Aan de orde is de behandeling van:

het wetsvoorstel Goedkeuring van het op 16 april 2003 te Athene totstandgekomen Verdrag betreffende de toetreding van de Tsjechische Republiek, de Republiek Estland, de Republiek Cyprus, de Republiek Letland, de Republiek Litouwen, de Republiek Hongarije, de Republiek Malta, de Republiek Polen, de Republiek Slovenië en de Slowaakse Republiek tot de Europese Unie, met Toetredings akte, Bijlagen en Protocollen (Trb. 2003, 74) (28972, R1738).

De algemene beraadslaging wordt geopend.

De voorzitter:

Ik wijs erop dat de minister van Buitenlandse Zaken om half zes dwingende en dringende andere verplichtingen heeft. Wij moeten ernaar streven dat hij voor die tijd zijn aandeel aan het debat heeft geleverd.

De heer Van Dijk (CDA):

Voorzitter. De aanstaande uitbreiding van de Europese Unie is een gebeurtenis die past in de geest van de gedachten en wensen van de "founding fathers" van de Unie. Zij konden echter nimmer bevroeden dat de Europese samenwerking zich tot zoveel landen zou uitbreiden.

De uitbreiding van de Europese Unie met landen uit Midden- en Oost-Europa is een politieke en historische opdracht. De uitbreiding van de Unie beslecht de historische tweedeling van ons werelddeel en maakt plaats voor een Europa van waarden. Democratie, vrijheid en sociale markteconomie zijn wat dat betreft de cruciale waarden.

Daarnaast hebben wij een verenigd en welvarend Europa gekregen. De Europese integratie heeft ervoor gezorgd dat wantrouwen, vijandigheid en geweld plaats hebben gemaakt voor vrede, welvaart en democratie. De Europese landen moeten daarin kunnen delen, ook de Oost-Europese landen. Op basis van de idealen vrijheid, welvaart en welzijn dient de Unie open te staan voor andere lidstaten.

Het CDA heeft altijd gezegd dat het proces van toetreding zorgvuldig dient te geschieden. Per land dient serieus te worden gekeken naar de gemaakte vorderingen op de inhoud, het hebben van een democratische rechtsstaat, het kunnen deelnemen aan de interne markt en de omschakeling naar een sociale markteconomie. De overname en implementatie van het acquis zijn daarbij in het belang van zowel de kandidaat-lidstaten als van de huidige lidstaten. Voor alle helderheid: het CDA is altijd tegen het noemen van data geweest, omdat criteria leidend moeten zijn en niet de data. Het is dan ook tegen onze wens dat nu geldt: of er treden tien lidstaten ineens toe of geen enkel land. Het gevolg is dat wij moeten accepteren dat er onder de toetreders landen zijn die nog tekortkomingen kennen terwijl het moment van de toetreding al vaststaat.

Daarom heeft het CDA vorig jaar de lijn van de regering ondersteund van een soort gedeeltelijke toetreding. Het CDA heeft ingestemd met de uitbreiding van de Europese Unie onder voorwaarden. De voorwaarde dat vrijwaringsmaatregelen worden genomen op gebieden waarop de kandidaat-lidstaten niet voldoen aan de Europese wet- en regelgeving, was in dezen cruciaal. Daarbij zijn bijvoorbeeld voedselveiligheid en verstoring van de interne markt aan de orde. Volledige deelname aan de verworvenheden van het lidmaatschap van de Europese Unie zal volgens het CDA afhankelijk moeten worden gesteld van een nadere toetsing aan het effectief voldoen aan die toetredingsvoorwaarden. De laatste toetsing heeft nu plaatsgevonden; vandaag liggen de finale landenrapportage van de Europese Commissie en het toetredingsverdrag voor. Hoe staan de toetreders er, zes maanden voor de toetreding, voor?

Allereerst merk ik namens de CDA-fractie op dat het past om bewondering uit te spreken voor de hervormingsslag die de voormalig communistische landen na de omwenteling hebben gemaakt. De opbouw van de democratische rechtsstaat, de opbouw van een sociale markteconomie, is op tal van punten geslaagd. Ook de implementatie en overname van Europese wetgeving is in grote mate voltooid, hetgeen een prestatie van formaat is. Die mag zeker niet onderschat worden. Toch zijn er nog behoorlijk wat zorgen. Ten aanzien van de voedselveiligheid blijken veel zaken in verschillende lidstaten niet op orde te zijn. Vooral bij de slachthuizen en de verwerking van het voedsel via de voedselverwerkende industrie is sprake van problemen. Veelal wordt niet voldaan aan de Europese normen. Er klinken verontrustende berichten over BSE-testen in relatie tot de voedselveiligheid en de controle op veterinaire producten. Die zijn zorgelijk. De volksgezondheid is hierbij in het geding en daarom eist het CDA dat gebruik wordt gemaakt van de vrijwaringsclausules als er geen zekerheid komt over deze zaken. Ik kom later op dit punt terug.

Er zijn ook problemen ten aanzien van de implementatie van de richtlijnen op het terrein van het concurrentie- en industriebeleid. Ik wijs op de problemen met de openbare aanbestedingen en de problemen met de staalsector. Het overnemen van de regelgeving is een eerste en belangrijke stap. Handhaving van de regels is echter minimaal zo belangrijk. Ik doel daarbij op de administratieve capaciteit die in veel kandidaat-lidstaten zeer gebrekkig is. Slechts één lidstaat voldoet volledig aan de eisen die Europa daaraan stelt en dat is zorgwekkend, vooral voor de lidstaten zelf. Het is immers duidelijk dat lidstaten die hun administratieve capaciteit voor de verwerking van de directe inkomensondersteuning en andere subsidies niet op orde hebben, deze niet zullen ontvangen. De Commissie is daar terecht glashelder over. Een en ander geldt niet alleen voor de inkomensondersteuning maar ook voor de projecten die gefinancierd worden vanuit de structuurfondsen.

Ook de kwaliteit van de rechterlijke macht baart zorgen. Deze staat in sommige landen nogal onder druk als gevolg van corruptieschandalen. De corruptie kan wat dat betreft gezien worden als een groot probleem. Een goedkeuringscertificaat dat is afgegeven door de Letse autoriteit moet even betrouwbaar zijn als een certificaat dat is afgegeven door de Duitse autoriteit. Het vertrouwen kan geschaad worden door een te hoog niveau van corruptie. Er zijn verschillende vormen van corruptie. De lijst van Transparancy International biedt daarin veel inzicht. Daarin gaat het namelijk om de corruptie waarmee het bedrijfsleven te maken heeft en de wijze waarop regels worden gehandhaafd. Op die lijst staan enkele kandidaat-lidstaten op een bedenkelijke plek. Dat verontrust ons.

De Europese Commissie heeft voor bijna elk land wel vier zaken genoemd die nog niet serieus zijn aangepakt; bij één land kunnen zelfs negen zaken genoemd worden. Hoe staat het met de hulpprogramma's om dergelijke zaken te voorkomen? In dit verband vraag ik aandacht voor het instrument van Twinning; dat kan een waardevolle bijdrage leveren aan de verhoging van de bestuurlijke capaciteit. Moet de voorgestelde afbouw van financiële middelen voor dit instrument doorgaan? Is het niet verstandiger om in de komende jaren minimaal het niveau van 2004 te handhaven?

Ik kom nu op het punt van de vrijwaringsclausules. Vorig jaar hebben wij daar tijdens een debat uitgebreid over gediscussieerd. De CDA-fractie onderkent nadrukkelijk haar verantwoordelijkheid ten aanzien van de hereniging van Europa en de mogelijkheid het gebied van vrede, welvaart en welzijn uit te breiden tot het hele continent. Zij heeft ook een verantwoordelijkheid ten aanzien van het realiseren van voedselveiligheid, het in stand houden van de interne markt en het tegengaan van mensensmokkel en criminaliteit. In de vorig jaar ingediende motie-Verhagen is de instelling van vrijwaringsclausules duidelijk verwoord. Alleen als op een rechtvaardige, maar heldere manier gebruik wordt gemaakt van deze vrijwaringsmaatregelen, voorkomen wij verstoringen van de interne markt en ondermijning van het draagvlak voor de uitbreiding.

Wij betreuren het dat de Europese Commissie in haar rapporten niet met uitspraken over eventuele vrijwaringsmaatregelen is gekomen. Wel heeft de Europese Commissie 39 "serious concerns" aangegeven en de Commissie hoopt dat deze tegen de tijd van de toetreding zullen zijn weggewerkt. De vraag is of dat erg realistisch is. De laatste toetsing heeft nu al plaatsgevonden en daar hoort mijns inziens ook een overzicht bij van die terreinen waarvan men verwacht dat er vrijwaringsmaatregelen zullen worden genomen. Ik noem het voorbeeld van de voedselveiligheid. Het valt niet uit te leggen dat wij onze boeren hoge eisen opleggen voor wat betreft de voedselveiligheid, terwijl wij ondertussen accepteren dat er vanuit nieuwe lidstaten onveilige producten deze kant op komen. Wij zijn in Nederland streng voor onze eigen boeren en bedrijven en wij moeten dat dus ook zijn ten aanzien van de Europese regels voor nieuwkomers.

De heer Timmermans (PvdA):

Wie zegt dat wij dat niet zijn? Waar staat dat wij dat zomaar toelaten? Hoe komt u daarbij?

De heer Van Dijk (CDA):

Ik zeg ook niet dat er nu al wordt gezegd dat wij dat toe zullen laten. Op dit moment hebben wij alleen nog maar een globaal overzicht gekregen van onderwerpen waarop niet wordt voldaan aan de regelgeving. Het lijkt ons geen slechte zaak om, ook in de richting van de kandidaat-lidstaten, aan te geven waar nog serieuze problemen zitten en dat er vrijwaringsmaatregelen worden getroffen als daar geen verandering in komt.

De heer Timmermans (PvdA):

Dat staat bijna letterlijk in de rapportage van commissaris Verheugen!

De heer Van Dijk (CDA):

Als u vindt dat de passage over "food safety" helder genoeg is... Wij willen dat het ons helder wordt gemaakt welke slachthuizen en overige bedrijven niet aan de vereisten voldoen. Op die manier weten deze bedrijven precies waar zij aan toe zijn en wat zij nog moeten doen om ervoor zorgen dat zij wel aan de eisen voldoen. Eerlijk gezegd snap ik uw probleem niet zo.

De heer Timmermans (PvdA):

Ik heb geen probleem, maar u ziet een probleem dat er niet is. U eist iets dat al lang in de rapportage van de Commissie staat. Is dat niet een beetje goedkope stemmingmakerij? U doet even flink terwijl de Commissie precies doet wat er is afgesproken en de regels precies volgt. De Commissie heeft ook gezegd dat zij vrijwaringsmaatregelen zal treffen als die "serious concerns" per 1 mei volgend jaar niet zijn weggenomen.

De heer Van Dijk (CDA):

Wij gaan er ook van uit dat de Europese Commissie zal komen met vrijwaringsmaatregelen als die "serious concerns" niet worden weggenomen. Kunt u mij misschien aangeven welke bedrijven er precies een serieus probleem hebben? Dat heb ik niet uit de stukken op kunnen maken. Als u genoegen neemt met de bepalingen die nu in de stukken staan, is dat prima, maar wat ons betreft zijn die nog onvoldoende.

De voorzitter:

De heer Timmermans mag nog één keer reageren.

De heer Timmermans (PvdA):

Wat stelt u dan voor?

De heer Van Dijk (CDA):

Als u mij mijn betoog laat vervolgen, dan zult u zien waar het ons om gaat.

Eerst wil ik terugkomen op hetgeen vorig jaar is gebeurd. Wij hebben toen in de richting van de Nederlandse regering aangegeven dat het punt van de vrijwaringsclausules voor ons een belangrijk issue is. Uit de bezoeken die wij in de afgelopen periode aan de kandidaat-lidstaten hebben gebracht, bleek dat het beleid van de Nederlandse regering op dit terrein zijn effect niet heeft gemist bij de kandidaat-lidstaten. De discussie over deze maatregelen heeft in ieder geval veel kandidaat-lidstaten doen beseffen dat het ons ernst is. In de tweede plaats hebben veel van de regeringen de neiging om bedrijven die niet voldoen aan de Europese wet- en regelgeving, te sluiten. Men wil koste wat kost voorkomen dat er vrijwaringsmaatregelen worden genomen.

Wat dat betreft denk ik dat het goed is geweest dat wij die discussie vorig jaar hebben gevoerd en dat de Nederlandse regering dat punt ook helder heeft gemarkeerd in de Europese Raad. Wij zijn er alleen nog niet. De druk zal moeten worden opgevoerd om ervoor te zorgen dat iedereen straks ook werkelijk voldoet aan de criteria. Daarom vragen wij de regering in dit stadium een scherper beeld te geven van de terreinen waarvan zij meent dat vrijwaringsmaatregelen wenselijk zijn en voor welke landen dit geldt. In dat kader hebben wij de afgelopen dagen mogen begrijpen dat de staatssecretaris enige toezeggingen heeft gekregen van de Commissie. Kan de staatssecretaris aangeven welke toezeggingen dat precies zijn geweest en kan hij ook de vraag beantwoorden of wij nu een compleet beeld krijgen van de maatregelen die de Commissie gaat nemen om de voedselveiligheid te garanderen of om verstoringen van de interne markt te voorkomen?

Mevrouw Karimi (GroenLinks):

Begrijp ik goed dat het de CDA-fractie wat de vrijwaringsclausule betreft om één terrein gaat, te weten de voedselveiligheid?

De heer Van Dijk (CDA):

Neen, dat hebt u niet goed begrepen.

Mevrouw Karimi (GroenLinks):

Welke andere terreinen komen dan volgens u in aanmerking voor toepassing van de vrijwaringsclausule?

De heer Van Dijk (CDA):

Ik heb aangegeven dat het in ieder geval gaat om verstoringen van de interne markt en de voedselveiligheid. Voor ons zijn dat twee heel belangrijke onderwerpen. Wanneer de regelgeving ten aanzien van andere onderwerpen niet in overeenstemming is met de Europese wet- en regelgeving en men geen overgangsmaatregel heeft afgesproken, zouden ook op de desbetreffende terreinen vrijwaringsmaatregelen in het leven moeten worden geroepen, maar dit zijn de twee terreinen waarvoor de Europese Commissie op dit moment veel aandacht heeft gevraagd in haar rapportage.

Mevrouw Karimi (GroenLinks):

Als een lidstaat maatregelen neemt die de interne markt verstoren, treden dan als gevolg van het verdrag automatisch de mechanismen in werking die voor alle andere lidstaten gelden? Waarom zou je op dat gebied nog een vrijwaringsclausule moeten hebben?

De heer Van Dijk (CDA):

Een vrijwaringsclausule is het instrument dat je nog kunt inzetten op het moment dat nieuwe lidstaten toetreden tot de Europese Unie. Wij zouden kunnen afwachten wat er gebeurt als lidstaten niet aan de regelgeving voldoen. Het is dan mogelijk een procedure op te starten bij de Europese Commissie, die naar het Europese Hof kan gaan. Er gaan echter jaren overheen voordat dit helemaal helder is. Waarom zouden wij geen helderheid verschaffen door nu gebruik te maken van de vrijwaringsmaatregelen? Er is niets op tegen en het heeft hetzelfde effect.

Mevrouw Karimi (GroenLinks):

Er wel iets op tegen, namelijk dat de nieuwe lidstaten niet geheel en volledig worden behandeld zoals de lidstaten behandeld zouden moeten worden. Zij worden dan tweederangs lidstaten en dat is natuurlijk ook niet de bedoeling. Bovendien kunnen op grond van de vrijwaringsclausules geen maatregelen worden getroffen voordat de kandidaat-lidstaten officieel lid van de Europese Unie zijn geworden. Het moet dus na de officiële toetreding gebeuren.

De heer Van Dijk (CDA):

Neen, want de Europese Commissie kan haar voorbereidende werkzaamheden starten en op 1 mei inroepen. Bovendien zou ik niet willen zeggen dat lidstaten die een vrijwaringsclausule krijgen tweederangs lidstaten zijn geworden. Het zijn lidstaten waarvan wordt erkend dat zij op dat moment nog niet aan de volledige Europese wet- en regelgeving willen voldoen. Ik denk dat het van belang is, ook voor het draagvlak binnen de huidige lidstaten van de EU, om ervoor te zorgen dat de toetredende staten kunnen deelnemen aan de Europese Unie, maar wij moeten ook voorkomen dat er een verstoring van de interne markt optreedt en dat wij onveilige producten op onze markt krijgen. Dat is het belang waar wij voor staan. Wij kunnen van onze boeren verlangen dat zij voldoen aan alle eisen van voedselveiligheid. Zouden wij dan accepteren dat dit niet hoeft te gelden voor toetredende staten? Dat gaat er bij mij niet in.

Mevrouw Karimi (GroenLinks):

Voorzitter...

De voorzitter:

Het woord is aan de heer Van den Brink.

De heer Van den Brink (LPF):

Ik constateer dat de hallelujastemming van de CDA-fractie van vorig jaar over de toetreding van tien staten ineens, min of meer is verdwenen. Is die constatering juist?

De heer Van Dijk (CDA):

Ik raad u aan het stenografisch verslag te lezen van het debat dat wij vorig jaar hebben gevoerd. Daarin staat nadrukkelijk dat wij de toetreding zien als een historische opdracht. Tegelijkertijd maken wij ons zorgen, met name over de voedselveiligheid en de verstoring van de interne markt. Om die reden hebben wij zeer nadrukkelijk aangedrongen op het treffen van de vrijwaringsmaatregelen. Wat dat betreft is er geen verschil tussen onze lijn van vorig jaar en die van dit jaar.

De heer Van den Brink (LPF):

Ik heb de stukken erop nagelezen en uw fractie was voor toetreding van de tien landen. Dat is waar ik op doelde met de hallelujastemming, ook al heeft uw fractie toen ook de zaken naar voren gebracht die u noemde. Nu hebt u het over alle problemen die voortkomen uit de toetreding.

De heer Van Dijk (CDA):

Voorzitter. Ik wil aan de heer Van den Brink vragen om aan het einde van mijn bijdrage zijn visie erop te geven of dat inderdaad het geval is. Ik heb de indruk dat het erg meevalt.

De heer Van den Brink (LPF):

Dat wil ik graag doen.

De heer Van Dijk (CDA):

Oké. Uw conclusie dat stemmen vóór de uitbreiding van de Europese Unie uiteindelijk neerkomt op een hallelujastemming, zou ik niet voor mijn rekening willen nemen.

De voorzitter:

Overigens mag de heer Van den Brink zijn visie niet aan het einde van uw bijdrage geven. Dat doet hij maar in zijn eigen tijd.

De heer Van Dijk (CDA):

Voorzitter. Ik bemoei mij niet met de regie van deze vergadering.

Toen de onderhandelingen over het vrije verkeer van werknemers werden afgesloten, heeft de paarse regering aangegeven geen gebruik te willen maken van de overgangstermijn. De CDA-fractie heeft in haar inbreng destijds al vraagtekens geplaatst bij die opvatting. De reden op dat moment was dat er in Nederland en in de huidige EU voldoende arbeidsreserves voorhanden waren. Een extra uitstroom uit de kandidaat-lidstaten zou de verhoudingen hebben verstoord. Vooral voor lagergeschoolden was het moeilijker geworden om toegang te vinden tot de arbeidsmarkt. Daar is sindsdien geen verandering in gekomen, integendeel.

Daarnaast maken steeds meer EU-lidstaten gebruik van de mogelijkheid van de overgangsregeling. Volgens de EU-commissaris zou het nu al om de helft van de EU-lidstaten gaan. Om dan als Nederland geen gebruik te maken van die mogelijkheid, zou ongewenste risico's met zich mee kunnen brengen. Maar er is nog een ander argument. Vooral de hoogopgeleiden zullen makkelijk de weg naar het Westen vinden, omdat de inkomensverschillen voor deze groep extreem groot zijn. Een arts verdient in Hongarije 1000 euro per maand. Als hij in het Westen werkt, kan hij 8000 à 10.000 euro verdienen. Deze mensen zijn broodnodig voor de opbouw van de economie in de kandidaat-lidstaten. Om een braindrain te voorkomen, menen wij dat ook Nederland gebruik zou moeten maken van de overgangsmaatregel, in eerste instantie voor een periode van twee jaar. Wat ons betreft, blijft de huidige situatie bestaan, zoals deze is geregeld in de recentelijk gewijzigde Wet arbeid vreemdelingen.

De heer Timmermans (PvdA):

U doet het in het belang van die landen. Aha! Dat die landen daar zelf heel anders over denken, doet zeker niet terzake. Maar los daarvan: wat zijn nu de objectieve gegevens die u tot deze conclusie brengen? Er is immers uitvoerig studie naar gedaan. Uit rapporten van de Commissie en uit ervaringen met eerdere uitbreidingsrondes blijkt dat uitbreiding nooit leidt tot massale migratie naar de oude lidstaten. Uitbreiding leidt altijd tot netto migratie naar de nieuwe lidstaten. Wat bereikt u er eigenlijk mee? Illegale arbeid wordt er niet minder door, maar erger. Het vrije verkeer van diensten is gegarandeerd, dus langs die weg kunnen mensen toch binnenkomen. Wat bereikt u in hemelsnaam met een overgangstermijn?

De heer Van Dijk (CDA):

Ten eerste verschaffen wij in ieder geval aan de kandidaat-lidstaten helderheid door de vrijwaringsmaatregelen te noemen. Ten tweede gaan wij ervan uit dat steeds meer lidstaten gebruik zullen maken van de mogelijkheid om overgangsmaatregelen in het leven te roepen en dat er steeds meer mensen deze kant op zullen komen. Ten derde is geen enkele uitbreiding te vergelijken met een eerdere. De uitbreiding met Spanje en Portugal was totaal anders dan die met bijvoorbeeld Polen, Hongarije, Tsjechië en Slowakije. Daarom vind ik het niet erg gemakkelijk om hier te stellen dat het verleden zou hebben uitgewezen dat je geen gebruik hoeft te maken van een overgangstermijn. De heer Timmermans wijst op rapporten die aantonen dat er geen grote stromen zullen komen. Er zijn echter ook rapporten die andere gegevens aanbrengen. Ter onderbouwing van het laatste wijs ik erop dat er nu al twee maanden geleden aan het ministerie van SZW is gevraagd om te rapporteren over de mogelijke gevolgen. Als alle beschikbare rapporten in de richting zouden wijzen die de heer Timmermans suggereert, dan hadden wij het rapport van het ministerie allang gekregen. Dat rapport hebben wij echter nog niet. Het komt waarschijnlijk pas op 15 december. Dat betekent dat het beeld minder eenduidig is dan de heer Timmermans suggereert.

De heer Timmermans (PvdA):

Als dat rapport pas op 15 december komt, waarom wacht u dan niet tot 15 december met dit soort boude uitspraken? U doet aan stemmingmakerij. Wacht toch gewoon tot het rapport er ligt. Als het rapport aanleiding geeft tot maatregelen, kunnen wij het alsnog bezien. U bezondigt zich nu aan nattevingerwerk en inspelen op emoties.

De heer Van Dijk (CDA):

Het is opvallend dat zodra wij iets zeggen waarmee de heer Timmermans het oneens is, het direct wordt afgedaan als stemmingmakerij. Wij hebben niet alleen argumenten naar voren gebracht op het punt van de arbeidsmarktontwikkeling, die centraal zal staan in dat onderzoek. Wij hebben andere argumenten toegevoegd. Ik heb die argumenten eerder genoemd. Het gaat dus niet alleen om arbeidsmarktmaatregelen. Ik heb uit een krantenartikel begrepen dat de fractie van de heer Timmermans erop wil wachten. Dat geeft aan dat hij alleen maar rekening houdt met arbeidsmarktmaatregelen en gevolgen voor de arbeidsmarkt. Wij hebben wat dat betreft nog andere argumenten, die ik eerder heb genoemd.

Mevrouw Van der Laan (D66):

De CDA-fractie voert nu inhoudelijke argumenten aan voor deze koerswijziging.

De heer Van Dijk (CDA):

Het is geen koerswijziging.

Mevrouw Van der Laan (D66):

Tot nu toe was het standpunt van de Nederlandse regering, dat door de CDA-fractie altijd is gesteund, dat wij in principe voor een vrij verkeer van werknemers zijn.

Het eerste argument dat u geeft, is dat andere landen ook gebruik maken van deze vrijwaringsclausule. Ik heb begrepen dat vooralsnog alleen Duitsland en Oostenrijk dat hebben gedaan. Dat was bij iedereen van tevoren al bekend. De landen die hebben aangegeven dit niet te zullen doen, zijn Zweden, Denemarken, het Verenigd Koninkrijk, Ierland, Luxemburg, Italië en Spanje. Wellicht heeft de heer Van Dijk andere informatie.

Mocht de Nederlandse arbeidsmarkt echt verstoord worden, dan heeft de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid na de toetreding de mogelijkheid om alsnog over te gaan tot het instellen van een vergunningplicht et cetera. Als die mogelijkheid bestaat, waarom wachten wij dan niet af of die gigantische toestroom inderdaad ontstaat? Wij hebben de kans om op dat moment alsnog in te grijpen. Waarom moet het nu al op basis van speculaties?

De heer Van Dijk (CDA):

Op het moment dat het paarse kabinet aangaf geen gebruik te willen maken van deze overgangsmaatregelen, was het CDA een van de weinige partijen die daarbij kritische kanttekeningen heeft geplaatst. De CDA-fractie heef gezegd dat het een te overhaaste conclusie was en dat zij er wel gebruik van wilde maken. De CDA-fractie heeft steeds een buitengewoon consistente lijn gevolgd. Het is geen wijziging van beleid. Als mevrouw Van der Laan zegt dat het een wijziging van het regeringsbeleid is, is mijn reactie: laat ik hopen dat er inderdaad een wijziging in het regeringsbeleid komt.

Mevrouw Van der Laan noemde vervolgens de lidstaten die hebben gezegd dat zij gebruik zullen maken van deze overgangsmaatregel. Van Oostenrijk en Duitsland wisten wij het op voorhand. Finland en Frankrijk hebben gezegd dat zij het nu ook zullen doen. België heeft gezegd dat het serieus overweegt om hiervan ook gebruik te maken. Dat is dus al een behoorlijk groot aantal. Het gaat daarbij ook om landen die relevant zijn voor onze arbeidsmarktpositie. Voor de CDA-fractie zijn dat redenen om te zeggen dat wij dat nu ook helder naar voren moeten brengen. Dit zijn voor ons argumenten om consistent onze lijn te volgen en door te gaan met het verzet tegen het direct laten ingaan van het vrije verkeer.

Het volgende argument van mevrouw Van der Laan was dat wij het alsnog kunnen doen, zodra de landen zijn toegetreden tot de EU. Volgens mij is dat niet het geval. Bovendien zou dit ook rechtsongelijkheid teweeg kunnen brengen. Wanneer wij op 1 mei 2004 zeggen dat wij er geen gebruik van maken, maar een halfjaar later erachter komen dat er problemen zijn en er wel gebruik van willen maken, zouden de mensen die op dat moment in Nederland zijn weer moeten vertrekken. Het lijkt ons onverstandig om die lijn te volgen. Wees dan duidelijk en zeg dat je van de overgangsmaatregel gebruik maakt voor een eerste periode van twee jaar. Daarna kunnen wij altijd nog bezien wat wij precies willen.

De heer Van Baalen (VVD):

Over dit onderwerp is een debat geweest, waarin mijn collega Visser het woord heeft gevoerd. De CDA-woordvoerster in dat debat heeft over een motie die mijn collega Visser wilde indienen, gezegd: "Dit is te belachelijk voor woorden. Raar en overbodig, omdat staatssecretaris Rutte van Sociale Zaken en Werkgelegenheid een onderzoek heeft toegezegd. Dat moet je gewoon afwachten."

Wat is veranderd in de mening van de CDA-fractie, waardoor zij eerst de motie-Visser niet wilde steunen en nu het onderzoek van staatssecretaris Rutte niet wil afwachten? Wat zijn de dwingende omstandigheden die de CDA-fractie daartoe gebracht hebben?

De heer Van Dijk (CDA):

Het belangrijkste feit dat wij sindsdien hebben gehoord, waar u zelf ook bij was, is dat de heer Verheugen heeft gezegd dat er aanzienlijk meer lidstaten zijn die gebruik gaan maken van deze maatregel. Voor ons is dat een belangrijke overweging geweest om deze lijn te volgen.

De heer Van Baalen (VVD):

Waar pleit u nu voor? Pleit u voor het naar voren halen van het onderzoek dat door de heer Rutte wordt uitgevoerd? Bepleit u om vandaag, staande deze vergadering, uitspraken te doen? Of trekt u de woorden van uw collega Vietsch in?

De heer Van Dijk (CDA):

Nee, wat dat betreft is het de tweede optie die u heeft geboden, namelijk dat wij staande deze vergadering een uitspraak willen doen over het vrije verkeer van werknemers.

Mevrouw Karimi (GroenLinks):

De CDA-fractie hecht zeer aan helderheid en dat doe ik ook. De regering geeft echter in de stukken aan dat de onderhandelingen met de toetredende landen gevoerd zijn op basis van de toezeggingen die gedaan zijn. Onder andere betreft dat deze toezegging, die is gedaan door de Nederlandse regering. Weliswaar zat het CDA toen niet in het kabinet, maar desalniettemin is er namens de Nederlandse regering wel een toezegging gedaan. Denkt de heer Van Dijk niet dat hij juist onhelderheid schept of, sterker nog, woordbreuk pleegt door op het moment dat de toetreding aan de orde is, met een nieuw verhaal te komen?

De heer Van Dijk (CDA):

In de onderhandelingen met de lidstaten, zoals die door de Commissie zijn gevoerd, is de mogelijkheid om een overgangstermijn in te bouwen aanvaard. Dat is in vergelijking met eerdere uitbreidingen op een andere manier gedaan. Toen was het een generieke zaak, voor de gehele Europese Unie. Nu mag iedere lidstaat er zelf voor kiezen om het te gaan doen en het is dan ook het recht van iedere lidstaat om dit te doen. Uitspraken die toen gedaan zijn door het paarse kabinet, waarin PvdA, VVD en D66 zaten, zijn op zich prima en zijn voor díe periode, maar het kan heel goed zijn dat men na een regeringswisseling tot andere opvattingen komt. Ik zie dat niet direct als een woordbreuk. Ik zie dat veel meer als een lijn van voortschrijdend inzicht. Iedere lidstaat houdt er rekening mee dat er een wijziging in het beleid kan komen als gevolg van nieuwe verkiezingen of van regeringsbeleid.

Mevrouw Karimi (GroenLinks):

Dat is een heel rare redenering. Er wordt immers namens de Nederlandse regering een toezegging gedaan op het moment dat er onderhandeld wordt over deze overgangstermijn. De Nederlandse regering en andere regeringen zeggen dat zij er geen gebruik van zullen maken; Oostenrijk en Duitsland geven aan dat zij dit wel zullen doen. Dan is dat een reden voor de kandidaat-lidstaten om dit bijvoorbeeld te accepteren. Als zij hadden gedacht dat alle landen er massaal gebruik van zouden maken, hadden zij misschien een andere houding gekozen. Het is dus wel degelijk een woordbreuk van de zijde van de Nederlandse regering.

De heer Van Dijk (CDA):

Nee, dat is niet zo, want het is niet zo dat de Nederlandse regering heeft onderhandeld. Op dat moment heeft de Commissie onderhandeld, waarbij in het toetredingsverdrag de mogelijkheid is opgenomen om een dergelijke overgangsmaatregel in het leven te roepen. Het is aan iedere regering afzonderlijk om te bepalen of zij daar wel of geen gebruik van maakt. Als een vorige regering of een voor-vorige regering zegt dat zij denkt er geen gebruik van te zullen maken, dan is dat de verantwoordelijkheid van die regering. Op het moment dat het definitieve besluit wordt genomen over de toetreding van de betreffende landen tot de Europese Unie, staat het iedere regering opnieuw vrij om te bepalen of zij wel of geen gebruik maakt van die maatregel.

Mevrouw Karimi (GroenLinks):

Het lijkt mij echt een novum in het staatsrecht. Deze regering is ook verantwoordelijk, zeker in internationaal verband, voor de afspraken die gemaakt zijn. De Commissie onderhandelt niet zonder een mandaat van de lidstaten op dat moment. Het is duidelijk afgesproken en de Nederlandse regering was daarin helder. Daarover is ook het debat hier gevoerd. Uw fractie heeft op dat moment geen motie ingediend om de toenmalige Nederlandse regering tot andere gedachten te brengen. Dan vind ik dat u zich op dit moment schuldig maakt aan woordbreuk.

De heer Van Dijk (CDA):

Ik deel die conclusie absoluut niet. Ten aanzien van het vrije verkeer van werknemers heb ik een- en andermaal uitgelegd hoe de Europese Commissie heeft onderhandeld, waarbij deze mogelijkheid is opgenomen in het verdrag. Waarom zou de Nederlandse regering geen gebruik mogen maken van die bepaling?

De heer Van der Staaij (SGP):

Hoewel ik begrip en sympathie heb voor de redenering van de heer Van Dijk, wil ik hem een vraag stellen over het volgende. Hij zegt dat het de regering vrijstaat om nu een ander standpunt in te nemen dan in het verleden op dit punt is ingenomen. Hoe verhoudt zich dat echter met de uitspraak van de regering in de stukken dat het, gegeven het feit dat Nederland in het verleden min of meer toezeggingen heeft gedaan die in het totaal van de onderhandelingen destijds een rol hebben gespeeld, lastig is om daar nu van terug te komen? Hoe weegt hij dat bezwaar?

De heer Van Dijk (CDA):

Dat is een relevant bezwaar maar dat woog niet op tegen de eerdere argumenten die wij naar voren hebben gebracht.

Met de uitbreiding van de Unie met tien nieuwe lidstaten op 1 mei 2004 komt de volgende uitbreiding alweer in zicht. Roemenië en Bulgarije wensen per 1 januari 2007 lid te worden van de Europese Unie. Het CDA heeft steeds aangegeven grote moeite te hebben met het noemen van een datum en dus ook met deze. Niet de datum is van belang maar het voldoen aan de criteria. Dat heeft het CDA in het verleden steeds benadrukt en dat blijft zij ook doen. Dat deze twee kandidaat-lidstaten alles op alles willen zetten om op 1 januari 2005 te voldoen aan de eisen zodat een toetreding in 2007 zou kunnen plaatsvinden, is wat ons betreft een lovenswaardig streven waarbij zij alle steun van de EU moeten krijgen om dit te kunnen realiseren. Voor ons telt echter maar één ding: het resultaat!

De voortgangsrapporten van Roemenië en Bulgarije baren ons ernstige zorgen. De grondwet van Bulgarije is nog niet op de orde en Roemenië kan zich nog geen goed functionerende markteconomie noemen. Als wij dan bedenken dat voor toetreding in 2007 de onderhandelingen eigenlijk eind 2004 afgerond moeten zijn, vragen wij ons ernstig af of het nog mogelijk is dat deze landen ook werkelijk in 2007 toetreden. Hoe kijkt de regering aan tegen de ontwikkelingen in deze beide landen? Is er voor deze landen nog voldoende tijd om aan de Kopenhagen-criteria te voldoen om de uitbreiding in 2007 te kunnen realiseren?

De daaropvolgende uitbreiding betreft Turkije. Laten wij vooropstellen dat het CDA geen problemen heeft met de toetreding van Turkije tot de Europese Unie, mits Turkije voldoet aan de zogeheten Kopenhagen-criteria. Er is al verschillende malen aangegeven en bevestigd dat Turkije behoort tot de kandidaat-lidstaten. Voordat de onderhandelingen met dit land echter kunnen worden geopend, moet het voldoen aan de politieke criteria van Kopenhagen. Ofschoon er voortgang is geboekt, op dat punt blijft de schoen wringen. Het rapport van de Commissie laat er geen twijfel over bestaan. Dit land voldoet nu nog niet aan de politieke criteria van Kopenhagen. Ook het rapport-Oostlander van het Europees Parlement ondersteunt dat standpunt.

Op de terreinen van de mensenrechten (martelingen), de rechten van minderheden, de scheiding tussen de staat en het leger, liggen er nog ongelooflijk veel hobbels op weg naar die onderhandelingen. Laat ik er vandaag een specifiek onderwerp uitlichten waarvoor over het algemeen niet zoveel aandacht is: de positie van christenen. Het bouwen van kerken wordt ernstig bemoeilijkt of onmogelijk gemaakt. Over het toestaan van een opleiding voor christelijke geestelijken wordt al meer dan dertig jaar gesproken en geruzied en nog is de zaak niet geregeld! Al deze dingen moeten eerst geregeld worden voordat er een begin met de onderhandelingen kan worden gemaakt.

In de media leek het erop alsof eurocommissaris Verheugen meende dat een oplossing van het Cypriotische probleem gekoppeld wordt aan de opening van de onderhandelingen met Turkije. Het CDA meent dat de Turkse regering alles moet doen wat in haar vermogen ligt om de problemen op Cyprus op te lossen. Oplossing van die problemen is echter zeker geen voldoende voorwaarde om de onderhandelingen te gaan openen. Een oplossing van het Cypriotische probleem betekent nog niet dat er aan de politieke criteria is voldaan. Tegelijkertijd leggen wij er de nadruk dat alle betrokken partijen alles moeten doen om een goede oplossing voor de problemen te vinden. Misschien kan de regering inzicht geven in hetgeen zij op dit moment concreet doet om Turkije en het Turks-Cypriotische leiderschap aan te sporen, de besprekingen in het kader van het VN-plan te hervatten?

Met de uitbreiding voor de deur zijn de buitengrenzen van de Unie verder naar het oosten en het zuiden opgeschoven. Dat stelt nieuwe eisen aan die buitengrenzen. Het gaat daarbij om de import van goederen maar ook om de grenscontrole van personenverkeer. Misschien dat de regering iets kan zeggen over de initiatieven die worden getroffen om de buitengrenscontrole effectiever te maken? Hoe voorkomen wij dat producten de Europese markt binnenkomen die niet aan de Europese eisen voldoen. Heeft de regering de indruk dat dit allemaal goed geregeld is? Ook met betrekking tot de grenscontrole van het personenverkeer zouden wij graag horen hoe het ervoor staat.

Voor de opbouw van de relaties met de nieuwe buren, de nieuwe buurstaten, bestaat het instrument van new neighbourhood en daarin kan de Raad van Europa een uitstekende rol spelen. Wij zullen nu ook na moeten denken over een verdere uitbouw van de relaties met deze nieuwe buren. De Unie heeft behoefte aan stabiliteit binnen de Unie, maar ook aan haar directe grenzen. Via goede samenwerkingsverbanden kunnen wij daar gestalte aan geven.

Ik kom tot een conclusie. Het CDA is akkoord met de uitbreiding en zet zich ook in om die historische uitbreiding tot een succes te laten worden. Het is een uitbreiding die de landen die lang onder een communistisch bewind hebben gestaan, laat delen in de welvaart, vrede, vrijheid en welzijn. Maar omdat wij ook de verantwoordelijkheid hebben ten aanzien van die verworvenheden om deze te behouden voor de Europese burgers van nu en van morgen, moet Europa streng zijn op de criteria, zoals wij die indertijd hebben afgesproken. Daarom een "ja" tegen de uitbreiding, maar wel alleen voorzover de nieuwe lidstaten voldoen aan de regels die wij hebben afgesproken. Dat is in het belang van beide. Alleen dan zal de ruimte van vrijheid, veiligheid, rechtvaardigheid en welvaart op een verantwoorde wijze in omvang kunnen toenemen.

De voorzitter:

Ik wil de Kamer er nog op wijzen dat wij vandaag een groot aantal officiële bezoekers hebben, die het debat dat wij nu voeren over het toetredingsverdrag met bijzondere belangstelling volgen. Ik wil graag met name welkom heten de voorzitter van de Poolse senaat, de heer Pastusiak, die hier met een delegatie aanwezig is.

I want to welcome the delegation from the Polish senate. We appreciate very much that you are interested in the debate we have today in this house. Welcome.

(Applaus)

De voorzitter:

Ik voeg er nog aan toe dat de officiële functie van de voorzitter van de senaat maarschalk is. Maar als wij dat vertalen met marshall, zal dat weer misverstanden geven.

De heer Timmermans (PvdA):

Voorzitter. Op 22 oktober 1997 stond ik om zeven uur 's ochtends op het vliegveld van Wenen, waar ik werd gebeld door mijn secretaresse. Toen ik de telefoon beantwoordde, was zij heel aarzelend en zei: ik heb iets verschrikkelijks aan je te vertellen. Toen vertelde zij mij dat Maarten van Traa, een goede vriend van mij en een oud-collega van ons, de avond daarvoor was verongelukt. Ik denk daar vandaag weer aan, omdat Maarten van Traa degene was die in de PvdA het rapport Voorbij de Waterlinie heeft geschreven. In dat rapport maakt de PvdA een duidelijke keuze voor de verbreding van Europa, voorrang hebbend op de verdieping van Europa. Dat is ook precies wat wij in de afgelopen jaren hebben gedaan. Wij hebben in Europa voorrang gegeven aan het verwelkomen van nieuwe lidstaten centraal in Europa, Malta en Cyprus, in de Europese Unie. Die politieke keuze hebben wij gemaakt, omdat deze historisch kans zich voordeed en deze kans nu ook moest worden benut en wij geen tijd te verliezen hadden. Ik wil vandaag in dit debat voortdurend terugdenken aan Maarten van Traa en zijn belangrijke keuze voor de PvdA op dat moment.

Het debat van vandaag staat niet in het teken van de vraag of wij nu wel of niet door moeten gaan met de uitbreiding. Daar hebben wij verleden jaar in deze Kamer uitvoerig over gedebatteerd. De Kamer heeft toen haar conclusies getrokken. Het debat gaat vandaag veel meer over de voorwaarden, waaronder wij nu verder gaan met de uitbreiding van de Europese Unie. De Commissie heeft op 5 november haar rapport uitgebracht en heeft toen geconstateerd dat de kandidaat-lidstaten op 39 punten nog ernstige tekorten ten aanzien van wat van hen werd gevraagd, laten zien. Op deze 39 punten zullen de kandidaat-lidstaten tot 1 mei volgend jaar nog de criteria moeten halen. Halen zij die criteria niet, dan kunnen op twee terreinen, justitie en interne markt, vrijwaringsmaatregelen worden getroffen. Het is dus niet, zoals het CDA zegt, dan men op die delen geen lid wordt en dat het dan dus maar om een gedeeltelijk lidmaatschap gaat. Dat is een gemakkelijk woordenspel. Nieuwe lidstaten zijn volwaardige lidstaten. Zij zijn van harte welkom in de Europese Unie. Misschien mag dat ook nog eens een keer gezegd worden. Alleen op bepaalde terreinen waarop zij niet voldoen aan wat wij van hen vragen, doen zij niet mee.

De heer Van Dijk (CDA):

Ik heb net waarschijnlijk een ander debat bijgewoond dan de heer Timmermans, maar volgens mij heb ik aangegeven dat de nieuwe lidstaten lid worden van de Europese Unie, maar van sommige onderdelen nog even niet volledig gebruik kunnen maken. Volgens u zou ik gezegd hebben dat zij maar gedeeltelijk lid worden. Dat heb ik niet gezegd.

De heer Timmermans (PvdA):

Laten wij het er maar op houden dat ik u verkeerd begrepen heb, maar ik meen u echt te hebben horen zeggen dat zij alleen op die onderdelen lid worden waarop zij voldoen. Ik zal het vanavond nalezen, misschien.

Ik kom te spreken over de vrijwaringsmaatregelen. Er zijn 39 punten vastgesteld. De meeste punten waarop een vrijwaringsmaatregel genomen zou kunnen worden, zijn in het belang van deze landen zelf. Onze burgers hebben er geen last van als de administratieve capaciteit van die landen niet op orde is. Als zij het geld dat uit Europa komt voor herstructurering niet kunnen benutten, dan raakt dat ons of onze burgers niet rechtstreeks, maar hebben die landen er zelf last van. Zij zullen zelf de sterkste drijfveer hebben om dat in orde te maken. Het zijn geen zaken die bij ons problemen zullen veroorzaken.

Er is echter één terrein waarop wij wel zorgvuldig en voorzichtig moeten zijn, namelijk op het terrein van de voedselveiligheid. De uitbreiding mag er niet toe leiden dat onveilig voedsel op de Europese markt terechtkomt. Glashelder moet kunnen worden vastgesteld dat dit risico er niet is. Ik hoop dat de regering kan zeggen dat wij erop kunnen rekenen dat als de landen niet voldoen aan de voorschriften, bijvoorbeeld omdat de slachthuizen niet op orde zijn, de Europese Commissie dat voedsel niet op de Europese markt en dus niet in onze winkels of op onze borden terecht laat komen. Na het bezoek van de staatssecretaris aan commissaris Verheugen moet op deze vraag een duidelijk antwoord gegeven kunnen worden.

Sommigen willen nu al afkondigen op welke terreinen al dan niet vrijwaringsmaatregelen genomen zullen worden. Mij lijkt dat tactisch buitengewoon onverstandig. Als je nu al zegt tegen kandidaat-lidstaten dat je zeker weet dat zij bepaalde zaken niet zullen halen en zij daarvoor een vrijwaringsmaatregel kunnen verwachten, dan is het risico groot dat zo'n land achterover gaat leunen en meent zich voor 1 mei 2004 niet meer te hoeven haasten: het komt nog wel een keer. Tactisch is het veel verstandiger niet nu al te zeggen op welke punten maatregelen getroffen zullen worden, maar pas op het laatste moment aan te kondigen wat je zult doen als je kunt beoordelen of zij de doelstellingen al dan niet voor 1 mei 2004 hebben gehaald.

De crux is natuurlijk of je dat de Commissie toevertrouwt. Om die vraag gaat het. Fracties in deze Kamer die nu al hard roepen dat er nu al duidelijkheid moet zijn op welke punten per definitie de vrijwaringsmaatregelen zullen worden genomen, geven in feite een motie van wantrouwen af aan de commissaris Verheugen en de Commissie, want zij vertrouwen de Commissie deze taak kennelijk niet toe.

De heer Van Dijk (CDA):

De psychologie die de heer Timmermans hanteert, is een andere dan ik hanteer. Als ik het vooruitzicht had dat als ik niet heel snel maatregelen nam, ik getroffen werd door een vrijwaringsmaatregel, dan zou ik alles op alles zetten om ervoor te zorgen om zo'n vrijwaringsmaatregel te voorkomen. U gaat ervan uit dat als je aangeeft dat zij getroffen zullen worden door een vrijwaringsmaatregel, zij niets meer zullen doen. Wij hebben gevraagd om helderheid, zowel ten opzichte van de kandidaat-lidstaten als ten opzichte van de bedrijven, zodat de bedrijven precies weten wat zij moeten doen om ervoor te zorgen dat zij ook na 1 mei 2004 hun producten kunnen exporteren naar de rest van de Europese Unie. Dat is een heel andere benadering dan die u hanteert.

De heer Timmermans (PvdA):

Ik ben het niet eens met die benadering. U zegt daarmee dat de Commissie het niet aankan, dat u de Commissie niet vertrouwt en dat wij dat nu al moeten bepalen. Ik geef u op een briefje dat als je nu tegen Polen of een ander land zegt, nu al zeker te weten dat zij op een bepaald terrein voor 1 mei 2004 niet aan de voorwaarden zullen voldoen, dan is de politieke en administratieve druk meteen weg om in Polen wat te doen aan bijvoorbeeld de slachthuizen. Dan denkt men immers dat het ook wel over twee of drie jaar kan. De boodschap die je hiermee geeft aan de mensen die proberen om het nog voor 1 mei te halen – u weet hoe hard ze dat proberen – is dan: ach, wat u ook doet, u haalt het toch niet. Ik vind dat een onverstandige manier van opereren. Je moet juist proberen om voor 1 mei volgend jaar het maximale te bereiken, want dat is in ons belang en in het belang van de toetredende landen.

De heer Van Baalen (VVD):

Het vertrouwen dat de heer Timmermans in de Commissie heeft, is wel gebaseerd op heel rooskleurige omstandigheden. In het kader van het Stabiliteitspact laat de Commissie zich echter politiek beïnvloeden over te nemen of voor te stellen maatregelen tegen Frankrijk en Duitsland. Vrijwaringsmaatregelen mag de Commissie zelf opleggen, maar de VVD-fractie is bevreesd dat de Commissie zich uiteindelijk door politieke druk zal laten ompraten om minder te doen dan nodig is. Deelt de heer Timmermans die vrees dan niet?

De heer Timmermans (PvdA):

Dit komt neer op het verzetten van de doelpalen halverwege de wedstrijd. Wij hebben vorig jaar een debat gehad en toen heeft de Kamer de lijn van het kabinet inzake vrijwaringsmaatregelen gesteund, inclusief de lijn dat het aan de Commissie is om te bepalen of al dan niet vrijwaringsmaatregelen moeten ingaan, en om te bepalen hoe ze onderhandelt. De volledige toetredingsonderhandelingen zijn langs deze lijnen verlopen: de Commissie onderhandelt en wij vertrouwen haar dat toe. De Commissie heeft ook, anders dan bij het Stabiliteitspact, wat mij betreft op dit punt ons vertrouwen nimmer beschaamd. Sterker nog, wij moeten vaststellen dat Verheugen buitengewoon kritisch is over de situatie in de kandidaat-lidstaten. Hij schroomt niet om dat te zijn, ook al krijgt hij een storm van kritiek uit die kandidaat-lidstaten over zich heen. Ik vind dan ook dat u commissaris Verheugen en de Commissie op dit punt meer krediet moet geven dan u nu doet op basis van uw analyse van hetgeen de Commissie nalaat bij het Stabiliteitspact. Overigens stel ik vast dat de Commissie nu wel ten aanzien van Duitsland een behoorlijk forse maatregel op tafel heeft gelegd, die in Duitsland bepaald niet met gejuich is ontvangen.

De heer Van Baalen (VVD):

Wij zullen zien waar de staatssecretaris mee naar huis komt, welke toezeggingen zij van de Commissie heeft gekregen. De VVD-fractie heeft altijd gesteld dat de Commissie indicaties zou moeten geven. Dat is nagelaten en dat moet ook u betreuren.

De heer Timmermans (PvdA):

Ik verval in herhaling, want ook dat heeft te maken met de tactiek van het onderhandelen. Waarmee denk je meer te bereiken: door nu al te zeggen dat er een vrijwaringsmaatregel komt, wat de landen ook doen, of door nu te zeggen dat, als de landen niet als de donder ervoor zorgen dat het op orde komt, er straks een vrijwaringsmaatregel zal komen? Ik denk dat je met het laatste meer bereikt dan met het eerste.

De heer Van Baalen (VVD):

Dat had dus gewoon moeten worden aangegeven.

De heer Timmermans (PvdA):

Maar op die 39 punten doet de Commissie dat toch? De Commissie zegt toch dat het daar nog niet in orde is en dat er vrijwaringsmaatregelen volgen als die zaken niet alsnog in orde worden gemaakt? Daar kan toch geen misverstand over zijn?

De heer Van den Brink (LPF):

U stelt dat men achterover zou kunnen gaan leunen als je nu zou zeggen dat er in ieder geval vrijwaringsmaatregelen komen. Ik geloof daar niets van, want dat zou een compleet verkeerde mentaliteit zijn en ik heb juist steeds van u begrepen dat de mensen in de kandidaat-landen die mentaliteit niet hebben. Bovendien kan een vrijwaringsmaatregel, als die er komt, nadien altijd weer worden opgeheven. Hoe sneller die maatregel wordt opgeheven, des te beter is dat ook voor het land zelf. U schildert de landen dus vrij negatief af, terwijl ik ervan uitga dat hun mentaliteit veel beter is.

De heer Timmermans (PvdA):

Ook dit komt weer neer op de vraag, wat de beste onderhandelingstactiek is. U en ik zijn het daar niet over eens. De manier waarop de Commissie nu opereert, vind ik verstandig.

De heer Van den Brink (LPF):

Hoe vertel ik het mijn kinderen en hoe voed ik ze het beste op?

De heer Timmermans (PvdA):

Een paternalistische houding ten opzichte van landen die collega-lidstaten van de Europese Unie zijn, past ons bepaald niet. Ik kan mij voorstellen dat ook regeringen van de toetredingslanden hun politieke partijen en hun maatschappelijke opinie onder druk moeten zetten om deze vaak heel pijnlijke maatregelen te nemen. Ook in Nederland krijgen wij méér voor elkaar als er zo'n zwaard van Damocles blijft hangen, dan als de bijl in feite al gevallen is, met excuus voor het mengen van twee metaforen. Ik ben het dus eens met de lijn van de Commissie dat niet nu al moet worden aangegeven waar zeker vrijwaringsmaatregelen zullen komen. Je moet het zwaard van Damocles boven de hoofden laten hangen. De Commissie verdient ons vertrouwen met dit dossier, zeker gezien de manier waarop commissaris Verheugen heeft geopereerd. Dat lijkt mij ook in lijn met wat bijvoorbeeld namens de VVD-fractie wordt gezegd in de discussie over de nieuwe Europese grondwet, namelijk dat wij een krachtige Europese Commissie willen. Dat is belangrijk voor Nederland. Wij willen een Commissie die wij kunnen vertrouwen. Je moet niet als je dat aan de ene kant zegt aan de andere kant een houding uitstraling van "ik vertrouw de Commissie dit belangrijke dossier eigenlijk niet toe".

De Partij van de Arbeid-fractie is geen voorstander van een overgangstermijn in het vrije verkeer van personen. De Nederlandse regering heeft in de loop van de onderhande lingen met steun van de Tweede Kamer steeds aangegeven geen behoefte te hebben aan die overgangstermijn. Ik zal u de argumentatie daarvoor besparen. Er zijn talloze redeneringen op losgelaten. Ik wil die hier niet herhalen. Dat is trouwens onlangs al gebeurd in een ander debat. Ik stel vast, en zeg dit met name tegen de heer van Dijk, dat de minister-president onlangs bij zijn bezoek aan de kandidaat-lidstaten namens de regering heeft gezegd dat Nederland geen voorstander is van overgangstermijnen bij het vrije verkeer van personen. Is de minister-president niet van het CDA? Ach, het maakt ook niet uit, want de heer Van Dijk heeft volstrekt recht op dualisme. Natuurlijk is het mogelijk dat hij van het kabinet een zo fundamentele beleidswijziging vraagt. Iedere lidstaat heeft volledig het recht om te zeggen: wij vinden het in ons belang om die overgangstermijn te hanteren. Echter, zo'n fundamentele beleidswijziging zal ongetwijfeld repercussies hebben op onze relatie met die nieuwe landen en op de ontwikkeling van onze arbeidsmarkt en zal ongetwijfeld ook negatieve gevolgen hebben voor de illegale arbeid in Nederland. Ook als je dat allemaal voor je rekening wilt nemen, mag je zo'n beleidswijziging niet lichtvaardig vragen.

Zo'n beleidswijziging mag volgens mijn fractie hooguit worden doorgevoerd op basis van een gedegen studie. Het verbaast mijn fractie dan ook hooglijk dat de CDA-fractie met nattevingerwerk nu ineens roept: hoppa, kom maar eens met die overgangstermijn. En dat terwijl wij zitten te wachten op een rapport van staatssecretaris Rutte over dit onderwerp. Het had de CDA-fractie gesierd als zij op z'n minst had willen wachten op het rapport van staatssecretaris Rutte. Ik weet bijna zeker dat hij op basis daarvan tot de conclusie zal komen dat Nederland niks te winnen heeft bij een overgangstermijn, maar ik laat mij graag door de staatssecretaris corrigeren als ik dat fout hebt.

De heer Van Dijk (CDA):

De heer Timmermans heeft waarschijnlijk in een grote witte bol gekeken om te zien wat de uitkomst van de studie is. Ik houd hem voor dat hetgeen de minister-president in Polen heeft gezegd iets anders is dan hij nu net heeft gesuggereerd. Hangt het voor de PvdA alleen af van de gevolgen voor de arbeidsmarkt of er een overgangsregeling moet komen?

De heer Timmermans (PvdA):

Natuurlijk, waarvan kan het anders afhankelijk zijn?

De heer Van Dijk (CDA):

Zouden andere motieven, zoals de door ons aangegeven braindrain, ook een argument kunnen zijn om in het belang van de kandidaat-lidstaten geen gebruik te maken van de overgangsmaatregel?

De heer Timmermans (PvdA):

U treedt nu op als de pastoor die ik nog uit mijn kinderjaren ken en die zei: ik weet wel wat goed voor u is. Mogen die landen misschien zelf uitmaken wat zij denken dat goed voor hen is? Hebben die landen gezegd: wij zijn bang voor een braindrain, dus kom alsjeblieft met een overgangsmaatregel? Wat is dit een paternalistisch geklets, mijnheer Van Dijk.

De heer Van Dijk (CDA):

Ik heb het wel in de discussie gehoord. Dat u het niet hebt gehoord of niet hebt willen horen, is uw probleem en niet het onze.

De heer Van Baalen (VVD):

Als ik het betoog van de heer Timmermans goed heb verstaan, zegt hij eigenlijk: ik wil feiten en ben bereid te discussiëren op basis van feiten. Betekent dit dat de Partij van de Arbeid-fractie op basis van een voldragen afweging van het kabinet bereid is om indien daartoe aanleiding is, het kabinet te verzoeken om die termijn van twee jaar in te stellen? Zou de heer Timmermans daartoe bereid zijn?

De heer Timmermans (PvdA):

Ik zeg u dit, mijnheer Van Baalen. Het resultaat van alle studies die zijn gedaan en alle antwoorden van het kabinet, wijzen allemaal in een andere richting. Echter, als uit het rapport van staatssecretaris Rutte mocht blijken dat er ernstige verstoringen van de Nederlandse arbeidsmarkt dreigen en dat het dus in het belang is van ons land om die overgangstermijn te hanteren, dan zal de fractie van de Partij van de Arbeid daarvoor openstaan, want wij zijn niet gekke Henkie. Wij hebben evenwel op dit moment geen enkele indicatie dat de noodzaak daartoe bestaat. In de overwegingen moeten ook worden meegenomen de schade die ermee wordt aangericht, ook in de verhoudingen met die landen, door het schenden van gewekte verwachtingen en het terugkomen op een eerder gegeven woord. Een volksvertegenwoordiging die zichzelf serieus neemt, zou niet zo lichtvaardig moeten handelen als het gaat om dit soort belangrijke beleidswijzigingen.

De heer Van Baalen (VVD):

Dat laatste ben ik met u eens. Bent u bereid erover na te denken en staatssecretaris Rutte te verzoeken zijn studie naar voren te halen? Het mag natuurlijk niet een doekje voor het bloeden worden.

De heer Timmermans (PvdA):

Absoluut niet. Elke dag dat wij de studie eerder kunnen hebben, is ons welkom. Wij gaan echter niet mee met zo'n fundamentele beleidswijziging alleen op basis van nattevingerwerk, vermoedens e.d. Wij hebben geen enkele indicatie dat deze beleidswijziging nodig is. Als uit de stukken van het kabinet blijkt dat wij dit verkeerd zien, moeten wij zo eerlijk zijn om toe te geven dat wij ons hebben vergist. Maar nogmaals, daarvoor heb ik geen enkele aanwijzing op dit moment.

De heer Van den Brink (LPF):

De meeste goede dingen ontstaan op basis van Fingerspitzengefühl en niet op basis van rapporten. Bent u het met mij eens dat wij in het parlement mogen pleiten voor de belangen van de Nederlandse werknemers?

De heer Timmermans (PvdA):

Daarvoor kunt u mij midden in de nacht wakker maken!

De heer Van den Brink (LPF):

Daar heb ik tot nu toe weinig van gemerkt!

De heer Timmermans (PvdA):

Ik denk dat de gehele Nederlandse economie belang heeft bij één Europese arbeidsmarkt. Wij zullen in de toekomst mensen uit andere delen van Europa nog hard nodig hebben voor onze economie. Het gaat nu om verstoringen op korte termijn, maar op dat punt is mijn fractie bepaald niet overtuigd. Sterker nog, wij hebben de indruk dat er sprake is van een zekere stemmingmakerij omdat veel mensen zich nogal ongemakkelijk voelen over de EU. Men wil liever een flinke daad stellen dan dat men zich baseert op een fundamentele analyse.

De heer Van den Brink (LPF):

Misschien hebt u een punt als het gaat over de lange termijn, maar het gaat er ook om dat de mensen morgen overleven!

De heer Timmermans (PvdA):

Dat ben ik met u eens en daarom zeg ik ook: als er op korte termijn grote verstoringen zijn te verwachten, moeten wij daar wat aan doen. Dat recht heeft een lidstaat. Wij komen ook op voor de belangen van de Nederlandse burgers.

De heer Van der Staaij (SGP):

Ik ben het graag met de heer Timmermans eens dat wij zorgvuldig moeten opereren bij dit soort besluitvorming. Ik verbaas mij echter over zijn opmerking dat er geen enkele indicatie is van te verwachten problemen. Hoe waardeert hij dan het feit dat diverse landen inmiddels hebben besloten tot een overgangsmaatregel? Moet dan niet een grotere arbeidsmigratie naar de andere landen worden verwacht?

De heer Timmermans (PvdA):

In Duitsland en Oostenrijk is een jaar geleden een debat op emoties gevoerd over de uitbreiding. Beide landen hebben in Brussel gezegd: als wij op dit punt niet enig respijt krijgen, bestaat de kans dat wij de uitbreiding niet geaccepteerd krijgen door de bevolking. Op grond daarvan verzochten zij een overgangstermijn als het gaat om het vrije verkeer van werknemers. Uiteraard speelde de massale werkloosheid in het oosten van Duitsland hierbij een belangrijke rol. In Brussel is afgesproken dat iedere lidstaat het recht heeft om die maatregelen te nemen en daarbij een eigen motivering te verzinnen. Daar gaan wij niet over, maar wij gaan wel over de motieven van Nederland. Gelet op onze open economie en ook gelet op de toezeggingen die al zijn gedaan aan de nieuwe lidstaten, ben ik van mening dat wij een dergelijke belangrijke beleidswijziging zeer goed en feitelijk moeten onderbouwen.

De heer Van der Staaij (SGP):

U bent het met mij eens dat als er meer landen zijn die die overgangstermijn daadwerkelijk benutten, dit gevolgen heeft voor de toestroom van werknemers naar Nederland?

De heer Timmermans (PvdA):

Dat klinkt niet onlogisch, maar omdat ik uiterste zorgvuldigheid wil betrachten, wil ik horen wat staatssecretaris Rutte hierover te melden heeft. Dat lijkt mij niet meer dan terecht tegen de achtergrond van hetgeen wij altijd hebben gezegd tegen de nieuwe lidstaten.

De heer Rouvoet (ChristenUnie):

Ik ben het op het laatste punt eens met de heer Timmermans. Mevrouw Bussemaker heeft er in het debat met staatssecretaris Rutte op aangedrongen dat die notitie nog dit jaar aan de Kamer wordt voorgelegd. Vindt de heer Timmermans dat er daarna zo snel mogelijk moet worden besloten of is hij het eens met de redenering dat wij ook nog na de toetreding een besluit kunnen nemen als wij in ieder geval over een analyse beschikken? Een notitie is iets anders dan een studie of een rapport en ik heb begrepen dat wij van staatssecretaris Rutte een notitie krijgen met pro's en contra's.

De heer Timmermans (PvdA):

Laten wij dit afwachten. Ik hoop dat die notitie snel komt, maar zelfs als zij op 15 december komt, hebben wij nog tijd genoeg om een besluit te nemen. Wij kunnen daarover nog uitvoerig met het kabinet praten, want zo'n overgangstermijn staat natuurlijk strikt genomen los van de ratificatie van het toetredingsverdrag. Dit is nu in het kader van dit debat opgebracht om het wat op te leuken en te laten zien hoe flink wij zijn, maar het staat formeel natuurlijk los van elkaar.

De heer Rouvoet (ChristenUnie):

Uit de bijdrage van mevrouw Bussemaker sprak een zekere urgentie. Zij vreesde dat het wat erg laat zou zijn als er volgend jaar nog een analyse op wordt losgelaten. Dit hangt ook samen met de datum van 1 mei. Hoe denkt de Partij van de Arbeid over het moment waarop wij de beslissing nemen of de Nederlandse regering al of niet moet vragen om een overgangstermijn?

De heer Timmermans (PvdA):

Ik begrijp wat u bedoelt. Voorzover ik de stukken ken, heeft Nederland ook nog na 1 mei de mogelijkheid om om een overgangstermijn te vragen. Het lijkt mij echter ook politiek verstandiger om dit zo snel mogelijk en goed onderbouwd te doen als je dit zou willen. Als de gegevens niet conclusief zijn of het beeld is niet helder, zullen wij moeten handelen naar aanleiding van gebeurtenissen. Je kunt dan pas handelen op het moment dat zich ernstige verstoringen van de arbeidsmarkt voordoen. Als je het echter goed kunt onderbouwen, kun je dat beter preventief doen en niet achteraf.

De heer Van Bommel (SP):

Voorzitter. De wijze waarop de toetreding van de tien verdragslanden zich voltrekt, is in hoge mate exemplarisch voor de wijze waarop de Europese Unie zich de afgelopen decennia heeft ontwikkeld. Via bureaucratische procedures en het vragen van vertrouwen, zonder het bieden van de daarbij behorende controlemechanismen, werkt de Europese elite aan de totstandkoming van de grootste interne markt ter wereld met meer dan 420 miljoen consumenten. De Europese Unie dreigt een megalomaan project te worden waarin burgers zich niet meer kunnen herkennen. Een unie die bovendien wordt geassocieerd met bemoeizucht, fraude en het dwingend opleggen van monetaire politiek. Overigens dreigt die monetaire politiek door het eigenzinnige gedrag van enkele grote lidstaten in het water te vallen en dit is misschien maar goed ook.

Nu de uitbreiding die voor de deur staat. Vooral in die gevallen waarin voldoende politiek draagvlak leek te bestaan voor uitbreiding en verdieping van de Unie, werden burgers in staat gesteld zich uit te spreken via referenda. Van de 36 keer dat er een volksraadpleging plaatsvond, pakte dit 27 keer goed uit voor de EU-architecten.

Het feit dat een meerderheid van de bevolking van een nieuwe lidstaat die zich mocht uitspreken, zich voor die aansluiting bij de Unie heeft uitgesproken, wekt bij mijn fractie geen enkele verbazing. Nadat een groot deel van de bevolking van deze landen het afgelopen decennium de effecten van de neoliberale globalisering aan den lijve heeft ervaren, leeft onder hen de hoop dat aansluiting bij de Europese Unie tot een verbetering van hun materiële positie zal leiden. De verwachtingen zijn in sommige kandidaat-lidstaten bijzonder hooggespannen. In enkele gevallen lijkt er zelfs sprake te zijn van een geloof dat na toetreding de euro's als manna uit de Brusselse hemel zullen vallen. Als rapporteur voor de commissie voor Europese Zaken hoorde ik de voorzitter van de Kamer van Koophandel op Malta zijn verbazing uitspreken over Maltese ondernemers die verwachten na toetreding rechtstreeks cheques uit Brussel te zullen ontvangen. Wat zal hun teleurstelling groot zijn als dit straks niet het geval is. Hoe zal de bevolking reageren als de privatiseringstrein door de nieuwe lidstaten gaat denderen en ook daar mensen werkloos maakt? De integratie van de potentiële toetredingslanden tot de Unie zal er vooral in de landbouwsector toe leiden dat miljoenen mensen hun werk, en dus een belangrijk deel van hun inkomen, zullen verliezen. In Nederland en West-Europa hebben wij dat proces na de Tweede Wereldoorlog doorgemaakt in een context van heropbouw en economische expansie. De vraag hoe dit proces van sanering van de agrarische sector binnen de huidige wereldconjunctuur uitpakt, baart mij grote zorgen.

Zelfs als de wereldeconomie in de komende tijd niet in zwaar weer terechtkomt, verwacht Hans Holzhacker, directeur van de Bank Austria die sterk aanwezig is in Oost-Europa, dat de nieuwe toetredingslanden op korte termijn weinig profijt hebben van een aansluiting bij de Unie. Hij verklaart dat op grond van de grote financiële inspanningen die de betreffende landen zich moeten getroosten vanwege hun toetreding tot de Europese Unie en de NAVO, de herziening van hun zorg- en pensioenstelsels en de vereiste inspanningen op het vlak van infrastructuur en gemeentelijke diensten. En dan heb ik het nog niet eens over een eventuele toetreding tot de monetaire unie en de invoering van de euro op termijn.

Het toetredingsproces dat de kandidaat-landen in de afgelopen jaren hebben doorlopen, staat in hoge mate model voor het ontstaan van de Unie. Op basis van een indrukwekkende worsteling om stabiele instellingen te ontwikkelen, een functionerende markteconomie op gang te brengen en te voldoen aan de verplichtingen van het toekomstige EU-lidmaatschap, zijn indrukwekkende papierbergen ontstaan die zelfs politiek goed ingevoerde personen het zicht op de werkelijkheid ontnemen. Toegegeven, een en ander houdt veel mensen aan het werk. Het omzetten van de 80.000 pagina's van het Europese acquis in nationale wetgeving is een enorm proces. Het controleren op het daadwerkelijk uitvoeren van die wetgeving is nagenoeg onmogelijk. Daarmee wordt het uitbreidingsproces in belangrijke mate een vertrouwenskwestie. Is het niet beter om het vervolgtraject inzichtelijk te maken en procedureel vast te leggen? Deelt de regering deze opvatting?

Commissaris Verheugen onderscheidt in zijn rapportage van 6 november naast nagekomen verplichtingen, kwesties die een versterkte inspanning eisen en ernstige zorgpunten. De lijst met kwesties en landen die extra inspanningen vereisen, zal ik u besparen. U kent die lijst immers zelf ook. Het aantal ernstige zorgpunten, dat vooral betrekking heeft op de interne markt en de besteding van EU-gelden, bedraagt 39. Daarbij staat de grootste en zwaarste potentiële toetreder, Polen, met stip op negen punten. Andere zorgenkindjes scoren één tot vijf strafpunten.

Vooral het probleem van de corruptie in de toetredende landen baart eurocommissaris Verheugen terecht grote zorgen. Met betrekking tot het verschijnsel corruptie in de voormalige Oostbloklanden is het laatste woord nog niet gezegd. Het privatiseringsproces dat er in de afgelopen vijftien jaar toe heeft geleid dat nationaal eigendom in privéhanden is overgegaan, is gepaard gegaan met grootschalige vormen van diefstal, misdaad en corruptie. Dat heeft in tal van landen geleid tot vormen van junglekapitalisme waarbinnen het onderscheid tussen bovenwereld en onderwereld niet of moeilijk te maken valt.

Ondanks de geringe omvang van de economieën van de betreffende landen is hun aandeel in de georganiseerde misdaad buitensporig hoog. Het feit dat de nieuwe lidstaten hun politieapparaat en gerechtelijke systeem maar heel moeizaam op elkaar weten af te stemmen, schept kansen voor de georganiseerde misdaad bij het zoeken naar nieuwe markten, aldus een recent verschenen Europol-rapport. Dat de corruptie in de toetredingslanden de Europese Commissie zorgen baart, wil ik graag geloven. Zelfs binnen de eigen structuur is zij namelijk niet in staat om dit probleem effectief aan te pakken, getuige de problemen die zich nu bij Eurostat voordoen. Hoe wil de regering ons ervan overtuigen, dat deze problemen binnen afzienbare tijd oplosbaar zijn?

Uit de verslagen van de werkbezoeken van de Kamer aan de nieuwe lidstaten wordt duidelijk dat in sommige landen corruptie een bijna onlosmakelijk onderdeel van de bestuurlijke cultuur is. Het wordt niet eens als corruptie ervaren, maar als dienstverlening en loyaliteit. Volgens de SP is het denkbaar dat met de uitbreiding nog meer corruptie als betonrot het fort Europa binnendringt en van binnenuit aantast. De keerzijde van de medaille is dat door de uitbreiding van de Unie meer inzicht en toezicht op corruptie ontstaat in de landen die nu nog met grote problemen kampen.

Ik meen dus dat het glas zowel halfvol als halfleeg is. De vraag is gerechtvaardigd wat de Commissie, en in haar kielzog de Nederlandse regering, ertoe brengt om te spreken van een prestatie van formaat. Als wij aannemen dat de Commissie zorgvuldigheid heeft betracht in het uitzetten van het toetredingstraject, dan verdient de Commissie een onvoldoende omdat voor de meeste kandidaat-leden nog grote hobbels te nemen zijn voordat zij zich volledig kwalificeren voor het EU-lidmaatschap. Een prestatie van formaat, aldus de Nederlandse regering. Hierbij tekent zij aan dat een aantal deelterreinen de komende maanden nog extra aandacht verdient. Dat betreft voorwaarden om een adequaat speelveld voor de interne markt te creëren, voedselveiligheid, bestuur en recht, financiën en beginselen van non-discriminatie. Van de regering zou ik graag vernemen op welke terreinen de potentiële lidstaten zich nu reeds kwalificeren voor die aansluiting.

Teneinde de problemen, en nu ga ik europraat gebruiken, effectief uit te faseren – in gewoon Nederlands: op te lossen – grijpt de Commissie frequent naar het wapen van de speciale vrijwaringsclausules. In het geval van Polen telt het hoofdstuk "vrijwaringsclausules" maar liefst 102 pagina's. In het kader van de "voor wat hoort wat"-benadering stelt de EU de kandidaat-lidstaten in staat om gedurende een overgangsperiode af te wijken van de EU-standaarden. Daarnaast staat het de EU-lidstaten vrij om in specifieke gevallen een overgangstermijn in te stellen. Zo hebben de EU-lidstaten een vrijwaringsclausule bedongen die het hen mogelijk maakt om transportondernemers uit de tien nieuwe landen voor een periode van enkele jaren te weren. Polen en Hongarije hebben op hun beurt tijdelijke barrières op weten te werpen voor het opkopen van landbouwgrond en huizen door burgers van de huidige EU-lidstaten. Duitsland en Oostenrijk hebben voorts een rem op de vrije toegang van arbeidsmigranten uit de tien nieuwe lidstaten bedongen voor een periode van twee jaar en mogelijk zelfs zeven jaar. De Nederlandse regering was tot voor kort van mening dat het weren van arbeidsmigranten uit de toetredingslanden niet noodzakelijk en zelfs ongewenst is. Graag zou ik van de regering vernemen of zij nog steeds op dat standpunt staat. Staatssecretaris Nicolaï heeft in de pers al op voorhand laten weten dat Nederland in Brussel wel wat uit te leggen heeft wanneer zij op dit punt door de bocht gaat.

De toetsing die de Commissie recentelijk toe heeft gepast op de kandidaat-landen, heeft naar mijn mening een hoog "God-zegene-de-greep-gehalte". Van een adequate politieke toetsing van de tien nieuwe lidstaten op het vlak van politie, justitie, strijd tegen corruptie en discriminatie en een adequate behandeling van minderheden is in het kader van het Verdrag van Nice uit 2000 naar mijn mening nooit voldoende werk gemaakt. Tot op de dag van vandaag staat de markt en niet de mens centraal bij het wegen van de kandidaat-lidstaten. Deelt de regering mijn zorg met betrekking tot de positie van de Roma in Slowakije, Hongarije en Tsjechië en van homoseksuelen in een land als Polen? De signalen die afgegeven worden in de verslagen aan de Kamer naar aanleiding van onze werkbezoeken, zijn wat mij betreft zorgwekkend.

De toetsing van de tien nieuwe kandidaat-landen die zich op dit moment collectief zouden kwalificeren voor toetreding tot de Europese Unie, is naar mijn mening gebrekkig. In plaats van een zorgvuldige toetsing per land vindt er nu feitelijk een "package deal" plaats, waarbij de Unie over voldoende mars, sanctie en financiële middelen denkt te beschikken om het vervolgproces in goede banen te leiden. Via de knuppel en de wortel moeten de nieuwkomers binnen de gewenste bandbreedte worden gehouden. Het middel van de knuppel en de wortel bestaat in dit geval uit een combinatie van enerzijds onvrijwillige vrijwaringsclausules en in het ergste geval schorsing op basis van artikel 7 van het EU-Handvest en anderzijds gelden uit de structuur- en cohesiefondsen en de artikel 30-overeenkomst. Dat moet haast wel misgaan, zou je zeggen. Uitbreiding kan op deze manier gepaard gaan met desintegratie van de Unie. Hoe staat de regering tegenover die mogelijk onbedoelde werking van dit mechanisme?

Van de regering zou ik graag horen waarom zij akkoord gaat met de uitbreiding met de tien kandidaat-landen, terwijl eurocommissaris Verheugen zich niet houdt aan zijn toezegging van december vorig jaar om inzicht te geven in zijn sancties tegen landen die op specifieke terreinen onvoldoende vooruitgang hebben geboekt. Wat brengt de regering ertoe om de Commissie een carte blanche te geven ten aanzien van het uitbreidingsproces van de Unie? Wat maakt dat de regering ervan uit gaat dat Hongarije, Polen, Tsjechië en Slowakije hun begrotingstekort binnen afzienbare tijd terugbrengen tot binnen de gewenste bandbreedte, wanneer grote EU-lidstaten zonder blikken of blozen het Stabiliteitspact aan hun laars lappen? Ondanks het feit dat de EU-trein doordendert is het proces van verdieping en uitbreiding van de Europese Unie, met name door het gebrek aan politiek draagvlak onder de bevolking van de oude Unielanden, in onrustig vaarwater terecht gekomen. Ondanks het feit dat de Nederlandse regering er het nodige aan heeft gedaan om het toetredingsproces te formaliseren via onder andere zogeheten early warning en monitoring rapportages, ook al europraat, en de kosten van de operatie binnen de bestaande budgettaire perken te houden, bestaan er binnen de Europese Unie momenteel grote meningsverschillen en serieuze tegenstellingen over het proces van Europese integratie. Wanneer de Duitse minister van buitenlandse zaken naar aanleiding van de opstelling van Polen en Spanje openlijk spreekt over de optie om een kopgroep Berlijn-Parijs-Londen te vormen wanneer het uitbreidings- en verdiepingsproces stukloopt, zegt dat wat mij betreft genoeg.

Ondanks mijn kritiek op deze wijze van uitbreiding en verdieping van de Europese Unie is mijn fractie een groot voorstander van Europese samenwerking. Voor de inhoudelijke onderbouwing van dat proces haal ik mijn inspiratie echter liever uit Parijs, waar vorige week het Europees sociaal forum plaatsvond, dan uit Brussel. Het huidige project van Europese integratie, dat gebaseerd is op het institutionaliseren van het neoliberale economische stelsel en het versterken van de militaire capaciteit, maakt Europa naar mijn mening niet veiliger, socialer of democratischer. Daarom zet mijn fractie wat de toekomst van Europa betreft in op het verwerpen van de grondwet als een belangrijke stap op weg naar een ander Europa.

Mevrouw Karimi (GroenLinks):

Het standpunt van de SP-fractie over de grondwet was mij bekend, maar moet ik uw betoog zo begrijpen dat u tegen dit verdrag zult stemmen?

De heer Van Bommel (SP):

Neen, in dit debat staat niet de grondwet ter discussie.

Mevrouw Karimi (GroenLinks):

Neen, het gaat om de uitbreiding. Daarom vraag ik naar het uitbreidingsverdrag.

De heer Van Bommel (SP):

Over het uitbreidingsverdrag heb ik gezegd wat wij in alle voorgaande debatten hebben gezegd. Wij zullen dit uitbreidingsverdrag steunen, maar wij zetten wij grote vraagtekens bij de verzekeringen die ons worden gegeven dat het allemaal wel goed komt. De vragen die ik op alle deelterreinen heb gesteld, moeten volgens mij door alle fracties worden gesteld, ongeacht of men voor of tegen uitbreiding is. Onze startpositie is dat wij voor uitbreiding van de Europese Unie zijn, ondanks het feit dat wij de Europese Unie ingrijpend zouden willen wijzigen.

Mevrouw Karimi (GroenLinks):

Dat heb ik niet uit uw betoog begrepen.

De heer Van Bommel (SP):

Dan hebt u zeker in een andere zaal gezeten.

Mevrouw Karimi (GroenLinks):

Ik heb de hele tijd hier gezeten. Als er niets deugt in de Europese Unie, wees dan consequent en zeg dat u ook die uitbreiding niet wilt. Maar goed, dat doet u niet. U hebt aan de regering de vraag gesteld waarom wordt ingestemd met de uitbreiding, terwijl er zoveel problemen zijn. Zelf ziet u die problemen ook. Hoe komt het dan dat u toch instemt?

De heer Van Bommel (SP):

Ik heb aan de regering gevraagd hoe zij het vertrouwen kan uitspreken dat het allemaal wel goed komt. Op allerlei deelterreinen zijn terecht problemen gesignaleerd, zoals corruptie, bestuurlijke zaken, het recht, de financiën en de vrijwaringsclausules. Al die problemen komen voort uit de uitbreiding. Of wij nu voor of tegen uitbreiding zijn, volgens mij kunnen wij niet anders dan die problemen hier aan de orde stellen en aan de regering vragen hoe het kan dat zij voortdurend het vertrouwen blijft uitspreken dat het allemaal wel goed komt.

De heer Rouvoet (ChristenUnie):

Ik begrijp hier helemaal niets van. U noemde een heleboel bezwaren en u klonk bijna hoopvol toen u zei: dat moet wel fout gaan. U kunt dan toch niet "unverfrohren" zeggen dat u het verdrag wel steunt omdat u voor uitbreiding bent? U moet dan ook een vent zijn en zeggen dat u het zo niet kunt steunen.

De heer Van Bommel (SP):

U citeert mij onjuist. Ik heb niet gezegd: dat moet wel fout gaan, maar: dat moet haast wel fout gaan.

De heer Rouvoet (ChristenUnie):

In uw woorden klonk dus iets minder hoop door dan ik veronderstelde, maar het klonk toch echt als: dit kan niet goed gaan. Als u het proces zo somber ziet verlopen als u hier hebt geschetst, kan ik mij na uw betoog niet voorstellen dat u zegt: natuurlijk steunen wij wel het verdrag. U moet uw conclusie wel laten sporen met uw sombere analyse van het proces en deze procedure rond het verdrag.

De heer Van Bommel (SP):

U citeert mij alweer onjuist. Ik heb niet gezegd: natuurlijk zullen wij dit verdrag steunen. Ik heb gezegd dat onze houding in alle voorgaande debatten is geweest: wij willen dit verdrag steunen, maar wij hebben grote vragen op de terreinen waar nu problemen zijn gesignaleerd, die al eerder waren gesignaleerd. Omdat de datum van de uitbreiding van de Europese Unie steeds dichterbij komt, moet er nu serieus werk worden gemaakt van controlemechanismen. Nu het er echt toe doet – er ligt nu een verdrag voor dat geratificeerd moet worden – moeten wij zeker weten dat de problemen kunnen worden opgelost. Die zekerheid heb ik op dit moment niet. Volgens mij heeft de regering die ook niet, vandaar mijn vraag aan de regering waar zij haar vertrouwen op baseert.

De heer Rouvoet (ChristenUnie):

Ik ga u niet opnieuw citeren, want dan krijg ik het verwijt dat ik dat niet precies tot op de komma goed doe. Ik vraag u echter klip en klaar: staat het voor uw fractie vast dat u de goedkeuring van het verdrag zult steunen, of laat u dit afhangen van de reactie van de regering en houdt u het voor mogelijk dat u tegen zult stemmen?

De heer Van Bommel (SP):

Ik wacht inderdaad de antwoorden af van de regering. Dat doe ik in een debat altijd, maar onze grondhouding is dat wij het verdrag steunen.

De heer Van der Staaij (SGP):

Mijn verbazing komt ook voort uit het feit dat ik al eerder vandaag in deze zaal zat, in een debat over een andere uitbreiding, namelijk die van de NAVO. Daar hoorden wij van de heer Van Bommel dezelfde sombere tonen, waaraan hij de conclusie verbond: nee. Nu komt hij met vergelijkbare sombere tonen en concludeert daaruit dan toch: ja.

De heer Van Bommel (SP):

Appels en peren met elkaar vergelijken, leidt tot de conclusie dat appels én peren fruit zijn, maar heel anders smaken. De smaak van de NAVO vind ik buitengewoon smerig. Dat heeft te maken met de veranderende doelstellingen van de NAVO. Ik wil dat debat best nog een keer overdoen, maar wat ons betreft, kan de NAVO opgeheven worden. Dat is een heel andere uitgangspositie in een debat over uitbreiding dan wanneer je zegt dat de EU moet veranderen. Dat is wat wij zeggen over de EU en dat is heel iets anders dan opblazen.

De heer Van der Staaij (SGP):

Dan is het mij helder. Het is een kwestie van smaak, de smaak van de EU is positiever dan die van de NAVO en daarom is de SP-fractie voor het verdrag.

De heer Van Bommel (SP):

Dat is een uitstekende samenvatting, dank u wel.

De heer Van Baalen (VVD):

Voorzitter. In een debat over de uitbreiding van de Europese Unie passen twee invalshoeken. De eerste is een strategische invalshoek. Hoe staan wij ten opzichte van de uitbreiding richting Midden-, Oost- en Zuid-Europa? Een tweede invalshoek is de vraag op welke wijze de uitbreiding gestalte wordt gegeven. Via welke maatregelen en processen gebeurt dat? Ik richt mij in de eerste plaats op het strategische doel en in de tweede plaats op de uitvoeringsmaatregelen. Daarover heeft de VVD-fractie een aantal prangende vragen en daarin ziet zij een aantal problemen.

"Nog is Polen niet verloren!" Dit is de bezweringsformule waarmee de Polen zich door de eeuwen heen hebben gewapend tegen voortdurend onheil en bezetting. De Polen putten hieruit in de donkerste dagen van hun geschiedenis de hoop dat Polen de onafhankelijkheid zou herwinnen en dat het Poolse volk in vrijheid zou kunnen leven. Het Poolse volk, de Poolse regering en het Poolse parlement hebben zich in vrijheid kunnen uitspreken voor toetreding tot de EU per 1 mei 2004. Het Polen van Karol Woytila, Lech Walensa en Tadeusz Mazowecki, het land van onze bevrijders in de Tweede Wereldoorlog. Dit is een keerpunt in de geschiedenis van Polen en van Europa. Polen is voor de VVD zeer welkom in de EU.

Evenzeer welkom zijn Estland, Letland en Litouwen, die na slechts twintig jaar onafhankelijkheid van de kaart werden geveegd en op basis van een vreedzaam burgerprotest hun onafhankelijkheid herwonnen. Wie herinnert zich niet het lint van vreedzame burgers van Tallin tot Riga en Vilnius, een gezamenlijk Baltisch verzet tegen Sovjettanks. Welkom zijn ook Tsjechië en Slowakije. Zij vormden de eerste echte democratie in Midden-Europa na de Eerste Wereldoorlog. In 1938 verraden, in 1948 beroofd van hun vrijheden, in 1968 alleen gelaten. In 1988 en 1989 hervonden zij hun vrijheid, doordat vrije burgers zich verzetten. De Tsjechen en Slowaken besloten op vreedzame wijze te scheiden. Nu treden zij als goede buren toe tot de EU. Welkom is ook Hongarije, dat een lange weg aflegde van het bloedig neerslaan van de Hongaarse opstand in 1956 tot het openknippen van het IJzeren Gordijn in 1989.

De heer Timmermans (PvdA):

Voorzitter. Ik krijg bijna tranen in mijn ogen van al deze mooie woorden. Ongeveer tien dagen geleden zaten de heer Van Baalen en ik samen in een programma op tv. Toen zei hij nog dat hij eigenlijk niet zo voor deze uitbreiding was, maar met het pistool op de borst zou de VVD-fractie dan toch maar instemmen. Zeker sinds gisteren is mijn ervaring dat de VVD-fractie in het Europa-debat net een paling in een emmer snot is, glibberig en ongrijpbaar. Maar u hebt wel iedere keer echt andere teksten, mijnheer Van Baalen. Is dit nu uw standpunt of lezen wij morgen weer in de krant dat u eigenlijk toch niet zo tevreden bent met de uitbreiding?

De heer Van Baalen (VVD):

Voor de heer Timmermans is een krantenkop de hoogste wijsheid. Dat zij zo. Ik laat in mijn betoog weten waar de VVD-fractie problemen ziet en dan wordt de heer Timmermans op zijn wenken bediend. Hij kent mij: ik zal niet trachten mij onder zijn vragen uit te wurmen. Wel verzoek ik hem dit deel van mijn betoog te mogen voortzetten. Ik kom hierop absoluut terug en anders zal hij mij wel opnieuw interrumperen.

Voorzitter. Welkom is Slovenië, dat zich langzaam losweekte uit het autocratische Joegoslavische verband en dat al zo lang een normaal land is. Ik bedoel dit als een groot compliment. Welkom zijn voorts Malta en Cyprus, waarbij ik opmerk dat Cyprus niet gestraft mag worden voor de Turkse bezetting van het eiland sedert 1974. Er ligt een dure plicht op Turkije om er alles aan te doen, opdat een vreedzame hereniging van Cyprus plaatsvindt voordat het land op 1 mei 2004 tot de Europese Unie toetreedt. Daarvoor vraag ik aandacht. Een land dat grondgebied van een lidstaat van de Europese Unie bezet houdt, kan niet verwachten tot deze Unie te worden toegelaten.

De VVD-fractie hoopt dat Bulgarije en Roemenië in staat zijn op korte termijn eveneens te voldoen aan de Kopenhagen-criteria voor de toetreding tot de Europese Unie. De Kamer heeft zich reeds bij de Staat van de Unie uitgesproken voor een individuele beoordeling op basis van één toetredingsverdrag per lidstaat. Wij hopen dat de Bulgaren en de Roemenen spoedig in de Unie kunnen komen en daar kunnen worden verwelkomd. De Roemenen hebben hun vrijheid in 1989 via een bloedige revolutie moeten bevechten. Voor hen was er géén fluwelen revolutie. Op ons netvlies staat nog steeds de brand van de universiteitsbibliotheek van Boekarest. De Bulgaren hebben zich door diepe dalen van armoede omhoog geworsteld. Wij hebben respect voor hun inspanningen, moed en doorzettingsvermogen, die uit zullen monden in een volwaardig lidmaatschap van de Unie.

De hereniging van Europa is nu pas echt begonnen. Het gebied van Midden- en Oost-Europa is niet geëxplodeerd noch geïmplodeerd...

Mevrouw Karimi (GroenLinks):

Heeft de heer Van Baalen geen woorden van lof voor Turkije?

De heer Van Baalen (VVD):

U heeft goed geluisterd en ik heb gezegd wat ik heb gezegd. Turkije is een kandidaat-lidstaat en zal worden beoordeeld op de Kopenhagen-criteria, maar een land dat een deel van een lidstaat van de Europese Unie, zijnde Cyprus, bezet houdt, kan niet verwachten tot de Unie te worden toegelaten.

De heer Van Bommel (SP):

Wat betekent dat voor eventuele verdergaande onderhandelingen met Turkije over toetreding?

De heer Van Baalen (VVD):

Dat lijkt mij eenvoudig. Als Turkije lid wil worden van de Europese Unie – dat wil Turkije – dan moet dit land in de eerste plaats voldoen aan de politieke Kopenhagen-criteria, zeg maar de criteria van de democratische rechtsstaat die onder andere betrekking hebben op de mensenrechten. De VVD-fractie vat daar evenzeer onder het niet bezet houden van een gedeelte van een ander land.

De heer Van Bommel (SP):

Dat is een helder standpunt...

De heer Van Baalen (VVD):

Geen ander standpunt!

De heer Van Bommel (SP):

Ik zeg dat het een helder standpunt is. Lof daarvoor. Wat u zegt, gaat over de feitelijke toetreding, maar ik heb het over het proces dat daaraan voorafgaat en dat als zo vaak zijn eigen dynamiek kent. Ik vraag u of u dat proces, dat aan de mogelijke toetreding voorafgaat, ook niet wilt beginnen met Turkije zolang Turkije een deel van Cyprus bezet houdt. Dat zou namelijk ook een heldere uitspraak zijn.

De heer Van Baalen (VVD):

De heldere uitspraak is de uitspraak die ik gedaan heb. Wij zien het bezet houden van een deel van een ander land als een onmogelijkheid, als een barricade om toe te treden tot de Europese Unie. Het betekent dat wij niet kunnen concluderen dat aan de politieke voorwaarden van Kopenhagen is voldaan, als er nog Turkse soldaten op Noord-Cyprus zijn en als daar geen oplossing voor is.

Voorzitter. Het herstel en de opbouw van de democratische rechtsstaat en van de vrijemarkteconomie zijn verdiensten van de nieuwe lidstaten. Tien landen treden toe; met twee landen wordt nog onderhandeld en met één land moeten de onderhandelingen nog aanvangen. Vele landen willen gaarne kandidaat-lid van de Europese Unie worden. Ik noem met name Kroatië dat zijn aanvraag onlangs heeft ingediend.

Deze positieve, historische ontwikkelingen mogen niet verhullen dat er ook problemen zijn en deze moeten worden aangepakt. Wanneer de VVD-fractie kritisch is over de uitbreiding, betreft dit niet het principe en niet de erkenning van de inspanningen van onze mede-Europeanen, maar de uitvoeringsvraagstukken. Het toetreden tot de Europese Unie houdt in dat lidstaten elkaar mogen aanspreken en zelfs moeten aanspreken op elkaars functioneren. Wij leven in één interne markt, één rechtsgemeenschap en één politieke gemeenschap. Alleen wanneer wij de Europese regels naleven en elkaar op die naleving aanspreken, profiteren wij gezamenlijk ten volle van de Europese integratie, het meest geslaagde vredesproject ooit. Dat betekent dat de VVD erop staat dat toetreding van nieuwe lidstaten plaatsvindt op basis van de Kopenhagen-criteria – ik noemde dat reeds eerder – en dat waar toetreders bij toetreding op onderdelen nog niet aan het acquis communautair voldoen, vrijwaringsmaatregelen dienen te worden genomen, waardoor het functioneren van de interne markt en de rechtsgemeenschap en de volksgezondheid gewaarborgd blijven. Vrijwaringsmaatregelen dienen door de Europese Commissie op basis van objectieve criteria te worden genomen, gehandhaafd en, waar mogelijk, beëindigd. De Commissie mag zich daarbij niet openstellen voor politieke pressie, zoals in het kader van het Stabiliteitspact wel is gebeurd.

De VVD betreurt het dat de Europese Commissie bij haar finale rapportage van 5 november heeft nagelaten aan te geven op welke terreinen zij bij welke landen overweegt vrijwaringsmaatregelen toe te passen. Dat was een belofte aan de huidige vice-premier Zalm. De indicaties zouden voor de huidige lidstaten en de kandidaten duidelijkheid hebben verschaft, ook in dit debat. De VVD waardeert het dat de regering op verzoek van de Kamer naar Brussel is afgereisd om aanvullende duidelijkheid te verkrijgen. Wij zijn zeer geïnteresseerd, welke duidelijkheid de regering van commissaris Verheugen heeft gekregen. De VVD verzoekt de regering, concreet aan te geven welke toezeggingen er zijn gedaan. De VVD is van mening dat het allerbelangrijkste is dat vrijwaring geen politiek proces wordt.

De VVD erkent dat er veel wordt gesproken over capaciteitsproblemen om de Europese regelgeving na te leven bij de toetredende landen. Maar er wordt eigenlijk nauwelijks gesproken over capaciteitsproblemen bij de Europese Commissie zelf om controle uit te oefenen. Dat geldt natuurlijk controle op huidige en op toekomstige lidstaten. De vraag rijst of de diensten van de Commissie, zoals het Bureau voor voedselveiligheid en veterinaire aangelegenheden en OLAF wel over voldoende gekwalificeerd personeel beschikken om controles ter plaatse uit te voeren. Op welke wijze kan deze capaciteit binnen de Europese Commissie worden gegarandeerd? Wat is de inzet van de regering?

De heer Timmermans (PvdA):

Pleit u voor uitbreiding van de bestuurlijke capaciteit van de Europese Commissie? Wilt u meer bureaucraten in Brussel, mijnheer Van Baalen?

De heer Van Baalen (VVD):

Indien er onvoldoende capaciteit is om controles uit te voeren, zijn wij ervoor om die capaciteit uit te breiden. De Commissie heeft het ambtenarenapparaat van een middelgrote stad. Wij hebben niet gezegd dat het stikt van de bureaucraten in Brussel. Dat hoort u mij niet zeggen en dat is ook niet het geval.

De heer Timmermans (PvdA):

Ik juich dit standpunt toe.

De heer Van Baalen (VVD):

Dank u.

Ten aanzien van het vrije verkeer van werknemers zij opgemerkt dat de VVD dit als een van de grootste voordelen van de Europese integratie ziet, mede in het kader van het Lissabon-proces. Het streven is om in 2010 de Europese Unie te hebben omgevormd tot de meest concurrerende markteconomie ter wereld. Dat vereist die ene arbeidsmarkt. Echter, nu de economische omstandigheden zich aanzienlijk ten negatieve hebben veranderd en naast Duitsland en Oostenrijk, ook Frankrijk, België en Finland een overgangstermijn voor het vrije verkeer van werknemers uit de nieuwe lidstaten schijnen te willen invoeren, dient de Nederlandse regering haar standpunt te heroverwegen. Nederland mag niet het laagste punt in de Europese arbeidsmarkt worden. De consequenties voor de Nederlandse arbeidsmarkt en het beroep op het Nederlands stelsel van sociale zekerheid moeten opnieuw worden beoordeeld. Mijn fractiegenoot Visser heeft bij de regering de toezegging bedongen dat alle omstandigheden opnieuw zullen worden bezien. Wanneer ontvangt de Kamer deze evaluatie? Is de regering bereid, mede op basis van nieuwe feiten, de overgangstermijn van twee jaar in te roepen?

De heer Van Dijk (CDA):

Begrijp ik het goed dat de VVD nu een ander standpunt inneemt dan een jaar of twee geleden, toen de minister van Financiën ook deel uitmaakte van de paarse regering en geen bezwaar heeft aangetekend tegen de uitlatingen van Kok en Benschop om geen gebruik te maken van de overgangsmaatregel?

De heer Van Baalen (VVD):

Het klopt dat de VVD op basis van nieuwe omstandigheden de zaak opnieuw wil bekijken, want drie, vier jaar geleden was de economie op een ander niveau, waren andere landen dan Duitsland en Oostenrijk nog niet bereid deze overgangstermijn in te roepen. Wij vragen om een nieuwe beoordeling. Wij lopen daar niet voor weg. Als omstandigheden wijzigen, moet je opnieuw daarnaar kunnen kijken.

De heer Van Dijk (CDA):

Ik dank de VVD voor het nieuwe, voortschrijdende inzicht.

De heer Van Baalen (VVD):

Wij zijn altijd eerlijk als wij een ander standpunt innemen, mijnheer Van Dijk. Bij dezen.

De heer Timmermans (PvdA):

Ik begrijp de heer Van Baalen zo dat hij de CDA-fractie niet volgt in het nattevingerwerk, maar dat hij een standpunt wil innemen op basis van een studie, nieuwe gegevens of iets dat wordt aangeleverd door het kabinet. Wat u nu zegt, is dus op voorwaarde dat het kabinet aantoont dat de maatregel nodig is. U hebt die conclusie dus niet nu al getrokken; dat begrijp ik toch goed?

De heer Van Baalen (VVD):

Mijn collega Visser heeft dat duidelijk gezegd. Toen hij wat verder wilde gaan, reageerde de CDA-fractie met: "onzin; wacht nou Rutte af". Het standpunt van mevrouw Vietsch terzake zou ik graag willen innemen: wij wensen "Rutte" en snel. Dat moet echt snel gebeuren, bij voorkeur voor de behandeling van de begroting van het ministerie van SZW. Dan moeten wij een goed debat hebben over het rapport dat Rutte zal neerleggen. Dat betekent dat wij allemaal bereid moeten zijn om ons standpunt onder nieuwe omstandigheden nog eens te bezien. Ik heb begrepen dat de PvdA-fractie daartoe bereid is.

De heer Timmermans (PvdA):

Zeker, maar dat betekent ook dat de VVD-fractie vandaag tijdens dit debat daarover geen ander of definitief standpunt zal innemen.

De heer Van Baalen (VVD):

Behalve als het kabinet zou antwoorden dat de heer Rutte nog heel lang over zijn rapportage doet, want dat is niet de bedoeling. Ik wil deze zaak niet over het jaar heen trekken.

Mevrouw Van der Laan (D66):

Als wij de standpunten van de VVD-fractie toch aan het verhelderen zijn, vraag ik mij af wat het standpunt is van de partijleider van de VVD, de heer Zalm, die op een VVD-bijeenkomst in Almere heeft gezegd dat Nederland niet overspoeld moet worden door goedkope arbeiders. De kop was: "Zalm tegen goedkope Polen". Is dat gewoon weer een dikke headline waarvan u zegt dat de bedoeling daarvan precies dezelfde was als de bedoeling van wat u hier uitdraagt?

De heer Van Baalen (VVD):

U weet dat ik graag aan tekstuitleg doe. Ook in dit geval zal ik dat doen. Ik was niet aanwezig in Almere. De heer Zalm heeft op zich natuurlijk niets tegen goedkope arbeid, want Zalm is iemand die op de kleintjes let. Ook hij heeft echter gezegd dat je bij veranderde omstandigheden misschien een nieuw standpunt moet innemen. Zo interpreteer ik de heer Zalm.

De voorzitter:

Dat was Zalm 16, vers 8.

Mevrouw Van der Laan (D66):

De heer Zalm heeft dus hetzelfde standpunt als de heer Van Baalen: pas als duidelijkheid over die nieuwe omstandigheden ontstaat, moet je een nieuw standpunt innemen. De VVD heeft dat nieuwe standpunt dus nog niet ingenomen.

De heer Van Baalen (VVD):

Als u dat precies van de heer Zalm wilt weten, zult u hem naar de Kamer moeten roepen; dat schijnt hier vaker de gewoonte te zijn. Als u mijn interpretatie wilt horen, hebt u die gekregen: veranderde omstandigheden kunnen leiden tot veranderde maatregelen.

De heer Rouvoet (ChristenUnie):

Het is niet moeilijk om het met dat laatste eens te zijn, maar ik wil weten op welk moment volgens de VVD-fractie – dus niet volgens de heer Van Baalen, volgens de heer Zalm of volgens wie dan ook – een besluit moet worden genomen. Op dat punt verkeer ik immers enigszins in verwarring. De heer Visser heeft bij de behandeling van de Wet arbeid vreemdelingen gezegd dat hij erkent dat het ook nog na 1 mei zou kunnen, maar dat je op dat punt pro-actief moet zijn en dat hij daarom een notitie wilde. Die woorden gebruikte hij toen in de richting van mevrouw Vietsch en anderen. De heer Van Baalen zegt nu dat hij die notitie graag voor de behandeling van de begroting van SZW zou willen krijgen. Daaruit maak ik op dat hij ter gelegenheid van de behandeling van de begroting van SZW een besluit zou willen nemen inzake de motie-Visser. Ik hoop niet dat dat zijn bedoeling is, want dat verdraagt zich slecht met de opmerking van de heer Rutte als staatssecretaris en met de opmerking van de heer Visser dat hij die notitie op tijd wil hebben.

De heer Van Baalen (VVD):

Ik heb gezegd wat ik heb gezegd. Ik wil die notitie graag snel. Omdat op 3 of 4 december over de begroting van het ministerie van SZW wordt vergaderd, zeg ik dat wij de notitie daarvoor moeten hebben. Als dat op 15 december gebeurt, zie ik de zaak immers over het jaar heen gaan. Dan zouden wij daar in januari, februari of maart over vergaderen. Het is gewoon goed om, indien dat mogelijk is – en volgens mij is dat mogelijk – hierover eerder beslissingen te nemen.

De heer Rouvoet (ChristenUnie):

Vanuit een iets andere invalshoek stel ik dan maar dezelfde vraag. Bent u het eens met staatssecretaris Rutte als hij zegt: ik wil die notitie aanleveren en wij kunnen het daarover hebben, maar als op enig moment een besluit moet worden genomen, kan dat ook nog na zorgvuldige overweging na toetreding op 1 mei?

De heer Van Baalen (VVD):

Juridisch heeft de staatssecretaris gelijk: dat kan. Ik vind het alleen wenselijk om nog dit jaar een goed debat te hebben over de notitie die door staatssecretaris Rutte wordt geschreven. Dat kan in het kader van de begrotingsbehandeling of in een apart AO. Dan kunnen wij op basis van de feiten een standpunt innemen. Nogmaals: de VVD overweegt op basis van de feiten en op basis van een beoordeling van die feiten zeer serieus om dan ook te komen met het idee van die positie van twee jaar, maar ik benadruk dat dat dus op basis van de feiten moet gebeuren.

Mevrouw Karimi (GroenLinks):

Het is prima dat die feiten op tafel moeten komen, maar in het interruptiedebat met de heer Timmermans noemde de heer Timmermans een punt waarop duidelijkheid ook heel belangrijk is: gaat bij de beoordeling door de VVD ook het feit een rol spelen dat er eerder toezeggingen zijn gedaan en dat er dus verwachtingen zijn gewekt? Gaat dat ook bij de heer Van Baalen een rol spelen of heeft hij daar geen boodschap meer aan?

De heer Van Baalen (VVD):

Ik heb een boodschap aan de afspraken die er liggen. Als de Nederlandse regering vanwege veranderde omstandigheden, daartoe aangespoord door het Nederlandse parlement, zegt een overgangstermijn in te zullen roepen, is dat mogelijk op basis van de afspraken. De Europese Unie houdt de huidige lidstaten en de kandidaat-lidstaten aan de afspraken. Het feit dat niet eerder besloten is om een overgangstermijn in te roepen, betekent niet dat het niet alsnog kan.

De heer Van Dijk (CDA):

De heer Van Baalen geeft aan het rapport en de feiten zoals die door de heer Rutte naar voren zullen worden gebracht af te wachten. Op grond waarvan bepaalt hij dan het standpunt van zijn fractie? Van welke gevolgen moet sprake zijn om over te gaan tot het inroepen van een overgangstermijn en op grond waarvan wil hij daarvan geen gebruik maken? Kan hij enig inzicht bieden in de criteria die hij toepast?

De heer Van Baalen (VVD):

Die criteria zijn waarschijnlijk dezelfde als die voor de rest van de Kamer gelden. De Nederlandse arbeidsmarkt moet in een aanzienlijke mate worden verstoord. Ik spreek niet van een percentage, maar van een aanzienlijke verstoring. Ook moet er een aanzienlijk groter beroep op de Nederlandse sociale zekerheid worden gedaan dan verwacht. Er is dan een"overflow" te zien van landen die reeds een bijzondere situatie hebben ingeroepen. Het gaat daarbij om meer dan Oostenrijk en Duitsland alleen. Wij wegen het geheel mee.

De heer Van Dijk (CDA):

Gaat het om 10.000 mensen of om bepaalde bedragen? Waaraan moet ik denken?

De heer Van Baalen (VVD):

Ik heb gesproken van een aanzienlijke verstoring van de Nederlandse arbeidsmarkt. Daarom is aan staatssecretaris Rutte, die onder andere over dit beleidsterrein gaat, gevraagd om met een mening en met de feiten te komen. Als er overigens ook andere rapporten aan de orde zijn, zullen wij die daarbij zeker betrekken. Wij willen een afweging maken op basis van feiten.

De heer Van Dijk (CDA):

Zou het in het kader van helderheid voor de nieuwe kandidaat-lidstaten niet het meest zuiver zijn om vandaag klare wijn te schenken?

De heer Van Baalen (VVD):

Hoe kan het zijn dat de CDA-fractie eerst meer informatie wil van staatssecretaris Rutte en later zegt: laat maar zitten en houd maar op met schrijven, want wij bepalen het nu wel eventjes? Dat is toch een rare manier van optreden?

De voorzitter:

Kunt u binnen vijf tot tien minuten afronden?

De heer Van Baalen (VVD):

Ja.

Ten aanzien van het vrije verkeer van werknemers hebben wij net het een en ander besproken. Met de toetreding van de tien nieuwe leden in het jaar 2004 is integratie van deze nieuwe lidstaten in de Europese Unie niet voltooid. Naar het zich laat aanzien kunnen twee lidstaten mogelijk in het jaar 2007 toetreden. Dat is best, als het maar op basis van de criteria gebeurt. Het is van groot belang dat de Nederlandse maatschappelijke organisaties en politieke partijen de nauwe samenwerking met hun partners in de nieuwe lidstaten voortzetten. Er is nog veel werk te doen. De VVD is van mening dat deze samenwerking ook in de komende jaren via de Matra-faciliteit mogelijk moet blijven. In ieder geval moet dat gedurende het mandaat van het in juni 2004 te kiezen Europees Parlement. Dat verankert de speciale banden tussen Nederland en de toetreders, waarmee voor Nederland een direct belang gemoeid is. Nederland heeft in de Europese Conventie goede ervaringen met de samenwerking met de nieuwe lidstaten opgedaan. Wij moeten blijvend in coalities met deze nieuw lidstaten investeren.

Ik wil nog een antwoord van de regering. De Europese Commissie sprak in een aantal gevallen van onwil om problemen op te lossen en van ernstig gebrek aan bereidheid om deze problemen voor 1 mei op te lossen. Ik wil van de regering weten hoe zij dat interpreteert. Iets niet kunnen is immers wat anders dan onwil. Hoe interpreteert zij de woorden die de heer Verheugen heeft gebruikt?

De VVD zal in de lijn van Frits Bolkestein, Wim van Eekelen, Michiel Patijn en Jozias van Aartsen uit volle overtuiging voor de ratificatie van het uitbreidingsverdrag stemmen. Het is voor mij een grote eer om in deze traditie te handelen.

De heer Timmermans (PvdA):

Voorzitter. Ik zat tevergeefs op het antwoord op mijn vraag te wachten en zal hem dus maar opnieuw stellen. Op 2 oktober zei de heer Van Baalen dat de VVD niet langer zou dwarsliggen bij de uitbreiding van de EU. Op 6 november zei de heer Van Baalen dat de VVD geen mogelijkheid zag om voor het verdrag te stemmen als er geen zicht kwam op de vrijwaringsmaatregelen. In Buitenhof zei hij tegen mij dat die uitbreiding helemaal niks was, maar dat hij er "met het pistool op de borst" – zijn letterlijke woorden – toch maar mee akkoord ging. Nu zegt hij weer vol enthousiasme dat hij vóór de uitbreiding is.

Ik kan hier geen lijn meer in ontdekken, anders dan dat hij voor een verschillend publiek verschillende taal gebruikt. Met andere woorden: hij doet graag weer aan stemmingmakerij.

De heer Van Baalen (VVD):

Het woord "stemmingmakerij" is voor uw rekening. Vele mensen kijken tv en lezen kranten. Ik heb al gezegd dat een krantenkop niet wordt gemaakt door de journalist, en zeker niet door de geïnterviewde. Het Parool van rond die datum was duidelijk. De VVD heeft ongelooflijk veel moeite met de wijze waarop de commissie dit heeft aangepakt. Verheugen is niet duidelijk geweest, heeft geen indicaties gegeven van vrijwaringsmaatregelen. Ik heb letterlijk gezegd dat je daarmee een donkere kamer in wandelt, dat je maar moet zien hoe het wordt opgelost. Voor mij is het heel moeilijk dat de EC zwabbert rond het Stabiliteitspact; straks zwabbert ze ook rond de vrijwaringsmaatregelen. Edoch, op een gegeven moment moet je zeggen waar je staat. Ik zie heel grote problemen, maar in laatste afweging vind ik de uitbreiding van de Unie belangrijker. Daarmee heb ik aangegeven welk respect ik heb voor de nieuwe toetreders. Maar je moet een besluit nemen. Je kunt dan niet zeggen dat je even niet meedoet, maar gaan voor ratificatie of niet. Ik heb dit op allerlei manieren steeds gezegd. U kunt Het Parool erop nalezen, u kunt Buitenhof nakijken: de VVD staat voor de uitbreiding, maar heeft problemen met de wijze waarop die is aangepakt. Daarom wil ze van de regering de zekerheid krijgen dat de vrijwaringsprocedures zonder politiek getouwtrek worden uitgevoerd.

De heer Timmermans (PvdA):

Dit is echt niet meer "met het pistool op de borst", dit is het met enthousiasme belijden van de uitbreiding. Ik prijs u daarvoor, maar u draait nu echt weg van uw eerdere uitlatingen.

De heer Van Baalen (VVD):

Ik heb gezegd wat ik heb gezegd. U kunt mij houden aan wat zwart op wit staat en wat ikzelf heb geautoriseerd, dus wat ik hier in de Kamer zeg en wat ik in Buitenhof heb gezegd. Wij zijn van harte voor de uitbreiding, maar wel met kanttekeningen.

De heer Rouvoet (ChristenUnie):

Voorzitter. Twee weken na het verschijnen van de voortgangsrapporten van de Europese Commissie over de vijfde uitbreiding van de EU bespreken wij vandaag het verdrag ter ratificatie hiervan. Ruim een jaar geleden voerden we in deze Kamer het grote uitbreidingsdebat. Ik gaf toen al aan dat de ChristenUnie altijd een warm voorstander is geweest van het streven naar uitbreiding van de EU met de Midden- een Oost-Europese landen. Het principe dat aan de Unie ten grondslag lag en ligt, namelijk om door middel van intensieve en verplichtende samenwerking de voorwaarden te creëren voor vrede, veiligheid, stabiliteit en welvaart in de lidstaten, verdient het om op het Europese continent zo breed mogelijk te worden toegepast. Om die reden is mijn fractie positief gestemd over de goedkeuring van dit toetredingsverdrag. De bevindingen van de EC over de vorderingen van de kandidaat-lidstaten zijn, overall, positief: de hoofdconclusie luidt"op hoofdlijnen gereed voor toetreding" – al bestaan op sommige onderdelen steeds nog zorgen, soms zelfs ernstige.

Als voorstander van de uitbreiding sluiten wij de ogen niet voor de problemen die er nog zijn. De voorwaarden waaraan de kandidaten bij toetreding moeten voldoen zijn met goede redenen vastgesteld. De Europese samenwerking is in onze ogen gebaat bij het serieus nemen van die afspraken. Eurocommissaris Verheugen sprak over de best voorbereide uitbreiding in de geschiedenis van de EU. Alleen al daarom moet de afronding van de onderhandelingen en het daadwerkelijke toetredingsproces op een goede wijze worden vormgegeven. Verheugen stelde ook dat de problemen van de nieuwe EU-lidstaten hem nogal meevielen. Ik citeer: "Het resultaat is verrassend goed, ik had een groter aantal problemen verwacht".

Op dit moment wil ik de collega's dankzeggen voor hun rapporten over de toetredingskandidaten. Dat mag ook wel eens gezegd worden na alle werkbezoeken. Het verslag van hun werkzaamheden helpt mijn fractie bij de beoordeling van onze nieuwe EU-lidstaten.

De uitbreiding wordt met één uitbreidingsverdrag geregeld. Uit de schriftelijke behandeling is duidelijk geworden dat hieraan met name praktische overwegingen ten grondslag liggen. Ik aanvaard dat; ik kan dat billijken. Ik vraag mij wel af of dit in toekomstige situaties altijd zo zal moeten gaan, maar dat moeten wij dan maar bezien.

Terecht staat in de regeringsnotitie "De vijfde uitbreiding van de Europese Unie" dat de toetredende landen een prestatie van formaat hebben geleverd. Grote inspanningen hebben ertoe geleid dat de Midden- en Oost-Europese toetreders in een relatief korte periode hun samenleving in politiek, economisch en sociaal-maatschappelijk opzicht tamelijk fundamenteel hebben gewijzigd. Je zou bijna zeggen: leg dat eens naast het geringe succes van de pogingen die binnen de Unie zijn ondernomen om de institutionele structuur op tijd volledig aan te passen ter voorbereiding op de komst van tien nieuwe lidstaten. In de beantwoording van onze vragen over het toetredingsverdrag laat de regering weten dat de Unie met het Verdrag van Nice gereed was gemaakt voor de uitbreiding. Iedereen weet natuurlijk dat dit juist niet het geval was; dan waren de Conventie en de IGC niet nodig geweest. In Nice zijn, objectief gezien, juist te kleine stappen gezet om een uitgebreide Unie bestuurbaar te houden.

Het wordt steeds waarschijnlijker dat de IGC langer gaat duren dan vooraf verwacht. Als de nieuwe grondwet voor de Europese Unie later gereed is, is het bestuur van de Unie dus niet berekend op de 25 lidstaten. Kan dit gevolgen hebben voor de datum en de vormgeving van de toetreding? Wat voor consequenties kan dit hebben met het oog op het voorziene tijdpad van dit proces?

Eurocommissaris Verheugen zei bij de presentatie van de rapporten op 5 november dat het eigenlijke werk er nu op zit en dat dit het laatste voortgangsrapport is. Gezien de ernst van een aantal gebreken kan juist worden gesteld dat er nog een hoop moet worden gedaan. Dat is een conclusie die de regering op zichzelf onderschrijft. In een aantal toetredingslidstaten winnen anti-EU-sentimenten aan invloed. De referenda over de toetreding in een aantal landen, bijvoorbeeld Polen, kunnen nog best spannend worden. Ondanks de bewondering voor de inspanningen van de toetredingskandidaten, deelt de fractie van de ChristenUnie de zorg van de Europese Commissie en de regering over bepaalde lidstaten inzake de voortgang van bepaalde onderdelen van de overname van het acquis. Na de rapporten van de Europese Commissie van februari en mei 2003 zijn deze achterblijvende resultaten niet echt een verrassing. Met name Polen, de grootste toetreder, vertoont op een heel aantal punten aanzienlijke gebreken. Er moet nog veel werk worden verzet. Ik spreek de regering graag na dat er voor de nieuwe lidstaten nog veel uitdagingen blijven bestaan. Dat roept de vraag op hoe het gaat met de informatievoorziening over de voortgang, gelet op de opmerking van eurocommissaris Verheugen.

De heer Timmermans (PvdA):

De heer Rouvoet heeft het over referenda, maar naar mijn weten zijn alle referenda over de uitbreiding al achter de rug.

De heer Rouvoet (ChristenUnie):

Dat is dan een feitelijke correctie. Ik wist niet helemaal zeker of alle referenda achter de rug waren. Dat neemt niet weg, als het gaat om het tijdpad en om het verdere vervolg, dat de ontwikkelingen in de kandidaat-toetredingslanden natuurlijk niet onbelangrijk zijn voor het verdere proces.

Voorzitter. Het is mij opgevallen dat vice-premier Zalm, een dag na de verschijning van de rapportage, het kabinet opriep om zich harder op te stellen om te voorkomen dat landen, bijvoorbeeld op het gebied van de voedselveiligheid, de kantjes eraf lopen. Wat heeft de vice-premier bedoeld met zijn oproep dat Nederland de Commissie steviger aan haar jasje moet trekken om ervoor te zorgen dat er geen ongelukken gebeuren? Ik ga er maar van uit dat de minister niet het antwoord zal geven dat de heer Van Baalen gaf, namelijk dat ik dit aan de heer Zalm zelf moet vragen. Ik ga er namelijk nog steeds van uit dat de regering met één mond spreekt. Het is een iets andere toon dan ik uit de notitie opmaak. Daarin worden weliswaar zorgen geuit over de ontwikkelingen en wordt er gesteld dat de Commissie in haar conclusies best wat kritischer had mogen zijn, maar de toon van minister Zalm was toch wat steviger. Dat "iets kritischer mogen zijn" komt wel uit de notitie. Wat betekent het voor de standpuntbepaling over hetgeen nu voorligt? Terecht laat de regering het nemen van maatregelen over aan de Europese Commissie. Als hoedster van de verdragen is de Commissie daarvoor primair verantwoordelijk. In de notitie van de regering wordt af en toe dreigend geschreven. Zo staat er dat de regering er in een voorkomend geval op zal aandringen dat daadwerkelijk passende maatregelen worden genomen. Het nemen van passende maatregelen zal trouwens nog niet gemakkelijk zijn, aangezien naar de mening van de regering rekening moet worden gehouden met de belangen van alle lidstaten. Als ik de verschillende stellingnames van de regering in de notitie naast elkaar leg, dan rijst bij mij toch de vraag wat zij nu concreet voorstelt op de punten waarover zij naar eigen zeggen best wat kritischer had mogen zijn.

De vrijwaringsclausules kunnen niet eerder dan per datum van toetreding van kracht worden. De regering schrijft bij het toetredingsverdrag dat zij verwacht dat de Commissie niet eerder dan kort voor 1 mei zal beslissen over het nemen van vrijwaringsmaatregelen. In haar notitie spreekt de regering uit dat de vraag gerechtvaardigd is of het zal lukken alle verplichtingen en toezeggingen op grond van het toetredingsverdrag na te komen. Verderop in de notitie staat dat de regering eventuele maatregelen van de Commissie afwacht. Wel wil zij tijdige informatie. Gelet op de uitspraken van de heer Verheugen, vraag ik wanneer de Kamer mededelingen over de inzet van de regering op het punt van de vrijwaringsmaatregelen tegemoet kan zien. Ik heb ook een vraag over de enigszins dreigend overkomende laatste zin over de inzet van Nederland. Die luidt dat de regering zo nodig van het recht gebruik zal maken de Commissie te verzoeken vrijwaringsmaatregelen te nemen. Dit staat op pagina 17 van de notitie. Als ik de heer Verheugen goed heb begrepen, komen er geen nieuwe rapporten van de Commissie meer. Maar op basis waarvan denkt de Nederlandse regering een dergelijk oordeel te kunnen geven over het inroepen van de vrijwaringsclausules? Hoe wordt het parlement daarbij betrokken en erover geïnformeerd?

Wij kunnen aannemen dat de toetredingskandidaten alles op alles zullen zetten om de overname van het acquis voor elkaar te krijgen. Wij moeten er rekening mee houden dat dit niet volledig zal lukken. Voorlopig gaan wij ervan uit dat in de komende zes maanden nog wel heel veel werk kan worden verzet. Ik zeg er overigens bij dat zowel de toekomstige als de huidige lidstaten nog een hoop te doen hebben. Ik begrijp uit de stukken dat tot 2006 nog de mogelijkheid bestaat om via bijvoorbeeld een infractieprocedure en een transactiefaciliteit lidstaten te helpen om volledig in lijn met het acquis te handelen. In de notitie wordt hierover geschreven dat de middelen zullen worden ingezet waar dat nodig is; ik dacht dat het om 426 mln euro ging. Over de wenselijkheid van de inzet hiervan ontvang ik graag een reactie van de regering. Hoe verhouden de procedures om toetreders financieel te faciliteren zich tot artikel 55 van het toetredingsverdrag, waarin wordt gesproken over het besluit tot eventuele aanvullende overgangstermijnen wat betreft het acquis? Er wordt dus weer gesproken over het tegemoetkomen van de toetreders inzake de termijnen.

Mochten zich na de toetreding problemen voordoen op het gebied van goed bestuur, democratie en rechtsstaat, dan zal de regering politieke druk uitoefenen om de situatie opnieuw op een voldoende niveau te brengen. Kan de inzet van de regering op dit punt worden uitgelegd? Wordt vooral bilateraal gedacht of moet de druk uitsluitend via de Europese Unie worden opgelegd? Weliswaar wordt in artikel 58 van de Europese grondwet voorzien in de mogelijkheid tot schorsing van een lidstaat, maar dat lijkt mij een wat te draconisch middel. Aan welke andere instrumenten denkt de regering om de aangekondigde politieke druk op te voeren?

In haar rapportage schrijft de Commissie dat de toetreders in bijna alle gevallen bereid zijn de desbetreffende toezeggingen en verplichtingen alsnog na te komen. Dat "bijna alle" roept natuurlijk wel vragen op. Hoe is de bereidheid te rijmen met bepaalde onderdelen waarop sinds mei afgelopen jaar helemaal geen vooruitgang is geboekt? Hoe kan de politieke druk op dat punt worden opgevoerd? Welke instrumenten staan de regering daarbij ter beschikking? Maatregelen die de Europese Commissie na de vorige rapportage heeft genomen, hebben tot nu toe in elk geval niet voldoende gewerkt.

Om te kunnen toetreden moeten de lidstaten in ieder geval voldoen aan de Kopenhagen-criteria; dus ook aan de economische eisen die daarbij worden gesteld. In de notitie van de regering lees ik dat de macro-economische situatie in Hongarije verslechterd is. In Polen is een diepgaande hervorming van de overheidsfinanciën noodzakelijk. Bij de beslissing van een jaar geleden was gesteld dat alle lidstaten aan de Kopenhagen-criteria voldeden. Ik vraag de regering of die constatering naar haar oordeel nog onverkort geldt voor alle lidstaten, na de genoemde constatering van de Commissie over de economische situatie in Hongarije en Polen. Dit is voor ons een belangrijke vraag.

Over de beperking van personenverkeer, in het bijzonder werknemers, is al veel gesproken. Mijn fractie wacht de notitie van staatssecretaris Rutte af. Vanmiddag is vlak voor dit debat aangekondigd dat die voor 15 december a.s. verschijnt. Nu Duitsland en Oostenrijk gebruik maken van de mogelijkheid om voor zeven jaar een uitzondering te maken door het treffen van een overgangsregeling en andere landen dat kennelijk ook overwegen, valt er iets voor te zeggen dat ook Nederland serieus bestudeert of dat nodig is, gelet op de economische positie en de huidige situatie op de arbeidsmarkt. De heer Visser stelde in zijn motie voor om daar vooralsnog een uitzondering voor te maken, maar noemde niet de periode van twee jaar. Voordat wij daar iets zinnigs over kunnen zeggen, moeten wij de notitie van de staatssecretaris hebben. Het moet op zichzelf mogelijk zijn om een uitzondering te maken als zich daadwerkelijk problemen voordoen na het openstellen van de interne markt na 1 mei a.s. Misschien is het zelfs aangewezen. Als uit de notitie blijkt dat er een probleem is of je een probleem ziet aankomen, mag dat wat mij betreft worden benaderd op de door de heer Visser in zijn motie verwoorde wijze. Je moet pro-actief durven zijn en tijdig tegen de nieuwe lidstaten kunnen zeggen dat er een probleem is en dat de Nederlandse regering in gemeen overleg met de Kamer, dus met het parlement, overweegt om gebruik te maken van de mogelijkheid om invulling te geven aan een zekere termijn, bijvoorbeeld van twee jaar. Die mogelijkheid is opgenomen in het toetredingsverdrag. Ik dacht dat de heer Timmermans deze positie ook innam. Wij wachten voorlopig de notitie af, los van de vraag of dit moet worden besproken tijdens de behandeling van de begroting van het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Eerlijk gezegd, vind ik dat dit onderwerp van een andere orde is.

Nieuwe lidstaten zullen vanaf het moment van toetreding deelnemen aan de EMU als lidstaat met een derogatie in de zin van artikel 122 van het EG-verdrag. Met andere woorden: zij kunnen de euro invoeren als aan alle criteria is voldaan. Dat lijkt mij op zichzelf logisch. Toetredingskandidaten kunnen niet gebruik maken van een opt-out-regeling zoals nu het Verenigd, Koninkrijk, Denemarken en Zweden kunnen doen. Dat is ook helder. Ik heb wel een vraag over de eis dat nieuwe lidstaten twee jaar succesvol lid moeten zijn geweest van het Europese wisselkoersmechanisme, het ERM2. Uit de antwoorden op de vragen van mijn fractie heb ik opgemaakt dat de nieuwe lidstaten niet direct na toetreding lid hoeven te worden van het ERM2. Deelname geschiedt namelijk op verzoek van een nieuwe lidstaat. Betekent dit nu feitelijk dat de nieuwe lidstaten op allerlei verschillende momenten de euro kunnen invoeren? Is dat gewenst? Wat zouden daarvan de effecten kunnen zijn voor de euro en voor de EU in de nieuwe, uitgebreide vorm?

In de regeringsnotitie komt de positie van de minderheden in de toetredende landen niet echt royaal aan de orde. Op dit punt zijn wel veel inspanningen gedaan. Ook wordt hierop ingegaan in de rapportages die collega's na werkbezoeken hebben geschreven. In het EC-rapport komen bij beschrijvingen van de situatie in Hongarije de problemen van de Roma aan de orde, ondanks dat hierin verbetering is opgetreden. Hoe beoordeelt de regering de resultaten op dit punt?

Het feit dat Cyprus verdeeld is, blijft een probleem voor de toetreding van dat eiland. De Commissie spreekt van een serieus obstakel. Na de inspanningen van vorig jaar lijkt er weinig vooruitgang te zijn geboekt in de pogingen om de partijen op het gedeelde eiland tot elkaar te brengen. Ik verwijs ook naar het rapport van collega Van Baalen die een werkbezoek aan Cyprus heeft gebracht. Daarin staat dat alle gesprekspartners veel zien in het VN-plan, maar dat onderhandelen niet wordt beschouwd als goede mogelijkheid, omdat er partijen zijn die dat VN-plan nadrukkelijk verwerpen. Iedereen wijst op het belang van een oplossing, voorafgaand aan daadwerkelijke toetreding. Je zou bijna zeggen dat dit het dan is, want veel meer kan er kennelijk niet van worden gezegd. Dat is het frustrerende. Dit hebben wij eerder besproken. Hopelijk leiden de verkiezingen in december aanstaande tot een positieve ontwikkeling op dit punt en kan er een andere weg worden ingeslagen. Op de vraag van de fractie van de ChristenUnie of er na toetreding van geheel Cyprus een nieuwe monitoringsronde komt, antwoordt de regering dat de Raad hierover nog geen beslissing heeft genomen. Wat is het standpunt van de regering over de toekomstige handelwijze van de Raad?

De bevindingen van de Commissie over Roemenië en Bulgarije zijn hoopgevend. Als deze lidstaten zich op deze wijze blijven inzetten, kunnen volgens de Commissie in 2004 de onderhandelingen met hen worden gestart. In Turkije moet echter nog veel veranderen, willen de onderhandelingen starten. As ik goed heb geteld, moet de beslissing daarover tijdens het Nederlands voorzitterschap worden genomen.

De fractie van de ChristenUnie kan zich vinden in de bevindingen en taxaties van de Nederlandse regering in lijn met de opmerkingen van de Commissie. Ik sluit mijn bijdrage aan dit debat af met de opmerking dat het voor een sterke positie van Nederland in Europa te hopen is dat Oranje zich vanavond plaatst voor het EK voetbal. Op dat punt is een enkele toetredingskandidaat al zekerder van zijn positie dan enkele huidige EU-lidstaten.

De voorzitter:

Bij dat laatste wil ik mij graag aansluiten. Het woord is aan de heer Van den Brink, die het woord zal voeren namens de fractie van de LPF. Gelet op de kwaliteit van zijn stem, raad ik hem aan zijn inbreng kort te houden.

De heer Van den Brink (LPF):

Wat de tijd betreft, zou u dat heel goed uitkomen, voorzitter. Hieruit blijkt dat iedereen zijn voordeel zoekt. Dat geldt ook voor de landen van de EU. Waar je ook in het leven staat, er is altijd een gelijkenis. Bij de EU denk ik dan aan wat tot nu toe is gebeurd en aan het feit dat het uiterste van ondernemen gelijk is aan gokken. Wanneer je bij het ondernemen niet meer met een aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid kunt zeggen wat de uitkomst is, ben je aan het gokken. De EU wil in een keer met tien landen uitbreiden. In die landen zijn verwachtingen gewekt en ook in de huidige EU-landen zijn die gewekt. Je kunt echter niet zeggen: er is een aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid dat die uitbreiding lukt. Daarentegen zou je moeten zeggen: dit is gokken. Iedereen die gokt, hoopt dat hij wint. De fractie van de LPF heeft gezegd geen voorstander te zijn van uitbreiding met tien landen in een keer en ook al vindt zij dat er sprake is van gokken, zij is wel zo nuchter om te zeggen: wij hopen dat we winnen. Waarom niet?

Voorzitter. De discussie van vanmiddag gaat eigenlijk maar over twee punten: 1. verwachten wij dat er goede vrijwaringsclausules komen, hebben wij ook zoveel vertrouwen in de Commissie dat zij daarvoor zorgt en 2. vinden wij dat het vrije verkeer van arbeid tussen nieuwe landen minimaal in de eerste twee jaar moet worden belemmerd? Ik meen dat ik hiermee de maatvoering voor vanmiddag heb aangegeven.

Als wij alles op een rij zetten, meen ik dat wij nog een andere conclusie kunnen trekken: wij hopen dat wij goed gokken. Het is echter in de wereld zo: de liefde van de man gaat door de maag en de liefde van Europa door de portemonnee. Wij denken allemaal eerst aan onszelf. Voor de West-Europese landen is ietsje minder slagen minder erg dan ietsje minder slagen voor die tien toetredende landen. Het hangt er namelijk maar vanaf hoe breed je het hebt of iets erg is. Ook al zijn de toetredende landen heel ver met hun ontwikkeling, dan nog zullen zij snel moeten kunnen handelen om voordeel te hebben van het lidmaatschap van de EU. De huidige vijftien EU-landen zullen niet accepteren dat de toetredende landen niet voldoen aan wat is afgesproken. Zo hebben wij onszelf in een spagaat gebracht. Hoe nu verder? In de ogen van de LPF had je nooit moeten besluiten tot toetreding in één keer. Je had gewoon moeten zeggen: dit zijn de eisen en iedereen die eraan voldoet, kan toetreden. Dan was het veel simpeler geweest. Nu kunnen wij een heel gekke situatie krijgen. Het ene land kan met alle mogelijke vrijwaringsclausules voor 1% meedoen en het andere land met 99%. Daarmee wordt de grootst mogelijke onduidelijkheid een feit.

De geachte afgevaardigde van de PvdA doet de vrijwaringsclausules wel akelig makkelijk af. Ik hoorde hem spreken over voedselveiligheid. Hij maakte een opmerking over slachthuizen. Voedselveiligheid heeft wat te maken met slachthuizen, maar nog veel meer met datgene wat ervoor gebeurt. Dat stuk is veel moeilijker te controleren dan een slachthuis. Het hele probleem rond de voedselveiligheid in relatie tot de interne markt is veel en veel groter.

Zal de LPF instemmen met de ratificatie? Dat hangt af van de reactie van de regering op de vraag hoe zij met de vrijwaringsclausules zal omgaan. Hoe kunnen wij met een aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid vaststellen dat het verhaal van Europa wat wordt? Verder hangt het af van de houding van de regering inzake het vrije verkeer van arbeid. Als de LPF dit stukje zekerheid niet krijgt, zullen wij niet voor ratificatie stemmen. De regering heeft dus nog een kans.

De heer Van der Staaij (SGP):

Voorzitter. Ik hoorde vanmorgen op de radio een vraaggesprek met de staatssecretaris voor Europese Zaken. Hem werd gevraagd of het vandaag een historisch debat is. Ik was benieuwd wat hij zou gaan antwoorden en ik vond zijn antwoord heel goed. Het kwam hierop neer dat niet zozeer het debat historisch is, als wel het feit waar het betrekking op heeft, namelijk de toetreding van acht Midden- en Oost-Europese en twee Zuid-Europese landen tot de Europese Unie. Het eigenlijke debat over de toetreding hebben wij in feite al veel eerder gevoerd. Het heeft al tot een duidelijke conclusie geleid. Vandaag spreken wij over het verdrag dat de toetreding regelt, maar materieel hebben wij al eerder onze instemming betuigd met de feitelijke uitbreiding.

Wij hebben in oktober 2002 aangegeven om welke redenen en onder welke voorwaarden wij voorstander van uitbreiding zijn. Ondanks forse achterstanden van de kandidaten op diverse terreinen, stuitte uitstel van toetreding bij onze fractie op grote bezwaren, mede gezien de gewekte verwachtingen bij de kandidaat-lidstaten. Wij steunden daarom de inzet van de regering voor de Europese Raad van Brussel vorig najaar.

Cruciaal was wel de voorwaarde van heldere vrijwaringsclausules en het indien nodig toepassen daarvan, mede omdat besloten was de toetreding van tien landen in één verdrag te regelen, terwijl jarenlang gezegd was dat de landen individueel beoordeeld zouden worden. Je hebt dan een instrument nodig om landen toch individueel te kunnen afrekenen op hun voortgang. Is zo'n instrument er niet, dan wordt het een kwestie van slikken of stikken. Welnu, de vrijwaringsclausules geven onzes inziens voldoende ruimte om te differentiëren. Wij hebben indertijd de premier geprezen voor zijn succesvolle inzet in de Europese Raad om de clausules aan te scherpen. Wel bleven wij kritisch over de vage rol die de raad van ministers is toebedeeld bij de inwerkingstelling van de clausules.

Ook in dit debat is de positieve bejegening van de uitbreiding ons vertrekpunt. Ook wij zijn voor het verder ongedaan maken van de kunstmatige deling van Europa. En ook wij zijn onder de indruk van de enorme omslag die de kandidaat-lidstaten gemaakt hebben in de achterliggende jaren. Tegelijkertijd moeten wij, nu de toetreders de eindspurt inzetten, kritisch blijven. Een houding van "het feestje mag niet verstoord worden" zou in dit stadium onverantwoord zijn. Het blijft gaan om de vraag of de concrete vooruitgang die door de kandidaat-lidstaten geboekt wordt in de aanloop naar de toetreding voldoende is. Voor ons gaat het debat van vandaag daarom ook niet over de vraag "stemmen wij vóór het Verdrag van Athene", maar om de vraag of er adequate maatregelen genomen zullen worden indien dat nodig is.

Dit jaar is door de toetredende landen opnieuw fors gewerkt aan de toetreding. In het antwoord van de regering worden vooral Litouwen en Slowakije gecomplimenteerd voor hun "effectieve extra inspanning". Ten aanzien van andere landen, vooral Polen en Letland, blijven echter aanzienlijke zorgen bestaan. Wij danken de regering voor de aanvullende informatie over de "early warning"-brieven die in maart en juni verzonden zijn. Dat zijn er niet weinig geweest. Wat is bekend over de uitwerking van deze brieven? Hebben ze effect gehad en tot aanwijsbare extra inspanningen geleid? Werd in de brieven ook verwezen naar de inzet van de vrijwaringsclausules bij het achterwege blijven van voldoende inspanningen?

Inmiddels zijn de laatste Commissierapporten over de voortgang van de kandidaten gepubliceerd. Het is goed dat wij daarop in de brief van 7 november een snelle reactie hebben gekregen. Deze brief roept nog wel een aantal vragen op. Die betreffen vooral de houding die de Commissie en de regering aannemen ten aanzien van de kandidaten. Deze komt bij ons nog als onvoldoende krachtig over. Commissaris Verheugen heeft aangegeven zich niet nu al te zullen uitspreken over eventuele toepassing van de vrijwaringsclausules. De redering is: om de kandidaten te stimuleren nog zoveel mogelijk inspanningen te plegen, zullen wij eventuele vrijwaringsmaatregelen pas in laatste instantie, kort voor toetreding, aankondigen.

Onze fractie vindt dat op basis van de jongste rapporten duidelijkheid verschaft zou moeten worden aan de kandidaten indien zij in de gevarenzone dreigen te komen of te blijven. Wij hebben dat vorig jaar oktober ook zo uitgedragen. Ook de regering was, als ik het goed heb begrepen, vorig jaar een scherper standpunt toegedaan dan nu wordt verdedigd. In het uitbreidingsdebat zei de premier toen dat in de loop van 2003 duidelijk zou moeten worden wanneer en op welke terreinen de clausules toegepast worden. Kennelijk is dat standpunt nu toch wat afgezwakt. Om welke redenen, zo vraag ik. Wij zouden graag zien dat de regering zich ervoor inzet dat op basis van de nieuwste rapporten waarschuwingsbrieven verstuurd worden. Daarin moet duidelijk staat dat, als de kandidaat-lidstaten op "ernstige zorgpunten" onvoldoende voortgang boeken, zij die vrijwaringsmaatregelen riskeren. Het lijkt ons dan wat zwak om te wachten tot enkele weken voor de toetreding. Juist nú is het zaak om, door te wijzen op vrijwaringsmaatregelen, de druk op de toetreders maximaal op te voeren om nog zoveel mogelijk achterstanden weg te werken. Dat is, zo lijkt mij, een wederzijds belang. In dit verband vraag ik ook wat de regering bedoelt met wat zij zowel in de nota naar aanleiding van het verslag als in de brief van 7 november stelt:"zo nodig aan te dringen op adequate maatregelen". Moeten wij dit zo lezen dat de nieuwste Commissierapporten, waarin 39 punten van ernstige zorg worden geïdentificeerd, de regering nog geen aanleiding geven tot actie? Wat bedoelt de regering met "'zo nodig" en met"adequate maatregelen"?

De heer Rouvoet (ChristenUnie):

Wat zouden die waarschuwingsbrieven nu moeten toevoegen aan de Commissierapportage? Wij zijn het er toch over eens, dat de kandidaat-toetreders weten dat vrijwaringsmaatregelen hen eventueel boven het hoofd hangen? Dat is toch geen nieuwe informatie in die brieven? Wat zouden die toevoegen aan de feitelijke constatering en die lijst met 39 punten?

De heer Van der Staaij (SGP):

Ik denk dat van een herkenbare en duidelijke koppeling aan de toepassing van vrijwaringsclausules toch een sterker effect zou uitgaan. Ik heb het idee dat dit nu meer als theoretische mogelijkheid op de achtergrond staat. Ik zou daarin een wat scherpere koppeling voorstaan: als duidelijk wordt dat daar- en daaraan niet wordt voldaan, moet je ervan uitgaan dat de toepassing van de vrijwaringsmaatregel in de rede ligt.

Een belangrijke vraag blijft welke rol precies weggelegd zal zijn voor de Raad van ministers bij de toepassing van de verschillende vrijwaringsclausules. Het verdrag laat op dit punt veel open. De precieze status van de consultatie van de Raad door de Commissie is niet helder. Ik hoor graag hoe de regering hier tegenaan kijkt, uitgesplitst naar elk van de verschillende clausules. Mij lijkt het voor de hand te liggen dat de Raad zich actief opstelt richting de Commissie indien hij vrijwaringsmaatregelen nodig acht. Deelt de regering deze visie?

Een van de belangrijkste zorgpunten is de overname en implementatie van landbouwacquis en de regelgeving inzake administratieve capaciteiten voor de structuurfondsen. Het zou ingrijpend zijn als rechten op inkomenssteun of op bedragen uit structuurfondsen niet tot gelding gebracht kunnen worden. Of dat er wel bedragen uitgekeerd worden, maar de besteding daarvan niet transparant of rechtmatig kan geschieden. Hier moet volstrekt helder zicht op zijn. Ik wijs op het gisteren gepresenteerde rapport van de Europese Rekenkamer. De Rekenkamer zegt dat tót aan het moment van toetreding de Commissie zeer streng vooraf getoetst wordt, maar dat – omdat deze toetsing na toetreding wegvalt – er geen garantie is dat bestedingen ook ná toetreding op orde zullen zijn. Dit komt wat merkwaardig over. Het zou logisch zijn als op de een of andere manier ook na toetreding sprake moet zijn van een zekere toetsing. Zeker ook omdat – zoals het Rekenkamerrapport ook aangeeft – er op dit moment nog veel geld aan de strijkstok blijft hangen. Sommige fondsen, zoals dat voor plattelandssteun, zijn nauwelijks gebruikt, omdat de kandidaat-lidstaten niet voldoende voorbereid waren om van de fondsen gebruik te maken. Dat geeft voldoende aanleiding om hier scherp op toe te zien.

De heer Timmermans (PvdA):

Deelt u mijn conclusie over het Rekenkamerrapport, waarin wordt geconcludeerd dat de kandidaat-lidstaten beter met het geld omgaan dan de bestaande lidstaten, dat er ook voor de bestaande lidstaten op dit punt nog heel wat werk is te verrichten?

De heer Van der Staaij (SGP):

Dat ben ik volstrekt met u eens. Ik licht de punten nu uit het Rekenkamerrapport, voorzover wij het hebben over de toetreding en dus over de situatie in de nieuwe lidstaten, maar er kan nog een apart debat worden gevoerd over wat voor de bestaande lidstaten geldt.

De heer Timmermans (PvdA):

Maar u hebt toch net als ik gezien dat zij van de Rekenkamer een beter rapportcijfer krijgen dan de bestaande lidstaten?

De heer Van der Staaij (SGP):

Maar dat neemt mijn punt toch niet weg?

Vragen heeft de SGP-fractie ook over de relatie tussen de toepassing van de vrijwaringsmaatregelen en de gegunde overgangstermijnen op bepaalde beleidsterreinen. Stel dat de overgangstermijn op een bepaald beleidsterrein na een aantal jaren afloopt, een eind na 2004, en de nieuwe lidstaat heeft het acquis nog niet volledig overgenomen en geïmplementeerd, kan dan alsnog een vrijwaringmaatregel getroffen worden? Op welke terreinen wel, op welke niet?

Dan de wijze waarop na toetreding de voortgang in de nieuwe lidstaten in het oog gehouden zal worden. De regering deelt mee dat we uit oogpunt van gelijke behandeling van de lidstaten geen monitoringrapporten meer krijgen na toetreding. Maar zou het niet logischer zijn om daarna daarin wel inzicht te hebben? Ik kan daarvoor diverse redenen aanvoeren. De eerste is dat op diverse terreinen overgangstermijnen bedongen zijn om het acquis over te kunnen nemen. Wij willen daar zicht op hebben. De tweede is dat vrijwaringsclausules tot enkele jaren na toetreding nog in werking gesteld kunnen worden. De reden om dat te doen, zou zijn dat een nieuwe lidstaat op een bepaald terrein in gebreke blijft. Nationale parlementen moeten daarvan weten, zodat zij hun regeringen kunnen aansporen zich richting de Commissie sterk te maken voor inwerkingstelling van die clausules. Weten wij niet van de voortgang, dan kunnen wij ook nergens op aandringen. De derde is meer algemeen: de tien nieuwe lidstaten hebben een gezamenlijk BNP dat het BNP van Nederland nog niet overtreft. Formeel kun je wel spreken van gelijkheid tussen de lidstaten, materieel absoluut niet. Bepaalde processen van vooruitgang – denk aan macro-economische stabilisatie – zijn precair en moeten blijvend in de gaten gehouden worden. Ik hoop dat de regering zich sterk wil maken voor het voorlopig continueren van de jaarlijkse ronde met monitoringrapporten.

In de media is de afgelopen dagen veel te doen geweest over het vrije verkeer van werknemers. Wil Nederland al dan niet gebruik maken van de overgangstermijn? Nederland heeft eerder uitgedragen, dit niet te willen doen. In de stukken wordt tot uitdrukking gebracht dat dit een rol heeft gespeeld bij de onderhandelingen over het toetredingsverdrag. Maar heb ik het goed begrepen dat geen sprake is van een onvoorwaardelijke toezegging? Ik vind dat van belang, omdat een teleurgestelde verwachting iets anders is dan het schenden van gewekt vertrouwen, wat gewoon moet worden gehonoreerd, ook al komt dat slecht uit. Is het juist om ervan uit te gaan dat Nederland in zijn recht staat om alsnog wel een beroep te doen op de overgangstermijn, dus dat daarvoor formeel gesproken geen beletselen bestaan, maar dat de voorgeschiedenis en de gewekte verwachtingen ertoe verplichten, een bijzondere zorgvuldigheid in acht te nemen, en dus ook na te gaan of er goede argumenten zijn? Mijn fractie is van mening dat in ieder geval de twee argumenten die vanmiddag naar voren zijn gebracht, namelijk de veranderde arbeidsmarktsituatie en het toegenomen aantal landen dat wel een beroep doet op de overgangstermijn, reden zijn voor een heroverweging van het al dan niet gebruik maken van zo'n overgangstermijn. Ook wij vinden het wenselijk dat de notitie-Rutte nu snel komt, zodat in dat kader knopen kunnen worden doorgehakt. Als daarvoor aanleiding is, dan moet Nederland niet aarzelen de overgangstermijn zelf in te roepen.

Ten slotte nog een specifiek punt. Nederland is het enige land waar prostituee is gelegaliseerd. Onlangs werd er in het rapport van het Nederlandse politie-instituut op gewezen dat veel landen, ook veel nieuw toetredende landen, een bronland zijn van slachtoffers en daders van mensenhandel. Wordt ook dat aspect in de notitie meegenomen? Is Nederland ook in dat opzicht klaar voor de uitbreiding?

Ik kom tot een afronding. De SGP-fractie onderstreept het grote belang van een oplossing voor de deling van Cyprus. De premier heeft er onlangs nog een bezoek gebracht en toen terecht met klem aangedrongen op voortgang in de onderhandelingen over een vredesregeling. Wij kunnen niet goed overzien wat de consequenties zijn als Cyprus toetreedt terwijl er geen oplossing is, maar uiteraard zal dit de nodige problemen met zich brengen. Ik verzoek de regering zich onverminderd sterk te maken voor de voortgang in het proces. Inzake de toetreding van Hongarije vraag ik naar de stand van zaken met betrekking tot de statuswet. Uit recente mediaberichten begreep ik dat dit nog steeds een bron van spanning is, vooral in de relaties met Slowakije en Roemenië. Ik krijg hier graag meer informatie over.

Concluderend: onze fractie zal het Verdrag van Athene zonder meer steunen. Niettemin verwachten wij van de Nederlandse regering een heel actieve opstelling om zowel in de laatste maanden tot 1 mei 2004, als daarna, een scherp toezicht te houden op de vorderingen van de toetreders. Ik zie met veel belangstelling het antwoord van de regering tegemoet.

Mevrouw Van der Laan (D66):

Voorzitter. Ik begin met een kort sprookje. Er was eens een mooie, rijke vrouw. Ze heette Europa. Ze had dertien aanbidders. Op een golf van post-koudeoorlogverliefdheid heeft ze zich met twaalf daarvan verloofd en met tien is de datum van de trouwdag inmiddels al bekend. Zoals wel vaker gebeurt tussen verloving en trouwdag, zeker als daar jaren tussen zitten, is een groot deel van de romantiek ondertussen echter vervlogen. Er wordt ook flink geruzied over de huwelijkse voorwaarden. Europa denkt soms dat haar aanbidders eigenlijk alleen maar op haar geld uit zijn. De aanbidders twijfelen ook wel eens aan haar intenties. Maar als wij willen dat het allemaal toch nog goed afloopt, als wij willen dat iedereen lang en gelukkig met elkaar zal leven, dan moeten wij het toch nog maar even over de huwelijkse voorwaarden hebben. Dat doen wij vandaag.

De voorzitter:

Eigenlijk is het een toestemmingswet in plaats van een toetredingswet.

Mevrouw Van der Laan (D66):

Dat is het op een bepaalde manier eigenlijk wel.

Voor D66 gaat het in de eerste plaats over onze Europese waarden. De discussie over vrijwaringsclausules en sanctiemechanismen gaat nu vooral over het internemarktacquis en de economische criteria. D66 wil echter dat de politieke criteria hier ook worden besproken. Wij denken dan aan de kwaliteit van de rechtsstaat en de democratie, de integriteit van de overheid en de humane en gelijke behandeling van mensen in hun eigen land. Op die terreinen zijn er nog serieuze problemen in een aantal kandidaat-landen. Mijn fractie vindt de toetsing wat dat betreft een beetje dubbelhartig. Enerzijds concludeert de regering dat alle tien landen allang aan de politieke criteria hebben voldaan, want anders waren de toetredingsonderhandelingen immers nooit geopend. De toetsing staat dus niet meer ter discussie, maar tegelijkertijd constateren regering en Commissie allebei uitvoerig tekortkomingen in juist die essentiële elementen van de politieke criteria, zoals goed bestuur en rechtsstatelijkheid, behandeling van minderheden en respect voor mensenrechten. Waarom zouden wij dat niet meer mogen toetsen? Het gebeurt trouwens wel, maar dan zonder enige feitelijke consequenties. Wij willen daar wel consequenties aan verbinden.

In de eerste plaats pleiten wij voor overgangstermijnen voor de toepassing van justitiële en strafrechtsamenwerking. Daarbij denken wij heel concreet aan het Europese arrestatiebevel dat nu is vertaald naar de Nederlandse Overleveringswet. D66 vindt niet dat je Nederlanders kunt uitleveren aan landen waar sprake is van duidelijke tekortkomingen in het rechtssysteem. In de voortgangsrapportage over Polen staat bijvoorbeeld dat er sprake is van weinig transparante en efficiënte rechtspraak en moeilijke toegang tot de rechtshulp en ook corruptie is een groot probleem; niet alleen in Polen trouwens. Amnesty International beschouwt Letland, Litouwen en Slowakije als risicolanden als het gaat om het justitiële systeem. Volgende week spreken wij met de minister van Justitie over de Nederlandse overleveringswet, maar ik hoor graag van deze bewindslieden of zij onze mening delen dat er geen sprake kan zijn van uitlevering zolang deze problemen niet zijn opgelost. Ook hoor ik graag welke mogelijkheden de regering ziet om een overgangstermijn te krijgen – mocht een Kamermeerderheid daar om vragen – en op welke termijn Nederland moet melden, gebruik te willen maken van de speciale vrijwaringsclausules op het gebied van justitiële samenwerking en strafzaken.

In de tweede plaats ga ik in op het naleven van de politieke criteria na toetreding. Voor D66 is Europa meer dan een economisch samenwerkingsverband; het is een politieke waardengemeenschap. De waarden die daarbij voor D66 centraal staan, zijn democratie, bescherming van mensenrechten en bescherming van de rechtsstaat. Het rare is dat wij in de aanloop tot de toetreding hier ontzettend streng op letten, maar daarna niet meer. Natuurlijk heeft de regering toegezegd dat zij zal proberen om de zaak in goede banen te leiden, mocht het echt misgaan. De mogelijkheden daartoe zijn echter zeer beperkt. Het verdrag kent een sanctiemechanisme, maar dat is een soort kernbom, terwijl in sommige gevallen een tikje met de liniaal of een andere minder strenge maatregel nodig is. Bij het debat over de Staat van de Unie is de motie-Dittrich over een systeem van peer review aangenomen. Hoe staat het met de uitvoering daarvan? Hoe hebben de andere lidstaten en de kandidaat-lidstaten op onze ideeën gereageerd? D66 wil een mensenrechtenpact naar analogie van het Stabiliteitspact. Het is raar om landen wel op de vingers te tikken als zij zich niet houden aan de begrotingsregels, maar niet als zij mensenrechten schenden. Het zou mooi zijn als de regering zich hier even fanatiek voor inzet als voor de naleving van het Stabiliteitspact. Vanzelfsprekend moeten de regels voor alle lidstaten gelden en niet alleen voor de nieuw toegetreden landen. Ook het eindeloze voorarrest in België en de mediaconcentraties in Italië moeten wij aan de kaak kunnen stellen.

De heer Timmermans (PvdA):

Wat voegt dit mensenrechtenpact toe aan het bestaande instrumentarium? Ik noem de Raad van Europa, de EU als er een nieuwe grondwet is, de rechtstreekse toegang tot het Hof en het individueel klachtenrecht.

Mevrouw Van der Laan (D66):

Wij maken een onderscheid tussen de individuele gevallen en systematische problemen in landen. Natuurlijk heeft de Raad van Europa hierbij een belangrijke rol. Gezien zijn brede Europese ervaring zal de heer Timmermans het ongetwijfeld met mij eens zijn dat de Raad van Europa wat anders is dan de EU. Een sanctiemechanisme in de context van de EU zal zwaarder wegen dan dat van de Raad van Europa. Anders waren landen zoals Oekraïne, Moldavië en Rusland allang fantastische democratieën. Ook de heer Timmermans zal vinden dat dit nog lang niet het geval is.

De heer Timmermans (PvdA):

Daar ben ik het inderdaad mee eens. Ik wijs op artikel 4 van het verdrag op grond waarvan lidstaten zo nodig kunnen worden aangesproken. Als het goed gaat, wordt dit artikel uitgebreid met de nieuwe grondwet. Ik vind uw idee sympathiek, maar ik probeer mij voor te stellen wat dit toevoegt aan het bestaande instrumentarium.

Mevrouw Van der Laan (D66):

In dat artikel gaat het om een ernstige en voortdurende schending van de beginselen van vrijheid, democratie et cetera. Ik denk echter ook aan corruptie, aan discriminatie en toegang tot rechtshulp. Dit zijn ook ernstige zaken, maar die vallen niet direct onder artikel 4. Tijdens het debat over de Staat van de Unie is geopperd dat het jaarlijkse rapport van het Europees Parlement hierover een minder politieke lading krijgt en dat dit wordt vervangen door een rapport van de Commissie. Op basis daarvan kunnen de politieke criteria van Kopenhagen objectief worden toegepast op alle lidstaten. Op die manier ontstaat een Unie waarin men probeert om ook de waarden echt na te leven; dus een Unie waarin men niet alleen de nadruk legt op de vrije markt en de economische ontwikkeling.

De heer Van Baalen (VVD):

De aangenomen motie over peer review geeft toch voldoende garantie voor de ontwikkeling van de rechtsstaat in positieve zin? Op dit moment zijn er toch geen gevallen bekend waarin the rule of law niet wordt toegepast? Waarom moet er nu een extra maatregel worden genomen?

Mevrouw Van der Laan (D66):

Wij moeten eerst weten wat er met de motie is gebeurd en of er inderdaad een peer review komt. Mijn vraag aan de regering is dan ook hoe het ermee staat, wat de reactie van de andere landen is en welke voortgang er op dat gebied is geboekt. Ik ben het echter niet met de heer Van Baalen eens dat er geen problemen zouden zijn. Ik noem corruptie, met name in het justitiële apparaat, de toegang tot de rechtshulp en het ontbreken van transparantie en efficiency in de rechtssystemen. Mensen kunnen er niet achter komen hoe het überhaupt met hun rechtszaak staat. Daarnaast is sprake van een rare verdeling van de strafmaat. Dat zijn essentiële problemen. D66 is van mening dat zij moeten worden opgelost voordat de Nederlandse burger eraan wordt uitgeleverd.

Voorzitter. D66 is tegen de overgangstermijn voor het vrije verkeer van werknemers uit de nieuwe lidstaten. Nederland heeft op dit vlak verwachtingen gewekt. Wij moeten wel erg zwaarwegende belangen hebben om daarvan af te wijken. Wij stellen dan ook voor om de notitie van staatssecretaris Rutte rustig af te wachten en het debat dan te voeren op basis van de feiten. In mijn interruptiedebatje met de heer Van Dijk heb ik aangegeven dat de minister van Sociale Zaken nu al de mogelijkheid heeft om bij verstoring van de Nederlandse arbeidsmarkt vrijwaringsmaatregelen te nemen, ook na de toetreding. Kan de regering deze lezing bevestigen?

Ik begrijp niet dat minister Zalm gisteren in Almere een pleidooi heeft gehouden tegen de komst van goedkope Poolse werknemers. Behalve dat ik dit weinig liberaal vind, vraag ik mij ook af of dit nu het regeringsstandpunt is. Vorige week ging ik er automatisch nog van uit dat de heer Zalm namens de regering spreekt, maar ik ben toen teruggefloten. Ik heb begrepen dat dit niet mag. Namens wie heeft de heer Zalm in dit geval gesproken?

D66 deelt het uitgangspunt van de regering dat erop vertrouwd wordt dat de kandidaat-landen zo snel mogelijk werk maken van de laatste loodjes bij het omzetten van het acquis communautair. Zij ondervinden immers de sterkste nadelen van hun achterstand. Ook rekenen wij op streng toezicht door de Commissie. Wij hebben echter wel een paar vragen. De Commissie maakt gewag van 39 punten van zorg. Nu is het mogelijk om overgangsmaatregelen te nemen voor drie jaar. De vraag is wat er na drie jaar gebeurt indien de lidstaten nog steeds niet aan de eisen voldoen. Natuurlijk kun je dan overgaan tot infractieprocedures, maar dat lijkt ons weinig effectief. Dat kost veel tijd en levert niet altijd het gewenste resultaat op. Vooral op het gebied van voedselveiligheid zijn er veel problemen in de kandidaat-landen. Het lijkt mij duidelijk dat producten uit slachterijen en melkverwerkende bedrijven pas op onze markt kunnen komen als zij aan de eisen voldoen. De vraag is dan ook wat er gebeurt als dit na drie jaar nog niet het geval is. Hoe houden wij dan toezicht op die ontwikkeling?

Ik stel dezelfde vraag ten aanzien van andere delen van het acquis, waarbij wij vooral bezorgd zijn over het feit dat bijvoorbeeld in Estland de gelijke behandeling van mannen en vrouwen nog niet in de wet is verankerd en dat er in Polen niet genoeg controle is op het vervoer van dieren. Dierenwelzijn en discriminatie zijn belangrijke elementen die ook tot de verbeelding van Europese Nederlandse burgers spreken.

Deze punten zijn niet alleen vanwege de inhoud van belang. Wij kunnen niet uitsluiten dat een groep Nederlanders gebruik zal maken van het correctief referendum om te proberen de toetreding te blokkeren. Dan zullen met name dit soort kwesties ook een belangrijke rol spelen in het debat. Graag hoor ik van de regering hoe zij het risico of de kans, afhankelijk van hoe je het beschouwt, van een correctief referendum over de uitbreiding inschat.

Hoe weegt D66 nu de vragen en twijfels over de toepassing van de criteria ten opzichte van het grote belang van de uitbreiding? Er zijn meer dan genoeg bezwaren te bedenken om bepaalde landen voorlopig buiten de deur te houden, maar dat is niet in het belang van die landen, niet in het belang van Europa en niet in het belang van Nederland. Het gaat niet alleen om geopolitieke belangen en zelfs niet alleen om het herstellen van de weeffout van de geschiedenis door het verdeelde continent Europa weer aan elkaar te hechten. Het gaat niet alleen om de belangen van tientallen miljoenen mensen uit de voormalige Warschaupactlanden, die door het lot zo lang verstoken zijn gebleven van vrijheid, democratie en welvaart. Het gaat vooral ook om de belangen van Nederlanders. De verdere integratie is de beste verzekering, ook voor ons, dat Europese broedermoord ons in de toekomst bespaard zal blijven. Het is de beste verzekering dat er op dit continent welvaart en rust zal zijn; de beste verzekering voor onze externe en interne veiligheid; de beste verzekering van nieuwe economische vooruitzichten met nieuwe afzetmarkten voor de Hollandse export. De boekhouder is dan wel typisch Hollands, maar dat geldt ook voor de koopman. Niet voor niets is het Nederlandse bedrijfsleven een groot voorstander van de uitbreiding. Een groter Europa geeft ook een zwaarder gewicht in de wereld, waardoor onze Europese waarden, democratie, mensenrechten en de rechtsstaat verder in de wereld verbreid kunnen worden. Daarom wil D66 de bruiloft door laten gaan, maar graag praten wij vandaag en de komende maanden en jaren nog door over de toepassing van de huwelijkse voorwaarden.

De heer Timmermans (PvdA):

Ik zal de vraag onderdrukken of Europa inmiddels ook al in blijde verwachting is, maar ik wil wel terugkomen op het punt van de vrijwaringsclausules. Op het punt van de interne markt vertrouwt u de Commissie en wacht u af waarmee zij komt. Dat is een goede lijn; dat is ook de lijn van de regering. Op het andere punt waarop de Commissie mag optreden, justitie, zegt u impliciet dat u haar niet vertrouwt en dat u ook zelf nu al wilt aangeven dat wij op dat punt vrijwaringsmaatregelen nemen. Waarom vertrouwt u de Commissie wel op het ene punt, maar niet op het andere?

Mevrouw Van der Laan (D66):

Omdat ik in de rapporten van de Commissie lees dat zij zich zorgen maakt over 39 punten. Daar gaat zij dus op letten, maar bij die 39 punten zit geen enkel punt over justitie- en strafrechtsamenwerking. Dat heeft mij verbaasd, omdat er op die punten wel degelijk problemen zijn. Dat heeft te maken met de fictie dat alles op die punten goed is omdat aan de politieke criteria is voldaan, "want wij zijn met hen aan het onderhandelen". Dat blijkt een fictie te zijn uit dezelfde voortgangsrapportages. Als wij onze energie ergens aan moeten besteden, is dat aan het op het rechte pad krijgen van dat punt. Ik denk dat er wel gelet zal worden op alle punten van de interne markt, niet alleen omdat ik de Commissie vertrouw, maar ook omdat ik denk dat de regering verstandig genoeg is om daar flink achteraan te zitten. Zo niet, dan is er natuurlijk altijd nog deze Kamer om ervoor te zorgen dat dat wel gebeurt.

De heer Timmermans (PvdA):

U vindt dus dat Verheugen op het punt van justitie gewoon slecht werk heeft geleverd.

Mevrouw Van der Laan (D66):

Ja, ik vind dat de Europese Commissie eigenlijk te ver is doorgegaan met de fictie dat er voldaan is aan de politieke criteria. Dat is eigenlijk achterhaald, want eigenlijk hadden wij dan nooit de onderhandelingen mogen openen, maar die zijn nu eenmaal geopend. Dan probeer ik dus zoveel mogelijk te letten op de feiten. Er zijn problemen in die landen. Laten wij nu dan niet net doen alsof die problemen er niet zijn.

Tot slot een paar korte opmerkingen over de komende uitbreiding. Er zijn nog veel punten van zorg bij Bulgarije en Roemenië, waarbij Roemenië veel grotere problemen heeft. De fractie van D66 wil niet dat Bulgarije daarvan de dupe wordt. Individuele beoordeling betekent dat, als Bulgarije klaar is, dat land kan toetreden. Aangezien in Brussel nu nog een beetje een groepsmentaliteit heerst, wil ik graag van de regering weten hoe men kan voorkomen dat die twee aan elkaar gekoppeld worden, waardoor Bulgarije eventueel langer moet wachten dan eerlijk zou zijn op basis van de criteria.

Gelet op de problemen die in Turkije nog bestaan met de mensenrechten en de voortdurende illegale bezetting van Cyprus, lijkt het ons uitgesloten dat Turkije een datum zal krijgen voor het openen van de onderhandelingen. Data gaan een eigen leven leiden, terwijl wij vinden dat de criteria de doorslag moeten geven. Dat geldt ook voor eventuele andere kandidaten die zich de komende jaren zullen aanmelden of zich, zoals Kroatië, al hebben aangemeld. Ten aanzien van Kroatië wil ik alleen nog duidelijk stellen dat wij daarmee natuurlijk pas over het openen van onderhandelingen kunnen gaan praten als men overgaat tot volledige samenwerking met het Joegoslavië-tribunaal.

De voorzitter:

Het woord is aan mevrouw Karimi. Als zij haar betoog in circa tien minuten kan afronden, kunnen wij nog 40 minuten gebruik maken van het antwoord van de minister, die om half zes weg zal gaan.

Mevrouw Karimi (GroenLinks):

Voorzitter. Het is moeilijk om niet in clichés te vervallen, maar ik begin toch met het benadrukken van het historische belang van de uitbreiding. Mijn fractie heeft altijd zeer positief gestaan ten opzichte van de uitbreiding van de EU. Dat is natuurlijk een uitvloeisel van onze kijk op het Europese project. Wij zien dat project als het grootste conflictpreventieproject ter wereld en het is terecht dat, nadat de Oost- en Midden-Europese landen zich van de dictaturen hadden ontdaan, zij de mogelijkheid krijgen om zich aan te sluiten bij de EU. Ik deel de kritiek van de heer Timmermans op de heer Van Baalen. De heer Van Baalen zegt buiten de Kamer vaak immers iets anders dan in de Kamer. Ik vind het echter heel erg chic van hem dat hij vandaag de kandidaat-lidstaten in deze Kamer welkom heette. Na het debat van vorig jaar rustte er immers een grote hypotheek op de schouders van de VVD-fractie. In de gesprekken die de vaste commissie voor Europese zaken in de verschillende landen heeft gevoerd, is de commissie duidelijk gemaakt dat het debat van vorig jaar in Nederland niet als prettig is ervaren. Het huidige debat zal echter ook zijn weerslag vinden. In die zin is het dus chic van de heer Van Baalen.

De heer Van Baalen (VVD):

Ik dank mevrouw Karimi voor deze heel vriendelijke opmerking. Ik heb echter duidelijk een scheiding aangebracht tussen de principes, pro-uitbreiding, en de uitvoeringsmaatregelen. Over die maatregelen kan men heel kritisch zijn. Ik kan mij voorstellen dat ook GroenLinks dat verschil ziet en dat het compliment daarop doelt.

Mevrouw Karimi (GroenLinks):

Absoluut. Vorig jaar was de toonzetting en wijze van debat voor mijn fractie niet de gewenste. Uiteindelijk is Balkenende-I met de steun van de oppositie naar Kopenhagen afgereisd. Wij beginnen echter een nieuw hoofdstuk. Ik ben daar blij om.

Ik feliciteer de kandidaat-lidstaten en de nieuwe lidstaten. Zij hebben enorme prestaties geleverd. Dat mag hier duidelijk gezegd worden. Wij benaderen de situatie met een enigszins idealistisch optimisme als het gaat om onze verwachtingen van een uitgebreide Europese Unie. Wij hopen op verrijking van de Europese Unie met nieuwe inzichten, nieuwe culturen en nieuwe dialogen. Desalniettemin leven er de nodige vragen bij de fractie van GroenLinks over een paar problemen die zich nog steeds bij de nieuwe lidstaten voordoen.

De Commissie heeft de rapporten gepresenteerd waarin ongeveer 39 gele kaarten worden uitgedeeld aan de verschillende landen. Men hoopt dat de problemen voor 1 mei 2004 opgelost worden. Dat is in ieder geval de inzet van de kandidaat-lidstaten en de Europese Commissie. Een groot deel van de problemen die in de rapporten van de Commissie geconstateerd worden, zijn problemen waarvoor de betrokken lidstaten allereerst de rekening gepresenteerd moeten krijgen. Ik doel bijvoorbeeld op lidstaten die nog niet klaar zijn om gebruik te maken van landbouwsubsidies. Wie geen fatsoenlijk toezicht kent, wie de organisatie ontbreekt en wie er geen rekenschap over aflegt op een transparante en duidelijke manier, zal problemen hebben om van de bedoelde subsidies gebruik te maken.

Voor mijn fractie is de voedselveiligheid een belangrijk punt. Daarbij mogen geen concessies worden gedaan. Het gaat erom dat Nederlandse en Europese burgers er geen hinder van ondervinden. De vrijwaringsmaatregelen moeten zorgvuldig toegepast worden. Ik heb daarover een vraag aan de bewindslieden. Tijdens onze gesprekken is de volgende zorg geuit. Als zich in een bepaald land een probleem voordoet en de Commissie vervolgens overgaat tot vrijwaringsclausules, zal dat wellicht voor alle landen gelden. Het idee daarbij is dan: als we dit voor Polen doen, moeten we het voor alle tien doen? Dat lijkt mijn fractie niet verstandig. Heeft de Nederlandse regering hier al ideeën over? Mochten de vrijwaringsclausules worden ingesteld, dan hoop ik dat de regering zich ervoor zal inzetten om deze echt individueel per lidstaat te doen gelden, niet collectief voor alle tien. De grenscontroles zijn een ander groot probleem, omdat bijvoorbeeld voedsel dat via de buitengrenzen naar binnen komt, ook weer intern wordt getransporteerd.

Ik kom bij een ander belangrijk punt: de politieke situatie, met name mensenrechten. De positie van minderheden als Roma en Sinti is in sommige toetredende landen al problematisch, maar er zijn ook andersoortige problemen in de sfeer van justitie en rechtstatelijkheid. Ook die baren mijn fractie grote zorgen. In onze gesprekken met maatschappelijke organisaties en mensenrechtenorganisaties horen wij van iedereen dat als gevolg van de toetreding de mensenrechtensituatie is verbeterd. Het toetredingsproces heeft dus als een positieve impuls gewerkt, daarover kan geen twijfel bestaan. Maar tegelijk zegt men dat er over de positie van minderheden veel dingen louter op papier goed zijn: die mooie programma's en nota's hierover staan namelijk weer tegenover de rapporten van Human Rights Watch en andere mensenrechtenorganisaties over de feitelijke situatie rond Sinti en Roma. Ik sluit mij aan bij de reeds gestelde vraag over de motie-Dittrich en voeg hieraan toe of de regering bereid is om er in de discussie met de nieuwe Europese Commissie op aan te dringen om mensenrechten en monitoring van minderheden in Europa heel expliciet aan de EC-taken toe te voegen. Wij vinden dit erg belangrijk.

Het vrije verkeer van werknemers is een van de hoofdpijlers van de EU. Dat mensen gemakkelijk grenzen kunnen passeren, reizen en gebruik kunnen maken van de mogelijkheden om elders binnen de EU te werken en te wonen, is ook een van de meest tastbare verworvenheden. Daarover zijn ooit afspraken gemaakt. De positie van de Nederlandse regering toentertijd was niet alleen ingegeven door idealen, maar had ook economische redenen: er heerste een krapte op de arbeidsmarkt en men zou mensen uit die nieuwe landen goed kunnen gebruiken. De economische en de arbeidsmarktsituatie zijn inmiddels veranderd, maar dat neemt niet weg dat er bij die andere landen verwachtingen zijn gewekt. Nederland heeft een belofte gedaan. Als het aan mijn fractie ligt, houdt Nederland zich ook aan zijn belofte en doet het niet mee aan de woordbreuk van anderen. Dat zou slecht zijn voor het imago van Nederland, dat na de debatten die wij eerder hebben gevoerd al niet al te best is. Daarnaast is het natuurlijk gewoon een afspraak waaraan men zich moet houden. Het is heel erg belangrijk dat het debat op basis van feiten wordt gevoerd. Er is nauwelijks sprake van mobiliteit binnen deze landen. In de gesprekken is ons dat ook duidelijk verteld. West-Slowakije is veel ontwikkelder dan Oost-Slowakije, West-Hongarije is veel ontwikkelder dan Oost-Hongarije. Er is echter nauwelijks sprake van interne mobiliteit, laat staan dat men uit Oost-Slowakije naar Nederland zou gaan. Die afstand is veel groter.

De heer Van Baalen (VVD):

Betekent dit dat mevrouw Karimi, net als de heer Timmermans, overtuigd kan worden als alle feiten op tafel liggen? Misschien staven de feiten onze positie, misschien die van de anderen. Neemt mevrouw Karimi in dat geval een open en overtuigbare positie in?

Mevrouw Karimi (GroenLinks):

Absoluut. Mijn fractie luistert altijd naar argumenten, dus zij zal dat ook in deze situatie doen. Het punt is dat er volgens mij ook met werkvergunningen kan worden gewerkt. Die mogelijkheid bestaat, ook al gaat het hier om nieuwe lidstaten. Op het moment dat er een probleem ontstaat, als er echt massale immigratie plaatsvindt en er sprake is van arbeidsmarktverstoring, kan het instrument van de werkvergunning worden ingezet. De vrijwaringsclausule hoeft dan niet eens te worden toegepast. Ik hoor graag de mening van de regering hierover.

De heer Van Dijk (CDA):

Als er vrij verkeer van werknemers is binnen de Europese Unie, kunnen er naar mijn mening geen werkvergunningen worden ingevoerd. Of mevrouw Karimi kiest voor een overgangstermijn, of zij kiest daar niet voor. Zij kan daar echter niet tussendoor laveren.

Mevrouw Karimi (GroenLinks):

Ik heb begrepen dat dit wel kan. Ik krijg nu een non-verbale bevestiging dat dit zo is, maar ik hoor straks graag van de staatssecretaris hoe het precies zit.

De FNV heeft mijn fractie geattendeerd op de positie van gedetacheerde werknemers, dus op de combinatie van vrij verkeer van werknemers en vrij verkeer van diensten. Dat is een probleem, dat gemakkelijk kan worden opgelost door het uitbreiden van de richtlijn voor gedetacheerde werknemers. Op dit moment geldt deze richtlijn alleen voor de bouwsector.

Over het milieu zijn met de desbetreffende landen de langste overgangstermijnen afgesproken. Dat is ook logisch als je bedenkt welke investeringen op dat terrein moeten worden gedaan. De regering zegt dat het Nederlandse beleid overeenkomstig het Europese beleid wordt gemaakt en dat zij daarvan werk maakt. Het gevaar bestaat evenwel dat als de toetredende landen over dergelijke, lange overgangstermijnen beschikken, in de Europese Unie nauwelijks meer nieuwe afspraken te maken zijn over milieuwetgeving. De nieuwe lidstaten moeten vooralsnog eerst de achterstand inhalen. Zij zullen daarom waarschijnlijk niet zo geneigd zijn weer nieuwe afspraken te maken. Het gemeenschappelijke belang is dan ook dat de overgangstermijn zo kort mogelijk blijft. Blijft de Nederlandse regering investeren via bilaterale programma's, zodat de milieu-investeringen zo snel mogelijk worden gedaan? Wat zal de inzet zijn, bijvoorbeeld via het Matra-programma? Besloten is om dat programma tussen 2003 en 2007 uit te faseren.

De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.

De voorzitter:

De minister heeft tot 17.30 uur de tijd en de staatssecretaris heeft mij gezegd dat hij in beginsel drie kwartier nodig heeft. Het wordt dus 18.15 uur. Laten wij zeggen dat het nog een kwartiertje uitloopt. Dan is het 18.30 uur. Met het oog daarop stel ik voor om de avondpauze om 18.30 uur in te laten gaan en te laten duren tot 20.00 uur. Dan kan om 20.00 uur de tweede termijn van de Kamer starten.

De heer Timmermans (PvdA):

Voorzitter. Ik verwacht dat de tweede termijn van de Kamer heel kort zal zijn. Ik hoop dat ik ook namens de collega's spreek. Zo ja, dan stel ik voor om dit debat om 19.00 uur af te sluiten en de avondpauze in te laten gaan.

De heer Van Baalen (VVD):

Ook onze voorkeur gaat daarnaar uit.

De voorzitter:

Ik zie dat iedereen hiermee instemt, dus wij doen dat. Het betekent wel dat ik u in ruil daarvoor niet meer tijd geef voor interrupties. Het door mij reeds voorgenomen regime blijft gelden. Dat blinkt uit in soberheid.

Minister De Hoop Scheffer:

Voorzitter. Ik dank u en ik dank de Kamer voor haar coulance door mij de gelegenheid te geven om straks te vertrekken. Mijn vertrek hangt overigens niet samen met de vanavond te spelen voetbalwedstrijd. Ik zal in mijn beantwoording een aantal algemene politieke opmerkingen maken. De staatssecretaris en ik hebben afgesproken dat hij namens de Nederlandse regering voor zijn rekening zal nemen waar ik niet aan toe kom. Het lijkt mij niet onprettig voor de staatssecretaris en mag verder ook geen probleem zijn.

Vanmorgen zei ik al in een ander debat dat het geen toeval kan zijn dat de Kamer het vanmorgen gehouden debat over de uitbreiding van de NAVO op dezelfde dag heeft gepland als dit debat over de uitbreiding van de Europese Unie. Ook dit debat gaat in wezen om de stelling: nooit meer oorlog. Die is eerder geuit in de Kamer. Ik voelde mij ook thuis bij wat de heer Van Baalen hierover zei. Dit debat gaat over veiligheid en stabiliteit. Het gaat natuurlijk ook over slachthuizen, voedselveiligheid, vrijwaringsmaatregelen en het vrije verkeer van werknemers. De heer Van der Staaij had gelijk toen hij zei dat het grote debat over de uitbreiding van de Europese Unie vorig jaar is gevoerd en dat deze uitbreiding historisch is. Hij zal het met mij eens zijn dat wat staat te gebeuren een herstel is van een ongerechtvaardigde situatie, ontstaan na de Tweede Wereldoorlog. Een deel van Europa moest toen aan de andere kant van een gordijn en soms zelfs een muur, onder een autoritair regime vertoeven. Dat deel kon niet de vruchten plukken van wat wij in het rijke deel van Europa als normaal zijn gaan beschouwen, namelijk stabiliteit, vrede en veiligheid.

Wij politici werken voor de burger en niet voor onszelf. Wij zijn de elite, maar het verenigde Europa gaat niet over ons, maar over de burger in Europa. Het is mede onze taak om ons uiterste best te doen om de waarde van het project, dus de waarde van de waardengemeenschap Europa, met kracht en inzet over te brengen aan de generaties die na ons komen. Dat is geen open deur en het is ook geen platitude. Wij weten allen dat het daar van tijd tot tijd nogal eens aan schort. Dat er nooit meer oorlog komt, is voor een bepaalde generatie in Nederland volstrekt vanzelfsprekend. Ook is dit door de nabijheid van de data vanzelfsprekend voor een generatie als de mijne die in vrede en voorspoed is opgegroeid. Voor de generatie na de mijne is dat niet meer zo vanzelfsprekend. Wij zullen dit permanent moeten uitdragen.

Vanmiddag heb ik in het debat gehoord dat dit de voornaamste reden is geweest van de kritisch-constructieve opstelling van Nederland ten aanzien van de uitbreiding. De Nederlandse regering was kritisch ten aanzien van de inbreng van vrijwaringsclausules en andere punten. Dat heeft niets afgedaan aan het karakter van dit project. De heer Timmermans citeerde met ere de te vroeg overleden Maarten van Traa die het rapport "Voorbij de Waterlinie. Het buitenland van de PvdA." heeft geschreven. Ik zeg: "met ere", want ik mag Maarten van Traa ook als een vriend beschouwen. Hij is ons veel te vroeg ontvallen. Ik zou graag met hem de discussie hebben gevoerd over het tempo van de verbreding en de verdieping. Uiteraard doe ik dat nu graag met de heer Timmermans. Ik maak mij wel eens zorgen over dit buitengewoon ambitieuze verbredingsproject, waar de grote meerderheid van de Kamer voor was. In de intergouvernementele conferentie worstelen wij met de vraag: hoe gaan wij om met dat grote Europa? Die vraag hebben wij wel eens verwaarloosd. Daarbij steek ik zeker de hand in eigen boezem. De heer Timmermans zal het met mij eens zijn dat de verbreding en de verdieping samen moeten gaan. Anders komen wij er niet. Anders wordt de Unie de Unie die de heer Timmermans en ik niet willen. Dan wordt zij een waterige club van een groot aantal landen met alleen een interne markt. Dat is nooit de intentie en de ambitie geweest. Het was een politiek project. Het project strekt wel tot een Unie met een interne markt en een vrij verkeer, maar bij dit project ging het ook om veiligheidsbeleid en buitenlands en defensiebeleid. Wij, wij als regering en als politieke elite die dit project moet schragen en dragen, hebben nog een lange weg te gaan. Dat doet niet af aan de inzet van deze regering of aan de inzet van voorafgaande regeringen of kabinetten voor het project als zodanig.

Dat betekent natuurlijk niet, zeg ik tegen degenen die vanmiddag kritische noten hebben gekraakt, dat je zomaar alles op je af laat komen, dat je niet alert blijft op het nakomen van de politieke Kopenhagen-criteria en het voldoen aan de economische criteria. Ook bij de regering zijn er zorgen vanwege de situatie van de Roma en de Sinti en de naleving van de mensenrechten in een aantal landen die binnenkort zullen toetreden tot de Europese Unie. Ik zeg dus ook tegen mevrouw Karimi en anderen: los van de waardevolle activiteiten op het gebied van de minderheden, de mensenrechten en het tegengaan van discriminatie van homo's in het kader van de Raad van Europa en de OVSE, is ook de Europese Unie het aan zichzelf verplicht om aan deze onderwerpen aandacht te besteden en de landen permanent op hun plichten te blijven aanspreken. Ik zeg met mevrouw Karimi: dat hoeft niet de toetreding te blokkeren. Echter, die landen die de minderheden niet behandelen op een manier die past bij de waardengemeenschap die de Europese Unie is, moeten wij permanent op hun plichten blijven aanspreken. Dat zullen wij ook doen.

Voorzitter. Als wij kritische opmerkingen maken en spreken over vrijwaring, moeten wij ons goed realiseren dat als de toetreders zelf er niet in zouden slagen om tijdig de voortgang te maken die zij moeten maken op de 39 punten van de Commissie, zij daar zelf de dupe van worden. De Commissie kan bij het niet voldoen aan de punten gebruik maken van de vrijwaringsmaatregelen. Zonder enige twijfel zal de staatssecretaris hierop zeer uitgebreid ingaan. Indien de toetredende landen de doelen niet halen en zij met onopgeloste kwesties blijven zitten, zullen zij grote schade kunnen lijden. Zij zouden bijvoorbeeld geen projecten met structuurfondsen gefinancierd kunnen krijgen als zij geen degelijk systeem hebben voor de controle. Er is dus een mechanisme ingebouwd dat hen automatisch aanspoort om te doen wat ze moeten doen. Met het oog op de aanstaande uitbreiding worden punten als het minderhedenbeleid, deugdelijke financiële controle en het hebben van een deugdelijk juridisch systeem door de minister-president permanent aan de orde gesteld. Hij wordt door mij of de staatssecretaris vergezeld tijdens zijn bezoeken aan de toetreders. De minister-president heeft al een aantal toetredende landen bezocht. Dat wil dus zeggen dat bijzondere aandacht moet worden besteed aan het zogenaamde level playing field met betrekking tot de interne markt, voedselveiligheid, bestuur en het rechtssysteem in de nieuwe lidstaten. Dat zijn onderwerpen die wij vanwege de historische betekenis en de omvang van dit project nooit mogen verwaarlozen. Het toetredingsverdrag en het acquis dat wij verdedigen en dat de toetredende landen straks ook moeten verdedi gen, biedt natuurlijk een menu aan mogelijkheden om bestaande tekortkomingen weg te werken. In de notitie over de vijfde uitbreiding staat dat allemaal beschreven. De Commissie kan in elk geval direct interveniëren. Op het gebied van fytosanitaire en veterinaire kwesties en dat van de voedsel veiligheid voorziet het acquis in de mogelijkheid van vrijwarings- en beheersmogelijkheden. Producten kunnen als dat nodig is worden geweerd. De Commissie dient – dat hebben wij de Kamer geschreven en dat is ook tegen de Commissie gezegd – vastberaden te zijn. Wij zullen scherp volgen wat de Commissie doet. De Commissie zal namelijk tijdig passende maatregelen moeten nemen om het functioneren van de Unie op alle gebieden te beschermen. Wat dat betreft zal de Nederlandse regering de Commissie als dat nodig is bij de les moeten houden.

Met de heer Van Dijk zeg ik dat je bij de hele discussie over de uitbreiding moet oppassen met het te snel noemen van data. Data kunnen voor alle betrokkenen self-fulfilling prophecies worden. Wij hebben onze les wel enigszins geleerd. Je kunt landen uiteraard wel ondersteunen in hun ambitie om op een bepaald moment onderhandelingen af te ronden en te proberen tegen een bepaalde datum lid van de Europese Unie te worden.

Er is uitgebreid gesproken over Turkije en Cyprus. Het Commissierapport over Turkije moet worden gezien als een tussenrapportage. Voor dit jaar staan geen grote besluiten over Turkije op de agenda. Eind 2004 zal de Europese Raad moeten bezien of Turkije aan de politieke Kopenhagen-criteria voldoet. Het is duidelijk dat de Commissie meent dat Turkije het afgelopen jaar weliswaar grote vorderingen heeft gemaakt, maar dat op een aantal punten die voortgang onvoldoende is. Bovendien dient in Turkije veel beter te worden toegezien op de volledige uitvoering van hervormingen en wetswijzigingen. Ook dat is door de minister-president en mijzelf tijdens ons bezoek aan Turkije in oktober jongstleden uitdrukkelijk onder de aandacht gebracht. Dat geldt bijvoorbeeld ook de positie van christenen in het land. Een protestantse dominee sprak ons aan en vertelde dat hij al acht jaar bezig is met te proberen een kerk te bouwen voor zijn religieuze gemeenschap. Dat zit dus niet goed. Op dat terrein, maar ook op andere terreinen, zoals de rol van het leger, moet nog het een en ander gebeuren. De beslissing eind volgend jaar zal zeker geen lichtvaardige beslissing zijn. Turkije zal krachtig moeten worden aangemoedigd om het hervormingsproces met kracht voort te zetten. Er is in 1999 een beslissing genomen ten aanzien van Turkije; het land is kandidaat-lidstaat. Turkije moet worden aangespoord en aangemoedigd het hervormingsproces met kracht voort te zetten. Ik zeg erbij dat nadere oordeelsvorming over Turkije op dit moment niet aan de orde is.

Hiermee is uiteraard verbonden het onderwerp Cyprus. Wij weten allen wat de Commissie hierover bij monde van commissaris Verheugen in het rapport van 5 november heeft geschreven. Er bestaat geen formele koppeling tussen de ontwikkelingen in Turkije en het probleem Cyprus, maar er is wel degelijk een directe politieke relatie. Turkije moet niet denken dat het land tot december 2004 wachtend op een datum achterover kan leunen en dat de kwestie Cyprus later wel kan worden opgelost. Nee, zo zal het niet kunnen gaan. Turkije zal in alle opzichten aangespoord moeten worden om zich te realiseren dat de bezetting van het noordelijk deel van Cyprus moet worden beëindigd. Er moet conform de lijnen van het plan-Annan een oplossing worden gevonden. Turkije moet daaraan maximaal meewerken. Wij verwachten van Turkije dat het aan de oplossing van het probleem meewerkt. Ik heb op dit moment het idee dat dat besef in Turkije nog onvoldoende is doorgedrongen. Ik zeg dat hier namens de Nederlandse regering, maar ik weet zeker dat ook andere regeringen van huidige EU-lidstaten die boodschap afgeven. Het zou buitengewoon vreemd zijn dat, wanneer Cyprus per 1 mei 2004 tot de Europese Unie toetreedt, een kandidaat-lidstaat voor de Europese Unie die lidstaat niet erkent.

De heer Van Bommel (SP):

De situatie in Turkije zou na vandaag met duidelijke uitspraken hier mogelijk snel een andere richting kunnen opgaan. Dan bedoel ik de gewenste richting. Zegt de minister hier klip en klaar dat Turkije voor december 2004 moet instemmen met een plan dat leidt tot een oplossing van het probleem op Cyprus?

Minister De Hoop Scheffer:

Dat zou mijn grote voorkeur hebben, maar de heer Van Bommel heeft mij niet een absolute voorwaarde horen uitspreken. Ik zal hem ook uitleggen waarom ik dat niet doe. Dat heeft te maken met de positie van de Nederlandse regering in de tweede helft van volgend jaar. Als voorzitter moet Nederland ervoor zorgen dat de besluitvorming in december 2004 ten aanzien van Turkije op een zeer goede wijze wordt voorbereid. De Kamer, nou bijna de hele Kamer, weet dat je als voorzitter van de EU veel minder in staat bent je eigen politieke prioriteiten te expliciteren dan wanneer je geen voorzitter bent. Nederland zal moeten proberen een eerlijke makelaar te zijn in het voorbereiden van dat besluit. Om die reden wil ik dat nu niet beleggen met absolute voorwaarden. De politieke kern van mijn boodschap moet wel duidelijk zijn, maar ik stel geen absolute voorwaarden, hoezeer ik ook hecht aan Turkse activiteit in de richting van de oplossing van het Cyprus-probleem.

De heer Van Baalen (VVD):

Wij spreken hier met de Nederlandse regering. De Nederlandse regering vindt het toch niet voorstelbaar, dat Turkije lid van de EU kan worden terwijl het Noord-Cyprus bezet?

Minister De Hoop Scheffer:

Ik wil nu twee lijnen uit elkaar halen. De heer Van Baalen vraagt nu iets anders dan de heer Van Bommel deed. De heer Van Bommel vroeg mij of de Nederlandse regering het tot een voorwaarde maakt indien Turkije voldoet aan de Kopenhagen-criteria. De heer Van Baalen zei, en dat zeg ik hem na, dat het niet voorstelbaar is dat Turkije lid van de EU kan worden terwijl het Cyprus-probleem niet is opgelost. Ik maak het meer dan subtiele onderscheid tussen de stelling van de heer Van Baalen, die de Nederlandse regering deelt, en datgene waarover ik het met de heer Van Bommel niet eens was. Ik heb ook uitgelegd waarom ik daarover geen verdere uitspraken kan en wil doen. Dat is de veel strengere voorwaardelijkheid die de heer Van Bommel aanlegt tussen het besluit dat in december 2004 moet worden genomen en het, indien dat besluit positief is, onverwijld openen van de onderhandelingen met Turkije, zoals in de conclusies van Kopenhagen staat. Ik ben het met de heer Van Baalen op dit terrein eens.

Ik wil vanaf deze plaats de heer Rouvoet van harte gelukwensen met de Thorbeckeprijs voor welsprekendheid die hem ten deel is gevallen. Van harte gefeliciteerd! Ik hoop dat ik hem naar genoegen antwoord op zijn vraag naar de monitoring van geheel Cyprus. Indien een oplossing wordt bereikt voor het conflict op Cyprus, kan de Raad besluiten de opschorting van de werking van het acquis voor het noordelijk deel van Cyprus op te heffen. De Raad moet daarover met unanimiteit beslissen. De Raad heeft nog niet besloten op welke wijze hij ingeval van een oplossing van het conflict zal nagaan in hoeverre het noordelijk deel van Cyprus voldoet aan het acquis. Ook heeft de Raad nog niet vastgesteld op welke wijze de overname en implementatie van het acquis ten aanzien van het noordelijk deel van Cyprus na oplossing van het conflict zal worden gemonitord. Het ligt voor de hand dat de Raad aan de Commissie vraagt om in overleg met de Cypriotische regering een screening uit te voeren. Daarna kan dan op basis van de resultaten van die screening worden bepaald welke acties nodig zijn. Voor de volledigheid zeg ik erbij dat de Unie in de periode 2004-2006 beschikt over een budget van 206 mln euro om in te zetten voor oplossing van het conflict.

De heer Van Bommel heeft twee denderende treinen genoemd: één van de uitbreiding van de EU, waar hij tot mijn vreugde uiteindelijk voor is, en één van de privatisering, waarbij de mensen volgens hem wel moeten verliezen. Ik dacht dat daar een heel kritische houding ten aanzien van de uitbreiding bij zou horen, maar ik ben blij dat de SP uiteindelijk voor de uitbreiding zal stemmen. Uiteraard deel ik zijn zorgen rond de problemen met corruptie, en hetzelfde geldt voor discriminatie van Roma en homo's. Wel hebben wij opgeschreven, en ik sta daar dus ook achter, dat de landen een prestatie van formaat hebben geleverd. Als je kijkt naar waar ze vandaan komen, en weet dat zij decennialang aan de andere kant van de Muur, van het IJzeren Gordijn hebben geleefd, vind ik dat zij een prestatie van formaat hebben geleverd als je ziet waar zij nu staan, met alle kritiek die je kunt hebben. Volgens ons moet nog een aantal voorwaarden worden vervuld. Er zijn problemen met mensenrechten en minderheden, en daarop zullen wij ze blijven aanspreken, maar nogmaals, zij hebben een prestatie van formaat geleverd.

De heer Van Bommel (SP):

Hier past een kanttekening, namelijk dat men inderdaad grote voortgang heeft geboekt, zij het vooral op papier. Omzetting in wetgeving is wat anders dan wetgeving implementeren. Het gaat uiteindelijk om de praktijk. Op een aantal terreinen is die praktijk, daarover verschillen wij niet van mening, nog zorgwekkend, en daarop moet vooruitgang worden geboekt.

Minister De Hoop Scheffer:

Op een aantal punten is er reden tot zorg, wat de Commissie buitengewoon scherp heeft aangegeven in het rapport van 5 november. Maar dat neemt niet weg – ik herhaal dat – dat er een zeer grote prestatie is geleverd door die landen, gelet op waar zij vandaan kwamen. Voor ons in Nederland is dat misschien moeilijk te begrijpen, maar als je ziet wat het toetredingsperspectief tot de Unie voor goed heeft gedaan, begrijp je waarom dat is.

Ik onderschrijf wat mevrouw Van der Laan zei: nooit meer oorlog. Verder onderschrijf ik wat zij heeft gezegd over data, en over Kroatië en de samenwerking met het Joegoslavië-tribunaal. Zij weet dat Nederland nog steeds een overeenkomst met Kroatië in de ijskast heeft, vanwege het niet voldoende meewerken met het tribunaal. Die voorwaardelijkheid geldt uiteraard ook hiervoor.

Mevrouw Van der Laan heeft opmerkingen gemaakt over het mensenrechtenpact. Ook ik vraag mij af wat dat toevoegt, als je ziet wat er in andere gremia – de Raad van Europa, de OVSE en de EU zelf – op dit punt aan de orde is. Ik heb daar mijn twijfels over, twijfels die ik al eerder heb geuit. Ik vind mensenrechten even belangrijk als mevrouw Van der Laan, maar ik zie daarvan op dit moment niet helemaal de meerwaarde in. Waar ik wel wat in zie, is dat in de nieuwe Commissie bij de portefeuilleverdeling op weg naar 1 november 2004 dit soort zaken in een portefeuille wordt ondergebracht, opdat de Commissie op dat punt de vinger aan de pols kan houden. Ik vind dat een goede gedachte.

Mevrouw Van der Laan (D66):

Dat vind ik ook. Vraag is natuurlijk wel, of wij iets meer kunnen doen dan alleen maar de vinger aan de pols houden. Vandaar de analogie met het Stabiliteitspact: je maakt afspraken met elkaar, en op een gegeven moment dreigt een land de mist in te gaan. Het mooiste is als je kunt ingrijpen voordat het misgaat, voordat er sprake is van die voortdurend ernstige schendingen die in het verdrag worden genoemd. Daarom zien wij het liefst dat er elk jaar wordt gerapporteerd over de vooruitgang in die landen. Dan heb je ook een stok achter de deur. Dat is een bezwaar in de richting van de Raad van Europa en de OVSE, want zij kunnen niet overgaan tot het nemen van echte sancties. Afgezien van de politieke en morele druk kunnen landen daar toch onderuit. Dat voorkomen zou in onze optiek de meerwaarde zijn.

Minister De Hoop Scheffer:

Ik twijfel eraan of je binnen de straks uitgebreide EU op dit soort punten moet komen tot een sanctieregime – ik zie daar de meerwaarde niet van – al zijn mevrouw Van der Laan en ik het erover eens dat dit uitermate belangrijke onderwerpen zijn. Als landen zijn toegetreden, maar er problemen blijven bestaan met Roma en Sinti, dan moeten zij daar uiteraard op worden aangesproken. Daar is de EU voor. Daarvoor zit je om de haverklap bij elkaar in raden en andere gremia.

Mevrouw Van der Laan (D66):

Daarover verschillen wij dan van mening, want we kunnen elkaar nu al aanspreken in de verschillende gremia. Mensenrechten zijn minstens zo belangrijk, zo niet belangrijker dan afspraken over een sterke euro. Als op dat punt sprake is van de mogelijkheid van sancties, dan moeten die ook gelden voor de essentie van onze Europese samenwerking, namelijk de Europese waarden.

Minister De Hoop Scheffer:

Dat geldt voor beide. De heer Timmermans wees op artikel 4 van het EU-verdrag. Dat artikel kan worden gebruikt, indien die landen niet zouden voldoen aan wat mevrouw Van der Laan, ik en wij allemaal normaal vinden op het gebied van minderheden en mensenrechten.

De voorzitter:

Ik hoorde zojuist van de heer Weisglas dat wij om 17.45 uur nog een regeling van werkzaamheden hebben. Het betoog van de staatssecretaris moeten wij dan helaas onderbreken.

Staatssecretaris Nicolaï:

Voorzitter. Ik begin met drie punten van waardering, in heel verschillende richtingen. Ik wil mijn waardering uitspreken voor de toetredende landen. Het woord "bewondering" is hier zelfs in de mond genomen en terecht. Die landen hebben een enorme prestatie geleverd ter voorbereiding van de toetreding. Ik wil ook mijn waardering uitspreken voor het proces van toetreding en de manier waarop dit door de EU wordt begeleid en georganiseerd. Een deel van de veranderingen in die landen wordt wel degelijk zeer effectief gestimuleerd door de wijze waarop een en ander wordt gemonitord en maatregelen worden aangegeven, bevorderd, gesteund en gestimuleerd. Ik heb ook waardering voor het debat van vandaag. Ik constateer dat er een grote mate van overeenstemming lijkt te zijn als het gaat om het principiële besluit van de uitbreiding. Er wordt vanuit zeer verschillende hoeken naar gekeken. Er zijn heel kritische opmerkingen gemaakt. Desondanks neigt de SP-fractie ertoe de uitbreiding als zodanig per saldo positief tegemoet te treden. De LPF heeft nog het meest duidelijk een slag om de arm gehouden. Die fractie wacht de beantwoording nog af. Ik doe mijn best de laatste twijfel bij de LPF weg te nemen. Het is namelijk een historisch besluit. In dat licht zou het mooi zijn als de Kamer zich er uiteindelijk unaniem in kan vinden.

Voorzitter. Er zijn woorden gewijd aan het voorbereidingsproces en de kritische rol van Nederland daarin. Ik denk dat die houding per saldo goed gewerkt heeft. De heer Timmermans heeft terecht herinnerd aan het oorspronkelijke idee van eerst prioriteit geven aan de verbreding en daarna aandacht geven aan verdieping. Dat laatste is zeker nodig, daar zijn wij het over eens. De IGC is bij uitstek de plek waar de verdieping plaats moet vinden.

De heer Rouvoet heeft gevraagd of een tegenvallend resultaat van de IGC consequenties kan hebben voor het toetredingsproces. Het antwoord daarop is "nee". Formeel is het proces na Nice afgerond. Wij kunnen hier lang praten over de beantwoording van de vraag of dit nu echt waar is, want daar kan verschillend over gedacht worden. Een beter grondwettelijk verdrag is hard nodig om de Unie goed te laten functioneren bij uitbreiding. Formeel is men echter zover dat de toetreding kan plaatsvinden.

Alle woordvoerders hebben terecht over de vrijwaring gesproken; de kern van hetgeen resteert na het principebesluit. Ik zal precies aangeven wat de Commissie heeft toegezegd. In de eerste plaats gaat de monitoring van de Commissie gewoon door. In de tweede plaats wordt de voortgang bij voortduring gemeld aan de Raad algemene zaken. Zodra daartoe aanleiding is, kan deze Raad de voortgang op de politieke agenda plaatsen. In de derde plaats zullen alle tien landen een brief krijgen over de 39 punten waarover grote zorgen zijn. In die brief wordt aangegeven wat het desbetreffende land moet doen en wat de consequenties zijn als dit niet gebeurt. In de vierde plaats wordt tijdig voor toetreding inzicht gegeven in eventuele maatregelen van de Commissie. Dit betekent dat dit in de laatste Raad algemene zaken voor 1 mei moet gebeuren. Op dat moment moet de lijst van te nemen maatregelen op tafel liggen, zodat elke lidstaat, dus ook Nederland, de mogelijkheid heeft om aan de bel te trekken.

Ik hoop dat ik met deze uitleg de vragen over de procedure heb beantwoord. De heren Van Dijk en Van Baalen betreurden dat de Commissie niet nu heeft aangegeven welke maatregelen genomen worden. Dat kan natuurlijk niet, want wij hopen dat er het komende halfjaar nog stevig voortgang wordt geboekt. Zo concreet zal de vraag niet bedoeld zijn, mag ik aannemen.

De heer Van Baalen (VVD):

Wij vonden en wij vinden dat de Europese Commissie een afspraak heeft met de huidige vice-premier Zalm om indicaties te geven van de gebieden waarop vrijwaringen worden overwogen. Daarbij gaat het niet om 39 rode kaarten, maar om het concreet aangeven van de wijze waarop een en ander ingericht zal worden. Die reactie is niet gekomen. U heeft wel een aantal andere belangrijke toezeggingen gekregen, maar deze afspraak is in feite niet nagekomen.

Staatssecretaris Nicolaï:

Zo zwart-wit is het niet. Als de heer Van Baalen de stukken zorgvuldig bekijkt, zal hij het met mij eens zijn dat de Commissie wel degelijk een indicatie geeft van de consequenties. Dat lijstje is misschien nog niet zo concreet af te vinken als de heer Van Baalen hoopte, dat geef ik toe, maar het is wel degelijk een indicatie van wat er gebeurt als iets niet op tijd in orde is.

De heer Van Dijk (CDA):

Ik heb begrepen dat de Europese Commissie een brief naar de kandidaat-lidstaten zal sturen waarin wordt aangegeven wat nog niet in orde is. Kunnen wij een overzicht krijgen van wat er verzonden wordt?

Staatssecretaris Nicolaï:

Ik heb begrepen dat deze brieven vertrouwelijk zijn. Ik zal aandringen op een samenvatting van de Commissie waarin de brieven zijn verwerkt. Als dat de achtergrond is van het verzoek van de heer Van Dijk, dan neem ik het graag op mij om dit te bevorderen.

De heer Van Dijk (CDA):

Mag ik ervan uitgaan dat wij dus binnenkort een brief van de staatssecretaris krijgen waarin dit overzicht wordt aangeboden? Als de lidstaten niet doen wat er nog moet gebeuren, mag ik er dan van uitgaan dat op die terreinen vrijwaringsclausules zullen worden ingevoerd?

Staatssecretaris Nicolaï:

Ik probeerde aan te geven dat ik bij de Commissie zal aandringen op het toezenden van een niet-vertrouwelijke versie aan de Kamer. De regering kan daar een brief aan toevoegen, zodat de Kamer inzicht heeft in de positie van de regering.

Het cruciale moment is kort voor 1 mei. De Nederlandse regering heeft in de procedure van safeguards voor elkaar gekregen dat een lidstaat, als deze van mening is dat de Commissie tekortschiet in het trekken van consequenties, aan de bel kan trekken. Ik kan toezeggen dat Nederland dat zal doen, als daarvoor reden is.

De heer Van der Staaij (SGP):

Zullen de brieven van de Europese Commissie op korte termijn op basis van de laatste monitoring worden verzonden?

Staatssecretaris Nicolaï:

Dat klopt.

De heer Van den Brink (LPF):

Kunt u een inschatting geven van het aantal vrijwaringsclausules op 1 mei? Het hele leven is inschatten, ook dit.

Staatssecretaris Nicolaï:

Voorzitter. Met uw welnemen, maar die geef ik niet. Ik begrijp uw nieuwsgierigheid. Wij delen de zorg over de ontwikkelingen en de alertheid ten aanzien van de Commissie, maar ik waag mij niet aan voorspellingen over punten waarop landen tekort kunnen schieten.

De heer Van Baalen (VVD):

U zegt dat de brieven vertrouwelijk zijn. De Kamer kan die dus niet inzien, maar er komt een soort samenvatting van de regering, die wel aan de Kamer gezonden wordt. Daar kan dan toch niets instaan? U kunt niets van enige substantie rapporteren.

Staatssecretaris Nicolaï:

Nee, ik heb gezegd dat ik bij de Commissie zal aandringen op een openbare versie, samenvatting of verslag van de verstuurde brieven. Zodra deze er is, zal ik dit stuk naar de Kamer sturen.

De heer Van Baalen (VVD):

Daar zal niets instaan, want het is een samenvatting van een vertrouwelijke brief.

Staatssecretaris Nicolaï:

Ik weet niet wat er in staat, want wij weten nog niet welke vorm of inhoud dit zal krijgen.

De heer Van Dijk (CDA):

De staatssecretaris zei zojuist iets anders. Hij heeft zojuist toegezegd dat de brief er in ieder geval zal komen en dat in ieder geval het niet-vertrouwelijke deel ervan in onze richting komt. Op de vraag van de heer Van Baalen geeft de staatssecretaris er een net iets andere draai aan. Wat is het nu? Krijgen wij zeker een brief met daarin het niet-vertrouwelijke deel of moet dat nog bedongen worden bij de Europese Commissie?

Staatssecretaris Nicolaï:

Ik wijt het maar aan de onrust in de zaal, want ik zeg nu voor de derde keer dat ik afhankelijk ben van de Commissie. Als zij een vertrouwelijke brief stuurt, zend ik die niet naar de Kamer. Ik kan niet meer doen dan bij de Commissie aandringen op een openbare versie, een samenvatting of een verslag van haar activiteiten op dat gebied. Die samenvatting zal ik aan de Kamer zenden.

De algemene beraadslaging wordt geschorst.

De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.

Voorzitter: Weisglas

Naar boven