Noot 1 (zie blz. 4162)

De commissie voor het Onderzoek van de Geloofsbrieven heeft de eer het volgende te rapporteren.

In handen van de commissie zijn gesteld, behalve de geloofsbrieven van de heren E.R.M. Balemans te Utrecht en T.B.F.M. Brinkel te Leidschendam, mevrouw I. Dezentjé Hamming-Bluemink te Numansdorp, de heren J.J. van Dijk te Culemborg, N. Eski te Utrecht en W.M.M. van Fessem te Breda, mevrouw E.D.C.M. Lambrechts te Uden, mevrouw M.G.E. van Loon-Koomen te Ossenisse, de heren R. Luchtenveld te Amersfoort en P.H. Omtzigt te Borne, mevrouw E.I. Schippers te Lekkerkerk, mevrouw M.C.A. Smilde te Eelde en mevrouw J.F. Snijder-Hazelhoff te Wagenborgen en de heren F.Z. Szabó te Heemskerk, A.P. Visser te Den Haag en F.H.H. Weekers te Weert, de volgende missives van de voorzitter van het Centraal Stembureau voor de verkiezing van de leden van de Tweede Kamer der Staten-Generaal:

zestien afschriften van besluiten d.d. 27 mei 2003, waarbij benoemd worden verklaard de heren E.R.M. Balemans te Utrecht en T.B.F.M. Brinkel te Leidschendam, mevrouw I. Dezentjé Hamming-Bluemink te Numansdorp, de heren J.J. van Dijk te Culemborg, N. Eski te Utrecht en W.M.M. van Fessem te Breda, mevrouw E.D.C.M. Lambrechts te Uden, mevrouw M.G.E. van Loon-Koomen te Ossenisse, de heren R. Luchtenveld te Amersfoort en P.H. Omtzigt te Borne, mevrouw E.I. Schippers te Lekkerkerk, mevrouw M.C.A. Smilde te Eelde en mevrouw J.F. Snijder-Hazelhoff te Wagenborgen en de heren F.Z. Szabó te Heemskerk, A.P. Visser te Den Haag en F.H.H. Weekers te Weert.

Uit de bij de geloofsbrieven gevoegde stukken blijkt, dat zij de vereiste leeftijd hebben bereikt. Voorts blijkt uit een verklaring van de benoemden, dat zij geen betrekkingen bekleden welke onverenigbaar zijn met het lidmaatschap der Kamer, terwijl aan de commissie ten aanzien van hen niet is gebleken van enige omstandigheid welke hun Nederlanderschap in twijfel zou moeten doen trekken, noch van enige omstandigheid, ten gevolge waarvan zij op grond van artikel 54 der Grondwet van het kiesrecht ontzet zouden zijn.

De commissie stelt derhalve voor als lid der Kamer toe te laten, nadat zij de bij de wet van 27 februari 1992, Stb. 120, voorgeschreven eden dan wel verklaringen en beloften zullen hebben afgelegd, de heren E.R.M. Balemans te Utrecht en T.B.F.M. Brinkel te Leidschendam, mevrouw I. Dezentjé Hamming-Bluemink te Numansdorp, de heren J.J. van Dijk te Culemborg, N. Eski te Utrecht en W.M.M. van Fessem te Breda, mevrouw E.D.C.M. Lambrechts te Uden, mevrouw M.G.E. van Loon-Koomen te Ossenisse, de heren R. Luchtenveld te Amersfoort en P.H. Omtzigt te Borne, mevrouw E.I. Schippers te Lekkerkerk, mevrouw M.C.A. Smilde te Eelde en mevrouw J.F. Snijder-Hazelhoff te Wagenborgen en de heren F.Z. Szabó te Heemskerk, A.P. Visser te Den Haag en F.H.H. Weekers te Weert.

Naar boven