Aan de orde is het mondelinge vragenuur, overeenkomstig artikel 136 van het Reglement van orde.

Vragen van het lid Jan de Vries aan de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap over het voornemen van het openbaar onderwijs in Rotterdam om tweetalig onderwijs te gaan aanbieden op alle 80 basisscholen vanaf groep 1.

De heer Jan de Vries (CDA):

Mister chairman! Voorzitter! Ik moet voorzitter zeggen.

Dit kabinet geeft alle prioriteit aan het leren van het Nederlands. Dat is noodzakelijk voor een succesvolle integratie, voor een succesvolle schoolloopbaan en voor het hebben van werk. Nog steeds kan 10% van de achtjarige leerlingen niet lezen. Ik verwijs naar het Onderwijsverslag van vorig jaar. Bijna 10% van de vijftienjarige leerlingen beheerst het Nederlands niet goed. Grote steden zoals Rotterdam hebben ruim 60% achterstandsleerlingen. Dan betreft het vooral leerlingen met taalachterstanden. Daarom verbaast het de CDA-fractie dat het bestuur van het openbaar onderwijs in Rotterdam het voornemen heeft om op al haar 78 basisscholen in te voeren dat een deel van het onderwijs reeds bij kleuters in het Engels wordt aangeboden. Het gaat hier overigens niet enkel om het vak Engels, maar bijvoorbeeld ook om rekenen en wereldoriëntatie in het Engels. Het gaat op deze scholen zelfs om 25% van de weektijd in groep 1 en 2. Naar het oordeel van de CDA-fractie is dit een verkeerde prioriteit. Geen lessen in het Turks en Marokkaans, maar ook niet in het Duits of Engels. De kwaliteit van het onderwijs staat hierdoor onder druk, maar ook de toegankelijkheid. Natuurlijk, ouders uit Hillegersberg zien het onderwijs in het Engels als een meerwaarde. Hun kinderen kunnen dat misschien ook wel aan. Ouders van leerlingen met een taalachterstand kunnen straks echter niet meer kiezen voor openbaar basisonderwijs dat gewoon helemaal in het Nederlands wordt aangeboden. Dat is vanzelfsprekend.

Deelt de minister ons oordeel, gezien de taalachterstanden, dat het leren van het Nederlands op de basisschool alle prioriteit moet hebben? Wordt door het onderwijs in een vreemde taal het belang van het Nederlands niet ten onrechte gerelativeerd? Ziet de minister vooral voor allochtone leerlingen met een andere thuistaal geen grote risico's bij het wegwerken van hun taalachterstand in het Nederlands? Hoe waarborgt de minister de kwaliteit van het onderwijs in het Nederlands op scholen die een belangrijk deel van hun onderwijs aanbieden in een vreemde taal?

Is de toegankelijkheid van het basisonderwijs in Rotterdam voor alle leerlingen, ongeacht hun taalniveau, straks nog voldoende gewaarborgd? Dreigt geen nieuwe segregatie, als straks voor hoogopgeleide autochtone ouders onderwijs in het Engels wordt aangeboden dat niet aansluit bij de wensen en mogelijkheden van allochtone ouders met kinderen met taalachterstanden?

Minister Van der Hoeven:

Voorzitter. Ik ben het volledig eens met de heer De Vries dat het leren van Nederlands prioriteit heeft. Dat moet ook zo blijven. Ik wijs hem er tegelijkertijd op dat in de Lissabon-afspraken staat dat zo mogelijk twee vreemde talen zullen worden aangeboden in het basisonderwijs. Daarom is in de kerndoelen opgenomen dat naast het Engels ook Frans of Duits ingevoerd mag worden.

Zowel over de prioriteit van het Nederlands als over het onderwijs in vreemde talen zijn dus afspraken gemaakt. Dat roept natuurlijk de vraag op hoe groot de vrijheid van scholen is om daaraan zelf invulling te geven. Dat wordt gecontroleerd door de Inspectie. De Inspectie moet er immers op toezien dat het reguliere lesprogramma niet in het geding komt. Zo mag het aanbieden van Engels niet ten koste gaan van het aanleren van het Nederlands en de kerndoelen. Dat is immers nodig voor zowel de kinderen van autochtone als van allochtone ouders.

Het is niet verboden om Engels te geven. In de praktijk beginnen de meeste scholen in groep zeven met aanbieden van Engels. Men kan daarmee ook eerder beginnen en dat is wat hier gebeurt. Daaraan zijn echter wel degelijk grenzen gesteld. In het debat over de kerndoelen is immers afgesproken dat het aanbieden van Engels niet verboden is als het wordt aangeboden als didactisch principe bij het aanleren van de Engelse taal. Het is de vraag wanneer dat didactische principe wordt overschreden. Als wat u zegt, juist is en men inderdaad voornemens is om 45% van de weektijd in het Engels aan te bieden, moeten wij zeker een antwoord op die vraag geven.

Dat is de reden dat ik met de Kamer heb afgesproken dat het Europees Platform voor het Nederlandse Onderwijs en de Inspectie een onderzoek zullen uitvoeren naar de wijze waarop die lessen worden gegeven. Als uit de resultaten van dit onderzoek blijkt dat zich situaties voordoen die niet door de wet worden verboden maar wel onwenselijk zijn, zal ik de Kamer daarover informeren. Ik zal dan tegelijkertijd een oplossing aan de Kamer voorleggen.

De heer Jan de Vries (CDA):

De minister beaamt dat aangegeven moet worden hoe ver men hiermee kan gaan. Er is echter sprake van een bestaande praktijk. Vorig jaar gaven vier basisscholen in groep 1 of in de onderbouw een deel van het onderwijs in een andere taal. Volgens het bericht in Trouw zijn er inmiddels al 130 scholen waar leerlingen onderwijs in een andere taal wordt aangeboden.

Ik zie met u in dat er in Lissabon terecht afspraken zijn gemaakt over het onderwijs in vreemde talen. Het kan echter niet zo zijn dat het onderwijs in het Nederlands wordt gerelativeerd en belemmerd doordat een groot deel van het onderwijs in een andere taal wordt aangeboden.

Een groot aantal scholen – ik noemde reeds de getallen – richten hun eigen activiteiten in op een manier die in strijd is met de Wet op het primair onderwijs en de kerndoelen. Zij gaan daarmee in tegen wat wij hierover hebben afgesproken. Ik vraag de minister daarom of zij bereid is om heldere kaders te stellen en waar nodig in te grijpen in het belang van de kinderen. Ik zeg in het belang van de kinderen, want die hebben recht op goed onderwijs in de Nederlandse taal.

Ik vind het spijtig dat de minister niet is ingegaan op mijn vraag over de mogelijke gevolgen voor de segregatie. Vorige week hebben wij met de minister in het mondelinge vragenuur gesproken over de uitstekende plannen van de gemeente Rotterdam en de Rotterdamse schoolbesturen om segregatie tegen te gaan. Als er scholen in Rotterdam zijn die een deel van het onderwijs in een andere taal aanbieden, moet dat wel gevolgen hebben voor de keuzes van ouders. Veel leerlingen spreken thuis immers een andere taal en worden dan ook nog eens op school met twee vreemde talen geconfronteerd. Ik denk dat dat zal leiden tot meer segregatie.

Minister Van der Hoeven:

Ik heb dat krantenartikel ook gelezen en ik ben mij daarna verder gaan informeren. Uit het artikel blijkt dat vorig jaar twee scholen in Rotterdam het onderwijs zodanig hebben georganiseerd dat circa vijf uur in de week wordt lesgegeven aan kleuters, waarbij de onderwijskrachten geen Nederlands maar Engels spreken.

Daarnaast blijkt uit het artikel dat er zo'n 130 basisscholen zijn die Engels onderwijs aanbieden in de eerste jaren van de basisschool. Daarop is niets tegen. Laten wij ons even tot de feiten beperken. Ik ben het zeer eens met de heer De Vries dat je moet ingrijpen als grenzen worden overschreden. Je kunt echter pas bepalen of er grenzen zijn overschreden, als je daarover informatie hebt. Ik baseer mij niet op een krantenbericht, maar op de informatie die ik vanuit de inspectie krijg. Ik heb de heer De Vries toegezegd – dat wil ik best herhalen – dat ik op dit onderwerp terugkom bij de Kamer. Als wij samen constateren dat er grenzen worden overschreden, wat binnen de wet misschien wel kan, want er staat nergens hoeveel uren Engels moet worden gegeven, dan moeten wij bekijken wat wij eraan doen. Dat moet echter wel op basis van de feiten gebeuren.

Ik denk dat een en ander niet leidt tot segregatie. Engels is namelijk voor alle kinderen een vreemde taal. Daaraan zit juist een ander aspect, en wel dat je gezamenlijk iets nieuws leert. In tegenstelling tot de heer De Vries zie ik hierin wel een positief punt. Dat laat onverlet dat Nederlands gewoon de eerste taal is die moet worden geleerd; daarmee kom ik terug op het onderwerp waarmee de heer De Vries is begonnen.

De voorzitter:

Ik geef gelegenheid voor een paar aanvullende vragen. Ik laat het aan de woordvoerders zelf over om de volgorde te bepalen, want mij is ontgaan wie als eerste was. Ik zie hen wijzen naar mevrouw Kraneveldt.

Mevrouw Kraneveldt (LPF):

Dank u wel, voorzitter; dank u wel, collega's. Hoe verhoudt het aanbieden van bijvoorbeeld een les aardrijkskunde of rekenen in het Engels zich tot de wettelijke verplichting om het onderwijs in het Nederlands te geven, behoudens het taalonderwijs? Mag het wel? Wat doen wij bijvoorbeeld met dyslectische kinderen, die nu nóg een taal aangeboden krijgen terwijl zij al zoveel moeite hebben?

Minister Van der Hoeven:

De voertaal in ons onderwijs is Nederlands. Als je Engels ook in een ander vak aanleert en daarbij is sprake van een didactisch principe, dan kan dat. Maar er komt een moment waarop je met elkaar moet constateren dat het didactisch principe eigenlijk uit het oog wordt verloren. Om die reden heb ik toegezegd dat ik dat punt door de inspectie en het Europees Platform laat onderzoeken. Daarbij ligt natuurlijk de grens van wat wij met elkaar willen. Op dat onderwerp kom ik bij de Kamer terug.

Kinderen die op jonge leeftijd, dat wil zeggen beneden zes jaar, een vreemde taal leren, doen dat eigenlijk simultaan met het leren van de andere taal. Daarnaar is voldoende onderzoek gedaan. Later heb je veel meer het geschreven woord nodig, maar juist bij jonge kinderen is het echt geen probleem. Het is weliswaar een ander verhaal, maar het gaat vooral om de voertaal en het didactisch principe.

De voorzitter:

Omdat wij vandaag iets meer tijd hebben, sta ik een korte tweede interruptie toe.

Mevrouw Kraneveldt (LPF):

Ik heb nog een vraag over de bekwaamheid van docenten. Je bent als pabo-onderwijzer niet opgeleid om in het Engels les te geven. Als je op zo'n school in Rotterdam zit, kan dat wel van je worden gevraagd. Niet iedereen die op die scholen lesgeeft, zal even goed Engels kunnen spreken of lezen. Ik zie daarbij toch ook wel een probleem. Kan dat zomaar?

Minister Van der Hoeven:

In Rotterdam wordt onder meer gebruik gemaakt van native speakers met een onderwijsbevoegdheid. Daarmee is dat probleem opgelost. Een ander punt dat u aankaart, is de voldoende bekwaamheid van de docenten. Het Engels moet op de pabo in feite meer aandacht krijgen dan het op dit moment krijgt. Ik onderschrijf dat. Het is een van de zaken waarover ik in gesprek ben met de pabo's. Als er meer Engels wordt gegeven, ook in groep 7 en groep 8, zullen kinderen niet meer blanco naar het voortgezet onderwijs gaan, maar met een behoorlijke kennis van het Engels. Daardoor zullen andere eisen worden gesteld aan de docenten.

Mevrouw Hamer (PvdA):

De minister zegt dat het gaat om twee scholen die het in het verleden hebben gedaan en, naar ik meen, om 45 scholen die iets van plan zijn. Is er duidelijkheid over de vraag of de twee scholen zich in de afgelopen periode gewoon aan de kerndoelen hebben gehouden? Is de minister het met mij eens dat het belangrijkste wat wij moeten toetsen, is of de scholen werken aan hun kerndoelen? Hoe verhoudt haar opdracht aan de inspectie en het Europees Platform zich tot de discussie die wij in de Kamer voeren over de bestuurlijke verhoudingen? In die discussie zeggen wij dat scholen gaan over de manier waarop zij lesgeven. Wij geven aan wat het resultaat moet zijn en bewaken de toegankelijkheid. Dat controleren wij en daar zetten wij stevig op in. Op die twee punten wil ik graag een reactie van de minister.

Minister Van der Hoeven:

Wat het laatste punt betreft, ben ik het met u eens dat het inderdaad gaat om autonomie, didactische principes en de mogelijkheid voor scholen om zelf invulling te geven aan hun leerproces. Aan de inspectie is de opdracht gegeven om de situatie in kaart te brengen. Laten wij met elkaar bezien of er inderdaad iets aan het verschuiven is, want dan hebben wij met elkaar een taak en dan kunnen wij bezien of de kerndoelen in gevaar komen. Daarom heb ik informatie nodig, maar ik ga niet ingrijpen op basis van een krantenbericht. Uw eerste vraag was, of er signalen zijn dat deze scholen zich niet hebben gehouden aan de kerndoelen. Welnu, die signalen zijn er niet.

Mevrouw Vergeer (SP):

Het is inderdaad waar dat kinderen op kleuterleeftijd enorm snel een moderne vreemde taal kunnen leren. Dat bewijst tegelijk dat het voor kinderen die slecht Nederlands spreken, juist op die leeftijd van belang is om heel goed Nederlands te leren. Daarover maak ik mij wel zorgen. U zegt dat er geen segregatie ontstaat, maar volgens mij is dat wel het geval, als het leren van Engels van de gewone lestijd van de kleuters af gaat, terwijl zij niet goed Nederlands spreken. Als wij wel kunnen investeren in onderwijs in Engels aan kinderen die goed Nederlands spreken, waarom kunnen wij dan geen extra investering doen in het leren van goed Nederlands door deze kleuters? Ik vraag dus om een keuze voor de ouders tussen extra Engels of extra Nederlands, dan wel om extra opvang van deze kinderen die zwak in het Nederlands zijn.

Minister Van der Hoeven:

U haalt een aantal zaken door elkaar. Wij hebben met elkaar afgesproken om op het punt van het achterstandenbeleid veel te investeren in voor- en vroegschoolse educatie, juist om de achterstand in het Nederlands op te lossen. Ik vind dat wij dit moeten blijven doen. Wij zijn aan het toegroeien naar het bereiken van 70% van de doelgroep. Ik vind dat een heel goede keuze. Uiteindelijk moeten wij naar de 100%, maar dat is nu nog niet haalbaar. Een ander punt is, hoe scholen omgaan met de kerndoelen. Engels is een van de kerndoelen in het basisonderwijs. Als scholen ervoor kiezen om dat op jonge leeftijd op een spelende manier te laten aanleren, hebben alle kinderen daarvan profijt, of zij nu van allochtone of autochtone afkomst zijn. Er zijn ook scholen die kiezen voor groep 7 of 8; dat is aan de scholen. Belangrijk is, of de kerndoelen worden gehaald. Wat het Nederlands betreft: er is geen sprake van een keuze voor het één of het ander. Beide zaken staan in de kerndoelen voor het basisonderwijs.

Mevrouw Vergeer (SP):

Wij hebben het over de kleuterleeftijd, niet over groep 7 of 8, waar Engels tot de kerndoelen behoort. Op die leeftijd zijn kinderen het meest taalgevoelig. Als je Engels op die leeftijd wilt aanbieden aan de kinderen die het kunnen, moeten wij ons afvragen of dat ook moet voor de kinderen die een taalachterstand hebben op het gebied van het Nederlands. Geef de ouders de keus en maak het ook mogelijk dat kinderen die van de voorschoolse educatie komen met een apart programma voor Nederlands, dat kunnen voortzetten. Dit moet dan niet worden verdrongen door extra tijd voor Engels.

Minister Van der Hoeven:

Er zijn in uw verhaal twee dingen die echt niet kloppen. Het aanbieden van Engels aan kleuters is niet verboden. Engels staat in de kerndoelen en behoort tot de inhoud van het onderwijs. De wet legt niet op in welke groep of op welke manier die kerndoelen moeten worden aangereikt. Er is echt sprake van een misverstand. Een school kan ervoor kiezen om dit op jonge leeftijd te doen. De praktijk wijst uit dat de meeste basisscholen in groep 7 starten, maar er zijn ook basisscholen die op een jongere leeftijd starten, en dat kan. Er is geen sprake van een keuze tussen Nederlands of Engels. De kinderen die in de voorschoolse educatie met versterkt taalonderwijs bezig zijn geweest, hebben de kans om in groep 1 en groep 2, en zelfs in groep 3 en groep 4 de versterkte programma's in het Nederlands voort te zetten. Wij hebben hier met elkaar afgesproken dat dit in de hele onderbouw mogelijk is. Engels is voor alle groepen een vreemde taal. Kinderen leren het inderdaad spelenderwijs. Soms via de televisie, maar ook via liedjes, door te zingen en door het te doen. Scholen kunnen dit aanbieden; dat is geen enkel probleem.

Mevrouw Vergeer (SP):

Voorzitter, dat is precies het punt van verschil...

De voorzitter:

Neen, neen, wij gaan er geen debat van maken. Het woord is aan de heer Balemans.

De heer Balemans (VVD):

Het spreekt de VVD-fractie zeer aan dat wij kinderen spelenderwijs de Engelse taal laten leren. Ik kan gelukkig ook zeggen – ik spreek uit ervaring – dat dit heel goed kan werken. Zij leren het op een andere manier. Mochten scholen er nu voor willen kiezen om extracurriculair Engels als Engels aan te bieden, dus niet spelenderwijs met liedjes en dat soort dingen, geeft de minister dan ook de ruimte om dat mogelijk te maken?

Minister Van der Hoeven:

Dat is een van de onderdelen die ik heb uitgezocht. Het onderzoek ging niet alleen over de vraag hoe wij grenzen kunnen opzoeken, maar ook over de vraag wat scholen aan ruimte nodig hebben en hoe wij er vervolgens op toezien dat deze ruimte op een goede manier wordt ingevuld. Die vraag is dus meegenomen.

Mevrouw Lambrechts (D66):

Ook de fractie van D66 is blij dat de minister het niet rigoureus afwijst om zelfs al met vier jaar te beginnen. Dat is heel goed. Ik heb er wel een probleem mee dat dit per decreet door het schoolbestuur van het openbaar onderwijs voor alle bijna 80 scholen zou worden afgekondigd. Dat is toch wat het krantenartikel suggereert waaruit ook ik mijn kennis hierover heb. Dat lijkt mij de verkeerde weg. Ik zou dus graag van de minister horen dat zij zich ervoor wil inzetten dat de keuze om het wel of niet te doen en zo ja, op welke wijze het te doen, op schoolniveau gemaakt kan worden. Daar kunnen de ouders hun inbreng immers ook het beste leveren.

Minister Van der Hoeven:

Het voordeel van een openbaar debat is dat er wordt meegeluisterd. Ik twijfel er niet aan dat ook vanuit Rotterdam op dit moment wordt meegeluisterd. Ik ben het met u eens dat je op schoolniveau deze afspraken maakt en dat je op schoolniveau de medezeggenschap hebt waar dit soort zaken aan de orde moet komen.

Mevrouw Lambrechts (D66):

Ik zou graag zien dat de minister zich ervoor inzet dat wij echt proberen dit soort keuzes op schoolniveau te laten maken. Daar is de invloed van de ouders het grootst en dat is per wijk verschillend en per samenstelling van ouders en kinderen. Daar moet die keuze gemaakt worden.

Minister Van der Hoeven:

Ik zei al tegen mevrouw Hamer dat je het aan de scholen en aan de schoolbesturen overlaat om keuzes te maken over onderdelen van de programma's, over het aanbod, over de manier waarop dat gebeurt. Wij hebben het over de lesgelden gehad en over de vrijwillige ouderbijdrage en wat dies meer zij. Ik vind echt dat wij dat aan de scholen moeten overlaten en wij hebben hier ook uitgesproken dat wij dat willen doen. Ik twijfel er niet aan dat de verantwoordelijke wethouder eveneens weet dat dit niet per decreet afgekondigd kan worden.

Mevrouw Azough (GroenLinks):

Voorzitter. In het artikel gaat het om een school in Hillegersberg. Zijn de 130 scholen die landelijk met dit systeem werken, scholen met weinig tot geen autochtone of allochtone achterstandskinderen? Is al duidelijk hoe de 78 scholen die in Rotterdam openbaar onderwijs aanbieden, hierover denken? Is daar al onderzoek naar gedaan? Weet de minister daar al meer van? Of is dit weer een luchtballonnetje in de krant?

Minister Van der Hoeven:

Dat weet ik niet. Ik heb vanochtend de krant gelezen, net zoals u vanochtend de krant hebt gelezen. Op het moment dat je het leest, ga je kijken wat er aan de hand is en dan blijkt dat er in het afgelopen jaar op een aantal scholen Engelse lessen gestart zijn. Één van die scholen staat met naam genoemd. Er blijkt ook dat er in totaal 130 scholen zijn in Nederland waar men Engelse les geeft aan jonge kinderen. That's it. Ik moet mij ook baseren op wat er in de krant staat, verder ben ik nog niet. Een onderzoek heb ik toegezegd, maar ze moeten er nog mee beginnen.

Mevrouw Azough (GroenLinks):

Kunt u terugkomen op mijn eerste vraag? Die stelde ik namelijk juist omdat ik bang ben dat er in Rotterdam een tweedeling zal ontstaan tussen scholen waar men weinig tot geen autochtone of allochtone achterstandsleerlingen heeft en wél Engels zal bieden, en scholen waar dat niet kan, gewoonweg omdat de achterstandsproblematiek te groot is.

Minister Van der Hoeven:

Voorzitter. Ik kom terug op een eerder antwoord. Wij hebben afgesproken dat wij een aantal zaken aan de scholen overlaten en dat het aan de scholen is om te bepalen hoe zij de kerndoelen invullen. De inspectie ziet erop toe dat de kerndoelen worden gehaald, maar hoe de scholen dat doen, met welke methode en volgens welk didactisch principe, dat is echt aan hen. Er zal dus altijd verschil bestaan tussen scholen. Zelfs scholen die onder één bestuur vallen, zullen verschillen van elkaar, omdat men andere keuzes maakt.

Mevrouw Azough (GroenLinks):

Voorzitter. Ik heb geen antwoord gekregen op mijn eerste vraag. In hoeverre zijn de 130 scholen die nu ergens in Nederland Engels aanbieden, scholen die achterstandsleerlingen hebben?

Minister Van der Hoeven:

Dat weet ik niet.

De heer Van der Vlies (SGP):

De minister wil de feiten laten spreken. Die feiten kennen wij nog niet allemaal, dus die moeten worden afgewacht. Dat is de ene kant van het verhaal. Wij moeten er wel op letten dat het in de wet past. De minister had echter ook een kordate mededeling, namelijk over wat er zou gebeuren als de grenzen worden overschreden. Wat kan de minister precies doen als het niet om meetbare resultaten gaat, maar om niet-meetbare resultaten? Men kan nog proberen te meten of kerndoelen zijn bereikt. Hoe kan echter worden gemeten hoe het tweedetaalonderwijs naast het Nederlands op een kind met een achterstand inwerkt? Gaat de Inspectie zich erop voorbereiden om daar speciaal onderzoek daar te doen dat gezaghebbend is? Wij kunnen immers pas een definitieve uitspraak doen als dat beschikbaar is.

Minister Van der Hoeven:

Zo ver reikte mijn toezegging niet. Ik heb aan de Inspectie en het Europees Platform gevraagd of zij in kaart willen brengen wat de feitelijke situatie is. Dat zijn de feiten. De vragen zijn hoe het zit met het Engelse taalonderwijs, hoe ver het didactische principe reikt om Engels op een andere manier via een ander vak aan te bieden en waar dat leidt tot het niet halen van de kerndoelen. Een andere vraag is welke ruimte scholen hebben om juist wel dat Engels of die tweede vreemde taal aan te bieden. Dat is de reikwijdte van het onderzoek. Daarmee kom ik terug naar de Kamer. Aan de hand daarvan moeten wij bekijken of het gegevens zijn waarmee wij verder kunnen en er een goede weg is ingeslagen of dat er iets aan de hand is dat ons niet bevalt. Ik kan daar niet op vooruit lopen, want ik heb de uitkomsten niet.

De heer Van der Vlies (SGP):

Het gaat om het overschrijden van grenzen. Dat moet dan toch zijn waargenomen? Anders hebben wij er niets aan. Dan kan wel een kordate uitspraak worden gedaan. Dat gun ik de minister natuurlijk van harte, daar gaat het niet om. Het onderzoek moet echter ook te gebruiken zijn als het nodig wordt.

Minister Van der Hoeven:

Dat is ook het ingewikkelde van deze kwestie. Wij hebben in de kerndoelen niet vastgelegd hoe veel uren Nederlands er moeten worden gegeven. Dat hebben wij niet gedaan. Wij hebben ook niet gezegd hoe veel uren Engels, rekenen, aardrijkskunde of geschiedenis er moeten worden gegeven. Wij hebben een kwalitatieve eis gesteld dat er aan de kerndoelen moet worden voldaan. Als een school tegen ons zegt dat zij binnen de marges van de wet in twee leerjaren geen Nederlands geeft, kunnen wij zeggen dat het ons niet bevalt. Ik weet dat soort dingen echter niet. Ik wil eerst die inventarisatie hebben. Op basis van de inventarisatie van die situatie komen wij hier opnieuw over te spreken.

De heer Slob (ChristenUnie):

Mijn fractie maakt zich al sinds jaar en dag sterk voor het behoud en het goede gebruik van het Nederlands in het onderwijs. In dat opzicht kijken wij met enige argusogen naar het oprukken van tweetalige scholen, nu ook al in de lagere leerjaren. Wij vinden het goed dat de minister daar nu onderzoek naar gaat doen. Wij willen er echter wel vrij snel over praten. Wil de minister bevorderen dat de uitkomsten van het onderzoek in het eerste kwartaal van 2005 bij de Kamer liggen? De praktijk gaat ondertussen immers gewoon door en wij moeten niet al te volgend zijn in de discussie die wij hierover in de Kamer hebben.

Minister Van der Hoeven:

Ik zeg graag toe dat wij de uitkomsten van het onderzoek in maart of april aan de Kamer zenden. Dan is er nog voldoende tijd om daar een debat over te voeren.

Naar boven