Aan de orde is het debat naar aanleiding van een algemeen overleg op 20 maart 2002 over de vossenjacht.

Mevrouw Schreijer-Pierik (CDA):

Voorzitter. Ik heb een kaartje van de provincie Overijssel voor me: het is roodgekleurd waar vossen voorkomen. Het is bijna helemaal rood. In 1995 waren er 529 en in 2001 996 vossen. Daarom wil ik de volgende motie indienen.

De Schreijer-PierikKamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende:

  • - dat de Flora- en faunawet uitgaat van decentralisatie van bevoegdheden aan de provincie;

  • - dat de wetgever daartoe kaders geeft in de Flora- en faunawet;

  • - dat de vos niet geplaatst is op de ministeriële regelingen behorend bij artikel 67 van de Flora- en faunawet;

  • - dat er daardoor voor de provincies geen mogelijkheid bestaat tot regulering van de vos middels toepassing van dit artikel;

  • - dat er een of meer provincies zijn die voor de regulering van de vos de mogelijkheid van toepassing van artikel 67 willen hebben;

nodigt de regering uit, te bewerkstelligen dat de bescherming van bodembroeders mede effectief inhoud gegeven kan worden door de provincies in staat te stellen hiervoor artikel 67 van de Flora- en faunawet te gebruiken voor regulatie van de vos,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Schreijer-Pierik, Passtoors en Van der Vlies. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 73(28000 XIV).

De heer Poppe (SP):

Voorzitter. We hebben het over het diertje waarvan ik een knuffelexemplaar in mijn hand heb. Ik zal het straks aan de staatssecretaris overhandigen. Ik heb begrepen dat ik nu alleen een motie mag voorlezen.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat de vos het gehele jaar bestreden kan worden met het instrument van de door de gedeputeerde staten afgegeven ontheffing;

overwegende dat het bejagen van de vos daardoor in de kraam- en zoogtijd nog steeds mogelijk is;

verzoekt de regering, het instrument ontheffing niet toe te staan in de kraam- en zoogperiode van de vos,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Poppe. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 74(28000 XIV).

De heer Bolhuis (PvdA):

Voorzitter. Mevrouw Schreijer-Pierik heeft een motie ingediend die bijna letterlijk dezelfde is als de motie waarover wij in maart 2001 hebben gesproken en gestemd. Zij is toen verworpen. Gisteren heb ik het AO gevraagd of nieuwe ontwikkelingen aanleiding geven tot het indienen van zo'n motie. Tot nu toe heeft ons een argument daarvoor niet bereikt. Wel heeft de Koninklijke Nederlandse jagersvereniging haar overwegingen gegeven. De staatssecretaris heeft al aangegeven dat de vossenjacht mogelijk is en dat daarvoor een zorgvuldig systeem wordt gehanteerd. Op grond van dat systeem kan daar waar overlast voorkomt op basis van een beheersplan ontheffing worden verleend, zodat iets aan het probleem kan worden gedaan. Ik concludeer dat de fracties van het CDA en de VVD graag ruim baan voor de vossenjacht willen. Even heb ik overwogen zelf een motie in te dienen, maar ik vond dat eigenlijk te flauw voor woorden. Daarom vraag ik de indieners de motie in te trekken.

Mevrouw Schreijer-Pierik (CDA):

Voorzitter. Ik heb niet alleen gerefereerd aan de populatie van de vossen op grond van de kaart van de provincie Overijssel. Ik heb ook gewezen op de brief van de Commissie landelijk gebied van de provincie Overijssel. Zij geeft in haar brief duidelijk aan dat de ontheffingsmogelijkheden zouden moeten worden benut. Inderdaad heeft hierover heeft een overleg plaatsgevonden. Ik heb in dat overleg duidelijk de voorkeur voor de landelijke vrijstellingslijst genoemd. Verder heb ik gewezen op het gestelde in artikel 67. Het gaat dus om meer dan alleen het verlenen van ontheffing aan jagers.

Staatssecretaris Faber:

Voorzitter. De heer Bolhuis maakt het mij heel gemakkelijk als hij zegt dat wij deze discussie ook al op 15 maart 2001 in de Kamer hebben gevoerd. De verleiding is dus groot om voor te lezen wat ik toen heb gezegd. Ik zal dat niet doen, want dat is zonde van de tijd. Ik ben in ieder geval met de heer Bolhuis van mening dat er tussen maart vorig jaar en maart nu geen nieuwe of aanvullende gegevens bij zijn gekomen. Dat hebben wij gisteren ook uitgebreid besproken. Het probleem dat zich voordoet als je deze kwestie op de ministeriële regeling, behorend bij artikel 67 van de Flora- en faunawet, wilt plaatsen, is dat dit artikel een vangnetartikel is. Je kunt het niet zomaar generiek toepassen. Daarvoor is het artikel niet bedoeld. Als je dat wel doet, dan ga je oneigenlijk om met een artikel uit de Flora- en faunawet. Vorig jaar heb ik mevrouw Schreijer toegezegd dat ik desondanks bereid was om dit punt met de provincies te bespreken, teneinde uit te vinden in hoeverre men daartoe bereid was en het noodzakelijk vond om dat te doen. Ik heb vervolgens geconstateerd dat dit bij de provincies niet het geval was. Voor slechts één provincie gold het wel. Voor de goede orde, het betrof dit keer niet de provincie Overijssel, maar de provincie Friesland. Als een van de twaalf provincies dat wenselijk vindt, zie ik geen reden om het vervolgens te doen; te meer niet daar artikel 67 een vangnetartikel is tegen dieren die op grote schaal schade aanrichten, bijvoorbeeld de muskusrat. Inzake de vos is dat gewoon niet aan de orde, ook niet als je kijkt naar de criteria die in de Flora- en faunawet staan en op grond waarvan er voor het dier een uitzondering kan zijn. Ik moet de aanneming van deze motie daarom wederom ontraden.

De heer Passtoors (VVD):

Het gaat erom dat er gedecentraliseerd wordt naar de provincies. Die willen er verantwoordelijkheid in nemen. Als er maar één provincie is die dat instrument graag wil hebben, met het oog op de schade aan flora en fauna...

De voorzitter:

Mijnheer Passtoors, mevrouw Schreijer gaf net goed aan dat dit een verslag is van een algemeen overleg dat gisteren gehouden is. Dat overleg hoeft niet herhaald te worden. Dat moet gewoon duidelijk zijn, want anders komen wij er in de tijd gezien niet uit. Ik vraag nu echt uw medewerking.

Staatssecretaris Faber:

Voor alle duidelijkheid zal ik het nog eens zeggen. Artikel 67 is een vangnetartikel. Het kwalificeert de vos binnen de systematiek van de wet niet als reden voor een ontheffing. De vos voldoet dus niet voor het vangnetartikel. Ik heb dus gezegd dat het daar niet thuishoort. Voor alle duidelijkheid heb ik het met de provincies besproken. Als maar een van de twaalf het wenselijk vindt, is er toch geen reden om gebruik te maken van de uitzondering en dat te stimuleren. Daarom ontraad ik de aanneming van deze motie nogmaals.

Er is voor Gedeputeerde Staten voldoende mogelijkheid om een ontheffing te geven. De heer Poppe stelt in zijn motie dat dit nogal ruimhartig is voor Gedeputeerde Staten en dat zij nogal eens een ontheffing kunnen geven. Hij vindt dat het in bepaalde periodes niet moet gebeuren. Dat is volgens mij de essentie van decentralisatie. Wij hebben het aan GS overgelaten. Zij kunnen een ontheffing geven. Als de Kamer van mening is dat Gedeputeerde Staten daar nog bijzondere aanwijzingen voor nodig hebben, staat het haar vrij om die aanwijzingen te geven. Ik voel er echter niet voor om dat vanuit de regering te doen. Wij hebben dit gezamenlijk willen decentraliseren. De Gedeputeerde Staten van alle provincies zijn, al dan niet gezamenlijk, bij machte om dat uit te voeren.

Mevrouw Schreijer-Pierik (CDA):

Voorzitter. De staatssecretaris heeft gelijk. De provincies hebben dat vorig jaar aangegeven. Ik heb nog een vraag aan de staatssecretaris. Als de provincies alsnog aangeven dat dit artikel heel belangrijk voor hen is, is de staatssecretaris dan bereid om dit verzoek in te willigen?

Staatssecretaris Faber:

Ik kom voort uit de school van de heer Wiegel en dat heeft mij in belangrijke mate beïnvloed, al zou men dat niet zeggen. Daar heb ik geleerd dat dit soort "als/dan-vragen", met name als het gaat om procedurekwesties als de onderhavige, simpelweg niet te beantwoorden zijn. Laten wij eerst maar eens kijken wat de feiten zijn.

De heer Poppe (SP):

Ik bemerkte bij de staatssecretaris wel enig gevoel voor de strekking van mijn motie met betrekking tot het niet jagen in de zoog- en draagtijd. Kan de staatssecretaris dat met zoveel woorden zeggen? Dan staat het in ieder geval in de Handelingen en is het voor de provincie een goed hulpmiddel.

Staatssecretaris Faber:

Dat is wel een heel groot compliment. Dus als de heer Poppe iets naar voren brengt en het staat in de Handelingen zou dat niet voldoende zijn voor gedeputeerde staten van alle provincies en als ik het zeg wel? Dat compliment incasseer ik dan maar! Ik vind het geen slechte zaak om dit punt onder de aandacht van gedeputeerde staten te brengen, maar ik denk dat het overbodig is om dit te doen.

De beraadslaging wordt gesloten.

De voorzitter:

Over de ingediende moties zal op een later tijdstip worden gestemd.

De vergadering wordt van 13.50 uur tot 14.35 uur geschorst.

De voorzitter:

De ingekomen stukken staan op een lijst die op de tafel van de griffier ter inzage ligt. Op die lijst heb ik voorstellen gedaan over de wijze van behandeling. Als aan het einde van de vergadering daartegen geen bezwaren zijn ingekomen, neem ik aan dat de Kamer zich met de voorstellen heeft verenigd.

Naar boven