Noot 1 (zie blz. 554)

BIJVOEGSEL

Schriftelijke antwoorden van de minister en de staatssecretaris van Financiën op vragen gesteld in de eerste termijn van de algemene financiële beschouwingen naar aanleiding van de Miljoenennota 2002 (28 000) en van de behandeling van de begroting van Financiën en van de Nationale Schuld voor het jaar 2001 (28 000, IXA en IXB)

Schuldpolitiek

Vraag van het lid Van Beek (VVD):

Wat moet saldo komende jaren afhankelijk van de economische ontwikkeling zijn om schuld in 25 jaar af te bouwen?

Antwoord:

In het elfde rapport van de Studiegroep Begrotingsruimte worden een aantal paden voor schuldreductie gepresenteerd (pagina 46). Volledige schuldreductie in 2025 zou bij een groei van gemiddeld 2% per jaar begrotingsoverschotten van gemiddeld 1,35% BBP vergen, dit bij een inflatie conform de bovengrens van de doelzone van de ECB (2%). Deze groeiveronderstelling sluit aan bij de budgettaire berekeningen van het CPB voor de lange termijn1. Bij een hogere economische groei zullen dezelfde nominale overschotten nodig zijn, maar door het noemereffect (hoger BBP) komt het gemiddelde overschot als percentage van het BBP iets lager uit. Bij een gemiddelde economische groei van 2½% en een inflatie van 2% bedragen de overschotten gemiddeld 1,25% BBP.

De Studiegroep adviseert juist de komende jaren goed te benutten voor schuldreductie. Na 2010, als de baby-boomgeneratie de 65-jarige leeftijd bereikt, zal de vergrijzing namelijk duidelijk versnellen. Ook wordt gewezen op de onzekerheden ten aanzien van de levensverwachting en de groei van de vraag naar zorg.

Tegen deze achtergrond beveelt de Studiegroep aan in de komende kabinetsperiode uit te gaan van jaarlijkse begrotingsoverschotten van 1¼ à 1¾% BBP.

1 CPB, Ageing in the Netherlands, 2000.

2 41½ procent van de aardgasbaten komen ten gunste van het FES. De overige 58½ procent van de aardgasbaten komen ten goede van de inkomsten.

Vraag van het lid Van der Vlies (SGP):

Wil de minister reageren op de stelling dat de inkomstenmeevallers van de laatste jaren vooral mogelijk zijn gemaakt door meevallers in de aardgasbaten en dalende kosten van de sociale zekerheid, dat deze in een afzwakkende conjunctuur onder druk komen te staan – lagere olieprijzen en een stijgende loonquote – en dat binnen de huidige interpretatie van de zalmnorm van verder intensiveringen derhalve geen sprake kan zijn? Hoe beoordeelt hij de duurzaamheid van zijn «eigen» norm?

Antwoord:

In de onderstaande tabel wordt de inkomstenmeevaller opgesplitst naar belastingen, premies en gasbaten weergegeven. De inkomstenmeevaller ten opzichte van het Regeerakkoord bedraagt 12,0 miljard euro en wordt voor het grootste gedeelte veroorzaakt door hogere belastinginkomsten. Ook de premieontvangsten en aardgasbaten zijn hoger.

Inkomstenmeevaller 1999–2002

 Belastingen c.s. premiesaardgas Totaal
Inkomstenmeevaller t.o.v. het Regeerakkoord7,8 2,8 1,3 12,0

De lagere uitgaven aan sociale zekerheid hebben op zichzelf geen invloed op de inkomstenmeevaller. Wellicht ten overvloede zij vermeld dat met de inkomstenmeevaller geen extra uitgaven zijn gefinancierd.

De lagere uitgaven aan sociale zekerheid en met name rente hebben wel geleid tot ruimte binnen de uitgavenkaders voor extra uitgaven aan prioritaire onderwerpen als veiligheid, zorg, onderwijs en infrastructuur. Ook hebben hogere aardgasbaten een hogere voeding van het FES mogelijk gemaakt2.

Vraag van het lid Vendrik (GroenLinks):

Verschil in berekeningen CPB/MvF ten aanzien van ruilvoetverlies Paars I en Paars II. Antwoorden 52/53 niet helder.

Antwoord:

Het verschil in de berekeningen m.b.t. de ruilvoet tussen het CPB en de Miljoenennota is gelegen in de gekozen invalshoek. Het CPB kiest voor een meer economische invalshoek en in de Miljoenennota wordt gekozen voor een meer bestuurlijke invalshoek. In de Miljoenennota wordt de ruilvoetberekening gebaseerd op de gebudgetteerde loon- en prijsbijstelling. Deze wordt in het voorjaar (bij Voorjaarsnota) uitgedeeld aan de diverse departementen. De hoogte van de loon- en prijsbijstelling wordt gebaseerd op de inzichten omtrent de loon- en prijsontwikkelingen uit het Centraal Economisch Plan (CEP) van het lopende jaar. Na het verschij- nen van het CEP staat de ruilvoetmutatie voor dat jaar vast. Wanneer bijvoorbeeld uit de Macro-Economische Verkenning (MEV), die een half jaar later verschijnt, blijkt dat de lonen en de prijzen zich (in het lopende jaar) anders ontwikkelen dan ten tijde van het CEP werd gedacht dan heeft dat in de budgettaire becijferingen geen invloed op de ruilvoetmutatie in dat lopende jaar.

In de berekeningen van het CPB hebben deze ontwikkelingen echter wel invloed op de ruilvoetmutatie, omdat het CPB niet uitgaat van budgetten maar van gerealiseerde loon- en prijsontwikkelingen. Bij de berekeningen van het CPB zal de ruilvoetmutatie in enig jaar dus pas na een aantal jaren definitief kunnen worden vastgesteld.

Vraag van het lid Vendrik (GroenLinks):

Hoe zou de ruilvoetproblematiek zich hebben ontwikkeld bij een deflator gebaseerd op 30% pBBP en 70% contractloonstijging (CLS)?

Antwoord:

Een deflator gebaseerd op 30% pBBP en 70% CLS, zou ten tijde van Paars I geresulteerd hebben in een ruilvoet- verlies van circa 0 miljard euro (¼ miljard gulden). Ten tijde van Paars II zou deze deflator hebben geleid tot een ruilvoetwinst van circa ¼ miljard euro (½ miljard gulden).

Overigens zij opgemerkt dat bij de keuze voor een bepaalde deflator niet alleen gekeken moet worden naar ruilvoetmutaties in recente jaren. Voor een toelichting op de verschillende factoren die daarbij van belang zijn, kan verwezen worden naar het elfde rapport van de Studiegroep Begrotingsruimte.

Vraag van het lid Crone (PvdA):

Worden in het vervolg in de Miljoenennota alle macro-veronder- stellingen expliciet vermeld, inclusief toelichting op verschillen MEV?

Antwoord:

In beginsel worden in de Miljoenennota de macro-veronderstellingen uit de MEV gebruikt, in de huidige Miljoenennota is daar ook niet van afgeweken. Echter voor het uitvoeringsjaar is de prijs van het BBP bij het uitgavenkader en het contractloon en de consumenten- prijsindex (CPI) die gebruikt worden voor de loon- en prijsbijstelling vastgezet op stand CEP. Alle macro- veronderstellingen worden dus gepubliceerd. Voor het lopende jaar in het CEP, voor het komende jaar in de MEV. Indien daarvan wordt afgeweken zal daarvan melding worden gemaakt.

Baten-lastenstelsel

Vraag van het lid Crone (PvdA):

Baten-lastenstelsel. PvdA pleit voor budgettering van de investeringskosten van activa. Investeringsuitgaven uitgaven zouden anders lopende uitgaven verdringen.

Antwoord:

In het baten-lastenstelsel zal worden gebudgetteerd op kosten. Zowel lopende uitgaven als investeringen worden in dat stelsel in (gelijke) kostentermen gebudgetteerd. Het nieuwe begrotingsstelsel beoogt juist een evenwichtiger afweging van investeringsuitgaven versus lopende uitgaven mogelijk te maken, ook in tijden dat het economische en budgettaire tij tegen zit. Er wordt aldus een eind gemaakt aan de relatieve bevoordeling van consumptieve uitgaven tijdens de begrotingsbesluitvorming. Tegelijkertijd borgt het nieuwe stelsel ook dat lopende uitgaven niet worden benadeeld in het nieuwe stelsel. In de eerste plaats omdat lopende uitgaven en investeringen onder dezelfde noemer zijn gebracht (nl. kosten) en in de tweede plaats omdat in het nieuwe stelsel gewerkt gaat worden met een zogenaamde capital charge. Dit is het in rekening brengen van kosten voor het beslag dat wordt gelegd op liquide middelen. Door op deze wijze aan investeringsuitgaven een capital charge te verbinden – die gedurende de levensduur van het actief moet worden meegenomen – kan in het baten-lastenstelsel een evenwichtigere afweging worden gemaakt tussen de lopende en investeringsuitgaven. Het aanbrengen van een budgettering van investeringsuitgaven ligt niet voor de hand omdat daarmee het maken van doelmatige afwegingen tussen lopende uitgaven en investeringsuitgaven juist belemmerd wordt.

Zorg-cao

Vraag van het lid Vendrik (GroenLinks):

Naar aanleiding van het schriftelijke antwoord: op de vraag van Groen Links bij APB vraagt Groen Links opnieuw naar maximale helderheid hoe de zorgsector het, door het CPB berekende, tekort van 300 á 500 mln euro als gevolg van de afgesloten zorg-cao's opvangt. Moet dit uit de wachtlijsten? Mag dit ook? Vormt dit het eerste lijk uit de kast voor een nieuw kabinet?

Antwoord:

Sociale partners in de zorgsector zijn zelf verantwoordelijk voor het maken van cao-afspraken. De minister van VWS heeft hierop geen directe invloed. Wel stelt de minister van VWS jaarlijks de kabinetsbijdrage voor de arbeidsvoorwaardenontwikkeling in de zorg, de OVA, vast.

Indien de kosten van de cao's hoger liggen dan de OVA-vergoeding kan dit worden gedekt uit productiviteitswinsten, minder ziekteverzuim, vergoeding voor incidenteel, meevallers uit vorige cao's, etc. Ook kan een deel van de cao-maatregelen worden gedekt door de intensiveringen die het kabinet heeft gepleegd ter vermindering van de arbeids- marktproblemen in de zorgsector (Van Rijn middelen).

De extra kosten gaan niet ten koste van de inzet ter bestrijding van de wachtlijsten. Hiervoor zijn stringente afspraken gemaakt, zogenaamde «boter bij de vis»-afspraken. Op deze posten voorziet het kabinet overigens geen onderuitputting t.o.v. de huidige ramingen. Mocht er toch sprake zijn van onderuitputting dan mogen wachtlijstgelden niet ingezet worden voor de financiering van cao-kosten.

Verder heeft het kabinet besloten een Interdepartementaal Beleidsonder- zoek (IBO) te verrichten, met de titel «Beheersing van de arbeidsvoor- waardenontwikkeling in de zorgsector». De mogelijkheden voor afwenteling van arbeidskosten op het zorgvolume door de werkgevers worden hier onder meer onderzocht. Daarbij wordt eveneens gekeken naar de arbeidsvoorwaardenontwikkeling in het huidige stelsel, maar ook naar een toekomstig, meer vraaggestuurd stelsel en de overgangssituatie daarnaartoe.

Terrorisme

Vraag van het lid Van der Vlies (SGP):

Gaat het bij de invulling van het bedrag van 65–90 mln euro per jaar voor de bestrijding van het terrorisme om reeds in de Miljoenennota voorziene intensiveringen of om nieuwe intensiveringen?

Antwoord:

De 65–90 mln euro die het kabinet heeft uitgetrokken voor intensiveringen m.b.t. de bestrijding van het terrorisme komen bovenop de intensiveringen die het kabinet bij Miljoenennota al voor veiligheid heeft vrijgemaakt.

Vragen van het lid Vendrik (GroenLinks):

Hoe verloopt het opsporen van crimineel geld?

Antwoord:

Zoals bekend heeft De Nederlandsche Bank op basis van de bestaande drie lijsten (VN-lijst, Bush-lijst en FBI-lijst) en op basis van nationale inlichtingen een geconsolideerde lijst opgesteld. Deze geconsolideerde lijst van personen en organisaties van ruim 500 namen heeft DNB middels een circulaire verspreid onder alle onder toezicht van DNB staande instellingen (banken en beleggingsinstellingen) en trustkantoren. De Pensioenen Verzekeringskamer en de Stichting Toezicht Effectenverkeer hebben soortgelijke acties ondernomen. Aan de financiële instellingen is gevraagd om op korte termijn na te gaan of de personen en organisaties van de geconsolideerde lijst op enigerlei wijze in de administratie voorkomen en om eventuele tegoeden en andere financiële middelen, te blokkeren.

Voorzover financiële middelen worden gevonden die toebehoren aan personen of organisaties op de VN-lijst of de Bush-lijst, kunnen deze middelen direct worden bevroren. Voor de VN-lijst kan dit op basis van een Europese verordening. Voor de Bush-lijst kan dit op basis van de Nederlandse ministeriële Sanctieregeling Taliban van Afghanistan 2001 II van 8 oktober 2001.

Indien financiële middelen worden gevonden die toebehoren aan personen of organisaties van de FBI-lijst, kan het Openbaar Ministerie in het kader van een strafrechtelijk onderzoek beslag laten leggen op tegoeden. Uiteraard zijn op dit punt de reguliere rechtswaarborgen van kracht.

Wat is de lijn ten aanzien van de openbaarheid van terroristenlijsten?

Antwoord:

De VN-lijst en de Bush-lijst zijn beide openbaar. De VN-lijst is opgenomen in EU Verordeningen met rechtstreekse werking (467/2001 van 6 maart 2001 en 1354/2001 van 4 juli 2001). De zogenaamde Bush-lijst werd op 24 september in een Presidential Order van president Bush gepubliceerd. Op 8 oktober heeft het VN Sanctiecomité Taliban besloten om de bestaande VN-lijst aan te vullen met de lijst van Bush. De Europese Commissie is op dit moment bezig om deze aanvullende VN-lijst om te zetten in een EU-Verordening. Vooruitlopend op deze maatregel heeft de Nederlandse regering op 8 oktober 2001 een ministeriële regeling vastgesteld, waarmee financiële middelen worden bevroren die toebehoren aan personen of organisaties van de Bush-lijst. Deze ministeriële regeling is gepubliceerd in de Staatscourant van 8 oktober jl.

Anders ligt dit bij de FBI-lijst en de informatie uit andere bronnen. Deze lijst («watch list») bevat vertrouwelijke informatie. Deze lijst mag uitsluitend worden gebruikt voor het doel waarvoor zij is verstrekt (opsporing van mogelijke terroristen en hun financiële middelen). Publicatie van deze lijst kan opsporingsbelangen in het geding brengen. Een onder toezicht staande instelling die deze lijst openbaar maakt of aan anderen ter inzage geeft, pleegt een overtreding van de financiële toezichtswetgeving en/of bepalingen in verband met de Wet Politieregisters, en riskeert dientengevolge een strafrechtelijke vervolging.

Vraag van het lid Van der Vlies (SGP):

Zijn er maatregelen op het gebied van veiligheid en terrorisme te verwachten? Komt de toepassing van begrotingsregels dan op de tweede plaats?

Antwoord:

Zoals het kabinet vrijdag jl. in een brief aan uw Kamer heeft verwoord is er na 11 september een breed scala aan extra veiligheidsmaatregelen getroffen. Ook heeft het kabinet jongstleden vrijdag ingestemd met nogmaals extra intensiveringen op het gebied van veiligheid ter voorkoming van terrorisme. Deze maatregelen komen boven op het pakket veiligheidsmaatregelen dat het kabinet bij Miljoenennota presenteerde en worden gefinancierd uit de uitgavenreserve tranche 2002. Dit is in lijn met de begrotingsregels.

Luchtvaart

Vragen van het lid Van Dijke (ChristenUnie):

Zal de regering vliegmaatschappijen de helpende hand toesteken?

Hoe behandelt de regering het investeringsniveau in de luchthaven en wat is daarvan de beleidsconsequentie?

Wat vindt de regering van de ruimte die de Europese Commissie biedt voor hulp aan nationale luchthavens.

Antwoord:

Tijdens informele EcoFin van 21 september jl. in Luik is gesproken over de verzekeringskwestie in de luchtvaart. Dit nadat duidelijk was geworden dat verzekeraars de dekking voor schade aan derden (m.u.v. schade aan de door de betrokken luchtvaartmaatschappij zelf vervoerde personen) in geval van vliegtuigongelukken als gevolg van oorlog of terrorisme, hadden opgezegd.

• In Luik zijn «guiding principles» overeengekomen op basis waarvan de lidstaten voor de korte termijn maatregelen kunnen nemen om deze lacune in de dekking op te vangen. Uitgangspunten zijn:

1. maatregelen zijn gericht op kortetermijn-marktfalen;

2. maatregelen hebben alleen betrekking op aansprakelijkheidsverzekering voor schade aan derden;

3. redelijke premie in rekening brengen (waarvan lidstaten voor de korte termijn mogen afzien);

4. maatregelen gelden voor 1 maand, ondertussen wordt gezocht naar een meer structurele oplossing en wordt de bedrijfstak ertoe aangezet z.s.m. terug te keren naar de verzekeringsmarkt.

• Door de Raad werd benadrukt dat algemene staatssteun aan verliesgevende bedrijven uitgesloten moet worden en dat de maatregelen m.b.t. verzekeringen de beste manier is om tegemoet te komen aan de tijdelijke problemen van de luchtvaartmaatschappijen.

• Ik heb vorige week samen met collega van V&W, mede namens Minister van EZ, mijn zorgen richting Cie uitgesproken over indicaties dat enkele lidstaten toch staatssteun zouden verlenen aan de luchtvaartsector en de Cie herinnert aan hetgeen is overeengekomen tijdens de informele EcoFin van 21 september jl.

• Ik heb begrepen dat de Cie volgende week in de Transportraad en de EcoFin-Raad met nadere richtlijnen zal komen m.b.t. dit onderwerp. Voor zover we dat nu kunnen beoordelen, kunnen we in grote lijnen instemmen met de lijn die de Cie lijkt te kiezen als het gaat om luchtvaartsteun. Het is positief dat de Cie aangeeft dat er sprake moet zijn van een level playing field, dus geen distorsies in de concurrentieverhoudingen. De Cie geeft verder duidelijk aan dat de gebeurtenissen van 11 september niet gebruikt mogen worden om toch al noodzakelijke herstructureringen weer ter discussie te stellen. Daarbij is het positief dat de Cie voorstelt om de steunverlening te beperken tot een aantal gevallen, m.n. de directe schade als gevolg van het sluiten van het Amerikaanse luchtruim.

• De Cie houdt er rekening mee dat een verlenging van de huidige verzekeringsregelingen noodzakelijk kan zijn. Een evt. verlenging mag volgens de Cie niet langer zijn dan strikt noodzakelijk en voor de dekking moet een redelijke premie gevraagd worden. Tevens moeten alle lidstaten dezelfde verzekeringsdekking eisen voor inkomend vliegverkeer. Wij kunnen ons volledig vinden in deze lijn.

• Zoals afgelopen vrijdag door de minister van V&W aan de Kamer is medegedeeld, heeft de Nederlandse overheid ook voor de luchthavens en andere luchtvaartgerelateerde activiteiten de weggevallen verzekeringsdekking overgenomen. Voor de vliegvelden is commerciële dekking op dit moment nog onvoldoende beschikbaar, zodat verlenging van de overheidsdekking ook hier een reële optie is.

PPS

Vraag van het lid Van Dijke (ChristenUnie):

De minister kan zich onderscheiden door gewoon toe te geven dat PPS is mislukt.

Antwoord:

De verwachting van de heer van Dijke lijkt niet bewaarheid te worden. De vraag is echter wat hij precies verwacht.

De doelstelling van PPS is het bereiken van efficiencywinst – een betere prijs-kwaliteitverhouding – en niet private financiering op zichzelf. De efficiencywinst wordt bereikt door een optimale verdeling van risico's over de betrokken (publieke en eventueel private) partijen. Daarbij wordt bezien wie kan de risico's het best kan beheersen. De partij die de risico's draagt dient de bijbehorende financiering te verzorgen. Private financiering is dan ook een belangrijk middel maar zeker geen doel van PPS.

De resultaten van PPS-projecten worden pas zichtbaar na een aantal jaren van voorbereiding omdat het veelal projecten met een lange levensduur betreft. Zo kan het komen, dat de heer van Dijke eerder meer resultaat had verwacht dan met dit type projecten kan worden getoond. Desondanks zijn er in 2001 overigens wel belangrijke resultaten geboekt:

• HSL Zuid Infra: dit is de eerste concrete PPS-concessie en daarmee een mijlpaal voor pps.

• HSL Vervoer: de PPS-concessie wordt 12 oktober getekend.

• A59: deze wordt eind 2001 afgerond.

• N31

• Rijkswerf

Vraag van het lid Crone (PvdA):

De inkomsten van de nieuwe loterij Dayzers worden niet in de boeken opgenomen. Gaat de minister in het najaar of voorjaar de inkomsten inboeken en bestemmen voor de arbeidsvoorwaarden in de culturele sector?

Antwoord:

Het kabinet is voor circa 7,7 miljoen euro (17 miljoen gulden) tegemoet gekomen aan de motie Crone/Van Walsem. Hieraan wordt in de OCW-begroting 2002 gerefereerd. Het kabinet biedt daarmee een adequate oplossing voor de gesignaleerde knelpunten in de kunstensector, zoals ook is verwoord in de brief van staatssecretaris Van der Ploeg van 27 september 2001 (Kamerstukken II, 2001/02, 28 000, nr. 18).

Indien zich nieuwe feiten voordoen, bijvoorbeeld uit aanvullend onderzoek, kan dit bezien worden bij voorjaarsnota 2002 op basis van integrale afweging. Beleidsmatige koppeling tussen afdracht SENS en uitgaven voor arbeidsvoorwaarden in de culturele sector is ongewenst. Een dergelijke koppeling ondermijnt de integrale afweging die thans aan het begrotingsbeleid ten grondslag ligt.

De opbrengsten uit de Verjaardagsloterij zijn onderdeel van de totale afdracht SENS. Er is geen aanleiding om de huidige meerjarenraming voor de afdracht SENS bij te stellen. De huidige meerjarenraming is reeds bij voorjaarsnota structureel opgehoogd en gaat uit van een groeiende afdracht.

Wereldhandel

Vraag van het lid Marijnissen (SP):

Kan de minister garanderen dat we ons in het kader van WTO niet blootstellen aan marktwerking in sectoren waar we dat niet willen?

Antwoord:

De onderhandelingen in het kader van de Wereld Handels Organisatie (WTO) op basis van het GATS-verdrag (General Agreement on Trade in Services) behoren tot de primaire competentie van de Staatssecretaris van Economische Zaken.

Niettemin kan ik deze vraag namens hem bevestigend beantwoorden en wel om de volgende redenen.

Ten eerste zijn publieke diensten uitgezonderd van het toepassingsgebied van het WTO/GATS-verdrag. Het verdrag is slechts van toepassing op diensten die worden geleverd op commerciële basis in een marktsituatie waarin meerdere dienstenaanbieders met elkaar concurreren.

Ten tweede hebben individuele WTO-leden de vrijheid om te bepalen of en in hoeverre commerciële diensten ook door buitenlandse dienstenaanbieders op hun grondgebied kunnen worden geleverd.

Ten derde is het recht van WTO-leden om te reguleren (bv. levering van diensten, openbare orde, milieu, volksgezondheid) expliciet in het WTO/GATS-verdrag vastgelegd. WTO-leden behoeven geen en zullen geen liberalisatieverplichtingen in WTO/GATS-verband aan te gaan die indruisen tegen hun belangen.

Schuldverlichting

Vraag van het lid Vendrik (GroenLinks):

Mogen wij nieuwe initiatieven verwachten van het kabinet op het gebied van schuldkwijtschelding en eerlijker verdeling van de welvaart?

Antwoord:

Nederland is een van de grootste donoren van het internationale initiatief ter verlichting van de schulden van arme landen met een onhoudbare schuld (het zgn. HIPC-initiatief). Daarnaast verstrekt Nederland bilaterale schuldverlichting in Club van Parijs-kader. Door deze internationale maatregelen zal de externe schuld van een groot aantal arme landen dalen met ca. tweederde. Hiervan zullen naar verwachting uiteindelijk ca. 34 landen profiteren; dit zijn landen met een zeer laag inkomen per hoofd van de bevolking (komen daarom alleen in aanmerking voor zeer concessionele leningen) en een onhoudbare schuldpositie (het meestgebruikte criterium hiervoor is dat de netto-contante waarde van de schuld ten opzichte van de export meer dan 150% bedraagt).

Aangezien donoren er nog niet in zijn geslaagd voldoende financiering bijeen te krijgen voor het huidige HIPC-initiatief, lijkt uitbreiding van het initiatief door verdere verlaging van de HIPC-criteria op dit moment niet haalbaar. Wel bestaat de mogelijkheid om, indien er landen zijn die door verslechtering in hun omstandigheden aanvankelijk niet maar inmiddels wel aan de criteria voldoen, deze landen voor het HIPC-initiatief alsnog in aanmerking te laten komen indien zij dit wensen. Dit is recent gebeurd met de Comoren. Overigens kunnen ontwikkelingslanden die niet aan de HIPC-criteria voldoen, maar die wel alleen in aanmerking komen voor zeer concessionele leningen en die ook een hoge buitenlandse schuld hebben, vaak wel in aanmerking komen voor gedeeltelijke schuldverlichting via de Club van Parijs.

In de komende jaren zal aan donoren worden gevraagd om extra financiële bijdragen te leveren aan HIPC, om de schulden van de HIPC-landen bij de Wereldbank-groep en de Afrikaanse Ontwikkelingsbank-groep te kunnen verlichten. Nederland acht het van groot belang dat deze financiering zo spoedig mogelijk beschikbaar komt, zal zelf een financiële bijdrage leveren en zal andere donoren stimuleren hieraan mee te doen. Nederland is bereid om hierbij, evenals tot heden, een voortrekkersrol te spelen. De financiering van schuldverlichting door IMF en de Inter-Amerikaanse Ontwikkelingsbank-groep is inmiddels rond.

Daarnaast kan Nederland een financiële bijdrage leveren aan het oplossen van betalingsachterstanden van post-conflictlanden bij de IFI's, zodat deze landen in aanmerking kunnen komen voor het HIPC-initiatief (Nederland heeft in het recente verleden in HIPC-kader een bijdrage geleverd aan het oplossen van de achterstanden van Guinee-Bissau bij de Afrikaanse Ontwikkelingsbank).

Tot slot is Nederland voorstander van steun aan HIPC/PRSP-landen die sterk lijden onder tijdelijke exogene schokken, zoals ruilvoetverslechtering, bijvoorbeeld via een trustfund in HIPC/PRSP-kader.

Op al deze terreinen zal Nederland ook in de nabije toekomst concrete voortgang blijven bepleiten in de betreffende internationale fora. Nederland zal daarbij ook financieel de daad bij het woord voegen.

Vraag van het lid Crone (PvdA):

PvdA wil leenfaciliteit voor LNV (voor onderzoek naar technisch slimmere en efficiëntere methoden om versnellen aanpak van natuur) renteloos beschikbaar maken.

Antwoord:

Anticiperende aankopen zijn oorspronkelijk bedoeld als aankopen van gronden voor projecten waarover nog geen (definitieve) besluitvorming heeft plaatsgevonden. Motto is: zorg dat je gaat kopen voordat de prijzen door bestemmingswijziging gaan stijgen. Het gaat om een bedrijfseconomische afweging waarbij dus ook de kosten van het geld in de afweging worden betrokken. Dit pleit wel degelijk de rentecomponent in rekening te brengen. Overigens is dit een onderwerp waar ook Raad voor het Vastgoed naar kijkt. In het eerste kwartaal van 2002 zal aan de Tweede Kamer een beleidsbrief aangeboden worden waarin de kaders voor het programma voor anticiperende aankopen worden geschetst.

Gevangenissen

Vraag van het lid Crone (PvdA):

Gevangenissen moeten genoeg personeel hebben. Waarom is de claim van ruim 45 mln euro van de Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI) aan Van Rijn-gelden niet ingewilligd? Voor nieuwbouw van de gevangenis Noordsingel in Rotterdam is 10 jaar lang ca 3,5 mln euro nodig.

Antwoord:

DJI valt onder de sector Rijk, waarvoor het kabinet zogenaamde Van Rijn-middelen ter beschikking heeft gesteld. Het is aan de sectorwerkgever om vervolgens binnen de sector prioriteiten te stellen.

Met betrekking tot de gevangenis Noordsingel verwijs ik naar de antwoorden die mijn collega van Justitie 5 juni jl. op schriftelijke vragen van het lid Duijkers (PvdA) heeft gegeven (kenmerk 2000110340). Zowel de minister van Justitie als de burgemeester van Rotterdam zullen zich inspannen om de realisatie van een nieuwe eigentijdse gevangenis en de herontwikkeling van de huidige locatie tot een park te bevorderen. De definitieve beslissing over de toekomst van de Penitentiaire Inrichting Noordsingel, nieuwbouw of toch renovatie, zal uiterlijk bij het aantreden van het nieuwe kabinet worden genomen.

Vraag van het lid Vendrik (GroenLinks):

De minister van Justitie komt 2,7 miljoen euro tekort om de Wallage cellen af te schaffen. Kan het kabinet hem daarbij helpen?

Antwoord:

De minister van Justitie heeft in het Algemeen Overleg met de Tweede Kamer over de DJI van 9 oktober jl. aangegeven op zich afschaffing van de Wallage-cellen (cellen met een sober regime) te steunen. Hij heeft de Kamer toegezegd nader te onderzoeken hoe dit (budgettair) vorm gegeven kan worden.

Dak- en thuislozen

Vraag van het lid Crone (PvdA):

Kan nu al worden toegezegd dat Asja (opvangcentrum voor jeugdige prostituees in Leeuwarden) wordt gecontinueerd/uitgebreid, zwerfjongeren onderdak krijgen en de geestelijke gezondheidszorg geld krijgen voor het wegwerken van wachtlijsten?

Vraag van het lid Vendrik (GroenLinks):

Kan het kabinet kijken naar de knelpunten bij de opvang van daken thuislozen?

Vraag van het lid Bakker (D66):

Kan de Minister een positief signaal geven over het opvangcentrum Asja in Leeuwarden

Antwoord:

De afgelopen jaren is vanuit het Rijk een aantal intensiveringen gepleegd voor de maatschappelijke opvang. In de huidige begroting is hiervoor 4½ mln euro extra vrijgemaakt, en over de gehele kabinetsperiode bedragen de volume-intensiveringen voor de maatschappelijke opvang 22 mln euro structureel. Een aanzienlijk deel van dit geld is bestemd voor het aanpakken van knelpunten bij de opvang van dak- en thuislozen.

De middelen voor maatschappelijke opvang worden vanuit het Rijk via een specifieke uitkering uit het Gemeentefonds verdeeld over de gemeenten. Dit betekent dat gemeenten primair verantwoordelijk zijn voor de uitvoering van de maatschappelijke opvang. Desondanks kan in het bijzondere geval van het opvangcentrum Asja in Leeuwarden worden toegezegd dat een ½ mln euro beschikbaar zal worden gesteld. De Minister van VWS zal bij haar begrotingsbehandeling in december aangeven hoe dit bedrag zal worden ingepast binnen haar begroting.

Ook voor de aanpak van de wachtlijsten in de geestelijke gezondheidszorg is de afgelopen jaren veel extra geld beschikbaar gesteld. In de Zorgnota 2002 is ruim 40,8 mln euro extra beschikbaar gesteld voor het wegwerken van de wachtlijsten, bovenop de in de Zorgnota 2001 beschikbare 37½ mln euro.

Cultuur

Vraag van het lid Vendrik (GroenLinks):

De motie Rosenmöller c.s. Inzake de arbeidsvoorwaarden voor cultuur van een jaar geleden is onvoldoende ingevuld. Er gaat 8 miljoen euro naar de sector, terwijl meer dan het dubbele nodig is. Ik vraag het kabinet om deze motie alsnog uit te voeren.

Antwoord:

Naar aanleiding van motie Rosenmöller is onderzoek gedaan door Ernst & Young. Dit onderzoek bevat een vergelijking van arbeidsvoorwaarden in de cultuursector in vergelijking met een aantal andere sectoren (andere rijksgesubsidieerde sectoren zoals academische ziekenhuizen en de bve-sector). Kosten van de «inhaalslag» die volgens het rapport nodig zou zijn: fl. 29 mln structureel voor arbeidsvoorwaarden en fl. 68 mln incidenteel voor omscholing musici & dansers en kinderopvang.

Waarom de arbeidsvoorwaarden in de cultuursector vergelijkbaar zouden moeten zijn met deze sectoren wordt uit het rapport niet duidelijk. Evenmin wordt duidelijk wat de arbeidsmarktknelpunten zijn die door middel van verbetering van de arbeidsvoorwaarden zouden worden opgelost. Er is nog steeds aanzienlijke werkloosheid onder kunstenaars. Ondanks deze inhoudelijke bedenkingen is bij MN toch fl. 17 mln beschikbaar gesteld. Gedekt uit Van Rijn-gelden voor de onderwijssector. Dit lijkt het kabinet een adequate uitvoering van de motie.

Vraag van het lid Crone (PvdA):

Minister heeft gesteld dat de regering pas bij Najaarsnota meer duidelijkheid wil geven over continuering van de omscholingsregeling dansers en musici en het instellen van een kinderopvangfonds. Zou om klein bedrag (1,9 miljoen euro) gaan.

Antwoord:

Het kabinet heeft in de begroting 2002 € 8 mln structureel beschikbaar gesteld voor verbetering van de arbeidsvoorwaarden in de cultuursector. In overleg met sociale partners is gekomen tot een prioriteitenstelling waarin geen ruimte was voor een bijdrage aan kinderopvang en omscholing musici. Wel is voor de omscholing van dansers, vooralsnog voor 5 jaren, een bedrag van € 90 000 vrijgemaakt.

Lesgelden

Vraag van het lid Van Dijke (ChristenUnie):

Voorstel tot geleidelijke afschaffing van het lesgeld, o.a. met het oog op art. 13 van het Internationaal verdrag inzake sociale en culturele rechten.

Antwoord:

Nederland heft weliswaar lesgelden, maar hier staat een inkomensafhankelijke tegemoetkoming tegenover. Bovendien kent Nederland ook op andere punten relatief ruimhartige tegemoetkomingen aan ouders met kinderen in het secundair onderwijs. In het post-leerplichtig onderwijs betalen ouders in de meeste Europese landen alle leermiddelen, waar in Nederland een inkomensafhankelijke tegemoetkoming bestaat. In weer andere landen is de kinderbijslag beperkter (tot 16 jaar) of zijn de overige studiekosten grotendeels voor rekening van de ouders. Het feit dat er geen lesgelden worden geheven is dus geenszins een garantie dat onderwijs kosteloos is.

In hoeverre de netto lasten voor Nederlandse ouders met schoolgaande kinderen in het hoger secundair onderwijs daadwerkelijk hoger zijn dan in andere Europese landen is niet bekend.

In het genoemd verdrag is de ambitie neergelegd om te komen tot kosteloos voortgezet onderwijs, dit wordt niet gegarandeerd. De term kosteloos wil niet zeggen dat het onderwijs gratis moet zijn, dus «nul» mag kosten. Deze term betekent volgens de uitleg die daar sinds jaar en dag aan is gegeven dat er geen belemmeringen mogen worden opgeworpen om onderwijs te volgen. De WTOS voorziet erin belemmeringen weg te nemen, waardoor er aan genoemd verdrag wordt voldaan.

Schiphol

Vraag van het lid Van der Vlies (SGP):

Is de minister bereid de collega van V&W bij te springen in verband met isolatie van woningen nabij Schiphol. Hiervan zou bedrag van 0,5 mld gulden tekort zijn. Graag reactie.

Antwoord:

Het principe van de regering is dat compensatie van negatieve externe effecten van de luchthaven op de luchthaven wordt verhaald.

Interpay

Vraag van het lid Crone (PvdA):

Wil de minister actie ondernemen op het punt van de pincapaciteit, de noodscenario's en de kosten voor het pinnen?

Antwoord:

De pincapaciteit wordt door Interpay in de loop van het najaar vrijwel verdubbeld, en kan naar verwachting een toename in het pinnen rond €-day ruimschoots opvangen. De consument wordt bij elektronisch betalen geadviseerd bedragen boven € 15 te pinnen, en daaronder te chippen.

• Ik heb met banken en detailhandel gesproken over storingen ennoodscenario's voor het pinnen. Afhankelijk van waar de storing zich voordoet (bij de winkel, KPN, Interpay of bij de achterliggende banksystemen) zijn verschillende noodoplossingen beschikbaar. Als er een storing is bij de banken kunnen klanten tot een bepaalde limiet toch pinnen; deze limiet wordt binnenkort verhoogd. Storingen bij Interpay zelf zijn altijd gelimiteerd in omvang (er wordt gewerkt met vijf van elkaar onafhankelijke servers) en in duur (maximaal zo'n 30–60 minuten). Er kan in dat geval gebruik gemaakt worden van eenmalige machtiging-pinformulieren. Interpay heeft toegezegd dat deze in ruime mate onder de winkels zullen worden verspreid.

Omschakelingskosten MKB: de kosten van het aanpassen van de betaalautomaten moeten worden betaald aan de terminalleveranciers, en niet aan Interpay. De discussie hierover is achter de rug, voor het overgrote deel van de betaalterminals is inmiddels een opdracht gegeven tot aanpassing, en een groot deel van de terminals is ook al aangepast.

Iets anders is de discussie over de kosten van het elektronisch betalen. Dit vormt een onderdeel van de besprekingen in de werkgroep «tariefstructuur en infrastructuur elektronisch betalingsverkeer» (o.l.v. DNB-President Wellink) die uiterlijk in maart 2002 met voorstellen zal komen. Deze werkgroep zal nog dit jaar met een interimrapportage komen.

Uitgaven natuur

Vraag van het lid Vendrik (GroenLinks):

Wijst op prioriteit Kamer voor natuur (eerdere motie vraagt om 227 mln. euro structureel). Hoe gaat kabinet de moties De Graaf c.s. en Van Walsem inzake natuur en milieu uitvoeren.

Toelichting:

• In deze kabinetsperiode is het budget voor de Ecologische Hoofdstructuur structureel meer dan verdrievoudigd tot zo'n 230 miljoen euro.

• Bij Miljoenennota is aan de moties van Van Walsem en De Graaf tegemoet gekomen via een incidentele impuls van 45 miljoen euro in 2001.

Door Paars II ter beschikking gesteld voor Natuur (in mln euro's)

 1999 2000 2001 20022003 2004
Basisreeks (voor RA)
MN1998606366676767
 
Extra natuur Paars II
RA 1998 1532 29 31 34 44
NJN99 23      
KB/VJN 2000 44 48 47 45 38
Nota Natuur voor Mensen 23 23 45 45 45
NJN 2000  91    
VJN2001   34 34 38 37
MJN2002  45    
Totaal extra38189179157162164
Totaal voor natuur98252245224229231

SPAK

Vraag van het lid Vendrik (GroenLinks):

Waarom worden de SPAK-gelden niet anders ingezet?

Antwoord:

Met de invoering van de belastingherziening 2001 is de aandacht met name gericht geweest op stimulering en versterking van het arbeidsaanbod. In dit kader is de arbeidskorting geïntroduceerd maar ook onder andere de doorstroom SPAK afgeschaft. Hiermee is al een beweging ingezet van vraagbeleid naar aanbodbeleid. Daarnaast moet meer in het algemeen gekeken worden hoe moet worden omgegaan met de onderkant van de arbeidsmarkt waar mensen die niet op eigen kracht een plek op de arbeidsmarkt kunnen bemachtigen, kunnen worden ondersteund. Een overweging om de SPAK om te zetten in een verhoging van de arbeidskorting of door introductie van een (inkomensafhankelijke) earned income tax credit, is een onderwerp dat deel uitmaakt van de gedachtewisseling over het rapport Verkenning belasting- en premieheffing. Ook het IBO-rapport «Aan de slag» biedt in dit kader bouwstenen voor de vormgeving van het arbeidsmarktbeleid in de volgende regeerperiode.

Pensioenfondsen

Vraag van het lid Van Dijke (ChristenUnie):

Wat zijn de gevolgen van de lagere aandelenkoersen voor pensioenbuffers?

Antwoord:

Door de daling van de aandelenkoersen zullen de pensioenbuffers zijn afgenomen. De Pensioen- en Verzekeringskamer is hier als toezichthouder nauw bij betrokken. Nadere informatie over de eventuele consequenties is op dit moment nog niet aanwezig. Overigens moet worden opgemerkt dat beleggingen in aandelen het risico meebrengen van fluctuaties in hun beurskoers. Om de effecten van een daling daarvan op te vangen worden juist buffers aangehouden. Als de beurskoersen inderdaad dalen vervullen de buffers hun functie zonder dat de dekking van de pensioenaanspraken direct in de gevarenzone behoeft te komen. Duidelijk is wel dat een daling van de beurskoersen een waarschuwing inhoudt tot waakzaamheid en ook kan leiden tot premieverhoging.

Toetrederskorting

Vraag van het lid Van Dijke (ChristenUnie):

De leden van de ChristenUnie-fractie merken op dat vrouwen anderhalve baan per gezin als uitgangspunt lijken te nemen. De ChristenUnie-fractie stelt om deze reden voor om bij stimuleringsmaatregelen niet het geslacht, maar de leeftijd als uitgangspunt te nemen. De toetrederskorting zou kunnen vervallen ten faveure van een algemene korting voor ouderen.

Antwoord:

Anders dan de ChristenUnie-fractie aangeeft, is de zogenoemde toetrederskorting niet geënt op het geslacht van de belastingplichtige. De toetrederskorting stimuleert bepaalde groepen die gedurende lange tijd niet actief zijn geweest op de arbeidsmarkt om weer betaald werk te gaan verrichten. Tevens biedt deze belastingkorting compensatie voor de armoedevalproblematiek die bij deze groep kan optreden als gevolg van het aanbieden van arbeid. Ook in het kader van de Commissie van Rijn is aandacht gevraagd voor de arbeidsmarktknelpunten in de zorg en het onderwijs. Het inzetten van herintreders zou de problematiek in deze sectoren aanzienlijk kunnen verlichten. De stimuleringsmaatregel is zowel gericht op een groot aantal uitkeringsgerechtigden als op mensen zonder uitkering die enige jaren geen of nauwelijks inkomen hebben genoten. Tot beide groepen kunnen zowel mannen als vrouwen behoren.

Tegelijkertijd onderschat ook de regering niet dat het belangrijk is dat ook ouderen blijven participeren op de arbeidsmarkt. Vandaar dat in het Belastingplan 2002 I – Arbeidsmarkt en inkomensbeleid een breed pakket aan maatregelen zijn opgenomen die ouderenparticipatie stimuleren. Deze maatregelen zijn gericht op werkende ouderen vanaf 58 jaar en bestaan uit een getrapte verhoging van de arbeidskorting en de mogelijkheid een belastingvrije bonus te verkrijgen.

Vraag van het lid Vendrik (GroenLinks):

Tijdens het debat over de alcoholnota hebben wij van de minister van VWS begrepen dat wanneer de kamer met amendementen komt om de accijns op alcohol en frisdrank te verfrissen, de staatssecretaris geen nee zal zeggen. Kan de staatssecretaris dit bevestigen?

Antwoord:

De minister van VWS heeft tijdens het AO op 8 oktober over de Alcoholnota te kennen gegeven dat het Kabinet geen voorstellen ter uitvoering van de zogenoemde accijnsschuif (verhoging van de accijns op bier en wijn en verlaging van de verbruiksbelasting op alcoholvrije dranken) in het Belastingplan 2002 heeft opgenomen, omdat het eerst de beraadslagingen over de alcoholnota in de Kamer wilde afwachten. Met name over de effectiviteit van een dergelijke maatregel op het drinkgedrag van jongeren lopen de meningen uiteen.

Evenals minister Borst toen heeft aangegeven, heeft de Tweede Kamer het recht van amendement om dit op te nemen in het Belastingplan 2002. Uiteraard zullen wij op dat moment daarop reageren.

Vraag van het lid Vendrik (Groen Links):

De sigarettenfabrikanten houden de accijns in en houden dat geld voor een periode van bijna 4 maanden in kas. Zij bankieren dus eigenlijk gratis bij de schatkist, terwijl zij met de accijns plus BTW van ca. 4,8 miljard een rentevoordeel van ca. 100 miljoen gulden kunnen behalen. Hoe en wanneer gaat de staatssecretaris een einde maken aan deze praktijk?

Antwoord:

Bij de brief van de Staatssecretaris van Financiën van 4 juli 2001(Kamerstukken II, 2000–2001, 26 472, nr. 28) is de Kamer uitgebreid geïnformeerd over de situatie met betrekking tot het zogenoemde banderollenkrediet.

In beginsel geldt voor tabaksproducten dezelfde betalingstermijn als voor andere accijnsgoederen die aanvangt op het moment van uitslag uit de fabriek. Op dat moment wordt de accijns verschuldigd.

Op het moment van uitslag dienen de verpakkingen te zijn voorzien van accijnszegels. Deze vertegenwoordigen de accijnswaarde en zijn waardepapier. De fabrikanten dienen bij het bestellen van de accijnszegels zekerheid te stellen op het tijdstip waarop de accijnszegels worden aangevraagd; dat tijdstip ligt geruime tijd voor het tijdstip van de uitslag. In het wettelijk systeem voor de tabaksproducten is gekozen voor een afdrachttermijn die aanvangt op het tijdstip waarop de accijnszegels worden aangevraagd en waarin de normale afdrachttermijn die aanvangt bij de uitslag is verdisconteerd.

De conclusie die vermeld staat aan het slot van de paragraaf 1 (Samenvatting en conclusie) van de notitie is nog onverkort geldig. Deze is: «Over het geheel genomen van alle tabaksproducten maar ook per individuele fabrikant of importeur wegen de voor- en nadelen van het zogenoemde banderollenkrediet tegen elkaar op en kan niet worden gesproken van een voordeliger situatie dan die voor de andere accijnsgoederen. Het is om deze redenen dat wij geen aanleiding hebben gezien de betalingstermijn van het banderollenkrediet te verkorten of de betalingstermijn te laten aanvangen bij de uitslag.»

Vraag van het lid Vendrik (GroenLinks):

De fractie van Groenlinks vraagt een harde toezegging dat de vrijstelling ingevolge artikel 5 van de Wet VPB voor NV's die zich bezig houden met stadsherstel niet komt te vervallen.

Antwoord:

Stadsherstellichamen houden zich traditioneel bezig met opknappen van verwaarloosde vaak historische woningen om deze te behouden. De VPB-vrijstelling bevat daarom ook de voorwaarde dat het moet gaan om volkshuisvesting. De vraag lijkt gebaseerd op MDW-rapport van EZ, waarin vrijstelling in huidige vorm ter discussie is gesteld. Dat houdt echter verband met mate waarin sprake is van commerciële activiteiten van stadsherstellichamen. Het schrappen van de vrijstelling als zodanig is overigens nu niet aan de orde

Een heel ander punt is dat stadsherstellichamen binnen de vrijstelling geen of onvoldoende ruimte vinden om zich bezig te houden met stadsherstel buiten de sfeer van de volkshuisvesting. Dan wordt niet meer voldaan aan het «volkshuisvestingscriterium» dat essentieel is voor de vrijstelling. Op dit punt vindt overleg met Stadsherstel Amsterdam plaats. Ook de staatssecretaris van OCW is daarbij betrokken. De vaste Commissie Financiën is reeds schriftelijk gemeld u nader te informeren over de uitkomsten.

Vraag van het lid Van der Vlies (SGP):

De SGP-fractie vraagt naar de stand van zaken met betrekking tot de notitie landbouw en fiscus. Tevens stelt deze fractie dat het voor starters sinds het Paarse regeerakkoord alleen maar moeilijker is geworden. De SGP-fractie vraagt de regering te kijken naar een versoepeling van de schenkings- en successiebelasting. Bovendien vraagt deze fractie de regering om geld vrij te maken voor de door het NAJK gelanceerde idee van het Next Generation Fund.

Antwoord:

De leden van de SGP-fractie hebben gevraagd naar de eerder door de staatssecretaris toegezegde notitie landbouw en fiscaliteit. Momenteel wordt er hard aan deze notitie gewerkt en de bedoeling is dan ook om de notitie nog deze herfst aan de Tweede Kamer te verzenden. De notitie bevat onder meer een inventarisatie van fiscale regelingen die voor de agrarische sector relevant kunnen zijn. Anders dan de leden van de SGP-fractie zijn wij overigens niet van mening dat het voor starters alleen maar moeilijker is geworden. Zo is in het kader van de Belastingherziening de regeling voor durfkapitaal uitgebreid naar ondernemers die starten in een BV. Relevant voor de praktijk is tevens de uitbreiding van de doorschuifregeling in de inkomstenbelasting. Voortaan is het daardoor ook mogelijk om met gebruikmaking van de doorschuifregeling een onderneming over te dragen aan iemand buiten de familiekring. En verder komen starters, naast alle overige ondernemersfaciliteiten, in aanmerking voor de startersaftrek en de willekeurige afschrijving voor beginnende ondernemers.

Wat betreft de vraag van de SGP-fractie of in het kader van de herziening van de successiewetgeving ook aandacht bestaat voor versoepeling van de regelgeving voor de landbouw, kan nog het volgende worden opgemerkt.

In maart 2000 heeft de werkgroep herziening successiewetgeving (werkgroep Moltmaker) onder andere voorstellen gedaan tot stroomlijning van de regelgeving in de sfeer van de bedrijfsopvolging in het successierecht. Belangrijk element hierbij is dat onder bepaalde voorwaarden een deel van het ondernemingsvermogen is vrijgesteld van successierecht. In 2.3.3.5 van het kabinetsstandpunt inzake het rapport van de werkgroep Moltmaker dat afgelopen zomer aan de Tweede Kamer is toegezonden, is aangekondigd dat het kabinet in het kader van de voorbereiding van de begroting 2002 zal onderzoeken of middelen vrijgemaakt kunnen worden om het percentage van het ondernemingsvermogen dat bij bedrijfsopvolging buiten de heffing van successie- en schenkingsrecht blijft, duidelijk te verhogen. Als uitvloeisel hiervan is in het Belastingplan 2002 deel IV voorgesteld dit percentage (nu: 25%) te verhogen tot 30%. In de maatregelen in laatstgenoemd wetsvoorstel is ook voorzien in een faciliteit voor bedrijfsopvolgingen voor ondernemingen waarvan de going-concernwaarde lager is dan de liquidatiewaarde. Naar verwachting zullen met name agrarische ondernemers belang hebben bij deze generieke regeling die de bestaande complexe regelgeving op het terrein van successie- en schenkingsfaciliteiten voor bedrijfsopvolgingen zal vervangen. Wordt dit voorstel aangenomen, dan is dit uiteraard ook positief voor jonge agrarische ondernemers die een bedrijf overnemen. Wij zien dan ook geen reden om naast vorenstaande regelingen gericht op starters, extra geld uit te trekken voor het door de SGP-fractie aangehaalde Next Generation Fund voor agrarische ondernemers. Overigens wordt in de recent aan de Tweede Kamer gestuurde brief van de minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij aangegeven dat de regering steun zal geven aan agrarische starters die vernieuwingen willen realiseren.

Vraag van het lid Marijnissen (SP):

Is de houding van de VS in OESO-tax haven discussie gewijzigd?

Antwoord:

De positie van de VS in de OESO-discussie over tax havens heeft zich niet gewijzigd als gevolg van de terreuraanslagen. De Amerikaanse inzet blijft dat tax havens alleen maar transparant moeten zijn en effectief informatie moeten uitwisselen om niet genoemd te worden op de OESO tax haven-lijst. Tegen landen die op de tax haven-lijst worden genoemd zal een raamwerk van defensieve maatregelen worden toegepast. Wel zal er naar verwachting meer druk vanuit de VS komen om binnen een korte termijn een wereldwijde standaard voor effectieve informatie-uitwisseling af te spreken. Daarvoor zullen naar verwachting OESO-overstijgende initiatieven (bijv. samenwerking met andere belastingorganisaties en Wereldbank/IMF) noodzakelijk zijn, waarbij de OESO overigens wel als denktank zou kunnen optreden.

Vraag van het lid Van Dijke (ChristenUnie):

Kunnen, bijvoorbeeld via intensivering van mobiel douanetoezicht, de binnengrenzen weer beter in de gaten worden gehouden?

Antwoord:

De Douane voert zijn taken in de eerste instantie uit aan de buitengrens van de Europese Unie. Versterking van het toezicht aan de buitengrens, ook van het mobiel toezicht, is een van de speerpunten uit het Beleidsplan Douane 2001–2005, waarover vorig jaar met de vaste Commissie voor Financiën van gedachten is gewisseld. In de brief van 8 oktober jl. aan de vaste Commissie voor Financiën is hiernaar eveneens verwezen. In die brief is tevens aangegeven wat de gevolgen van de gebeurtenissen in de Verenigde Staten van 11 september voor de Douane zijn.

Wat betreft de binnengrens het volgende. Sinds 1993 zijn de douaneformaliteiten aan de binnengrenzen verdwenen. De Douane heeft aan die binnengrenzen dan ook geen taak meer. Wel is er mobiel toezicht in de achter de binnengrenzen gelegen gebieden. Dit toezicht is in eerste instantie gericht op accijnsgoederen, maar daarbij wordt ook op andere goederen, zoals wapens en drugs gecontroleerd. Het mobiel toezicht heeft echter duidelijk niet de bedoeling de controle aan de binnengrens die tot 1993 bestond, te vervangen. Intensivering van dit toezicht zal evenmin het karakter mogen krijgen van een nieuwe controle aan de binnengrens. Ook vanuit Europees perspectief lijkt dit geen goede ontwikkeling.

Vraag van het lid Van Beek (VVD):

Zorgen over de vraag of de dekking van het FES wel goed is. Wil het kabinet hierop reageren?

Antwoord:

De voeding van het FES bestaat in de eerste plaats uit 41,5% van de aardgasbaten. Daarnaast is er de rentebesparing die samenhangt met Common Area-baten, de verkoop van staatsbezit (gecorrigeerd voor dividendderving) en de opbrengst van veilingen (o.a. UMTS).

De jaarlijkse voeding wordt geraamd op in totaal 1 miljard euro. Voor de veronderstellingen ten aanzien van dollarkoers en olieprijs is voor 2001 en 2002 uitgegaan van de MEV 2002 en voor latere jaren van de behoedzame lange termijn ramingen van het CPB.

De voeding uithoofde van rentebesparing loopt de komende jaren op tot ongeveer miljard euro. De achterliggende verkoopraming gaat uit van een behoedzame inschatting en fasering van de geplande verkopen en veilingen. Totale verkopen die benodigd zijn belopen ca. 9 miljard euro, welke worden geraamd over een reeks van jaren. Opgemerkt moet worden dat het FES een lange termijn planning kent en in eerste jaren voldoende buffer heeft om schommelingen op te vangen. Het FES vertoont cumulatief tot en met 2010 een sluitend beeld.

Vraag van het lid Wijn (CDA):

Kan voor de periode 1994–2002 een heldere onderverdeling van de Staatsschuld (blz. 169 MN, tabel 4.2, regel 2) in de componenten schuld centrale overheid, AOW-spaarfonds en Sociale fondsen worden gegeven? Kan de minister dit bij de beantwoording alsnog aan de Kamer verstrekken vanaf 1994 tot 2002, en bovendien volgend jaar ook gesplitst in de begroting vermelden?

Antwoord:

Op p. 169 van de MN staat in tabel 4.2. de Staatsschuld opgenomen. De Staatsschuld maakt onderdeel uit van de EMU-gedefinieerde «schuld Centrale Overheid».

Gelet op de criteria van de Europese Unie is voornamelijk de EMU-schuld van belang. Overigens zij vermeld dat nu reeks in hoofdstuk 3 (tabel 3.7.2) van de Miljoenennota de EMU-schuldquote exclusief vermogen AOW-spaarfonds is vermeld.

in mln euro's1995 1996 1997 1998 19992000 2001 2002
Staatsschuld (conform EMU-definitie)181 319 185 256 185 601 189 819 191 228182 308 180 961 175 647
wv. Sociale fondsen* 177 – 3 854 – 9 794 – 12 821– 14 596
Overige schuld centrale overheid (w.o. ZBO's)4 423 4 051 3 925 3 948 3 733 3 6443 645 3 644
Totale schuld Centrale Overheid 185 742189 307 189 526 193 766 194 961 185 953184 606 179 291
Geconsolideerde schuld OPL 44 68743 984 41 529 41 462 40 357 38 781 38 13437 157
Geconsolideerde schuld SF** 2 937 3 7272 268 1 236 569 463 463 463
EMU-schuld233 366 237 019 233 323 236 465 235 887225 197 223 203 216 912
EMU-schuld excl. AOW-spaarfonds 233 366 237 019 233 664 238 433240 387 232 153 232 880 229 590

* Vanaf 1998 is het geïntegreerd middelen beheer ingevoerd; waardoor vanaf dat moment de Sociale Fondsen in de staatsschuld meelopen. Tot 1998 lopen de Sociale Fondsen mee in de geconsolideerde schuld SF.

** Betreft fondsen buiten centrale overheid.

Vraag van het lid Crone (PvdA):

Verhoging aanvullende kinderkorting om achterstand in de koopkrachtplaatjes, ontstaan door onvolledige compensatie afschaffing koopkracht- en kindertoeslagen in de IHS, op te heffen.

Antwoord:

Door PvdA wordt onterecht opgemerkt dat geen volledige compensatie heeft plaatsgevonden van de afschaffing van de koopkracht- en kindertoeslagen in de huursubsidie (zoals uit de Sociale Nota 2002 en de MEV 2002 zou blijken). Gezinnen met huursubsidie worden volledig gecompenseerd. Omdat gezinnen zonder huursubsidie geen nadeel ondervinden van de afschaffing van de koopkracht- en kindertoeslagen, maar wel profiteren van de fiscale compensatie maatregelen, worden deze gezinnen overgecompenseerd. Het koopkrachtbeeld voor 2002 is voor niet-huursubsidie ontvangers daardoor gunstiger dan voor huursubsidie ontvangers.

Vraag van het lid Van der Vlies (SGP):

Hoe beoordeelt de regering de Nederlandse exportpositie in de huidige omstandigheden.

Antwoord:

Indien de ontwikkeling van de arbeidskosten zich onvoldoende aanpast aan de veranderende economische situatie zal de Nederlandse concurrentiepositie verslechteren. Hierdoor kan de groei van de werkgelegenheid onder druk komen te staan en is een afname van de werkgelegenheid mogelijk. Een snelle aanpassing van de arbeidskosten aan de veranderende omstandigheden is dan ook noodzakelijk om de uitstoot van arbeid te voorkomen, en de omvang van de groeivertraging beperken. Dit neemt niet weg dat een zekere opwaartse druk op de arbeidskosten onvermijdelijk is zolang de feitelijke werkloosheid in Nederland onder de evenwichtswerkloosheid ligt. Bevordering van het arbeidsaanbod is in die omstandigheden aangewezen.

Vraag van het lid Van Dijke (ChristenUnie):

Nederland als freerider in Europa, op eenzame hoogte wat het inflatiepeil betreft. In de troonrede werden maatregelen gesuggereerd. Nergens wordt duidelijk welke. Wil de minister dat nu eens expliciet maken.

Antwoord:

Met het oog op een gematigde inflatie is met name een verantwoorde ontwikkeling van de arbeidskosten van belang. Hier ligt een primaire verantwoordelijkheid voor de sociale partners. De overheid ondersteunt een beheerste arbeidskostenontwikkeling. Via het lastenpakket voor 2002 maakt het kabinet het aantrekkelijker om aan de slag te gaan, waardoor de arbeidsparticipatie zal toenemen. Hierdoor zal de krapte op de arbeidsmarkt afnemen en dus de opwaartse druk op de lonen verminderen. Daarnaast levert de overheid een bijdrage aan een gematigde inflatie via het beleid gericht op het verbeteren van het functioneren van markten.

Vraag van het lid Wijn (CDA):

De rentelasten nemen af, hetgeen volgens het kabinet wordt veroorzaakt door lagere rente en door schuldaflossing. Kan de regering inzicht geven in de opsplitsing tussen die twee componenten vanaf het jaar 1999?

Antwoord:

De lagere rentelasten zijn hoofdzakelijk het gevolg van een lagere schuld en een daling van de kapitaalmarktrente. Daarnaast kunnen technische mutaties, zoals bijvoorbeeld schuldconversies en boete bij vervroegde aflossing, een rol spelen. Hieronder staat beschreven hoe de rentelasten zich op de rijksbegroting (inclusief sociale fondsen) hebben ontwikkeld tussen Regeerakkoord en Miljoenennota 2002. Het lange rentepercentage is gemiddeld genomen over 2001 en 2002 ruim 1% lager dan de 6% die werd verondersteld bij Regeerakkoord (Circa 5% in 2001 en 2002). Dat is dus minder dan de 2% die door de vraagsteller wordt ingeschat. Zoals blijkt uit onderstaande tabel is de verhouding tussen de meevaller bij de rentelasten als gevolg van een lagere kapitaalmarktrente en de meevaller bij de rentelasten als gevolg van een lagere schuld in 2002 ongeveer 1/3 tegen 2/3.

Rentemeevallers rijksbegroting: MN2002 ten opzichte van Regeerakkoord, in mld euro's

 1999 20002001 2002
1. mutatie rentevoet – 0,5 – 0,5– 0,7 – 1,0
2. mutatie schuld 0,4 – 0,4– 0,9 – 1,8
3. schuldconversie/overig– 0,2 – 0,3 – 0,1 – 0,3
4. Totaal– 0,3 – 1,3 – 1,7 3,1

Overigens is in vraag 64 van de schriftelijke beantwoording van vragen over de Miljoenennota reeds ingegaan op de ontwikkeling van de rentelasten tussen 1994 en 2002. Aangezien de schuld van de collectieve sector vanaf 1994 eerst nog is opgelopen en pas vanaf 1999 gestaag daalt, is de EMU-schuld in 2002 bijna even hoog als in 1994. De daling van de rentelasten vanaf 1994 tot 2002 (dit is een vergelijking in de tijd, de zogenaamde horizontale vergelijking) kan dus nagenoeg volledig worden toegeschreven aan de daling van de rentetarieven. Zoals blijkt uit bovenstaande tabel impliceert dit uiteraard niet dat meevallende rente-uitgaven ten opzichte van het uitgavenkader (dit is een vergelijking met een eerdere raming, de zogenaamde verticale vergelijking) eveneens volledig kunnen worden toegeschreven aan lagere rentetarieven. Immers in het Regeerakkoord 1998 werd nog uitgegaan van EMU-tekorten en een stijging van de schuld.

Vraag van het lid Vendrik (GroenLinks):

Ik vraag de minister opnieuw om een bredere presentatie van de cijfers, waarin het meerjarig beeld bij onderwijs wordt gecorrigeerd voor deze factoren. Het gaat om nieuwe weergave van de jaarlijkse zorg- en onderwijsbudgetten onder Paars I en II in (1) nominale bedragen, (2) correctie algemene inflatie, (3) correctie sectorspecifieke inflatie en (4) correctie demografische ontwikkeling.

Antwoord:

Het kabinet kiest vanwege de onderlinge vergelijkbaarheid tussen beleidsterreinen in de verschillende budgetdisciplinesectoren bewust voor een benadering op basis van reële groeicijfers. Daarbij is voorts relevant dat een volumemethodiek geen enkele waarde toekent aan reële loonstijgingen (specifiek of algemeen). In antwoord op kamervraag 62 is uitgelegd waarom de kritiek van de heer Bomhoff in zijn ESB-artikel niet juist is en dat de gepresenteerde volumeontwikkeling voor zorg en onderwijs gezien over de periode 1994–2002 per saldo nauwelijks afwijkend is van de reële ontwikkeling.

Voor de beantwoording op de vragen 1,2 en 3, wordt verwezen naar de onderstaande tabel. Voor het antwoord op de 4de vraag, wordt voor zorg verwezen naar de antwoorden van de minister van VWS op vragen van de vaste commissie van volksgezondheid, welzijn en sport. Hierin wordt op pagina 6 vermeld dat de nominale ontwikkeling tussen 1994–2001 van de netto BKZ-uitgaven ruim 24 mld gulden bedraagt. Voor ruim de helft, 12,5 mld gulden ging het daarbij om nominale ontwikkeling. Van de volumegroei 11,7 miljard gulden was ruim 40% benodigd om de gevolgen van demografische ontwikkeling op te vangen. Overigens moet hierbij worden opgemerkt dat de door VWS gehanteerde definitie een iets andere is dan bij de berekening van de collectieve uitgaven per cluster in de Miljoenennota 2002 (en in onderstaande tabel) gebruik is gemaakt. Hierin is uitgegaan van de collectieve uitgaven (conform Nationale Rekeningen) zoals het CPB die heeft berekend. Daarbij is over de genoemde periode een consistente reeks verkregen door bijvoorbeeld te corrigeren voor financieringsverschuivingen. Daarnaast bevatten de collectieve uitgaven ook bijvoorbeeld de uitgaven van medeoverheden. Deze definitie van collectieve uitgaven wijkt daarom af van de door VWS gehanteerde BKZ-definitie.

Voor onderwijs kan opgemerkt worden dat de demografische ontwikkeling, d.w.z. het aantal leerlingen en studenten vanaf 1994 vrijwel stabiel is geweest, ook wanneer naar het soort onderwijs wordt gekeken. In totaal bedraagt het aantal leerlingen jaarlijks zo'n 3,4 a 3,5 miljoen (zie ook OCW in kerncijfers 2000, 2001 en 2002).

(tabel op pag. 646)

OZB

Vraag van het lid Wijn (CDA):

Welke wijzigingen stelt het kabinet voor op het OZB-beleid? Wanneer geeft het kabinet een reactie op het ESBL-rapport waarin onder andere aandacht wordt geschonken aan de OZB?

Antwoord:

• Kabinet heeft op dit moment geen concrete voornemens om wijzigingen op het gebied van de OZB door te voeren

• Visie op toekomst decentraal belastinggebied in juni door ESBL gepresenteerd aan VNG. Daarbij tevens aandacht voor OZB

• Reactie VNG waarschijnlijk eind 2001.

• Daarna beziet Kabinet mogelijke reactie

Vraag van het lid Bakker (D66):

Structurele doorwerking motie Bakker inzake lokale en regionale omroepen wordt aangehouden. Dekking was al drie keer aangewezen; kabinet reageert met onderzoek.

Antwoord:

• Wat betreft de meerjarige doorwerking van het amendement, waarbij is verzocht om dekking via de algemene middelen, wil het kabinet eerst onderzoek uitvoeren naar de feitelijke uitgaven van de gemeenten en provincies aan de lokale en regionale omroepen.

• Indien uit dit onderzoek blijkt dat het nodig is om alsnog structureel extra middelen beschikbaar te stellen zal het kabinet dit bij Voorjaarsnota 2002 bezien.

Collectieve uitgaven 1994–2002 in miljarden euro'sAbsolute toename Percentuele toename
 1994 1995 1996 1997 19981999 2000 2001 2002 1994–2002 1994–2002
1. Nominaal
Zorg 20 21 21 2324 25 27 30 32 13 63%
Onderwijs 1314 14 15 15 16 18 19 21 755%
 
2. Reëel (prijzen 1994)
Zorg20 21 21 22 23 23 24 25 26 6,6 33%
Groei (jaarlijks)   3,9% 0,3% 6,0% 3,1% 2,8% 4,2% 5,2% 3,8%  
Onderwijs 13 14 14 14 14 15 15 1617 3,5 27%
Groei (jaarlijks)   3,1% 2,2% 0,4% 3,1% 4,7% 3,0% 3,2% 4,5%   
 
3. Volume
Zorg 20 2021 22 23 23 24 25 26 6,2 31%
Groei (jaarlijks)   3,6% 2,9% 5,0% 1,7% 2,0% 4,6% 4,7% 3,1%  
Onderwijs 13 13 14 14 15 15 16 1617 3,7 28%
Groei (jaarlijks)   1,8% 4,8% 2,3% 3,3% 3,4% 3,6% 3,4% 2,4%  
Naar boven