Regeling van werkzaamheden

De voorzitter:

Ik deel aan de Kamer mee dat de vaste commissie voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit tot haar voorzitter heeft gekozen het lid Atsma.

Op verzoek van de CDA-fractie benoem ik in de vaste commissie voor Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer het lid Algra tot plaatsvervangend lid, in plaats van het lid Meijer. In het Presidium benoem ik het lid De Pater-van der Meer tot plaatsvervangend lid, in plaats van het lid Buijs.

Het woord is aan de heer De Wit.

De heer De Wit (SP):

Voorzitter. In het reces is naar buiten gekomen dat het kabinet van plan is in het kader van de bezuinigingsmaatregelen de vervolguitkering WW af te schaffen. Dat heeft ingrijpende gevolgen voor mensen die nu in de WW komen, voor mensen met een sociaal plan en voor jongeren. Kortom, dat zijn ingrijpende maatregelen. Er is verwarring ontstaan in de samenleving, omdat het wordt voorgesteld alsof 11 augustus de ingangsdatum is. Ik vraag het kabinet om de Kamer een brief te sturen om inzicht te geven in dat plan, voor zover mogelijk in verband met de onderhandelingen, en vooral over de ingangsdatum van die maatregelen. Ik vraag om dat met spoed te doen, omdat wij deze week het debat hebben over de bijstandswet en omdat die brief dan volgende week in de procedurevergadering besproken kan worden, om te bezien of er op korte termijn een debat over mogelijk is.

De voorzitter:

Ik stel voor, het stenogram van dit gedeelte van de vergadering door te geleiden naar het kabinet.

Daartoe wordt besloten.

De voorzitter:

Het woord is wederom aan de heer De Wit.

De heer De Wit (SP):

Morgen vindt de plenaire behandeling plaats van het jaarverslag van de Nationale ombudsman. Een belangrijk deel van het jaarverslag gaat opnieuw over de Immigratie- en naturalisatiedienst, de IND. In verband daarmee stel ik voor dat ook de minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie bij dit debat aanwezig is.

De heer Van de Camp (CDA):

Mag ik hier een kleine kanttekening bij plaatsen? Volgens mij wordt het jaarverslag van de Nationale ombudsman in eerste instantie besproken met de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. In dat jaarverslag zitten diverse beleidsonderdelen die diverse vakdepartementen aangaan. Is het niet verstandiger om die beleidsonderdelen met de vakministers te bespreken in de commissies of in de plenaire sessies die plaatsvinden? Ik wijs de heer De Wit op een mogelijk precedent, dat wij volgende week ook huurkwesties, fiscale kwesties of uitkeringskwesties gaan bespreken met de minister van Binnenlandse Zaken. Ik vind het geen punt om oorlog over te voeren, maar ik wil wel graag de spelregels in dit huis een beetje zuiver houden.

De heer Rijpstra (VVD):

De heer Van de Camp heeft goed verwoord wat de visie van de VVD-fractie is. Er staan een aantal aantijgingen in die de heer De Wit terecht wil bespreken. Mijn voorkeur gaat ernaar uit om dat via de procedurevergadering van de commissie te laten lopen en er vervolgens over te discussiëren.

De heer Van der Staaij (SGP):

Ik heb aan de ene kant wel begrip voor de bedenkingen die worden geuit tegen het voorstel van collega De Wit. Waar kom je precies terecht als je meer ministers uitnodigt? Ik stel aan de andere kant vast dat de ervaring van vorige jaren leert dat het debat wel erg vaag is, als het alleen over algemene onderwerpen gaat. Er worden heel vaak vragen gesteld naar aanleiding van de bevindingen en dan wordt er gezegd dat je bij de vakministers moet zijn. Waar houden we dan een debat voor? Als je het een zinvolle invulling wilt geven, lijkt het mij een goede gedachte om de minister erbij uit te nodigen waar heel wat vragen en opmerkingen van de ombudsman over gaan, namelijk de minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie. Alles afwegend steun ik het verzoek van collega De Wit.

De heer Wolfsen (PvdA):

Ik ben het daarmee eens. Vorig jaar spraken wij met minister Remkes, die over het beheer van de ombudsman gaat. Dat was een redelijk procedureel overleg. De IND speelt er een vrij prominente rol in, omdat het een van de grote veroorzakers is van een aantal klachten. Wil je het overleg goed inhoud geven, dan is het toch praktisch om die minister erbij te hebben, dus wij steunen het verzoek, juist om het belang van het rapport van de ombudsman wat meer op de agenda te krijgen.

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

Voorzitter. Ik steun het verzoek van de heer De Wit. Ik maak bij het debat over de ombudsman al jaren mee dat met name over de klachten over de IND wordt gezegd dat de vakminister op de hoogte wordt gesteld, waarna de Kamer er nooit meer iets van hoort. Het lijkt mij daarom heel goed dat zowel de minister die verantwoordelijk is voor het goede functioneren van de ombudsman als de minister die verantwoordelijk is voor de klachten van diezelfde ombudsman naast elkaar in vak K zitten.

De heer Rijpstra (VVD):

Mevrouw de voorzitter. Ik wil even reageren op hetgeen mevrouw Halsema zegt, namelijk dat de Kamer er niets meer van hoort. Het is de taak van de Kamer om hetgeen in een rapport staat te betrekken bij een vervolgoverleg. Het beleid van de IND staat meermalen per jaar ter discussie. Je kunt dan een echt inhoudelijk debat voeren met de minister waarbij deze zaken betrokken worden. Je moet dat niet doen bij het jaarlijkse debat over de ombudsrapportage.

De heer De Wit (SP):

Voorzitter. De argumenten pro zijn naar mijn mening nog eens duidelijk naar voren gekomen. Tegen degenen die bedenkingen hebben, zeg ik dat de ervaringen van de afgelopen jaren juist duidelijk hebben gemaakt dat het een lacune is in het debat als je niet in staat bent om met name de minister voor Vreemdelingenzaken aan te spreken. Het wordt een zinloos debat als je alleen over het rapport kunt spreken zoals de minister van Binnenlandse Zaken dat wenst. Ik handhaaf dan ook mijn verzoek.

De voorzitter:

De reactie gehoord te hebben van de Kamerfracties stel ik voor, het verzoek van de heer De Wit te honoreren en de minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie uit te nodigen bij de behandeling van het jaarverslag van de Nationale ombudsman.

Daartoe wordt besloten.

De voorzitter:

Het woord is aan de heer Duyvendak.

De heer Duyvendak (GroenLinks):

Voorzitter. Ik vraag staatssecretaris Van Geel om een brief naar aanleiding van zijn uitlatingen in de Volkskrant van afgelopen maandag. Het betreft het artikel met de kop: risicoloos wonen is een illusie. De uitlatingen waarover ik een brief vraag, hebben betrekking op de kokkelvisserij en het boren in de Waddenzee.

De staatssecretaris maakte enkele vage, maar wel zorgwekkende opmerkingen over het boren in de Waddenzee. Hij zegt over het boren namelijk dat een moratorium niet hetzelfde is als een standstill. Wat is het verschil tussen beide en wat betekent dat? De staatssecretaris zegt vervolgens een opening te willen maken in de discussie over het boren in de Waddenzee. Wat kunnen wij op dit vlak van hem verwachten en hoe wil hij die discussie voeren?

Zijn opmerkingen over de kokkelvisserij zijn verheugender. Hij zegt dat daarvoor het voorzorgbeginsel misschien zou moeten gelden. Wat is zijn visie op de schadelijkheid van de kokkelvisserij en wanneer is verdere besluitvorming daarover te verwachten?

De voorzitter:

Dit begint te lijken op het stellen van schriftelijke vragen. Ik stel voor, er een punt achter te zetten en het stenogram van dit gedeelte van de vergadering door te geleiden naar het kabinet.

Daartoe wordt besloten.

De voorzitter:

Het woord is aan de heer Kortenhorst.

De heer Kortenhorst (CDA):

Voorzitter. Gisteren werd de sluiting bekendgemaakt van de scheepswerf Van der Giessen-de Noord in Krimpen. Dat betekent dat er 400 banen verdwijnen bij de werf en minstens nog eens duizend bij onderaannemers en toeleveranciers. Deze werf opereert aan de top in de hoogtechnologische scheepsbouw en wel voor een productkostprijs die zonder meer concurrerend is. Desondanks komt er een sluiting, met name omdat er in Europa nog steeds geen eerlijk concurrentiespeelveld is en de werf niet kan opboksen tegen bovenmatige subsidies en mooie financieringen.

De voorzitter:

Wat is uw verzoek aan de staatssecretaris?

De heer Kortenhorst (CDA):

Kan de staatssecretaris van Economische Zaken aan de Kamer binnen een week in een uitvoerige brief antwoord geven op de volgende vragen?

Is er een exact beeld te geven, land voor land en punt voor punt, welke landen binnen Europa overheidsgedrag kennen dat nadelig is voor de concurrentiepositie van de Nederlandse scheepsbouwindustrie?

De voorzitter:

Wat is uw laatste vraag?

De heer Kortenhorst (CDA):

Kan de staatssecretaris ons vervolgens per punt aangeven welke maatregelen zij overweegt om het noodzakelijke level playing field te bereiken en welke maatregelen daarbij als spoedmaatregelen denkbaar zijn om de ergste punten van concurrentievervalsing per direct aan te pakken?

De heer Van der Vlies (SGP):

Voorzitter. Uiteraard steun ik de vragen van collega Kortenhorst. Misschien vindt hij het goed als er nog een vraag aan wordt toegevoegd. Onder het kabinet waarin de heer Weijers minister van Economische Zaken was, hebben wij een vergelijkbaar debat gehad. Toen heeft hij de Kamer toegezegd op Europees niveau actie te zullen ondernemen op het punt van het bereiken van dat level playing field. Daarna is het een beetje stilgevallen. Misschien dat aan de vraagstelling het verzoek kan worden toegevoegd om een nauwgezet verslag van de discussie op dit punt in Europa.

De heer Slob (ChristenUnie):

Voorzitter. Ook steun van de fractie van de ChristenUnie voor de vragen van de heer Kortenhorst. Graag zou ik zien dat in de brief van het kabinet ook wordt ingegaan op het feit dat Nederland pas heel laat inhoud heeft gegeven aan de Tijdelijke regeling ordersteun scheepsnieuwbouw. Pas eind juli is dat bekend geworden, terwijl wij meer dan een jaar de gelegenheid daartoe hadden. Wij willen graag weten waarom het zo lang heeft geduurd en of dit invloed heeft gehad op de beslissingen die in Krimpen a/d IJssel zijn genomen.

De heer Blom (PvdA):

Wij ondersteunen natuurlijk het verzoek om de brief, maar om de doodeenvoudige reden dat die tijdelijke regeling, TROS, op 1 september ingaat, willen wij de brief graag wat eerder hebben, bijvoorbeeld voor aanstaande donderdag. Het lijkt mij verstandig dat wij voordat de regeling ingaat erover van gedachten kunnen wisselen.

Ik heb nog een vraag aan de minister die dan gelijk kan worden meegenomen. Volgens mij is er onder het kabinet-Balkenende I...

De voorzitter:

Wilt u zich beperken tot een aanvullende vraag?

De heer Blom (PvdA):

Ik wil weten of er onder het kabinet-Balkenende I een Europees overleg is geweest over dit onderwerp en zo ja, wat daarvan de uitkomst is geweest.

De heer Vendrik (GroenLinks):

Voorzitter. Ik herinner mij dat debat. De heer Heinsbroek heeft destijds als minister van Economische Zaken buitengewoon krachtige taal gesproken: nationale subsidieregeling, Europese druk, gevecht met onder andere Zuid-Korea. Kennelijk is het departement van Economische Zaken driekwart jaar stil geweest.

De voorzitter:

Wilt u iets toevoegen of wilt u iets ondersteunen?

De heer Vendrik (GroenLinks):

Ik vraag het departement om zich op dit punt te verklaren, want de toezeggingen van de heer Heinsbroek liggen er.

De voorzitter:

Ik stel voor, het stenogram van dit gedeelte van de vergadering door te geleiden naar het kabinet.

Daartoe wordt besloten.

De voorzitter:

Het woord is aan de heer De Haan.

De heer De Haan (CDA):

Voorzitter. Als voorzitter van de vaste commissie voor Buitenlandse Zaken verzoek ik u om donderdag, liefst donderdagmorgen, ruimte op de agenda te maken voor een debat over de situatie in Irak. In de recesperiode zijn er twee korte brieven van de commissie naar de regering gegaan waarop lange antwoorden zijn gekomen die op zichzelf een debat zinnig maken, te meer daar in dit debat ook aandacht zal worden gevraagd voor de problemen bij de wederopbouw van Irak. Een extra reden voor dit debat is, dat is voorzien dat volgende week de minister-president en de minister van Buitenlandse Zaken een bezoek brengen aan Washington.

Als u in dit verzoek bewilligt, moet u naar mijn inschatting rekening houden met een debat van ongeveer tweeënhalf uur waarbij de ministers van Buitenlandse Zaken, Defensie en voor Ontwikkelingssamenwerking aanwezig moeten zijn. U dient er ook rekening mee te houden dat het debat wel eens aanleiding zou kunnen geven tot moties die nog dezelfde dag in stemming moeten worden gebracht. Vandaar mijn verzoek om het debat donderdagmorgen te houden.

De voorzitter:

Dit verzoek wordt gedaan namens de vaste commissie voor Buitenlandse Zaken. Ik stel voor, dit debat zo mogelijk te plannen op aanstaande donderdagochtend en rekening te houden met de mogelijkheid om na de middagpauze te stemmen over eventuele moties. Ik stel tevens voor om de spreektijd te bepalen op vijf minuten per spreker.

De heer De Haan (CDA):

Ik denk dat vijf minuten heel erg kort is. Er zijn twee uitvoerige brieven geschreven door het kabinet. Ik pleit voor zeven of acht minuten. Kan dat niet, dan denk ik dat veel leden liever een algemeen overleg hebben.

De voorzitter:

Ik stel voor, de spreektijd vast te stellen op zeven minuten.

De heer Van der Vlies (SGP):

Mevrouw de voorzitter. Wat betekent dat voor het verdere verloop van de agenda? Er is nogal wat in geïnvesteerd om de Wet werk en bijstand deze week te behandelen en een zodanig stadium van behandeling te bereiken dat er volgende week dinsdag over kan worden gestemd. Wij vergaderen volgens mij aanstaande donderdag tot halfzeven.

De voorzitter:

Dat zou ik niet weten, maar het ligt in ieder geval in mijn voornemen om de behandeling van het wetsvoorstel Werk en bijstand die dag af te ronden. Als er die dag dus een spoeddebat bij komt, schuift het begin van die verdere behandeling op tot na de middagpauze.

De heer Van der Vlies (SGP):

Dat kan dus heel wat betekenen voor het eindtijdstip van de vergadering van aanstaande donderdag.

De voorzitter:

Dat is heel wel mogelijk, maar de Kamer gaat over haar eigen agenda. Als het voorstel van de vaste commissie voor Buitenlandse Zaken wordt aangenomen, heeft dat in ieder geval consequenties voor de verdere behandeling van het wetsvoorstel Werk en bijstand.

Ik constateer dat de Kamer zich met mijn voorstel kan verenigen.

De vergadering wordt van 15.30 uur tot 15.40 uur geschorst.

Naar boven