Aan de orde is de behandeling van:

het wetsvoorstel Wijziging van een aantal bepalingen van de Flora- en faunawet in verband met een verbod op de drijfjacht (28020).

De algemene beraadslaging wordt geopend.

De heer Passtoors (VVD):

Voorzitter. De voorliggende wijziging van de Flora- en faunawet kan rekenen op de steun van de VVD-fractie. Wij hadden geen behoefte aan een verbod op de drijfjacht op wilde zwijnen. Het huidige voorstel biedt echter voldoende garantie om in geval van nood, bijvoorbeeld om veterinaire redenen, deze jachtmethode toe te passen op edelher ten, damherten, reeën en wilde zwijnen als er geen andere redelijke oplossing is. Bovendien beperkt dit voorstel het verbod expliciet tot de genoemde vier soorten. De regeling van het verbod op het bijvoeren van deze soorten heeft ook onze instemming. Het nog aangehouden besluit behorende bij deze wetswijziging in Staatsblad 499 kan voor de VVD-fractie doorgaan. Ik dank de staatssecretaris overigens nog voor de snelle reactie op onze vraag over de hoogte van de kosten van de jachtakte en een aanpassing ervan. Die gaat nog niet zo ver als wij eigenlijk zouden willen, maar het is toch een heel redelijke aanpassing.

Met de aanvaarding van deze wijziging die ook de noodzakelijke wijziging van de Wet wapens en munitie inhoudt, en het bijbehorende besluit zou de Flora- en faunawet op 1 april 2002 eindelijk, nagenoeg volledig in werking kunnen treden. In 1999 zijn slechts enkele artikelen ervan in werking getreden. In de brief van 21 december 2001 behorende bij het besluit in Staatsblad 656 over de invoeringsdatum van 1 april 2002, schrijft de staatssecretaris aan de Kamer dat dit besluit onder meer is ingegeven door de wens om de inwerkingtreding van de wet zo goed mogelijk te laten verlopen. Bovendien wenste zij de provincies de tijd te geven, zich hierop naar behoren te kunnen voorbereiden. Terecht, want een wet met zoveel nieuwe uitvoeringsregelingen die daarnaast door de decentralisatie naar de provincies voor velen een nieuw fenomeen is, vereist dat de betrokken besturen en alle andere betrokkenen goed zijn ingelicht en voorbereid. Ontheffingen moeten worden afgegeven voor de ingangsdatum van 1 april aanstaande op grond van door de provincie vastgesteld beleid.

Ik heb een rondje langs de provincies gemaakt, wat erg in trek is, zo hoorde ik gisteren. Daaruit bleek mij dat slechts één provincie, te weten Utrecht, definitief zo'n beleid heeft geformuleerd. Andere zitten nog in voorbereidingsfases en er zijn er zelfs die vandaag pas een eerste gesprek hebben met de direct betrokkenen. Een aantal faunabeheereenheden moet nog worden opgericht, omdat er onduidelijkheid is over de financiering ervan. Daarover is kennelijk strijd tussen Rijk en provincies. Het rondje leert ook dat zonder extra oponthoud de andere provincies bij een zorgvuldige procedure hun faunabeleid gereed hebben in juni, september, oktober en december dit jaar en in januari en maart volgend jaar. Overgangsbeleid in werking laten treden kost ook nog veel tijd. Bij grondgebruikers bestaat volstrekte onduidelijkheid over de wijze waarop met schade aan gewassen dient te worden omgegaan. Bij het ontbreken van faunabeheereenheden moet men nu zelf ontheffing aanvragen.

Volgens de staatssecretaris is een grote voorlichtingscampagne gestart. Ik heb daar nog niets van gemerkt. Wanneer was dat? Als dat vorige week was, wat is dan het effect van de voorlichting over deze wet die over elf dagen in moet gaan? De politiecommissarissen zijn door de minister van Justitie geïnstrueerd over de Wet Wapens en munitie en de jachtakte. Toch kreeg iemand nog op 19 maart schriftelijk bericht van de politie dat grootkaliber kogelgeweren niet langer op de jachtakte mogen staan. Een ander kreeg te horen dat de wapens alleen in bezit mochten blijven en weer een ander werd zelfs gemeld dat buksen moesten worden ingeleverd. Chaos troef dus!

Voorzitter. Deze wet verdient een goede start en geen chaos. Bestuurlijk zou het een grote fout zijn om de ingangsdatum niet op te schuiven. Met klem verzoekt de VVD de staatssecretaris, de ingangsdatum te verschuiven naar 1 januari 2003. Voor de helderheid het volgende. Voor de VVD staat vast: geen uitstel om afstel, maar uitstel ten behoeve van een goede uitvoering en een goede en verantwoorde start. Zo nodig zal ik in tweede termijn een motie op dit punt indienen.

Mevrouw Augusteijn-Esser (D66):

Voorzitter. Na grote maatschappelijke druk en na de duidelijke uitspraak van de meerderheid van de Tweede Kamer bleek het kabinet op 21 februari 2001 bereid om door middel van een wijziging van de Flora- en faunawet de drijfjacht op hoefdieren te verbieden. D66 heeft daar eerder de staatssecretaris, die zich hier zeer voor heeft ingezet, voor geprezen. Bij dezen doe ik dit nogmaals. Wat ons betreft, kan de Flora- en faunawet op 1 april aanstaande ingaan. Er is geen enkel signaal dat daarvoor belemmeringen zouden zijn.

Nu is dan de beloofde wetswijziging aan de orde. De drijfjacht is niet langer toegestaan, maar de drukjacht nog wel. Wat is drukjacht? De memorie van toelichting is daar zeer duidelijk over: "Drukken is een rustige vorm van drijven. Het aantal drijvers is beperkt. Bij deze methode staan de schutters niet aan de randen van een bos zoals bij de drijfjacht, maar verspreid opgesteld in een bos. Heen en weer geloop van enkele drijvers zorgt ervoor dat dieren rustig hun schuilplaats verlaten. De dieren komen langzaam in beweging waarbij geen sprake is van een vluchtsituatie. De drukjacht levert in verhouding tot de drijfjacht een minder groot aantal geschoten dieren per keer op. De verstoring van het gebied is minder groot dan bij de drijfjacht. Doordat de beweging van de dieren rustiger is, is selectie mogelijk en de trefkans groot."

Voorzitter. Drukken is een rustige vorm van drijven. Eigenlijk is er dus niet zo heel veel verschil met de drijfjacht. Het wetsvoorstel staat een beperkte vorm van drukjacht toe: een drijver, een jager en geen hond. Volgens mijn fractie laat dit toch ruimte voor een kans op drijfjacht. Als meerdere drijvers en jagers zich op grotere afstand van elkaar in eenzelfde bosperceel ophouden, is de controle buitengewoon ingewikkeld. Is dit artikel bedoeld om de wildstand beter te beheren? Dat moet immers het uitgangspunt zijn, zoals de staatssecretaris zal beamen. Wat zijn de feiten? In 2002 werden 1500 zwijnen geschoten. Hiervan werd 80% door middel van de aanzetjacht geschoten en 20%, dus 300, via de drijfjacht. Ik stel voor om het wildbeheer in het geheel niet meer te laten plaatsvinden via de drijfjacht of via een afgeleide daarvan, de drukjacht, maar op een wijze die meer rekening houdt met de door ons steeds zo benadrukte intrinsieke waarde van het dier. Ik zou zeggen: staatssecretaris, zaai geen twijfel, maar maak voluit een keuze tegen de drijfjacht, ook tegen de "rustige" vorm, de drukjacht. Wij steunen het amendement van GroenLinks dat ook deze vorm van drukjacht, die wat ons betreft oncontroleerbaar en moeilijk handhaafbaar is, afwijst.

Mevrouw Swildens-Rozendaal (PvdA):

Voorzitter. Wij – dit kabinet, het vorige kabinet, deze Kamer, de vorige Kamer en de Kamer die daaraan voorafging – hebben met zijn allen zeer langdurig en zeer intensief gewerkt aan de Flora- en faunawet. De wet is dan ook een buitengewoon doorwrocht product. Ook de algemene maatregelen van bestuur – de systematiek van de wet kent veel gedelegeerde wetgeving – zijn in onze Kamer besproken. Kortom, we zijn met zijn allen niet overéén nacht ijs gegaan en we zijn – ik wil dat uitdrukkelijk gezegd hebben – door de samenleving op de voet gevolgd. De afschuwelijke MKZ-crisis heeft als bijeffect gehad dat de capaciteit op het departement van LNV hiervoor moest worden ingezet. Daardoor was er bij dit wetgevingsprogramma evenals bij andere wetgevingsprogramma's sprake van enige vertraging. We konden deze op zich heel goed plaatsen en rechtvaardigen.

Ondertussen gingen de discussies in het land over de nieuwe Flora- en faunawet, enthousiast opgezet door onder andere de afdelingen van de KNJV, door. Ik heb er een paar mogen meemaken. De betrokkenen in het land zijn dus niet overvallen door deze wet. Wij zullen vandaag vooralsnog – want je weet nooit hoe het in het leven gaat – de laatste hand leggen aan deze wet door het verbieden van drijfjacht. Dat is althans de hoofdmoot van vandaag. Drijfjacht is maatschappelijk ongewenst, omdat het volstrekt in strijd is met de gedachte en het uitgangspunt van de Flora- en faunawet. Daarin staat bescherming van in het wild levende dieren en planten, toegespitst op dieren, voorop. Niet voor niets wordt de intrinsieke waarde van het dier in de considerans van het wetsvoorstel opgenomen. Deze bescherming moet dus iedere keer nadrukkelijk in het oog worden gehouden, ook bij de uitvoering van deze wet.

Bescherming, dus een reeks van verbodsbepalingen om de bescherming te realiseren. Op die verbodsbepalingen zijn uitzonderingen, maar onder strikte voorwaarden en nader beschreven in de algemene maatregelen van bestuur. Dat is de systematiek van de wet. Mijn fractie kon zich daar altijd goed in vinden. Daarbij geldt de algemene voorwaarde dat onnodig lijden voorkomen moet worden, waar eventueel ingegrepen moet worden. Het is daarom logisch dat de drijfjacht op reeën, edelherten, damherten en wilde zwijnen verboden wordt. Bij het afwegen van de noodzaak in het kader van het beheer en de effectiviteit tegen het bezwaar van de onrust en de aantasting van het welzijn, valt geen andere conclusie te trekken dan dat tot een verbod moet worden gekomen. Kortom, het voorstel dat er nu ligt, is prima. Wij staan daar van harte achter. Ik wil de staatssecretaris, evenals mevrouw Augusteijn deed, daarvoor complimenteren.

In het voorstel komt alleen nog wel de drukjacht voor. Ik kan daar niet verbaasd over zijn. Ik heb in eerdere algemene overleggen en plenair steeds gezegd dat de PvdA-fractie daar op zich geen bezwaar tegen heeft als het een een-op-een-situatie betreft, één drijver en één geweerdrager. Wij hebben gezegd dat wij geen bezwaar hebben, maar wij hebben niet gezegd dat het per definitie móet. Wij hebben geen bezwaar omdat het geen verstoring met zich meebrengt en ook niet tot grote stress leidt of tot kortstondige stress zou leiden. Er kan inderdaad een handhavingsprobleem optreden als in de regelgeving niet uitdrukkelijk is opgenomen hoe de een-op-een-situatie daadwerkelijk gerealiseerd moet worden. Met andere woorden: over welke eenheid gebied spreek je dan? Wij hebben inmiddels een rapport gekregen van Alterra waaruit blijkt dat de aanzitjacht een effectiever middel is. 80% vindt al op die manier plaats, ook in het kader van beheer. Alle andere methoden zijn minder effectief. Bij effectiviteit denk ik niet aan een zo groot mogelijk aantal zwijnen omleggen in het kader van beheer, maar aan het minimaliseren van de aantasting van het welzijn.

De heer Poppe (SP):

Mevrouw Swildens spreekt over een op een. Dat gaat rustig, zonder stress. Ik kan mij niet voorstellen dat op het moment dat er geschoten wordt, dat geluid van het schot zo'n rustig geluid is in dat bos. Die beesten horen dat en rennen weg. Het eerste schot was mis. Zij hebben dan al een gangetje van 40/50 km per uur. Dan volgt het tweede schot en dan heb je hetzelfde effect als bij een drijfjacht. Dat schot kan mis zijn met als gevolg een poot eraf, darmen eruit, het beest loopt door. De dag daarna gaan de zweethonden erachteraan om het op te vangen. Dergelijke taferelen voorkom je als je zegt dat drukjacht een versmalde drijfjacht is en dat wij dat niet moeten doen. Het heeft ook niets met wildbeheer te maken of het plezier van de jager. Waarom zegt de Partij van de Arbeid niet gewoon: dat doen wij niet, wij steunen het amendement volledig!

Mevrouw Swildens-Rozendaal (PvdA):

Zover ben ik nog niet. Over de effecten die u noemt, zijn wij het misschien wel eens. Het rapport van Alterra ligt er. Dat is een novum. Voor ons is dat niet onbelangrijk. Vandaar dat ik de staatssecretaris vraag wat zich ertegen verzet om die drukjacht ook maar overboord te zetten. Kan het beheer niet zonder drukjacht plaatsvinden?

De heer Poppe vraagt mij wat ik er zelf van vind. Het stellen van de vraag geeft al aan, dat wij ernstige twijfels over nut en noodzaak van die drukjacht hebben. Ik vind het echter niet meer dan netjes om de staatssecretaris de gelegenheid te geven, haar visie daarop aan ons kenbaar te maken, te meer omdat ik in een eerdere fase van het debat heb gezegd, geen bezwaar te hebben tegen die een-op-een-situatie. Wij gaan beleefd met elkaar om. Ik wil de heer Poppe dus niet met een kluitje in het riet sturen, maar ik wil ook in dit debat de argumenten nog eens uitwisselen. Ik verzoek de staatssecretaris dan ook uitdrukkelijk het rapport van Alterra bij haar reactie te betrekken, met name het handhavingsaspect, de een-op-een-situatie en de eenheid van het gebied.

Op het allerlaatste moment hebben wij nog een nota van wijziging gekregen voor de behandeling van het wetsvoorstel. Daarin wordt gevraagd, nu alvast de Flora- en faunawet te wijzigen, vooruitlopend op de behandeling van de Natuurbeschermingswet. Wij hebben in het verleden steeds voor ogen gehad dat het bij het tot stand brengen van de Flora- en faunawet met name gaat om het beschermen van soorten. De Natuurbeschermingswet vormt een tegenpool waarin het gaat om de bescherming van de habitat. Beide wetten moeten goed met elkaar sporen. Op zichzelf hoeft tegen nú behandelen niet zoveel bezwaar te bestaan, ware het niet dat de beoordeling of geen afbreuk wordt gedaan aan de gunstige staat van instandhouding van de soort en de afweging of bepaalde activiteiten nodig zijn, onderwerpen vormen die bij de Natuurbeschermingswet volop in discussie zijn en moeten zijn. Vanuit de invalshoek van soortenbescherming in de Flora- en faunawet wordt de vraag gesteld om de bedoelde wijziging nu al in te voeren. Ik begrijp dat het niet gaat om richtlijnsoorten, zoals de dieren die vallen onder de Vogelrichtlijn of de Habitatrichtlijn, maar om soorten die veel voorkomend zijn, die niet bedreigd worden en die dus ook niet echt beschermd hoeven te worden. Ik noem de mol en de veldmuis.

In het voorgestelde nieuwe vierde lid wordt niet meer gedaan dan het schrappen van de passage in de wet dat er niet een andere, bevredigende oplossing voorhanden mag zijn. Die randvoorwaarde wordt geschrapt, wat inhoudt dat niet eerst alternatieven afgewogen hoeven te worden. Waar het de aanwezigheid van de mol en de veldmuis betreft, lijkt dit voorstel redelijk.

Met het oog op de wetsgeschiedenis maak ik echter de volgende opmerking. In de nota van wijziging wordt bij de wijziging van artikel 75 aangegeven dat het vierde lid wordt vervangen door het oorspronkelijke lid minus het afwegingsmoment of er een andere bevredigende oplossing of alternatief voorhanden is. Voor de habitatsoorten blijft de normale afweging in de sfeer van de Habitatrichtlijn gehandhaafd.

Het lijkt wellicht slechts semantiek, maar ik vind het volgende punt van belang. De volgorde van de voorgestelde leden: eerst de "gemakkelijke" uitzondering zonder afweging in lid 4 en vervolgens de eigenlijke uitzondering met een full dressed-afweging in lid 5, met de zinsnede "onverminderd het vierde lid", kan de suggestie wekken dat het vierde lid het uitgangspunt is. Daarmee is als het ware het kunnen laten voor wat het is van het afwegen op alternatieven als uitgangspunt neergezet. Ik heb geen bezwaar tegen de gekozen volgorde. Ik wil echter hardop uitgesproken hebben dat dit niet het uitgangspunt moet zijn. Voor de systematiek van deze wet zouden het vierde en het vijfde lid eigenlijk van volgorde moeten veranderen. Er zou moeten staan: onverminderd het vijfde lid stellen wij een nieuw vierde lid voor. Als de staatssecretaris dat kan bevestigen, hoeven wij daarop ook geen amendement in te dienen. Het is dan duidelijk dat de bescherming van de Flora- en faunawet het uitgangspunt is en dat dit uitgangspunt ook gehandhaafd wordt door de tweede nota van wijziging.

Ik kom bij het moment van inwerkingtreding van de wet. Er is al veel gediscussieerd in de samenleving door belanghebbenden zoals jachthouders, agrariërs en de KNJV. Ook de natuurbeschermingsorganisaties zijn vanaf het begin af aan betrokken bij de totstandkoming van de wet. Zij hebben gezien wat het eindproduct is. Net als de heer Passtoors heb ook ik een rondje gemaakt. Ik heb gisteravond een groot aantal gedeputeerden en statenleden bij elkaar gehaald. Wij hebben over van alles en nog wat gesproken: hoe wordt de wet geïmplementeerd en hoe gaan de provincies het aanpakken? Men maakt zich inderdaad zorgen over de kosten en over het feit dat er maar 6 fte's zijn voor alle FBE's. Men maakt zich zorgen of de vraagbaak en de digitale informatieverstrekking gemakkelijk bereikbaar zal zijn. Men hikt hier en daar aan tegen het opstellen van faunabeheerplannen omdat daarvoor oude gegevens gebruikt moeten worden waarvan het soms de vraag is of die wel helemaal kloppen. Daar zullen wij werkendeweg achter komen. Het opvallende was dat niemand vroeg om uitstel van het moment van inwerkingtreding van de wet, ook niet desgevraagd. Ik wist dat hier genuanceerd wordt gedacht over die invoeringsdatum, maar toch vroeg niemand om uitstel, ook al stelde ik mijn vraag aan de mensen die de wet moeten uitvoeren. Het antwoord was klip en klaar: de wet kan gewoon per 1 april in werking treden.

Mevrouw Schreijer-Pierik (CDA):

Wij hebben hierover al breed gediscussieerd, omdat wij niet alleen van jagers en natuurverenigingen signalen hebben gekregen, maar ook van de decentrale overheden. Heeft mevrouw Swildens de brief van de provincie Overijssel gelezen? Zijn de argumenten van die provincie voor haar geen aanleiding om af te zien van inwerkingtreding op 1 april aanstaande?

Mevrouw Swildens-Rozendaal (PvdA):

Ik heb die brief gelezen en de argumenten afgewogen, ook in samenspraak met de gedeputeerden die ik gisteren heb gesproken. Wat de een als een bezwaar ziet, ziet de ander misschien ook wel als een bezwaar, maar dan als een bezwaar dat overkomelijk is. De boodschap die zij mij hebben meegegeven, is dat wij werkende weg moeten kijken wat er gebeurt. In het begin zullen er natuurlijk nog wel foutjes worden gemaakt. Dit kan ook niet anders. Wij hebben de provincies ook gevraagd om te zorgen voor een provinciaal platform waarin alle belanghebbenden, deskundigen, betrokken agrariërs en natuurbeschermings- en dierenorganisaties zijn vertegenwoordigd.

De voorzitter:

Ik wil erop wijzen dat het debat nu over een andere wet gaat dan de wet die ter behandeling voorligt. Natuurlijk heeft dit ook betrekking op de Flora- en faunawet, maar het deel waarover nu wordt gediscussieerd met het oog op de ingangsdatum, is al een keer eerder behandeld. Wij moeten duidelijk vaststellen wat vandaag wordt behandeld. Ik verzoek de leden de problematiek vooral in relatie met dit wetsvoorstel te bespreken. Zo niet, dan is het beter eerst een algemeen overleg te voeren of een ander punt te agenderen. Zo komen wij er niet uit vandaag.

Mevrouw Schreijer-Pierik (CDA):

Het is waar; dit punt is gisteren behandeld in het algemeen overleg over de vossenproblematiek. Ik wil mevrouw Swildens wel vragen of zij van mening is dat de beheersjacht goed uitvoerbaar is.

Mevrouw Swildens-Rozendaal (PvdA):

Wij spreken inderdaad over nog een wijziging van de Flora- en faunawet, maar de oorspronkelijke invoeringsdatum was eerder gepland, namelijk op 1 januari 2002. Juist om de provincies meer gelegenheid te geven om te anticiperen op deze wijziging, is gekozen voor uitstel tot 1 april. Wij spreken vandaag over de drijfjacht, maar ook de regeling van de drijfjacht zal geëffectueerd worden als de wet in werking treedt en wij willen de drijfjacht zo snel mogelijk met een verbod beleggen. Daarom is het moment van inwerkingtreding ook relevant. De voorzitter heeft echter gelijk dat wij daarover een heel apart debat zouden kunnen voeren. Ik ga ervan uit dat bij de bespreking van het verslag van het algemeen overleg dat gisteren is gevoerd over de vossenproblematiek, dit onderwerp ook weer aan de orde zal komen. De heer Passtoors heeft in zijn inbreng nadrukkelijk aangekondigd in tweede termijn een motie in te dienen. Wij kunnen hier dus niet omheen. Het zou wat vreemd zijn als wij daarop niet ingaan.

Mijn antwoord op de vraag van mevrouw Schreijer is dat ik het verantwoord vind om op deze manier te beginnen, omdat men ook niet helemaal uit den blinde begint. Wij hebben natuurlijk in alle provincies WBE's. Die worden omgeschakeld naar faunabeheereenheden, de FBE's. De aspecten die moeten worden meegenomen in een integraal faunabeheer zullen andere zijn dan aspecten die louter uit schadeoverwegingen voortkomen of uit de jacht. Bij het niet vervallen van de Jachtwet was immers de jacht op meer soorten toegestaan dan volgens de Flora- en faunawet. Alles samenvattend denk ik dat men weet waar men aan toe is en op welke wijze het beheer moet worden uitgevoerd.

De heer Passtoors (VVD):

Voorzitter. Gisteren kwam aan de orde dat er nog geen faunabeleid is. Hoe denkt mevrouw Swildens dat verantwoord ontheffingen kunnen worden verleend en de artikelen 67 en 68 aanwijzingen kunnen geven als de provincies nog geen faunabeleid hebben vastgesteld?

Mevrouw Swildens-Rozendaal (PvdA):

U bedoelt waarschijnlijk de uitvoering van het faunabeleid via het ontheffingensysteem van de beheerplannen. Die is uitdrukkelijk aan de orde geweest, omdat de provincies in het kader van natuurbeleid ook hun natuurdoeltypen moeten vaststellen; dat is een onderdeel van het decentralisatieakkoord. Binnen het programmabeheer en het meerjarenprogramma natuurbeleid worden de inspanningen in kaart gebracht en besproken met LNV. Er is nog geen landelijk dekkende kaart, maar voor de provincies is nu wel duidelijk welke natuur zij waar willen. Als ergens in een provincie een FBE actief is, of WBE's nog actief zijn die zich zullen omvormen tot faunabeheerseenheden, dan gebeurt dat binnen het kader van een natuurbeleid dat soms na jaren is opgebouwd en dus zeker niet van de ene op de andere dag is geformaliseerd. Zo is in het verleden afschot mogelijk geweest ter bestrijding van schade in de landbouw. Bij de opstelling van het eerste beheerplan gaat men dan ook uit van de kenmerken van praktijksituaties in de afgelopen jaren. De vraag is nu of alles eerst rond moet zijn, of men gaandeweg het proces de zaak kan perfectioneren. De gedeputeerden van de provincies die ik heb gesproken, geven duidelijk de voorkeur aan het laatste.

De heer Passtoors (VVD):

Na 1 april moeten de ontheffingen verleend zijn, anders kan het beheer niet plaatsvinden op de wijze die nodig is. Is de ontheffing op dit moment voldoende onderbouwd? Daar gaat het namelijk om.

Mevrouw Swildens-Rozendaal (PvdA):

Hier en daar zal dat moeite kosten, maar het is niet uitgesloten dat dit goed lukt. Een goede onderbouwing zal er ook moeten zijn, omdat alles een aantal jaren in het kader van het beheerplan zal gebeuren. Daarvan zal men zich terdege bewust zijn. Met de jaarlijkse controle en rapportage bestaat de mogelijkheid tot bijstelling en dat is maar goed ook, omdat anders niet zou kunnen worden ingespeeld op bijvoorbeeld erbarmelijke weersomstandigheden of andere calamiteiten. Ook daarover hebben wij het reeds uitgebreid gehad. Kortom, het gezonde verstand staat echt voorop.

Mijn laatste punt betreft het Faunafonds. Ik wijs de staatssecretaris erop dat hetgeen wij daarvan begrijpen, niet in lijn is met de bedoeling van de breed gesteunde motie, namelijk één serieus Faunafonds in plaats van twaalf, dat zelfstandig wordt gevoed en zelfstandig kan uitbetalen. Ik denk dan bijvoorbeeld aan een ZBO-achtige constructie. Waaraan ik zeker niet dacht, was een rol voor LASER, omdat daardoor het Faunafonds niet helemaal zelfstandig kan opereren. Ik vraag de staatssecretaris om hier nog eens naar te kijken. In het algemeen overleg is dit namelijk niet voor niets aangekaart.

Wij weten allemaal dat het vlees zwak is als er een keuze moet worden gemaakt tussen het verlenen van een vergunning en een ontheffing aan de ene kant en het zelf betalen van de schade aan de andere kant. Dat speelt hier iets minder, maar het is verstandig om het fonds hierover zelfstandig te laten beslissen als wij willen dat het zijn taak met gezag en kracht uitvoert. Is de staatssecretaris bereid om dit punt nog eens te bezien?

De heer Poppe (SP):

Mevrouw de voorzitter. Als u naar buiten kijkt, ziet u dat wij vandaag een stralende eerste voorjaarsdag mogen meemaken. Zo'n dag is natuurlijk een feest voor al die mensen die zich jarenlang hebben ingezet voor een verbod op de drijfjacht. Als de wilde zwijnen zouden beseffen dat vandaag een feestelijk gevoel op zijn plaats is, zouden zij waarschijnlijk met een puntmutsje op door het bos lopen!

Hulde aan de staatssecretaris! Zij heeft namelijk naar de Kamer en de samenleving geluisterd en is vervolgens gekomen met een wetsvoorstel waarin de drijfjacht wordt verboden. De drijfjacht is een elitaire jacht voor en door een zeer beperkte jagerskaste die gepaard gaat met de nodige idiote rituelen. Het doel van deze jacht is ook zeker niet wildbeheer, maar het feestje voor en na de jacht, de après-jacht met het bekende tableau.

Ik heb zo'n jachtpartij bijgewoond en heb dus met eigen ogen de nutteloosheid en de barbaarsheid van dat drijfjachtfeestje gezien. De jager laat zich de zwijnen voor de voeten jagen door ingehuurde drijvers om vervolgens maar al te vaak een zwijn grof aan te schieten. Dat betekent soms dat zo'n beest met een poot eraf en zijn darmen eruit ontsnapt. Vervolgens is het de taak van de boswachter met zijn zweethonden om het bloedspoor te volgen, de dieren op te sporen en alsnog af te maken. Soms gebeurt dat echter pas dagen later. Dat is waanzin en heeft helemaal niets met wildbeheer te maken. In een beschaafde samenleving hoort deze vorm van jacht helemaal niet plaats te vinden. Zij is dan ook terecht verboden.

Zoals wel vaker bij wetgeving zit ook hier een addertje onder het gras. De drijfjacht wordt verboden, maar via een achterdeur die veel te wijd openstaat, wordt de drukjacht, een geminimaliseerde drijfjacht, geïntroduceerd. Het verschil tussen deze twee vormen van jacht is volgens de staatssecretaris de verminderde verstoring, de verbetering van de trefkans en de vergroting van de selectiemogelijkheden. Waarop de staatssecretaris dit baseert, is mij echter een raadsel. Zij geeft namelijk duidelijk aan dat er geen wetenschappelijk advies is gevraagd over dit standpunt. Ook het Faunafonds is niet om advies gevraagd. Kennelijk heeft de staatssecretaris louter en alleen gebruikgemaakt van de kennis uit de jagerskringen. Dat zijn de jagerskringen die ik zojuist heb omschreven en die kennis moet dan ook wel heel gering zijn.

Er wordt gesteld dat de drukjacht op wilde zwijnen in ons land vrijwel niet is toegepast, omdat deze veel minder efficiënt is dan de drijfjacht die al zo inefficiënt is. Waarop baseert de staatssecretaris haar opvatting dat de drukjacht minder verstoring veroorzaakt en de trefkans en de selectiemogelijkheden groter zijn? Wie beweert eigenlijk dat de zwijnen rustig en op hun gemak naar de jagers zullen lopen om zich vervolgens te laten afschieten? Op welke ervaringen is die voorstelling van zaken gebaseerd? In het rapport van Alterra dat wij gisteren hebben ontvangen, wordt aangeven dat het vangen met kooien de meest effectieve vorm van beheer is. Hierdoor wordt de minste stress veroorzaakt en bovendien kunnen zo de meeste dieren worden weggevangen.

Als de drukjacht desalniettemin mogelijk wordt gemaakt, moeten wij vrezen dat daarvan veelvuldig gebruik zal worden gemaakt, omdat daaraan het aspect plezierjacht vastzit. Ik denk dan aan het tableau en de après-jacht. Wij weten ook allemaal dat een jachtgeweer dat afgaat, nogal wat lawaai maakt. Ik kan dat hier niet nadoen, want iedereen zou daar gescheurde trommelvliezen aan overhouden. In een bos veroorzaakt dat nogal wat verstoring. De door de staatssecretaris omschreven rust waarin de een-op-een-jacht of de drukjacht plaatsvindt, is daarbij ver te zoeken. Kortom, wij moeten af van het schieten op wilde zwijnen; uit onderzoek blijkt dat op het gebied van wildbeheer veel effectiever en humaner met behulp van kooien gevangen kan worden. Mijn fractie is dan ook van mening dat het om een politiek woordenspelletje gaat: drukjacht of drijfjacht. Deze jachtmethodes zijn overbodig en dieronvriendelijk en hoeven in Nederland, met zijn beperkte jagerskaste, niet toegepast te worden. Deze methoden dienen onmiddellijk verboden te worden. In die zin steunt mijn fractie het amendement op dit punt.

Ook het zogenaamde "noodzakelijke afschot om de populatie op peil te houden" is wetenschappelijk niet verantwoord. Ik heb al aangegeven dat de dieren met kooien kunnen worden gevangen. Verder is vangen of afschieten eigenlijk nauwelijks nodig, want als er niet bijgevoerd wordt, past ook het zwijn zich wat betreft voortplanting aan de habitat en de voedselvoorraad aan. Het zwijn houdt de eigen populatie daarmee op peil.

De heer Stellingwerf (ChristenUnie):

De heer Poppe spreekt steeds over het vangen met kooien, maar wat gebeurt er na de vangst met de zwijnen?

De heer Poppe (SP):

Als er werkelijk een teveel aan zwijnen is en andere populaties daardoor bedreigd worden, moeten de gevangen zwijnen worden afgemaakt. Die manier van afmaken is dan in ieder geval humaan en hoeft niet met een kogelschot plaats te vinden; bovendien lopen de dieren dan niet het risico dat zij met een poot minder moeten rondlopen en pas dagen later het genadeschot krijgen. Ook kunnen de dieren op een plek waar nog ruimte is worden uitgezet. Op die manier kunnen populaties echt beheerd worden.

Voor een klein groepje jagers dat deelnam aan drijfjachten zijn feitelijk jarenlang wilde zwijnen gehouden en gefokt door fors bij te voeren om op die manier de populatie op een onnatuurlijke manier in stand te houden en zelfs te vergroten. De zwijnen in Nederland leven immers achter rasters en wildroosters en dus kan gesproken worden over in het wild gehouden dieren. Zij worden door de mens "gehouden". In de laatste nota van wijziging wordt het bevorderen van de stand van edelherten, damherten, reeën en wilde zwijnen door middel van bijvoederen definitief verboden. Dit verbod is tot stand gekomen naar aanleiding van het amendement-Poppe dat op 21 oktober 1997 met algemene stemmen is aangenomen. Dat verbod heeft een natuurlijk selectieproces van wilde zwijnen tot gevolg. Is de staatssecretaris in dit verband van mening dat afschieten nog nodig is? Is er onderzoek gedaan naar de zelfregulering van de zwijnenpopulatie? In de Kroondomeinen lijkt het proces al in gang te zijn gezet; voor het eerst sinds jaren worden er weer dode karkassen van zwijnen in het veld gevonden. Die dieren zijn op een natuurlijke wijze overleden, zoals alles wat leeft uiteindelijk overlijdt.

Naar de mening van de SP-fractie moet zowel de voor- als de achterdeur steviger op slot gedaan worden. Drijfjacht en drukjacht – in dit geval plezierjacht – hebben weinig met wildbeheer te maken. De minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij zou daarom geen bevoegdheid tot ontheffing dienen te verlenen via de wet aan de Kroondrager.

De heer Passtoors (VVD):

Het amendement van de heer Poppe beoogt artikel 70 te schrappen, maar dat artikel verwijst niet alleen naar de oude vorm van drijfjacht, maar ook naar het toekennen van beheerplannen en het verlenen van ontheffingen ten aanzien van allerlei dieren, niet alleen van wilde zwijnen. Met het schrappen van artikel 70 kunnen dus geen ontheffingen meer verleend worden op dat terrein.

De heer Poppe (SP):

In de toelichting staat dat met het amendement de drijfjacht voor iedereen, zonder uitzondering, wordt verboden.

De heer Passtoors (VVD):

Artikel 70 verwijst niet alleen naar de drijfjacht, maar naar alle vormen van beheer, genoemd in de artikelen 67, 68 en 46.

De heer Poppe (SP):

Ik hoor graag een reactie van de staatssecretaris op dit amendement; daarvoor dien ik het ook in.

Ik zei al dat de drijfjacht en de drukjacht zo snel mogelijk verboden moeten worden en dat dit verbod voor iedereen moet gelden. Het is niet nodig om daarvoor ontheffingen te verlenen. De kroondrager heeft zelf aangegeven dat de drijfjacht niet meer zal worden beoefend. Waarom moet de historisch gegroeide mogelijkheid tot ontheffing dan nog worden gehandhaafd voor een klein deel van de Nederlandse bevolking? Deze prachtige voorjaarsdag lijkt mij het juiste moment om dat rustig uit de wet te halen.

De heer Passtoors (VVD):

Het gaat erom dat als er iets, zoals een ontheffing, moet worden toegewezen aan de kroondrager, dit moet worden gedaan door de minister en niet door bijvoorbeeld GS.

De voorzitter:

U gaat elkaar nu beantwoorden. Dat hoort niet in dit debat thuis. Het is de bedoeling dat de staatssecretaris na de eerste termijn antwoord geeft aan de Kamer.

De heer Poppe (SP):

Dank u wel, voorzitter. Ik probeerde dat al duidelijk te maken, maar dat kwam blijkbaar niet over.

Er is duidelijk een groot maatschappelijk draagvlak voor het afschaffen van de drijfjacht en drukjacht. Dit draagvlak, dat ook aanwezig lijkt in de Kamer, kan eigenlijk niet langer worden genegeerd. Ik hoop dat er een meerderheid is voor dit wetsvoorstel. Mijn fractie pleit voor een volledige afschaffing van drijfjacht en aanverwante vormen van jacht. Het amendement op stuk nr. 9 wordt dus door ons gesteund.

Het amendement op stuk nr. 8 van mevrouw Van Gent en mevrouw Vos gaat over bijvoeren van wild. Is dit amendement volgens de staatssecretaris een aanscherping of een vervanging van het in 1997 aangenomen amendement op stuk nr. 38, dat was gericht op een algeheel verbod op het bijvoeren van wild? Een vervanging lijkt mij niet nodig; een aanscherping is alleen maar mooi.

Mevrouw Van Gent (GroenLinks):

Voorzitter. De GroenLinks-fractie vindt drijfjacht al heel lang uit de tijd, wreed, elitair en onnodig. Het vormt slechts een morbide plezier voor enkelen. Wat ons betreft, moet het gewoon worden verboden. Mijn fractie heeft dit standpunt al vaker naar voren gebracht. Wij zullen onze consequente lijn daarbij vandaag voortzetten.

Het aan de orde zijnde wetsvoorstel vinden wij een halve stap in de goede richting. Als wij niet goed oppassen, brengt het ons echter van de regen in drup. De mogelijkheid die het kabinet houdt om drijfjacht onder de noemer van drukjacht toe te blijven staan, maakt het wetsvoorstel helaas halfslachtig. In mijn ogen is dat onnodig. Ik zal proberen aan te tonen dat drukjacht ongewenst, onverantwoord en onnodig is. Het is mij onduidelijk waarom er voor dit compromis is gekozen.

Drijfjacht is uit de tijd en zorgt voor een onaanvaardbare verstoring van de natuur en tot onaanvaardbaar dierenleed. Mijn collega Marijke Vos, die ik hier vandaag vervang, heeft dit tot nu toe namens de GroenLinks-fractie verwoord. Dat drijfjacht niet meer van deze tijd is, blijkt onder andere uit de geringe mate waarin deze methode wordt toegepast. Het is een doldrieste manier van jagen, die in geen verhouding staat tot een van de beginselen van de Flora- en faunawet, namelijk de intrinsieke waarde van het dier. De GroenLinks-fractie heeft in dat licht gemengde gevoelens over het wetsvoorstel. Deze week – anderen hebben daarover ook al iets gezegd – kregen wij de beschikking over een onderzoek van Alterra, waarin de verschillende dodingsmethodes met elkaar worden vergeleken. Er is onder meer gekeken naar effectiviteit, toepasbaarheid en kans op verwonding. Dit rapport is duidelijk en helder: drukjacht is niet nodig voor populatiebeheersing. Aanzitjacht, nu goed voor 80% van het afschot, en bersjacht, verantwoordelijk voor 5% daarvan, scoren beter als je alle aspecten tegen het licht houdt. Het is voor ons dan ook klip en klaar dat drukjacht niet nodig is. De toegevoegde waarde is immers nihil. De mate van verstoring voor de zwijnen en meer in het algemeen voor dieren, is te hoog. Opdrijven, óók als dit door één persoon gebeurt, levert acute stress op en die zorgt ervoor dat zwijnen schuw worden, hetgeen ook blijkt uit het gedrag wanneer het jachtseizoen begint. Contact met wild, wat voor veel bezoekers van natuurgebieden enorm bijdraagt aan hun natuurbeleving, wordt hierdoor onmogelijk gemaakt.

Voorzitter. Een ander belangrijk punt is de handhaafbaarheid. In het verslag heeft mijn fractie al kritische kanttekeningen geplaatst bij de slechte handhaafbaarheid van deze wet. Immers, wie kan controleren of meerdere koppels van één jager en één drijver niet gezamenlijk een drijfjacht uitvoeren in plaats van meerdere drukjachten? De staatssecretaris beperkt zich in de nota naar aanleiding van het verslag tot de opmerking dat dit goed te controleren is omdat vast te stellen is of het optreden van een formatie van invloed is op het optreden van andere formaties. Voorzitter. Wij hebben hierbij sterke twijfels. Hoe ziet de staatssecretaris dit voor zich? Wordt bijvoorbeeld de vraag gesteld: hoort u bij elkaar en heeft u profijt van de drijver van de collega-jager? Heeft de staatssecretaris een beeld van het aantal koppels dat nog op een hectare kan zonder dat zij elkaar beïnvloeden? Met welke opdracht is de staatssecretaris van plan om de bijzondere opsporingsambtenaren het veld in te sturen?

Voorzitter. Mijn fractie is van oordeel dat zonder een goede handhaving het verschil tussen drijf- en drukjacht niet te maken valt en dat de facto de praktijk door dit wetsvoorstel niet of maar in geringe mate zal veranderen. Ook de fractie van de PvdA heeft zich afgevraagd wat zich ertegen verzet om de drukjacht overboord te zetten. Ook die fractie kent ernstige twijfels waar het gaat om nut en noodzaak van de drukjacht. Terecht maakt men zich zorgen over de handhaafbaarheid. Dit zou toch ook de fractie van de VVD moeten aanspreken. Die fractie onderstreept altijd dat, als je wetten maakt, je er ook voor moet zorgen dat die wetten goed kunnen worden gehandhaafd. Stelt men voor dat elke jager die drukjacht wil toepassen, een persoonlijke opsporingsambtenaar meekrijgt? Dat lijkt mij toch niet de bedoeling te zijn. Ik ben benieuwd hoe de staatssecretaris dit ziet.

Wij denken in elk geval dat dit zeer lastig wordt en daarom hebben wij een amendement ingediend dat erop is gericht om de clausule in de wet, waarmee de een-op-een-drukjacht mogelijk wordt gemaakt, te schrappen. Zoals ik al aangaf, zal in de praktijk het verschil tussen druk- en drijfjacht niet bestaan als gevolg van de handhaafbaarheidsproblemen. Ook in het in mijn ogen uitzonderlijke geval dat een drukjacht daadwerkelijk een op een wordt uitgevoerd, zijn de bezwaren voor mijn fractie onoverkomelijk. De stress, de verstoring, de aselectiviteit en de kans op verwondingen zijn eenvoudig te groot. Bovendien voegt deze mogelijkheid niets toe aan de mogelijkheden die nu al bestaan en die deze bezwaren niet of veel minder hebben, namelijk de aanzit- en de bersjacht.

Voorzitter. De Flora- en faunawet dient wat ons betreft krachtig te worden uitgevoerd. Uit brieven die wij nu ontvangen, komt naar voren dat het allemaal heel lastig is om een en ander op de gestelde datum te implementeren. Ik denk dan: deze energie had ook kunnen worden aangewend om ervoor te zorgen dat de zaken tijdig op orde zijn. Met andere woorden: op ons maakt dit geen grote indruk. Ik voeg hieraan toe dat de discussie over dit onderwerp niet van gisteren is; die loopt al veel langer. Wij bepleiten dan ook dat men voortvarend aan de slag gaat.

De nieuwe wet geeft aan dat bestrijding van schade door afschot alleen is toegestaan wanneer er sprake is van aanzienlijke schade en er geen bevredigende alternatieven zijn. Eerst moet dus worden vastgesteld dat er schade is. Dit gebeurt normaal gesproken op basis van de populatiegrootte en de natuurlijke draagkracht van het gebied. De vraag is hoe wordt vastgesteld dat er daadwerkelijk schade zal optreden of optreedt. Waaruit blijkt dat uit en wie bepaalt een en ander? Daarnaast rijst de vraag welke alternatieven er zijn. Voorzitter. Mijn fractie ziet twee belangrijke mogelijkheden om de schade te beperken: het terugdringen van het bijvoeren en het ontsnipperen van leefgebieden. Allereerst richt ik mij op de leefgebieden. In eerdere overleggen met de regering heeft mijn fractie aangegeven dat belangrijke leefgebieden van wilde zwijnen, met name de Veluwe en de Veluwezoom, sterk versnipperd zijn. Dit heeft tot gevolg dat de migratie van de zwijnen beperkt wordt en populaties lokaal een hoge vlucht kunnen nemen. Onthekken en ontsnippering vormen wat ons betreft een van de belangrijke oplossingen voor het reguleren van de zwijnenstand. Graag verneem ik van de staatssecretaris welke maatregelen zij bereid is te nemen om de leefgebieden van de zwijnen te vergroten. Ik wil in dit verband graag wijzen op de aangenomen motie van mijn collega Marijke Vos, waarin de regering wordt gevraagd méér aandacht te besteden aan de ontwikkeling van alternatieven. Kan de staatssecretaris aangeven hoe deze motie wordt uitgevoerd, bijvoorbeeld ten aanzien van het afschot van wilde zwijnen?

De fractie van GroenLinks is blij dat de staatssecretaris in het wijzigingsvoorstel heeft opgenomen dat bijvoeren verboden is. Dit zal zeker bijdragen aan het tegengaan van een kunstmatig hoog aantal zwijnen. Het stoppen van bijvoeren zorgt ervoor dat de hoogte van het afschot beperkt wordt, misschien zelfs onnodig maakt. Wel merk ik op dat de tekst van de wet niet volledig is. Naar mijn mening sluit de wet niet uit dat zwijnen bijgevoerd worden via voederakkers of wildweides; stukken land die doelbewust worden aangelegd om de wildstand te verhogen. Het gaat hierbij om structureel bijvoeren, dus niet incidenteel bij dreigende grote sterfte vanwege bijvoorbeeld strenge winters. Mijn fractie heeft dan ook een amendement ingediend dat het bijvoeren via voedselakkers of wildweides onmogelijk maakt. Ik zou hierop graag een reactie horen van de staatssecretaris. En, mijnheer Poppe, natuurlijk betreft het hier een aanscherping van uw zeer goede bedoelingen die wij altijd hebben gesteund!

De staatssecretaris meent dat er in geval van veterinaire risico's een mogelijkheid moet blijven bestaan om drijfjachten uit te voeren. GroenLinks ziet echt niet in waarom. Ook de staatssecretaris moet toch toegeven dat allerwaarschijnlijkst het houden van een drijfjacht averechts werkt op het bestrijden van dierziekten? Bestrijding van besmettelijke ziekten zoals MKZ en varkenspest is niet gebaat bij onrust en opjagen van dieren. De staatssecretaris wil die uiterste mogelijkheid echter wel openhouden. Maar waarvoor? Waarom iets wettelijk vastleggen wat of niet gebruikt wordt of juist een averechts effect heeft?

De staatssecretaris heeft ons gisteren een tweede nota van wijziging laten bezorgen, bedoelt om de relatie tussen de Vogel- en Habitatrichtlijnen en de Flora- en faunawet te regelen. GroenLinks kan zich vinden in de voorgestelde wijziging. Het is inderdaad ondoenlijk om voor elke diersoort, ook de zeer algemene, een zware procedure te doorlopen. Het voorliggende voorstel heeft echter het risico dat bepaalde soorten die wel beschermd worden ingevolge de Habitatrichtlijn niet onder deze procedure vallen. Het gaat dan om soorten die nationaal beschermd zijn, bijvoorbeeld omdat zij op de rode lijst staan, maar niet voorkomen op de bijlage van de Habitatrichtlijn. Als voorbeeld noem ik de vuursalamander. Deze soort is wel een bedreigde diersoort en staat daarom op de rode lijst maar is niet opgenomen in bijlage IV van de Habitatrichtlijn. Is de staatssecretaris van mening dat ook de nationaal beschermde soorten toegevoegd moeten worden aan lid 5 van artikel 75?

GroenLinks is van mening dat dit wetsvoorstel heel goed bedoeld is en daarvoor ook onze complimenten. Als wij het echter niet aanpassen, zal het niet goed werken. Het toestaan van drukjacht is een halve maatregel die in de praktijk niet tot enige verandering leidt in het veld. Het is niet te handhaven en de facto is een papieren wet. Drukjacht is niet nodig want die kan vervangen worden door even effectieve andere methoden. Bovendien zal door een streng verbod op bijvoeren en het ontsnipperen van leefgebieden het afschot sterk kunnen dalen. Ik houd nogmaals een hartstochtelijk pleidooi voor het overnemen van de door ons ingediende amendementen. Ik hoop ook dat de staatssecretaris daarop positief zal reageren want dan kunnen wij met elkaar een goed wetsvoorstel maken.

Mevrouw Schreijer-Pierik (CDA):

Voorzitter. De CDA-fractie wil herhalen wat zij in het verslag heeft gezegd: wij vinden het wenselijk de drijfjacht in algemene zin te verbieden. Het aanwezige draagvlak voor de drijfjacht in de samenleving is de afgelopen jaren om begrijpelijke redenen tot een minimum gedaald. De drijfjacht is een ingrijpende en uit oogpunt van dierwelzijn discutabele jachtmethode die op gespannen voet kan staan met de belangrijke uitgangspunten van de Flora- en faunawet. Rekening moet namelijk worden gehouden met de intrinsieke waarde van de dieren en het onnodig lijden van dieren bij het bestrijden van schade en overlast moet worden voorkomen. Wel moet ons van het hart dat wij nog steeds vinden dat de onderbouwing van dit wetsvoorstel beter had gekund. Het heeft ons zeer verbaasd dat het Faunafonds niet om advies is gevraagd. Ik heb begrepen dat de staatssecretaris inlichtingen bij sommige jagers heeft ingewonnen. Straks hoor ik graag of dit zo is. Hoe effectief de nu toegestane jachtmethode zal zijn, zal de praktijk gaan uitwijzen. Ook zullen wij dan zien of de nu toegestane jachtvorm in de praktijk goed te handhaven is. Anderen hebben daarover ook gesproken.

Met betrekking tot het bijvoeren hebben de collega's Van Gent en Vos een amendement ingediend. In eerste instantie leek het een heel positief amendement. Zoals bekend is de CDA-fractie een verklaard tegenstander van bijvoeren. In die zin hebben wij ons altijd uitgesproken. Toch hebben wij moeite met het amendement. Wij vinden dat de voorstellen van de staatssecretaris met betrekking tot het verbieden van bijvoeren voldoende zijn. Aanneming van dit amendement zou ertoe kunnen leiden dat biotoopverbetering door de natuurbeschermingorganisaties in feite onmogelijk wordt. Op dit punt krijg ik graag een reactie van de staatssecretaris. Wij vinden dit amendement dus onwenselijk.

Het andere amendement, het amendement dat de afschaffing van de drukjacht beoogt, gaat ons te ver. Het nog verder terugdringen van de bejagingsmethode zal een effectief beheer nog moeilijker maken. Wij willen die stap niet zetten.

Mevrouw Van Gent (GroenLinks):

Voorzitter. Er worden nu twee amendementen terzijde geschoven en het zal duidelijk zijn dat ik daar niet zo blij mee ben. Mevrouw Schreijer zegt dat de CDA-fractie een verklaard tegenstander van bijvoeren is. Waarom het echter in het amendement gaat, is dat niet speciaal percelen moeten worden aangelegd om indirect te gaan bijvoeren. Dat zou mevrouw Schreijer toch ook moeten aanspreken.

Zij zegt dat voor haar de handhaafbaarheid van het verbod op de drijfjacht en de controle op de drukjacht van belang zijn. Nu zij ook het tweede amendement afwijst, ben ik benieuwd hoe zij die visie gestalte wil geven.

Mevrouw Schreijer-Pierik (CDA):

Hierover heb wij eerder heel uitdrukkelijk gesproken. Wij vinden dat beheersjacht mogelijk moet zijn. U wilt duidelijk alleen de aanzitjacht, maar het is wel de vraag is of men alleen met aanzitjacht effectief kan zijn. Graag hoor ik de mening van de staatssecretaris daarover.

Uw eerste amendement heb ik gisteren in eerste instantie positief beoordeeld. Ik heb uw collega ook aangegeven dat ik het steunde. Echter, nadat ik gisteravond hierover bij verschillende mensen inlichtingen had ingewonnen, rees de vraag: wat betekent de uitwerking van dit amendement? Zijn er aspecten die thans nog niet bekend zijn? Daarom hoor ik graag van de staatssecretaris of mijn zienswijze van zo-even juist is.

Mevrouw Van Gent (GroenLinks):

Begrijp ik dan goed dat u er ook tegen bent dat veldjes en percelen speciaal worden aangelegd voor het bijvoeren?

Mevrouw Schreijer-Pierik (CDA):

Natuurlijk, maar dat heb ik al eerder gezegd. Dit is niet nieuw.

Voorzitter. Zeer binnenkort treedt na een lange parlementaire voorbereiding de Flora- en faunawet in werking. De grote winst van deze wet is dat de eerbied en de zorg voor het geschapene, het feit dat planten en dieren intrinsieke waarde hebben, het uitgangspunt is en dat dit vertaald is in geboden en verboden. De wet is echter broos en tamelijk ingewikkeld. Compromissen worden de resultanten van een ingrijpende maatschappelijke discussie en van de poging om te komen tot een evenwichtige benadering naar aanleiding van de vele, verschillende opvattingen in ons land over de flora en fauna. Of alle bepalingen goed uitvoerbaar en handhaafbaar zijn en of zij zullen leiden tot het gewenste betere beheer van de Flora- en faunawet alsmede tot een effectieve voorkoming en bestrijding van schade, valt te betwijfelen, gelet op de stand van zaken en signalen die wij ontvangen.

Voorzitter. Ik heb een vraag naar aanleiding van de nota van wijziging. De fractie ziet de voorgestelde wijziging van artikel 75 van de Flora- en faunawet als een verbetering voor de verlening van vrijstelling en ontheffing. Met betrekking tot de veel voorkomende inheemse diersoorten als de veldmuis en de mol zal een minder zware toets vereist worden. Dat is een verbetering. Kan de staatssecretaris aangeven of de veldmuis en de mol in de praktijk nog effectief bestreden kunnen worden besteden en of deze geen belemmering vormen voor bedrijvigheid? Ik wijs op de stallen voor huizenregeling. Is het mogelijk dat straks een huis niet kan worden gebouwd, omdat er ergens een molshoop ligt? Mag de stal straks niet worden afgebroken, vanwege de aanwezigheid van een kolonie bruine muizen? Zo langzamerhand hebben wij de gevolgen van een en ander niet langer meer op het netvlies. Ik krijg graag duidelijkheid over de mogelijkheden op dit punt.

Het welslagen van een ingewikkelde wet als de onderhavige Flora- en faunawet staat of valt met een zorgvuldig voorbereide invoering en een optimale voorlichting aan alle betrokkenen. De hoofdelementen van de wet moeten vanaf de beoogde invoeringsdatum zonder mankeren functioneren. Wij twijfelen echter of aan deze belangrijke voorwaarden wordt voldaan. Van alle kanten krijgen wij bovendien verontrustende signalen. De faunabeheereenheden zijn niet opgericht. De faunabeheersplannen zijn nog niet gereed. Er is geen zicht op adequate structurele financiering en provincies hebben het provinciaal faunabeleid niet voor 1 april gereed, waardoor ze de artikelen 65, 68 en 76 van de Flora- en faunawet niet kunnen toepassen. In de tussenliggende periode kunnen Gedeputeerde Staten ontheffingsaanvragen alleen toetsen aan de wet, wat buitengewoon arbeidsintensief is. Het behoeft geen betoog dat op deze manier effectief beheer en schadebestrijding nagenoeg onmogelijk of uiterst onzeker is. Verder is de afgifte van jachtaktes door het ontbreken van formulieren en zegels ernstig vertraagd, waardoor jagers hun wapens na 1 april niet kunnen of mogen gebruiken. Wij hebben daarover veel brieven gekregen. Doordat de Wet wapens en munitie niet is aangepast, kan de kogelbuks niet worden bijgeschreven op de jachtakte. Het onmisbare brede voorlichtingstraject moet in feite nog starten als de wet al in werking is getreden.

Wij vinden dat dit alles een zorgvuldige invoering van de wet per 1 april onmogelijk maakt. Wij vinden het onverantwoordelijk, invoering op die datum door te zetten en steunen derhalve wat collega Passtoors heeft voorgesteld.

De heer Stellingwerf (ChristenUnie):

Voorzitter. Dit debat vormt de parlementaire afronding van een in eerste instantie gevoelige, maar zeker ook langdurige discussie over de drijfjacht. De staatssecretaris stelt voor, de drijfjacht te verbieden en wij hebben al eerder aangegeven dat wij waardering hebben voor dat initiatief. Via een nota van wijziging is gelukkig voorkomen dat deze wetswijziging een verslechtering zou vormen voor ree, edelhert en damhert. Die drie diersoorten zijn op dit moment immers reeds gevrijwaard van welke vorm van drijven dan ook. Door de gekozen benadering voorkomen wij de semantische discussie over druk- en drijfjacht. Bij die onduidelijkheid was niemand gebaat. De staatssecretaris heeft er namelijk voor gekozen geen definitie in de wet op te nemen, maar te omschrijven welke methode van afschot nog is toegestaan. Dat lijkt mij op zichzelf een verantwoorde uitweg uit een discussie die in een impasse dreigde te geraken.

In het verslag hebben wij al aangegeven met instemming kennis te hebben genomen van het voornemen, de drijfjacht af te schaffen. Er blijven na de schriftelijke ronde nog wel enkele vragen over die ik nu aan de staatssecretaris voorleg. Naar aanleiding van de in het verslag gestelde vragen heeft de staatssecretaris besloten, de nog toegestane vorm van benaderen, te weten een op een met inzet van een hond, verder in te perken door ook het gebruik van een hond niet meer toe te staan. Naar de mening van de staatssecretaris blijft de voorgestelde vorm van afschot noodzakelijk als aanvulling op de aanzitjacht. In voedselrijke jaren biedt de aanzitjacht namelijk onvoldoende soelaas. Ik ben het met de staatssecretaris eens dat deze vorm van afschot dan een oplossing kan bieden, maar naar mijn mening moet deze een-op-een-benadering wel worden beschouwd als een uitzondering op de regel. De regel is namelijk dat afschot via de aanzitmethode plaatsvindt. Is de staatssecretaris dat met mij eens? Zo ja, wil zij het onderscheid tussen regel en uitzondering ook als zodanig in de wet neerleggen? Dat kan door de regel in de wet vast te leggen en de uitzondering, de een-op-een-benadering dus, via een ontheffingsmogelijkheid aan het college van GS te laten voor die situatie, waarbij om bepaalde redenen tot een versnelde of hogere afschot moet worden gekomen. Is de staatssecretaris bereid, een dergelijke benadering alsnog in een nota van wijziging in de wet op te nemen?

Ik ben niet overtuigd door de reactie van de staatssecretaris op de kritiek dat bij de omschrijving van de een-op-een-methode moet zijn vastgelegd hoeveel jagers en drukkers per oppervlakte-eenheid maximaal aanwezig mogen zijn. Het lijkt zo vrij makkelijk voor onwilligen om het verbod van meer dan twee bij het afschot betrokken personen te ontduiken. De staatssecretaris merkt op dat beantwoording van de vraag van belang is of eventueel optreden van een formatie van maximaal twee personen feitelijk en direct van invloed is op het optreden van een andere formatie of formaties. Deze reactie van de staatssecretaris lijkt het vermoeden te bevestigen dat formeel aan de eis van twee personen wordt voldaan als tien koppels van twee personen heel dicht bij elkaar op hetzelfde moment de zwijnenstand aan reguleren zijn. Dat kan dan weer verdacht veel lijken op de drijfjacht die wij nu juist willen afschaffen. Wat bedoelt de staatssecretaris met "feitelijke en directe invloed"? Verder verneem ik graag een onderbouwing van haar stelling dat overtreding van de eis van de formatie van twee goed is te controleren. Is het niet beter om op dit punt de wet scherper te formuleren?

In de tweede nota van wijziging betreft punten die in eerste instantie in de Natuurbeschermingswet opgenomen zouden worden. Er is voor gekozen om deze wijzigingen nu bij de Flora- en faunawet te regelen vanwege de snelle invoering van deze wet. Ik vraag mij af waarom er haast moet worden gemaakt en wat de consequenties zijn van het veranderen van de grondslag van de te stellen regels. Welke redenen lagen er aan de oorspronkelijke keuze voor de Natuurbeschermingswet ten grondslag en waarom gelden die niet meer? Is tijdsdruk op zichzelf reden genoeg om van wet te wisselen?

Daarnaast wordt in de toelichting op de tweede nota van wijziging aangegeven dat de voorwaarden op grond waarvan vrijstelling van de verschillende verboden kan worden gegeven, voortvloeien uit de Habitatrichtlijn. Deze voorwaarden, drie in getal, klinken alleszins geschikt en redelijk voor de beoordeling of een ontheffing gerechtvaardigd is. Nu blijkt, aldus de staatssecretaris, dat in de praktijk deze voorwaarden door de Raad van State zeer strikt worden geïnterpreteerd. Wanneer deze strenge toets voor alle in Nederland beschermde inheemse soorten geldt, zou dit, aldus de staatssecretaris, een enorme bestuurslast met zich brengen. Om dat te voorkomen, wordt er een onderscheid gemaakt in diersoorten zoals die in de Vogel- en Habitatrichtlijn worden genoemd en de andere, ingevolge nationale wetgeving beschermde diersoorten. Voor de eerste categorie dieren blijft de strenge toets uit de richtlijn gelden. Voor de tweede groep dieren wordt bepaald dat als voorwaarde voor vrijstelling of ontheffing geldt dat deze niet mag leiden tot het doen van afbreuk aan een gunstige staat van instandhouding van de soort. Dit komt in feite overeen met de tweede voorwaarde uit de richtlijn. Ik heb in principe wel begrip voor deze onderverdeling. Toch lijkt het mij, ook met het oog op het principe van de intrinsieke waarde van het dier, voor de hand te liggen om voor het verlenen van een ontheffing ook te verlangen dat er geen andere bevredigende oplossing mag bestaan voor de ingreep. Welke praktische problemen ziet de staatssecretaris bij deze voorwaarde?

In dat kader wil ik overigens mijn waardering uitspreken voor de opmerking dat de striktere toetsing bij AMvB ook voor andere inheemse soorten kan gelden. Dat maakt specifiek, doelgericht beleid met oog voor de realiteit mogelijk.

De heer Van der Vlies (SGP):

Voorzitter. De Flora- en faunawet heeft tot dusverre zeer boeiende, intensieve discussies opgeleverd, die over en weer veel emoties hebben losgemaakt. Dat is ook begrijpelijk, gezien de materie van de wet. De invoering van de Flora- en faunawet kent inmiddels een lange geschiedenis. Indertijd is bewust besloten dat de wet gefaseerd wordt ingevoerd. Er moesten nog diverse AMvB's worden geslagen. Wij zijn al enkele fasen gepasseerd en nu gaat het om de finale invoering per 1 april aanstaande. Er is dus een lange aanlooptijd geweest. Je zou zeggen dat iedereen die er op enigerlei wijze bij betrokken is, op die manier voldoende gelegenheid heeft gehad om zich op de invoeringsdatum voor te bereiden en alles daarvoor in gereedheid te brengen. Het verontrust ons dat er nu krachtige signalen komen uit allerlei geledingen – provincies, gemeenten, politie en waterschappen – dat men onvoldoende klaar is voor de invoering van de wet. Er zou nog geen bestuurlijke overeenstemming zijn tussen LNV en de provincies over de financiële en personele consequenties van de invoering van de wet. Er zouden op provinciaal niveau nog geen geconcludeerde faunabeheerplannen zijn. Misschien wordt mij nu de schuldvraag voorgelegd, maar ik vraag de staatssecretaris of zij de feiten kan bevestigen of tegenspreken.

De heer Poppe (SP):

Mijnheer Van der Vlies, u bent lid van de Staatkundige Gereformeerde Partij. De staat speelt een belangrijke rol in uw wereldbeschouwing. De staat, de wetgever en de medewetgever hebben een wet door de Kamer geloodst in 1997. Dat is ondertussen jaren geleden. Wij zijn nu met de nadere afwerking bezig. De lokale overheden die de wet moeten toepassen op het gebied van ontheffingen en dergelijke hebben zich in die tijd dan toch kunnen prepareren? Vindt u dan ook niet dat , als zij daar geen kans toe hebben gezien, invoering van de wet het beste kan bespoedigen dat ze zorgen dat ze klaar staan? Zal het, wanneer invoering van de wet nu weer wordt opgeschoven, niet nog langer duren?

De heer Van der Vlies (SGP):

Voorzitter. Dat klinkt zeer plausibel. De heer Poppe doet een beroep op mijn wereldbeschouwing. Die zit stevig in elkaar met heldere lijnen. Ik vraag daarvoor blijvend de aandacht.

Maar nu de feiten. Als een wet is aanvaard, het Staatsblad heeft gehaald en er een invoeringswet achteraan komt, heeft een ieder zich dat te realiseren. Ik moet dan echter wel vaststellen dat het departement, het Rijk had moeten aanschuiven wat betreft de personele en financiële instrumentering. Ik heb die vraag in feitelijke zin aan de staatssecretaris voorgelegd. Als zij dat kan tegenspreken, prima! Maar de heer Poppe heeft waarschijnlijk dezelfde brieven gekregen als ik. Ik wil op dit moment niet wantrouwig zijn tegenover al die democratisch gecontroleerde organisaties die dit signaal aan ons voorleggen.

De heer Poppe (SP):

Maar de invoering gebeurt niet snel, want we zijn er al heel lang mee bezig. Wat is het doel van uw vraag aan de staatssecretaris? Schuift u een beetje aan bij de heer Passtoors die vindt dat we de invoering maar moeten opschuiven? Of vindt u dat we lang genoeg hebben gedaan over het nemen van de besluiten en de wet nu ingevoerd moet worden? Is het dan niet de taak van de staatssecretaris om er zorg voor te dragen dat de lagere overheden geëquipeerd zijn om de wet op de kortst mogelijke termijn uit te voeren?

De heer Van der Vlies (SGP):

Voorzitter. Ik heb nog helemaal niet nagedacht over welk aanschuiven dan ook. Ik heb de heer Passtoors gesproken en ik heb anderen gesproken. Ik wil eerst een aantal vragen stellen. Het gaat de SGP-fractie om zorgvuldige invoering van de wet. Dat is onze verantwoordelijkheid.

Mijn vraag aan de staatssecretaris is of het waar is dat er nog geen bestuurlijke overeenstemming is op al die punten die nodig zijn om per 1 april aanstaande de zaak van start te kunnen doen gaan. Het gaat daarbij uiteraard om de verantwoordelijkheid van het departement van LNV bij de diverse te trekken consequenties in samenspraak met de geledingen die ik zo-even noemde.

Mijn tweede vraag is of de faunabeheerplannen nu al dan niet klaar zijn. Men rapporteert mij dat het bij lange na nog niet overal het geval is. Wat zijn daarvan de consequenties voor vergunningverlening, ontheffingenbeleid, individuele toetsing? Bij ontstentenis van een faunabeheer dreigt een groot aantal bezwaren en beroepen met alle narigheden van dien.

Mij is ook geworden dat diverse jagers een brief hebben gekregen waarin staat dat de verlening van de vergunning wordt opgeschort tot 1 juli aanstaande, terwijl per 1 april de lopende vergunning afloopt. Normaal gesproken wordt per diezelfde datum een nieuwe termijn verleend. Als dat waar is, valt er een gat, ook in het beheer. Als er ernstige schade aangericht zou worden, kan niet tot bestrijding daarvan worden overgegaan. Hoe zit dat precies? Is dit bericht waar?

Het is alweer vijf jaar geleden dat de Kamer debatteerde over de Flora- en faunawet. In de aanhef van de wet is de erkenning van de intrinsieke waarde van dieren opgenomen. De SGP-fractie erkent die intrinsieke waarde ten volle. Dat aan dieren een eigen individuele waarde moet worden toegekend, is een voluit bijbels gegeven. Ik heb dat indertijd bij de behandeling van de wet omstandig gemotiveerd en toegelicht. Recenter is een nota van het wetenschappelijk bureau van mijn partij met de titel Genen in het geding gepubliceerd waarin het nog eens kernachtig wordt geformuleerd. Ik citeer. "De dieren hebben hun eigen intrinsieke waarde, omdat God hen schiep naar hun aard en ze door Adam bij naam liet noemen. In de scheppingsgeschiedenis valt ons op dat de landdieren zijn geschapen op dezelfde dag waarop de mens is geschapen. Een Architect heeft gewerkt aan het ontwerp van mens en dier. Dieren hebben een fijnbesnaard gevoelsleven en zijn daardoor vatbaar voor vreugde, verdriet en pijn. Zij bezitten een herinneringsvermogen en hebben een drijfveer om te bestaan en dus een zekere mate van bewustzijn." Dat is een heldere uitgangspositie, dunkt mij.

Redenerend vanuit de intrinsieke waarde van het dier kan de SGP-fractie de doelstelling van dit wetsvoorstel, gezien de maatschappelijk en politiek gevoerde discussie, als uitwerking van die discussie dan ook wel onderschrijven. De mate van verstoring, de aselectieve werking en de kans op verwonding zijn zaken die met de intrinsieke waarde van het dier samenhangen. Maar nu de andere kant: zou dit dan moeten leiden tot een beoordeling van de activiteit jagen als onethisch? Die conclusie heeft de SGP-fractie heel bewust nooit willen trekken, ook vandaag niet. Als de randvoorwaarden, waaronder de middelen waarmee, op een verantwoorde, zorgvuldige wijze worden gekozen, is daar in onze geloofs- en wereldbeschouwing – met een knipoog naar de heer Poppe – ruimte voor. Het is mijn overtuiging dat de allermeeste organisaties die op dit terrein actief zijn, zich dat ook realiseren en daar ook op reageren. Dat kan niet worden ontkend. Dat is een positieve zaak.

Ik kom nu meer ten principale te spreken over hetgeen in dit wetsvoorstel geregeld staat te worden. Ik constateer dat met de door de regering gehanteerde definitie van drijven ook de drukjacht vrijwel geheel verboden wordt. Slechts één vorm van drukjacht wordt nog toegestaan, namelijk met één drijver, één geweerdrager en zonder honden. In de schriftelijke ronde heeft mijn fractie gevraagd of deze vorm voldoende is om aan effectief faunabeheer te kunnen werken. Stel dat er op een bepaald moment in een gebied te veel zwijnen zijn, zodat dit leidt tot een verstoring van het faunabeheer. Die situaties doen zich voor. Dan lijkt de door de regering nog toegestane een-op-een-methode weinig effectief. Dit leidt tot een langer durende jacht om een bepaald aantal dieren af te schieten en daarmee leidt dit ook tot een langer durende verstoring. Graag een reactie van de regering op dit punt. Collega Stellingwerf vroeg zich zo-even af of op regionaal niveau niet meer beleidsruimte dan het wetsvoorstel voorstelt moet worden geven om adequaat te kunnen reageren op dergelijke verstoringen. Het zal duidelijk zijn dat de SGP-fractie de amendementen van GroenLinks en de SP om de drukjacht meer generiek te verbieden niet zal steunen.

Hiermee wil de SGP-fractie overigens niet een pleidooi voeren voor het in stand houden van de drijfjacht. Wij steunen op zichzelf de doelstelling van dit wetsvoorstel, maar vragen ons af of de door de regering gekozen oplossing wel de meest effectieve is.

Wij vinden dat de regering moet kiezen uit twee varianten. De eerste variant is om meer drijvers te hebben op een geweerdrager, zodat de kans dat een jager tot een schot komt, groter is waardoor de duur van de verstoring kort is. De tweede variant is die van een drijver op meerdere geweerdragers, waardoor de kans op verwondingen afneemt. De regering kiest echter voor geen van beide, waardoor de verstoring langer duurt en de geweerdrager het wild minder trefzeker onder schot krijgt, waardoor de kans op verwondingen groter is. Wat is hierop de reactie van de staatssecretaris?

De heer Poppe (SP):

Over de effectiviteit van de jacht of het wildbeheer blijkt uit onderzoek van Alterra dat de kooi, zeker voor zwijnen, het meest effectief is. Is de heer Van der Vlies niet van mening dat de meest effectieve oplossing toegepast moet worden, zoals de kooi, en niet minder effectieve oplossingen, zoals de drukjacht?

De heer Van der Vlies (SGP):

Ik heb zo-even al gevraagd wat er daarna gaat gebeuren. De heer Poppe heeft daarop gereageerd. Dat heeft mij echter nog niet in alle opzichten overtuigd als een werkbare oplossing. Ik ben voor een goed beheer en het bestrijden van last en schade. Dat moet uiterst zorgvuldig gebeuren.

Ten aanzien van het gebruik van honden stelt de regering dat deze de verontrusting bij wilde zwijnen vergroot, terwijl uit kring van de KNJV begrepen kan worden dat de dieren daardoor juist op een natuurlijke manier in beweging worden gebracht. Heeft de regering onderzoek gedaan naar de inzet van honden en kan zij haar stelling nader onderbouwen? Er liggen immers twee visies tegenover elkaar. Ik ben niet bij machte, daarover te oordelen.

Een vraag die bij de SGP-fractie nog wel leeft, is dat door dit wetsvoorstel het aantal zwijnen aanvankelijk fors zou kunnen toenemen en er meer schade kan gaan ontstaan aan de gewassen van de boeren. Wie moet daarvoor opdraaien? Kan de regering daarover meer duidelijkheid geven?

Terecht wordt in het wetsvoorstel de drijfjacht in uitzonderlijke gevallen mogelijk gemaakt, bijvoorbeeld in geval van varkenspest of MKZ. Wij hopen uiteraard daarvan lange tijd verschoond te blijven.

Ik kom bij de kwestie van het bijvoeren. Ik kan mij de situatie herinneren van grote zorg in nogal wat natuurgebieden over de wildstand. Het deskundig bijvoeren is toen als ondersteuning gehanteerd om het bestand op een vitaal niveau te brengen. Die mogelijkheid moet er toch blijven? Het bijvoeren van dieren om een populatie zodanig uit te bouwen dat er meer plezier aan te beleven valt voor de jacht hoeft voor ons niet zo nodig. In het kader van het beheer moet daarvoor echter plaats blijven. Die genuanceerde benadering wil ik door de staatssecretaris herbevestigd krijgen.

Mijn laatste opmerking betreft de tweede nota van wijziging. Ik heb daar, alles overziende, begrip voor. Een aantal maatregelen die in het wijzigingsvoorstel op de Natuurbeschermingswet 1998 zijn neergelegd, zijn overgeheveld naar de huidige gelegenheid om zo snel als mogelijk over dit stukje instrumentarium te kunnen beschikken. Mijn fractie heeft daar begrip voor.

De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.

Staatssecretaris Faber:

Mevrouw de voorzitter. Ik wil even stilstaan bij de complimenten die mij zijn gemaakt voor dit wijzigingsvoorstel. Het is onmiskenbaar een feit dat wij lang onderweg zijn met deze Flora- en faunawet. Op 21 februari vorig jaar hebben wij de algemene maatregelen van bestuur behandeld. Bij die gelegenheid is gezegd dat het goed zou zijn als de drijfjacht zou worden verboden. Ik heb de Kamer toen toegezegd met een wetswijziging op dit punt te komen. Ik heb daaraan toegevoegd dat ik niet uitsloot dat het noodzakelijk zou zijn om terug te komen met een vorm van drukjacht, op voorwaarde dat wij tot een goede definitie zouden komen. Ik heb aan die toezegging voldaan.

In het kader van deze behandeling zijn nog twee andere onderwerpen aan de orde gesteld: de inwerkingtreding en de tweede nota van wijziging. Het tijdstip van inwerkingtreding is door de Kamer naar voren gebracht en ik heb de tweede nota van wijziging ingebracht. Ik zou die twee punten eerst willen behandelen om vervolgens over te gaan tot de essentie van deze wetswijziging.

Over de tweede nota van wijziging zijn verschillende vragen gesteld. Zo is gevraagd naar het waarom van deze haastige en volgens sommigen wat merkwaardige manoeuvre. De verklaring is simpel. Wij hadden geconstateerd dat het afwegingskader van artikel 75 van de Flora- en faunawet in de praktijk onwerkbaar was. Dit zou er immers toe kunnen leiden dat tot in het oneindige procedures zouden worden gevoerd over de bouw van stallen of de aanleg van wat dan ook, op grond van het feit dat zich ter plaatse een mol of een veldmuis of andere beschermde soorten bevinden. Dit kan natuurlijk niet. Dit is niet de bedoeling van de wet geweest en dit verdient daarom correctie.

Ik heb bij de Natuurbeschermingswet een voorstel gedaan om dit te corrigeren in de verwachting dat de herziening van de Natuurbeschermingswet op korte termijn zou worden besproken waarna besluiten zouden kunnen worden genomen. Gelet op alle opmerkingen van de zijde van de Kamer, heb ik echter geconstateerd dat die wet langer op zich zal laten wachten. Bovendien zijn in het verslag dat de Kamer heeft uitgebracht over de Natuurbeschermingswet, op dit onderdeel geen aanvullende vragen gesteld of aanvullende opmerkingen gemaakt. Hieruit leid ik af dat de Kamer dit kennelijk een goede zaak vindt. Daarom heb ik deze wijziging voorgesteld in het kader van de Flora- en faunawet, omdat de wijziging van die wet sneller gaat. Het is zaak dit goed te regelen om procedures te voorkomen.

Mevrouw Swildens heeft gezegd dat zij dit op zich een goede wijziging vindt, maar zij meent dat het beter zou zijn de volgorde om te draaien. De regel moet zijn bescherming en daarop kunnen enige uitzonderingen worden gemaakt. Volgens mij staat dit nu zo in het wijzigingsvoorstel. Het vierde lid geldt voor alle soorten, dus ook voor de habitatsoorten en het vijfde lid betreft de extra zware afweging van de habitatsoorten en de vogelrichtlijnsoorten. Het vierde lid geldt dus ook voor alle soorten. Op zich is dus geregeld wat mevrouw Swildens vraagt, want dit is een optelsom van alles. Ik neem kennis van haar wens om de leden 4 en 5 om te draaien. Ik denk dat wij in essentie hetzelfde bedoelen.

Mevrouw Swildens-Rozendaal (PvdA):

Het is goed dit laatste hardop vast te stellen, want in uitzonderingsgevallen is de bescherming in het vijfde lid beter gewaarborgd dan in het vierde. Het moeten zoeken naar een bevredigend alternatief is namelijk uit het vierde lid geschrapt, dus de mogelijkheden zijn ruimer en de bescherming van het vijfde lid is beter. Maar dat geeft niets, dat is precies onze uitdaging. Als wij allebei hardop zeggen dat de verregaande bescherming het uitgangspunt is, dan zijn wij het volstrekt eens. Het woordje "onverminderd" maakte het een beetje verwarrend, maar nu is alles rechtgezet.

Staatssecretaris Faber:

Ik constateer met vreugde dat wij het eens zijn.

De leden Stellingwerf en van Gent spraken van de rode lijst en vroegen om een regeling voor de soorten die weliswaar in Nederland zijn beschermd, maar niet volgens bijlage 4 van de Habitatrichtlijn. De wetgever biedt de mogelijkheid om dit alsnog te doen, bij algemene maatregel van bestuur. Die is nog niet in de maak, maar als de Kamer hierop aandringt, dan zal ik dat ter hand nemen.

De discussie over de drijfjacht wordt aangegrepen om de inwerkingtreding op 1 april in twijfel te trekken. Die datum lijkt mij heel verstandig, omdat hij eindelijk duidelijkheid heeft gecreëerd – ik hoor dat van alle betrokkenen. De inwerkingtreding was eerst op 1 januari gepland, maar daarover ontstond nogal wat commotie. In goed overleg met de provincies – ik zeg dat met nadruk – en de KNJV is hiervan 1 april gemaakt. Men vond die drie maanden uitstel toen fijn, evenals de duidelijkheid. Dat dan nog niet alle punten en komma's zijn gezet om de zaken ter hand te nemen en alles uitvoeringsgereed te hebben, moge zo zijn. Maar ik zeg en benadruk nogmaals – en ik ben blij dat de Kamervragen mij daartoe de gelegenheid geven – dat alles in goed overleg met de provincies is gebeurd, ook omdat deze een groot gedeelte zullen moeten uitvoeren. Met deze wet wordt een zeer grote decentralisatieslag gemaakt. Overigens hoor ik niet formeel van provincies dat zij nog niet klaar zouden zijn. Tevens hoor ik verschillende geluiden, ook in de Kamer: zo zegt mevrouw Swildens dat gedeputeerden haar zeiden dat de zaak tot op een oor na is gevild, slechts nog een paar dingen moeten worden geregeld en dat dit geen reden is om het niet te laten doorgaan, terwijl anderen wat stelliger zijn. De geluiden zijn dus verschillend en formeel heb ik niets gehoord. Dat kan ook niet, omdat ik daarover met het IPO een duidelijke afspraak heb gemaakt. Met de heer Groen van het IPO heb ik nog telefonisch contact gehad over lastige zaken die nog moesten worden geregeld. De telefonische afspraken met hem heb ik bij brief van 5 februari bevestigd. Ik zeg dit met name aan de heer Van der Vlies, die zei dat er over de gelden en fte's geen overeenstemming bestaat. Het IPO stemt volledig in met de maatregelen die in de brief van 5 februari staan. Het IPO heeft er dus ook niet meer op gereageerd. Over de fte's en een extra inzet in de komende twee jaar voor de invoering en uitvoering van de Flora- en faunawet is er derhalve overeenstemming. Er zijn afspraken over de evaluatie en het fonds ten behoeve van de Flora- en faunawet, evenals over voorzieningen van LNV bij mogelijke onvoorziene tekorten. Ik heb ook gezegd dat ik het vervaardigen van de faunabeheerplannen financier met een initieel bedrag conform de toezeggingen en afspraken. Dit is allemaal zo helder als glas. Ik begrijp dan ook werkelijk niet dat iemand, om het heel stellig te zeggen, nog het lef heeft om te zeggen dat dat niet waar zou zijn. Dit is de waarheid; zo is het afgesproken en dat zijn de feiten. Ik zie dan ook geen reden om het uit te stellen. Met permissie: het heeft bovendien ook wel lang genoeg geduurd.

Er is gezegd dat de provincies mogelijkerwijs in een aantal gevallen de verordeningen nog niet helemaal hebben geregeld. Ik wijs er dan wel op dat de provincies hieraan heel nadrukkelijk zijn herinnerd in december 2001, nadat zij al in december 2000 ervan op de hoogte zijn gesteld dat de AMvB's waren geslagen op grond waarvan zij aan het werk zouden moeten gaan. Het houdt op een gegeven moment natuurlijk wel op. Ik geef u op een briefje – de heer Poppe merkte dit terecht op – dat wij op 21 december van dit jaar precies dezelfde discussie zullen voeren als wij nu zouden besluiten tot uitstel tot bijvoorbeeld 1 januari 2003. Gelet op alle formele afspraken lijkt mij dat een onverstandig besluit, waarvoor bovendien geen enkele reden is.

De Kamer wenst net als ik een zorgvuldige uitvoering van de Flora- en faunawet en ik denk dat daarvoor aan alle noodzakelijke randvoorwaarden is voldaan.

De voorzitter:

Ik zie dat drie woordvoerders willen interrumperen. Ik ben bereid toe te staan dat u dit klaarblijkelijk belangrijke punt nu afrondt, maar dan rest ons waarschijnlijk geen tijd voor een tweede termijn. Aan u de keus.

De heer Van der Vlies (SGP):

Voorzitter. Ik denk dat iedereen bij de interruptiemicrofoon het met mij eens is dat wij onze collega's in de problemen brengen als wij toch interrumperen en er dus geen tweede termijn kan worden gehouden.

De voorzitter:

Daar ben ik het mee eens. U weet nu wat de mening van de staatssecretaris is en in tweede termijn kunt u daar desgewenst op terugkomen.

Staatssecretaris Faber:

De heer Passtoors zegt helemaal niets van een voorlichtingscampagne te hebben gemerkt. Dat spijt mij dan voor hem. Alle besluiten en regelingen zijn echter doorgesproken met de belanghebbenden. Het heeft, zeg ik er een beetje cynisch bij, allemaal niet voor niets zo lang geduurd. Verschillende provincies hebben inmiddels voorlichtingsbijeenkomsten georganiseerd. Verder is er een algemene brochure beschikbaar en wordt er voorlichting gegeven aan handhavers, bestuurders, Rijk, provincie, politie, het openbaar ministerie, de onbezoldigde opsporingsambtenaren, de gemeenten en de waterschappen. Het is dus al voor een gedeelte in gang gezet en zeer binnenkort, volgende week, zal een grote voorlichtingscampagne van start gaan om alles en iedereen te informeren over de Flora- en faunawet. Er is dus geen reden om deze wet niet in werking te laten treden. Als de wet in werking treedt en alles en iedereen gereed is om de uitvoering daarvan ter hand te nemen, moet de voorlichting worden georganiseerd. Dat is inmiddels geregeld.

De heer Van der Vlies wees erop dat er problemen zouden zijn met de jachtaktes. Als hij gisteren het boeiende debat over de vossen had kunnen bijwonen, had hij die vraag waarschijnlijk niet gesteld, want daar is dit probleem al aan de orde gesteld. Er is inderdaad enig rumoer. De heer Passtoors sprak gisteren zelfs over chaos. Dat is zeker niet waar. Chaos en rumoer is een boektitel. Er was alleen maar enig rumoer over de jachtakteformulieren. Overigens gebeurt dat bijna ieder jaar, omdat er altijd enige hectiek is als de nieuwe aktes worden afgegeven. Die onrust is inmiddels weg. De formulieren zijn beschikbaar.

Overigens heeft de politie dit probleem kunnen oplossen door alle jachtaktehouders een tijdelijk verlof te geven. Er was enige onduidelijkheid over deze formulieren, omdat daarop niet stond dat het toegestaan was om zwaar kaliber te gebruiken ingeval van schade en beheer. Hierover is een heldere afspraak gemaakt met justitie. Dat dit toegestaan is, mag nu gewoon op de formulieren worden bijgeschreven. Ook dat probleem is dus niet meer aan de orde.

Ik kom op het punt van de drijf- en de drukjacht. Wij zijn het geheel eens over het afschaffen van de drijfjacht. Die discussie is reeds geruime tijd gaande en om die reden heb ik het onderhavige wetsvoorstel bij de Kamer ingediend. De vraag is evenwel of naast de aanzitjacht bepaalde jachtvormen moeten worden toegestaan. In een aantal gevallen voldoet de aanzitjacht niet. Daarom is in het wetsvoorstel een mogelijkheid tot een vorm van drukjacht opgenomen. Ik ben het niet eens met de stelling dat daarmee via een achterdeur de drijfjacht weer wordt binnengehaald. In de wet staat helder dat de drijfjacht verboden is. Vorig jaar februari heb ik bij de behandeling van de wet uitdrukkelijk aangegeven dat ik wilde zoeken naar een vorm van drukjacht onder voorwaarde dat daarvoor een goede definitie gevonden kon worden. Ik ben van mening dat dit is gelukt.

Het voorstel is afkomstig van mevrouw Swildens; zij drong aan op een een-op-een-vorm van drukjacht. Ik ben het eens met de woorden van de heer Stellingwerf dat de een-op-een-methode geen regel mag zijn. Om die reden staat in het wetsvoorstel dat drukjacht niet verboden is. Gedeputeerde Staten dienen bij alle genoemde jachtmethoden een ontheffing te verlenen. Als drukjacht bij wet verboden wordt, kan er geen ontheffing worden verleend. In de wet moet daarom staan dat drukjacht niet verboden is als deze geoorloofd is. In een aantal situaties is drukjacht nu eenmaal noodzakelijk. Normaliter voldoet de aanzitjacht, maar juist in mastrijke jaren stijgt de populatie ontstellend. In die gevallen kan het nodig zijn om dieren af te schieten, want dan is de aanzitjacht niet effectief genoeg.

Een groot aantal leden heeft gewezen op het Alterra-rapport dat in opdracht van de Dierenbescherming is opgesteld. Ik heb eerst het persbericht en het artikel in de krant daarover gelezen. Vervolgens heb ik het rapport gelezen. Naar mijn mening doen het persbericht en het krantenartikel geen recht aan het rapport. De onderzoekers hebben zeven jachtmethoden getoetst op effectiviteit, toepasbaarheid, trefkans en stress. Daarbij kwam een groot verschil tussen drijf- en drukjacht naar voren; de drijfjacht scoort op bijna alle punten negatief, behalve op het punt van de trefkans, maar de drukjacht scoort goed op effectiviteit in zowel een mastrijk als een mastarm jaar, op trefkans en op stress. De drukjacht scoort op die punten net zo goed als alle andere jachtvormen, met uitzondering van de aanzitjacht die nog wat beter scoort. Wij wisten al dat aanzitjacht de beste vorm van jacht is in het licht van zaken als verstoring en stress bij dieren. Je kunt echter niet zeggen, ook niet met het rapport van Alterra in de hand, dat drukjacht een veredelde vorm van drijfjacht is; dat is gewoon niet waar. Dat geldt zeker niet voor de vorm van drukjacht die ik zojuist heb omschreven. De is zo min mogelijk stressveroorzakend en zo min mogelijk rust verstorend. Het gaat dan om een een-op-een-situatie zonder hond. Deze vorm van jacht vind ik in een aantal omstandigheden noodzakelijk. Ik ga er dan ook van uit – ik zeg dat tegen de heer Stellingwerf – dat als de omstandigheden die ik net heb omschreven, de zeer voedselrijke jaren, er niet zijn, een eventuele aanvraag voor het houden van een drukjacht door GS op zijn merites wordt beoordeeld. GS zullen dan zeggen dat er geen bijzondere omstandigheden zijn om een ontheffing dan wel vergunning te verlenen voor een drukjacht. In het geval dat die omstandigheden er wel zijn, vind ik dat GS de mogelijkheid moet hebben om die vergunning of ontheffing wel te verlenen. In dat licht is een wetsartikel nodig waarin dat mogelijk wordt gemaakt.

Ik kom bij de handhaafbaarheid. De overtreding van het verbod op drijfjacht vereist te allen tijde een heterdaadsituatie, wat het lastig maakt. Op het moment dat je weet dat GS een ontheffing hebben verleend voor drukjacht, weet je echter ook dat die ontheffing voor een bepaalde periode en een bepaald gebied is gegeven. Dat is heel eenvoudig. Er is maar één telefoontje van GS naar de AID nodig, waarin men meedeelt dat er een ontheffing of vergunning is verleend voor een drukjacht in een bepaald gebied. De AID kan er dan op letten of deze plaatsvindt conform hetgeen daarover in de wet en in de memorie van toelichting is vastgelegd. Dit is dus vrij eenvoudig. Het is niet nodig dat het gehele jaar allerlei mensen achter bomen liggen. De extra controle kan gericht plaatsvinden. Als er sprake is van een heterdaad, dan is die situatie zeer herkenbaar. Er is namelijk slechts een beperkte vorm van drijven, een op een zonder hond, toegestaan. Het is verboden om met meer dan één formatie van twee personen in een gezelschap op wilde zwijnen te drijven. Het is duidelijk te constateren als er twee of meer formaties naast elkaar opereren. Je ziet dan meer mensen in het veld. Dit betekent dan een heterdaadsituatie, waartegen kan worden opgetreden. De feitelijke situatie kan met name goed worden waargenomen in een open veld. De AID zal steekproefsgewijs in het veld controles uitvoeren op plaatsen waar zo'n ontheffing voor afschot van wilde zwijnen is verleend. Men zal daarbij extra alert zijn op meer dan één formatie van twee personen in hetzelfde jachtgebied. Als het niet in orde is, zal er handhavend worden opgetreden.

De vraag was verder of dit niet nader kan worden geregeld door bijvoorbeeld aan te geven dat er maximaal één formatie mag zijn op een bepaalde oppervlakte Zoiets is juist niet controleerbaar. De gebieden op de Veluwe – daar leven nu eenmaal die wilde zwijnen – zijn namelijk niet opgeknipt. Mevrouw Van Gent heeft juist gevraagd wat ik heb gedaan aan de ontsnippering van de Veluwe. Mede naar aanleiding van het amendement van haar partijgenoot Vos is daaraan de laatste jaren heel veel gedaan. Op de Veluwe is een omvangrijke ontsnippering doorgevoerd; hekken zijn weggehaald en roosters zijn geplaatst om de leefgebieden te vergroten. Dat is een goede zaak maar dat maakt het tegelijkertijd onmogelijk om per gebied te stellen dat er maar één formatie of een bepaald aantal formaties mag. Dit is een schaduwzijde van de ontsnippering en de onthekking. Stel je voor dat je dit wél zou doen. Dan zou je met denkbeeldige grenzen te maken hebben. Zouden dan twee formaties aan weerszijden van die grens kunnen opereren? Voorzitter. Zoiets is werkelijk niet handhaafbaar en daarom is de wijze waarop het nu is omschreven duidelijker; de AID kan aan de slag.

Ook wat de strafbaarstelling betreft, is er duidelijkheid. Het gaat om een economisch delict. De overtreding kan worden gestraft met een hechtenis van ten hoogste zes maanden of een geldboete van de vierde categorie, zo'n ƒ 25.000. Ook kan er bestuursrechtelijk worden opgetreden door het intrekken van de jachtakte en de verleende vergunning.

Mijn conclusie is dat de omschrijvingen duidelijk maken hoe een formatie eruit moet zien en dat er maar één formatie per gebied is toegestaan. Bekend is wanneer de ontheffing door gedeputeerde staten is gegeven; de AID kan optreden. In het veld kan goed worden nagegaan hoe de formaties zich bewegen. Al met al ben ik van mening dat de zorgen die door de Kamer zijn uitgesproken – is dit wel te controleren en te handhaven? – kunnen worden beantwoord met: ja, dit is te controleren en ja, dit is te handhaven.

Mevrouw Van Gent vraagt mij waarom het verbod op het doden van hoefdieren door middel van drijfjacht, om veterinaire redenen moet worden beperkt. Zij stelt dat dit extra verstorend kan werken waardoor ziekten kunnen worden verspreid. Voorzitter. Het gaat er hierbij om dat men in een zeer korte tijd een groep dieren zodanig bijeen kan drijven zodat ongunstige ontwikkelingen kunnen worden voorkomen. Natuurlijk hoop ik met de heer Van der Vlies dat wij nog heel lang van MKZ verschoond mogen blijven, maar als zo'n situatie zich voordoet, moet men snel kunnen handelen. Ik noem de Oostvaardersplassen als voorbeeld, waar dieren over een gigantisch gebied zijn verspreid. Als wij met elkaar vinden dat een bepaalde situatie drastische maatregelen rechtvaardigt, moet men snel en effectief kunnen handelen en dan is drijfjacht gewoon de enige methode. Dat is spijtig, maar het is nu eenmaal zo. Alleen om deze veterinaire redenen is het nodig om een dergelijke uitzondering mogelijk te maken. Overigens, ik vind dat ook dit te maken heeft met de intrinsieke waarde van dieren. Als deze werkwijze niet wordt gevolgd, zal men frequenter moeten optreden, hetgeen veel slechtere omstandigheden tot gevolg heeft.

De heer Van der Vlies vraagt zich af of de nu in de wet aangegeven methoden wel voldoende zijn: de aanzitjachtmethode en de beperkte vorm van drukjacht. Inderdaad gaat het om een forse beperking: een op een en zonder hond. Ik ben ervan overtuigd dat dit voorziet in een effectieve opzet. Wij hebben de aanzitmethode en die wordt aangevuld met de geschetste beperkte vorm. Dit biedt een voldoende effectief instrumentarium om de stand van wilde zwijnen op het gewenste peil te houden. Uit ervaringscijfers en onderzoek blijkt overigens dat nu al de jacht op wilde zwijnen voor 80% plaatsvindt met de aanzitmethode. Alleen in uitzonderingssituaties wordt nog gekozen voor de drukjachtmethode.

Het amendement van de heer Poppe op stuk nr. 10 strekt ertoe artikel 70 te laten vervallen op grond van het principe "gelijke monniken, gelijke kappen".

Wat regelt artikel 70? In artikel 70 is bepaald dat de minister van LNV de bevoegdheid heeft, besluiten te nemen voorzover het terreinen betreft waar het genot van de jacht berust bij de Kroondrager. De uitbreiding strekt ertoe dat ook de erkenning van de faunabeheereenheden en de goedkeuring van faunabeheerplannen ook gebeurt door datzelfde bevoegd gezag, de minister van LNV. Er wordt uitdrukkelijk niet voorzien in een afwijkingsbevoegdheid van het verbod hoefdieren te doden door middel van drijven. Dat betekent dat ik aanvaarding van dit amendement ontraad. Eigenlijk heeft mijnheer Passtoors het antwoord al gegeven, maar ik ben blij dat ik het nog eens mocht overdoen.

Het amendement op stuk nr. 8 van mevrouw Van Gent en mevrouw Vos betreft het bijvoeren. Over bijvoeren is ook door de Kamer het nodigde gezegd. Ik heb echter niet het idee dat daarover veel vragen zijn. Wij hebben dat goed geregeld naar aanleiding van het desbetreffende amendement van de heer Poppe. Het staat in de wet. Mevrouw Van Gent vindt dat percelen met voedergewassen die bedoeld zijn voor het bijvoeren van dieren nadrukkelijk verboden moeten worden in de wet. Ik begrijp waar het vandaan komt. Als bijvoeren verboden is, is het natuurlijk raar voerakkers wel toe te staan. Als wij het echter uitdrukkelijk in de wet zetten, is er een probleem. Wij weten niet wanneer een akker een voerakker is; bewijs dat maar eens. Dat is niet aan te tonen, ook niet door de soort gewassen die daarop verbouwd worden. Ik ben van mening dat het voorgestelde verbod op bijvoeren volstaat. Als je kunt aantonen dat een akker een functie heeft als voerakker, voldoet het algemene verbod op het bijvoeren en heb je dit extra verbod dus niet nodig. Bovendien maakt het het controle- en handhavingssysteem lastiger. Ik ontraad aanvaarding van het amendement en vooral vanwege redenen van wetstechnische aard.

Dan kom ik bij het amendement van mevrouw Van Gent c.s. Ik heb gezegd dat ik het noodzakelijk vind om in bijzondere omstandigheden te kunnen beschikken over de voorziening drukjacht. Als de drukjacht expliciet verboden wordt in de wet, vervalt de mogelijkheid voor GS om die ontheffing te geven. Het lijkt mij helder dat ik om die reden ook aanvaarding van dit amendement ontraad.

De voorzitter:

In tweede termijn hebben de leden een derde van de spreektijd van de eerste termijn.

De heer Passtoors (VVD):

Voorzitter. U zei dat de spreektijd in tweede termijn een derde van die in eerste termijn is. Uiteraard wil ik mij niet met de orde van de vergadering bemoeien, maar ik wijs er wel op dat interrupties niet mogelijk waren. Ik meen evenwel niet een derde van de spreektijd in eerste termijn nodig te hebben.

Ik dank de staatssecretaris voor de beantwoording. Zij heeft opmerkingen gemaakt over het invoeringstraject van de Flora- en faunawet. Zij zei dat een paar dingetjes nog niet helemaal geregeld waren, maar dat verder alles door kon gaan en dat goede afspraken met de provincies waren gemaakt. De provincies zouden ook geen behoefte aan uitstel hebben. Uit de brief van de provincie Overijssel blijkt echter iets anders.

Veel belangrijker is echter dat je niet van kleine dingetjes kunt spreken als er geen faunabeleid is. Ik vind ook dat het niet een klein dingetje is als niet effectief ontheffingen kunnen worden verleend, doordat er geen faunabeheerplan is. Dat plan is er niet, omdat er geen faunabeheereenheid is. De staatssecretaris heeft haar uiterste best gedaan alles voor elkaar te krijgen. Ik geef ze dan ook niet de schuld van de huidige situatie. Wel moet ik het volgende vaststellen. Er is overleg geweest en dat overleg bood op bepaalde momenten geen duidelijkheid en werd laat gevoerd. Verder stel ik vast dat sommige regelingen pas een week geleden in de Staatscourant zijn verschenen. Kortom, een aantal dingen is niet in orde.

Ik vraag mij in dit verband af: wat doet de politie? De staatssecretaris zegt wel dat de politie is geïnformeerd, maar toch geeft zij nog steeds verschillende signalen af. De buks kan wel, de buks kan niet, je kunt die meenemen, niet meenemen en zelfs: je moet de buks inleveren. Dan is er nog het punt van de voorlopige vergunningen: ik vraag mij af of over twee maanden alles klaar is.

Verder: welke garantie heeft de staatssecretaris dat de Eerste Kamer voor 1 april het wetsvoorstel heeft behandeld? Het is de vraag of die datum wordt gehaald. Ik geef toe: als die niet wordt gehaald, zou de staatssecretaris de andere artikelen al kunnen laten gaan gelden. In het besluit waarover ik het heb, staat echter over dit wetsvoorstel: ingaande 1 april 2002.

Voorzitter. Ik meen dus dat je niet kunt spreken van kleine dingetjes. Ik verwacht zelfs een valse start. De VVD zegt heel nadrukkelijk dat aan wetgeving drie eisen moeten worden gesteld. Zij moet goed en helder zijn. Zij moet handhaafbaar en zij moet uitvoerbaar zijn. We hebben nu niet met totaal nieuwe wetgeving te maken. Er gaat namelijk niet iets nieuws ontstaan. Als dat wel het geval zou zijn, had je de tijd om dingen te doen. Nee, het gaat om een bestaande regeling, om een regime dat op een andere wijze zal worden uitgevoerd en door andere instanties. Er moet echter continuïteit in het beheer zijn. Er moet continuïteit zijn bij het bestrijden van de schade. De mogelijkheid daartoe moet er althans zijn en blijven. Dat moet helder zijn. Als er nu een gat valt van een paar maanden of misschien wel van zes of negen maanden, afhankelijk van de provincie en de mogelijkheden, gaan wij verkeerd aan de slag. Daarom houd ik vast aan de motie die ik van plan was in te dienen en dien die nu in.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat de inwerkingtreding van de Flora- en faunawet zo goed mogelijk moet verlopen;

constaterende dat de meeste provincies zich nog niet naar behoren hebben voorbereid;

verzoekt de regering, de Flora- en faunawet in werking te doen treden met ingang van 1 januari 2003,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Passtoors en Schreijer-Pierik.

Ik vraag niet of deze motie voldoende wordt ondersteund, want dit is wel een erg amenderende motie.

De heer Passtoors (VVD):

Nee.

De voorzitter:

Jawel, ik heb goed geluisterd.

De heer Passtoors (VVD):

De invoeringsdatum staat niet in de wet. Die is bij KB vastgesteld. Dat KB is echter geen wetgeving. De vorige keer duurde het van 21 december tot 1 januari. Tussen 21 maart en 1 april kan gemakkelijk een nieuw KB worden geslagen.

De voorzitter:

Ik moet toch eerst nagaan of deze motie kan worden ondersteund. Ik zal hierover juridisch advies vragen. Volgens mij klopt dit niet. Als ik ongelijk heb, hoort u dit nog van mij, hopelijk nog in de loop van dit debat.

De heer Passtoors (VVD):

Graag.

Voorzitter. Samenvattend zeg ik dat de wijziging van de Flora- en faunawet moet plaatsvinden. Wij moeten ermee aan de slag. De wetswijziging moet goed werken. Wij staan er als VVD-fractie achter. Ik wil geen afstel, maar slechts uitstel om Passtoorsde invoering zo helder en goed mogelijk uit te voeren. Er moet namelijk een goed draagvlak voor de Flora- en faunawet worden gerealiseerd.

Mevrouw Swildens-Rozendaal (PvdA):

Voorzitter. Ik dank de staatssecretaris voor haar antwoord. De hoofdmoot van vandaag is inderdaad het verbod op de drijfjacht, zoals de voorzitter van deze vergadering terecht opmerkte. Dat betekent dat het probleem van de drukjacht overblijft. Ik heb de staatssecretaris uitdrukkelijk gevraagd hoe zij denkt over het rapport van Alterra en de daarin opgenomen conclusies. Als zij uit het rapport citeert, moet zij volgens mij ook de conclusies gelezen hebben. Daar staat namelijk in dat de aanzitjacht het meeste effect heeft en het meest welzijnvriendelijk is. Bersen is overigens ook een manier. De andere vormen zijn minder effectief en komen, in mijn eigen woorden, uit de conclusies als niet ideaal naar voren.

De staatssecretaris heeft groot gelijk als zij zegt dat de PvdA-fractie haar op dit been gezet heeft. In het vorige debat hebben wij haar inderdaad gevraagd om die rustiger vormen uit te werken. Wij hebben haar ook gevraagd of het mogelijk is een een-op-een-situatie te realiseren en of dat überhaupt geformuleerd en in de wettekst opgenomen kan worden. Kortom, wij hebben de staatssecretaris met een hoop huiswerk opgezadeld, maar zij heeft het allemaal keurig gedaan. Ik dank haar hartelijk daarvoor. Dat heb ik ook in mijn eerste termijn gezegd. Ik kan haar moeilijk kwalijk nemen dat zij dat verder heeft uitgewerkt.

Wij worden echter iedere dag wijzer. Mede naar aanleiding van het Alterra-rapport heb ik de staatssecretaris gevraagd of het echt nodig is om de drukjacht te handhaven. Ik begrijp wel hoe zij het probleem, met sympathie voor de gedachte van de heer Stellingwerf, wil oplossen. Aanzitjacht moet natuurlijk regel zijn. Met andere woorden, drukjacht moet geen regel zijn, zoals de staatssecretaris zei, want de aanzitjacht biedt voldoende soelaas. In hoge uitzonderingsgevallen, bijvoorbeeld in een voedselrijk jaar waarin geen wild zwijn in de buurt van de aanzit wil komen en zich niet wil laten verlokken, is het misschien toch nodig om een beperkte vorm van drukjacht uit te voeren. Ik snap dat punt wel. Het was ook wat de heer Stellingwerf naar voren bracht en dat komt sympathiek over.

Als medewetgever dragen wij evenwel een stuk verantwoordelijkheid voor goede regelgeving. De vraag is daarom of je zo maar tegen elkaar kunt zeggen dat het uit de wet geschrapt moet worden. De staatssecretaris heeft daarmee wel een punt. Schrappen van de mogelijkheid betekent dat je ook in de uitzonderingssituaties niets kunt doen. Dat klopt. Hoe krijg je echter voor elkaar dat het ook echt een uitzondering blijft? Het enkele feit dat wij vandaag met droge ogen tegen elkaar zeggen dat dit gebeurt, vind ik niet genoeg. Daarom vraag ik de staatssecretaris het volgende punt eens te bekijken. De provincies kunnen ontheffing geven. Die zullen daarbij volgens haar uitdrukkelijk de voorwaarde tot uitdrukking brengen dat het een uitzondering blijft. "Per jaar", zegt de staatssecretaris erbij, want in het ene jaar is het misschien wel nodig en in het andere jaar niet. Een van de pluspunten van artikel 68 waar de beheerders in de praktijk blij mee zijn, is dat de ontheffing voor een periode van ten hoogste vijf jaar en niet per jaar wordt gegeven. Hoewel het dus voor ten hoogste vijf jaar is, is het idee om er een stukje continuïteit in te bouwen, zodat er niet iedere keer een ontheffing hoeft te worden aangevraagd. Op grond van artikel 69 kan jaarlijks verslag uitgebracht worden met het oog op eventuele correcties. Er is echter geen verplichting tot correctie. Wij willen niet zover gaan om een jaarlijkse ontheffing in de wet op te nemen. De continuïteit sprak juist de beheerders aan. Wellicht kunnen de staatssecretaris en ik elkaar vinden in de oplossing dat de uitvoering in gedelegeerde regelgeving vormt krijgt. Er moeten sowieso nog enkele KB's en AMvB's geslagen worden. De staatssecretaris kan in een uitvoeringsbesluit aangeven dat drukjacht alleen is toegestaan als de aanzitjacht niet voldoet. Daarmee is vastgelegd dat GS de drukjacht alleen in uitzonderingssituaties toestaan. Ik geef de staatssecretaris deze oplossing in zeer dringende overweging.

De voorzitter:

Wilt u tot een afronding komen?

Mevrouw Swildens-Rozendaal (PvdA):

Ik had vier punten en ik ben nu aan het tweede toe, maar ik houd het heel kort.

De voorzitter:

Mevrouw Swildens, zo gaat het niet. U bent al veel langer aan het woord dan eenderde van de spreektijd in eerste termijn.

Mevrouw Swildens-Rozendaal (PvdA):

Ik probeer er op een goede manier met elkaar uit te komen, zodat wij het niet op de stemmingen hoeven laten aan te komen. Het gevaar daarvan is een uitkomst waar eigenlijk niemand blij mee is.

Wij zijn het eens met de staatssecretaris over de tweede nota van wijziging. Er heeft goed overleg met het IPO plaatsgevonden over de inwerkingtreding. De voorlichting, ook via het blad "De Jager" van de KNJV, was buitengewoon instructief. Mocht het voorstel van de heer Passtoors in stemming komen, dan kan ik nu al melden dat wij daar niet voor zijn.

De staatssecretaris is niet ingegaan op mijn bijna retorische vraag of het Faunafonds een ZBO is zoals wij ons dat voorstellen. Men mag wel de schade opnemen, maar niet uitbetalen. Het gaat erom dat men geheel zelfstandig opereert. Wil de staatssecretaris dit nog eens bezien?

De heer Poppe (SP):

Voorzitter. Ik ben blij dat de staatssecretaris en ik het eens zijn over de invoering per 1 april aanstaande en dan niet als grap. De motie-Passtoors lijkt meer op obstructie dan op een verstandige bijdrage aan het debat.

De verdediging van de staatssecretaris op het punt van de drukjacht is minder valide. Ik geef het voorbeeld van tien geweerdragers en tien drijvers die met een onderlinge afstand van 100 meter in linie lopen. Dan is er een linie van een kilometer. Bij politiecontrole zal men zeggen dat men een op een aan het jagen is. Als de wilde zwijnen toevallig in het schootsveld komen van een andere jager dan degene die bij de drijver hoort, zal deze de zwijnen gegarandeerd proberen te raken. Ondertussen lopen de opgejaagde beesten zo hard dat er sprake is van dezelfde effecten als bij een drijfjacht. De staatssecretaris ging ook voorbij aan de berekeningen van Alterra waaruit blijkt dat het wildbeheer met het gebruik van kooien het meest effectief is. Drukjacht is niet nodig. Er is een effectievere methode. Drukjacht kan, zoals ik reeds schetste, vormen van liniedrijfjacht aannemen. Drukjacht blijft daarmee een veredelde vorm van drijfjacht. Ik vond de staatssecretaris op dit punt niet sterk in haar verdediging. Ik vind dat drukjacht afgeschaft moet worden en zal het desbetreffende amendement dus steunen.

Voorzitter. Het amendement op stuk nr. 10 zorgt ervoor dat de regels voor iedereen gelijk zijn, dus gelijke monniken, gelijke kappen. De staatssecretaris zegt dat het om terreinen gaat die onder beheer van het Rijk vallen, namelijk de Kroondomeinen. Het Rijk moet daarover beslissen. Daarbij kan de situatie ontstaan dat daar een ander beheersplan van kracht is dan dat van de provincie, dat van kracht is voor het veldje ernaast dat niet onder het Rijk valt. Ik vind dat niet terecht. Als de provincie het beheersplan maakt, ook voor een stuk grond dat onder toezicht van het Rijk valt, dan kan de provincie dat doen in overleg met de beheerder van de grond. LNV komt er dan altijd aan te pas. Wat de redenering en de methode van beheersplannen maken betreft, gaat het principe "gelijke monniken, gelijke kappen" dan op. De weerlegging van de staatssecretaris dat dit amendement niet mogelijk is, is naar mijn mening niet valide. Er lijkt mij niets mis met het argument dat ik aandraag dat de provincie dat best kan doen voor de Staat, zoals zij dat ook voor andere grondeigenaren doet. Ik begrijp dus niet wat de staatssecretaris hiertegen heeft.

De staatssecretaris heeft over het amendement op stuk nr. 8 van mevrouw Van Gent over de voerakkers gezegd dat dit niet te controleren zou zijn. Dit is echter wel te controleren. Als er een veldje is met maïs in een gebied waar zwijnen leven en er zit laag bij de grond geen schrikdraadje omheen, dan kunnen we ervan uitgaan dat het een voerakker is. Als een grasveld midden in het bos als grasveld in stand gehouden wordt en jong opschot van bomen wordt weggehaald om het veld open te houden, dan kunnen wij ervan uitgaan dat het een voerakkertje is. Het is dus wel te controleren en we moeten het amendement dus aannemen.

Mevrouw Van Gent (GroenLinks):

Voorzitter. Ik dank de staatssecretaris voor haar antwoord, maar wij zijn nog niet geheel tevreden.

Ik begin met de rode lijst en de Habitatrichtlijnen. De staatssecretaris zegt dat dit te regelen valt bij algemene maatregel van bestuur, wanneer de Kamer dat wil. Ik vind dit een beetje vaag. Is dit een toezegging dat zij het gaat regelen? Ik dien voor alle zekerheid toch maar een motie in. Wij kunnen dan in tweede termijn wellicht zaken met elkaar doen.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat :

  • - in de voorgestelde aanpassing van de Flora- en faunawet (28020, nr. 7) voor beschermde dier- en plantensoorten die zijn opgenomen in Bijlage IV van de Habitatrichtlijn, een zware toets moet worden doorlopen, ingevolge artikel 75, lid 5, van de Flora- en faunawet, voordat vrijstelling of ontheffing wordt verleend;

  • - deze zware toets niet geldt voor alle dier- en plantensoorten die zijn opgenomen op de Rode Lijst;

van mening dat ook voor alle bedreigde en zeer bedreigde dier- en plantensoorten genoemde zware toets ingevolge lid 5 gevolgd zal moeten worden;

verzoekt de regering, bij algemene maatregel van bestuur ingevolge artikel 75, lid 5, sub c, van de Flora- en faunawet die bedreigde en zeer bedreigde dier- en plantensoorten aan te wijzen, welke niet zijn opgenomen in Bijlage IV van de Habitatrichtlijn,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Van Gent. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 11(28020).

Mevrouw Van Gent, moet er in de motie niet bijstaan welk lid 5 dit is?

Mevrouw Van Gent (GroenLinks):

Ja. Ik ben graag bereid om dat even aan te passen.

De voorzitter:

Dat is goed.

Mevrouw Van Gent (GroenLinks):

Ik ben absoluut tegen het uitstellen van de invoering van de Flora- en faunawet en steun de staatssecretaris volledig in haar redenering. Het Landelijk overleg faunabeheer zegt twee jaar op deze wet te hebben gewacht en wil haar dan ook voortvarend invoeren. Op de valreep komt er een brief van de provincie Overijssel, terwijl wij niets hebben gehoord van het IPO. Moeten wij daarom een heel circus starten om de invoering uit te stellen? Daar voelen wij helemaal niks voor. De mooie woorden die de heer Passtoors namens de VVD sprak, wantrouw ik toch enigszins. Hij zegt erg voor de invoering van deze wet te zijn, maar ondertussen doet hij er alles aan, die uit te stellen.

De heer Passtoors (VVD):

Als ik in deze zaal iets zeg, wordt dat letterlijk vastgelegd. Juist daarom zeg ik zo nadrukkelijk: geen uitstel vanwege afstel. Ik vraag alleen om uitstel ter wille van een goede uitvoering! Ik maak dan ook bezwaar tegen uw opmerking. Hetzelfde geldt voor de heer Poppe die zegt dat ik obstructie pleeg.

Mevrouw Van Gent (GroenLinks):

Het is jammer dat u op basis van één brief die gisteren binnen is gekomen dit soort conclusies trekt. Ik heb aangegeven dat er ook andere berichten zijn. Ik kies mijn eigen woorden. U kunt daar wel bezwaar tegen hebben, maar ik neem er geen woord van terug, mijnheer Passtoors!

Wij hebben een amendement ingediend over de drukjacht. De staatssecretaris heeft een heel verhaal gehouden over handhaafbaarheid en heterdaadjes. Ik heb echter niets gehoord wat wij ook al niet vernomen hebben in de schriftelijke rondes. Daarom heb ik in mijn eerste termijn al gezegd dat wij die argumenten niet overtuigend vinden. Er moet druk op de ketel blijven om drukjacht niet toe te passen. De staatssecretaris wijst op Van Genthet rapport van Alterra en het mastrijke jaar. Ik heb dat rapport natuurlijk ook met veel belangstelling gelezen. De staatssecretaris winkelt mijns inziens een beetje selectief in de tabel die in het rapport is opgenomen. Zij noemt een hele trits op, maar kooien scoort ook erg goed en daarover hoor ik haar niet. Er zijn dus wel degelijk alternatieven, mocht dat noodzakelijk zijn in grote uitzonderingsgevallen. Handhaving van de term "nee, mits bij drukjacht" is in onze ogen niet nodig en daarom handhaaf ik mijn amendement.

Ons amendement op stuk nr. 8 betreft het bijvoeren. De heer Poppe heeft ook al aangegeven dat het daarbij gaat om speciaal aangelegde voerakkers, maar ook om boerenland zonder fatsoenlijke afrastering waar die beesten zich vervolgens volvreten en bijgevoerd worden. Wellicht krijgen die boeren daar op de een of andere manier ook nog een vergoeding voor. Wij handhaven daarom ook dit amendement. De staatssecretaris heeft het over de functie van voerakker en een algemeen verbod. Het gaat om dat algemene verbod, maar soms gebeurt het toch nog via een achterdeurtje en dat moet worden aangepakt. Als de staatssecretaris aanvaarding van ons amendement alleen ontraadt om wetstechnische redenen, ben ik benieuwd hoe zij het wel op een goede manier kan regelen, waardoor mijn amendement wellicht overbodig wordt.

Er is al gesproken over de ontsnippering. Er is al het nodige gebeurd, maar wij willen wat meer expliciet de alternatieven voor de drukjacht aangeven. Om die reden dien ik de volgende motie in.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat de belangrijkste leefgebieden van wilde zwijnen en andere grote hoefdieren doorsneden worden door infrastructuur en afrasteringen;

overwegende dat uit onderzoek blijkt dat eventuele schade door deze dieren vergroot wordt door versnippering van leefgebieden;

overwegende dat de Kamer reeds eerder middels de motie-Vos (27000-XIV, nr. 76) de regering heeft gevraagd het ontwikkelen van alternatieven voor de jacht en onderzoek hiernaar actief te stimuleren;

verzoekt de regering, op korte termijn de Kamer een plan van aanpak voor het stimuleren van alternatieven voor afschot van wilde zwijnen en andere grote hoefdieren toe te sturen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is ingediend door het lid Van Gent. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 12(28020).

Mevrouw Schreijer-Pierik (CDA):

Voorzitter. Ik bedank de staatssecretaris voor de antwoorden.

Ik ga kort in op de nota van wijziging en artikel 75. Ik heb heel duidelijk begrepen van de staatssecretaris dat er geen problemen zullen komen bij het afbreken van stallen en het bouwen van huizen als het om een mol of een kolonie bruine muizen gaat. Ik hoor de staatssecretaris roepen: integendeel. Dat is goed. Niet alleen ik, maar ook mijn collega Van Wijmen, die de Natuurbeschermingswet als advocaat goed kent, had twijfels. Het is nu echter duidelijk door de staatssecretaris uitgesproken.

Bij de kwestie van inwerkingtreding van de Flora- en faunawet op 1 april moet helder zijn dat wij vinden dat het vele werk dat is verricht een goed verloop moet krijgen in de toekomst. De wet mag geen 1 april-grap zijn. Ik zeg tegen de staatssecretaris dat wij niet tegen haar zijn. Het gaat erom dat de wet goed uitgevoerd moet kunnen worden. De staatssecretaris heeft daar zelf ook veel energie ingestopt.

De brief van de provincie Overijssel zal de staatssecretaris direct of indirect hebben bereikt. Daar staat in dat er nog geen duidelijkheid is over de rijksbijdrage aan de provincies en dat met de bestaande rijksmiddelen van een adequate uitvoering geen sprake zal zijn. Dit klemt met name in de beginperiode, vooral zolang er geen faunabeheersplan van de FBE's beschikbaar zijn en die niet door GS zijn goedgekeurd. Zolang er geen goedgekeurd faunabeheersplan is, moet GS de aanvragen individueel behandelen. Mijn vraag is of dit alles klopt. De staatssecretaris heeft immers gezegd dat de financiële afhandeling is afgerond. Klopt het wat in deze brief staat? Deze brief dateert overigens van gisteren.

De staatssecretaris heeft een goede uitleg gegeven over de drijfjacht en de drukjacht. Ik vraag, met het oog op de AID, de controle en de handhaving van de milieuwetgeving, ervoor zorg te dragen dat er goede cijfers beschikbaar komen. Verschillende keren zijn de cijfers niet aanwezig geweest.

De staatssecretaris heeft gesteld dat met name de jachtvergunningen wel uitgegeven zijn en dat de politie die dus wel kan afgeven. De staatssecretaris heeft dat gisteren duidelijk uiteengezet. Hoe moet ik dan de volgende brief van de politie Noord-Brabant lezen? Zij betreuren het dat de wetgever niet op tijd in een en ander heeft kunnen voorzien. De politie stelt bij de uitvoering gebonden te zijn aan de van toepassing zijnde wettelijke voorschriften van de Wapenwet. Andere jaren duurde het afgeven overigens ook lang. Nu speelt er echter iets anders.

Staatssecretaris Faber:

Van welke datum is de brief van de politie Noord-Brabant?

Mevrouw Schreijer-Pierik (CDA):

Dat kan ik zo gauw niet vinden. Ik zal de staatssecretaris de brief overhandigen. De vraag is echter of het punt van de Wapenwet inmiddels is geregeld.

De heer Stellingwerf (ChristenUnie):

Voorzitter. Ik dank de staatssecretaris voor haar antwoorden. Ik zal mij beperken tot enkele statements.

Bij de tweede nota van wijziging gaat het om de beschermde status en het voorkomen van extreme bestuurslast. Wij kunnen akkoord gaan met de gegeven uitleg van de staatssecretaris in eerste termijn en met haar toezegging om aan de slag te willen gaan met een AMvB. Op dat punt ligt zelfs een motie voor. Wij hebben er vertrouwen in dat het zal gebeuren.

Het betoog van de regering over de datum van inwerkingtreding vind ik overtuigend. Uitstel lost niets op. Inwerkingtreding zal naar onze opvatting stimuleren dat men zal trachten de overgangsproblemen met des te meer inzet te voorkomen en dat de periode zo kort mogelijk gehouden zal worden. Feitelijk is er overigens al sprake van een overgangsperiode van enkele jaren. Men had allang kunnen en moeten anticiperen. De datum van 1 april komt immers steeds dichterbij.

Ik kan de redenering van de staatssecretaris over de drijfjacht wel volgen. Het principe is dat aanzetjacht de regel is en een-op-een-drukjacht de uitzondering. De mogelijkheid van de drukjacht moet in de wet staan, anders kan het college van GS geen ontheffing verlenen. Dit is helder, maar ik ben er niet van overtuigd dat die situatie ook op deze manier zal ontstaan. Het klinkt goed wat de staatssecretaris zegt, maar zij biedt geen garantie. De omstandigheid op grond waarvan tot ontheffing van de regel wordt gekomen, staat in ieder geval nergens beschreven. Wij kunnen niet alleen maar afgaan op de goede bedoelingen van alle colleges van GS. Ik zou de staatssecretaris kunnen volgen als op enige plek wordt beschreven en omschreven wanneer de een-op-een-drukjacht als uitzondering aan de orde is. Als zij dit kan garanderen, heb ik geen behoefte aan een amendement op dit punt van GroenLinks of van welke fractie dan ook. Als de staatssecretaris met niets komt, overweeg ik alsnog zelf een amendement in te dienen, maar ik hoop dat mij dit werk kan worden bespaard.

De staatssecretaris heeft niet de vraagtekens kunnen wegnemen die ik bij de handhaafbaarheid heb geplaatst. Zij stelt dat er een combinatie per jachtgebied actief kan zijn. Die relatie met het jachtgebied lees ik nergens in de wet. Bij een goede intentie hoeft er geen probleem te zijn, dit onderken ik ook wel. Als de colleges van GS echt alleen ontheffing verlenen in uitzonderingssituaties, zal dit in de praktijk een klein probleem blijken te zijn. Dit is dus wel afhankelijk van een toezegging op mijn eerdere vraag. Indien dit in de praktijk toch tot problemen leidt en dit blijkt uit de evaluatie, is de staatssecretaris dan bereid tot aanscherping over te gaan?

Mevrouw Van Gent (GroenLinks):

Het is mij niet duidelijk waarom de heer Stellingwerf in uitzonderingsgevallen voor de drukjacht is. In het rapport van Alterra wordt aangegeven dat de kooi een behoorlijk goed alternatief is.

De heer Stellingwerf (ChristenUnie):

Mevrouw Van Gent spreekt terecht over "behoorlijk goed". Ik kan meegaan in de redenering van de staatssecretaris dat de verschillen niet zo groot zijn en dat de praktijk heeft geleerd dat een beperkte een-op-een-drukjacht in uitzonderingssituaties een redelijke oplossing biedt voor een praktisch probleem. Ik kan niet goed overzien welke stellages moeten worden opgesteld om een wild zwijn te vangen, wat er dan met het zwijn moet gebeuren en hoe je dat doet. Bij de verschillende mogelijkheden buiten de drijfjacht zijn nogal wat plusjes geplaatst. Ik denk dat de verschillen marginaal zijn.

Mevrouw Van Gent (GroenLinks):

De heer Stellingwerf wijst op de praktische problemen, maar die zijn er ook bij de handhaafbaarheid van de drukjacht en de mitsen en maren van de uitzonderingen. Hoe kun je die controleren en regelen? Zou het niet beter zijn de drukjacht te verbieden en in plaats daarvan te kiezen voor de kooi? Die scoort toch beter?

De heer Stellingwerf (ChristenUnie):

Ik heb aangegeven dat drukjacht alleen moet worden toegestaan in uitzonderingssituaties als er sprake is van een goed mastjaar en er te veel jongen zijn. In die situatie zou je dan kunnen optreden op de manier die ik heb aangegeven, maar dit moet dan wel beschreven staan en dit is nu niet het geval. Ik ben het op dit punt dus nog niet eens met de staatssecretaris.

De heer Poppe (SP):

De verdediging van de heer Stellingwerf is niet helemaal valide. In de praktijk is gebleken dat wilde zwijnen bijna met de hand kunnen worden gevoerd. Daardoor zijn zij heel eenvoudig te vangen met een kooi met lokvoer. Dit is de verklaring voor het gunstige resultaat in het rapport van Alterra. Waarom twijfelt de heer Stellingwerf aan deze methode?

De heer Stellingwerf (ChristenUnie):

Als de heer Poppe zegt dat de zwijnen al bijna met de hand kunnen worden gevoerd, is een een-op-een-drukjacht eigenlijk ook niet nodig.

De heer Poppe (SP):

Als er wordt gejaagd, rennen de zwijnen weg, want dan wordt er geknald.

De heer Stellingwerf (ChristenUnie):

In die situatie is er eigenlijk geen sprake van jacht, maar van afschot.

De heer Van der Vlies (SGP):

Voorzitter. Ik zeg de staatssecretaris dank voor haar beantwoording. Naar aanleiding van mijn feitelijke vragen verwees zij mij naar haar brief van 5 februari. Ik zou bij interruptie hebben verwezen naar een brief. Niet zomaar een kattenbelletje, maar een brief de dato 20 maart jongstleden van één lid van Gedeputeerde Staten van een provincie waarin het faunabeheer een grote rol speelt. De passages heeft mevrouw Schreijer al voorgelezen. Weliswaar was het een brief van één provincie, maar er stond uitdrukkelijk in de inhoud niet alleen voor de provincie Overijssel geldt, maar ook voor andere provincies. Dat was de grond voor mijn feitelijke vraag. Als ik medeverantwoordelijkheid ga dragen voor de invoering van een wet, waarvan wij allen vinden dat deze zorgvuldig moet gebeuren, dan vind ik dat ik recht heb op een klip en klaar antwoord op mijn vraag.

Mevrouw Swildens-Rozendaal (PvdA):

U beroept zich op het oordeel van dé provincies, maar leidt dit af uit de brief van één provincie. Maar als het zo breed zou leven in de provincies, had het dan niet meer voor de hand gelegen dat wij gisteren een brief hadden ontvangen van het IPO in plaats van van één provincie die andere provincies en marge noemt?

De heer Van der Vlies (SGP):

Dat zou inderdaad sterker zijn geweest.

Staatssecretaris Faber:

Nog even voor de duidelijkheid: komt de brief van het college of alleen van één gedeputeerde?

De heer Van der Vlies (SGP):

Uit de ondertekening maak ik op dat de brief afkomstig is van één gedeputeerde.

Staatssecretaris Faber:

De brief is dus niet afkomstig van het college.

De heer Van der Vlies (SGP):

Het staat er zoals het er staat. Maar als deze man dit zegt op persoonlijke titel, vanuit zijn portefeuilleverantwoordelijkheid, dan heeft hij een probleem met zijn college. Overijssel heeft ook een democratisch bestuur, dus dan zit daar een probleem. Maar laten wij dit terzijde leggen. Ik wil de garantie dat deze wet zorgvuldig wordt ingevoerd. Als de staatssecretaris zegt dat dit kan, dan heb ik dat serieus te nemen. Als het straks echter toch een slag anders blijkt te liggen, dan draagt zij de politieke verantwoordelijkheid en heeft zij dus een probleem. Zo simpel is het. Als ik een brief krijg van een lid van het college van Gedeputeerde Staten van welke provincie ook, dan neem ik die serieus. Overigens zijn er ook signalen van waterschappen en andere actoren in dit veld, dus het signaal staat niet op zichzelf. Het is wel het meest recente signaal en het stelligst over het ontbreken van bestuurlijke overeenstemming.

Mijn tweede punt betreft het rumoer over de jachtakteformulieren. Het was inderdaad verschrikkelijk jammer dat ik gisterenmiddag niet het algemeen overleg kon bijwonen. Ik had dat volgaarne gedaan, maar deel met u allen de eigenschap dat ik slechts op één plek tegelijk kan zijn en ik had elders in dit huis verplichtingen. Ik heb evenwel kennisgenomen van de mededeling hierover van de staatssecretaris en vind die toereikend, zeker als de vraag van mevrouw Schreijer over Noord-Brabant nog wordt beantwoord.

Mijn laatste opmerking betreft de drukjacht. Ik ben het eens met de staatssecretaris dat hiervoor enige geclausuleerde ruimte moet blijven. In bepaalde omstandigheden lijkt me de drukjacht nodig voor effectief faunabeheer. Als we dit decentraliseren, dan moeten we dat ook consequent doen en met een geloof in de handelwijze van de provinciale besturen. Een zekere ruimte voor flexibiliteit, voor een afweging hunnerzijds van de kenmerken van bepaalde gebieden en locaties moet er wel zijn. Ik voel er dus niets voor om dit dicht te spijkeren, zoals enkele amendementen beogen.

Als mevrouw Van Gent ook mij zou tegenwerpen dat er een alternatief is, wijs ik haar er wel op dat dit maar beperkt waar is. Ik erken dat uit het rapport blijkt dat het rendement van de kooi goed is, maar op het punt van stress scoort de kooi daarentegen relatief slecht. Ik kan mij niet zo goed voorstellen dat de fracties van de SP en GroenLinks, fracties die als dierenvrienden te boek staan, daaroverheen stappen. Ik wees hier al in een interruptiedebatje met de heer Poppe op. In het rapport staat uitdrukkelijk dat de wijze waarop de dieren worden gedood van groot belang is voor de stress, maar op dit moment niet aan te geven. Ik vind de kooi daarom nog geen volwaardig alternatief.

Mevrouw Van Gent (GroenLinks):

In het rapport krijgt de stress bij de drukjacht slechts een mager plusje. Het verschil is dus helemaal niet zo groot.

De heer Van der Vlies (SGP):

Het verschil tussen een plusje en een minnetje is wel het verschil tussen voldoende, onvoldoende of matig en slecht. Zie de code. Ik lees gewoon voor wat er staat.

De voorzitter:

De motie op stuk nr. 11 van mevrouw Van Gent is inmiddels gewijzigd rondgedeeld. De woorden "ingevolge lid 5" zijn veranderd in "ingevolge artikel 75, lid 5".

De heer Passtoors (VVD):

Voorzitter. Om misverstanden te voorkomen vroeg u ons, duidelijk te maken dat de motie op stuk nr. 13 niet vraagt om amendering. Daarom hebben wij het dictum in de motie-Passtoors/Schreijer-Pierik zo geformuleerd dat het thans luidt: "verzoekt de regering, te bevorderen dat de Flora- en faunawet in werking treedt met ingang van 1 januari 2003."

De voorzitter:

Naar mij blijkt, wordt deze motie voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 13 (28020).

Ik wijs u erop dat ik als voorzitter een motie alleen maar beoordeel op de vraag of zij formeel juist is geformuleerd. Ik beoordeel niet of zij wel of niet wenselijk is. Ik zeg dat, omdat dit nogal eens door elkaar loopt in dit soort debatten. Het leek erop dat in deze motie werd gevraagd om een amendement op een Koninklijk Besluit en dat is niet echt mogelijk. Vandaar dat er enige ruimte in het dictum is gezocht. De staatssecretaris weet echter ongetwijfeld heel goed wat de heer Passtoors en mevrouw Schreijer met deze motie beogen.

Staatssecretaris Faber:

Zowel mevrouw Schreijer als de heer Van der Vlies hebben mij nog eens indringend gevraagd hoe het mogelijk is dat ik zeg dat er heldere afspraken zijn gemaakt met de provincie en zij toch een brief ontvangen van een gedeputeerde waarin iets anders staat. Dat is toch echt de verantwoordelijkheid van die gedeputeerde. Ik heb afspraken gemaakt met het IPO, het orgaan dat namens alle provincies zaken doet. Wij hebben ook zaken gedaan. Als een gedeputeerde schrijft dat het financiële deel niet rond is, stel ik graag mijn brief van 5 februari aan het IPO ter beschikking, want in die brief zijn de afspraken heel helder weergegeven.

Het IPO heeft hierop niet gereageerd om de doodeenvoudige reden dat die brief van 5 februari een weerslag is van onze afspraken. De brief begint dan ook met de woorden: hierbij bevestig ik onze afspraken inzake de financiering. Deze afspraken zijn klip en klaar en per brief bevestigd. daarmee is het IPO akkoord gegaan. Dat dit bij een gedeputeerde niet helemaal is doorgedrongen, is spijtig, maar ook niet meer dan dat.

Men heeft mij verder gevraagd of het een groot probleem is dat nog niet alle faunabeheerplannen gereed zijn. Het is natuurlijk wel lastig en vervelend, maar dat neemt niet weg dat het de verantwoordelijkheid van de gedeputeerden is om hier achteraan te zitten. Wij hebben immers niet voor niets al een paar jaar geleden extra geld uitgetrokken voor deze plannen. U herinnert zich ongetwijfeld nog goed dat wij toen hebben gediscussieerd over de vraag of daarvoor ƒ 250.000 of misschien zelfs 10 mln gulden nodig was. Er is een traject uitgezet om ervoor te zorgen dat faunabeheereenheden werden opgericht en plannen werden opgesteld. Het is spijtig dat een en ander nog niet in alle gevallen geregeld is, maar het is geen onoverkomelijk probleem voor het verlenen van ontheffingen. Ook als faunabeheerplannen niet gereed zijn, kunnen ontheffingen worden verleend en zijn beheer en schadebestrijding mogelijk. De stelling dat een zorgvuldige inwerkingtreding en uitvoering in de weg worden gestaan, kan ik naar het rijk der fabelen verwijzen. De financiën zijn rond en ontheffingen kunnen worden verleend. Het lijkt mij een stimulans voor de provincies om op korte termijn zaken op de rails te zetten. De ontheffingen kunnen worden verleend maar het is wat lastig en het vergt wat meer administratieve rompslomp omdat men de zaken niet helemaal gereed heeft. Ik ben evenwel niet bereid om die praktijk te belonen door meer tijd uit te trekken. Ik voorspel dat wij in dat geval op 21 december exact dezelfde discussie voeren, te meer daar afspraken helder zijn gemaakt en de geluiden daarover absoluut niet eensluidend zijn. Sterker, slechts een kleine minderheid is van mening dat de inwerkingtreding moet worden uitgesteld. Ik ontraad daarom de aanneming van de motie van de heer Passtoors ten zeerste.

De heer Passtoors (VVD):

Wat gebeurt er als een ontheffing verleend wordt alvorens een beleidsplan is vastgesteld? Kan die ontheffing achteraf nietig worden verklaard? Wat verwacht de staatssecretaris van bezwaar- en beroepsprocedures?

Staatssecretaris Faber:

Bezwaar en beroep kunnen te allen tijde worden aangetekend. Het ontbreken van een faunabeheerplan kan evenwel geen reden zijn om een ontheffing ongegrond of nietig te verklaren omdat het geregeld is dat een faunabeheerplan niet absoluut noodzakelijk is. Als het faunabeheerplan op een gegeven moment beschikbaar is en daaruit blijkt dat een ontheffing op andere gronden moet worden verleend, dan zal dit resulteren in een administratieve handeling. In de toekomst zal daarvan vaker sprake zijn. Een faunabeheerplan zal immers aan wijziging onderhevig zijn want omstandigheden veranderen. Het gaat toch om de natuur en om natuurlijke processen. Dit lijkt mij geen groot probleem.

De heer Passtoors (VVD):

Ik heb gewezen op het faunabeleid op grond waarvan de provincie al dan niet ontheffingen moet verlenen.

Staatssecretaris Faber:

De heer Passtoors suggereert dat de provincies plotseling wakker geschud zijn met de datum van 1 april in het vizier. Naar mijn mening is dat merkwaardig. Vanaf 1995 geven provincies vergunningen af in het kader van de Vogelwet, de Jachtwet, de Natuurbeschermingswet en de Boswet. Het is dan ook niet aan de orde dat provincies op dit punt geen ervaring zouden hebben. Gelet op de jarenlange discussies over de wijze van regelen en het akkoord over de financiën is het nu een goed moment voor invoering. Sterker, de periode vanaf 1 april is een gunstige periode, want de broed- en schoontijd is gaande. Het jachtseizoen is niet aan de gang. Mijns inziens zijn er absoluut geen bezwaren om de wet gewoon per 1 april in werking te laten treden.

Mevrouw Swildens heeft een vraag gesteld over het Faunafonds, die ik in eerste instantie heb laten liggen. Zij vroeg mij met name om nog eens naar een aantal zaken te kijken. Er is inderdaad één Faunafonds; er zijn geen twaalf aparte fondsjes. Het bestuur daarvan besluit over schadegevallen. Het lijkt mij helder dat de uitvoering zo efficiënt mogelijk dient te gebeuren. Op basis van artikel 100 kent de minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij aan het Faunafonds een secretariaat toe. Ik ben zelf slechts verantwoordelijk voor de administratie en kan geen besluiten nemen. Ik zeg desondanks graag toe, er nog eens naar te kijken.

Mevrouw Swildens en de heer Stellingwerf zijn ingegaan op de noodzaak voor het opnemen van de mogelijkheid tot drukjacht in het wetsvoorstel. Ik ben blij dat de heer Stellingwerf ook vindt dat, als de drukjacht inderdaad in een aantal gevallen noodzakelijk is, dit in de wet moet staan. Als in de wet staat dat het verboden is, kan er namelijk geen ontheffing worden gegeven. Beiden gaven aan dat niet nader is geregeld wanneer er sprake is van zo'n uitzonderingssituatie. Dit staat echter omschreven in het Besluit faunabeheer. In deze AMvB worden eisen gesteld aan de faunabeheerplannen. Er is uitdrukkelijk opgenomen dat de noodzaak om bepaalde handelingen uit te voeren in dat faunabeheerplan moet worden omschreven. Dat betekent dat de noodzaak om drukjacht uit te oefenen een op een moet zijn aangegeven. Daarmee is het volgens mij goed geregeld.

Mevrouw Swildens-Rozendaal (PvdA):

Op zich zou daarmee kunnen worden volstaan. Daarbij is echter van belang dat faunabeheerplannen vaak hun werking hebben over een aantal jaren. Ontheffingen gelden voor maximaal vijf jaar. GS moeten dan duidelijk de omstandigheden omschrijven waaronder drukjacht mag plaatsvinden. Als het op deze manier wordt opgelost, zijn wij een heel eind verder. De minister heeft dan met artikel 71 in de hand de mogelijkheid, te vragen hoe het gaat. Als het dan "niet gaat", zou er per AMvB, gekoppeld aan artikel 74, een nadere invulling van dit specifieke punt moeten kunnen worden gegeven. Als dit mogelijk is, is het aan alle kanten zodanig dichtgetimmerd dat de vinger aan de pols kan worden gehouden, zodat het echt een uitzondering blijft. Ik stel een positieve houding van de staatssecretaris tegenover deze mogelijkheid op prijs. Anders regelen wij het namelijk liever bij amendement.

Staatssecretaris Faber:

Wij behandelen nu het wetsvoorstel op dit punt. Verder heb ik nadrukkelijk naar voren gebracht op welke wijze volgens mij in de wet, in de toelichtingen daarop en in de diverse besluiten daarover, heel goed is dichtgetimmerd dat er een absolute controle is dat het alleen gebeurt in een aantal bijzondere situaties. Met name op basis van het Besluit faunabeheer kan dit strikt worden gecontroleerd. Ik zie geen aanleiding om het nog verder te regelen. Ik wil mevrouw Swildens wel toezeggen dat ik GS nog eens diep in de ogen zal kijken; dat is eigenlijk wat zij wil. Ten aanzien van de uitvoering door GS van het ontheffingenbeleid, zal ik mij laten inlichten over het toelaten van die een-op-een-situatie, in het licht van artikel 79 van de Flora- en faunawet. Ik zal mij daarover expliciet laten informeren, mede gelet op het debat hier in de Kamer. Overigens, gelet op hetzelfde debat ben ik van mening dat de zaken voldoende zijn dichtgetimmerd.

De heer Stellingwerf (ChristenUnie):

Daar ben ik nog niet van overtuigd. Het staat wel her en der beschreven, maar er staat niet bij wat de uitkomst moet zijn. Dat is mijn probleem. Het besluit dat u noemt, vermeldt dat een en ander beschreven kán worden, maar niet dat het beschreven wordt. Ik vraag mij af of u niet, door middel van een AMvB op basis van artikel 74, de mogelijkheid moet hebben om er tussentijds nader invulling aan te geven.

Staatssecretaris Faber:

Voorzitter. Volgens mij geeft de heer Stellingwerf een verkeerde voorstelling van zaken. In het besluit staat niet dat een en ander "kan" worden beschreven. Neen, daar staat dat het er gewoon aan moet voldoen. Dat betekent dat de zaken wel degelijk voldoende zijn geregeld. Gelet op de toezegging die ik mevrouw Swildens heb gedaan – ik zal mij op dit punt expliciet door gedeputeerde staten laten inlichten – komt het mij voor dat wij voldoende instrumenten in handen hebben om de drukjacht zodanig te regelen dat die alleen een op een plaatsvindt, zonder hond en alleen onder zodanige omstandigheden dat het absoluut noodzakelijk is. Dat moge toch voor iedereen duidelijk zijn, gelet op de wetsgeschiedenis, de debatten en de gegeven toelichtingen.

Voorzitter. Ik kom bij de moties van mevrouw Van Gent.

De heer Poppe (SP):

De staatssecretaris zei zojuist: "En nu de heer Poppe." Vervolgens kwamen er interrupties. Ik ben benieuwd wat zij wilde zeggen.

Staatssecretaris Faber:

Voorzitter. Sprekend over zijn amendement over de faunabeheerplannen, zei de heer Poppe dat het vreemd was dat voor een gebied waarvoor de minister de bevoegdheden heeft, een plan kan gelden dat afwijkt van het plan voor een aangrenzend gebied dat door de provincie wordt bekeken. Welnu, dat is inherent aan de wet. Er zijn twaalf provincies en het is mogelijk dat het faunabeheerplan voor het ene gebied anders is dan het plan voor het andere. Er kunnen ook binnen één provincie verschillende faunabeheerplannen zijn. Ik zie daar geen enkel probleem. Ik merk dat de heer Poppe het niet met mij eens is; dat mag. Ik geef hem de verzekering dat er op een consistente wijze naar de plannen wordt gekeken. Daar behoeft hij zich geen zorgen over te maken.

Voorzitter. Mevrouw Van Gent heeft voor de zekerheid een motie over de rodelijstsoorten ingediend. Als ik zeg dat ik het oordeel over die kwestie aan de Kamer overlaat, vind ik het begrijpelijk dat men dit even wil verankeren. Na het debat ben ik van oordeel dat een dergelijke AMvB er moet komen. Laten wij dat maar vaststellen. Of dat nu precies zo moet als in deze motie is verwoord – het zou voor alle rodelijstsoorten moeten gelden – is een andere zaak. Wat dat betreft maak ik een voorbehoud omdat men zich kan voorstellen dat dit voor planten niet helemaal aan de orde is. Ik zal heel duidelijk aangeven voor welke soorten de AMvB geldt. Als op goede gronden blijkt dat een en ander niet voor alle rodelijstsoorten dient te gelden, zal dat worden aangegeven zodat daarover opnieuw kan worden gedebatteerd.

Mevrouw Van Gent (GroenLinks):

Na deze behoorlijke toezegging trek ik mijn motie in.

De voorzitter:

Aangezien de motie-Van Gent c.s. (28020, nr. 11) is ingetrokken, maakt zij geen onderwerp van beraadslaging meer uit.

Staatssecretaris Faber:

Voorzitter. Motie nr. 12 van mevrouw Van Gent acht ik overbodig. De motie van mevrouw Vos, gericht op het onderzoek van alternatieven, wordt uitgevoerd in overleg met het Faunafonds. Ik vind de motie dan ook overbodig want er wordt aan gewerkt. Ik heb dat onderzoek uitbesteed. Het Faunafonds is absoluut overtuigd van nut en noodzaak van een en ander. Het onderzoek heeft echter enige tijd nodig. Zodra ik de resultaten daarvan binnen heb, zal ik u die toezenden.

Op het moment dat het punt van de voerakkers expliciet in de wet wordt geregeld terwijl niet duidelijk is hoe een en ander precies gecontroleerd kan worden, creëer je een lastig probleem en wordt de wet onnodig ingewikkeld. Als het namelijk heel duidelijk een voerakker is – bijvoorbeeld, zoals de heer Poppe zegt, een maïsveld zonder draadjes eromheen – valt dat onder het verbod van bijvoeren. Daarvoor is dit amendement niet nodig.

De heer Poppe en mevrouw Van Gent verkiezen kooien boven drukjacht. Ik zou de woorden van de heer Van der Vlies willen onderstrepen. In het Alterra-rapport (pagina 32) staat uitdrukkelijk dat het vangen in kooien veel stress veroorzaakt en in het bijzonder voor wilde zwijnen. Als de dieren eenmaal in die kooien zitten, zullen ze afgevoerd moeten worden in veewagens. Het drijven van dieren in veewagens veroorzaakt wederom veel stress en dat is nog niet eens meegenomen bij de stressfactor van het zitten in kooien. Ik ben van mening dat wij de drukjacht in deze hele beperkte vorm nodig hebben.

De heer Poppe (SP):

Als dieren in een kooi gevangen zijn, kun je heel selectief vaststellen welke dieren weer losgelaten kunnen worden en welke niet. Dat is voor de gezondheid van de dieren en voor de genetische kwaliteit van belang. Bovendien kunnen de dieren verdoofd en afgemaakt worden. Het kan dus heel humaan gebeuren. Dat is veel beter dan een drijfjacht waarbij in feite geknald wordt op alles wat gaat bewegen.

Staatssecretaris Faber:

Dat de drijfjacht wordt afgeschaft, is duidelijk.

De heer Passtoors (VVD):

Ik heb een vraag gesteld over de Eerste Kamer en de datum van 1 april.

Staatssecretaris Faber:

De Eerste Kamer heeft dit wetsvoorstel met twee stippen genoteerd en dat betekent dat er sprake is van een dringend verzoek van de regering om het snel te behandelen. Ik ga ervan uit dat de Eerste Kamer dat zal doen.

De algemene beraadslaging wordt gesloten.

De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.

Naar boven