Noot 1 (zie blz. 1094)

BIJVOEGSEL

Schriftelijke antwoorden van de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, op vragen gesteld in de eerste termijn van de behandeling van hoofdstuk VIII (Onderwijs, Cultuur en Wetenschap) van de Rijksbegroting 2005

Vraag Politieke partijKamerleden Antwoord
Willen de bewindslieden ervoor zorgen dat een deel van de 10 miljoen eurobrief terecht komt bij de Monumentenzorg CDA Vries, mr. drs. J.M. de (CDA) De 10 miljoen euro is bedoeld om de bezuinigingen op grond van het Hoofdlijnen akkoord van 19 miljoen euro op cultuur met 10 miljoen euro terug te draaien. Staatssecretaris Van der Laan heeft het verdelingsvoorstel voor deze 10 miljoen euro die tijdens de Algemene Politieke beschouwingen aan het cultuurbudget is toegevoegd gisteren naar de Tweede Kamer gestuurd. Dit verdelingsvoorstel wordt op 22 november bij de behandeling van het onderdeel Cultuur van de OCW-begroting met de Tweede Kamer besproken. Door ruim 5 miljoen euro extra in 46 danstheater- en muziekgezelschappen en musea te investeren draait staatssecretaris van de Laan de bezuinigingen op het budget voor de producerende instellingen uit de Cultuurnota volledig terug. Ook de solidariteitsheffing van 0.8% die aan alle instellingen was opgelegd om frictiekosten te kunnen opvangen komt te vervallen (2.3 miljoen in 2005). Ruim 1 miljoen wordt ingezet om de herstructurering van de ondersteuningssector goed te laten verlopen. Voor cultuur en economie (o.a. creatieve industrie) is vanaf 2006 2,5 miljoen beschikbaar (0,5 miljoen in 2005). Tenslotte is een budget van circa 1 miljoen euro gereserveerd om in te kunnen spelen op actuele ontwikkelingen in de cultuursector.
    
Zijn de kosten van verschillende project-subsidieregelingen wel in verhouding tot de opbrengsten voor de scholen. En kunnen die middelen niet veel beter in de lumpsum worden gestoken. Voorbeeld: circulaire van 27 oktober 2004 over € 10 000 subsidie per school/€ 100 per leerling, over versterking praktijk (V)MBO, zie Uitleg. Ander voorbeeld: € 680 per leraar in opleiding.CDA Vries, mr. drs. J.M. de (CDA) Specifieke subsidies hebben vaak tot doel specifieke ontwikkelingen te stimuleren, of problemen op te lossen waarmee slechts een deel van de scholen te maken heeft. Kenmerk van lumpsumfinanciering is juist het generieke karakter ervan. In het afgelopen jaar hebben we een uitgebreid onderzoek verricht naar de administratieve lasten van de wet- en regelgeving en subsidies die neerslaan op de OCW-instellingen. Op basis van dit onderzoek zullen we de lasten voortvloeiend uit onze eigen wet- en regelgeving kritisch doorlichten. Dit geeft zicht op de lasten voor instellingen om voor een subsidie in aanmerking te komen en daarmee op de verhouding van deze lasten tot de opbrengsten. Inmiddels hebben we u begin deze week geïnformeerd over de reductievoorstellen op het terrein van PO, BVE, OWB, WO en de podiumkunsten. Hierin wordt aangegeven dat een aantal subsidies worden geschrapt en/of ingebed in de lumpsum. Daarenboven wordt de aanvraagprocedure van subsidies vereenvoudigd, middels het concept van servicegericht uitvoeren. Bij dit concept behoeven de instellingen in het vervolg niet allerlei (subsidie-)aanvraagformulieren in te vullen, maar worden deze automatisch toebedeeld o.b.v. criteria die centraal bij ons bekend zijn. Daarmee reduceren we de lasten voor de instellingen aanzienlijk en wordt de verhouding tussen lasten en opbrengsten gunstiger. Zo hebben scholen aan de regeling doorontwikkeling praktijkonderwijs nauwelijks administratieve lasten omdat zij geen aanvraag hoeven te doen om in aanmerking te komen voor deze aanvullende bekostiging. Deze wordt automatisch verstrekt. Scholen dienen de aanvullende bekostiging op te nemen in de jaarrekening. De administratieve lasten blijven daardoor tot een minimum beperkt. Het is verder niet goed mogelijk om dit bedrag in de lumpsumbekostiging op te nemen omdat een gedeelte van de scholen voor praktijkonderwijs nog op declaratiebasis wordt bekostigd. Een gedeelte van de scholen zou anders geen middelen ontvangen. Een verschillende regeling voor scholen met lumpsumbekostiging en declaratiebekostiging zou met zich meebrengen dat scholen ongelijk worden behandeld.
Er worden miljoenen geïnvesteerd om te onderzoeken of de instroom in bèta toeneemt als je studenten aan het eind van hun techniekstudie nog een bonus geeft. Kunnen deze gelden niet veel beter worden besteed om technisch talent op middelbare scholen te motiveren daadwerkelijk te gaan studeren CDA Joldersma, dr. F. Experimenten met Bètabeurzen zijn aangekondigd in het Deltaplan dat op 15 april 2004 met uw Kamer is besproken en geaccordeerd. Daarnaast is het huidige voorstel voor de Bètabeurzen besproken tijdens het AO selectie en collegegelddifferentiatie op 15 september 2004. Zoals in het deltaplan aangekondigd zijn de experimenten dit collegejaar gestart en zijn daarmee ook verwachtingen bij de studenten gewekt. Vrijwel alle opleidingen aan de universiteiten en hogescholen die binnen het experiment vallen hebben nu een voorstel ingediend om deel te nemen aan het experiment. Het zou bestuurlijk gezien onverantwoord zijn om dit nu nog terug te draaien. Daarbij trekken we uit het Deltaplan dit en volgend jaar voor profiel- en vakcommissies al € 1 mln per jaar uit. Het bedrag voor bètabrug- en beurs van € 3,2 mln. is een bij elkaar opgeteld bedrag tot 2009 (€ 140 000 in 2004; € 380 000 in 2005; € 720 000 in 2006; € 1 000 000 in 2007; € 890 000 in 2008 en € 100 000 in 2009). De Bètabeurzen zijn niet alleen gericht op instroom, maar ook op een hogere uitstroom door rendementsverbetering. Daarmee passen ze binnen de ambities van het Deltaplan. Voor deze doelen – instroomverhoging en rendementsverbetering – wordt ook een koppeling gelegd met de plannen van de instellingen om het onderwijs te vernieuwen. Verschillende onderzoeken wijzen uit dat een financiële prikkel een positief effect kan hebben. Echter, een financiële prikkel zoals vormgegeven in de bètabeurs is nog niet eerder onderzocht.
    
Is de staatssecretaris bereid om de NVAO te vragen een advies te willen uitbrengen op basis van de eerste ervaringen met accreditatie. Voorbeelden suggesties: het clusteren van opleidingen die gezamenlijk geaccrediteerd kunnen worden. CDA Joldersma, dr. F. Begin 2003 is met de NAO en de Inspectie afgesproken dat in 2005 een review zal plaatsvinden van de eerste ervaringen met het accreditatiestelsel. Deze «process-review» zal naar verwachting medio 2005 plaatsvinden. Dat lijkt mij het moment waarop die ervaringen in samenhang en overzichtelijk in beeld worden gebracht. Ik ga ervan uit dat de NVAO mij alsdan zal adviseren over een reeks van aspecten, waaronder de vraag of accreditatie van clusters van opleidingen wenselijk en binnen de huidige accreditatiekaders mogelijk is. Daarbij kan ook het door de heer Visser genoemde financiële aspect (BTW) aan de orde komen, evenals de door hem geopperde suggestie van de «twee gele kaarten» (zie ook mijn antwoord op vraag 283).
    
Dit ministerie trekt veel geld uit voor allerlei monitors. Studenten, monitor ICT, HO-monitor etc. Hoeveel geld gaat er verloren met het verzamelen en vervolgens weer coördineren van sturingsinformatie. Kan er 1 systeem komen van monitoring. En hoe verhoudt zich dat met deregulering. CDAJoldersma, dr. F. Er wordt door instellingen een Virtueel Clearing House ontwikkeld, waarmee vanaf 2006 de gegevensuitwisseling tussen de instellingen onderling en met de IBG in hoge mate wordt vereenvoudigd. Het ministerie overlegt jaarlijks met de universiteiten en hogescholen over de te leveren informatie, en in dat overleg worden ook de onderzoeken van andere departementen besproken, voor zover instellingen daardoor belast worden. Er moet verder wel onderscheid worden gemaakt tussen verschillende groepen die bevraagd worden: de studenten, de instellingen en het internationale netwerk. Het is niet mogelijk deze drie groepen te benaderen met één monitor. Voor de studentenmonitor wordt een steekproef van de studenten éénmaal per jaar bevraagd. Voor de HO-monitor (internationale vergelijking) wordt een door de onderzoekers onderhouden netwerk van internationale contactpersonen bevraagd. Deze monitor wordt éénmaal per jaar geactualiseerd. Voor de ICT-monitor, de Bison-monitor (over internationalisering) en de bachelor-master monitor worden de instellingen bevraagd. Ook hiervoor wordt jaarlijks maar één keer informatie geleverd of zelfs minder dan één keer: voor de bachelor-master monitor wordt om de twee jaar nieuwe informatie gevraagd en in het tussenliggende jaar worden alleen nieuwe opleidingen bevraagd. Het gaat hier wel over uiteenlopende onderwerpen, waarvoor op de instellingen heel verschillende afdelingen benaderd moeten worden. Maar ik wil graag met de instellingen bespreken hoe deze drie monitoren gecombineerd kunnen worden.
Is de minister er niet bang voor dat de alfa- en gammawetenschappen in de problemen komen omdat ze steeds minder onderzoeks-middelen met de eerste geldstroom krijgen. Is de regering bereid om te komen met een serieus alternatief voor de huidige matchingsproblematiek. En geef als overheid het goede voorbeeld door minder matchingseisen te stellen.CDA Joldersma, dr. F. Wat betreft de vragen over matching merk ik op, dat wij daar 3 weken geleden in deze Kamer over hebben gesproken. Ik meen dat er toen ook al overwegingen zijn gegeven die het wenselijk maken om de problemen rond matching nog eens goed te bezien. Ik heb toen gezegd dat ik in het voorjaar wil rapporteren over: – de verbetering van de informatie over de matching, wat betreft omvang en effecten op het niveau van wetenschapsgebieden en instellingen. De AWT (en het CPB) hebben onderstreept dat deze informatie tekort schiet; – het overleg met financiers. Afstemming tussen financiers over hun financieringswijzen is in veel gebieden, m.n. in de biomedische sfeer, nodig. Uiteraard dient opdrachtonderzoek te worden vergoed op basis van integrale kosten; – de nadere invulling van de zgn. kleine dynamisering. Bij dat laatste is het idee om € 100 mln. uit de eerste geldstroom te herverdelen op grond van de aandelen van de universiteiten in de 2e en de 3e geldstroom. Daardoor wordt óók verlichting gebracht in de matchingsverplichtingen van de universiteiten. De effecten van deze herverdeling op de wetenschapsgebieden zijn nu nog niet te overzien. Ik realiseer mij heel goed, dat er op sommige, vooral excellente groepen een grote druk ligt. We zullen wegen moeten vinden om juist déze druk te verminderen. Dat kan ik niet alleen, daar heb ik óók de inzet van de instellingen bij nodig. Ik zal in mijn rapportage in het komende voorjaar met name ook ingaan op de positie van het alfa/gamma-onderzoek. Het is immers niet de bedoeling dat daaraan afbreuk wordt gedaan.
    
Waarom is het vorig jaar ingediende en aangenomen amendement over jonge universiteiten niet zo uitgevoerd als toen is geformuleerd (context: ze amendement) CDA Joldersma, dr. F. Nadat het amendement was aangenomen door de Kamer heb ik toegezegd het amendement naar de wens van de Kamer te zullen uitvoeren en de verhoging van de component strategische overwegingen voor de drie jonge universiteiten te verwerken in het Bekostigingsbesluit WHW. Deze toezegging heb ik ook uitgevoerd. De rijksbijdrage van de drie universiteiten is met in totaal € 3 mln verhoogd in 2004. Een amendement geldt in principe alleen voor het begrotingsjaar. Desondanks heb ik ook in de ontwerp-begroting 2005 de verhoging van de rijksbijdrage van de drie jonge universiteiten met € 3 mln gecontinueerd. Zie ook blz. 151/152 van de begroting.
    
Is de minister bereid een zogenaamde «bruggenbouwersbeurs» te overwegen, zoals voorgesteld door het platform van promovendi, voor onderzoekers met een erkende evidente maatschappelijke meerwaarde. CDAJoldersma, dr. F. Het Promovendi Netwerk Nederland heeft mij kort geleden een brief gestuurd waarin onder meer werd verzocht om een onderzoek in te stellen naar een nieuw beurzenstelsel waarbinnen valorisatie van fundamenteel onderzoek een centrale plaats inneemt. Ik begrijp dat mw. Joldersma deze gedachte bedoelt als zij het over een «bruggenbouwersbeurs» heeft. Het betreft hier een gedachte die ik niet oninteressant vind. Ik heb vernomen dat het idee daaruit bestaat, dat zojuist gepromoveerden via zo'n beurs een overstap zouden kunnen maken van fundamenteel onderzoek naar een baan in de maatschappelijke praktijk. In de beursperiode werken zij, zo is het idee, resultaten van fundamenteel onderzoek uit naar praktische toepassing. Het idee roept ook veel vragen op, zoals: is een beurs wel het goede mechanisme? Hoe wordt verzekerd dat het resultaat van dit valorisatie-werk daadwerkelijk landt in de praktijk? Ik vind valorisatie van zodanig belang, dat ik bereid ben om met enkele partijen, zoals het Promovendi Netwerk, maar ook bv. NOW, het gesprek aan te gaan over deze suggestie.
    
Het SCP pleit in het Cultureel rapport 2004 voor duurzame en niet ondoordachte pedagogische veranderingen. Hoe staat de regering tegenover deze beschouwing, mede in het licht van het toetsingskader van de inspectie CDA Vries, mr. drs. J.M. de (CDA) De verantwoordelijkheid van de rijksoverheid richt zich op kwaliteit van het onderwijs en de opbrengsten van de school. De vraag hoe een school zijn onderwijsproces vorm geeft is bij uitstek een keuze van de school. Ik beschouw deze variëteit als een groot goed. Het toetsingskader van de Inspectie laat deze variëteit toe.
Ziet de minister het risico van afbreuk van de financiële basispositie van scholen doordat met autonomievergroting ook steeds meer financiële risico's worden doorgeschoven. CU Slob, drs. A. Voorwaarde voor autonomievergroting is dat scholen bestedingsvrijheid hebben. Daartoe wordt lumpsum ingevoerd. Scholen zullen binnen de geboden ruimte beleid moeten voeren met als doel onderwijs bieden dat aansluit op de ontwikkelingsmogelijkheden van de leerlingen. Dat beleid moet financieel vertaald worden. Bij die financiële vertaling dient rekening gehouden te worden met de risico's die zich voordoen. Dat kan door meerjarig beleid te ontwikkelen. Dat kan ook bijvoorbeeld in het geval van een bestuur met slechts één of enkele scholen door met andere scholen en besturen gezamenlijk afspraken te maken. Daartoe worden een coöperatief en een federatief samenwerkingsmodel ontwikkeld. Uitgangspunt bij gezond financieel beleid is dat besturen voldoende reserves aan kunnen houden om risico's op te vangen.
    
Volgens onderwijsorganisaties en het SBO is er, ondanks de investeringen van het kabinet, door bezuinigingen en loon- en prijsstijging eigenlijk sprake van een bezuiniging. Hoe verklaart u dit verschil van inzicht met OCW. CU Slob, drs. A.De vraag naar de taxatie van de meningsverschillen omtrent begrotingscijfers is niet eenduidig te beantwoorden. Met betrekking tot het rapport van de CNV kan een verschil van inzicht verklaard worden doordat de gevolgen van de motie Verhagen niet zijn meegenomen. Ook kunnen meningsverschillen te maken hebben met de presentatie van rijksbrede versus OCW-specifieke maatregelen en het feit dat een deel van de intensiveringen voor Kennis en innovatie niet op de begroting van OCW, maar op de begroting van EZ staat. Teneinde helderheid te verschaffen over de hoogte van de investeringen in het onderwijs is daarom een overzicht gemaakt over de netto-intensiveringen op onderwijs. De Kamer is hier bij brief van 29 oktober jl. over geïnformeerd. De analyse van het rapport «Per Saldo» berust wellicht op een misverstand. In dit rapport stellen de onderzoekers dat de intensiveringen op de OCW-begroting opgesoupeerd worden door loon- en prijsstijgingen. Er wordt echter voorbijgegaan aan het feit dat loon en prijsbijstellingen apart geraamd worden op de aanvullende posten, bij Voorjaarsnota jaarlijks worden vastgesteld en aan de OCW-begroting wordt uitgedeeld. De onderzoekers hebben hiermee de OCW-begroting op een te laag niveau geraamd. In de brief die 2 november jl. aan de Kamer is verstuurd, is hier nader op ingegaan.
    
Dagelijks gaan busladingen vol kinderen naar Belgie om daar onderwijs te volgen (zie artikel in NRC van zaterdag 23 oktober jl.). Doen wij het wel goed en waar kan het beter. D66 Lambrechts, drs. E.D.C.M. Er is een aantal kinderen dat grensoverschrijdend onderwijs volgt. Het aantal kinderen dat vanuit Nederland naar Vlaamse scholen gaat is groter dan het aantal kinderen vanuit Vlaanderen naar Nederlandse scholen. Periodiek wordt de omvang van het grensoverschrijdend onderwijs gemonitord. De verschillen tussen Vlaamse en Nederlandse scholen zijn vooral te vinden in een meer of minder streng pedagogisch klimaat en meer of mindere aandacht voor zelfontplooiing van leerlingen. Wat betreft de cognitieve prestaties zijn er weinig verschillen tussen de twee onderwijssystemen, bij vergelijkende onderzoeken als PISA (Programm for International Student Assessment) en TIMSS (Trends in mathematics and Sciense Studies) eindigen Vlaanderen en Nederland meestal dicht bij elkaar in een positie bij de top. De kosten van het Belgische secundaire onderwijs per leerling zijn aanmerkelijk hoger dan die in Nederland. De verschillen in het primair onderwijs zijn kleiner.
    
Het Common European Framework voor de moderne vreemde talen werkt uitstekend. Waarom niet ook iets dergelijks doen voor de science-vakken. D66 Lambrechts, drs. E.D.C.M. Het Common European Framework voor de talen geeft voor een aantal talen de niveaus aan van (vreemde) taalbeheersing in de verschillende vaardigheden zoals lezen, schrijven, luisteren. De vaardigheden niveaus zijn vergelijkbaar tussen landen. Bij science gaat het om meer natuurwetenschappelijke vakken met zeer veel deeldisciplines. Het ontwerpen van één referentiekader daarvoor is vanwege de complexiteit en veelheid niet mogelijk. Waar Nederland wel nadrukkelijk aan meedoet zijn de internationale vergelijkingen van vaardigheden en kennis van leerlingen. Volgende maand komen er nieuwe rapporten uit van TIMSS en PISA. Die zal ik de Kamer sturen. Ze vormen een goede internationale benchmark voor de science vaardigheden van onze leerlingen.
D66 wil een halt toeroepen aan de verdere verschuiving van middelen voor het primaire onderwijsproces naar overhead, organisatie, beheer en bestuur. Wat gaat de minister daaraan doen. D66 Lambrechts, drs. E.D.C.M. Bij de bespreking van het rapport «Bureaucratisering in het Onderwijs» van de Onderwijsraad gaf ik u al aan niet alleen de regeldruk vanuit OCW aan te willen pakken, maar ook serieus aandacht te besteden aan de interne bureaucratie binnen instellingen. Bovengenoemde studie toonde aan dat een deel van de interne bureaucratie veroorzaakt wordt door regelgeving van ons departement. Mijn departement buigt zich nu al over haar eigen regelgeving met het project OCW Ontregelt. U ontving hierover afgelopen week een brief. Een volgende stap is dat OCW ervoor zorgt dat er een monitor wordt ontwikkeld waarmee de interne bureaucratie binnen instellingen kan worden gemeten, vergeleken en gewaardeerd. Op dit moment wordt op mijn departement bezien hoe en door wie dit meten en benchmarken van het interne bureaucratische proces bij instellingen zo goed mogelijk kan gebeuren.
    
Vorige week moest ik op een congres horen dat op de regeling voor kenniswerkers nog steeds geen aanspraak gemaakt kan worden. En al die tijd behandelen wij buitenlandse wetenschappers als frauderende asielzoekers die onze gastvrijheid proberen te misbruiken. Dat is niet goed. (impliciet)D66 Lambrechts, drs. E.D.C.M. Deze vraag is ook aan de orde bij de behandeling van de justitie-begroting. voor een antwoord op uw vraag verwijs ik derhalve naar het antwoord van mijn collega mevrouw Verdonk.
    
De onderwijsinspectie functioneert gelukkig uitstekend. Diezelfde inspectie wordt echter belast met allerlei nieuwe taken, helpen bij het opzetten van kwaliteitszorgsystemen op scholen, toetsing in het onderwijs, achterstandenbeleid (enz.). Taken die in weze haaks staan op haar toezichthoudende rol. Tegelijkertijd wordt wel fors bezuinigd op de kerntaken van de inspectie. Hoe gaat het echte toezicht straks vormkrijgen (electronisch toezicht) D66Lambrechts, drs. E.D.C.M. De Inspectie beschrijft in haar Jaarwerkplan 2005 hoe zij in 2005 toezicht houdt op de onderwijsinstellingen. In de brief waarmee ik dit Jaarwerkplan aan u heb aangeboden (d.d. 20 oktober 2004) heb ik toegelicht dat de werkwijze van de inspectie er in 2005 op een aantal punten anders uit zal zien. De werkwijze van de inspectie is sinds de inwerkingtreding van de Wet op het Onderwijstoezicht als volgt. De inspectie bezoekt alle scholen tenminste éénmaal per vier jaar met een periodiek kwaliteitsonderzoek (PKO), waarbij alle kwaliteitsaspecten van een oordeel worden voorzien (in het BVE is deze cyclus drie jaar). Als de kwaliteit van het onderwijs op een school reden tot zorg geeft, bezoekt de inspectie een school vaker voor een dergelijk onderzoek. In een jaar waarin een school geen periodiek kwaliteitsonderzoek krijgt, voert de inspectie een jaarlijks onderzoek (JO) uit. Hierbij wordt de vinger aan de pols gehouden ten aanzien van in ieder geval de opbrengsten, de vorderingen die de school maakt sinds het vorige inspectie-onderzoek en zo nodig ook de kwaliteitszorg. Deze systematiek verandert niet. De periodieke kwaliteitsonderzoeken en jaarlijkse onderzoeken zullen in dezelfde frequentie worden uitgevoerd. Wel verandert in 2005 de invulling van deze onderzoeken. Uitgangspunt is dat de inspectie in een periode van vier jaar elke school in het primair en voortgezet onderwijs minimaal tweemaal bezoekt, eenmaal met een PKO en eenmaal met een JO. In de andere twee jaren vindt dan een JO plaats in de vorm van bureauonderzoek. Daarbij gebruikt de inspectie de beschikbare gegevens, aangevuld met recente informatie die wordt verkregen door middel van een electronische vragenlijst. Waar nodig wordt deze informatie nog aangevuld met telefonisch verkregen informatie. Als het bureauonderzoek aanwijzingen oplevert voor een risicovolle ontwikkeling van de school, wordt het bureauonderzoek aangevuld met een bezoek aan de school. Er is dus geenszins sprake van electronisch toezicht. Wel worden electronische vragenlijsten gebruikt als materiaal voor het bureauonderzoek. Alle scholen ontvangen deze electronische vragenlijsten van de inspectie.
Wat is er terecht gekomen van de ambitie om inspecteurs gewoon eens vaker een school te bezoeken om te zien wat er werkelijk gebeurt.D66 Lambrechts, drs. E.D.C.M. Op verzoek van de Tweede Kamer is de inspectietaak met de invoering van de WOT onder meer uitgebreid met een jaarlijks onderzoek (JO) bij alle scholen en onderwijsinstellingen, waar dat jaar geen periodiek kwaliteitsonderzoek (PKO) plaatsvindt. Deze jaarlijkse onderzoeken worden sinds de inwerkingtreding van de WOT uitgevoerd. De ervaring in 2003 en 2004 leert dat de inspectie met de huidige arbeidsintensieve invulling van het toezicht de geplande aantallen onderzoeken – in de vorm van feitelijke bezoeken aan scholen – niet kan uitvoeren. Door de nieuwe invulling van het toezicht, zoals de Inspectie dat in het Jaarwerkplan 2005 heeft beschreven, waarbij de intensiteit van de onderzoeken nog meer wordt afgestemd op de situatie van de onderwijsinstellingen, zullen deze aantallen onderzoeken wel worden gerealiseerd.
    
Ik hoor dat MBO-opleidingen jongeren wel bijna moeten weigeren omdat ze geen bekostiging ontvangen voor hen als niet voor 1 oktober een leerbedrijf gevonden is. Daar ligt een taak voor staatssecretaris Rutte: Heldere prestatieafspraken met de scholen, hulp bieden bij het vinden van stageplekken en leerbedrijven, niet gekoppeld aan de datum van 1 oktober. D66 Lambrechts, drs. E.D.C.M. Roc's kunnen jongeren voor een bbl-opleiding vóór 1 oktober inschrijven, ook als deze jongeren op deze datum nog geen beroepspraktijkvormings (bpv)-plaats hebben. Om de ingeschreven jongeren ook voor bekostiging mee te kunnen tellen, moeten deze uiterlijk op 31 december van datzelfde jaar een bpv-plaats hebben. – Dit is ook nodig voor een goede aansluiting op de arbeidsmarkt. – Het op 1 oktober niet inschrijven van een jeugdige omdat deze op 1 oktober nog geen bpv-plaats heeft, is dus onnodig restrictief tenzij helder is dat er voor 31 december geen bpv-plaats meer beschikbaar komt. Ik heb de instellingen reeds gevraagd de toegankelijkheid van het beroepsonderwijs op deze wijze niet onnodig te beperken, maar tevens aan de deelnemer een reëel perspectief te bieden.
    
Welke argumenten kan de minister nog over hebben om het Internationaal Baccalaureaat buiten de deur te houden. context: Dit voortgezet onderwijsprogramma heeft zich allang bewezen, wordt internationaal getoetst en geeft toegang tot 101 universiteiten in de hele wereld.D66 Lambrechts, drs. E.D.C.M. Daar ben ik in mijn brief van 12 maart 2004 aan de Tweede Kamer op in gegaan. Het IB is een curriculum dat voorbereid op het IB examen. De school moet zijn erkend door de IB organisatie in Genève. Het onderwijs wordt gegeven in het Engels of een andere wereldtaal. Het IB onderwijs is duur. Naast de bekostiging door de overheid (die hoger ligt dan voor het Nederlandse voortgezet onderwijs) betalen ouders soms wel tot 5000 euro zo is recent gebleken. Die bijdragen zijn verplicht.
    
Verzoek opnieuw bekijken naar de onevenwichtigheid van de zwaarte van de gewichten, vooral die van 2.4 voor kinderen die de taal niet spreken (dat is in geld uitgedrukt meer dan 15 000 euro) in relatie tot die zogenaamde lichte taaltoets. We gaan hier toch niet ook de bureaucratie van LWOO en LGF financiering binnenhalen. Dat moeten we niet willen. Past dit wel bij «minder regels». D66 Lambrechts, drs. E.D.C.M. Ik zal het verzoek van mevrouw Lambrechts meenemen in de uitwerkingsbrief over de herijking van de gewichtenregeling, die ik in het begin van 2005 aan de Tweede Kamer zal sturen. Bij die gelegenheid komen wij over de uitwerking opnieuw te spreken.
    
Het heeft € 10 miljoen gekost om de voor en vroegschoolse taalmethode te ontwikkelen. Het ziet er fantastisch uit, scholen zijn razend enthousiast. En nu zou er geen geld meer zijn om het ter beschikking van de scholen te stellen. Weer een methode die straks in de kelder van de CITO weg ligt te rotten. D66 wil dat de minister het geld wat zij over heeft (geld over op taaltoets) in wil zetten voor de herverdeeleffecten van de nieuwe gewichtenregeling hiervoor. D66 Lambrechts, drs. E.D.C.M.Het enthousiasme over de taallijn is mij bekend. Met de middelen uit het amendement De Vries (10 miljoen) is de taallijn VVE tot stand gekomen. Hier is dus inderdaad sprake van een stevige impuls – via de aanbodkant – gefinancierd vanuit het Rijk. Ik ben van mening dat de verdere implementatie van de taallijn nu tot de verantwoordelijkheid behoort van de partijen in het veld. Mijn voorstellen voor de besteding van de resterende middelen voor de taaltoets zal ik meenemen in de uitwerkingsbrief over de herijking van de gewichtenregeling, die ik begin 2005 naar de Kamer zal sturen.
    
Is het niet mogelijk om voor de vele autochtone analfabeten het medium televisie te gebruiken voor het aanleren van de Nederlandse taal. D66 Lambrechts, drs. E.D.C.M. Bij het onderwijs aan autochtone laaggeletterden wordt al gebruik gemaakt van het medium televisie door ETV (Educatieve Televisie). ETV zendt lesprogramma's uit. ETV is operationeel in de vier grote steden, waar een belangrijk deel van de doelgroep woont. ETV heeft naast instructiemateriaal voor laaggeletterden ook televisiespots gemaakt die kijkers wijzen op de mogelijkheid om een cursus te volgen. Deze spots zijn door vrijwel alle regionale televisiezenders overgenomen. De opgebouwde kennis en expertise van ETV moet de komende jaren landelijk beschikbaar komen ten behoeve van educatieve tv in andere regio's.
Lerarentekort: suggestie jonge leraren kunnen vaak alleen kort invallen en hebben dan geen aanspraak op WW. Wil de minister onderzoeken of er hier een mogelijkheid is voor kortdurende WW-uitkeringen (er hoeft dan geen sprake te zijn van baangarantie).GL Azough, N. Het bieden van werkgelegenheid is primair een zaak van de werkgevers in het onderwijs. Het kabinet verkiest het hebben van werk boven het aangewezen zijn op een uitkering. Voorzover bij beginnend onderwijspersoneel toch werkloosheid ontstaat, acht ik het niet wenselijk om op dit punt een gunstiger positie te creëren in vergelijking met andere werknemers. In verband met de vervangingsvraag en de werkgelegenheidsontwikkeling in de onderwijssector is het in het belang van onderwijswerkgevers om beginnend onderwijspersoneel aan zich te binden en voorrang te geven aan werk boven een uitkering. De werkgevers kunnen daar in hun personeelsbeleid ruimte voor scheppen. Hiermee kan worden voorkomen dat beginnend onderwijspersoneel een andere sector verkiest boven de onderwijssector.
    
Zijn de EU-doelstellingen t.a.v. taalachterstand te realiseren. GL Azough, N. Bij brief van 19 dec. 2003 (IB 03–59 836) heb ik de Tweede kamer het actieplan EU benchmarks toegestuurd. Een van de vijf benchmarks betreft het verlagen van het aantal slecht presterenden op het gebied van lezen. In het actieplan is aangegeven dat Nederland op het gebied van lezen tot de drie beste van de deelnemende landen behoort in het PISA onderzoek (Programme of International Student Assessment). In het actieplan is aangegeven dat het een grote beleidsinspanning zou vergen om zo`n score te verbeteren en dat het de ambitie is om dit hoge niveau de komende jaren te handhaven. De aandacht gaat vooral uit naar andere EU doelstellingen zijnde het voortijdig schoolverlaten en verhogen van het aantal afgestudeerden in beta en techniek.
    
Er is een daling van het aandeel allochtone studenten. Wat is de verklaring hiervoor.GL Azough, N. De deelname aan het HBO ten opzichte van het aandeel in de bevolking van niet-westerse allochtonen is van 2002 op 2003 afgenomen van 0,74 naar 0,68. In de drie jaar daarvoor stond dit getal echter ook op 0,68. Het is daarom te vroeg om te spreken van een trend. In het WO is de deelnamefractie van niet-westerse allochtonen vrijwel gelijk gebleven: van 0,62 naar 0,61. In de jaren daarvoor was het ook 0,62, maar in 1999 was het hoger, namelijk 0,69. Een verklaring voor deze verschillen is niet bekend. Belangrijker dan de kleine schommelingen in de deelnamefracties is dat deze fracties nog steeds fors beneden de 1,0 liggen (daarmee zou er sprake zijn van volledig evenredige deelname). De verklaring voor deze achterblijvende deelname ligt in achterblijvende deelname aan het voortgezet onderwijs. In de doorstroom van gediplomeerden uit het voortgezet onderwijs naar hoger onderwijs blijven allochtone leerlingen niet achter.
    
Hoe komt het dat de publieke RenD-uitgaven dalen van 0,9 % BNP naar 0,7 %. Deze gegevens blijken uit het overzicht Totale onderzoek Financiering (TOF) GLAzough, N. De daling van de overheidsuitgaven als percentage van het BNP, die overigens al in 1990 inzette, en heel geleidelijk is gegaan, is deels een gevolg van de groeiende Nederlandse economie aan het eind van de jaren negentig en het begin van de jaren 2000, terwijl de overheidsinvesteringen voor R&D een minder sterke stijging doormaakten. De reden hiervoor was de druk op de overheidsuitgaven en het terugdringen van het financieringstekort. Het huidige kabinet probeert deze neerwaartse trend te doorbreken via intensiveringen als ICES-KIS en de smart mix middelen. De voorzichtige conclusie is dat de daling wordt omgebogen de komende jaren.
    
Wil de SO nadenken over een systeem waarbij de vraagsturing (studenten) nog meer bepalend wordt voor de bekostiging van universiteiten LPF Kraneveldt, M.In de beleidsbrief financiering in het hoger onderwijs, die ik de Tweede Kamer afgelopen vrijdag heb gestuurd, heeft de regering voornemens geformuleerd om de vraagsturing aanmerkelijk meer bepalend te maken voor de bekostiging van universiteiten, dan nu het geval is. De versterking van de positie van de studenten, in relatie tot universiteiten en hogescholen, die met de introductie van leerrechten in het hoger onderwijs invulling krijgt, is een essentieel onderdeel van deze voornemens.
De PvdA heeft zijn eigen berekeningen over de investeringen in het onderwijs gemaakt (wordt toegevoegd aan de stukken). PvdAHamer, drs. M.I. Tijdens het begrotingsonderzoek is er door de Kamer een overzicht gevraagd van de intensiveringen en ombuigingen in het onderwijs. In de brief van 29 oktober jl. heeft u een overzicht gekregen van de netto investeringen in het onderwijs. De PvdA heeft een eigen berekening gemaakt. De verschillen kunnen als volgt worden verklaard. Ten eerste telt de PvdA taakstellingen op het departement (zoals volume- en efficiencytaakstellingen, beperking van inhuur externen en professioneel inkopen en aanbesteden) mee bij bezuinigingen op het onderwijs. Deze taakstellingen, oplopend tot zo'n € 62 miljoen in 2007 dragen juist bij aan vermindering van bureaucratie en regelgeving en komen niet ten laste van het onderwijs en de cultuur maar gaan af van de overhead. Ten tweede worden fiscale maatregelen (bijvoorbeeld de afdrachtvermindering S&O en de scholingsaftrek) abusievelijk gepresenteerd als ombuigingen en intensiveringen op de OCW-begroting. Ten derde worden de ombuigingen en intensiveringen voor cultuur en media in de berekeningen van de PvdA niet consequent meegenomen. Met inachtneming van de bijdrage van OCW aan enige rijksbrede ombuigingen (bijvoorbeeld de incidentele loonontwikkeling) resulteert dan een netto investering van € 792 miljoen in 2007. De stelling van de PvdA dat er per saldo wordt gekort op het onderwijs onderschrijven wij derhalve niet.
    
Hoe worden de wachtlijsten in het speciaal onderwijs precies teruggedrongen. PvdA Hamer, drs. M.I. Wat betreft wachtlijsten in het (voortgezet) speciaal onderwijs moet een onderscheid gemaakt worden tussen wachtlijsten voor de indicatiestelling en wachtlijsten voor plaatsing op een school. In de zesde voortgangsrapportage LGF en in mijn antwoord op vragen naar aanleiding van de zesde voortgangsrapportage, die deze week naar uw Kamer zijn gestuurd, heb ik het jaarlijkse rapport wachtlijsten en thuiszitters van de Inspectie meegestuurd. De onderzoekswachtlijst en de wachtlijst voor plaatsing zijn vergeleken met vorig jaar licht gedaald. Ook in de antwoorden op de Kamervragen gesteld door mevrouw Eijsink ben ik ingegaan op specifieke activiteiten die ik onderneem om de wachtlijsten te beperken. De onderzoeksresultaten over wachtlijsten zullen terugkomen in de brede evaluatie LGF van december en dan in samenhang met de andere onderzoeksresultaten worden geanalyseerd. In januari 2005 hebben we gelegenheid om hierover in het al geplande AO met elkaar verder van gedachten te wisselen.
    
Is de minister het ermee eens dat het aantal autistische leerlingen in het speciaal onderwijs toegenomen is. PvdA Hamer, drs. M.I. In de voortgangsrapportage LGF heb ik aangegeven dat uit eerste cijfers van de LCTI blijkt dat in 45% van de voor cluster 4 afgegeven indicaties sprake is van een stoornis in het autistisch spectrum. Daaruit blijkt dat er inderdaad sprake is van een groei van het aantal leerlingen met autisme. In de beleidsreactie op de evaluatie LGF zal ik op deze groei in samenhang met de rapportages van het LNA en de LCTI, alsmede andere rapportages, terugkomen.
    
Wat is de reactie van de minister op het rapport van de Onderwijsraad over de voorschool (vraagt aandacht voor het rapport). PvdA Hamer, drs. M.I.In de Kabinetsreactie Adviezen Jeugdbeleid van de Operatie Jong is een reactie gegeven op het advies van de Onderwijsraad «Spelenderwijs» over de voorschool. Het Kabinet heeft daarin aangegeven dat verdergaand afstemmen van voorzieningen gestimuleerd wordt en dat de samenhang, het doorlopend aanbod en goede kwaliteit centraal staan. Gemeenten en instellingen zijn vrij te kiezen voor de variant, die het beste past bij de eigen lokale situatie. Maatwerk naar de lokale omstandigheden is de leidraad voor goede oplossingen. De bijdrage van het Kabinet aan het versterken van de lokale samenwerking wordt besproken in het plan van aanpak van de Operatie Jong: «Samenhang in de voorzieningen voor kinderen van 0 tot en met 12 jaar». Kernpunten daarin zijn: het wegnemen van belemmeringen die men op lokaal niveau ondervindt en het verspreiden van goede voorbeelden. Deze maand worden alle plannen van aanpak van de Operatie Jong naar de Tweede Kamer gestuurd.
Kan de Minister concrete voorbeelden noemen rond de voorgenomen acties VMBO. Hamer is teleurgesteld in de brief (dd. 2–11–04 inzake gesprek met VMBO-directeur)van M. PvdA Hamer, drs. M.I. In de brief van 2 november 2004 staat al een aantal concrete acties. Ik noem nog een paar: Onderwijs op maat: Voor bepaalde leerlingen in het VMBO is door de scholen gemeld dat een tussentijdse overgang naar het ROC ( veelal een MBO-niveau 1 opleiding) voorkomt dat de leerling het onderwijs verlaat. Het ROC ontvangt bij tussentijdse plaatsing geen bekostiging en de VO-school behoudt de bekostiging ook het resterende schooljaar. Geregeld wordt dat de VO-school binnenkort hiervoor wel een vergoeding aan het ROC kan geven (is nu in de WVO niet voor alle kosten mogelijk). Hierdoor kan sneller ingespeeld worden op de behoeften van de leerlingen. In Koers VO is voor het VMBO de optie genoemd van een programmacatalogus. Naast de bestaande programma's per afdeling en sector in het VMBO worden intra- en intersectorale programma's ontwikkeld. Het is de bedoeling dat binnen enkele jaren ( twee of drie) alle VMBO-scholen hiervan gebruik kunnen maken (nu kan dat alleen als de school over de geschikte licentie voor de sector of afdeling beschikt). Een tweede optie is dat scholen zelf intersectorale programma's maken die beter inspelen op de wensen van bedrijven en vervolgopleidingen in de regio. De kaders hiervoor worden het komende jaar met het onderwijsveld besproken. Ook het invoeren van de mogelijkheid voor duale trajecten in het VMBO sluit aan bij de wens meer praktijkgerichte onderdelen in het programma op te nemen.
   Doorlopende leerlijnen: In de brief zijn drie acties genoemd die een betere aansluiting VMBO-MBO kunnen realiseren. Het betreft: 1. de onderwijsinhoudelijke en pedagogisch-didactische afstemming tussen de programma's door de platforms leraren beroepsgerichte vakken VMBO met de ROC-collega's; 2. kader afspraken op bestuurlijk niveau rond de aansluiting met BVE-raad, AOC-raad, de inspectie en het Platform Beroepsonderwijs; 3. de samenwerking tussen de schooldekanen VO met de «intakers» van het ROC met het doel de leerling in de goede opleiding te laten instromen. Acties die duidelijk gericht zijn op inhoudelijke of didactische afstemming. Dat dergelijke afspraken kunnen werken bewijzen bijvoorbeeld de assistentenopleidingen binnen het VMBO. Hier is een voorwaarde dat per leerling is bepaald welke onderdelen van de assistentenopleiding onder de verantwoordelijkheid van het ROC door de VMBO-school wordt verzorgd in aansluiting op het VMBO-programma. De leerwerkplek regelt het ROC voor deze leerling.
    
Onduidelijkheid over kwalificatieniveau van niveau 1 en de wetgeving VMBO-MBO. De voornemens zijn onduidelijk, wat gaat u doen. PvdA Hamer, drs. M.I. Het VMBO heeft de mogelijkheid gekregen opleidingen op niveau 1 WEB aan te bieden aan leerlingen die een gerede kans lopen geen diploma VMBO te halen en die nu vaak ook niet naar het ROC doorstromen. Deze zgn. assistentenroute is voorlopig geregeld door middel van een beleidsregel; op termijn zal deze, mede aan de hand van de ervaringen die nu worden opgedaan, wettelijk worden verankerd. Het gaat om reguliere assistentenopleidingen, waarvan de eindtermen binnen het CREBO zijn vastgesteld. Mede om het niveau te bewaken is samenwerking met een ROC of AOC verplicht en is het ROC dan wel AOC binnen deze samenwerking verantwoordelijk voor het examen. Voorzover het ROC of AOC betrokken is bij veranderingen in het aanbod van assistentenopleidingen, waaronder de proeftuinen brede competentiegerichte opleidingen, komen die binnen de samenwerking ook beschikbaar voor de assistentenroute binnen het VMBO.
Graag een reactie op het Schotse model van voorschoolse opvang.PvdA Hamer, drs. M.I. Het Schotse model van voorschoolse voorzieningen is een geïntegreerde benadering van onderwijs, gezondheid en gezinsondersteuning. Het kabinet heeft in haar reactie adviezen Jeugdbeleid van de Operatie Jong niet gekozen voor een dergelijke ingrijpende stelselwijziging. Afstemming tussen sectoren, samenhang van de voorzieningen voor 0 tot 12 jaar en een doorlopend aanbod van goede kwaliteit zijn hierbij de kernbegrippen. Gemeenten en instellingen kiezen voor de variant, die past bij de eigen lokale situatie.
    
Wat vindt de minister van de oprichting van een stuctuurfonds, zoals in het rapport Leynse (dat een innovatiefonds voorstelt) is opgenomen. PvdA Tichelaar, J. De recent door het Innovatieplatform uitgebrachte notitie over «Beroepswijs Beroepsonderwijs» (Rapport Leijnse) zal op zeer korte termijn aan de Kamer worden aangeboden met daarbij een reactie op hoofdlijnen. Het streven is de Kamer begin volgend jaar een uitgewerkte reactie aan te bieden over innovatie in het gehele beroepsonderwijs. In deze reactie zal ondermeer worden uitgewerkt hoe meer synergie kan worden gebracht tussen de verschillende innovatiearrangementen binnen het beroepsonderwijs. Hierbij zal ook worden ingegaan op het idee van een innovatiefonds. Mijn uitgangspunt daarbij is om niet nog meer geld in dynamisering en innovatie te stoppen, maar meer te doen met bestaande middelen: dit kan ook want het rapport Leijnse wijst terecht op deze mogelijkheid.
    
Eens Koers BVE. Aantal randvoorwaarden voor, echter bedrag per leerling/deelnemer daalt. Hoe verhoudt zich dat tot Leven Lang Leren. PvdA Tichelaar, J. In de begroting 2005 wordt melding gemaakt van een lichte daling van het bedrag per deelnemer, exclusief loonen prijsbijstelling van € 6 100,– naar € 6 000,–. Behalve afrondingsverschillen speelt hierin door dat de budgettaire vertaling van de deelnemersgroei naar 2005 in deze begroting nog geen volledige vertaling heeft gevonden. Rekening houdend met het gegeven dat de deelnemersgroei jaarlijks vertaling vindt in de budgetten is er geen sprake van een daling van budgetten per deelnemer. Daarmee blijft ook de ruimte voor de instellingen overeind om de beleidsdoelstellingen van Koers BVE te implementeren.
    
Zijn de berekeningen van de PvdA correct, dat de bekostiging per student in 4 jaar tijd lager uitvallen. PvdA Tichelaar, J.Na de verwerking van de motie Verhagen (gecorrigeerd in de Nota van Wijziging) kan inderdaad geconstateerd worden dat de onderwijsuitgaven per student in het HBO en WO de komende 4 jaar dalen. In het HBO is deze daling 2,6% en in het WO 5,6%. Behalve afrondingsverschillen speelt hierin door dat de budgettaire vertaling van de deelnemersgroei na 2005 in deze begroting nog geen volledige vertaling heeft gevonden. Ik verwijs hierbij ook naar de brief die naar de Tweede Kamer is gestuurd naar aanleiding van het begrotingsonderzoek. De onderwijsuitgaven per student zullen met de invoering van het nieuwe bekostigingsmodel stabiliseren en wellicht zelfs toenemen. Dit komt omdat de verwatering van de middelen die nu nog plaatsvindt, doordat studenten te lang studeren, in het nieuwe bekostigingsmodel niet meer plaatsvindt.
    
Helderheid over de looncorrectie bij de universiteiten: Is het reeël en procedureel correct wat de universiteiten geboden wordt/is. Is er overleg hierover gevoerd. Dit is ook bij het begrotingsonderzoek aan de orde geweest. PvdATichelaar, J. Ik heb u in mijn brief naar aanleiding van het begrotingsonderzoek hierover geïnformeerd. Het overleg met de instellingen is nog gaande. Tevens is de VSNU door het departement gevraagd aan te geven of het loongevoeligheidspercentage van 67% reëel is. Tot op heden hebben we daarover van VSNU nog niets vernomen.
    
Ook vanuit studentenorganisaties bekend dat kosten student stijgen (naast collegegeld). Instellingen krijgen per student minder, minder inkomsten. Andere kosten omhoog brengen om meer te krijgen. Effecten lagere kosten student voor de deelnemers. PvdATichelaar, J. Het Interstedelijk Studenten Overleg heeft aangegeven dat studenten fors meer geld kwijt zouden zijn aan bijkomende studiekosten. Ik heb niet de indruk dat de dalende prijs per student hierbij een rol speelt. Het is van belang dat instellingen zich rekenschap geven van de belasting die de kosten van boeken en leermiddelen die nodig zouden zijn om de opleiding te kunnen volgen, met zich meebrengen. Het is aan instellingen en studenten om daar in goed overleg de nodige aandacht aan te geven.
Het aanbieden van opleidingen onder niveau 1 (om doorstroming vanuit het vmbo te garanderen). Hoe wordt het niveau van de startkwalificatie gehandhaafd. SGP Vlies, ir. B.J. van der De startkwalificatie in het MBO is de kwalificatie op niveau 2. Dit niveau wordt gegarandeerd binnen de kwalificatiestructuur. Omdat niet alle leerlingen dit niveau kunnen halen is in de WEB het niveau 1, de assistentenopleidingen, opgenomen. In het kader van de proeftuinen competentiegerichte kwalificatiestructuur worden bredere niveau-1 opleidingen mogelijk. Daarnaast wordt het preventief beleid binnen het VMBO versterkt. Het effect van genoemde maatregelen zal nauwkeurig worden gevolgd.
    
Graag een reactie van SO op het door het SCP geconstateerde trilemma tussen participatie, niveau en toegankelijkheid en de toepasbaarheid van de wet van de afnemende meeropbrengsten. Dit omdat een goed functionerende kennissamenleving ook vraagt om een uitdagende kenniscultuur. Echter de regering zet sterk in op de participatie in het hoger onderwijs. Daarmee verengt de kennissamenleving zich tot kenniseconomie. SGP Vlies, ir. B.J. van der Dit Kabinet zet sterk in op de participatie in het onderwijs, omdat goed onderwijs een belangrijke voorwaarde is om mee te kunnen doen in de kennissamenleving in den brede. Het voordeel voor de economie is een aspect van dit beleid. Brede participatie vergt echter wel dat leren leuk is voor de deelnemer. Onderwijs moet dus uitdagend zijn. Het overheidsbeleid is er wat betreft het hoger onderwijs jarenlang op gericht geweest om de toegankelijkheid van universiteiten en hogescholen te vergroten zonder te kijken naar de aantrekkelijkheid van de opleidingen zelf. Nadelig effect daarvan is one size fits all; de focus van het onderwijs ligt op de gemiddelde student. Veel studenten hebben echter behoefte aan onderwijs dat meer uitdaagt. Voor deze groep moeten er opleidingen komen die zich onderscheiden (bijvoorbeeld door hun internationale karakter of door hun brede curriculum). Om dit te bevorderen zijn er verschillende beleidstrajecten in gang gezet (o.a. nieuw bekostigingsmodel, Ruim baan voor talent, versterking onderzoeksmasters, internationalisering).
    
De t-2 financieringssystematiek kan snelgroeiende scholen (ROC's) in budgettaire problemen brengen. Is de minister bereid maatregelen te nemen om scholen in staat te stellen dit te ondervangen.SGP Vlies, ir. B.J. van der In Koers BVE heb ik aangekondigd dit najaar te starten met de evaluatie van de bekostiging van het MBO. – Die evaluatie is inmiddels gestart – Onderdeel van die evaluatie vormt de t-2 systematiek – Naar verwachting zal de evaluatie in de loop van het tweede kwartaal 2005 gereed zijn – Ik zal de Kamer over de resultaten informeren.
    
Voor spreiding van leerlingen is geen ruimte in de wetgeving. Dit constitutioneel gevoelige onderwerp wordt wel op het bordje van de gemeenten gelegd. Hoe wil de minister gemeenten hierover voorlichten.SGP Vlies, ir. B.J. van der Wat betreft de segregatie in het onderwijs wil ik vooral het lokale beleid en de lokale mogelijkheden stimuleren. Daartoe zalzoals aangekondigd in de brief Onderwijs, Integratie en Burgerschap- een wetsvoorstel worden ingediend waarin scholen voor PO en VO worden verplicht met gemeenten te overleggen over de bijdrage die de school levert om integratie te bevorderen en segregatie tegen te gaan en daarover «niet vrijblijvende» afspraken te maken. Over de voorstellen van het Kabinet over onderwijs, integratie en burgerschap is op 22 juni jl. met de Tweede Kamer van gedachte gewisseld. Het wetvoorstel zal naar ik verwacht voor de zomer 2005 bij de Kamer worden ingediend. In het overleg dat ik regelmatig voer met de VNG en de grote gemeenten wil ik bespreken op welke wijze voorlichting aan de gemeenten, maar ook aan de scholen (en ouders) over dit onderwerp vorm zal kunnen krijgen.
Kan de minister de ouderbijdrage maximeren en op termijn afschaffen.SP Vergeer-Mudde, F. De ouderbijdrage is vrijwillig. De ouderbijdrage is een onderwerp dat onder de verantwoordelijkheid valt tussen scholen en ouders. De overheid bemoeit zich niet met de vrijwillige bijdrage. Ik wil dat ook niet gaan doen. Dus geen maximering van mijn kant en ook geen afschaffing op termijn. Uit het onderzoek van Regioplan is gebleken dat in het VO de gemiddelde vrijwillige ouderbijdrage € 92,- is. Het onderzoek toont aan dat de vrijwillige ouderbijdrage gemiddeld gestegen is met 30%. Op zich is dat een flinke stijging, maar het gaat om een relatief laag bedrag in het totaal van de schoolkosten. Het betreffende onderzoek van Regioplan betreft niet het PO, maar VO en BVE. Daarvoor organiseert de school aantrekkelijke activiteiten voor leerlingen. Deze activiteiten kunnen per school verschillen en bepalen mede de sfeer van de school die belangrijk is gebleken voor de schoolkeuze. De zaken die scholen met de vrijwillige ouderbijdrage organiseren, zijn onderwerp van gesprek tussen scholen en ouders. Iedere beïnvloeding van de vrijwillige ouderbijdrage van de kant van de centrale overheid betekent meer regels en een verzwaring van administratieve last. De interactie tussen beide partijen is goed geregeld in de medezeggenschap. Er is overleg en als de ouderbijdrage stijgt, kan dit niet anders zijn dan dat de ouders hiermee hebben ingestemd. Er zijn bijv. actieve ouderraden die over het geheel van de vrijwillige ouderbijdrage gaan. Scholen zijn volgens de wet verplicht om te melden dat de ouderbijdrage vrijwillig is. Ik weet dat de vrijwilligheid niet altijd even correct door scholen wordt gecommuniceerd. De inspectie controleert hierop. Zoals ik u in mijn brief van 30 juni 2004 meldde, heb ik de besturen-, ouderorganisaties en de Schoolmanagers VO gevraagd om landelijke afspraken te maken over de schoolkosten. Partijen hebben dit toegezegd en zijn vanaf september jl. op een constructieve manier aan de slag gegaan. Doel is een gedragscode waarmee de transparantie van de schoolkosten en dus ook de vrijwilligheid van de ouderbijdrage, wordt verbeterd en de kosten beter worden beheerst. De verwachting is dat deze gedragscode voor het einde van het jaar gereed zal zijn.
    
De SP vraagt een onderzoek naar de mogelijkheid om schoolboeken onderdeel te laten worden van de lumpsum in het VO en BVE, zodat deze ten laste komen van de rijksbegroting. SP heeft hiervor de steun van de ouderverenigingenSP Vergeer-Mudde, F. Mw. Vergeer geeft aan voorstander te zijn van het afschaffen van het lesgeld. Staatssecretaris Wijn heeft bij de Algemene Financiële Beschouwingen toegezegd te bekijken of voor het afschaffen lesgeld en integreren van kinderregelingen een haalbare optie kan worden geformuleerd. Haar verzoek om hierbij ook het verstrekken van de schoolboeken via de lumpsum mee te nemen, lijkt mij geen goed idee. Bij deze maatregelen gaan er grote geldstromen verschuiven. Een onderzoek uit 2001 raamt de netto kosten (inclusief afschaffen WTOS) van het verstrekken van schoolboeken via de lumpsum op € 417 mln (IBO «Balansverkorting Onderwijsbijdragen»). Ik geef er daarom de voorkeur aan het te laten bij het uitwerken van de door staatssecretaris Wijn reeds gedane toezegging, zodat de kans dat hier een haalbare optie uitrolt optimaal is.
   Voor de kosten van schoolboeken verwacht ik bovendien al positieve effecten van het afschaffen van de vaste boekenprijs. Scholen en ouders krijgen de mogelijkheid om via marktwerking een lagere boekenprijs af te dwingen. Ook verwacht ik positieve effecten van de gedragscode schoolkosten die schoolmanagers VO en de ouder- en besturenorganisaties in het VO op dit moment opstellen. Ook in het wetsvoorstel modernisering medezeggenschap BVE is meegenomen dat de scholen de deelnemersraden moeten laten zien wat ze beleidsmatig hebben gedaan om de schoolkosten te beheersen.
Tabel pagina 61, schrikbarende cijfers VO – Bekostiging 8% van de leerlingen blijft zitten. Gezien de gemiddelde in het VO leidt dit tot een negatief resultaat van ca. 450 miljoen. – Scholen worden daarop niet afgerekend. Is dat terecht. Bekostigen van zittenblijvers en uitvallers afschaffen. Prikkeling voor scholen. Wat vindt de minister hiervan. VVD Balemans, E.R.M. Zoals ik ook in Koers VO heb aangegeven, gaat de overheid over de wat-vraag. Scholen worden geacht leerlingen toe te leiden naar het uiteindelijke doel, een succesvol eindexamen. De scholen gaan over de hoe-vraag. Zij organiseren het onderwijsproces op de manier zoals zij dat wenselijk achten. Als wij dan zittenblijvers in de bekostiging gaan schrappen dwingen wij scholen als het ware in een pedagogisch-didactisch concept en gaan we voor scholen bepalen hoe zij de organisatie van het onderwijs moeten vormgeven. Daarnaast leidt dit voorstel tot versterking van de bureaucratie, iets dat we nu juist proberen terug te dringen. Want scholen moeten het aantal leerlingen dat is blijven zitten aangeven, de accountant moet het controleren etc. Tevens kan er een perverse werking uitgaan van dit voorstel, namelijk selectie aan de poort. Door middel van aantrekkelijk onderwijs kunnen scholen zittenblijvers en uitvallers voorkomen. Daar zet ik op in. De ruimte die ik scholen wil geven om hierin een eigen professionele keuze te maken (zie Koers VO) acht ik essentieel.
    
Waarom zou je scholen niet verplichten hun resultaten mbt onderwijsachterstanden te publiceren op internet, waarbij dan meerdere factoren/indicatoren worden meegenomen(dus niet alleen slagingspercentages). VVDBalemans, E.R.M. Op de websites van de Inspectie van het Onderwijs en CFI (Onderwijs in Cijfers) worden verschillende gegevens over scholen gepubliceerd. Het betreft hier onder meer gegevens over leerlingen, doorstroming, personeel van scholen, jaarrekeningcijfers en opbrengstenkaart van de Inspectie. Ik wil scholen niet verplichten om in aanvulling hierop nog meer gegevens te publiceren. Dit zou een extra last voor de scholen betekenen en niet passen bij mijn beleid van deregulering. In het kader van horizontale verantwoording kunnen scholen zelf besluiten welke aanvullende informatie ze aan de diverse omgevingspartijen verschaffen. Ook het jaarverslag van de scholen biedt hiervoor een aangrijpingspunt.
    
Kunnen de regels die voorschrijven hoe onderwijs VMBO en MBO is ingericht worden herzien, zodat bekostiging met de leerling meekan van de VMBO naar de MBO instelling en een gezamenlijk aanbod en dus een echte doorlopende leerweg wordt gerealiseerd. VVD Balemans, E.R.M. De inrichtingsvoorschriften belemmeren geen doorlopende leerlijn. Een betere aansluiting tussen de VMBO- en ROC programma's kan worden bereikt door de onderwijsinhoudelijke en pedagogisch-didactische afstemming van die programma's goed op te pakken. De platforms leraren beroepsgerichte vakken VMBO zijn daarmee al gestart met de ROCcollega's. En ook in de regionale arrangementen VO wordt hieraan gewerkt. Met een wetswijziging WVO en WEB wordt het tevens mogelijk dat samenwerkingsovereenkomsten worden gesloten waarbij VO-leerlingen in bepaalde gevallen toch al MBO-programma's of delen ervan gaan volgen. Iets anders is de situatie bij een tussentijdse overstap van een VO-leerling naar het ROC.Nu kan geen bekostiging van de VO-school worden overgedragen. De WVO wordt op dat punt gewijzigd .Deze wijzigingen worden u in het tweede kwartaal van 2005 voorgelegd.
    
Er zijn meerdere sectoren waar arbeidsmarkttekorten zijn, bijvoorbeeld in de verpleging. De huidige SO heeft in zijn vorige rol bij SOZAWE te maken gehad met de wet arbeid-vreemdelingen. Deze wet maakt het mogelijk om mensen bij tekortsectoren uit het buitenland te halen. Heeft OCW contact met SOZAWE over het oplossen van de arbeidsmarkttekorten binnen het onderwijs middels een beroep op deze wet. VVD Visser, A.P. Op dit moment zijn de tekorten binnen het onderwijs tot aanvaardbare proporties teruggebracht. Problemen doen zich nog voor bij directeuren in het primair onderwijs en specifieke vakken in het Voortgezet Onderwijs. Naar de toekomst toe verwacht ik dat de spanning op de onderwijsarbeidsmarkt wel weer toe neemt. Dit alles neemt niet weg dat binnen de Europese context de inzet van buitenlandse leraren in het Nederlandse onderwijs tot de mogelijkheden behoort. In de grensregio's werken bijvoorbeeld – over en weer – op beperkte schaal leraren in het Nederlandse, het Belgische of Duitse onderwijs. In tweetalig onderwijs in het voortgezet en beroepsonderwijs behoort de inzet van buitenlandse docenten, zeker in geval van de specifieke tekortvakken, ook tot de mogelijkheden. Uiteraard moet dan wel worden aangetoond dat de docent over de vereiste bekwaamheden beschikt. In het basisonderwijs ligt de inzet van buitenlandse docenten alleen al vanwege de taal minder voor de hand.
   Ik zie vooralsnog geen noodzaak tot de inzet van personeel van buiten de EU, op basis van de Wet Arbeid-Vreemdelingen. Allereerst is daar de kwestie van erkenning van bevoegdheden, en in de tweede plaats is dan eerst de inzet van docenten uit overige EU-landen aan de orde.
Is de minister bereid te inventariseren waarom bedrijven in andere landen wél bereid zijn te investeren in RenD en wat hen tegenhoudt in Nederland om de experimenteerruimte te gebruiken. VVD Visser, A.P. Over de relatief geringe bereidheid van het Nederlandse bedrijfsleven om te investeren in R&D en innovatie is reeds de nodige informatie beschikbaar. Zo noemt de Innovatiebrief van oktober 2003 in de analyse van de Nederlandse innovatiepositie een aantal zwakke punten, en heeft de AWT adviezen uitgebracht over de positie van het Nederlandse bedrijfsleven. De voorzichtige bedrijfscultuur is één van de aspecten die een rol spelen. Over de bereidheid van het buitenlandse bedrijfsleven om wel in R&D en innovatie te investeren is geen systematische informatie voorhanden. Voor nadere informatie is studie nodig, bijvoorbeeld uit EU-documenten die in het kader van de Barcelona-doelstelling zijn opgesteld, of uit het zojuist verschenen rapport van de High Level Group onder leiding van Wim Kok die tot doel had voorstellen te doen voor de realisatie van de Lissabon doelstelling. Verder zal ik het Innovatieplatform vragen in haar werkprogramma voor 2005 sterker dan tot nu toe aandacht te besteden aan het onderwerp «het innovatief vermogen van het bedrijfsleven». Ook ben ik voornemens een drietal ronde tafel gesprekken te organiseren met het MKB. Eén met vertegenwoordigers van het innovatieve MKB, één met vertegenwoordigers van het niet-innovatieve MKB. De invalshoek zal zijn barrières te inventariseren om te innoveren. Een derde gesprek zal gaan over de veranderingen die nodig zijn in de bedrijfscultuur om tot innovatie te komen.
    
Vorig jaar is gevraagd naar de financiële reserves van de onderwijsinstellingen. De heer Balemans heeft begrepen dat dit inzicht er nu is op het ministerie. Wanneer krijgt de Kamer daar inzicht in. VVD Balemans, E.R.M.Aangenomen wordt dat de heer Balemans doelt op het onderzoek naar de mogelijkheid van normstellingen voor de financiële positie van de onderwijsinstellingen. Dit onderzoek is ver gevorderd. De bestuurlijke betekenis van normstellingen is evenwel nog onvoldoende uitgekristalliseerd. Daarnaast ben ik voornemens over de uitkomsten van het onderzoek en de bestuurlijke hantering daarvan overleg te voeren met de instellingen. Dit betekent dat ik u naar verwachting in het voorjaar van 2005 over dit onderwerp zal kunnen informeren.
    
Is er voor instellingen een voldoende groot aanbod van accrediteurs. Kan de NMA hier naar kijken. Over de accreditatie moet 19% BTW worden betaald. Dat komt terug bij Financiën. Dit is wel OCW-geld. Om welk bedrag gaat het. Als accreditatie negatief uitvalt mag een instelling geen leerlingen aannemen. Als instelling opnieuw accreditatie aanvraagt wordt gemeten over het jaar waarin geen leerlingen mogen worden aangenomen. Is het niet beter te werken met 2 gele kaarten. VVDBalemans, E.R.M. Zie het antwoord op de vraag van mevrouw Joldersma over accreditatie.
Naar boven