Aan de orde is het debat naar aanleiding van een algemeen overleg op 7 februari 2002 over het advies van de commissie Structuurversterkingen veenkoloniën.

De heer Atsma (CDA):

Mevrouw de voorzitter. Ik verwijs naar het algemeen overleg van enkele weken geleden en wijs er tevens op dat zich recent een aantal nieuwe ontwikkelingen met betrekking tot het toekomstperspectief van de veenkoloniën heeft voorgedaan. Dat maakt het des te urgenter dat de Kamer een aantal duidelijke uitspraken doet, zo lijkt het de CDA-fractie. Het is daarom dat wij, de CDA-fractie en de fractie van de ChristenUnie, de volgende motie aan de Kamer zouden willen voorleggen, teneinde te komen tot het bieden van meer perspectief voor de regio.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende:

  • - dat de commissie-Hoekstra een heldere analyse heeft gemaakt van de kwetsbare sociaal-economische structuur van de veenkoloniën;

  • - dat recent door Philips een ingrijpende reorganisatie van het bedrijf in Stadskanaal met een dreigend verlies van vele arbeidsplaatsen is aangekondigd;

  • - dat Avebe eveneens een ingrijpende reorganisatie heeft aangekondigd waardoor honderden arbeidsplaatsen verloren dreigen te gaan;

van mening:

  • - dat het rapport van de commissie-Hoekstra een aanzet biedt voor een breed gedragen plan van aanpak voor de veenkoloniën;

  • - dat de aardappelzetmeelteelt en de verwerkende industrie ook op lange termijn kansen bieden voor deze regio;

  • - dat daarnaast voor aanvullende en vervangende werkgelegenheid moet worden gezorgd;

roept het kabinet op:

  • - alles op alles te zetten om het verlies van bestaande werkgelegenheid te voorkomen;

  • - met betrokken overheden en het bedrijfsleven een integraal plan van aanpak voor nieuw gebiedsperspectief verder uit te werken;

  • - aanvullend op bestaande fondsen en mogelijkheden extra financiële middelen beschikbaar te stellen voor de toekomst van de veenkoloniën,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Atsma en Stellingwerf. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 71(28000 XIV).

De heer Ter Veer (D66):

Ik zou graag twee vragen aan de heer Atsma willen stellen. De eerste vraag is of het niet een beetje potsierlijk is om te spreken van behoud van bestaande werkgelegenheid ook bij Avebe, als wij net gisteren in de krant lezen dat er 350 arbeidsplaatsen verloren gaan. De tweede vraag is of het niet ook een beetje potsierlijk is om die vraag te stellen aan de minister van Landbouw, waar de heer Haselhoff, de voorzitter van de coöperatie Avebe, in zijn jaarrede zei dat het departement van Landbouw wel opgeheven kon worden. AtsmaHij heeft suggesties gedaan hoe je dit departement in moten kon hakken: uitgerekend de minister die coördinerend bewindsman is voor de veenkoloniën, krijgt van de grootste speler in dat gebied het advies om zijn departement maar in stukken te hakken!

De heer Atsma (CDA):

Het mag duidelijk zijn dat de CDA-fractie er faliekant op tegen is dat dit departement wordt opgeheven. Daarnaast hoef ik de woorden van voorzitter Haselhoff niet uit te leggen. Ik zou het niet eens kunnen en ik zou het ook niet willen; dat zijn woorden die voor zijn rekening zijn. Het neemt niet weg dat hij, als het gaat om het toekomstperspectief van de veenkoloniën, wel degelijk heeft aangegeven dat het perspectief dat je vanuit Den Haag mag verwachten, ook geboden zou moeten worden. Hij heeft zich in die zin niet laatdunkend of denigrerend uitgelaten over de inzet van deze minister van landbouw. Wat dat betreft vind ik dat een kanttekening op zijn plaats is. De CDA-fractie vindt evenwel, gelukkig met u – ik hoop dat de andere fracties in dit huis dat ook vinden – dat het ministerie van landbouw in volle wasdom moet blijven en wat ons betreft nog wel een tandje erbij zou kunnen doen richting de primaire sector en de verwerkende sectoren. Ik heb gezegd in de motie dat het om méér dan alleen Avebe gaat. Of dan de minister van Landbouw de coördinerende bewindsman is of een ander, maakt mij, eerlijk gezegd, niet zoveel uit. De minister spreekt namens het kabinet; hij heeft dit in het overleg ook aan u uitgelegd. Als u vraagt of het wat potsierlijk is, dan is mijn antwoord dat het volstrekt helder is. Ik was blij met de toezegging van de minister dat hij, als de Kamer dit zou willen, nog een tandje erbij zou willen doen.

De heer Ter Veer (D66):

Het is dus wel zo dat u zich een beetje opgelaten voelde toen u op 12 februari, bij die jaarvergadering, glorieus op het toneel van Martini Plaza een beetje in die hosannasfeer van Avebe werd betrokken?

De heer Atsma (CDA):

Ik was blij dat u in de zaal zat. Daarmee was gehoor verzekerd. Kennelijk heeft u selectief geluisterd, anders had u uit mijn mond gehoord dat ik het dom zou vinden het ministerie van Landbouw te laten verdwijnen. Ik heb letterlijk gezegd de uitspraken van voorzitter Haselhoff daarover niet goed te kunnen plaatsen.

De heer Waalkens (PvdA):

Voorzitter. Wij hebben uitvoerig met de minister van LNV gesproken over de ontwikkelingen in de veenkoloniën. Het is een uniek gebied, sterk vanwege het groene karakter, maar kwetsbaar vanwege de ijle economische structuur. Die kwetsbaarheid wordt door de actualiteit nog eens sterk geprofileerd: verlies aan werkgelegenheid bij Philips en massale ontslagen bij Avebe. De reactie van het kabinet op de analyses van de commissie-Hoekstra is naar onze mening te mager. Daarom wil ik samen met mevrouw Snijder-Hazelhoff van de VVD een motie indienen.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat de regering erkent dat de sociaal-economische problematiek van de veenkoloniën een zaak is die de regering aangaat;

constaterende dat op dit moment geen sprake is van specifiek gebiedsgericht beleid ten behoeve van de veenkoloniën;

constaterende dat het gebied onvoldoende gebruikmaakt van bestaande regelingen;

van mening dat de veelheid aan financierings- en investeringsregelingen alsmede een onvoldoende benutting van sectorale regelingen een efficiënte inzet van structuurversterkende middelen hindert;

verzoekt de regering, met een gebundelde aanpak voor het gebied te komen en voorstellen te doen aan de Kamer;

verzoekt hierbij ook aanvullende financieringen te betrekken, zoals gelden uit hoofde van de ICES, bundeling van geldstromen vanuit het EU-budget, gelden die voortkomen uit de commissie-Koopmans,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Waalkens en Snijder-Hazelhoff. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 72(28000 XIV).

De heer Atsma (CDA):

Moet ik begrijpen dat u niet pleit voor het beschikbaar stellen van extra middelen? Wij hebben in onze motie nadrukkelijk gesproken over aanvullende middelen op de bestaande fondsen. Wat u betreft hoeft dus niet naar extra middelen voor het bieden van een toekomstperspectief aan de veenkoloniën te worden gezocht.

De heer Waalkens (PvdA):

Met de motie wordt heel nadrukkelijk een link gelegd met de ICES. De discussie is gaande. In die zin kan gedacht worden aan het beschikbaar stellen van aanvullende financiële middelen.

De heer Atsma (CDA):

Maar nog niet zo heel lang geleden hebben wij hier vastgesteld dat van de ICES-pot, zo die niet leeg is, de bodem in zicht is. Verwacht u daar dan nog iets van?

De heer Waalkens (PvdA):

Ik verwacht zeker iets van het ICES-overleg.

De heer Atsma (CDA):

Hoeveel?

De heer Waalkens (PvdA):

Dat zullen wij moeten afwachten. Er staat in de motie: verzoekt de regering met een gebundelde aanpak voor het gebied te komen. En: verzoekt hierbij ook aanvullende financieringen te betrekken. Daarbij denk ik aan verschuiving van middelen. Misschien kunnen die uit het EU-budget komen.

Minister Brinkhorst:

Mevrouw de voorzitter. Ik ben de Kamer erkentelijk dat wij na het op zichzelf zeer positieve algemeen overleg van 7 februari nu de gelegenheid hebben de gedachtewisseling af te ronden met een plenair debat over het VAO. Blijkens de ingediende moties deelt de Kamer de visie van het kabinet dat extra aandacht nodig is voor de veenkoloniën. U zult zich herinneren dat het destijds mijn inzet was een aparte commissie-Hoekstra in te stellen.

Op 7 februari zei ik dat we een historische bijeenkomst hadden. Het noorden van het land krijgt namelijk, ook in deze Kamer, wel speciale aandacht, maar het gebied van de veenkoloniën, dat wellicht structureel het zwakste is en dat een grens overschrijdend land tussen Drenthe en Groningen beslaat, kreeg dat tot nu toe onvoldoende. Aan het eind van het overleg hebben we gesproken over de vraag: wat nu? Een aantal leden heeft toen gezegd dat wij moeten proberen de gebundelde aanpak nog meer in praktijk te brengen. In dat licht wil ik de moties beoordelen.

Overigens: onder de motie op stuk nr. 72 staat de naam van mevrouw Hazelhoff. Die naam is mij sympathieker dan die van de heer Haselhoff. Ondanks het feit dat de vergadering waarover is gesproken op 12 februari plaatsvond, heeft het wereldschokkende nieuws van de opmerking van de heer Haselhoff er toch een maand over gedaan om mij te bereiken. Zo'n enorme impact heeft het kennelijk niet gehad in de samenleving dat het kabinet er nu al van ondersteboven is. Het geeft wel aan dat wij geen minuut te vroeg zijn gekomen met de aanpak. In het jaar 2006 vinden er wellicht veranderingen plaats als gevolg van verschuivingen in de gemeenschappelijke marktordening, terwijl uitgerekend een maand na onze gedachtewisseling zware maatregelen door Avebe worden overwogen. Uiteraard betreurt het kabinet dat wij die structurele veranderingen tegemoet mogen zien.

Op zichzelf staan er waardevolle elementen in de motie van de heer Atsma en de heer Stellingwerf, maar kenmerkend is dat er nu al wordt gesproken over de noodzaak om extra financiële middelen beschikbaar te stellen. Dat zal wellicht moeten worden bezien, maar in de motie van de heer Waalkens en mevrouw Snijder staat zeer uitdrukkelijk dat het gebied onvoldoende gebruikmaakt van bestaande regelingen, ook financiële regelingen. Regeren betekent ook altijd kiezen. Je kunt niet van twee walletjes eten. De motie van de heer Waalkens en mevrouw Snijder past volstrekt in de visie van het kabinet, geeft daar een concretisering aan en doet volop recht aan de coördinerende functie van de minister van LNV op dit gebied. De motie van de heer Atsma en de heer Stellingwerf probeert echter vooral via die extra middelen tot een oplossing te komen. Tegen die achtergrond ontraad ik aanneming van de motie van de heer Atsma en de heer Stellingwerf en zie ik de motie van de heer Waalkens en mevrouw Snijder als een belangrijke ondersteuning van het beleid van het kabinet.

De heer Atsma (CDA):

Voorzitter. In het overleg hebben wij de minister en de collega's gewaarschuwd dat datgene wat je voor de veenkoloniën doet geen sigaar uit eigen doos mag zijn. Daar lijkt het nu wel verdacht veel op. Kan de minister aangeven hoeveel er eventueel in de ICES-pot beschikbaar is voor dit gebied? Is hij met mij van mening dat in het overleg op zijn minst de indruk is gewekt dat er extra middelen beschikbaar kunnen worden gesteld, als een meerderheid van de Kamer dat wil? Hij was er op zichzelf positief over.

Minister Brinkhorst:

Voorzitter. Ik herinner mij heel goed dat ik zeker niet negatief heb gereageerd in die zin dat het goed is om te proberen tot een verdere gecoördineerde aanpak te komen en dat het in de toekomst wellicht nuttig en nodig zal zijn dat er nieuwe middelen komen. Ik heb mij in dat overleg niet uitgesproken over de vraag of er hic et nunc nieuwe middelen moeten komen zonder dat die gebundelde aanpak is gecombineerd met de verschillende maatregelen die ook in de motie van de heer Waalkens en mevrouw Snijder uitdrukkelijk zijn gesteld. Het ware wellicht wijs geweest dat de Kamer langs de lijnen van de heer Waalkens en mevrouw Snijder tot een gezamenlijke aanpak was gekomen. Ik ben evenwel geen aanhanger van het poldermodel en vind het dan ook heel goed dat er hier een scherpe positionering is. Het wezenlijke verschil is dat in het ene geval wordt gepleit voor een structurele aanpak, te weten de gebundelde aanpak en dat het in het andere geval weer gaat om een nieuwe zak met geld.

De heer Atsma (CDA):

In de motie van de fracties van het CDA en de ChristenUnie wordt aangegeven dat met het oog op de toekomst het bedrijfsleven moet worden betrokken bij de uitwerking van de plannen. Een van de verwijten die wij de afgelopen maanden hebben gekregen, is dat dit onvoldoende gebeurt en dat het veelal een zaak is van overheden. Is de minister het met ons eens dat in de toekomst met name het regionale bedrijfsleven nadrukkelijk hierbij moet worden betrokken?

Minister Brinkhorst:

Voorzitter. Ik heb gezegd dat er in de motie-Atsma/Stellingwerf aantrekkelijke elementen zitten. Het overleg met het bedrijfsleven hoort daar zeker bij. Overigens moet het mij van het hart dat de heer Haselhoff weinig recht van spreken heeft. Een week voordat het overleg plaatsvond, was hij in een warme bijeenkomst van mening dat het kabinet een goede inzet had gekozen om eindelijk de problematiek van de veenkoloniën aan de orde te stellen. Als ik had geweten dat dit het begin was van een afbraak van het Avebe-concern, had ik hem waarschijnlijk aanmerkelijk minder warm ontmoet.

De beraadslaging wordt gesloten.

De voorzitter:

Wij zullen volgende week over de moties stemmen.

De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.

Naar boven