Noot 1 (zie blz. 2277)

BIJVOEGSEL

Schriftelijke antwoorden van de minister en de staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid op vragen gesteld in de eerste termijn van de behandeling van de begroting van Sociale Zaken en Werkgelegenheid voor het jaar 2004 (29 200-XV)

Noorman-den Uyl (PvdA)

Vraag:

Verzoek om evaluatie van de Wet koppeling met afwijkingsmogelijkheid.

Antwoord:

Artikel 14, dertiende lid van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag legt de minister van SZW de verplichting op telkens na verloop van ten hoogste vier jaar en te beginnen in 1994 na te gaan of er omstandigheden aanwezig zijn die een bijzondere wijziging wenselijk maken van de minimumloonbedragen. Over de inhoud en vorm van een dergelijke evaluatie bestaan geen voorschriften.

Een evaluatie, zoals hiervoor genoemd, heeft eerder dit jaar plaatsgevonden. Van toezending aan de Kamer en externe publicatie is destijds afgezien. Overweging daarbij was dat in het licht van de besluitvorming over de koppeling een bijzondere verhoging of verlaging geen actuele vraag meer is. Een bijzondere verhoging is naar aanleiding van de besluitvorming niet aan de orde. Voor een bijzondere verlaging is noch in politieke zin noch in economische zin voldoende reden.

De verplichting advies te vragen aan de SER is in het kader van de herziening van adviesverplichtingen in 1995 komen te vervallen.

Noorman-den Uyl (PvdA)/Huizinga-Heringa (ChristenUnie)

Vraag PvdA:

Vraagt om een vergelijkend onderzoek te doen naar de Belgische aanpak (Kruispuntbank) en bruikbaarheid voor Nederland en met het verzoek deze aanpak naast de voorstellen t.a.v. inkomensafhankelijke regelingen, informatie-uitwisseling met de belastingdiensten de ontwikkelingen in de zorg te zetten.

Vraag CU:

In ons land moet het Bureau Keteninformatisering Werk en Inkomen als ik het goed heb begrepen toegroeien naar een soort centrale verzamelplaats/gegevensbank op het gebied van informatiestructuur voor uitvoeringsorganisaties. Niet alleen op het terrein van de sociale zekerheid, maar op bijvoorbeeld van de zorg. Wij kunnen wat dit betreft nog wat leren van ons zuiderburen, die met hun Belgische Kruispuntbank zelf zo ver zijn, dat kon worden overgegaan tot wettelijk verbod op de uitvraag van al bekende gegevens bij de burger. Hierdoor zijn de uitvoeringsinstanties verplicht reeds bekende cliëntgegevens bij elkaar op te halen, met inachtneming van dezelfde privacywaarborgen als in ons land. Hiermee schijnen vele miljoenen efficiencywinst te worden geboekt. Gaan wij die kant ook op in ons land en wat is dan de planning of reikt onze ambitie niet zo ver als die van de Belgen?

Antwoord:

In het Nederlandse socialezekerheidsdomein werkt het globaal zo, dat uitvoerders onderling gecontroleerd gegevens voor elkaar ontsluiten en uitwisselen: er is niet 1 gegevensbank.

De huidige taken van het Bureau Keteninformatisering Werk en Inkomen beperken zich tot ondersteuning van gegevensuitwisseling tussen UWV, CWI en Gemeentelijke Sociale Diensten. Dit is verankerd in de ministeriële regeling op basis van de Suwi-wet.

In vergelijking met BKWI is het werkveld van de Kruispuntbank breder (ook de zorgsector) en is inderdaad het wettelijk kader rond gegevensgebruik strikter, dwingender.

In ruimer perspectief komt daar de komende jaren wel degelijk verandering in. Zo heeft de minister van Bestuurlijk Vernieuwing onlangs de kabinetsplannen rond Modernisering Overheid gepresenteerd. In dit interdepartementale programma komen nadrukkelijk vragen aan de orde die door de fracties van de PvdA en de ChristenUnie zijn opgeworpen, zoals verplicht eenmalig gebruik van gegevens en de wijze waarop gegevensdeling in de overheid wordt ondersteund met adequate infrastructuur. Op de conclusies die in dit traject worden bereikt kan ik uiteraard niet vooruitlopen. In het traject zal ook de socialezekerheidssector zijn betrokken. Daarnaast beoog ik al wel in de regeling van de samenwerking tussen UWV en de Belastingdienst het hergebruik van gegevens uit de polisadministratie een striktere basis te verschaffen. Er zijn meer onderdelen van de informatievoorziening die in de sector de komende jaren sterk gaan verbeteren.

Noorman-den Uyl (PvdA)

Vraag:

Vraagt de gemeenten toe te staan om een forfaitaire toekenning te geven tot een maximum voor de schoolkosten van 10–16 jarigen.

Antwoord:

De bijzondere bijstand in de WWB is een recht, dat onder andere bepaald wordt door de aanwezigheid van werkelijke kosten in het individuele geval en niet door gemeentelijke forfaitaire verstrekkingen die ongeacht de situatie voor een ieder gelijk zijn. Vergoeding van de werkelijke kosten doet recht aan de individuele variatie in de hoogte van de betreffende kosten en de persoonlijke omstandigheden van de belanghebbende. Een forfaitaire verstrekking is niet gerelateerd aan werkelijke kosten en kan zowel te hoog als te laag zijn. Dit laat onverlet dat de gemeenten wel normbedragen en beleidsregels voor bepaalde kosten kunnen vaststellen aan de hand waarvan de noodzaak en de hoogte van de werkelijke kosten kan worden getoetst. Een forfaitaire tegemoetkoming in de schoolkosten bestaat verder al in de gedaante van de WTOS (regeling van OC&W) welke een tegemoetkoming in schoolkosten geeft voor kinderen op het middelbaar onderwijs.

Noorman-den Uyl (PvdA)

Vraag:

De PvdA-fractie pleit ervoor budgetten van UWV over te hevelen naar de gemeenten, in het geval UWV te weinig reïntegratieactiviteiten heeft ondernomen voor WW'ers die mede als gevolg daarvan in de bijstand terechtkomen.

Antwoord:

Het kabinet is hier geen voorstander van. Het overhevelen van budgetten van de ene naar de andere organisatie in het geval van onvoldoende prestaties kan gezien worden als een financiële sanctie. Financiële sancties passen naar de mening van het kabinet niet in een werkrelatie tussen UWV argumenten. Samenwerking moet gefundeerd zijn op vertrouwen en niet worden «afgedwongen». Daar waar de uitvoering investeert in een goede samenwerking worden goede resultaten geboekt.

Ook uit praktische overwegingen is het kabinet hiervan geen voorstander. Het is immers bijzonder ingewikkeld te bewijzen of en zo ja, in welke mate de andere partij verantwoordelijk is voor de geconstateerde tekortkomingen. Er zijn bijna altijd ook exogene factoren in het spel, die de betreffende organisatie niet kunnen worden aangerekend. Er zal heel veel energie in gaan zitten om de bewijsvoering rond te krijgen, die beter aan het verbeteren van de samenwerking kan worden besteed.

Bussemaker (PvdA)

Vraag:

Reactie op Plan van de Arbeid

Antwoord:

1. Schoolverlaters en jeugdwerkloosheid

Het kabinet is het met de PvdA eens dat bestrijding van de jeugdwerkloosheid prioriteit verdient. Daarover is er geen verschil van opvatting. Wel over de inzet van instrumenten.

De PvdA pleit voor jongerenvouchers, die werkgevers een loonkostensubsidie van 6 maanden biedt. Een generiek instrument zoals hier voorgesteld past echter niet meer in de filosofie van de WWB, waarin maatwerk het uitgangspunt vormt. Maatwerk verkleint ook de deadweight loss, die vaak gepaard gaat met generieke instrumenten. Gemeenten kunnen binnen de marges van Europese regelgeving gesubsidieerde banen inzetten en deze naar eigen inzicht en individuele situatie vorm geven. Tevens biedt het flexibel besteedbare budget voor reïntegratie de mogelijkheid om verschillende geldstromen met elkaar te combineren. In overleg met het CWI, ROC's en andere partijen kan gekozen voor inzet van een breed scala aan instrumenten. Op die manier kunnen effectief instrumenten worden ingezet, zonder dat het kabinet bij voorbaat al regels en voorwaarden gaat stellen aan de invulling. Een generiek instrument van deze orde past hier niet meer.

Daarnaast pleit de PvdA voor jongeren ontwikkelingsbanen (JOB). Binnen de WWB hebben gemeenten de mogelijkheden instrumenten in te zetten die op het individu toegesneden zijn. Voor gesubsidieerde arbeid geldt hetzelfde. Landelijk vastgestelde regelingen op gesubsidieerde banen vervallen in de WWB. Een individuele benadering is het uitgangspunt Een recht op een Jongeren Ontwikkelingsbaan past daarom niet in de WWB filosofie.

2. Herintreders

Het kabinet wil via het afsluiten van regionale convenanten bereiken dat ultimo 2005 50 000 herintreedsters aan de slag zijn. In de convenanten maken gemeenten, CWI's en werkgevers concrete afspraken over het plaatsen van herintredende vrouwen zonder uitkering op betaald werk. Daarnaast zoekt het kabinet sectoren of branches waarmee eveneens in convenantsvorm, landelijke afspraken worden gemaakt, leidend tot verhoogde instroom van herintreedsters.

Bonus voor gemeenten

Een bonus aan gemeenten per gereïntegreerde herintreder vind ik overbodig. De WWB kent een aantal «checks and balances» om te waarborgen dat gemeenten ook aan herintreders voldoende aandacht besteden. In de eerste plaats is in de wet voorgeschreven dat gemeenten aan een evenwichtige doelgroepenbenadering vorm moeten geven in hun beleid. In de tweede plaats kan de herintredende ANW'er of niet-uitkeringsgerechtigde aanspraak maken op ondersteuning door de gemeente.

Zoals toegezegd aan de Tweede Kamer wordt momenteel bezien of het noodzakelijk en mogelijk is het verdeelmodel voor het W-deel (de reïntegratiemiddelen van de WWB) uit te breiden met een factor voor niet-uitkeringsgerechtigden en ANW'ers.

Recht op kinderopvang voor mensen in inburgerings- en reïntegratietraject

De Wbk bevat een recht op financiering voor kinderopvang voor mensen in een reïntegratietraject en een verplicht inburgeringstraject. Vanaf 2005 wordt deze wens van de PvdA dus gehonoreerd. Overigens voorziet de huidige KOA-regeling voor alleenstaande ouders in de bijstand in financiering van kinderopvang.

Tussenschoolse opvang

Er wordt gewerkt aan professionalisering van de tussenschoolse opvang. In samenspraak met de minister van OCW is besloten dat de verantwoordelijkheid voor het overblijven bij de school komt te liggen. Dit wordt geregeld in de wet primair onderwijs. Vanaf 2005 zal euro 6 mln extra beschikbaar komen, oplopend tot euro 12 mln in 2007. Voor 2004 zijn SZW en OCW elk bereid tegemoet te komen aan de wens van de PvdA om elk euro 2 miljoen beschikbaar te stellen voor tussenschoolse opvang.

Meer zeggenschap over arbeidstijden (flexibiliteit) Een vereenvoudigde Arbeidstijdenwet zal werkgevers en werknemers meer vrijheid geven zelf werk- en rusttijden af te spreken. Wanneer van werknemers bijzondere flexibiliteit wordt gevraag, zoals bij arbeid op bijzondere dagen of tijdstippen of wanneer een werknemer thuis bereikbaar moet zijn, zullen er waarborgen komen voor de zeggenschap van werknemers: dergelijke zaken dienen werkgevers en werknemers van te voren af te spreken.

3. Arbeidsgehandicapten

De PvdA doet in haar plan van de Arbeid een aantal voorstellen betreffende de arbeidsparticipatie van arbeidsgehandicapten.

Premiekorting/PAK/no risk

Zoals in het debat over hoofdlijnennotitie WAO enkele weken geleden is aangegeven, is het van groot belang dat de prikkels voor werkhervatting de juiste kant op staan. Diverse instrumenten kunnen daarbij van dienst zijn, bijvoorbeeld de no risk polis, premiekorting of PAK. De vormgeving van dit instrumentarium maakt onderdeel uit van het totale pakket aan uitkeringen, rechten en plichten in het nieuwe WAO-stelsel en moeten ook in die context tezamen worden bezien. Op dit moment kan daar nog niet op vooruit worden gelopen.

IRO

Een actieve rol van de cliënt bij de reïntegratie is wenselijk. De beste resultaten worden behaald als de energie en betrokkenheid van de cliënt optimaal worden benut. Daarom heb ik de Kamer toegezegd met een regeling te komen waarmee dit mogelijk is: de Individuele Reïntegratie-overeenkomst. Nog voor het Kerstreces zal deze regeling aan de Kamer worden toegezonden.

Landelijke reïntegratietelefoon

Na een succesvolle pilot is de Landelijke reïntegratietelefoon op 22 september landelijk geïmplementeerd. In de afgelopen 2 maanden hebben 17 000 UWV-klanten de reïntegratietelefoon gebeld met vragen over werk. Met 6 000 mensen voert het UWV inmiddels gesprekken over mogelijke bemiddeling naar een baan. Inmiddels zijn 850 mensen begonnen aan hun reïntegratietraject.

4. Langdurig werklozen

Langdurige werkloosheid moet zoveel mogelijk voorkomen worden. De PvdA-voorstellen m.b.t. de invoering van een no risk polis voor werklozen van 40 jaar of ouder en een tijdelijke fiscale loonkostensubsidie acht het kabinet niet wenselijk.

Invoeren van een no risk polis voor werklozen van 40 jaar of ouder

– Ten eerste: een no risk polis is bedoeld om het mogelijk hogere risico van uitval van personen met een arbeidshandicap, dus arbeidsongeschiktheidsverleden, te dekken. Werklozen hebben als zodanig geen hoger risico.

– Ten tweede: het stellen van de leeftijdsgrens van 40 jaar is arbitrair, een hogere leeftijd brengt immers niet per definitie een ernstig verhoogd gezondheidsrisico met zich mee.

– Ten derde: het kabinet beschikt niet over informatie waaruit blijkt dat de kansen van deze groep zo gering zijn dat (op korte termijn en vooruitlopend op de nieuwe AO-regelgeving) wijzigingen moeten worden doorgevoerd.

– Ten vierde: voor een werknemer van 58 jaar en ouder krijgen werkgevers jaarlijks een premiekorting van 2%-punt. Met het wetsvoorstel inzake de werkgeversbijdrage voor oudere werknemers krijgt de werkgever die een werknemer in dienst neemt van 50 jaar of ouder, een volledige vrijstelling van de WAO-basispremie (4,80% in 2004). Beoogd is om dit wetsvoorstel per 1 januari 2004 in werking te laten treden.

Fiscale loonkostensubsidie

Het kabinet heeft besloten de SPAK en VLW in vier jaar af te bouwen ten gunste van bestrijding van de armoedeval. Nog teveel inactieven gaan er niet of nauwelijks op vooruit indien zij van een uitkering naar een laag betaalde baan gaan. Dit veroorzaakt (langdurige) werkloosheid. Het inzetten van loonkostensubsidies is echter nog steeds mogelijk. Het vrij beschikbare budget voor gemeenten en UWV kan worden ingezet voor diverse reïntegratietrajecten waarvan loonkostensubsidies een onderdeel kunnen vormen. Met dit budget kan maatwerk worden geleverd; alleen loonkostensubsidies voor inactieven die onvoldoende productief zijn in verhouding tot hun potentiële loonkosten.

Laagste loonschalen Het kabinet steunt de gedachte dat het openstellen van de laagste loonschalen in cao's voor moeilijk bemiddelbare en langdurig werklozen bijdraagt aan vermindering van de langdurige werkloosheid. Voor een mogelijke invulling hiervan zijn de sociale partners primair verantwoordelijk.

5. Gesubsidieerde arbeid en WSW

Het is een misverstand om te denken dat alle gesubsidieerde arbeid verdwijnt met de invoering van de WWB en de bezuinigingen op het reïntegratiebudget. Zoals bij de behandeling van de WWB uitgebreid aan de orde is geweest, is daar geen sprake van. Er blijft een omvangrijk budget beschikbaar waar gemeenten ook gesubsidieerde arbeid uit kunnen financieren.

Hoe gemeenten vorm geven aan de beleidsinzet van gesubsidieerde arbeid als opstap naar ongesubsidieerde arbeid of als een meer permanente voorziening, is een eigen verantwoordelijkheid van gemeenten. Verwacht mag worden dat gemeenten, na invoering van de WWB, hierop bewust beleid zullen voeren. Met het vrije reïntegratiebudget en de vermindering van de regels zijn zij bovendien beter in staat om een op de persoon gericht traject aan te bieden.

De systematiek van de WWB stimuleert gemeenten om telkens opnieuw de kansen van mensen op regulier werk na te gaan en mensen die kans ook te bieden. Ik vind het daarom niet verstandig om een aparte voorziening te creëren, omdat deze stimulans dan verloren gaat en mensen permanent aangewezen zijn op ondersteuning door de overheid en in feite door de regelgeving belemmerd worden in hun ontwikkeling.

WSW

Hoewel het macrobudget Wsw geheel ongewijzigd blijft opruim 2 miljard euro, betekent de afbouw van de Spak/vlw ook voor de Wsw-werkgevers een vermindering van de inkomsten. Dat geldt ook voor alle andere werkgevers die inkomsten ontvangen uit de Spak/vlw.

De inkomstenvermindering door de afbouw van de Spak/Vlw leidt tot een (lichte) inkomstenvermindering (totaal 1,9 procent) per bezette Wsw-plaats.

Alléén indien de geleidelijke afbouw van de Spak/Vlw (al of niet gedeeltelijk) gecompenseerd zou worden door de landelijke taakstelling te verminderen – dus door de Wsw-subsidie over minder Wsw-plaatsen te verdelen – zou de afbouw kunnen leiden tot minder Wsw-plaatsingen. Voor 2003 is deze vorm van compensatie eenmalig gehanteerd, namelijk voor 775 standaardeenheden. Dat kon uit verwachte onderrealisatie, in combinatie met intercollegiale ruil tussen over- en onderrealiserende gemeenten.

Voor 2004 en verder wordt de landelijke taakstelling nietnaar beneden bijgesteld. De afbouw van de Spak/Vlw heeft dus géén consequenties voor het aantal plaatsingen in de Wsw.

6. Markt voor persoonlijke dienstverlening

In het algemeen onderschrijft het kabinet de positieve bijdrage van de markt voor persoonlijke dienstverlening aan de verhoging van de arbeidsparticipatie en de bevordering van de mogelijkheden voor ondernemerschap (conform 2e MDW rapport). Het kabinet richt zich m.n. op het wegnemen van bestaande knelpunten op de markt. Bijvoorbeeld t.a.v. overlappende en rigide regelgeving die het totstandkomen van combinatiefuncties belemmert (conform de aanbeveling in Plan van de Arbeid).

Het fiscaal aftrekbaar maken van persoonlijke diensten voor werkgevers en werknemers is niet wenselijk, voornamelijk gezien de potentiële fraudegevoeligheid. Op particulier niveau is dit niet te controleren. Verder zullen m.n. hogere inkomens dit fiscale voordeel benutten hetgeen ongewenste ongelijkheid creëert. Voor de werknemer creëert dit mogelijk een doorstroomval (beperkte incentive om door te groeien naar hoger gekwalificeerde baan). En tenslotte is het lastig te verenigen met de uitgangspunten van het belastingstelsel: de allocatie van de markt wordt verstoord zonder rechtvaardiging dat dit noodzakelijk is.

Een verlaging van de BTW op persoonlijke diensten is vanuit werkgelegenheidsperspectief omstreden. Verlaging van de BTW is niet de meest effectieve manier om werkgelegenheid aan de onderkant te stimuleren. Verder is de verlaging van 19 naar 6 procent te gering om zwart aanbod te voorkomen (zie ook RSP/witte werkster regeling).

Tenslotte wordt (maatschappelijk) ondernemerschap door het kabinet gestimuleerd. Ondernemerschap, via bv ZZP-schap is m.n. op de markt voor persoonlijke dienstverlening kansrijk, omdat de toetredingsbarrières hier laag zijn (nauwelijks kapitaal nodig). Onduidelijk is wat met «franchise constructies» wordt bedoeld. Voor een vorm van fiscale faciliëring gelden de eerder genoemde nadelen.

Bussemaker (PvdA)

Vraag:

Hoeveel van de beoogde 40 000 leerwerkplekken wilt u in 2004 waarmaken?

Antwoord:

Ik heb een Taskforce jeugdwerkloosheid ingesteld. Taakopdracht is o.a. om 40 000 extra leerwerkplekken te realiseren. De Taskforce komt eind januari 2004 met een werkplan, waarin zij specifieker zal ingaan op de werkwijze en het tijdpad bij de realisatie van de aantallen leerwerkplekken in deze kabinetsperiode.

Bussemaker (PvdA)

Vraag:

Juist nu kan een maatregel als de SPAK helpen. Wat vindt de minister van het rapport van de commissie Kok waarin wordt gepleit voor zo'n regeling? Kijk ook naar de mini-jobs in Duitsland en de voorstellen van econoom Heertje.

Antwoord:

Het rapport van de Taskforce Kok biedt inhoudelijk een ondersteuning van het Nederlandse beleid met betrekking tot een flexibeler arbeidsmarkt, vergroting arbeidsaanbod en meer investeren in menselijk kapitaal. De aanbevelingen die specifiek aan Nederland zijn gericht betreffen de punten waarop inderdaad verdere actie nodig is (bijv. WAO-hervorming, participatie van ouderen en vrouwen, bewaken loonontwikkeling volgens najaarsakkoord). Ik zal deze aanbevelingen dan ook ter harte nemen en zie ze als een bevestiging van het beleid dat het kabinet heeft ingezet.

Het rapport beveelt ook aan om gerichte maatregelen te nemen voor het verlagen van de arbeidskosten voor laaggeschoolde werknemers. Het beleid van het kabinet is zoals u weet bewust georiënteerd op de aanbodzijde van de arbeidsmarkt. In die invalshoek past ook de gefaseerde afschaffing van instrumenten als loonkostensubsidies. Het kabinet zal deze aanbeveling dus niet volgen. Overigens is deze aanbeveling niet aan Nederland in het bijzonder gericht.

Het kabinet zal begin volgend jaar met een reactie op het rapport komen en ik zal hier ook met de Kamer verder over praten.

In antwoord op een vraag van het CDA tijdens de Algemene Politieke Beschouwingen is over mini-jobs het volgende aangegeven. Het is aannemelijk dat belasting- en premievrijstelling voor laagbetaalde arbeid zal leiden tot een groter aanbod van kleine laagbetaalde baantjes en minder zwart werk. Een ander positief punt is dat deze baantjes als opstapfunctie kunnen fungeren voor personen met een zwakke positie op de arbeidsmarkt. Maar er zijn ook een aantal bezwaren die geruimd moeten worden voor een positief eindresultaat. Dit blijkt uit de Duitse ervaringen met de zogenaamde euro 400 euro banen. Bezwaren zijn:

– De «mini-baantjes» werken stigmatiserend; dit moet voorkomen worden (ook met het oog op doorgroei van de betreffende werknemers naar grotere banen);

– Invoering van grenzen voor wel of geen premieafdracht is noodzakelijk. Om te vermijden dat werkgevers opeens hogere premies moeten betalen, omdat de werknemers op de kleine baantjes meer gaan verdienen, moest in Duitsland een soort «bufferzone» worden ingevoerd, om de zogenaamde low-pay-trap te vermijden. In deze bufferzone evenwel, komen nauwelijks banen tot stand (met als gevolg arbeidsmarktsegmentering).

– Samenhangend met het vorige punt bestaat het gevaar dat grotere reguliere laagbetaalde banen omgezet worden in «mini baantjes».

– Niet bekend is of voor mini-baantjes arbeidsaanbod beschikbaar is. Ook nu al zijn er vacatures voor laagopgeleiden die (vanwege de armoedeval) moeilijk vervulbaar zijn, terwijl voor deze banen tenminste het wettelijk minimumloon wordt uitbetaald.

– De mini-baantjes impliceren dat niet langer alleen voor bepaalde groepen (bijvoorbeeld ouderen) premiekortingen zouden gelden, maar ook voor bepaalde banen. Ik acht dit niet wenselijk.

Vooralsnog is niet voorstelbaar hoe deze bezwaren opgelost kunnen worden.

Bussemaker (PvdA)

Vraag:

Reactie op SCP rapport over de reïntegratiemarkt «De uitkering van de baan».

Antwoord:

Het SCP rapport geeft een uitgebreid beeld van het reïntegratiebeleid in de periode 1992 tot 2002. Het kabinet kan de conclusies over een beperkt effect niet onderschrijven. Hiertoe zijn een drietal redenen:

1. het reïntegratiebudget komt vooral ten goede aan hen die niet op eigen kracht betaald werk vinden. Het SCP relateert de reïntegratie-inspanningen aan de totale uitstroom uitkeringsgerechtigden terwijl het bereik van het reïntegratiebeleid een minderheid betreft en niet alle uitkeringsgerechtigden;

2. de periode 1992 tot en met 2002 is een andere dan de periode na 2002. De regering heeft recent een aantal ingrijpende maatregelen genomen om de effectiviteit van reïntegratie bij het UWV te vergroten. Verregaande resultaatfinanciering is ingevoerd, scholing is onderdeel geworden van een traject. Daarnaast heb ik tal van maatregelen genomen om uitkeringsafhankelijkheid te voorkomen. Bijvoorbeeld het vergroten van de verantwoordelijkheid voor verzuim en reïntegratie van werknemers en werkgevers;

3. in het SCP rapport is het niet mogelijk om de effecten van de verschillende reïntegratie-instrumenten uiteen te rafelen. De onderzoeksresultaten sluiten dan ook niet uit dat bepaalde instrumenten wel effectief zijn. Uit recent ander onderzoek blijkt het effect van scholing van de zoekduur naar werk te verlengen.

Bemiddelingstrajecten en sanctiebeleid blijken wel een positief effect te hebben op de zoekduur. Deze uitkomsten onderstrepen het regeringsbeleid om scholing niet langer separaat te financieren naast trajecten en een aanscherping van het sanctiebeleid.

Verburg (CDA)

Vraag:

Is de staatssecretaris ook van oordeel dat UWV en gemeenten slechter presteren op het vlak van reïntegratie dan bedrijven/verzekeraars.

Hoe willen de bewindslieden de reïntegratieresultaten van UWV en gemeenten bevorderen?

Antwoord:

De resultaten die UWV en gemeenten bij reïntegratie van hun cliënten behalen wijken inderdaad af van hetgeen bedrijven en verzekeraars realiseren. Dit hangt onder meer samen met het verschil in cliënten. Zo is hun afstand tot de arbeidsmarkt in het algemeen groter en zijn de mogelijkheden tot reïntegratie binnen de «eigen» onderneming beperkter.

Het is mijn doelstelling dat de uitstroom uit reïntegratietrajecten over 4 jaar 25% hoger is dan nu. Dit wil ik bereiken door:

de effectiviteit en doelmatigheid van het reïntegratiebeleid te vergroten. Belangrijke voorwaarde voor een goed functionerende reïntegratiemarkt is dat er voldoende concurrentie is en dat er financiële prikkels liggen bij de aanbieders van reïntegratie. De invoering van verregaande resultaatsfinanciering zal de komende jaren leiden tot een grotere effectiviteit;

de transparantie op de reïntegratiemarkt te vergroten.Opdrachtgevers moeten goed geïnformeerd zijn over het aanbod (inclusief de kwaliteit daarvan), zodat zij een keuze kunnen maken voor de reïntegratieaanbieder met de beste prijs/kwaliteit-verhouding. Benchmarking en het Borea keurmerk moeten leiden tot meer transparantie van het aanbod;

meer maatwerk mogelijk te maken. De reïntegratietelefoon en de Individuele Reïntegratie Overeenkomst hebben tot doel de gemotiveerde uitkeringsgerechtigde beter en sneller van dienst te zijn. Rea-scholingsinstituten blijven voor de moeilijkste doelgroep behouden. Meer individuele vrijheid en verantwoordelijkheid bij de klantmanager om op maat gesneden producten in te zetten is. Er is een nieuwe experimenteerregeling voor de WW in voorbereiding die de besteding van reïntegratiemiddelen flexibiliseert. We stimuleren met de tweede fase arboconvenanten de rol van werkgevers/werknemers. Op 9 december wordt een convenant met de Grafimedia ondertekend. Daarmee zet de branche zich in voor terugkeer van WAO'ers uit de eigen bedrijfstak naar de eigen bedrijfstak. Dezelfde soort afspraken worden met andere sectoren voorbereid;

optimalisatie van de werkwijze van het UWV. UWV wil meer inzicht krijgen in kenmerken van de cliënt, waardoor een betere indeling in doelgroepen mogelijk is en een betere doorverwijzing naar reïntegratiebedrijven kan plaatsvinden. UWV doet onderzoek naar oorzaken van niet gestarte trajecten, waardoor interne werkprocessen verbeteren en uitval voordat het traject begint, kan worden voorkomen. UWV onderzoekt langs welke weg de reïntegratiemethodiek kan worden verbeterd. Hiervoor gebruikt zij de pilots voor langdurig volledig arbeidsongeschikten om de methodiek te verbeteren. Door een effectiever sanctiebeleid moeten de ongemotiveerde cliënten alsnog aan het werk geholpen worden.

– Door tweede-kans-trajecten voor cliënten die in een eerder traject zijn gestrand kan de effectiviteit van de reïntegratie-inspanningen worden verbeterd.

Op basis van het voorgaande kom ik tot de conclusie dat UWV tal van initiatieven onderneemt om de effectiviteit van de reïntegratie in de komende periode te laten toenemen.

Ook voor gemeenten geldt dat de reïntegratie effectiever kan en moet. Met de invoering van de WWB vanaf 1-1-2004 is hiertoe een belangrijke stap gezet. In de WWB krijgen de gemeenten de primaire verantwoordelijkheid voor de reïntegratie van bijstandsgerechtigden, Anw'ers en niet-uitkeringsgerechtigden.

De financiële en bestuurlijke prikkels die in de WWB zijn opgenomen helpen die verantwoordelijkheid primair gestalte te geven. Dit zal naar verwachting ook invloed hebben op het aantal plaatsingen in gesubsidieerd werk en op de duur van de plaatsingen. Na invoering van de WWB zullen gemeenten meer dan de afgelopen periode nagaan in welke gevallen gesubsidieerd werk een geschikt instrument is om de uitstroom naar regulier werk te bevorderen of dat hiertoe effectievere (korter durende) instrumenten voorhanden zijn.

Gemeenten krijgen als opdrachtgever op de reïntegratiemarkt ook steeds meer ervaring en dit zal ook leiden tot betere resultaten.

Vanuit het ministerie wordt de facilitering van gemeenten met betrekking tot effectieve aanbestedingsprocedures gecontinueerd, waarbij er aandacht is voor resultaatfinanciering, vraagformulering en prijsvorming

Verburg (CDA)

Vraag:

De CDA-fractie vraagt de toezegging dat ACTAL op korte termijn adviseert over de aanbestedingsprocedures, waarbij oog is voor het leveren van maatwerk.

Antwoord:

De thans geldende administratieve procedures bij reïntegratie zijn vooral bedoeld om afroming te voorkomen, een professionele werkwijze bij het reïntegratiebedrijf te bevorderen en inzicht te blijven houden in de vorderingen van de cliënt bij diens reïntegratie.

UWV en BOREA (de brancheorganisatie van reïntegratiebedrijven) overleggen op dit moment over mogelijke vereenvoudiging van de procedures, om zo te komen tot administratieve lastenverlichting voor reïntegratiebedrijven. UWV heeft een belangrijk deel van de eerder gedane aanbevelingen, op grond van een door het EIM in opdracht van ACTAL verricht onderzoek tot aanpassing van de aanbestedingsprocedure, inmiddels overgenomen. Zo is bijvoorbeeld het aantal doelgroepen aanzienlijk beperkt. Verder wordt door verregaande resultaatfinanciering, primair op basis van no cure no pay en – voor moeilijker doelgroepen – op basis van no cure less pay, enerzijds beoogd een efficiënter gebruik te maken van de gelden die beschikbaar zijn voor reïntegratie, anderzijds worden reïntegratiebedrijven meer afgerekend op hun prestaties. UWV is hiermee bij de aanbestedingsprocedure van juli 2003 gestart.

Momenteel voert TNO in opdracht van UWV een onderzoek uit naar de werking van de reïntegratiemarkt en de aanbestedingsprocedure. In dit onderzoek zal ook aandacht worden besteed aan de administratieve procedures. De resultaten daarvan worden in maart 2004 verwacht. Dit onderzoek zal ik uiterlijk 1 mei aan de Tweede Kamer doen toekomen.

Een mogelijkheid om tot administratieve lastenverlichting in het kader van de gemeentelijke aanbestedingsprocedures te komen is om te werken met modelaanbestedingsdocumenten. Het is mij bekend dat BOREA hiertoe initiatief zal nemen en dat BOREA zal proberen om dit met een aantal gemeenten tot stand te brengen.

Zoals uit het voorgaande blijkt lopen er op dit moment al initiatieven om de administratieve lastendruk in het kader van de aanbestedingsprocedure te beperken. Ik vind het niet nodig om naast deze initiatieven ACTAL nog een onderzoek te laten verrichten. Uiteraard blijft de beperking van de administratieve lastendruk een voortdurend punt van aandacht.

Verburg (CDA)

Vraag:

Overheid gaat niet over besteding gelden cao-fondsen. Wel is openheid over de inzet van fondsen gewenst. Wil de minister een beroep doen op sociale partners.

Antwoord:

De overheid gaat inderdaad niet over de besteding van de middelen van de fondsen.

Met de wijzigingen van het Toetsingskader AVV per 1 januari 2003 zijn waarborgen ingevoerd met betrekking tot de openheid van de bestedingen.

In het Plan van Aanpak Jeugdwerkloosheid geeft het kabinet al aan dat fondsen hiervoor zouden kunnen worden ingezet.

Verburg (CDA)

Vraag:

Hoe staat het met de 10 CDA punten over de handhaving? Wat hebben de minister en staatssecretaris gedaan om illegale arbeid effectief te bestrijden en maatschappelijk onverantwoorde ondernemers ook financieel zodanig aan te pakken dat illegale arbeid niet langer loont?

Antwoord:

– Bij de schriftelijke beantwoording van de vragen over de begroting van SZW is een nieuw overzicht gegeven van de stand van zaken van het 10 punten plan van het CDA.

In aanvulling daarop:

– De basis voor de repressieve aanpak van de illegale tewerkstelling bestaat uit de inspecties in de bedrijven door de Arbeidsinspectie in samenwerking met de Vreemdelingendienst, de Belastingdienst, de UWV en de SVB, terwijl daarnaast de SIOD de zware georganiseerde fraude op het terrein van SZW aanpakt.

– Het kabinet is voornemens om in de Wav de bestuursrechtelijke handhaving in te voeren. Hierdoor kan bij geconstateerde overtredingen veel sneller dan thans het geval is, een boete worden opgelegd aan de werkgever en deze boete zal ook veel sneller dan nu geïnd worden.

– Met een gelijktijdige substantiële verhoging van de boetebedragen draagt de invoering van de bestuurlijke boete bij aan het verstevigen van de aanpak van malafide werkgevers. Door hoge boetebedragen op te leggen zal fraude niet meer lonen.

– Het voorstel voor invoering van de bestuursrechtelijk handhaving zal na ommekomst van het advies van de Raad van State, aan de Kamer worden gestuurd.

– De SIOD doet in zijn onderzoeken – daar waar mogelijk en zinvol – onderzoek naar het wederrechtelijk verkregen voordeel, met als doel de frauderende ondernemers financieel te treffen.

– Begin 2004 gaan de multidisciplinaire interventieteams «grote steden» (in Den Haag en Utrecht) en «warehouses en distributie» van start. Door deze intensieve samenwerking van de Arbeidsinspectie, de Belastingdienst, de UWV, de SVB en gemeenten zal SZW de handhaving van de Wav op een hoger niveau kunnen brengen terwijl Belastingdienst en UWV gelijktijdig effectiever te werk kunnen gaan met de bestrijding van belasting- en premiefraude. De interventieteams Confectie, Bouw en Westland worden voortgezet.

– In de tweede helft van 2004 zal opnieuw een aantal multidisciplinaire interventieteams worden opgestart. De interventieteams worden bij hun werk ondersteund door risicoanalyses van de SIOD. Tevens worden de zwaardere fraudezaken naar de SIOD doorgeleid, zodat een sluitende aanpak gerealiseerd wordt.

– Bij de begrotingsbehandeling SZW 2003 is een amendement aanvaard dat voorziet in euro 10 mln extra voor de versterking van de handhaving van de bestrijding van illegale tewerkstelling.

– Deze extra middelen zijn ingezet voor uitbreiding van de inspectiecapaciteit van de Arbeidsinspectie tot 180 FTE en extra opsporingscapaciteit bij de SIOD. Om de opname van de nieuwe inspecteurs bij de Arbeidsinspectie in de organisatie zo goed mogelijk te laten verlopen, vindt deze uitbreiding fasegewijs plaats. Vanaf 2004 zal deze uitbreiding merkbare resultaten hebben voor de inspectieresultaten. Eind 2004 zal de capaciteitsuitbreiding voor de inspecties volledig zijn ingezet.

Door onder meer deze activiteiten zal in 2004 en – na de invoering van de bestuurlijke boete – in 2005 naar verwachting een belangrijke stap voorwaarts worden gezet bij de aanpak van illegale tewerkstelling en daarmee samenhangende fraude.

Verburg (CDA)

Vraag:

seizoensarbeidconvenant (WAV)

Is het mogelijk dat ondernemers die jaarlijks met dezelfde mensen uit Centraal en Oost-Europa werken, zelf de tewerkstellingsvergunning aanvragen? Wat is het vooruitzicht voor volgend jaar?

Antwoord:

Ja, ondernemers dienen altijd zelf de tewerkstellingsvergunning aan te vragen. Ondernemers die gebruik maken van het LTO-project seizoenarbeid dienen hun aanvraag wel via de projectorganisatie te laten verlopen. De projectorganisatie controleert of de aanvraag volledig en in orde is en geeft een advies over de aanvraag. Daarna wordt de aanvraag doorgestuurd naar de CWI. Door deze werkwijze is de CWI in staat zeer snel een beslissing op de aanvraag te nemen. Dankzij deze werkwijze kan de ondernemer ervan op aan, dat hij op het juiste moment over voldoende arbeidskrachten beschikt.

Ondernemers kunnen hun aanvraag ook direct naar de CWI kunnen sturen, maar dan heeft de CWI meer tijd nodig voor de afwikkeling van de aanvraag. Tevens bestaat het risico, dat de aanvraag op enigerlei punt toch niet volledig is.

Het project is in 2002 gestart. De eerste twee jaar hebben de ministeries van SZW en LNV subsidie verleend aan de LTO voor de uitvoering van het project, waarna het project zonder subsidie verder zou moeten gaan.

Verburg (CDA)

Vraag:

Lokt u geen oneigenlijk gebruik uit door in de toekomst geen tewerkstellingsvergunning af te geven voor mensen met een tijdelijke status?

Antwoord:

Ik ben voornemens de vergunningplicht voor de tewerkstelling van houders van een vergunning tot verblijf bepaalde tijd asiel af te schaffen. Gelet op de hoge werkloosheid onder de onderhavige groep vreemdelingen vind ik het wenselijk dat zij zo min mogelijk belemmeringen ondervinden bij het zoeken naar werk. De tewerkstellingsvergunningplicht voor werkgevers die deze vreemdelingen te werk willen stellen blijkt zo'n belemmering te zijn. Afschaffing van deze plicht draagt derhalve bij aan de vergroting van de arbeidsparticipatie van deze groep vreemdelingen.

Nu nog is voor hun tewerkstelling een vergunning vereist, die echter niet wordt getoetst aan de beschikbaarheid van prioriteitgenietend aanbod op de arbeidsmarkt. Daarom wordt in de regel op aanvragen voor tewerkstellingsvergunningen voor houders van een vergunning tot verblijf bepaalde tijd asiel positief beslist.

Verburg (CDA)

Vraag:

Hoe denkt de minister medezeggenschap tot nieuwe wasdom te laten komen? Kunnen bijvoorbeeld in 2004 de OR-verkiezingen landelijk worden gehouden?

Antwoord:

De Kamer zal volgend jaar een aanpassing van de Wet op de ondernemingsraden (WOR) kunnen verwachten die deregulering bewerkstelligt maar ook meer dan in de huidige wet het geval is de eigen verantwoordelijkheid van partijen in het vormgeven van de medezeggenschap vergroot. Een eerste voorwaarde tot verbeteren van naleving en kwaliteit van de medezeggenschap wordt hiermee gegeven.

Daarnaast echter is ook een andere aanpak nodig om de vaart in de medezeggenschap te houden. Het kabinet zal de meest betrokkenen bij de medezeggenschap, de werkgevers en de werknemers, aanspreken op hun verantwoordelijkheid. Zij zijn het die landelijk maar zeker op sector niveau en in de bedrijven elkaar kunnen aanspreken op de meerwaarde van medezeggenschap.

Landelijke verkiezingen kunnen pas georganiseerd worden als de WOR gewijzigd is. In verband met de tijd die is gemoeid met de voorbereiding van het wetsvoorstel, de behandeling in het parlement en vervolgens de voor partijen noodzakelijke voorbereidingen voor de verkiezingen, verwacht ik dat de landelijke OR-verkiezingen niet eerder dan in 2005 kunnen worden gerealiseerd.

Verburg (CDA)

Vraag:

Deelt de minister de opvatting, dat leeftijdsbewust personeelsbeleid nodig is om de meerwaarde van oudere werknemers tot zijn recht te laten komen. En, dat om gericht te kunnen investeren in allochtone collega's heroverweging van het «last in, first out-principe» noodzakelijk is?

Antwoord:

Ik deel de opvatting van vragensteller dat een leeftijdsbewust personeelsbeleid nodig is, dat erop gericht is om oudere werknemers zolang als mogelijk is voor de arbeidsmarkt te behouden. Banen moeten seniorproof worden! Dat betekent, dat werkgevers meer aandacht moeten schenken aan het op peil houden van de transferwaarde van hun personeel, zodat ze niet alleen hun waarde voor de eigen onderneming, maar ook meer in het algemeen voor de arbeidsmarkt behouden. De uitstroom van ouderen uit het arbeidsproces is sociaal-economisch gezien niet langer verantwoord en moet dan ook worden tegengegaan.

Heroverweging van het «last in, first out-principe» bij ontslag – zoals wordt gevraagd – zou hiervoor naar mijn oordeel een verkeerde impuls zijn. Ik ben dan ook niet voornemens dit principe te heroverwegen.

Verburg (CDA)

Vraag:

Graag toezegging dat alle organisaties die achteraf een nihil-beschikking hebben ontvangen in aanmerking komen voor een specifiek pardon ten behoeve van het herstel van vertrouwen en stimuleren beroep op ESF-nieuw.

Antwoord:

Nihil beschikkingen worden afgegeven indien declaraties van ESF-projecten niet voldoen aan de geldende regels, bijvoorbeeld bij onordelijke of afwezige administraties. Het zou onjuist zijn in zulke gevallen te pardonneren. Aanvragers kunnen overigens tegen de beslissing van het Agentschap bezwaar en beroep aantekenen. Indien de rechter de aanvrager in het gelijk stelt, kunnen in bepaalde gevallen de kosten alsnog gedeclareerd worden in Brussel.

Bij een specifiek pardon is dit niet meer mogelijk en zijn de kosten automatisch voor de lidstaat Nederland.

Zoals ik aangaf in mijn brief van 30 oktober 2003, kijkt het Agentschap bij iedere gerechtelijke uitspraak in welke gevallen het mogelijk is om andere bezwaar- en (hoger) beroepsprocedures met een vergelijkbare casus versneld af te wikkelen. Waar deze mogelijkheid bestaat, neemt het Agentschap contact op met de aanvrager.

In mijn eerder genoemde brief heb ik tevens melding gemaakt van twee zittingen in november waarin de rechtbank per zitting een cluster van projecten zou behandelen (eenmaal 12 projecten in één zitting en eenmaal 11 projecten in één zitting). De rechtbank in Den Haag heeft inmiddels laten weten dat het Agentschap SZW in al deze zaken in het gelijk is gesteld.

Gezien het voorgaande zie ik geen aanleiding een toezegging te doen voor een specifiek pardon.

Verburg (CDA)

Vraag:

Komt er een vereenvoudiging door middel van bundeling en lastenmaximering van kinderregelingen? Zo ja, hoe? Kan de minister toezeggen dat hierover voor 1 juli 2004 een notitie bij de Kamer ligt? (motie)

Antwoord:

In het Hoofdlijnenakkoord heeft het kabinet aangegeven dat zij inkomensafhankelijke regelingen wil stroomlijnen, met name op het gebied van kinderen, zorg en wonen.

Vorige maand is aan de Tweede Kamer het kabinetsstandpunt aangeboden naar aanleiding van het Interdepartementaal Beleidsonderzoek naar de uitvoering van inkomensafhankelijke regelingen en de rapportage van de werkgroep Harmonisatie Inkomensafhankelijke Regelingen (HIAR). Daarin heeft het kabinet aangegeven dat er nog onderzoek loopt naar het integreren van de verschillende kinderregelingen, de WTOS en het lesgeld. De door mevrouw Verburg gevraagde notitie zal de Kamer uiterlijk 1 juli 2004 bereiken.

Verburg (CDA)

Vraag:

Onderschrijft de regering de stelling dat arbovoorschriften voor vrijwilligerswerk moeten worden afgeschaft voorzover internationale regels dat enigszins toelaten?

Antwoord:

Vrijwilligerswerk in georganiseerd verband valt veelal onder de arbeidsomstandighedenwet omdat deze betrekking heeft op alle arbeid onder gezag. Men denke bijvoorbeeld ook aan stagiaires en leerlingen met wie geen arbeidsovereenkomst bestaat. Een aantal vrijwilligersorganisaties acht adequate arbeidsomstandigheden een belangrijk element van kwaliteit van het werk. Zij denken daarbij veelal aan de concrete materiële voorschriften zoals op het vlak van veiligheid. Dat is hun belang ook met het oog op werving en behoud van vrijwilligers. Vrijwilligersorganisaties zijn vrijgesteld van de plicht een risico-inventarisatie en -evaluatie te laten toetsen door een arbodienst. Aansluiting bij een arbodienst is ook verder niet aan de orde, omdat geen sprake is van een loondoorbetalingsverplichting bij ziekte. In de evaluatie van de Arbeidsomstandighedenwet, die het kabinet uiterlijk in oktober 2004 aan de Kamer zal sturen, zal de werkingssfeer van de wet, dus ook de toepasselijkheid op vrijwilligersorganisaties, een belangrijk punt zijn.

Mosterd (CDA)

Vraag:

Is de Minister bereid studie te verrichten naar de gevolgen voor gezinnen en families van de hogere arbeidsparticipatie.

Antwoord:

De consequenties van een grotere arbeidsparticipatie voor gezinnen en families zijn reeds in beeld gebracht. Begin 2002 heeft het toenmalige kabinet de Verkenning Levensloop aan de Kamer toegezonden. In het deel «Sociaal stelsel en werken» wordt een analyse gemaakt van belemmeringen bij transities van en naar de arbeidsmarkt en belemmeringen bij het combineren van arbeid en zorg tijdens het arbeidzame leven. Het combineren van taken komt steeds meer voor. Dat vloeit met name voort uit de toename van de arbeidsparticipatie van vrouwen. Daardoor moet binnen gezinnen en families het werk met andere taken worden gecombineerd. Mede op basis van deze studie is besloten dat een regeling wenselijk is die het financieel mogelijk maakt om tijdens het werkzame leven verlof op te nemen. Daardoor wordt bijgedragen aan de inzetbaarheid van werknemers. Een dergelijke levensloopregeling wordt thans nader uitgewerkt in overleg met sociale partners. Hierbij worden tevens de kabinetsvoornemens ten aanzien van VUT en prepensioen betrokken.

De Wit (SP)

Vraag:

De plannen in Rotterdam. Hoe kijkt de minister tegen de grens van 120% WML aan? Is 120% WML nu de nieuwe grens voor het bestaansminimum?

Antwoord:

De hoogte van het sociaal minimum is in Nederland geen uitspraak over de hoogte van het bestaansminimum doch uitsluitend een relatief minimum. De keuze voor een specifieke grens van 120% WML is gemaakt door B&W van Rotterdam en als zodanig niet toegepast in een landelijk geldende regeling.

De Wit (SP)/Bakker (D66)

Vraag SP:

REA-scholingsinstituten: wat is visie van de minister op de jaren na 2004?

Vraag D66:

Federatie Arbeidsintegratiecentra, svp ingaan op financiering daarvan.

Antwoord:

Op 6 oktober jl. heb ik uw kamer ter kennisneming de evaluatie van de REA-scholingsinstituten toegezonden. Gebleken is dat er een aanzienlijk verschil is tussen de kosten van scholing aan de REA-scholingsinstituten en kosten van scholing aan andere opleidingsinstellingen.

In het evaluatierapport kon daarvoor geen afdoende onderbouwing worden gevonden. Ik heb de instituten daarom gevraagd een onderbouwing te geven voor dit verschil. De inmiddels ontvangen informatie wordt thans beoordeeld.

De huidige financieringsstructuur van de REA-scholingsinstituten wordt in ieder geval in 2004 gecontinueerd. Het is mijn streven de Tweede Kamer nog in juni 2004 te informeren over de financiering vanaf 2005. Aangezien er bij dit onderwerp ook aspecten als zorg en onderwijs aan de orde zijn, zal ik mijn ambtgenoten van VWS en OCW bij mijn beslissing betrekken.

Ik wil voor de activiteiten van de scholingsinstituten een meer marktconforme financiering ontwikkelen en ook andere marktpartijen in de gelegenheid stellen voor ernstig gehandicapten reïntegratieactiviteiten te verzorgen.

De Wit (SP)

Vraag:

Hoe wordt tegen het idee aangekeken om een volledige AOW-opbouw in de toekomst niet gedurende een periode van 50 jaar te realiseren, zoals nu het geval is, maar in een tijdsbestek van 40 jaar? Op deze manier zouden immers ook allochtonen met een onvolledige AOW-opbouw, in veel gevallen een hoger AOW-pensioen kunnen opbouwen.

Antwoord:

In februari 2001 heeft het toenmalige kabinet met de Tweede Kamer overleg gevoerd over een aantal opties om de inkomenspositie van AOW-gerechtigden met een onvolledige AOW-opbouw en een laag inkomen te verbeteren. Daarbij ging het onder meer om het verhogen van de leeftijd waarop de AOW-opbouw start namelijk van 15 naar 25 jaar. Het kabinet heeft destijds onder meer toegezegd dat op enig moment in breder verband zou moeten worden bezien of de huidige opbouwsystematiek van de AOW nog adequaat is, met dien verstande dat dan ook andere elementen van de AOW daarbij betrokken zouden moeten worden. In dat verband werd gedacht aan bijvoorbeeld het draagvlak van de Nederlandse verzorgingsstaat in internationaal perspectief en in het licht van toenemende migratie. Het kabinet zegde destijds toe te zullen bezien of het gewenst is deze bredere vraagstelling aan de WRR voor te leggen.

Gelet op de reeds getroffen voorbereidingen kan ik u toezeggen dat ik in het komende kwartaal u zal informeren hoe dit vraagstuk zal gaan worden uitgewerkt.

De Vries (VVD)

Vraag:

Hoe bevordert de minister dat meer banen worden geschapen tussen het wettelijk minimumloon en de laagste cao-loonschalen?

Antwoord:

Het betreft hier een verantwoordelijkheid van sociale partners. Het is dus aan cao-partijen voor de eigen sector te bezien wat de afstand is tussen het minimum(jeugd)loon en de laagste loonschaal en vervolgens of het mogelijk is de afstand te verkleinen. Hierbij zou dan met name gedacht kunnen worden aan zogenoemde «opstapschalen» of «doelgroepschalen». Het kabinet heeft – met name in het kader van de jeugdwerkloosheid – sociale partners reeds opgeroepen hier zorgvuldig naar te kijken.

De Vries (VVD)

Vraag:

Kan de minister toezeggen dat de armoedevalproblematiek nog deze kabinetsperiode geheel zal worden opgelost, ook op WML-niveau?

Antwoord:

– Activering en inkomensbescherming ontmoeten elkaar bij de armoedeval. Dit kabinet streeft ernaar de financiële prikkels voor werkaanvaarding in stand te houden en te verbeteren om hiermee een goede werking van de arbeidsmarkt te bevorderen. Dit streven geldt voor alle inkomens, dus ook op WML-niveau.

– Inkomensafhankelijke regelingen, die een sterke bijdrage leveren aan het optreden van de armoedeval, vinden hun bestaansrecht primair in de inkomensondersteuning die ermee beoogd wordt. Inkomensbescherming moet dan ook niet uit het oog worden verloren.

– Maatregelen voor het aanpakken van de armoedeval en het bieden van voldoende inkomensbescherming moeten budgettair inpasbaar zijn. Het kabinetsbeleid ter bestrijding van de armoedeval is gericht op het vinden van een evenwicht binnen deze drie uitgangspunten: bevordering van het arbeidsaanbod, inkomensbescherming en beperking van het budgettaire beslag.

– Het netto-inkomen uit het minimumloon stijgt in 2004 voor de meeste groepen sneller dan het inkomen uit een netto minimumuitkering (begroting 2004). De werkloosheidsval neemt dus af, ook op WML-niveau. Alleen voor de alleenstaande ouder is sprake van een verslechtering van de werkloosheidsval. De werkende alleenstaande ouder betaalt, vanwege de al bestaande fiscale kortingen voor deze groep, geen belasting meer en heeft dus geen voordeel van de verhoging van de arbeidskorting en kinderkorting (verzilveringsproblematiek), terwijl de niet-werkende alleenstaande ouder wel profiteert van de verhoging van de kinderkorting.

Het kabinet streeft ernaar de armoedevalproblematiek deze kabinetsperiode waar mogelijk te verbeteren.

De Vries (VVD)

Vraag:

Om de houdbaarheid van een welvaartsvaste AOW te garanderen was het uitgangspunt dat de overheidsschuld rond 2025 moet zijn afgelost. Is dit uitgangspunt nog steeds actueel?

Antwoord:

Deze regering legt veel nadruk op houdbare overheidsfinanciën waaronder, gezien de komende vergrijzing, een welvaartsvaste AOW kan worden gegarandeerd. Indien de overheid nu niet adequaat anticipeert op de komende vergrijzing, valt later niet te ontkomen aan een verhoging van de collectieve lasten en/of een versobering van collectieve voorzieningen. Door een tijdige afbouw van de overheidsschuld worden rentelasten vrijgespeeld die het mogelijk maken de stijging van de welvaartsvaste AOW-uitgaven te financieren zonder de noodzaak later de belastingen te moeten verhogen en/of de collectieve voorzieningen te versoberen.

In de Miljoenennota wordt uitgebreid aandacht besteed aan de nieuwe CPB-cijfers ter zake. Uit deze cijfers blijkt dat voor het bereiken van houdbare overheidsfinanciën kan worden volstaan met het terugdringen van de overheidsschuld tot circa 15% van het BBP in 2030. Uit de analyse blijkt ook dat zelfs wanneer het beleid erin slaagt de arbeidsparticipatie fors te doen toenemen, de noodzaak van schuldafbouw blijft bestaan. De vrijval van rentelasten blijft noodzakelijk voor de financiering van de toenemende vergrijzingsuitgaven.

De Vries (VVD)

Vraag:

Wat zijn de gevolgen voor de Nederlandse pensioenen nu een aantal landen zich niet houden aan de regels van het Stabiliteitspact? Welke maatregelen zouden naar het oordeel van de regering genomen moeten worden om het Nederlandse pensioenstelsel te beschermen?

Antwoord:

Bij dit vraagstuk kunnen zich twee scenario's voordoen. Een ontsporing van de overheidsfinanciën in de landen van het eurogebied zou leiden tot een opwaarts effect op de rente en verlies aan vertrouwen in de euro. Dit laatste zou vervolgens leiden tot een opwaarts effect op de inflatie en daarmee tot een aantasting van de reserves van het Nederlandse pensioenstelsel. Het is daarom van groot belang dat de overheidsfinanciën in het eurogebied niet ontsporen. Daarmee blijven we in het gematigde scenario waarin een prudent beleggingsbeleid en een adequaat Financieel toetsingskader (FTK) het Nederlandse pensioenstelsel voldoende beschermen. Overigens onderstrepen de perikelen van het Stabiliteitspact nog eens het belang van een onafhankelijke centrale bank. Het voorkomen van een inflatie van meer dan 2 procent is en blijft een belangrijke taak van de ECB.

Varela (LPF)

Vraag:

Op het gebied van de lonen heeft LPF in een AO het voorstel gedaan om in alle cao's van Nederland naast de overeengekomen loonschalen ook het WMJL op te nemen. Wij horen graag van de minister hoe hij tegen dit voorstel ter bestrijding van de jeugdwerkloosheid aankijkt en of hij bereid is deze wettelijke loonschalen dwingend in elke Nederlandse cao in te voeren.

Antwoord:

De inhoud van de Collectieve Arbeidsovereenkomsten als zodanig zijn de verantwoordelijkheid van sociale partners. Het is dus aan cao-partijen voor de eigen sector te bezien wat de afstand is tussen het minimum(jeugd)loon en de laagste loonschaal en vervolgens of het mogelijk is de afstand te verkleinen. Ik kan het WM(J)L als laagste cao-schaal dus niet dwingend invoeren. Overigens heb ik de sociale partners wel opgeroepen om zogenaamde «opstapschalen» of «doelgroepschalen» te creëren voor jonge werknemers, waardoor de loonkosten van deze jongeren lager kunnen uitvallen, wat weer ten goede kan komen aan de werkgelegenheid voor deze groep. Hierover ga ik in overleg met de Stichting van de Arbeid.

Van Gent (GroenLinks)

Vraag:

Bij het Najaarsakkoord is afgesproken dat het bedrijfsleven iets gaat doen voor de minima. Hoe stelt de minister zich dat voor?

Antwoord:

Zoals ik u direct na het Najaarsoverleg heb gemeld, betreft het hier een initiatief van de Stichting van de Arbeid. Het kabinet heeft aangegeven een concreet voorstel over omvang, doelgroep en route af te wachten en de bereidheid uitgesproken hierover vervolgens nader overleg te voeren. Momenteel wordt in Stichtingsverband nog overleg gevoerd over een concreet voorstel.

Huizinga-Heringa (ChristenUnie)

Vraag:

CU stelt voor dat bij de terugvordering van teveel betaalde Anw-uitkeringen, slechts de helft hoeft te worden terugbetaald als de terugvordering niet het gevolg is van verwijtbaar gedrag van de nabestaande. Gevraagd wordt of dit niet een goede prikkel is om de rechtmatigheid van de uitvoering op een optimaal niveau te brengen.

Antwoord:

Sinds de invoering van de Wet boeten, maatregelen en terug- en invordering sociale zekerheid geldt het uitgangspunt dat onverschuldigd betaalde Anw-uitkeringen altijd worden teruggevorderd. Wel bestaat dan de mogelijkheid voor de SVB om van terugvordering af te zien, indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn. Het gaat dan bijvoorbeeld om de situatie waarin de sociale of financiële omstandigheden van de betrokkene zich verzetten tegen (volledige) terugvordering.

Van der Vlies (SGP)

Vraag:

Er vallen momenteel veel ontslagen. De toename in de WW is enorm. Mijn fractie is een groot voorstander om de instroom in de WW te beperken. Reeds twee jaar geleden heeft de SGP-fractie daarvoor concrete voorstellen gedaan, namelijk om de tijdelijke werktijdverkorting ruimer toe te passen. Dit is een goede mogelijkheid om de flexibiliteit te vergroten zonder mensen te ontslaan. Ik verwijs hierbij naar het proefschrift van W.A. Zondag over «Werktijdverkorting». Vindt de regering dit een begaanbare weg?

Antwoord:

De regering acht het geen begaanbare weg om de instroom in de WW te beperken door de werktijdverkorting ruimer toe te passen. De heer van der Vlies verwijst in dit kader naar het proefschrift van de heer W.A. Zondag.

Twee jaar geleden heeft de SGP hetzelfde voorstel gedaan tijdens de begrotingsbehandeling SZW. Destijds is dit voorstel gemotiveerd afgewezen door de toenmalig Minister van SZW. De genoemde argumenten voor een afwijzing, gelden ook thans nog.

Natuurlijk hecht ik aan het voorkomen van onnodige ontslagen en het beperken van de WW-instroom, maar een ruimere toepassing van de WTV is hiervoor geen oplossing. Ook niet nu het economisch slechter gaat en we worden geconfronteerd met ontslagen.

De WTV-regeling is beperkt van aard. De regeling is bedoeld om een tijdelijke vermindering in bedrijvigheid, die wordt veroorzaakt door omstandigheden die niet tot het normale bedrijfsrisico worden gerekend, op te vangen. Indien een bedrijf aan de gestelde vereisten voldoet, ontvangt het een ontheffing op het verbod op werktijdverkorting. De werknemers kunnen vervolgens over de uren waarover zij geen arbeid verrichten een WW-uitkering aanvragen bij het UWV.

Een vermindering in bedrijvigheid t.g.v. een conjunctuurdaling behoort echter tot het normale bedrijfsrisico. Een bedrijf dat kampt met een dergelijke vermindering in bedrijvigheid komt dan ook niet in aanmerking voor een ontheffing op het verbod op werktijdverkorting. Het is onwenselijk om een dergelijk bedrijfsrisico af te wentelen op het collectief. Een dergelijke afwenteling kan de marktwerking verstoren met mogelijk nadelige gevolgen op zowel korte als lange termijn.

Natuurlijk kan het zinvol zijn om werknemers voor wie gedurende een korte tijd geen werk is t.g.v. een conjunctuurdaling in dienst te houden. Mede gezien concurrentieoverwegingen ligt het echter niet in de rede om WW-gelden voor dit doel te gebruiken. Ik ben dan ook van mening dat bedrijven, al dan niet in breder verband, hiervoor zelf een regeling moeten treffen. In een dergelijke regeling wordt een financiële buffer opgebouwd in betere tijden, waarvan in mindere tijden gebruik kan worden gemaakt. De mogelijkheid tot het overeenkomen van een dergelijke regeling heb ik het afgelopen jaar ook diverse malen verkondigd richting bedrijfstakken en belangenorganisaties, die kampten met de gevolgen van de huidige conjunctuurdaling.

Van der Vlies (SGP)

Vraag:

Telegraaf kopt «kinderen slecht voor gezondheid» (in relatie met WAO-instroom) De SGP-fractie verwerpt deze gedachte. Is de regering dat met de SGP-fractie eens?

Antwoord:

Naar de mening van de regering is het zeker niet zo dat kinderen slecht voor de gezondheid zijn. Kinderen dragen bij aan het levensgeluk van hun ouders.

Wat betreft de relatie met de WAO-instroom is het zo dat het hebben van jonge kinderen voor mannen en vrouwen leidt tot een iets hoger WAO-risico. Dit kan zowel samen hangen met gezondheidsklachten die een direct gevolg zijn van de bevalling (bij vrouwen) als met spanning die het gevolg is van het ontbreken of niet goed gebruiken van bepaalde faciliteiten.

De regering is van mening dat het creëren van mogelijkheden om arbeid en zorg goed te kunnen combineren van groot belang is voor zowel de arbeidsparticipatie als voor de arbeidssatisfactie, en daarmee verzuim tegengaat dat gerelateerd is aan het ontbreken van faciliteiten.

Naar boven