmarkt. Wederom is het zo dat juist de groepen die het al moeilijk hebben door dit kabinet, daarin gesteund door de coalitiefracties, hard worden aangepakt. Dat is een heel trieste constatering op deze winterse dag.
Mevrouw Verburg gebruikte een mooi rijtje bijvoeglijke naamwoorden voor het CWI. Ik zou dit rijtje liever voor dit voorstel gebruiken, want het is onaanvaardbaar, onbegrijpelijk en onacceptabel dat dit voorstel op deze manier wordt doorgedrukt. Het pakt juist die mensen die in tegenstelling tot het overgrote deel van de werknemers in Nederland niet de garantie hebben dat zij twaalf maanden per jaar kunnen werken.
Het pakt vooral mensen die afhankelijk zijn van het weer, het productieproces of de grillen van hun werkgever. Kan een visser het helpen dat hij niet het hele jaar haring uit de zee kan halen? Kan een schilder het helpen dat hij niet buiten kan werken wanneer de temperatuur onder nul zakt? Kan een stratenmaker in Friesland het helpen dat er in de winter twintig centimeter sneeuw ligt en dat het dan lastig "stoepjeleggen" is?
De werkgever moet het volgens de minister beter regelen. Daar ben ik het helemaal mee eens. Het is echter juist het probleem dat werkgevers het niet regelen en dat de rekening aan de werkeloze werknemer wordt gepresenteerd. Die verdwijnt vervolgens in de bijstand als hij daar al recht op heeft en niet eerst zijn hand moeten ophouden bij zijn partner of zijn eigen huis moet opeten.
Niet alleen acteurs maar ook musici, dansers en technici zullen te lijden krijgen van de aanscherping van de referte-eis van 16 naar 26 weken per jaar. 2200 van hen maken nu gebruik van de zogenaamde artiesten-WW. De minister wil hiervan een kwart tot de helft naar de WWIK of de bijstand verwijzen. Hij verdient hiermee 4 mln euro, maar loopt tegelijkertijd het risico om een grote groep kunstenaars te verliezen. Als je de huur niet kunt betalen, sta je minder lekker op het podium. Als je maar moet afwachten of je over een paar maanden nog boodschappen kunt doen, zul je als artiest minder snel geneigd zijn om in kleinere of kortlopende, maar cultureel wellicht waardevolle, projecten te stappen. De GroenLinks-fractie vindt dat dit risico onaanvaardbaar hoog is. De culturele sector is ons meer waard dan die armzalige 4 mln.
Ik heb begrepen dat zelfs de VVD in haar nieuwe manifest meer belang hecht aan cultuur. Dat is een lichtpuntje in dit manifest. In dit manifest staat dat 1% van het nationale inkomen besteed moet worden aan kunst. Dat is geweldig.
De GroenLinks-fractie is een tegenstander van deze ingreep in de inkomenssituatie van podiumkunstenaars. Als die ingreep toch mag rekenen op een Kamermeerderheid, wil ik dat deze 4 mln op een andere manier ten goede komt aan de cultuursector. Kan de minister zeggen wat hij van dit voorstel vindt? Ik overweeg namelijk om hiervoor een motie in te dienen.
De heer Aptroot (VVD):
U gaat er blijkbaar aan voorbij dat het liberaal manifest dat u gelezen hebt, een voorstel is van een commissie en dat het nog niet vaststaat dat de VVD dit voorstel overneemt. Verder had u het zorgvuldiger moeten lezen, want in dit manifest staat niet dat er 1% van het nationale inkomen aan cultuur moet worden besteed maar 1% van de rijksbegroting. U hebt wel eens vaker moeite met getallen, maar in dit geval scheelt het wel heel erg veel.
Mevrouw Van Gent (GroenLinks):
Die sneer accepteer ik dan maar. Als uw partij zou instemmen met het voorstel om 1% van de rijksbegroting aan cultuur te besteden, zou dat nog steeds een lichtpuntje zijn.
Voorzitter. In mijn ogen zijn de bestaande regels behoorlijk effectief. De aanscherping van de referte-eis voor werklozen is toch op zijn minst een beetje dom. Bovendien hebben wij al prikkels genoeg. In de WW geldt nu al het principe dat de vervuiler betaalt. Werkgevers met een hoge uitstroom naar de WW of met veel tijdelijke contracten betalen een hogere WW-premie. Waarom zouden wij aan het relatief jonge instrument van de premiedifferentiatie een nieuw instrument toevoegen? Heeft de minister nog meer argumenten behalve het argument dat Zalm 380 mln wil zien? Ik zou daar toch graag nog eens de visie van de minister op horen.
Voorzitter. Dan kom ik op een aantal oplossingen die de fractie van GroenLinks graag zou zien. Als wij al ingrijpen om mensen met een flexibel arbeidspatroon te ondersteunen, dan moeten wij niet hen aanpakken, maar kijken wat de rol is van werkgevers in het geheel. De heer Aptroot heeft ook al een aantal opmerkingen gemaakt over de rol van de werkgevers. Zo zijn wij fijn in debat met elkaar vandaag. Je zou kunnen zeggen dat je niet de hypotheek van flexwerkers in gevaar moet brengen, maar dat je juist garanties moet bieden voor een duurzaam jaarinkomen. Waarom kan er in de agrarische sector of in de visserijsector niet worden geregeld wat in de schildersbranche wel is gelukt, namelijk een betere spreiding van het werk over het hele jaar? Waarom verplichten wij werkgevers in de horeca niet om zich op zijn minst in te spannen dat hun seizoenswerkers elders aan de slag kunnen? Waarom heeft de uitzendbranche geen fonds waarmee de klappen van het seizoenswerk enigszins kunnen worden gedempt? Is de minister bereid zich in te spannen voor betere contracten, vergelijkbaar met die in de schildersbranche? Dat zou in mijn ogen voor iedereen gunstig uitpakken. Iets minder werknemertje pesten dus en iets meer de werkgever aanpakken. Je mag het voor mijn part ook verleiden noemen, dat maakt mij niet uit, als het maar gebeurt. Ik pleit voor iets minder zorg over het huishoudboekje van Zalm en iets meer zorg over het huishoudboekje van die tienduizenden mensen die uitgesloten gaan worden van de WW. Ik overweg om op dit punt een motie in te dienen, maar ik zou het heel prettig vinden als de minister in zijn eerste termijn zou willen toezeggen, dit eens nader te onderzoeken en het op te nemen met werkgevers en werknemers. Volgens mij kan een dergelijk project alleen maar winst opleveren.
Voorzitter. Ik eindig waarmee ik ook begonnen ben. Wat ons betreft, gaat dit voorstel de papierbak in. Je kunt er ook de kachel mee stoken, om mevrouw Verburg vrij te citeren. Op deze manier moeten wij het niet doen. Het lijkt ons verstandig om het SER-advies aan te pakken. Als het dan toch gebeurt, dan zou ik graag de 4 mln voor de kunstensector behouden. Als het dan toch gebeurt, dan lijkt het mij ook belangrijk om de werkgevers meer aan te spreken op betere arbeidscontracten en flexibelere arbeidspatronen.
De heer Van der Vlies (SGP):
Voorzitter. De WW-uitkering moet gezien worden als een regeling voor een korte periode tussen twee banen in. In ongeveer die termen liet de minister-president, de heer Balkenende, zich onlangs uit. De SGP-fractie kan zich daarin vinden. Het punt is echter dat er dan wel werk moet zijn. Voor veel mensen is dat niet het geval en in de achter ons liggende jaren was er als gevolg van de economische recessie helaas te weinig werk. Helaas blijkt genoemd uitgangspunt, dat wij dus wel delen, vaak en te lang theorie. Dat geldt zeker op microniveau, het niveau van de individuele werknemer. Mijn fractie maakt zich daar met anderen grote zorgen over. Ook al lijkt het dieptepunt van de recessie bereikt, dan nog zie je dat er bij de werkgelegenheid altijd een lang naijleffect optreedt. Bedrijven zullen immers voorzichtig en vooralsnog terughoudend zijn met het aantrekken van nieuw personeel. Het ligt daarom in de lijn der verwachting dat de werkgelegenheid voorlopig nog niet royaal zal stijgen en dat daarom nog veel mensen aangewezen blijven op een WW-uitkering. Natuurlijk past hierbij de verzuchting: helaas. Het is voor alles en zeker voor de betrokkenen goed als het snel anders wordt. De stijging van het aantal WW-uitkeringsjaren is voor de regering de aanleiding geweest om dit wetsvoorstel in te dienen. De SGP-fractie erkent dat door de beperking van de collectieve lasten de structuur van de Nederlandse economie kan worden verbeterd en daardoor ook voor iedereen het perspectief op werk. Naar mijn inzicht kan echter niet worden ontkend dat dit vooral een bezuinigingsmaatregel is. Mijn fractie vraagt zich wel af of er een directe link te leggen is tussen het aanscherpen van de wekeneis en het verhogen van het perspectief op werk. Met het oog op de financiële taakstelling in dit dossier, begrijp ik het verband. Toch zou het moeten gaan om het vergroten van het perspectief op werk. Mijn fractie wil zich best laten overtuigen van de noodzaak van deze wetswijziging, zelfs voordat het SER-advies over de toekomstbestendigheid van de WW wordt uitgebracht en in beleid, wet en regelgeving is verwerkt. Dan moet de regering wel met goede argumenten komen. Mijn fractie is tot nu toe niet genoeg overtuigd van de reden waarom de aanscherping van de weekeis niet kon wachten totdat het totale pakket van ingrepen in de WW duidelijk is. Daar komt bij dat het oorspronkelijke wetsvoorstel van een wezenlijk onderdeel ervan is ontdaan: de afschaffing van de kortdurende uitkering in de WW. Dit was het gevolg van de totstandkoming van het sociaal akkoord, waarin is afgesproken dat de regering dit onderdeel zou intrekken. Het gevolg daarvan was dat het wetsvoorstel ingrijpend moest worden aangepast en dat het opschrift moest worden gewijzigd. Het resterende wetsvoorstel wordt nu verdedigd en plenair behandeld. Alle collega's, ook ik, hebben gevraagd wat het doorslaggevende argument is om dit wetsvoorstel af te doen, vooruitlopend op het SER-advies dat per 1 april aanstaande beschikbaar zou zijn. Het is toch bekend dat er nog een traject in de Eerste Kamer moet worden doorlopen en dat je door de beslissing om het al dan niet in het Staatsblad te zetten, naar alle waarschijnlijk uitkomt op een datum na 1 april aanstaande?
De effecten voor enkele doelgroepen zoals artiesten, musici, kortom: de culturele sector, zijn genoemd. Mijn aandacht ging vooral uit naar de agrarische sector en de horeca. In die sectoren zijn de pieken in de werkgelegenheid seizoensgebonden. Dat is duidelijk. Seizoensarbeid is een aloude kwestie. In de schriftelijke gedachtewisseling is vastgesteld dat er perspectief is ontstaan door de invoering van premiegroepen in de betreffende wachtgeldfondsen. Dat is waar. Wat voor een uitwerking heeft dit op de bereidheid om toe te treden tot de betreffende arbeid? Ik lees op pagina 13 van de nota naar aanleiding van het verslag dat het niet ondenkbaar is dat door het aanscherpen van de weekeis het lastiger zal worden voor de agrarische sector en de horeca om voldoende tijdelijke werknemers te vinden. Dat wordt dus toch wel vastgesteld. De tekst loopt alleen door. De minister meldt ons daar dat het denkbaar is dat er samenwerkingsverbanden komen waardoor werknemers in aansluitende seizoenen bij de ene en vervolgens bij de andere werkgever kunnen worden ingezet. Ik kan mij hier wel iets bij voorstellen, maar er zijn segmenten in deze branches waar ik daar wat meer moeite mee heb. Neem de aardbeienpluk, het steken van asperges of het bollen pellen; deze werkzaamheden worden verricht in ver van elkaar liggende regio's en ik zie in deze segmenten nog geen echte flexibiliteit ontstaan.
Je hoopt natuurlijk dat deze effecten gering zijn, maar je moet toch niet uitsluiten dat ze zich zullen voordoen. Ik stel nuchter vast dat dit niet onderzocht is. Dit is geen scherpe politieke veroordeling, maar ik zou toch in ieder geval de vinger aan de pols gehouden willen zien. De minister stelt in de nota naar aanleiding van het verslag dat LTO Nederland hier dan toch tegen zou hebben moeten protesteren, maar dat dit niet blijkt uit het advies van de SER. Desondanks vraag ik de minister, op dit punt de vinger aan de pols te houden omdat er in deze segmenten van de arbeidsmarkt al vaker indringende problemen zijn geweest waarbij wij grote moeite hebben gehad om werkbare oplossingen te vinden. Wij moeten niet terug naar af.
De algemene beraadslaging wordt geschorst.
De vergadering wordt van 12.20 uur tot 13.05 uur geschorst.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/h-tk-20042005-3480-3489.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.