Aan de orde is de behandeling van:

het wetsvoorstel Wijziging van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (verjaring van en heffing bij planschadevergoedingsaanspraken, alsmede planschadevergoedingsovereenkomsten) (29490).

De algemene beraadslaging wordt geopend.

De voorzitter:

Ik deel de Kamer mede dat de heer Verdaas, die op de sprekerslijst staat, zich heeft afgemeld in verband met ziekte. Mij is verteld dat de heren Van Bochove en Geluk ieder een deel overnemen van wat de heer Verdaas had willen zeggen. Als voorzitter mag ik mij niet afvragen hoe zij die verdeling doen. Het woord is aan de heer Van Bochove.

De heer Van Bochove (CDA):

Voorzitter. Op weg naar het spreekgestoelte heb ik mij dat ook even afgevraagd, maar ik kom er ongetwijfeld goed uit.

Naar de spoedige behandeling van dit wetsontwerp is door velen uitgekeken en wij zijn vaak gevraagd om het in de Kamer nu ook snel af te handelen. Wij delen de opvatting van de regering dat het indienen van een zelfstandig wetsvoorstel de snelste weg is om het gewenste doel te bereiken. Het vertragen dan wel stagneren van de bouwproductie als gevolg van het Nunspeet-arrest is absoluut ongewenst. Met instemming stelt de CDA-fractie vast dat met de tweede nota van wijziging zowel de verjaring als het griffierecht wordt geregeld. Dat het kabinet voor de verjaring een periode van vijf jaar neemt, heeft in het licht van de door het kabinet gebruikte motivering de instemming van de CDA-fractie. Over de hoogte van de bijdrage voor de indiening van een verzoek om schadevergoeding kan ik kort zijn. Het amendement dat de heer Verdaas en ik op dit punt hebben ingediend, spreekt voor zich. Wellicht zal op basis van ervaring na enige jaren een bijstelling van beide punten moeten worden overwogen.

De CDA-fractie stemt in met het antwoord van het kabinet in de nota naar aanleiding van het verslag op onze vraag om in de wet te bepalen dat de gemeente een aanvraag zonder deskundigenadvies kan afwijzen in gevallen van kennelijke niet-ontvankelijkheid of kennelijke ongegrondheid. Bij de behandeling van de nieuwe WRO komen wij hierop terug. Wij horen echter graag van de minister de toezegging dat zij hierop reeds anticipeert door middel van een nota van wijziging van de nieuwe WRO. Een dergelijke toezegging krijgen wij ook graag met betrekking tot het mogelijk maken van een verhaal van kosten van behandeling en advies in verband met verzoeken om vergoeding van schade die de minister bij de behandeling van de Grondexploitatiewet wil betrekken. De minister heeft wel toezeggingen gedaan. Zij heeft verwezen naar een aantal toekomstige behandelingen van verschillende wetten. Zij zou daarop kunnen anticiperen door met nota's van wijziging te komen.

De derde nota van wijzing is tot stand gekomen op basis van signalen uit de maatschappij en het maatschappelijk veld. In de nadere schriftelijke inbreng heeft de CDA-fractie hierop ook aangedrongen. De CDA-fractie stelt vast dat deze derde wijziging een nadrukkelijke verbetering is en stemt ermee in. Er resten nog twee vragen. Wie is nu voor de oude gevallen het bevoegd gezag, de raad of het college? Het tweede punt is eigenlijk geen vraag, maar een constatering. Wij gaan ervan uit dat ook voor de claims op basis van de oude bestemmingsplannen de nu voorgestelde legesregeling in de legesverordeningen van de gemeenten kunnen worden opgenomen. Ik neem aan dat dit kan. De CDA-fractie denkt dat spoedige invoering van deze wet zal leiden tot het wegwerken van die bouw- en ontwikkelingsaanvragen die zijn blijven liggen na het Nunspeet-arrest. Als de minister de gewenste toezeggingen doet, zal de CDA-fractie instemmen met het voorliggende wetsontwerp.

De heer Geluk (VVD):

Voorzitter. Ik spreek hier namens de VVD-fractie en niet namens de heer Verdaas. Ik wil mij kortheidshalve aansluiten bij de woorden van de heer van Bochove omdat ik anders in herhaling zou vallen. De VVD-fractie is verheugd dat de planschade nu kan worden behandeld. De behandeling is een aantal malen uitgesteld. Het is nu hoog tijd dat dit noodwetje er komt en dat wij zo snel mogelijk weer aan het bouwen kunnen gaan. Ik dank de minister voor de nota's van wijziging die zijn doorgevoerd. Dit zijn adequate wijzigingen geweest.

Ik kan op één punt niet meegaan met de heer van Bochove, namelijk het voorliggende amendement. Ik heb daar wat aarzelingen bij. Ik wacht gaarne de reactie van de minister hierop af. Een andere zaak is de termijn van vijf jaar waarop de verjaring intreedt. Ik vind deze termijn nogal lang. Is het mogelijk om nog eens te bezien, bij de aanpassing van de WRO, of die verjaringstermijn kan worden ingekort? Niets let ons om deze wet zo snel mogelijk door te voeren zodat er weer kan worden gebouwd.

De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.

Minister Dekker:

Voorzitter. Ik stel het zeer op prijs dat het wetsvoorstel nog voor het reces wordt behandeld. Dat maakt het mogelijk om op niet al te lange termijn belemmeringen voor de bouw weg te nemen. Ik stel het ook zeer op prijs dat de heer Van Bochove mede namens de heer Verdaas heeft gesproken.

De heer Van Bochove heeft gevraagd of het mogelijk is een verbinding te maken met het wetsvoorstel over de grondexploitatie. Dat wetsvoorstel ligt momenteel bij de Raad van State. Daarbij hoort de zogenaamde kostenlijst. In dat kader wil ik graag bezien of de behandeling van de claims daarin een plek kan en moet vinden. Op die wijze kan dit punt dan in de normale procedure voor de grondexploitatie worden meegenomen.

Voor de oude situaties is de gemeenteraad het bevoegd gezag. Dat betekent dat de oude gevallen zo snel mogelijk kunnen worden afgehandeld. Ook dat betekent dat de bouw snel voortgezet kan worden.

De verjaringstermijn van vijf jaar is een op een overgenomen uit de nieuwe Wet op de ruimtelijke ordening. Overigens is deze termijn niet ongebruikelijk. De heer Geluk vroeg of het niet korter kan. Mijn overweging is om verjaringstermijnen eenduidig te laten zijn. Ik wil altijd een lijn trekken, om de rechtsgelijkheid te bevorderen. Ik wil ook niet te veel termijnen op verschillende plaatsen instellen. Een verkorting naar drie jaar zet voor de aanvrager druk op de ketel. Enerzijds zouden er na drie jaar meer mogelijkheden zijn, omdat er dan duidelijkheid is. Anderzijds wil ik dit toch nog eens afwegen tegen de andere verjaringstermijnen die wij hanteren. Ik heb de termijn van vijf jaar ook al in het voorstel voor de nieuwe Wet op de ruimtelijke ordening opgenomen.

De lengte van de termijn is ook ontleend aan het Burgerlijk Wetboek, namelijk waar het betreft de verjaring van schadevergoedingsvorderingen. Ik verwacht dat bij de keuze voor een kortere termijn overijlde claims worden ingediend. Een potentieel benadeelde krijgt misschien bij een langere termijn meer tijd om na te gaan of de schade zich werkelijk zal voordoen. De potentiële schade wordt er op zichzelf niet groter of kleiner door, maar de werkelijke schade zal bij een langere termijn vaker duidelijk zijn.

Voorzitter. Ik ben blij dat deze ontwerp-spoedwet inzake planschade hier zo snel behandeld wordt. Zij is echt een stap vooruit in het voorkomen van belemmeringen voor de bouw. Ik pleit ervoor om de termijn van vijf jaar aan te houden.

De heer Van Bochove (CDA):

Ik ben benieuwd naar de reactie van de minister op het amendement, want naar mijn informatie beschikt zij daar al enige tijd over. De heer Verdaas volgt vanuit zijn ziekbed dit debat – de techniek staat voor niets – en laat weten dat de suggestie zijns inziens op een waardige manier door ons is vertaald. Ook hij is benieuwd naar de reactie van de minister erop.

Minister Dekker:

Dat betreft het voorstel met betrekking tot het drempelbedrag bij de gemeenten. Het zou betekenen dat het verschuldigde drempelbedrag per gemeente uiteen gaat lopen en dat vind ik niet zo wenselijk. Ik kan er niet enthousiast over worden, omdat op deze wijze verschillende interpretaties kunnen worden gegeven. De tendens is juist om het drempelbedrag wat hoger vast te stellen in plaats van het te variëren. Ik begrijp dat het amendement beoogt een variatie aan te brengen in het drempelbedrag van 300 euro dat nu in het wetsvoorstel is opgenomen, waarbij er dan sprake zou kunnen zijn van een verschil van 200 euro.

De heer Van Bochove (CDA):

Het motto van de minister is: centraal wat moet en decentraal wat kan. Volgens mij geldt dit ook voor hetgeen wij nu voorstellen. Het komt voor dat bij het doen van een aanvraag voor schadevergoeding, ook mensen met lage inkomens zijn betrokken. Voor die mensen is een bedrag van 300 euro veel geld. Deze discussie is de minister niet onbekend, want wij voeren ook op andere onderdelen van haar portefeuille wel eens discussies over bestedingspatronen. Het is aan het gemeentebestuur om in de legesverordening het bedrag van 300 euro dat nu als harde eis in de wet staat, te nuanceren. Ik denk dat dit tegemoet komt aan het motto van de minister: centraal wat moet – wij hebben een bodem gelegd – en decentraal wat kan, namelijk wat de gemeente op dit punt kan regelen.

Minister Dekker:

Mijn eigen motto vergeet ik nooit, maar het is prettig dat de heer Van Bochove er op deze manier nog eens op wijst. Mijn uitgangspunt is het vastleggen van de rechtsgelijkheid. Het uitgangspunt is dat het bodembedrag ook de echte bodem is, waarvan niet wordt afgeweken. Als het gaat om een bodembedrag dat centraal is aangegeven en op basis waarvan de gemeente kan variëren, merk ik op dat het drempelbedrag niet in relatie staat tot de claim. Het drempelbedrag is bedoeld om een drempel te leggen in de stappen die een betrokkene zet, opdat niet overijld wordt overgegaan tot een schadeclaim. Het moet echt een drempel zijn die noopt tot nadenken over de redenen waarom je een claim indient.

De heer Van Bochove (CDA):

Die drempel laten wij erin zitten, maar het is tegelijkertijd niet ongebruikelijk dat gemeenten in hun legesverordening op de kosten van verschillende diensten variëren. Daar is door het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties een norm voor aangegeven. Deze norm zal in dit geval niet gehaald worden, omdat de kosten over het algemeen hoger zijn dan 300 euro. Toch nuanceren gemeenten nu al via hun legesverordening. Wat wij nu doen, is die vrijheid bij de gemeenten laten, daar waar de minister in de wet het bedrag van 300 euro noemt. Wij steunen het dat het bedrag van 300 euro als uitgangspunt wordt genomen en dat er een bodem wordt aangebracht.

Minister Dekker:

Uitgaande van "centraal wat moet en decentraal wat kan", is het belangrijk dat er een bodembedrag in de wet blijft. Ik vraag mij af of dat 100 euro zou moeten zijn. Dat is immers wel een heel laag bedrag. Ik kan mij echter voorstellen dat ik nog eens naar het bedrag kijk en, in de zin waarin de heer Van Bochove en de heer Verdaas dit in het amendement aangeven, tot een oplossing komt, waarbij het uitgangspunt "centraal wat moet en decentraal wat kan" wordt toegepast.

De heer Van Bochove (CDA):

Deze uitleg van de minister is mijns inziens niet geheel juist. In de wet staat dat als uitgangspunt moet worden genomen het bedrag van 300 euro. Daarbij kan een gemeentebestuur op basis van eigen afwegingen – zoals dit in veel legesverordeningen het geval is – het volgende zeggen: er komt tweederde bovenop, waarmee het in die gemeente 500 euro wordt, of er kan tweederde vanaf, waarmee het in die gemeente 100 euro wordt. In de wet staat 300 euro. Dat heeft de minister zelf voorgesteld en wij amenderen dat nu met deze mogelijkheid. Die uitleg moet de minister wel erbij geven.

Minister Dekker:

Dat is mij duidelijk. Het bodembedrag is dus de richting voor de rechtsgelijkheid. De variatiebepaling door de gemeente is een overweging waard. Ik wil daarbij twee dingen opmerken. In ieder geval moet de gemeente duidelijk aangeven waarom het gebeurt. Dat lijkt mij van belang. Het moet ook een echt drempelbedrag zijn en geen relatie hebben tot de schadeclaim zelf. Die kanttekening wil ik hierbij nadrukkelijk maken. Wat mij betreft kan 300 euro als bodembedrag erin worden gelaten en kan de variatie worden aangegeven met de twee opmerkingen die ik hierbij gemaakt heb.

De heer Van Bochove (CDA):

Ik constateer dat de minister aanvaarding van het amendement niet ontraadt.

Minister Dekker:

Ik ontraad het amendement niet. Met de aanvullingen die ik heb genoemd, wil ik het een plaats geven in de wetswijziging.

De algemene beraadslaging wordt gesloten.

De voorzitter:

Ik stel voor, morgen of aanstaande dinsdag over dit wetsvoorstel te stemmen.

Daartoe wordt besloten.

Naar boven