Aan de orde is de voortzetting van de behandeling van:

het wetsvoorstel Regels inzake stankemissie van veehouderijen in ontwikkelings- en verwevingsgebieden (Wet stankemissie veehouderijen in landbouwontwikkelings- en verwevingsgebieden) (27835);

het wetsvoorstel Regels inzake ammoniakemissie uit tot veehouderijen behorende dierenverblijven (Wet ammoniak en veehouderij) (27836).

De algemene beraadslaging wordt hervat.

De heer Oplaat (VVD):

Mevrouw de voorzitter. Tijdens de kabinetsformatie en het opstellen van het regeerakkoord is afgesproken om het ammoniakbeleid uitsluitend op emissie te gaan baseren; het zogenaamde emissiespoor: geen depositie meer maar emissie. Met veel hangen en wurgen en na veel vijven en zessen is het op de valreep gelukt, nog in deze kabinetsperiode een wetsvoorstel naar de Kamer te sturen. Dat is een goede zaak want het behoeft afhandeling. Dat neemt echter niet weg dat het sneller had gekund. Ook de Kamer is mede debet aan de vertraging. Al met al moet er nu wel duidelijkheid komen!

Het ammoniakbeleid kent een lange geschiedenis. Bekend en berucht zijn de foto's van stervende bomen in een brochure van het ministerie van VROM. En wat bleek achteraf? De foto's waren geïmporteerd uit Tsjechië. Zij waren ingevlogen om hier te waarschuwen voor het grote ammoniakgevaar. Verschillende mensen hebben daarvan dankbaar gebruikgemaakt en het paniekgevoel versterkt. Ik herinner mij nog discussies aan het begin van de jaren negentig dat er geen boom meer zou overleven. Depositie was het grote credo. Depositie betekende dat bij een nieuwe vergunning een boer op 100 m afstand van verzuringsgevoelig object één koe zou mogen houden en op 3 km afstand van datzelfde bos 17.050 koeien. Dat was depositie: afrekenen en een vergunning op afstand van een verzuringsgevoelig object.

Door diverse maatregelen is de uitstoot sinds de jaren tachtig naar schatting met 30% afgenomen, van 220 miljoen kg in 1993 tot 166 miljoen kg in 1998. De effecten van de opkoopregeling zijn daarbij nog niet meegerekend. De resultaten mogen er zijn!

Natuurlijk hebben wij hierbij te maken met een aantal Brusselse afspraken waarvan ook Nederland zijn deel moet oplossen. Het is wat de VVD betreft dan ook zaak dat het rendement van de milieugulden zo hoog mogelijk is; zoveel mogelijk reductie voor zo weinig mogelijk geld. Dat kan in onze ogen worden bereikt door het voeren van een slim beleid. Voor ons had zonering niet gehoeven en hadden wij op basis van emissie dezelfde doelstelling kunnen bereiken. Maar de politieke realiteit was anders en die heeft ertoe geleid dat er nog steeds sprake is van een flinke zonering die straks misschien iets beperkter kan worden. Slim beleid betekent ook dat de huisvesting voor koeien niet voor honderdduizenden guldens wordt aangepast en de koeien vervolgens in de wei worden gezet. Het maakt voor ons niet uit of het gaat om nieuwe of bestaande stallen. Ik heb begrepen dat mijn collega van D66 hierover een motie zal indienen. Wij hebben die medeondertekend.

Het rendement van de milieu-investeringen is veel te laag. Dat geldt ook voor zoneringen buiten de niet-concentratie gebieden, zoals bijvoorbeeld het ROM-gebied in Zuidoost-Friesland. In dit gebied is onderzoek verricht door TNO en het Landbouw economisch instituut. Daaruit bleek dat met verplaatsing van rundveebedrijven uit de zone van 250 m tot 500 m vanaf een natuurgebied slechts 4% minder ammoniak in de natuur terechtkomt. Dit is een marginale vermindering van de ammoniakbelasting voor het milieu maar kost voor dat gebied wel méér dan 7 mln gulden, omgekeerd kost dan elke kilo te saneren ammoniak ƒ 80.000. Ik zou het betreuren als daarvoor het belastinggeld wordt ingezet. Dat staat immers in geen enkele verhouding tot de te boeken milieuwinst! Dat neemt niet weg dat er geen maatregelen mogelijk zijn, maar het kan op basis van emissie. De minister heeft op vragen van onze fractie toegezegd, te zullen onderzoeken welke bacteriepreparaten kunnen worden toegestaan en erkend voor emissiereductie. Tot op heden heb ik echter nog niets gehoord.

Ook op het veevoerspoor is nog veel te halen, onder het motto: wat er niet ingaat, komt er ook niet weer uit. Misschien zijn er nog andere mogelijkheden. Mijn fractie hoort graag het standpunt van de minister hierover.

Ik heb al kort gesproken over de reconstructie. Uit alles is inmiddels wel gebleken dat de zones van 500 m een onmogelijk onderdeel vormen van dit wetsvoorstel. Reconstructie is onmogelijk wanneer deze zones in acht worden genomen. Bedrijven kunnen niet worden uitgeplaatst, omdat er geen sterlocaties meer te vinden zijn. De zone van 500 m is voor de VVD-fractie dan ook onaanvaardbaar. Daarom heeft mijn fractie destijds samen met de CDA-fractie en ondersteund door de fracties van de SGP en de ChristenUnie een motie ingediend om de zones terug te brengen van 500 m naar 250 m, en dan alleen rond de zeer kwetsbare gebieden. Er wordt wel vaker gevraagd wat die kwetsbare gebieden dan zijn. Het gaat hier om de A1-gebieden van de reconstructiewet. Verschillende reconstructiecommissies hebben in opdracht van de regering vingeroefeningen uitgevoerd, waarin de 250-meterzone rond zeer kwetsbare gebieden als A1-gebied werd aangemerkt. Het gaat binnen deze zone dan om 3000 bedrijven die volgens de wet op de verkeerde plek zitten. In het voorstel van het kabinet met zones van 500 m gaat het om 14.000 bedrijven, en in het amendement van de heer Waalkens gaat het om 7000 bedrijven.

De gemiddelde bedrijfsverplaatsing kost 2 mln gulden. Als daadwerkelijk alle bedrijven worden verplaatst, gaat het in het plan van het kabinet om 28 mld gulden en in het plan van de PvdA-fractie om 14 mld gulden. Beide ministers hebben in hun nota van toelichting gezegd dat er geen geld beschikbaar is voor het verplaatsen van bedrijven op basis van ammoniakuitstoot.

De heer Waalkens (PvdA):

Het wordt Oplaater niet helderder van. De rekensommen brengen mij in verwarring. Het brengt mij nog meer in verwarring dat de heer Oplaat refereert aan "A1-gebieden" die in de reconstructiewet zouden zijn benoemd. Ik ken noch die gebieden, noch de wet die ze beschrijft. Het begrip "A1-gebieden" zegt mij dus niets.

De heer Oplaat (VVD):

Het zegt mij wel iets. Ik heb kennisgenomen van verschillende reconstructiecommissies. Wij hebben bezoeken gebracht aan Brabant en Gelderland. Deze commissies hebben in opdracht van de ministeries van VROM en LNV vingeroefeningen gedaan om te inventariseren wat een reconstructie inhoudt. De heer Waalkens kan op mijn kamer de kaarten bekijken waarop precies te zien is wat de gevolgen zijn als gekozen wordt voor kwetsbare gebieden en wat de gevolgen zijn als gekozen wordt voor zeer kwetsbare gebieden. Indien gekozen wordt voor kwetsbare gebieden en voor een zonering van 500 m, betekent dit dat volgens de reconstructiewet 14.000 bedrijven op de verkeerde plek zitten. Indien, zoals in het amendement van de heer Waalkens, gekozen wordt voor een zonering van 250 m rond de kwetsbare gebieden, zitten nog steeds 7000 gebieden op een verkeerde plek. Indien echter gekozen wordt voor het amendement van de VVD-fractie, dan is er sprake van 3000 bedrijven die een reconstructie zouden kunnen ondergaan.

De heer Waalkens (PvdA):

De consequenties kunnen best duidelijk zijn, maar ik wil graag weten wat de reconstructiewet zegt over de benaming van A1-gebieden. Die worden namelijk niet genoemd in die wet. Er is sprake van drie gebieden: extensiveringgebieden, verwevinggebieden en landbouwontwikkelingsgebieden. Er wordt nergens iets gezegd over A1-gebieden.

De heer Oplaat (VVD):

Ik probeer u duidelijk te maken wat het verschil is tussen kwetsbare gebieden en zeer kwetsbare gebieden. Zeer kwetsbare gebieden zijn in onze ogen de gebieden die zijn aangewezen door de provincies. Ze zijn terug te vinden in de reconstructiewet bij de vingeroefeningen, de zogenaamde A1-gebieden. Het komt in cijfers tot uiting: 14.000 bedrijven bij het kabinet, 7000 bij het amendement van de heer Waalkens en 3000 bij het amendement van de heer Meijer en mijzelf, ondersteund door de heer Van der Vlies.

De heer Waalkens (PvdA):

Ik wil een heldere definitie van A1-gebieden. De heer Oplaat zegt dat ze aangewezen zijn. Op welke criteria is dat gebeurd?

De heer Oplaat (VVD):

Ik kan het wel 125 keer uitleggen, maar dan verval ik herhaling. Wij spreken over zeer kwetsbare gebieden. De provincie heeft daar vingeroefeningen voor gedaan. Ik nodig de heer Waalkens uit om bij mij op de kamer eens te komen kijken naar de kaarten.

Wij hebben een en ander de vorige keer vastgelegd in een motie. Die motie is vervolgens met een stem verschil aangenomen. Het kabinet heeft echter niet de beleefdheid opgebracht om die uitspraak van de Kamer toe te passen op het wetsvoorstel. Om die reden heeft de VVD-fractie zich genoodzaakt gezien om samen met de CDA-fractie een wijzigingsvoorstel in te dienen. De SGP-fractie ondersteunt dit nu ook. Hierin wordt voorgesteld om de zones rond de zeer kwetsbare gebieden terug te brengen van 500 m naar 250 m. In de motie spraken wij nog van een dier-standstill, maar in het amendement hebben wij het over een emissie-standstill, simpelweg omdat de middelen voor een dier-standstill ontbreken.

Mevrouw Vos (GroenLinks):

Ik heb net ook al gezegd dat er zeer veel middelen beschikbaar zijn voor alles wat te maken heeft met de reconstructie, de commissie-Koopmans en de "ruimte voor ruimtebenadering". Daarom wil ik weten hoe u nu al kunt zeggen dat er niet genoeg middelen beschikbaar zijn om op basis van dier-standstill een fatsoenlijk beleid uit te werken.

De heer Oplaat (VVD):

Dat zijn niet mijn woorden, maar die van de minister van VROM. In de nota van toelichting heeft hij geschreven dat er geen geld beschikbaar is om op basis van ammoniak bedrijven te gaan verplaatsen. Als u het wetsvoorstel blijft steunen, zullen er 14.000 bedrijven volledig op slot gaan, terwijl zij eigenlijk op een andere plek zouden moeten zitten. Er is echter geen plek waar die bedrijven naar toe kunnen, want wij hebben geen zoekgebied en geen sterlokaties meer over. Bovendien hebben wij geen 28 mld gulden op de plank liggen om die bedrijven eventueel uit te plaatsen. Als u daar een goede dekking voor weet te vinden, dan kunnen wij daar nader over spreken.

Mevrouw Vos (GroenLinks):

Ik spreek u aan op uw eigen motie waarin sprake was van een dier-standstill. Ik wil weten waarom u daarvan afwijkt. Ik vind namelijk dat u onvoldoende duidelijk maakt dat het geld er niet is. Ik heb de minister van VROM zo begrepen dat hij thans geen extra geld heeft voor ammoniakbeleid, maar dat hij ervan uitgaat dat hiervoor genoeg geld beschikbaar is in het kader van de brede herstructurerings- en reconstructieoperatie. Ik vind dat wij dit eerst eens moeten bekijken. Verder zullen ook niet alle bedrijven die daar nu zitten, uitgeplaatst moeten worden. Bedrijven kunnen binnen de huidige grootte gaan opereren, maar zij kunnen ook overschakelen op een andere bedrijfsvorm, zoals de biologische landbouw. Verder zal een aantal ondernemers het bedrijf willen verplaatsen. Waarom zou daar bij voorbaat geen geld voor zijn?

De heer Oplaat (VVD):

De vraag is waarom wij nu in tegenstelling tot in de motie kiezen voor een emissie-standstill. Het was de vorige keer al de bedoeling om te kiezen voor een emissie-standstill, maar wij hebben gekozen voor een dier-standstill, onder het voorbehoud dat daar voldoende middelen voor zouden zijn. De minister heeft inmiddels aangegeven dat er niet voldoende middelen zijn voor het verplaatsen van bedrijven op basis van het ammoniakbeleid. Daarom hebben wij voor iets anders gekozen, namelijk het doel in casu de emissie. Het moet u toch aanspreken dat het om de milieuwinst gaat? Wat maakt het nou uit of een boer 100 varkens houdt of 80? Als hij maar binnen zijn emissieplafond blijft! U kiest duidelijk voor een dierbeleid, maar wij spreken nu over een milieubeleid. In dat kader spreken wij over emissies en niet over het aantal dieren.

Mevrouw Vos (GroenLinks):

U hebt zelf eerder ook over een dier-standstillbeleid gesproken. Ik zou dus zeggen dat het u ook moet aanspreken. Het idee daarachter is, een stimulans inbouwen opdat bedrijven die daar zitten, verplaatst worden. U verlaat dat idee door over een emissie-standstill te gaan spreken.

De heer Oplaat (VVD):

Ik denk dat wij elkaar kunnen vinden, als u hier voldoende middelen bij levert.

De heer Poppe (SP):

Is mijn conclusie juist dat de VVD-fractie ten aanzien van ammoniak uitsluitend voorstander is van technische oplossingen en dus investeringen? Zal dit niet leiden tot verdere intensivering voor het betrokken bedrijf om kredietwaardig te blijven? Dat zou een negatief effect zijn van een positieve doelstelling.

De heer Oplaat (VVD):

Wij kiezen niet alleen voor de techniek. De VVD-fractie kiest voor een reconstructie. De Reconstructiewet kan alleen maar uitgevoerd worden met een fatsoenlijk stank- en ammoniakbeleid. Ik heb al gezegd dat ik wel een sessie wil houden. U bent daar ook welkom.

De heer Poppe (SP):

Neen, u hoeft geen sessie te houden.

De heer Oplaat (VVD):

Schijnbaar wel, want u luistert niet.

De voorzitter:

Zo gaan wij hier niet discussiëren. Interrupties zijn er alleen om nadere vragen te stellen.

De heer Poppe (SP):

De heer Oplaat heeft nog geen antwoord gegeven op mijn eerste vraag. Om de emissieplafonds te halen, zullen door de varkenshouders en pluimveehouders investeringen gedaan moeten worden. Ik heb gesteld dat dit zal leiden tot een intensivering voor het betrokken bedrijf. Dat bedrijf moet wel omdat het zoveel moet investeren. Is de heer Oplaat dat met mij eens?

De heer Oplaat (VVD):

Het antwoord is neen; er is een keuze. De onderneming kan uitgaan van zijn huidige plafond en emissierecht. Als hij zou willen uitbreiden kan hij elders een bedrijf wegkopen, hetgeen dan inhoudt dat hij technische aanpassingen zou moeten plegen. Een andere mogelijkheid is dat hij zijn bedrijf in het kader van de reconstructie afbouwt. Het is een keuze die de ondernemer maakt. Het is geen logisch en direct gevolg, zoals u suggereert.

De heer Poppe (SP):

Tot slot. U zegt dus: stoppen, dier-standstill of investeringen om uit te mogen breiden?

De heer Oplaat (VVD):

Neen, dan heeft u het niet goed begrepen.

De heer Poppe (SP):

Leg het dan nog maar eens uit.

De heer Oplaat (VVD):

De boer heeft straks drie keuzen. Op basis van het huidige aantal dieren heeft hij een emissieplafond, waarmee hij door kan boeren. Als hij wil uitbreiden, zal hij elders een stoppend bedrijf moeten opkopen, waardoor er eigenlijk al een afroming plaatsvindt van rechten. Een andere mogelijkheid is dat hij stopt of dat hij in het kader van de reconstructiewet kiest voor verplaatsing.

De heer Poppe (SP):

Maar...

De voorzitter:

Neen, mijnheer Poppe, u had zelf al gezegd "tot slot".

De heer Poppe (SP):

Dat is waar. Dan kom ik er straks wel op terug.

De heer Waalkens (PvdA):

De heer Oplaat doet nu voorkomen alsof saldering mogelijk is. Hij zegt namelijk dat een van de mogelijkheden is dat de boer een elders stoppend bedrijf overneemt. Ik meen dat dit niet meer aan de orde is. Dat is dus de tweede verwarring die heer Oplaat oproept. Eerst noemt hij de A1-gebieden en nu komt hij met de salderingsmethodiek die wij niet kennen.

De heer Oplaat (VVD):

Natuurlijk kan men straks in het kader van de reconstructie nagaan of het mogelijk is bedrijven te verplaatsen of samen te voegen op een sterlocatie tot een nieuw bedrijf. Het is juist het doel van de reconstructie om bedrijven die door willen naar de landbouwontwikkelingsgebieden die kans te geven.

Een ander punt waar wij nog wat problemen mee hebben, is het overgangsrecht dat in het wetsvoorstel is opgenomen. Bedrijven die vóór 8 december 2000 een aanvraag voor een milieuvergunning hadden lopen, worden nu volgens de toelichting ineens op de nieuwe merites beoordeeld, hetgeen natuurlijk grote gevolgen kan hebben. Dat is wat de VVD betreft onwenselijk, gezien het streven van het kabinet en de Kamer van een betrouwbare overheid. Ook op dat onderdeel heeft de VVD al een amendement ingediend.

Op dit moment worden bedrijven bij de vergunningsprocedure in het kader van de Natuurbeschermingswet op het gebied van de ammoniak aanmerkelijk strenger beoordeeld dan in het kader van de Wet milieubeheer. De VVD wil graag weten wat hiervan de reden is. Mogelijkheden voor bedrijfsontwikkeling voor gemengde bedrijven in de zones zijn ook weg. De VVD waardeert het dat de minister in de nota van wijziging een aanpassing heeft gemaakt voor het emissieplafond van 800 kg ammoniak, maar juist hiermee ontneem je in onze ogen gemengde bedrijven ieder toekomstperspectief. Stel je voor, je hebt een bedrijf ergens in een gemengd gebied in Gelderland of Overijssel met koeien en varkens; het bedrijf krijgt één emissieplafond voor zowel koeien als varkens. De invoering van afzonderlijke emissieplafonds voor de afzonderlijke takken biedt deze gemengde bedrijven nog enig ontwikkelingsperspectief. Graag horen wij hierop de reactie van de minister van VROM.

In de niet-concentratiegebieden bestaat geen enkele aanleiding voor een zoneringsbeleid. Bovendien is er geen duidelijkheid en zekerheid over het geld voor de bedrijven in de zone. Er zijn immers geen financiële middelen aan de wet gekoppeld en de problematiek in deze gebieden is veel geringer en kleiner dan die in de concentratiegebieden. Ik heb al het voorbeeld gegeven van het ROM-gebied in Friesland. Daar hoor ik graag de reactie van de regering op.

De overgangstermijnen van de AMvB Huisvesting roepen bij de VVD ook een aantal vragen op. Hoe redelijk en billijk zijn deze termijnen? De meeste ondernemers hebben hun huidige productie gerealiseerd door het aankopen van dure ammoniakemissierechten. Bij de verhandeling van deze rechten van de ARP's is daarop afgeroomd en deze veehouders hebben eigenlijk al een bijdrage geleverd aan de ammoniakproblematiek. Is het dan redelijk en billijk om deze voorlopers nogmaals voor hetzelfde milieuprobleem te laten opdraaien? Is dat wel reëel jegens boeren die juist in milieu hebben geïnvesteerd voor honderdduizenden guldens en soms zelfs voor miljoenen guldens? Is het juridisch gezien ook houdbaar? Kortom, wat betreft de VVD zouden de overgangstermijnen voor de bestaande stallen worden afgestemd op de overgangstermijnen uit het Europese dierwelzijnsbeleid. Op grond hiervan moeten pluimveehouders in 2012 en varkenshouders in 2013 voldoen aan de welzijnseisen, zoals mijn collega van de SGP-fractie al heeft bepleit. Essentieel daarbij is wel dat niet wordt getornd aan de realisering van het voor Nederland overeengekomen emissieplafond van 128 kiloton in 2010. Ziet de minister mogelijkheden voor een redelijke en billijke overgangstermijn, zonder verder te tornen aan de doelstelling?

De heer Waalkens (PvdA):

U pleit voor het niet instellen van zoneringen in de niet-reconstructiegebieden, maar uw amendement gaat uit van zoneringen van, weliswaar zeer kwetsbare, gebieden. Dat is dus niet beperkt tot de reconstructiegebieden. Heb ik uw pleidooi verkeerd begrepen?

De heer Oplaat (VVD):

Het voorstel gaat voor heel Nederland uit van 500 m in kwetsbare gebieden. Ons amendement gaat, nog steeds voor heel Nederland, op basis van de emissie uit van 250 m rond de zeer kwetsbare gebieden, maar ik vraag daarop een reactie van de minister. Het debat is nog niet ten einde. Tot de stemming blijft het mogelijk om amendementen in te dienen, maar wij moeten wel kijken naar de politieke realiteit. Ik zal niet een bij voorbaat kansloos amendement neerleggen. Wij zullen hierover dus zeker nog komen te spreken.

Landbouwontwikkelingsgebieden zijn bedoeld om verdergaande concentratie van niet-grondgebonden veehouderij mogelijk te maken en te bevorderen. Met de cumulatiebeoordeling wordt precies het tegenovergestelde gerealiseerd, want daarmee wordt een te grote concentratie van intensieve veehouderij voorkomen. Uit het recente stankhinderonderzoek van Alterra blijkt dat het idee om intensieve bedrijven uit de extensiveringsgebieden op te vangen, vanwege de beperkingen op het gebied van de stank niet realistisch is. Die beperkingen blokkeren dus eigenlijk de uitvoering van de Reconstructiewet. Uit hetzelfde onderzoek komt naar voren dat bij toepassing van een nieuwe stankwet slechts aan 34% van de bedrijven het perspectief van groei wordt geboden. Bij het achterwege laten van de cumulatiebeoordeling bedraagt dat aantal 73%. Mijn collega Meijer heeft daarover een amendement ingediend dat onze steun heeft en zal krijgen. De vraag is wanneer wij het nieuwe stankbeleid voor de rest van heel Nederland kunnen verwachten.

De VVD-fractie heeft gekozen voor emissie en kiest voor een reconstructie, die nodig en wenselijk is. Dat kan alleen met een goed geregeld stank- en ammoniakbeleid. Het voorliggende kabinetsvoorstel maakt de reconstructie in onze ogen onmogelijk. Een groot deel van de veehouderij wordt op slot gezet, zonder dat daar ook maar één milieutechnische aanleiding voor bestaat. In onze ogen kan het op basis van emissie en kan het beter, ook gelet op ons amendement. Wij zijn ervan overtuigd dat er met de ingediende amendementen een goede basis ligt. Zonder die aanpassingen zullen de Reconstructiewet en de hele reconstructie mislukken. Het is nog de vraag of zij politiek zullen mislukken, maar feitelijk en praktisch zullen zij onuitvoerbaar zijn. Wij zadelen de provincies dus met iets onuitvoerbaars op en dat willen wij geen van allen. Wij gaan voor de reconstructie.

Mevrouw Vos (GroenLinks):

U zegt wel erg stellig dat het kabinetsbeleid in feite alles op slot doet. Het kabinet zegt echter juist dat bedrijven altijd nog ruimte hebben om zich binnen het emissieplafond te ontwikkelen. Volgens mij is uw bewering dus veel te hard.

De heer Oplaat (VVD):

Dat ben ik niet met u eens. Wij hebben zojuist gesproken over een dier-standstill en over een emissie-standstill. Bij een keuze voor een emissie-standstill gaat het juist niet op slot en is er de mogelijkheid om te ontwikkelen. Als wij een Reconstructiewet willen uitvoeren, willen wij bedrijven die kennelijk op een verkeerde plek zitten, uitplaatsen naar een gebied waar zij goed en vrij kunnen ondernemen. Als wij vasthouden aan het kabinetsvoorstel van de 500-meterzone, is het niet mogelijk om een bedrijf dat je oppakt uit een gebied waar het ongewenst is, elders te plaatsen. Die gebieden zijn er dan immers niet meer. Als je op de kaart cirkels van 500 m rond alle kwetsbare gebieden trekt, is er geen witte vlek meer over waar wij die bedrijven naar toe kunnen verplaatsen. Dan gaat het om 14.000 bedrijven, in het amendement van de heer Waalkens om 7000 en in het amendement van de fracties van VVD en CDA dat wordt ondersteund door de SGP-fractie, wordt over 3000 bedrijven gesproken. Daarbij is het milieurendement minstens zo groot als wanneer alles op slot wordt gezet zodat er niets kan. Dat blijkt ook uit het onderzoek.

Mevrouw Vos (GroenLinks):

Voorzitter. Wij praten over een belangrijke wet voor de bescherming van de natuur. Het is ook een belangrijke wet voor een succesvolle uitvoering van de Reconstructiewet. Het is de kunst om die twee zaken op een goede manier met elkaar te combineren, zodat wij de natuur voldoende beschermen en ook een succesvolle reconstructieoperatie mogelijk maken. Dat is ook de gedachte van waaruit wij dit wetsvoorstel beoordelen.

Wat wij met dit wetsvoorstel regelen, is voor mijn fractie nog niet voldoende om echt te bereiken wat wij willen. Zoals in een aantal nota's staat, bijvoorbeeld het NMP-4 en de nota Natuur voor mensen, zouden wij in 2010 eigenlijk de grote eenheden natuur in Nederland voldoende willen beschermen. Wij moeten zo eerlijk zijn om te zeggen dat het met dit voorstel nog niet gaat lukken. Op dat punt kan de GroenLinksfractie niet zoveel meer inleveren. Voor bijvoorbeeld de Peel, een zeer kwetsbaar natuurgebied waar ook veel veehouderijbedrijven zitten, is dit wetsvoorstel absoluut niet voldoende om juist die kwetsbare natuur te ontzien. Volgens berekeningen die in het NMP-4 zijn gemaakt, zijn de vijf reconstructieprovincies in 2010 in staat om 10% van de natuur afdoende te beschermen, als zij al het beleid gaan uitvoeren dat nu op stapel staat. Dat is natuurlijk nog lang niet waar wij moeten zijn. Op dat punt kan mijn fractie niet te veel water bij de wijn doen, als het gaat om de uitvoering van het wetsvoorstel en het voorgestelde beleid.

Overigens wil ik reageren op een opmerking van de heer Meijer. Hij zei dat het voor de kwetsbare natuur toch niet zo nodig is om een streng ammoniakbeleid te voeren. Er is nogal wat kwetsbare natuur in Nederland die heel veel Nederlan ders volgens mij van groot belang vinden. Ik doel op heel veel bossen, heidevelden, allerlei mooie graslanden. Ik vind dat de CDA-fractie erg kort door de bocht gaat, want zij vindt het niet nodig om het door het kabinet voorgestelde ammoniakbeleid voor dat type natuur door te voeren. Op basis van alle rapporten stel ik dat zij die conclusie niet kan trekken. Het is de opvatting van de heer Meijer dat het anders is dan al die onderzoeksinstellingen ons vertellen, maar ik vind dat wij de lijn van die instellingen zouden moeten volgen.

De heer Meijer (CDA):

Kan mevrouw Vos mij vertellen wat zij verstaat onder kwetsbare natuur en onder zeer kwetsbare natuur? Ik bedoel dan niet de wijze waarop dat beschreven staat in allerlei plannen. Zij zegt ook dat de natuur in 2010 meer beschermd moet zijn. Dat zijn begrippen waar ik echt helemaal niets mee kan.

Mevrouw Vos (GroenLinks):

Het gaat om de gevoeligheid voor verzuring en het kabinet heeft het in de stukken duidelijk aangegeven, welke hoeveelheid verzuring terecht mag komen in een gebied. Bij zeer kwetsbare natuur gaat het bijvoorbeeld om de natte heide, de hoogvenen en de vennen, onder kwetsbare natuur vallen een groot deel van onze bossen en de heide op de Veluwe. Al die natuur moeten wij beschermen.

De heer Meijer (CDA):

U bent er dus van overtuigd dat ook de gewone kwetsbare natuur direct gevoelig is voor de verzurende werking via de lucht van ammoniak? Hierdoor worden volgens u nog steeds de gewone bossen aangetast?

Mevrouw Vos (GroenLinks):

De directe en de indirecte gevolgen van ammoniak zijn in de zone dichtbij de betreffende gebieden natuurlijk het grootst. Dat geldt zowel voor de heel kwetsbare als voor de kwetsbare natuur. Ik spreek niet alleen over de directe werking via de lucht, maar ook over de indirecte effecten.

De heer Meijer (CDA):

U zegt dus dat alle bossen op de Veluwe directe schade ondervinden van ammoniak die aan de randen of daarbinnen vrijkomt via de lucht?

Mevrouw Vos (GroenLinks):

Bossen, die vlakbij plaatsen liggen waar veel ammoniak vrijkomt, ondervinden schade van de ammoniakuitstoot.

De heer Meijer (CDA):

U zegt dus dat het om de bossen gaan die vlakbij een bedrijf liggen?

Mevrouw Vos (GroenLinks):

Nee. De ammoniakemissie wordt in geheel Nederland aangepakt via een aantal maatregelen. Daarnaast moet er gebiedsgericht beleid worden gevoerd omdat de ammoniak in de zone van 500 m zowel direct als indirect extra grote negatieve effecten heeft op de natuur die er vlakbij ligt. Dat zijn ook de uitgangspunten van het kabinetsbeleid.

De voorzitter:

Zo komen wij niet veel verder. Anders moet ik straks de eerste termijn onderbreken. De heer Oplaat heeft nog een heel korte vraag?

De heer Oplaat (VVD):

Ja.

De voorzitter:

Maar u weet zelf ook dat u een lang antwoord wilt.

De heer Oplaat (VVD):

Als ik het antwoord wist, zou ik de vraag niet stellen. De vraag is: waar moeten die bedrijven dan naar toe?

Mevrouw Vos (GroenLinks):

Ik ben net begonnen met mijn betoog en zal er straks iets over zeggen.

De voorzitter:

Het was alleen de heer Oplaat die dat niet wist!

Mevrouw Vos (GroenLinks):

Voorzitter. Wij spreken nu over twee belangrijke poten van het ammoniakbeleid: de algemene maatregelen voor de stallen e.d. en het meer specifieke gebiedsgerichte beleid dat betrekking heeft op de kwetsbare en zeer kwetsbare natuur. Wat dit laatste betreft, gaat het kabinet uit van een zone van 500 m rondom de kwetsbare gebieden. Daar mogen geen nieuwe vergunningen voor het oprichten van veehouderijen worden afgegeven en mogen bedrijven niet verder uitbreiden dan het emissieplafond dat ze op basis van de AMvB-huisvesting zullen krijgen. Hierbij hebben wij al eerder twee kanttekeningen gemaakt. Het lijkt ons zinvol om in de zone tot 250 m van een dier-standstillprincipe uit te gaan. Dat is naar onze mening een belangrijke push om provincies te prikkelen, in het kader van de reconstructie bedrijven in die zone uit te plaatsen naar elders of bedrijven, die er willen blijven, de mogelijkheid te bieden op dezelfde of op een meer extensieve wijze door te gaan. Wij vinden het jammer dat wij dit niet terugvinden in het wetsvoorstel. Daarnaast hebben wij gezegd dat het zinvol is om tot de grens van 500 m een emissie-standstill te hanteren. Vastgesteld moet echter worden dat het dan op sommige plekken lastig wordt om de reconstructie te realiseren. Daarom hebben wij ervoor gepleit om de grens van 500 m in dat geval flexibeler te hanteren dan het kabinet nu doet. Ik wil de regering vragen of het wetstechnisch of juridisch niet mogelijk is om met een meer flexibele zonering te werken. Wellicht doemen hier problemen op uit een oogpunt van rechtsgelijkheid. Ik hoor hier graag meer over, maar het lijkt ons nog steeds een aantrekkelijk idee om de grens van 500 wat flexibeler te hanteren. Dan krijgen provincies wat meer ruimte om plekken te vinden waar bedrijven naar toe kunnen worden verplaatst.

Een ander punt dat ons is opgevallen, is dat alle natuur buiten de ecologische hoofdstructuur in dit wetsvoorstel niet die extra bescherming krijgt. Wij vinden dit jammer en zeker geen goede zaak. Daarom heeft mijn fractie een amendement ingediend om te bevorderen dat andere natuur buiten de EHS en de nieuwe natuurgebieden waaraan wij werken, voldoende wordt beschermd tegen ammoniak.

De hervestiging van bedrijven in de 500-meterzone roept nog vragen op. In de nota naar aanleiding van het verslag schrijft het kabinet dat blijkens het wetsvoorstel hervestiging van bedrijven binnen die zone van 500 m alleen mogelijk is op bestaande locaties met een milieuvergunning en alleen binnen het in die milieuvergunning geldende plafond. Hieruit lees ik dat hervestiging mogelijk is op die locaties. Verderop in dezelfde nota naar aanleiding van het verslag schrijft het kabinet echter dat, ervan uitgaande dat hervestiging van bedrijven meestal met de inzet van overheidsmiddelen zal plaatsvinden, hervestiging binnen 500 m van een kwetsbaar gebied aan de effectiviteit van de middelen zal afdoen. Ik ben dit zeker eens met het kabinet, maar hoe moet ik dit nu lezen? Zal het kabinet hervestiging binnen die zone van 500 m ontmoedigen of is dit toch nog mogelijk? Wat verstaat het kabinet precies onder hervestiging? Als er sprake is van bedrijfsopvolging wordt hetzelfde bedrijf voortgezet. Dan is er geen sprake van hervestiging. Is het daarnaast wel mogelijk dat als een bestaande veehouder ermee ophoudt, een andere veehouder op die locatie het bedrijf voortzet of een deel van zijn bedrijfsvoering uitoefent? Wij zouden dit onwenselijk vinden, omdat wij van mening zijn dat moet worden geprobeerd waar mogelijk met de bedrijfsvoering te stoppen.

De heer Poppe (SP):

Als een bedrijf in die zone van 500 m stopt, omdat er geen bedrijfsopvolging is of de eigenaar door gezondheidsproblemen moet stoppen, zou dit gebied dan niet langer als landbouwgebied gebruikt mogen worden?

Mevrouw Vos (GroenLinks):

In mijn visie zou op die locatie dan inderdaad geen veehouderijbedrijf meer moeten zijn gevestigd.

De heer Poppe (SP):

Ook niet als dit bedrijf duurzaam, extensief en grondgebonden is?

Mevrouw Vos (GroenLinks):

Het probleem is dat dit bedrijf is gevestigd in een gebied waarvan wij eigenlijk willen dat er minder veehouderijbedrijven komen. Als op die plaats een veehouder ermee stopt, zou ik het een goede zaak vinden als het bedrijf daarmee ophoudt te bestaan. Natuurlijk moet dan worden nagegaan hoe dit financieel fatsoenlijk kan worden afgehandeld. Ik ben echter van mening dat er ook geen ander type bedrijf meer moet worden gevestigd.

De heer Poppe (SP):

Vreest mevrouw Vos niet dat wij met het wegnemen van de landbouwbestemming van die grond, het risico lopen dat op de overblijvende gronden intensiever dieren moeten worden gehouden?

Mevrouw Vos (GroenLinks):

Dit is niet per se nodig. Ik heb er een probleem mee dat een veehouder die bedrijfslocatie zou kunnen gebruiken om er weer dieren neer te zetten en binnen het emissieplafond ook nog een extra bedrijf voort te zetten. Ik wil wel nadenken over het tussenvoorstel van de heer Poppe, maar ik wil eerst duidelijkheid van de regering over haar standpunt.

Ik wil nog een paar opmerkingen maken over de veehouderij. Wij vinden het op zich terecht dat rond kwetsbare natuurgebieden bestaande melkveehouderijen worden ontzien. Dit zijn vaak relatief kleine, grondgebonden bedrijven. De grens van 800 kilogram die het kabinet stelt, vinden wij echter erg ruim. In de Kamer is hierover al eerder gediscussieerd. Het kabinet ging eerst zelf uit van een aanmerkelijk lagere grens. Bij 800 kilogram gaat het om 110 stuks melkvee plus bijbehorend jongvee. De gemiddelde bedrijfsgrootte is 30 stuks melkvee plus jongvee. Vrijwel alle bedrijven zitten thans onder 110 stuks melkvee. Kortom, wij vinden de grens erg ruim. In onze visie kan er wel degelijk te veel ammoniakschade optreden en daarom pleiten wij ervoor om uit te gaan van een grens van 600 kilogram. Heel veel bedrijven hebben dan nog de mogelijkheid tot enige uitbreiding, maar dan hebben we wel een uit milieuoogpunt wenselijker grens. Ook die 600 kilogram betekent nog altijd 80 stuks melkvee plus ruim 50 stuks jongvee. Dat lijkt ons een heel redelijk voorstel.

De heer Meijer (CDA):

Kunt u aangeven op grond van welke cijfers u hier poneert dat de gemiddelde bedrijfsgrootte in Nederland 30 stuks melkvee is?

Mevrouw Vos (GroenLinks):

Dat zou ik even moeten nazoeken.

De heer Meijer (CDA):

Dat zou ik zeer op prijs stellen. Ik denk echter dat u heel lang zult moeten zoeken.

Mevrouw Vos (GroenLinks):

In tweede termijn kom ik hier eventueel nog op terug. Zoals ik al zei, hebben de meeste bedrijven in de nu aan de orde zijn de gebieden hebben nog steeds uitbreidingsmogelijkheden als wij uitgaan van een grens van 600 kilogram.

Ons valt het overigens op dat in de nu voorliggende AMvB de melkveehouderij behoorlijk wordt ontzien. Bestaande bedrijven worden namelijk niet verplicht om verbeteringen in het stalsysteem aan te brengen. Dat is een probleem, zeker als wij bedenken dat juist de melkveehouderij verantwoordelijk is voor 50% tot 60% van de ammoniakemissie. Als bestaande bedrijven ingevolge de AMvB geen maatregelen behoeven te nemen, vinden wij dat een gemiste kans. Waarom is hier niet over nagedacht? Zo nodig kan bedrijven wat meer tijd worden gegund voor het doorvoeren aanpassingen. In dit verband zou ook kunnen worden gekeken naar de ammoniakwinst die kan worden geboekt via het veevoerspoor. Het Centrum voor landbouw en milieu heeft hierover interessante berekeningen gemaakt. Inzet van het veevoerspoor moet wel echt controleerbaar en handhaafbaar zijn. Er moet op kunnen worden afgerekend. Daartoe moeten er sanctiemogelijkheden zijn. Aan de hand van het ureumgehalte van de melk zou de ammoniakuitstoot kunnen worden bepaald. Als dit allemaal op een goede manier is te regelen, vind ik het de moeite waard om te bezien of dit als alternatief kan worden ingebracht, zeker om de bestaande melkveehouderij aan een lagere ammoniakprestatie te binden.

De heer Oplaat (VVD):

Waarom zou het niet voor nieuwe bedrijven mogen gelden?

Mevrouw Vos (GroenLinks):

Daarover wilde ik juist een vraag gaan stellen aan het kabinet. Bij nieuwbouw zal men de meerkosten afwegen tegen de te verwachten ammoniakwinst. Mij is niet duidelijk wat de meerkosten zijn van een ammoniakarme stal zoals die is voorgeschreven in de AMvB. Dat zou ik graag willen weten. Die meerkosten moeten dan worden afgezet tegen de te boeken ammoniakwinst. Ik heb begrepen dat die winst lager is dan men eerder dacht. Eerder ging men uit van de helft, maar nu zegt men dat het in de winter 35% zou zijn en in de zomer 20%. Ik vind dat overigens nog steeds behoorlijk. Daarom wil ik nu niet zomaar zeggen dat die maatregel maar niet moet worden genomen. Voor mij hangt het echt af van de afweging tegenover de kosten. Als de kosten zeer hoog zijn, terwijl de winst slechts beperkt is, dan zou kunnen worden afgewogen om ook voor nieuwe stallen het veevoerspoor als alternatief te beschouwen. Zover ben ik echter nog niet.

Dan kom ik bij een volgend punt, de beweiding; een punt dat ook door andere fracties is aangeroerd. Wij hebben daar zorgen over, omdat het erop lijkt dat het huidige kabinetsbeleid – en dat komt door de onduidelijkheid op dat punt in het NMP-4 – afkoerst op "zet alle dieren maar op stal het hele jaar". Dat wil mijn fractie niet en dat wil deze Kamer ook niet. Er is in de Kamer een breed draagvlak voor een Nederlandse melkveehouderij die de koeien een behoorlijk deel van het jaar buiten laat staan. Dat is ook voor het Nederlands cultuurlandschap en voor het welzijn van de dieren van belang. GroenLinks pleit daar voor. Ik wil allereerst helderheid over de onduidelijkheid in het kabinetsbeleid. De minister van Landbouw zegt in Voedsel en groen dat beweiding een belangrijk gegeven is dat hoort bij de Nederlandse landbouw, dat het een kwaliteitskenmerk is van de Nederlandse landbouw. Wellicht leidt het Minas-beleid te vaak tot het gedurende het gehele jaar op stal zetten van koeien, terwijl er met het oog op het ammoniakbeleid steeds meer aanwijzingen komen dat het ongunstig is om de dieren het gehele jaar op stal te zetten en dat het beter is om de dieren te weiden. Wat gaat het kabinet eraan doen? Naar mijn mening moeten er stimulerende maatregelen komen om te zorgen dat de beweiding de standaard is waar wij in Nederland mee willen werken. Welke extra maatregelen gaat het kabinet nemen als dat niet vanzelf in voldoende mate gebeurt? Ik heb van andere fracties begrepen dat zij vinden dat beweiding als alternatief gezien kan worden voor een emissiearme stal. Ik kan mij daar iets bij voor stellen, maar ook op dat punt moet nagegaan worden of het handhaafbaar is. Acht het kabinet de handhaafbaarheid van een dergelijke maatregel zodanig dat het als deelalternatief gestimuleerd kan worden?

De heer Stellingwerf (ChristenUnie):

Ik ben het met uw redenering eens. U zei zelf al dat het probleem wellicht veroorzaakt wordt door het Minas-beleid. Dat zou dan ook onder de loep genomen moeten worden. Als er namelijk in het Minas-beleid knelpunten zitten, waardoor beweiding niet interessant wordt, blijf je met hetzelfde probleem kampen.

Mevrouw Vos (GroenLinks):

Het punt is dat het juist in het kader van het Minas-beleid mogelijk is om met een goede bedrijfsvoering de dieren een groot deel van het jaar buiten te houden. Nu zijn er echter boeren die ervoor kiezen om die dieren het jaar rond op stal te zetten. Volgens mij zijn structurele veranderingen van het Minas-beleid niet echt nodig. Het is eerder nodig om daarnaast een aantal stimulerende maatregelen in te voeren of misschien zelfs regelgeving om tegen te gaan dat iedereen de dieren het hele jaar op stal zet.

Voorzitter. Het lijkt mij goed om met betrekking tot de AMvB ook de mogelijkheden te onderzoeken die de provincies hebben om in bepaalde kwetsbare gebieden net iets meer te doen dan de AMvB in algemene zin voorschrijft. Wij hebben er al eerder voor gepleit om voor kwetsbare gebieden – ik heb in dit verband De Peel genoemd – na te gaan of er iets meer kan worden gedaan in het kader van de AMvB met betrekking tot huisvesting. Het kabinet vind dit een zaak van de provincies. Er is wel een provinciale milieuverordening op basis waarvan provincies aangespoord kunnen worden om iets meer te doen dan via het algemene beleid gevraagd wordt. Zou het kabinet dit willen stimuleren?

De doelstelling voor ammoniak voor het jaar 2010 is 128 kiloton, het Europees plafond dat in ieder geval gehaald moet worden. In het NMP-4 staat echter ook de streefwaarde van 100 kiloton. Ik ga ervan uit dat het beleid erop gericht is om in ieder geval die 100 kiloton te halen. Denkt het kabinet dat dit gaat lukken met het beleid dat nu voorligt?

Voorzitter. Ik heb nog een zorg in het kader van die AMvB als het gaat om het dierenwelzijn. Je moet je afvragen of de maatregelen die genomen worden altijd helemaal sporen met het dierenwelzijnsbeleid. Het zou natuurlijk niet goed zijn als er nu investeringen in nieuwe stalsystemen worden gedaan op basis van wat wij op ammoniakgebied vragen, terwijl de maatregelen die voor diezelfde stal genomen zijn nog niet inspelen op wat er aan eisen op het gebied van het welzijn van dieren nodig is. Dan zal een veehouder terecht zeggen: ik heb net een nieuwe stal neergezet in verband met de ammoniakeisen en ik ga niet opnieuw de zaak aanpassen voor het dierenwelzijn. Hoe zorgt het kabinet ervoor dat die twee kwesties op elkaar afgestemd worden? Is het niet zaak om dit te integreren? Ik wijs op het rapport van de commissie-Wijffels dat zich richt op het diereigen gedrag dat van groot belang is. In het rapport staat dat verplichte ammoniakhuisvestingssystemen het diereigen gedrag niet onmogelijk mogen maken. Op dat punt hoor ik graag een duidelijke reactie van het kabinet. Ik vraag nogmaals of het ervoor wil zorgen dat die twee zaken met elkaar sporen.

Ik wil nog een vraag stellen over de omgevingstoets. Het wetsvoorstel erkent die toets en het feit dat op basis van de IPPC-richtlijn en de MER-richtlijn een deel van de veehouderijbedrijven met een bepaalde omvang aan de omgevingstoets onderhevig is. Ik ga ervan uit dat de provincies in het kader van het reconstructiebeleid ervoor zullen zorgen dat de bedrijven die door hun omvang schade aan de natuur kunnen veroorzaken op een goede plek worden neergezet. Als dit echter niet lukt moeten de richtlijnen kunnen doorwerken. Is het kabinet met mij van mening dat moet worden bekeken of bedrijven die een bepaalde bedrijfsgrootte overschrijden voldoen aan eisen die wij op ammoniakgebied stellen?

Ik wil nog een opmerking maken over de stankrichtlijn. Voor de reconstructiegebieden moet wettelijk een bepaalde versoepeling worden geregeld. Er is op dit punt niet alleen voor de landbouwontwikkelingsgebieden gekozen. De Kamer heeft via een motie het kabinet gevraagd om dit ook voor verwevingsgebieden van toepassing te doen zijn. Wij hebben hier grote problemen mee en wij hebben dan ook tegen die motie gestemd. Juist daar waar je in verwevingsgebieden de functies landbouw, wonen en natuur wilt combineren, is het de vraag wanneer ook voor die gebieden een soepeler stankregelgeving gaat gelden. Komt de functie wonen juist in de verwevingsgebieden niet in de knel? Hoe wil het kabinet zijn eigen doelen van de Reconstructiewet waarmaken? Ook het kabinet wil al die functies met elkaar kunnen verenigen. Het zegt dat als landbouw zich daar ontwikkelt dit niet ten koste mag gaan van de woonfunctie. Het knelpunt doet zich vooral bij de sterlocaties binnen de verwevingsgebieden voor waar de landbouw zich extra zou moeten kunnen ontwikkelen. Biedt beperking van een soepeler stankrichtlijn tot die sterlocaties binnen de verwevingsgebieden een oplossing? Wij vinden het te ver gaan dat dit voor de verwevingsgebieden als geheel op deze manier zal gelden en wij zijn er bang voor dat dit ten koste gaat van onder meer de woonfunctie aldaar.

De heer Waalkens (PvdA):

Voorzitter. Het is goed dat wij met elkaar spreken over ammoniak- en stankwetgeving. De Interim-wet ammoniak en veehouderij heeft veel te lang op zich laten wachten. Op het allerlaatste moment verschijnen de Regels inzake ammoniakemissie op de agenda als rechtsopvolger van de Interim-wet ammoniak en veehouderij die op 1 januari 2002 van start moet gaan. Dit is alleen mogelijk als de wetgeving op beide terreinen van ammoniak en stank een duidelijk wettelijk kader schetst voor alle ontwikkelingsperspectieven op het platteland.

Het is terecht dat het hoofdaccent van de ammoniakparagraaf gebaseerd is op emissie. Dat hebben wij ook met elkaar afgesproken. Dat laat echter onverlet, als je spreekt zoals collega Oplaat deed in zijn bijdrage, dat wij wel een intelligent systeem moeten maken en in wetgeving moeten verankeren, waarbij wij niet alleen het emissiespoor volgen, maar ook een specifiek gebiedsgericht beleid voeren. Dus het hoofdaccent op emissie en daar waar gebieden bescherming nodig hebben, via een specifiek gebiedsgericht beleid. Wij spreken dus over een tweesporenbeleid; generiek via de AMvB huisvesting en specifiek op basis van gebiedsgericht beleid. De PvdA wil dit wetsvoorstel bekijken in samenhang met de Reconstructiewet. Bij de behandeling van de Reconstructiewet hebben wij ook steeds uitstappen gemaakt naar het milieubeleid en vanuit de Reconstructiewet, als een speciale wet voor een bepaalde tijd met een aantal specifieke doelen, met als onderdeel en drager daarin de Milieuwet.

Een tweede onderdeel dat wij bij de beoordeling van dit wetsvoorstel betrekken, is de voortgang van de mestwetgeving. Die kunnen wij niet los van de ammoniakwetgeving zien. Alles wat wij op dat terrein in wetgeving hebben opgenomen, heeft directe consequenties voor het ammoniak- en stankbeleid. Samenhangend met de ammoniakwetgeving en de stankregelgeving en belangrijk aspect daarnaast, ook in de maatschappelijke beoordeling, is het natuurbeleid en het antiverdrogingsbeleid. Bij alle ontwikkelingen op het platteland zijn die vier wetgevingstrajecten van belang om een samenhangende beoordeling te kunnen geven; niet alleen in budgettaire zin, maar ook in milieutechnische zin.

In het kader van het ammoniakbeleid en het wetsvoorstel, gebaseerd op die twee sporen, wil ik ingaan op het zoneringsbeleid. Het wetsvoorstel gaat uit van 500 m rondom kwetsbare gebieden met een emissieplafond. Als je dit op je laat inwerken en je ziet de kaartbeelden – en ik hoef niet naar de kamer van de heer Oplaat om mij te laten overtuigen – dan geven de kaartbeelden aan dat er weinig mogelijkheden overblijven voor de in te richten landbouwontwikkelingsgebieden als onderdeel van de Reconstructiewet. Gezien het zoneringsbeleid en de te bereiken doelen, is ons oordeel dat een emissieplafond onvoldoende sturend is om te komen tot een afwaartse beweging van emitterende bedrijven in de kwetsbare gebieden. Bij een emissieplafond zal de ruimte die nu nog niet benut is, zich laten opvullen. Ook IPO en VNG hebben in hun contacten met de verschillende fracties heel nadrukkelijk aangegeven dat de keuze voor het emissieplafond een dier-standstill is. Dat is voor ons een overtuigende argumentatie om tot het oordeel te komen dat een emissieplafond onvoldoende sturend is voor het genereren van een afwaartse beweging van de intensieve veehouderij rondom de kwetsbare gebieden.

Het wetsvoorstel gaat uit van kwetsbare gebieden. Het wetsvoorstel is daar heel duidelijk over. In artikel 2 wordt de definitie van kwetsbare gebieden exact beschreven. Als de heer Oplaat spreekt over A1-gebieden en zeer kwetsbare gebieden, kan ik dat niet duiden. Ik kan dat in de wet nergens terugvinden. Iedereen heeft daar een beeld van, maar mij zegt dat onvoldoende. Ook in het interruptiedebat met de heer Oplaat heb ik dat niet duidelijk gekregen.

In het kader van de beoordeling van het wetsvoorstel is er de omschrijving van kwetsbaar gebied: dat zijn de voor verzuring gevoelige gebieden binnen de ecologische hoofdstructuur. Wij hebben een nadere nota van wijziging gekregen waar wordt beschreven wat er wordt verstaan onder de ecologische hoofdstructuur en wordt aangegeven, als de zonering provinciaal ontbreekt, wat dan het toetsingskader is, aangevende waarbinnen de voor verzuring gevoelige gebieden zijn gelegen. Dat is een helder uitgangspunt en ook een logisch gevolg van datgene wat wij binnen het natuurbeleid aan het opzetten zijn.

De heer Oplaat (VVD):

Vindt collega Waalkens het dan niet veel logischer om de provincie te laten bepalen wat de zeer kwetsbare gebieden zijn? Wij vragen de provincie om de Reconstructiewet uit te voeren. Welnu, geef de provincies dan ook de instrumenten zodat zij kunnen bepalen wat de zeer kwetsbare gebieden zijn. Daar hebben zij allerlei kaarten van.

De heer Waalkens (PvdA):

Ik spreek niet over zeer kwetsbare gebieden. Ik spreek over het stelsel waarbinnen het natuurbeleid, in de zin van de ecologische hoofdstructuur, als structuur is meegegeven, met de bijbehorende kwalificaties en de opdracht aan de provincies om te zoneren. Als je derhalve de kwetsbare gebieden en de voor verzuring gevoelige gebieden bepaalt als gebied, dan is dat de ecologische hoofdstructuur die door de provincies moet worden gezoneerd. Dat is helder en duidelijk. Het betreft een eenduidig toetsingskader en een gebied dat de moeite waard is om te beschermen.

De heer Meijer (CDA):

De heer Waalkens probeert steun te krijgen voor zijn visie door ook te refereren aan het IPO/VNG-voorstel. Inderdaad, zij hebben het over een dier-standstill, maar zij hebben het wel over zeer kwetsbare natuur en over financiële middelen, specifiek voor ammoniak. Dat mis ik bij de heer Waalkens, als deze zegt dat je zaken niet selectief uit dat voorstel moet halen. Dat zijn echter de randvoorwaarden waaronder zij dit zeggen.

De heer Waalkens (PvdA):

Ik heb zonet aangegeven dat ik daar nog iets over zou zeggen. Ik hoop dat ik daarmee dan ook de opmerkingen van de heer Meijer zal hebben behandeld.

Als je kijkt naar de samenhang van wetgeving en ontwikkelingen op het platteland, dan is het zo dat wij miljarden investeren in nieuwe functies op het platteland: miljarden maatschappelijk kapitaal dat wij gaan inzetten voor het bouwen van de ecologische hoofdstructuur. Het betreft het bouwen van ecologische structuren op het platteland, die daar met zeer veel maatschappelijk geld worden geïnstalleerd. Welnu, als je miljarden investeert in de bouw van de natuur, dan is het onlogisch dat dit niet geschraagd wordt door een robuust milieubeleid zoals zich dat nu in de behandeling in de Kamer presenteert. Ik vind dat als je let op de samenhang tussen het natuurbeleid en de functies op het platteland, je deze zaken niet zomaar separaat van elkaar kunt beoordelen. Ik vind dat wij dat in samenhang moeten bekijken.

De heer Oplaat (VVD):

De heer Waalkens spreekt over miljarden voor de maatschappelijke functies: waar zijn die miljarden en hoeveel geld is er volgens hem beschikbaar voor de reconstructie?

De heer Waalkens (PvdA):

Ik kom daar straks op terug, maar ik schets de miljarden die beschikbaar gesteld worden en gesteld zijn om de ecologische hoofdstructuur in zijn verschijningsvorm terug te laten komen als nieuwe functie op het platteland. In die zin wil de PvdA op zich duidelijkheid geven over het schragende beleid ten aanzien van de beschermingsconstructies die je rondom de kwetsbare gebieden zet. Ik heb daarmee uitgesproken dat de PvdA-fractie hecht aan een zoneringsbeleid van 250 m, rondom de kwetsbare gebieden, op basis van een dier-standstill.

Ten aanzien van de budgettaire consequenties wil ik wijzen op de sommen geld die beschikbaar zijn gesteld vanuit de Reconstructiewet. De komende tien jaar is dat 1,2 mld. Ik wijs op de 675 mln gulden die beschikbaar is gesteld voor de opkoopregeling en op de 1,3 mld of 1,4 mld gulden die vrijkomt via de ruimte-voor-ruimteregeling. En dan nog 600 mln gulden van de commissie-Koopmans voor de extensivering melkveehouderij. Kom mij dus niet aan met de opmerking dat er geen geld is. De doelen die wij willen halen, kunnen gefinancierd worden uit deze budgetten.

De heer Poppe (SP):

De heer Waalkens pleit voor een zonering van 250 m en een dier-standstill. Ik heb een ander voorstel gedaan en wil daarop graag een reactie van hem. Ik stel wel een zonering van 500 m voor maar mét een financiële ondersteuning plus een beleid voor extensivering van de veehouderij in dat gebied en grondgeboden veehouderij rondom die gebieden. Alle natuur is immers kwetsbaar.

De heer Waalkens (PvdA):

Met dat laatste ben ik het graag met u eens. Om daaraan uitdrukking te geven, willen wij die kwetsbare natuur een robuuste bescherming geven. Wij kiezen daarbij voor een beschermingzone van 250 m. Wij komen natuurlijk nog te spreken over de inrichting van de gebieden buiten die zonering van 250 m. Met het amendement-Waalkens/Meijer hebben wij in de Reconstructiewet de extensiverings- en verwevingsgebieden al heel nadrukkelijk gepositioneerd. Vestiging van nieuwe bedrijven is in de extensiveringsgebieden is onmogelijk en voor de verwevingsgebieden wordt het bezien in samenhang met de andere functies van wonen en natuur. Ik denk dat wij die 500 m kunnen opsplitsen in een zonering van 250 m plus aansluitend de extensiverings- en verwevingsgebieden en dat het naadloos in elkaar overloopt.

De heer Meijer (CDA):

Noemt u het woord landbouw vandaag ook nog een keer, mijnheer Waalkens? De Reconstructiewet is opgezet voor een herstructurering van de Nederlandse landbouw. Om daarvoor draagvlak te creëren, zijn er natuurdoeleinden bijgehaald en niet andersom!

De heer Waalkens (PvdA):

De Reconstructiewet is een bijzondere wet met een aantal specifieke doeleinden waarbij landbouw een van de dragers is van het hele reconstructieproces. Het is méér dan alleen maar een reconstructie van de landbouw. Het is een kwaliteitsimpuls in het landelijk gebied waarvan landbouw een fors onderdeel vormt. Wij willen het op die manier beoordelen. Samen hebben wij de landbouwontwikkelingsgebieden ingebracht in de Reconstructiewet.

Wat is binnen de zoneringen rondom de kwetsbare gebieden de positie van de melkveehouderij? Wij zijn content met het huidige wetsvoorstel waarbij de melkveehouderij in eerste instantie 800 kg ammoniak aan forfait meekreeg. Bij de laatste nota van wijziging is dit omgezet in aantallen dieren. Ik ben daarover enigszins ambivalent maar kan ermee leven. Het is immers het vermenigvuldigen van het aantal dieren maal de emitterende factoren. Dan kom je uit of op kilogrammen forfait dan wel op aantallen dieren. Het gaat om bedrijven met 110 melkkoeien en 77 stuks jong vee in een zone rondom die kwetsbare gebieden. Dat zijn fantastische bedrijven met toekomstperspectief, ook vanwege hun schaalgrootte.

Het kabinet is niet duidelijk over de definitie van grondgebondenheid. De term grondgebondenheid is wel geïntroduceerd in het wetsvoorstel maar opengelaten wordt wat daaronder wordt verstaan. De Partij van de Arbeid wil daarover duidelijk zijn. Afhankelijk van de ruimte die de discussie in Brussel ons geeft, vinden wij dat grondgebondenheid zodanig moet worden uitgelegd dat het gaat om rundveebedrijven waar geen mestafzetcontracten moeten worden afgesloten. Het kan niet zo zijn dat dit wordt vastgepind op een aantal grootvee-eenheden en vervolgens binnen het stelsel van mestafzetcontracten de grondgebondenheid moet worden geregeld. Voor ons betekent grondgebonden dat het gaat om bedrijven waarbij geen mestafzetcontracten nodig zijn. Bovendien moet 50% van het totale areaal als huiskavel bij de boerderij liggen als wij recht willen doen aan de collega's die de koeien in de wei willen houden. Ik maak meteen de overstap naar de te verwachten motie van collega Ter Veer over de positie van de weidende koeien en de inrichting van de AMvB huisvesting melkveehouderij. Als het ureumgetal voor weidende koeien beneden x wordt vastgesteld, moet ook in de AMvB worden vastgelegd dat emissiearme stallen niet gebouwd hoeven te worden. Zonering als specifiek beleid en het generieke beleid van de AMVB.

De heer Oplaat (VVD):

Vindt de heer Waalkens het noodzakelijk dat ook voor de niet-concentratiegebieden een zoneringsbeleid wordt gevoerd?

De heer Waalkens (PvdA):

Ja. Het oogmerk van het wetsvoorstel is dat de totale ammoniakuitstoot wordt verminderd middels een generiek beleid AMvB. Dat is helder en dat geldt voor het hele land. Waarom zou, als het om de kwetsbare gebieden gaat, onderscheid worden gemaakt tussen de reconstructiegebieden en de niet-reconstructiegebieden? Als je een robuuste bescherming van de kwetsbare gebieden voorstaat, dan is het onlogisch om Nederland op te knippen in een gedeelte waar de natuurgebieden bescherming behoeven door specifiek beleid en in een gedeelte waar dat niet aan de orde is.

De heer Oplaat (VVD):

Maar dan...

De voorzitter:

Ik weet dat het onbevredigend is, maar het duurt veel langer dan de ingeschreven tijd die voor de behandeling van dit wetsvoorstel beschikbaar was. Allerlei mensen zitten te wachten op de twee andere debatten die vandaag nog moeten worden gevoerd. Er komt nog een tweede termijn, waarin u dit met elkaar kunt uitdiscussiëren.

De heer Stellingwerf (ChristenUnie):

Het gaat over een amendement van de heer Waalkens...

De voorzitter:

Ik geloof dat u doof bent, mijnheer Stellingwerf. Ik zeg toch net dat dit onderwerp nu niet kan worden afgerond.

De heer Stellingwerf (ChristenUnie):

Dat zei u tegen de heer Oplaat.

De voorzitter:

Dan zeg ik het nu tegen u. Het woord is aan de heer Waalkens.

De heer Waalkens (PvdA):

Ik ben bijna aan het einde van mijn inbreng. Mijn fractie heeft tegen de motie gestemd waarbij de versoepelde stankregelgeving ook geldt voor de verwevinggebieden. Mijn fractie vindt het jammer dat die versoepelde normeringen in het voorliggende wetsvoorstel voor beide gebieden gelden. Ik kan mij goed voorstellen dat er een versoepeld beleid is ten aanzien van de landbouwontwikkelingsgebieden. Wij hebben er tenslotte met elkaar voor gekozen dat de ontwikkeling van de intensieve veehouderij binnen die landbouwontwikkelingsgebieden de ruimte krijgt. Mijn fractie betreurt het verder uitbreiden naar de verwevingsgebieden en zij heeft dan ook niet voor die motie gestemd. Ik wil dit onderwerp weer eens inbrengen, want mijn fractie maakt daartegen toch wel wat bezwaar.

Een ander punt ten aanzien van de stankregelgeving is dat er uitgegaan wordt van een wet en een richtlijn. Wij vragen de minister om één wettelijk kader te creëren voor stankregelgeving voor heel Nederland. Dan zijn wij helder en duidelijk bezig. Dat geeft transparantie in het geheel en komt de duidelijkheid ten goede.

De algemene beraadslaging wordt geschorst.

De voorzitter:

Afhankelijk van het verdere verloop van de dag, zal het debat vanavond wel of niet worden voortgezet.

De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.

Naar boven