Aan de orde is de behandeling van:

het wetsvoorstel Aanpassing van wetgeving in verband met de openstelling van het huwelijk en de invoering van adoptie door personen van hetzelfde geslacht (27256).

De algemene beraadslaging wordt geopend.

De heer Santi (PvdA):

Mevrouw de voorzitter! Ik had mij niet willen inschrijven voor dit debat, ware het niet dat ik toch nog van de gelegenheid gebruik wil maken om een paar opmerkingen te plaatsen.

Het eerste punt betreft de adoptie. Er is voorgesteld om de bepaling over interlandelijke adoptie ook te wijzigen. In het plenaire debat van een paar maanden geleden heb ik al de vraag gesteld of het nodig is om dit op deze manier vast te leggen in de wet, als je ervan uitgaat dat het buitenland geen medewerking zal verlenen aan interlandelijke adoptie door paren van gelijk geslacht. Nu is het in de wettelijke bepalingen al opgenomen. Als ik de uitleg lees op vraag van mijn fractie waarom deze wijziging nodig zou zijn, staat er letterlijk: "teneinde de bestaande relaties met die landen niet in de waagschaal te stellen, acht ik het in het huidige stadium noodzakelijk de mogelijkheid om voor interlandelijke adoptie in aanmerking te komen te beperken tot gehuwden van gelijke geslacht of paren van gelijke geslacht". Er is ook nog een andere motivering. Er wordt gezegd dat het ongewenst is om bij deze paren verwachtingen te wekken. Ik neem aan dat de meeste mensen die gaan adopteren, vooraf al zijn voorgelicht over de mogelijkheden en dat bij interlandelijke adoptie de bureaus die de paren begeleiden, heel goed zullen uitleggen dat het niet kan, omdat het land niet meewerkt. Op zichzelf is dit geen zwaar punt. Ik wil hierover ook geen amendement indienen. Ik vind het echter op zich raar om de wetgeving zo in te richten om andere landen niet voor het hoofd stoten. Ik krijg daarop graag een nadere toelichting van de staatssecretaris.

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

De heer Santi weet dat GroenLinks nogal gestreden heeft voor het mogelijk maken van interlandelijke adoptie bij de wet zelf. Ik heb toen geen steun gehad van de PvdA. Ik vraag mij af waarom de heer Santi het nu aan de orde stelt.

De heer Santi (PvdA):

Ik spreek nu meer over de technische reden waarom die wetswijziging nodig zou zijn, omdat in het stuk van de staatssecretaris niet staat dat het juridisch noodzakelijk is. Zo interpreteer ik het althans. Er wordt alleen een toelichting gegeven waarom het zo gedaan wordt. Als het gaat om steun om interlandelijke adoptie mogelijk te maken, verwijs ik naar het uitvoerige verslag van het debat over de invoering van beide wetsvoorstellen. Daarin heb ik namens mijn fractie uitdrukkelijk vragen gesteld over die interlandelijke adoptie. De staatssecretaris heeft toen uitgelegd wat er speelde in die landen en dat wij daar gewoonweg met een probleem zitten. Toen is wel door de staatssecretaris de toezegging gedaan dat zij zich zou blijven inzetten voor het mogelijk maken daarvan. Op dat punt verschillen wij dus niet echt van mening.

Wat de invoering betreft is het jammer dat deze aanpassingswet wat laat behandeld is. Zie de geschiedenis van beide wetten. Het regeerakkoord is eraan voorafgegaan. Vervolgens heeft het wat tijd gekost voordat de wetsvoorstellen in behandeling werden genomen. Op een gegeven moment is gesproken over invoering per 1 januari. Wij hebben dat niet gehaald. Nu zijn wij bezig met deze aanpassingswet. De vraag is dan of wij die datum van 1 april halen. Als deze aanpassingswet door beide Kamers wordt aangenomen, neem ik aan dat niets – dus ook niet problemen van aanpassing van systemen bij gemeenten – het in de weg staat om dit per 1 april te laten ingaan. Ik heb in de Gay Krant gelezen dat de voorganger van deze staatssecretaris als burgemeester al enkele huwelijken heeft gepland, af te sluiten door paren van gelijk geslacht. Dat gunnen wij hem natuurlijk allemaal wel. Aannemende dat het wetsvoorstel door beide Kamers wordt aangenomen, wil ik echter ook nadrukkelijk de uitspraak van de staatssecretaris hebben dat deze wet uiteindelijk met spoed van kracht zal worden.

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

Voorzitter! Ook ik was niet voornemens, het woord te voeren bij de behandeling van deze aanpassingswet. Ik wil ook niemand het democratisch recht ontzeggen om alles te agenderen wat van groot belang is, maar ik wil hier wel gezegd hebben dat ik het betreur als deze wet opnieuw uitgesteld wordt, ook vanwege het verdriet dat uitstel mogelijk bezorgt aan diegenen die graag willen trouwen en die soms haast hebben omdat zij ziek zijn.

Ik maak van de gelegenheid gebruik, drie punten kort aan de orde te stellen. Ten eerste de relatie tot de Rijkswet op het Nederlanderschap. Als gevolg van openstelling van het burgerlijk huwelijk krijgt een kind wier gezagsdragers door een rechterlijke beslissing Nederlander zijn, de Nederlandse nationaliteit pas na drie jaar verzorging en opvoeding. De vraag is waarom dit het geval is. Heeft dit met het voorkomen van schijnconstructies te maken? Het volgende vinden wij nog vreemder. Als een kind wordt geboren uit een relatie waarin de moeder niet-Nederlander is en de andere gezagsdrager Nederlander, zou het kind alleen via een rechterlijke beslissing het Nederlanderschap kunnen verkrijgen. Naar ons idee worden lesbische en homoseksuele paren daarmee gediscrimineerd ten opzichte van heteroseksuele paren, omdat bij een heteroseksueel paar de vader kan erkennen, waardoor het kind automatisch Nederlander wordt. Dit betekent dat homoseksuele paren op achterstand worden geplaatst.

Het tweede korte punt is de aanpassing van de gemeentelijke basisadministratie. Voorheen werd het geslacht van een geregistreerde partner niet vermeld op de persoonslijst van de partner. Dit gebeurde ook niet bij een huwelijk, maar daarbij werd direct aangenomen dat de partner van het andere geslacht was. Nu, met de openstelling van het burgerlijk huwelijk, wordt voortaan ook gevraagd naar het geslacht van de partner. Eigenlijk is dit met een omweg vragen naar de seksuele voorkeur van diegene die zich meldt. Wij vinden dit haaks staan op de ratio van de wet, omdat gebroken wordt met de sekseneutraliteit die de wet juist beoogt te brengen. De staatssecretaris zegt dat de reden daarvoor is dat het als een gemis wordt ervaren bij de betrokken diensten. Wij kunnen ons eigenlijk niet goed voorstellen wat dat gemis zou kunnen zijn. Wij zien niet in waarom ambtenaren van de burgerlijke stand dit soort informatie zouden moeten bezitten. Wij pleiten er dan ook voor, opnieuw de eis om het geslacht van de partner te vermelden achterwege te laten.

Dan het derde en laatste punt. Naar aanleiding van de openstelling van het burgerlijk huwelijk heeft mijn fractie gepleit voor het aanbrengen van een scheiding tussen het kerkelijk en het burgerlijk huwelijk. De vorige staatssecretaris van Justitie heeft toegezegd, met een notitie hierover te komen. Ik vraag de nieuwe staatssecretaris van Justitie hoe het daarmee staat. Wanneer kunnen wij de notitie tegemoet zien?

De heer Van der Staaij (SGP):

Voorzitter! Ruim vier maanden geleden hebben wij in deze Kamer een indringende discussie gevoerd over een tweetal wetsvoorstellen die ingrijpende veranderingen in ons recht brengen, namelijk de Wet openstelling huwelijk en de Wet adoptie door personen van het zelfde geslacht. Ons fundamentele verzet tegen deze wetsvoorstellen heeft helaas niet tot gevolg gehad dat deze wetten de eindstreep niet hebben gehaald. Zoals bekend, hebben de wetsvoorstellen zowel in de Tweede Kamer als in de Eerste Kamer een meerderheid gekregen. Op 11 januari jl. zijn de wetten in het Staatsblad verschenen. Wat is overigens de verwachte datum van inwerkingtreding?

Het debat van vandaag is niet bedoeld om het debat over die beide wetsvoorstellen over te doen. Nu staat alleen de plenaire afhandeling van de in verband met deze wetten noodzakelijke aanpassingswetgeving op de agenda. Dat hierover niet al eerder in de Kamer is gesproken, komt doordat de aanpassingswet vele maanden later is ingediend dan de Wet openstelling huwelijk en de Adoptiewet. Pas na de mondelinge bespreking van deze wetsvoorstellen is de schriftelijke gedachtewisseling over de aanpassingswet begonnen. Gelet op de spoed die werd gezet achter de afhandeling van de eerdergenoemde wetsvoorstellen, was een gezamenlijke behandeling met de aanpassingswet niet mogelijk.

Voorzitter! Van een aanpassingswet als deze, die wijziging brengt in een aantal andere wetten, wordt gemakkelijk gezegd dat zij een technisch karakter heeft. Toch kan daarmee tekort worden gedaan aan het ingrijpende karakter van ogenschijnlijk kleine veranderingen. Zo is het naar onze mening niet zomaar als een technische kwestie te duiden, als in de wijziging van de Wet gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens de begrippen "vader" en "moeder" worden vervangen door de geslachtelijk neutrale aanduiding "ouder". We voelen dit wel degelijk als een ingrijpende en veelzeggende verandering. Blijven overigens, zo vraag ik de staatssecretaris, bestaande aanduidingen gehandhaafd of zullen ook alle oude gegevens volgens de nieuwe systematiek worden aangepast? Wat zal de reactie van burgers zijn, als zij ontdekken dat die wijziging ook voor hen gevolgen heeft, terwijl zij gemeend hebben dat de wetswijziging hen niet raakte?

Voorzitter! Ik wil in het vervolg van mijn bijdrage nog een enkele opmerking maken over drie onderwerpen, te weten de interlandelijke adoptie, de gewetensbewaarde ambtenaren en de verhouding tot verdragsregels. In de eerste plaats nu de interlandelijke adoptie. In artikel 2 van de aanpassingswet wordt onder meer de Wet opneming buitenlandse kinderen ter adoptie gewijzigd. Aan interlandelijke adopties wordt, in overeenstemming met de praktijk in de herkomstlanden, nog steeds de voorwaarde gesteld dat de echtgenoten van verschillend geslacht moeten zijn. Eerder heb ik de vraag aan de orde gesteld of de aanpassing op dit punt toereikend is. Kan niet via de omweg van adoptie door alleenstaanden feitelijk een kind worden geadopteerd door een paar van gelijk geslacht? Bij brief van 1 november 2000 is de staatssecretaris hierop schriftelijk nader ingegaan. In de nota naar aanleiding van het verslag bij de aanpassingswet is nog eens beklemtoond dat het uitdrukkelijk niet de bedoeling is dat paren van gelijk geslacht de procedure voor het verkrijgen van beginseltoestemming volgen die noodzakelijk is voor interlandelijke adoptie. Tot mijn verbazing las ik echter onlangs een verhaal in een tijdschrift, dat justitie in een concreet geval aan een paar van gelijk geslacht toch zou hebben aangeraden zich in te schrijven voor het verkrijgen van beginseltoestemming onder het motto: baat het niet, dan schaadt het niet. Vervolgens konden beide personen een voorlichtingscursus volgen en werden gesprekken met de Raad voor de kinderbescherming gevoerd. Mijn vraag is dan ook: hoe kon dit plaatsvinden en mag worden aangenomen dat hier van een incident sprake was? Graag verkrijg ik een reactie op dit punt.

Dan de gewetensbezwaarde ambtenaren. Het verdient de aandacht dat in de aanpassingswetgeving niet is voorzien in een aparte regeling voor gewetensbezwaarde ambtenaren. Eerder heeft onder andere onze fractie uitvoerig aandacht gevraagd voor de problematiek van ambtenaren van de burgerlijke stand die het niet met hun geweten kunnen verenigen om medewerking te verlenen aan de voltrekking van een huwelijk van personen van gelijk geslacht. Daarbij hebben wij gepleit voor een expliciete regeling op dit onderdeel. De staatssecretaris heeft zich op het standpunt gesteld dat de gewetensbezwaren erkend moeten worden, omdat, zoals de voorganger van deze staatssecretaris het formuleerde, respect voor deze godsdienstige bezwaren meebrengt dat zij honorering verdienen. Dit geldt zowel voor de huidige ambtenaren van de burgerlijke stand, als voor toekomstige, aldus de staatssecretaris. Een expliciete regeling achtte de regering evenwel niet nodig, omdat in de praktijk een praktische oplossing kon worden gevonden, bijvoorbeeld in de sfeer van vervanging of inroostering. Bij brief van 14 november heeft staatssecretaris Cohen ons bericht dat zowel de VNG, als de Nederlandse vereniging voor burgerzaken zich kan vinden in de door hem voorgestane praktische oplossing. De staatssecretaris heeft daarbij aangegeven dat hij de praktijk op dit gebied nauwgezet zal volgen. Mochten zich in de praktijk hier toch problemen voordoen, dan zullen wij niet schromen hier opnieuw de aandacht voor te vragen.

Uit de media konden wij in de afgelopen tijd vernemen dat door sommige personen verzet werd aangetekend tegen de erkenning van gewetensbezwaren, naar onze overtuiging veelal vanuit onvoldoende inzicht in de aard van de gewetensbezwaren. Naar mijn mening is het daarom voor de praktijk ook belangrijk eraan te herinneren dat staatssecretaris Cohen in het Eerste-Kamerdebat van eind vorig jaar de analyse onderschreef, dat het in het licht van de huidige wet- en regelgeving de gemeenten niet zomaar vrijstaat al dan niet tegemoet te komen aan gewetensbezwaren van ambtenaren, maar dat zij daartoe gehouden zijn. Met andere woorden: niet het rekening houden met gewetensbezwaren is in strijd met ons recht, maar het negeren ervan. Ik herinner de staatssecretaris eraan, dat van de zijde van de regering is aangegeven, dat vanuit het ministerie in het reguliere overleg met de Nederlandse vereniging voor burgerzaken een en ander onder de aandacht zou worden gebracht. Mijn vraag is dan ook: zal dit nog voor de inwerkingtreding van de wet kunnen plaatsvinden?

Voorzitter! Tot slot heb ik nog een vraag over het risico dat Nederland verdragen zal moeten gaan opzeggen als gevolg van de aanpassing van wetgeving in verband met de openstelling van het huwelijk en de invoering van adoptie door personen van hetzelfde geslacht. In antwoord op onze vraag hierover heeft de regering aangegeven, dat er geen instantie is die tot opzegging kan dwingen. Dit is echter geen adequaat antwoord op onze vraag. De achtergrond van de vraag was de volgende. Vorig jaar hebben wij in deze Kamer een wet tot opzegging van een verdrag over de wekelijkse rusttijd behandeld. Die opzegging werd toen door de regering gemotiveerd met het betoog dat uit eigen onderzoek was gebleken dat er strijdigheid was met de nieuw aangenomen Arbeidstijdenwet. Bij de behandeling van die Arbeidstijdenwet was die strijdigheid echter niet aan de orde gekomen. De minister van Sociale Zaken heeft erkend, dat die handelwijze bepaald niet de schoonheidsprijs verdient. Ik vraag daarom de bevestiging van de staatssecretaris, dat wij in het kader van de wetgeving die nu aan de orde is niet alsnog zo'n verrassing kunnen verwacht, dus dat niet alsnog een verdragopzegging aan de orde komt. Wij mogen er toch zonder meer van uitgaan, dat bij deze gevoelige materie de verhouding tot verdragsregels grondig is onderzocht. Dat zou een vanzelfsprekendheid moeten zijn, maar de ervaring met de behandeling van de Arbeidstijdenwet heeft ons voorzichtig gemaakt en daarom dit punt.

Voorzitter! Ik rond af met een opmerking over ons stemgedrag. Duidelijk is dat deze aanpassingswet onverbrekelijk samenhangt met de huwelijks- en adoptiewetgeving voor paren van gelijk geslacht. In lijn met onze houding bij de behandeling van die wetsvoorstellen zal de SGP-fractie dan ook tegen de aanpassingswetgeving stemmen. Dat onderstreept nog eens de ernst van onze bezwaren. De invoering van het huwelijk voor paren van gelijk geslacht en de nieuw geboden adoptiemogelijkheid kunnen wij niet zomaar voor kennisgeving aannemen en vervolgens tot de orde van de dag overgaan. Wij kunnen en willen hierin niet berusten. De SGP-fractie blijft uitzien naar een fundamentele aanpassingswet, een reparatiewet die herstelt wat aan wezenskenmerken van het huwelijk is afgebroken. Gelet op de tijdgeest besef ik heel goed dat daarvoor een wonder nodig is, een ingrijpende omslag waarmee het huwelijk tussen man en vrouw weer wordt herkend en beschermd als een uniek Godsgeschenk.

De heer Schutte (RPF/GPV):

Mevrouw de voorzitter! Meestal is aanpassingswetgeving een puur technische zaak waaraan weinig woorden besteed worden. De tamelijk omvangrijke schriftelijke discussie en de ruime deelname aan dit debat maken wel duidelijk, dat aanpassing van de wetgeving in verband met de openstelling van het huwelijk niet in alle opzichten vanzelfsprekend is. Dat verwondert mij niet, omdat door de invoering van het huwelijk voor personen van gelijk geslacht niet alleen het huwelijk wezenlijk van karakter verandert, maar er ook sprake is van een breukpunt in onze cultuur en historie. Wij hebben daarover bij de wetsbehandeling uitvoerig gesproken en daarop kom ik nu niet terug. Wel moet ik zeggen, dat lezing van de stukken bij mij opnieuw gevoelens van vervreemding oproept. Het minst is dat nog het geval bij het oneigenlijk gebruik van de term "bloedverwantschap" in de fiscale wetgeving. Veel meer geldt dat bij het streven, een ouder-kindrelatie zoveel mogelijk sekseneutraal aan te duiden. Het zal wel een onvermijdelijk gevolg van de invoering van de mogelijkheid van adoptie door personen van gelijk geslacht zijn, maar begrip kan ik er toch moeilijk voor opbrengen.

Wat ik niet begrijp is, dat de regering extra bescherming voorstelt van de privacy van mensen van gelijk geslacht die een huwelijk hebben gesloten. Een huwelijk is toch een publieke zaak. Dat weten de mensen toch die ervoor kiezen. Waarom zegt de regering dan in de nota naar aanleiding van het verslag, dat uit de combinatie van het geslacht van de persoon zelf en het geslacht van de huwelijkspartner een homoseksuele relatie kan worden afgeleid, hetgeen als gevoelig kan worden ervaren? Ik kan mij die gevoeligheid wel voorstellen als twee personen samenleven zonder huwelijk, maar waarom zou dit ook gelden als zij een officieel huwelijk willen? Een huwelijk tussen personen van verschillend geslacht is toch ook geen gevoelig gegeven.

Wat ik mij niet zo duidelijk had gerealiseerd is, dat een gevolg van de invoering van het homohuwelijk is, dat nu ook geslachtswijziging staande het huwelijk mogelijk wordt. Is dit wel een onvermijdelijk gevolg? Is het bestaan van een huwelijk tussen man en vrouw op zichzelf niet een argument om geslachtsverandering niet mogelijk te maken of in ieder geval niet een eenzijdige beslissing van een van beide partners te laten zijn? Nu zegt de regering dat geslachtsverandering staande een huwelijk kan worden uitgesproken indien de echtgenoot vrede heeft met het feit dat de partner van geslacht wijzigt en dat zij daarom geen consequenties wenst te verbinden aan het tussen beide personen bestaande huwelijk. Waarom wordt in zo'n geval niet uitdrukkelijke instemming van de echtgenoot voorgeschreven?

Uit de nota naar aanleiding van het verslag blijkt dat behalve Nederland slechts twee andere landen partij zijn bij het Haagse huwelijksverdrag van 1978. Hoe komt dat? Hebben andere landen geen belang bij of interesse voor de regeling van het internationaal privaatrecht die in het verdrag wordt geboden? Is de conclusie niet gerechtvaardigd dat de animo om alsnog toe te treden na het eenzijdige optreden van Nederland inzake het homohuwelijk wel eens tot nihil kan dalen?

Ik heb mij verwonderd over de nota van wijziging inzake de inwerkingtreding van de wet. Daarin wordt terugwerkende kracht tot en met 1 februari 2001 geregeld met het argument dat uitstel van de implementatie van de technische GBA-systemen niet mogelijk is. Wanneer is tot deze implementatie opdracht gegeven: toch niet voordat de Eerste Kamer over de wetsvoorstellen besliste? Wat betekent dit voor onze vrijheid om dit wetsvoorstel eventueel te amenderen of te verwerpen?

Bij de plenaire behandeling van de wetten is uitvoerig gesproken over mogelijke problemen welke gehuwden van gelijk geslacht in het buitenland kunnen ondervinden. Gisteren ontvingen wij hierover nadere informatie van de staatssecretaris. Daaruit blijkt wel dat wij hier niet over een theoretische situatie spreken. In een aanzienlijk aantal landen is het niet mogelijk om als personen van hetzelfde geslacht een huwelijk aan te gaan of samen te wonen en is de afkeuring hiervan soms zo sterk dat hierop strafrechtelijke sancties zijn gezet. Terecht wordt in dit verband gesteld dat de betrokken Nederlander hiervoor zelf verantwoordelijk is en dat de mogelijkheden voor consulaire bijstand zeer beperkt zijn. De mogelijkheden zijn echter niet beperkt voor mensen van gelijk geslacht die overwegen een huwelijk aan te gaan. Op dat moment kan en moet mijns inziens zo concreet mogelijke informatie worden verstrekt door de ambtenaar van de burgerlijke stand. Mag ik ervan uitgaan dat dit ook gebeurt?

Overigens kan het geen kwaad ook het ministerie van Buitenlandse Zaken goed te informeren over de werkelijke verhoudingen in Nederland. De werkelijkheid wordt namelijk geweld aangedaan, wanneer in de notitie van dat departement wordt gezegd dat het huwelijk tussen personen van hetzelfde geslacht en adoptie van kinderen door personen van hetzelfde geslacht in Nederland voor vrijwel iedereen aanvaardbaar is. Ik besef dat ik in dit opzicht tot de minderheid behoor, maar alleen al de stemming in beide Kamers wijst uit dat het zo erg nog niet is.

De heer Dittrich (D66):

Voorzitter! Vlak voor de kerst in 2000 heeft de Eerste Kamer met grote meerderheid beide wetsvoorstellen aanvaard. Ik ben op de publieke tribune aanwezig geweest en heb de voorganger van de huidige staatssecretaris horen zeggen dat hij verwachtte dat op 1 april beide wetsvoorstellen in werking zouden kunnen treden. Helaas is het niet mogelijk gebleken om deze aanpassingswet eind vorig jaar in de Tweede Kamer te behandelen, want dan was de datum van 1 april zeker haalbaar geweest. Ik vind het belangrijk dat de staatssecretaris in dit debat aangeeft dat zij alles wat in haar vermogen ligt zal doen om die datum van 1 april te halen, omdat dat voor veel homostellen van belang is. Wij krijgen allemaal brieven van mensen die willen trouwen. Sommigen zijn ziek en hebben niet veel tijd van leven meer. Elke maand uitstel zou voor die paren echt funest kunnen zijn. Ik hoop dat 1 april nog steeds haalbaar is.

Ik heb slechts drie puntjes naar aanleiding van de nota naar aanleiding van het verslag. Het eerste betreft de verhouding tot de Nederlandse Antillen en Aruba. Op 29 maart 1999 heeft de minister van Justitie met de ministers van Justitie daar contact gehad over openstelling van het huwelijk en adoptie. Is al bekend of de regeringen daar het mogelijk willen maken dat ook daar huwelijken tussen en adopties door personen van gelijk geslacht worden gerealiseerd? Ik vind dat van belang, omdat anders het beeld ontstaat dat in één Koninkrijk twee systemen naast elkaar gaan werken.

Is bekend of de regeringen daar belemmeringen kunnen opwerpen tegen in Nederland gesloten huwelijken of uitgesproken adopties, ook al volgt uit de strekking van artikel 40 van het Statuut dat de rechtskracht van de authentieke akte in alle delen van het Koninkrijk gelijk moet zijn? Ik krijg graag de bevestiging van de staatssecretaris dat de regeringen daar, wanneer zij weigeren om hun wetgeving aan te passen, in elk geval niet kunnen weigeren om een in Nederland gesloten huwelijk of geregelde adoptie te erkennen.

De fractie van D66 steunt de opstelling van de regering waar het gaat om de interlandelijke adoptie. Wij hebben er goede nota van genomen dat, zodra er in het buitenland ontwikkelingen zijn die het mogelijk maken dat zo'n adoptie kans van slagen heeft, er initiatieven zullen worden genomen om de wet te wijzigen.

Een pluspunt van de wet is nog niet genoemd. En dat is dat het nu voor transseksuelen die getrouwd zijn, mogelijk is om van geslacht te veranderen zonder dat zij behoeven te scheiden.

Mevrouw de voorzitter! Tot slot wil ik de staatssecretaris vragen hoe het staat met het advies dat gevraagd is aan de staatscommissie voor het internationaal privaatrecht over de internationaal privaatrechtelijke aspecten van het Haagse huwelijksverdrag. In de stukken is hier het een en ander over gewisseld. De vraag is gesteld of er extra regelgeving nodig is. Ik wil nu graag van de staatssecretaris horen of de staatscommissie al advies heeft uitgebracht en, zo ja, wanneer en hoe de regering daar dan over denkt. Verder wil ik weten wanneer wij nadere regelgeving op dat punt tegemoet kunnen zien. Ik kan in ieder geval concluderen dat de fractie van D66 het wetsvoorstel volmondig zal steunen.

Mevrouw Ross-van Dorp (CDA):

Voorzitter! Het CDA heeft tegen de openstelling van het huwelijk en de invoering van adoptie voor paren van gelijk geslacht gestemd. Het CDA zit dan ook niet te wachten op de wetswijziging die de regering hier voorstelt. Hoewel de meeste punten al in het verslag zijn gewisseld, is het toch goed dat wij plenair bij deze wetswijziging stilstaan. Deze wet is immers de uitdrukking van een buitengewoon principiële wijziging in het personen- en familierecht.

Dat "vader" en "moeder" vervangen worden door "ouder" is, hoe merkwaardig dat ook is, een rechtstreeks gevolg van de wetgeving inzake huwelijk en adoptie. Wat het CDA niet begrijpt, is dat het geslacht van huwelijkspartners ineens zo'n gevoelig gegeven is geworden. Geslachtsgegevens zijn in de toekomst alleen toegankelijk, indien daaraan een publiekrechtelijk voorschrift ten grondslag ligt en nog slechts voorzover dat noodzakelijk is voor de uitvoering van de krachtens dat voorschrift gegeven taak. Zijn er op dit moment dergelijke publiekrechtelijke voorschriften en waaraan moet dan worden gedacht?

De regering walst eenvoudig heen over de strijdigheid van de Nederlandse wetgeving met het Haagse huwelijksverdrag uit 1978. Kort gezegd, komt de mening van de regering op het volgende neer: de nieuwe wetgeving past waarschijnlijk niet in het verdrag; maar dat doet er niet toe, want de wet heeft alleen op Nederland betrekking en er zijn maar een paar landen die het verdrag hebben ondertekend. Eigenlijk weet de regering het gewoon niet en daarom moet de staatscommissie voor internationaal privaatrecht het maar uitzoeken. Ik sluit mij, zij het waarschijnlijk vanuit een andere bevlogenheid, aan bij de vraag van de heer Dittrich wanneer wij het advies van die commissie over de openstelling van huwelijk en adoptie eigenlijk kunnen verwachten. Wat doet de regering trouwens, als de staatscommissie onverhoopt toch vindt dat er sprake is van strijd met het verdrag? Wat is de toekomst van dit verdrag? Bijna een kwart eeuw na de ondertekening, nota bene in deze stad, zijn er zegge en schrijve drie staten partij, waarvan een zich ook nog eens niets van het verdrag aantrekt.

De CDA-fractie is blij met de opstelling van de regering inzake de gewetensbezwaarde ambtenaren die omwille van godsdienstige overtuiging geen paren van gelijke kunne in het huwelijk kunnen verbinden. Tijdens het debat in de Eerste Kamer zei de staatssecretaris zelfs dat het respect voor godsdienstige bezwaren met zich brengt dat die honorering verdienen en dat het weren van ambtenaren of aspirant-ambtenaren van de burgerlijke stand die om godsdienstige redenen geen paren van gelijk geslacht in het huwelijk kunnen verbinden, feitelijk niet strookt met de Algemene wet gelijke behandeling. Een algemene regeling vond de toenmalige staatssecretaris niet nodig. Hij liet het aan de wijsheid van de gemeenten over. Nu is inmiddels gebleken dat er gemeenten zijn die ambtenaren die personen van gelijk geslacht niet in de echt willen verbinden, met ontslag dreigen. Hoe heb ik het nu? De ene groep beschikt nog maar net over de gewenste rechten of de andersdenkenden wordt het recht om gewetensbezwaren te hebben ontzegd. Ik noem dat een gebrek aan verdraagzaamheid. Ik vraag de staatssecretaris dan ook alsnog om een wettelijke regeling terzake.

De heer Vos (VVD):

Mevrouw de voorzitter! Het was aanvankelijk niet mijn bedoeling om over dit wetsvoorstel het woord te voeren, maar nu iedereen dat inmiddels gedaan heeft, doe ik dat alsnog. Ik heb één punt waarvoor ik met name aandacht wil vragen en dat betreft de gewetensbezwaarde ambtenaren. Tijdens het debat over het homohuwelijk heb ik kanttekeningen geplaatst bij de vrijheid om op dit punt gewetensbezwaren te mogen uiten. Waarom? Omdat een ambtenaar van de burgerlijke stand toch een meldpuntachtige functie heeft. Men komt bij de ambtenaar van de burgerlijke stand. Deze hoort het voornemen van partijen om te trouwen aan. Partijen besluiten om elkaar het jawoord te geven en dat wordt geregistreerd. Er wordt dus geen inhoudelijke handeling gevraagd. Mijn visie is dat, wanneer een inhoudelijke betrokkenheid wordt gevraagd die meer is dan alleen maar het melden, er dan ruimte is voor gewetensbezwaren. De staatssecretaris heeft daarop gezegd wellicht enige ruimte voor gewetensbezwaren te zien. Het novum hierin is misschien dat op verschillende plekken in dit land dit punt begint te spelen en er ook heel veel verschillende meningen over beginnen te ontstaan. Ik ben door een aantal wethouders van mijn partij benaderd met de vraag wat ze hier tegen moeten doen. Ze hebben zelf aangegeven dat er op dit punt geen ruimte voor gewetensbezwaren behoort te zijn. Mijn reactie daarop is geweest: de staatssecretaris zou iets met de VNG regelen en er zijn geen vaste regels voor gemaakt, dus jullie hebben op dit moment de vrijheid. Nu hoop ik niet dat die vrijheid ingeperkt wordt. Ik wil de staatsse cretaris dan ook vragen waar zij op dit punt staat.

De vergadering wordt van 16.08 uur tot 16.13 uur geschorst.

Staatssecretaris Kalsbeek:

Mevrouw de voorzitter! De Eerste Kamer heeft, zoals u weet, op 19 december 2000 – het was de laatste wetgevingsdaad van mijn voorganger – ingestemd met de wijzigingen in Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek in verband met de openstelling van het huwelijk voor mensen van gelijk geslacht en de invoering van adoptie door personen van hetzelfde geslacht. Vandaag is aan de orde het daarmee noodzakelijk samenhangende wetsvoorstel dat noopt tot een aantal aanpassingen in andere wetgeving.

De heer Van der Staaij heeft terecht opgemerkt dat wij vandaag niet opnieuw de discussie ten principale kunnen en moeten voeren. Het gaat nu over de aanpassingswetgeving. Het is wat hem betreft een gevolg van ongewenste wetgeving. Als wij die discussie ten principale nu echter over zouden gaan doen, zouden wij onszelf tekort doen. Ik besef dat deze aanpassingswetgeving voor een aantal fracties in deze Kamer moeilijkheden oproept.

De heer Van der Staaij heeft verder gezegd dat de aanpassingswetgeving eigenlijk gelijk op had moeten gaan met de wetgeving ten principale. Op zichzelf is er veel te zeggen voor die argumentatie. Dat was nu echter niet haalbaar. Het is een technisch vrij ingewikkelde operatie, onder andere omdat er automatiseringssystemen en dergelijke moeten worden aangepast. De mogelijkheden daartoe moesten eerst goed verkend worden voordat het in wetgeving kon worden neergelegd. Het is dus waar dat het niet de mooiste manier van doen is, maar het is ook waar dat het onvermijdelijk was.

Er zijn door een aantal woordvoerders opmerkingen gemaakt over interlandelijke adoptie. De heer Santi vroeg waarom het nodig is om interlandelijke adoptie te regelen. Er is toch geen juridische noodzaak om het zo te regelen? Ik hecht eraan nog eens te zeggen dat de Nederlandse regering voor het invoeren van interlandelijke adoptie door paren van hetzelfde geslacht zou zijn, als het tot de mogelijkheden zou behoren. Helaas is dat niet het geval. De interlandelijke adoptie wordt nu op deze manier geregeld, niet omdat het juridisch noodzakelijk zou zijn het zo te doen, maar omdat je niet de indruk moet laten bestaan dat er mogelijkheden zijn die er gewoon niet zijn. Je zou daarmee valse verwachtingen wekken. Het adoptieverdrag van 1993 verbiedt een verdragsstaat niet om naast de adoptie door gehuwden of door één persoon nog andere adoptievormen te introduceren. De vraag of interlandelijke adoptie voor paren van hetzelfde geslacht mogelijk moet zijn, is tijdens de behandeling van het hoofdwetsvoorstel uitgebreid aan de orde geweest. In verband daarmee is ook aan een belangrijk aantal landen van herkomst, waaronder dus ook niet-verdragsstaten, gevraagd hoe zij er tegenover zouden staan als wij hier over zouden gaan tot adoptie door mensen van gelijk geslacht. De selectie van de ondervraagde landen kan als representatief worden beschouwd. De reactie was dat er eigenlijk geen bereidheid is om kinderen af te staan voor deze vorm van adoptie. Zij willen daarvoor geen verzoeken ontvangen. Daarom is het op dit moment niet verantwoord om interlandelijke adoptie mogelijk te maken voor paren van gelijk geslacht, hoe wenselijk dat op zichzelf ook zou zijn. Zou men dat wel doen, dan zou men de bestaande relaties met die landen van herkomst mogelijk op het spel zetten. Dat betekent dan dat er helemaal geen kinderen meer ter adoptie zullen worden aangeboden. Het gaat er dus om wat naar hun oordeel het belang van het kind is. Zo zijn nu eenmaal de spelregels van interlandelijke adoptie.

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

Die landen zijn representatief voor de huidige adoptielanden, maar daarbuiten zijn er nog veel landen die die adoptie wel willen overwegen. Dat weten wij echter niet. Het risico dat de regering loopt met deze strategie is dat mensen genoodzaakt zullen zijn om de sluiproute van de eenouderadoptie te gaan volgen. De vraag is of dat wenselijk is en of de regering het niet beter tot de eigen verantwoordelijkheid van mensen kan rekenen om te kijken of zij bij andere landen misschien wel gehoor vinden.

Staatssecretaris Kalsbeek:

U gaat ervan uit dat dit altijd goed is in te schatten. De kinderwens kan erg groot zijn, waardoor mensen de realiteit niet meer goed kunnen/willen zien. Mede daarom lijkt het mij goed, hierover geen onduidelijkheid te laten bestaan en die mogelijkheid af te sluiten. De check of landen dat nog steeds vinden, zal overigens periodiek plaatsvinden. Er kunnen namelijk wijzigingen optreden.

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

Voor mannelijke paren is dit een belangrijk punt, want de mogelijkheden voor binnenlandse adoptie zijn beperkt. Is de regering bereid om bijvoorbeeld contact te zoeken met landen die andere opvattingen hebben ten aanzien van homoseksualiteit en na te gaan of er wellicht andere mogelijkheden zijn? Voor een mannelijk paar met een kinderwens is het heel belangrijk dat die mogelijkheid er komt.

Staatssecretaris Kalsbeek:

Ik wil daar welwillend op reageren, maar dan moet het wel een reële optie zijn. Ik kan niet een-twee-drie overzien of er veel landen zijn waarmee nu geen relaties zijn op het gebied van adoptie die wel bereid zouden zijn, kinderen af te staan voor adoptie door mensen van gelijk geslacht. Ik moet eerlijk zeggen dat ik daar op voorhand niet optimistisch over ben. Ik wil nagaan of daartoe mogelijkheden zijn. Ik wil echter geen hoge verwachtingen wekken, want dan doe ik precies wat wij met dit wetsvoorstel proberen te voorkomen.

De heer Van der Staaij heeft in een tijdschrift gelezen dat er onlangs een paar van gelijk geslacht geadviseerd zou zijn om zich te melden voor interlandelijke adoptie. Het is mij niet bekend, maar ik zal dit laten nagaan. Als er aanleiding is voor nadere actie, zal deze vanzelfsprekend worden ondernomen.

Mevrouw Halsema heeft gevraagd waarom de aanduiding van het geslacht wordt toegevoegd aan de op te nemen gegevens over huwelijk en geregistreerd partnerschap. Door invoering van het geregistreerd partnerschap kan zich ook nu al de mogelijkheid voordoen dat het geslacht niet afgeleid kan worden uit de voornamen van de betrokkenen. Op dit moment wordt het geslacht van een geregistreerde partner inderdaad niet op de persoonslijst van de partner vermeld, terwijl het partnerschap zowel door personen van gelijk als van verschillend geslacht kan worden aangegaan. Het ontbreken van het gegeven omtrent het geslacht van de geregistreerde partner wordt door de afnemers van gegevens uit de GBA als een gemis gezien. Waar er ten aanzien van het huwelijk aangenomen kan worden dat de huwelijkse partner van het andere geslacht is, moeten afnemers van de gegevens in het geval van een geregistreerd partnerschap aanvullende vragen stellen aan de beleidsadministratie of de burger zelf consulteren. Dat lijkt ongewenst.

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

Het is mij niet duidelijk waarom bij de GBA gegevens noodzakelijk zijn over het geslacht van de partner. Waar moeten zij die gegevens voor gebruiken?

Staatssecretaris Kalsbeek:

Wat nu geldt voor het geregistreerd partnerschap geldt straks voor gehuwden van gelijk geslacht. Onder andere het CBS heeft die gegevens nodig. Het is ook buitengewoon gewenst om het geslacht te kennen voor het aanschrijven van mensen. Die praktische overwegingen brengen ons ertoe, het op deze wijze te doen.

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

Vindt u dit in verhouding staan tot het opnemen van het geslacht van de partner? Eigenlijk wordt via een omweg naar de seksuele voorkeur gevraagd. Wij zijn altijd van mening dat die niet relevant mag zijn. Het is heel gek dat er nu plotseling een niet-sekseneutrale wijziging plaatsvindt in een wet, die haaks staat op de ratio van het openstellen van het burgerlijk huwelijk. Als het alleen om de titulatuur voor een brief gaat, kunnen toch alleen de voorletters vermeld worden? Ik denk sterk aan het indienen van een amendement, want er moeten daarvoor zwaarwegender redenen zijn.

Staatssecretaris Kalsbeek:

Dit zijn de redenen die mij tot nu toe zijn geworden. Er zijn soms statistische gegevens nodig en het aanspreken is belangrijk. Wij hebben gezocht naar een evenwicht tussen wel en niet opnemen. In een aantal gevallen worden niet automatisch persoonsgegevens opgenomen, bijvoorbeeld bij kinderen van wie een van de ouders een geslachtswijziging heeft ondergaan.

De heer Schutte vroeg waarom bescherming van de privacy nodig is bij de GBA-registratie van het huwelijk. Uit de aanduiding van het geslacht van de partners in de categorie huwelijk/geregistreerd partnerschap kan een homoseksuele relatie worden afgeleid. Het zij gezegd dat dit een gevoelig gegeven is in de zin van de privacywetgeving, dus enige terughoudendheid is wel op z'n plaats wat betreft de toegang tot de gegevens.

Hierover heeft overleg plaatsgevonden met de VNG en de Nederlandse vereniging van burgerzaken, de NVVB. Daarbij is besproken op welke wijze gemeenten waarborgen kunnen scheppen ter bescherming van de privacy. Gebleken is dat dit in veel gevallen kan door in de gemeentelijke geautomatiseerde systemen met technische autorisaties en toegangscodes te werken. Daarnaast zijn er ook procedurele maatregelen mogelijk. Zo zullen gemeenten de ambtenaren aanwijzen die toegang hebben tot de basisadministratie van de gemeente. Daarbij zal tevens worden aangegeven tot welke categorieën persoonsgegevens die toegang wordt beperkt. De gemeenten zullen daarbij steeds beoordelen of het voor de uitoefening van de functie nodig is dat de desbetreffende ambtenaar toegang heeft tot bepaalde gegevens in de basisadministratie.

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

Het is toch een beetje gek dat het geslacht eerst wordt toegevoegd en dat er vervolgens allemaal ingewikkelde manoeuvres worden uitgehaald om de privacy te beschermen, en dat alleen maar voor een nauwkeurig briefhoofd en CBS-gegevens? Dat vind ik niet overtuigend.

Staatssecretaris Kalsbeek:

Ik kom hier graag in tweede termijn op terug, want ik kan mij uw interruptie voorstellen.

De heer Schutte (RPF/GPV):

Ik had over hetzelfde punt een vraag gesteld, maar dan van de andere kant. Wat is er nog gevoelig aan een homoseksuele relatie, als deze heeft geleid tot een huwelijk? Dan is het een publieke zaak geworden. Eerlijk gezegd kan ik mij dan niet zoveel meer van die gevoeligheid voorstellen. Wel als men ervoor kiest om niet te trouwen, maar zodra men daarvoor kiest, is de situatie net zo publiek als bij elk ander huwelijk.

Staatssecretaris Kalsbeek:

Daar zit iets dubbels in, daar hebt u gelijk in. Aan de ene kant komt men uit voor die relatie en wil men dat deze publiek bevestigd wordt en kenbaar is. Aan de andere kant is er toch die gevoeligheid. De reden die hier achter zit, is dat er wellicht ook misbruik kan worden gemaakt van het gegeven dat men van gelijk geslacht is. Dat kan op een verkeerde manier worden gebruikt. Ik ben het met u eens dat er een hybride redenering in lijkt te zitten. Ik kom hier graag in tweede termijn op terug.

De heer Van der Staaij heeft gevraagd of de bestaande gegevens in het GBA blijven zoals zij waren. Hij duidt daarbij op de aanduiding vader-moeder. Dat is niet het geval. Ouder 1 en ouder 2 worden ook voor de bestaande gegevens ingevoerd, omdat de rubrieken worden gewijzigd. Die rubrieken worden dan ingevuld volgens de nieuwe aanduiding.

Mevrouw Halsema heeft gevraagd waarom een kind dat onder gezag staat van een Nederlander, pas na drie jaar de Nederlandse nationaliteit kan verkrijgen. Er is gekozen voor een periode van drie jaar, omdat dan kan worden aangenomen dat er sprake is van een bestendige relatie. Eerst dan is verkrijging van het Nederlanderschap opportuun. Deze regel is een uitzondering op de regel dat kinderen in het algemeen alleen de Nederlandse nationaliteit krijgen via afstamming. Volgens de nieuwe rijkswet geldt ook bij erkenning van een kind een verzorgingstermijn van drie jaar en daar is deze regel op afgestemd. Als het Nederlanderschap niet via afstamming wordt verkregen, is er als het ware een wachttijd van drie jaar.

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

Het lastige is dat de afstammingsfictie hier doorheen speelt. Voor een aantal vaders in Nederland kan immers gelden dat zij niet de biologische vaders zijn, maar het kind wel kunnen erkennen. Dat kunnen zij automatisch doen; dan wordt het kind dus Nederlander. Dat betekent dat homoseksuele paren gedwongen zijn om eerst aan te tonen dat zij hun kind drie jaar hebben opgevoed en verzorgd, terwijl het kind van een heteroseksueel paar waarvan de vader het kind heeft erkend, ongeacht of hij de biologische vader is, direct het Nederlanderschap krijgt. Dat lijkt mij een vorm van discriminatie tussen het heteroseksuele en het homoseksuele paar.

Staatssecretaris Kalsbeek:

Ik kom daar graag in tweede termijn op terug.

De heer Van der Staaij heeft gevraagd of verdragen moeten worden opgezegd; hij was ongerust, gelet op de ervaringen met de Arbeidstijdenwet, waarbij achteraf alsnog sprake bleek te zijn van moeilijkheden. Het antwoord is "nee". Wij denken dat het huwelijksverdrag van 1978 zich bijvoorbeeld niet verzet niet tegen openstelling van het huwelijk voor personen van gelijk geslacht; op die kwestie is overigens al uitgebreid ingegaan tijdens de parlementaire behandeling van de hoofdwetsvoorstellen. Opzegging is dus niet aan de orde.

De heer Schutte heeft gevraagd of het niet waarschijnlijk is dat de animo voor toetreding tot het Haags huwelijksverdrag tot nul zal worden gereduceerd. Zoals aangegeven, zijn op dit ogenblik slechts drie staten partij bij het verdrag, dat nu 23 jaar oud is. Je kunt dus niet echt zeggen dat dit verdrag een succes is geworden. De verklaring is misschien gelegen in het feit dat erkenning van buitenlandse huwelijken in het algemeen niet op heel grote problemen stuit. Ik zeg "misschien", want wij weten dat niet zeker. Het ligt, afgezien van de ontwikkelingen met betrekking tot het homohuwelijk niet in de verwachting dat er nog veel andere landen partij bij het verdrag zullen worden. Dat de animo nog verder zal afnemen doordat het homohuwelijk zich wellicht ook verdraagt met dat verdrag, is zeer de vraag. De inwerkingtreding van Nederlandse wetgeving hoeft landen er natuurlijk ook in het geheel niet van te weerhouden het verdrag te ratificeren. Het verdrag voorziet voor een verdragsstaat in de mogelijkheid om te weigeren om een huwelijk te erkennen op gronden van openbare orde.

De heren Vos en Dittrich hebben gevraagd hoe het staat met het advies van de staatscommissie voor het internationaal privaatrecht over de internationaal-privaatrechtelijke aspecten van dit onderwerp en of ik nader kan ingaan op de kwesties die daarin worden aangesneden. Een subcommissie van de staatscommissie buigt zich nu over deze adviesaanvraag. Het zal naar verwachting nog een paar maanden duren voordat het advies zal worden aangeboden. Zoals bij de behandeling van de hoofdwetsvoorstellen herhaaldelijk is gezegd, zal in het advies antwoord moeten worden gegeven op de vraag of het Haags huwelijksverdrag van 1978 moet worden geacht mede betrekking te hebben op een huwelijk tussen personen van gelijk geslacht. Als die vraag met "ja" wordt beantwoord, dienen de regels van het verdrag in Nederland op de totstandkoming c.q. de erkenning van deze huwelijken te worden toegepast. Nederland is immers aan het verdrag gebonden. Als die vraag met "nee" wordt beantwoord, moet Nederland zelf regels stellen. In dat geval zie ik eigenlijk geen enkele belemmering om de regels van het verdrag van overeenkomstige toepassing te verklaren. Het effect is dan eigenlijk hetzelfde als wanneer het verdrag rechtstreeks van toepassing zou zijn.

De heer Schutte heeft gevraagd of ervan kan worden uitgegaan dat de ambtenaren van de burgerlijke stand de toekomstige homoseksuele echtgenoten goed voorlichten. Ik moet ervan uitgaan dat dat het geval zal zijn; ik heb geen aanwijzingen dat het niet het geval zal zijn. Ik denk dat men ook goed op de hoogte is van wat hier speelt, maar als de heer Schutte andere aanwijzingen heeft, hoor ik dat graag.

De heer Schutte heeft bekend dat hij zich gedurende de behandeling van het hoofdwetsvoorstel niet gerealiseerd had dat een consequentie daarvan was dat een geslachtswijziging kan plaatsvinden terwijl het huwelijk in stand blijft. Hij heeft gevraagd waarom geen instemming van de partner nodig is voor die geslachtswijziging. De beslissing om tot geslachtswijziging over te gaan moet iedere persoon zelfstandig kunnen nemen. Het is een moeilijke en ingrijpende beslissing. Die beslissing raakt natuurlijk ook een eventuele partner, maar dat is een kwestie die de betrokken persoon zelf moet oplossen. Indien de andere partner het niet eens is met de geslachtswijziging, zal dat in de meeste gevallen leiden tot het beëindigen van de relatie en wellicht ook tot een formele echtscheiding. Stemt de andere partner in met de geslachtwijziging, dan is er geen enkele reden om nog de eis te stellen dat het huwelijk juridisch verbroken wordt.

De vraag gaat over een formeel vereiste voor iets wat zich in de materiële werkelijkheid afspeelt. Het gaat om een ingrijpende beslissing van een van de partners, waar ongetwijfeld diepgaand over gesproken wordt. Ik geloof dat je niets toevoegt of afdoet aan zo'n ingrijpend proces door het formele vereiste te stellen van instemming. Indien instemming materieel ontbreekt, dan kan die ook formeel verankerd worden door de relatie formeel te verbreken.

De heer Schutte (RPF/GPV):

In het algemeen kan ik mij wel wat voorstellen bij die redenering. Er kan niet aan voorbijgegaan worden dat er een relatie is aangegaan, ook als een van de partners na het aangaan van die relatie tot de conclusie komt dat hij of zij van geslacht wil veranderen. Dan is het toch niet zo vreemd om met het oog op de realiteit van die relatie te zeggen dat je ook wilt horen of de echtgenoot daarmee instemt. Als dat niet het geval is, blijft er niets anders over dan een echtscheiding, wat ook in uw systeem zit. U heeft het over "als men er vrede mee heeft", maar dat lijkt mij gegeven het feit dat er een huwelijk aan vooraf is gegaan net wat te weinig.

Staatssecretaris Kalsbeek:

Het gaat erom aan welke waarde je hier het grootste belang hecht. Aan de ene kant zijn er verwachtingen gewekt door het huwelijk aan te gaan en aan de andere kant is er de individuele vrijheid. Mensen zitten niet voor eeuwig aan elkaar vast als zij dat niet willen. Zij kunnen de relatie ook in formele zin beëindigen. Ik besef dat je anders tegen het huwelijk aan kunt kijken en dat de afweging tussen die twee waarden ook anders kan uitvallen.

De heer Dittrich heeft een paar vragen gesteld over de verhouding tot de Nederlandse Antillen en Aruba. Hij vroeg of men ook daar van zins is om de wet aan te passen, analoog aan de wijze waarop wij dat in Nederland gedaan hebben. Hij vroeg of de Nederlandse Antillen en Aruba belemmeringen kunnen opwerpen voor een huwelijk van of adoptie door mensen van gelijk geslacht. Voorzover wij weten zijn er geen plannen om de wet te wijzigen en over te gaan tot invoering van homohuwelijk en homoadoptie. De eerlijkheid gebiedt mij te zeggen dat men op de Nederlandse Antillen over het algemeen niet enthousiast is om een in Nederland gesloten homohuwelijk en homoadoptie te accepteren, maar krachtens artikel 40 van het Statuut zal men dat wel moeten doen. Daarover vindt momenteel goed overleg plaats.

De heer Dittrich (D66):

Waar kan het overleg dan uit bestaan? Uit artikel 40 – het kan ook artikel 4 zijn – van het Statuut voor het Koninkrijk der Nederlanden volgt dat men daartoe gehouden is, omdat elke authentieke akte in het hele koninkrijk geldt. Dan hoef je toch geen overleg te plegen?

Staatssecretaris Kalsbeek:

Daar heeft u gelijk in. Als er een formele wet of regeling is, hoef je dat niet te doen. Maar regels kunnen natuurlijk altijd ontdoken worden en dan kan het toch zinnig zijn om met elkaar in overleg te treden, niet teneinde de norm te verlaten, maar om toe te lichten waarom wij er belang aan hechten dat die norm wordt nageleefd.

De heer Dittrich (D66):

Kunt u de Kamer na afronding van het overleg laten weten wat dat heeft opgeleverd, zodat wij dat in controlerende zin kunnen volgen?

Staatssecretaris Kalsbeek:

Ja, ik zeg dat graag toe.

De heer Van der Staaij heeft gevraagd naar de gewetensbezwaarde ambtenaar. Hij heeft gevraagd of voor de inwerkingtreding niet duidelijk gemaakt moet worden dat de gewetensbezwaarde ambtenaar erkenning krijgt door de gemeente. Ik meen dat hier voldoende op is ingegaan bij eerdere behandelingen, en zie dan ook geen reden om hierover opnieuw contact te zoeken met de VNG en haar te vragen, hierover een brief aan de gemeenten te richten. Ik heb geen aanwijzingen dat hierover onduidelijkheden bestaan. Wij zullen een en ander natuurlijk goed blijven volgen, maar voor de vraag hoe gemeenten daarmee om kunnen gaan, is een praktische oplossing gekozen: als een ambtenaar gewetensbezwaren heeft, kan worden gekeken of een andere ambtenaar dit werk kan doen, en eventueel kan een ambtenaar uit een naburige gemeente worden ingehuurd. Mocht het toch tot moeilijkheden leiden, dan is er aanleiding voor nadere actie, maar op dit moment wijst niets daarop.

De heer Van der Staaij (SGP):

Ik heb niet bedoeld om iets nieuws te vragen, maar alleen willen herinneren aan de toezegging die staatssecretaris Cohen heeft gedaan in de Eerste Kamer, naar aanleiding van een analyse van onder anderen mevrouw Timmerman in het licht van de Algemene wet gelijke behandeling. Hij heeft toen toegezegd dat een en ander onder de aandacht zal worden gebracht in het regelmatige overleg dat medewerkers van het ministerie hebben met de Nederlandse Vereniging van Burgerzaken. Het gaat mij dus om het voldoen aan die toezegging. Kan dat nog voor de inwerkingtreding van de wet plaatsvinden?

Staatssecretaris Kalsbeek:

Mij is gezegd dat nu geen nieuw contact nodig is. Daaruit leid ik af dat er contact is geweest en dat er geen onduidelijkheden meer over zijn. Ik zal dat nagaan en er zo nodig in tweede termijn op terugkomen.

Ten slotte is door een aantal woordvoerders gevraagd naar het moment van inwerkingtreding van de wet, waarbij erop is aangedrongen om dat zo spoedig mogelijk te doen, omdat voor sommige mensen het halen van de datum van 1 april van buitengewoon groot belang kan zijn. Wij mogen ervan uitgaan dat de wetgeving inzake het homohuwelijk en de homoadoptie inderdaad op 1 april in werking kan treden. De aanpassingswetgeving moet nog behandeld worden in de Eerste Kamer, maar tot op heden gaan wij ervan uit dat 1 april haalbaar is. De automatische systemen zijn aangepast per 1 februari a.s.

In dat verband kom ik op de vraag van de heer Schutte hoe het mogelijk is dat nog voordat de wet formeel door Tweede en Eerste Kamer is aangenomen, de gemeenten het systeem in feite toch al implementeren. Dat was onvermijdelijk, omdat die implementatie een technisch ingewikkelde operatie is. Het systeem wordt echter niet gebruikt voordat de wet door Tweede en Eerste Kamer is aangenomen.

De heer Van der Staaij (SGP):

Voorzitter! Ik dank de staatssecretaris voor de beantwoording. De Kamer heeft het haar niet gemakkelijk gemaakt met vragen die op een veelheid van onderwerpen betrekking hadden, maar dat kan het haar anderzijds gemakkelijker maken om nog meer ingewerkt te raken op de brede terreinen waar het ministerie van Justitie mee te maken heeft.

De SGP-fractie is het eens met de beperking van de interlandelijke adoptie tot paren van verschillend geslacht, zij het dat wij vanuit andere gronden tot die conclusie komen. Naar onze overtuiging moet zo nauw mogelijk worden aangesloten bij de situatie van het biologisch ouderschap, waarbij het kind een vader en een moeder heeft. Overigens herken ik wel in de praktische argumentatie die ook van de kant van de regering naar voren is gebracht, dat geen verwachtingen moeten worden gewekt die in de praktijk niet waargemaakt kunnen worden. Daarom heb ik aandacht gevraagd voor een artikel uit het decembernummer van het tijdschrift Wereldkinderen, waarin de door mij aangeduide geschiedenis is beschreven, waarbij een paar van gelijk geslacht toch zou zijn aanbevolen om de weg van het aanvragen van beginseltoestemming op te gaan. Ik dank de staatssecretaris voor haar toezegging om ervoor te zorgen dat de praktijk vanuit het ministerie in overeenstemming zal zijn met hetgeen in deze wet is vastgelegd. Ook wij zullen de kwestie van de gewetensbezwaarde ambtenaren in de praktijk nauwgezet volgen en nagaan of inderdaad het standpunt kan worden volgehouden dat het niet nodig is om hiervoor aanvullende regelgeving te maken. Ik hoor nog wel in tweede termijn wanneer in het reguliere overleg met de Nederlandse Vereniging voor Burgerzaken dit aspect van de verplichting om met gewetensbezwaren rekening te houden naar voren zal worden gebracht. Misschien kan dit de onduidelijkheid waarop collega Vos doelde, wegnemen.

De heer Schutte (RPF/GPV):

Voorzitter! Ook mijnerzijds dank aan de staatssecretaris. In tweede termijn zou zij nog terugkomen op de gevoeligheid van het gegeven van een homoseksuele relatie als sprake is van een huwelijk. Voor mij is een homoseksuele relatie op zichzelf een gevoelig gegeven; dat is duidelijk en daarover is geen meningsverschil. Maar als de stap naar het huwelijk wordt gezet, dan zie ik eerlijk gezegd niet wat nog het gevoelige daaraan is, anders dan bij een heteroseksuele relatie. Ik hoor daarvoor graag argumenten, maar naar mijn gevoel betrof het een wat te gemakkelijke automatische reactie in de stukken.

De staatssecretaris heeft erkend dat bij de geslachtswijziging een afweging kan worden gemaakt tussen individuele vrijheid en de gewekte verwachtingen die eigen zijn aan het huwelijk. Inderdaad, een afweging. Maar ondanks alle wijzigingen die in de huwelijkswetgeving zijn aangebracht, is onderlinge trouw natuurlijk nog steeds een karaktertrek van het huwelijk. Zo is het in de wet ook vastgelegd. Het lijkt mij dat de onderlinge trouw een expliciete instemming met zich brengt als na het aangaan van een huwelijk zo'n ingrijpende handeling als een geslachtsverandering wordt voltrokken. Als die niet wordt verleend, wat inderdaad mogelijk is omdat zo'n instemming niet kan worden afgedwongen, dan ligt uiteraard de weg naar echtscheiding open. Het lijkt mij meer in overeenstemming met het karakter van het huwelijk, zoals dat is neergelegd in ons Burgerlijk Wetboek, dat een en ander expliciet moet worden gemaakt en niet impliciet moet worden verondersteld.

Ten slotte het tijdstip van inwerkingtreding. Op 1 februari wordt met de aanpassing van het systeem begonnen, althans dan moet het kunnen worden benut. Dat zal niet gebeuren, maar in dat geval rest de volgende theoretische vraag: stel dat een amendering wordt aangebracht voordat de wet in het Staatsblad staat. Dat is niet uit te sluiten. Hoe gaat men dan om met dat kant en klare systeem? Moet het opnieuw worden aangepast en kan dat betekenen dat de inwerkingtreding verder moet worden uitgesteld? Het is zeer ongebruikelijk en ook niet echt fair ten opzichte van de medewetgever om het systeem al aan te passen voordat het laatste woord is gesproken. Misschien gelden er bijzondere omstandigheden, maar het recht van de medewetgever op amendering moet voorop blijven staan.

De heer Dittrich (D66):

Voorzitter! Ik dank de staatssecretaris voor haar beantwoording. Op onze vragen over de invoeringsdatum antwoordde de staatssecretaris dat wij ervan mogen uitgaan dat 1 april haalbaar is. Ik wil erop wijzen dat mensen nu al van alles moeten organiseren en data moeten kiezen. Ik hoop dat de door de staatssecretaris gebezigde formulering een soort toezegging is waarvan de mensen kunnen uitgaan. Het zou toch lastig zijn als mensen bijvoorbeeld 25 april als datum kiezen en vervolgens blijkt dat het allemaal niet haalbaar is, zodat alles weer moet worden afgezegd en omgezet. Ik spreek hier dus de hoop uit dat de Eerste Kamer het wetsvoorstel vlot zal behandelen en dat de regering er alles aan zal doen om zo snel mogelijk deze wet te formaliseren.

Mevrouw Ross-van Dorp (CDA):

Mevrouw de voorzitter! Ook ik dank de staatssecretaris voor de beantwoording. Er zijn wat mij betreft nog een paar puntjes blijven liggen.

Ten aanzien van de geslachtsgegevens heb ik gevraagd welke publiekrechtelijke voorschriften er op dit moment zijn die ten grondslag liggen aan een verzoek om het niet toegankelijk zijn van de geslachtsgegevens op te heffen. Ik heb gezegd dat de geslachtsgegevens in de toekomst alleen toegankelijk zijn als daaraan een publiekrechtelijk voorschrift ten grondslag ligt. Wat voor publiekrechtelijk voorschrift is dat?

In de nota naar aanleiding van het verslag lees ik eigenlijk alleen dat het afleiden van een homoseksuele relatie uit de gegevens omtrent het geslacht als gevoelig kan worden ervaren. Daarin lees ik niet direct wat de staatssecretaris zegt, namelijk dat er misbruik gemaakt zou kunnen worden van die geslachtsgegevens. Ik vraag mij af wat dat zou kunnen zijn.

Ook ik deel de opvatting die de heer Schutte hier al naar voren heeft gebracht. Als je publiekelijk bekendmaakt dat je met elkaar een relatie hebt door middel van het huwelijk, dan is het vreemd dat dit voor homoparen gevoeliger zou liggen dan voor heteroparen. Ik denk dat het taboe daarop niet ergens in de wet zou moeten worden vastgelegd, tenzij daar bijzonder gegronde redenen voor bestaan. Ik zie die echter niet.

Wat de gewetensbezwaarde ambtenaren betreft zegt de staatssecretaris eigenlijk dat zij geen probleem ziet. Ik hoor echter dat dit probleem er wel is. Ik ben er niet van overtuigd dat er in gemeenten geen problemen zijn. Zeker voor de ambtenaren mag er geen onduidelijkheid en onzekerheid bestaan. Het mag al helemaal niet mogelijk zijn dat gemeenteambtenaren met ontslag gedreigd wordt. Ik ben benieuwd wat de staatssecretaris antwoordt op de vragen van de heer Van der Staaij. Ik wil graag weten wat er op dit moment gedaan wordt om aan de onduidelijkheid een einde te maken. Als die onduidelijkheid er blijft, blijf ik op het standpunt staan dat een wettelijke regeling zeer voor de hand ligt.

Staatssecretaris Kalsbeek:

Voorzitter! Mevrouw Halsema heeft in tweede termijn niet gesproken, maar ik reageer nog wel even op enkele vragen van haar uit de eerste termijn, zoals ik haar al had toegezegd. Zij vroeg waarom een geslachtsaanduiding bij een geregistreerd partnerschap en bij huwelijk nodig is. De regeling is, zoals ik in eerste termijn al zei, inderdaad enigszins hybride. Nu kunnen de geslachtsgegeven in de GBA achterhaald worden door het combineren van de zogenaamde persoonslijsten van beide partners afzonderlijk. Met deze wetenschap is er enerzijds voor gekozen om het geslacht toe te voegen bij huwelijk en geregistreerd partnerschap en anderzijds om de toegang tot die gegevens uit privacy-overwegingen wat te beperken. Ik denk dat dit zorgvuldig is. De geslachtsgegevens zijn niet alleen nodig voor bijvoorbeeld het CBS, maar ook voor het Contractbureau voor de genealogie. Het klinkt een beetje gek, maar het is toch een vrij serieuze aangelegenheid. Het gaat bij het contractbureau niet om hobbyisten die een stamboom willen uitpluizen, maar bijvoorbeeld om notarissen die in verband met erfrechtelijke aanspraken deze gegevens nodig hebben.

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

Ik heb eerlijk gezegd nog nooit gehoord van het Contractbureau voor de genealogie, waar notarissen hun gegevens vandaan halen. Is het contractbureau een overheidsinstantie of een private instantie?

Staatssecretaris Kalsbeek:

Ik leer nog elke dag bij, moet ik eerlijk zeggen.

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

Dat hebben wij dan gemeen! Als notarissen iets willen doen bij erfrechtelijke kwesties, zal dat altijd moeten gebeuren met instemming van de partners. Het kan nooit gaan om publieke of andere kwestie waar die mensen zelf niet bij betrokken zijn. Zij kunnen dus altijd zelf beslissen wat zij wel of niet bekendmaken. Ook daarvan kan ik mij niet voorstellen waarom het zo belangrijk is. Ik denk er daarom heel sterk aan om nog even een amendementje te maken.

Staatssecretaris Kalsbeek:

Misschien moeten we het dan even over de kern van het verhaal hebben. De vraag is waarom je nu het geslacht wel of niet moet vermelden. Je kunt daar niet een zwart-witredenering volgen; er zijn verschillende opvattingen over. Je kunt zeggen: als mensen daar publiek voor uitkomen, waarom zouden we er dan ook niet open over zijn en waarom moeten we dan toch weer de privacy beschermen? Dat is de ene kant, zeg maar de kant van de heer Schutte. Uw kant is dat je daardoor toch de seksuele geaardheid kunt afleiden en dat het de vraag is of dit wel moet. Het is niet iets wat vanuit de Nederlandse samenleving is ingegeven, maar er zijn hier ook Europese verplichtingen die nopen tot de bescherming van de privacygegevens, onder andere waar het gaat om de seksuele geaardheid. Aan de andere kant heb je een aantal technische en praktische kanten die ik u heb genoemd en waarvan u kunt zeggen dat u er nog nooit van had gehoord. Dat zeg ik u na, eerlijkheidshalve, maar ik neem aan dat er heel goed naar gekeken is. Je hebt die privacyargumentatie en als die zo dominant zou zijn, zou je daarmee ook de technische kant als het ware overrulen. Echter, omdat je het voor die min of meer technische gegevens wel nodig hebt, is er gekozen voor een regeling van wel vermelden, maar met beperkte toegang. Het is inderdaad wat hybride, maar het is het best denkbare in deze situatie.

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

Het blijft voor mij niet overtuigend klinken en daarom denk ik wel alsnog een amendement in te dienen, ervan uitgaand dat dit meteen aanstaande dinsdag in stemming kan worden gebracht met de rest van de wet – dat kan meestal met amendementen – want daarover staat volgens mij de heer Dittrich heel erg zorgelijk te kijken...

De heer Dittrich (D66):

Nee, dat is niet het geval. Dat zal ik zo in een vraag aan de staatssecretaris duidelijk maken.

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

Niettemin, het klinkt alsof er een enorm systeem op poten wordt gezet om enerzijds de privacy te kunnen waarborgen en anderzijds wel seksuele voorkeur zichtbaar te kunnen maken...

Staatssecretaris Kalsbeek:

Geslacht.

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

...om vrij triviale redenen: een contractbureau voor genealogie, CBS-statistieken...

Staatssecretaris Kalsbeek:

Het betreft wel het centraal bureau.

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

Kijk, als het nu ging om de rechtsgevolgen die voortkwamen uit het burgerlijk huwelijk, maar dat is bij de GBA niet het geval. Dan zijn er dus geen zwaarwegende redenen om wel plotseling geslacht op te gaan nemen in de Wet gemeentelijke basisadministratie en zo met een omweg de seksuele voorkeur op te nemen in de gemeentelijke basisadministratie. Het staat haaks op de intentie van de wet die wij net behandeld hebben.

Staatssecretaris Kalsbeek:

Dat laatste vind ik echt te ver gaan. Ik zou u willen vragen zelf goed te overwegen of u de consequenties van het amendement voldoende kunt overzien. Ik begrijp heel goed uw bedoeling – u wilt iets ten principale goed geregeld hebben – maar u maakt daarmee, misschien ten dele ongewild, dingen onmogelijk die wel heel gewenst zouden zijn of zelfs noodzakelijk zouden kunnen zijn. De consequenties van zo'n amendement moeten wel goed doordacht worden.

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

Ik denk, eerlijk gezegd, dat de consequenties niet zo groot zijn. Ik handhaaf namelijk de huidige situatie, omdat op dit moment ook bij geregistreerd partnerschap al helemaal niet bekend wordt wat het geslacht is van de partner. Wat dat betreft schep ik niet een nieuwe situatie, maar handhaaf ik de huidige situatie.

Staatssecretaris Kalsbeek:

Volgens mij is de situatie nu analoog geregeld aan de wijze waarop deze in de aanpassingswet geregeld wordt.

De heer Dittrich (D66):

Mijn vraag over de consequenties is de volgende. Stel nu dat het weer veranderd gaat worden in de software van de GBA, wat heeft dat dan voor gevolgen voor de invoeringsdatum van 1 april? Kan het dan zijn dat zaken eerst aangepast moeten worden en dat het dan allemaal pas veel later ingevoerd kan worden?

Staatssecretaris Kalsbeek:

Dat is natuurlijk zonder meer zo, maar ik zou dat zelf mevrouw Halsema niet tegen willen werpen, want daarin kan ik de heer Schutte heel goed volgen. De wetgever heeft natuurlijk uiteindelijk het laatste woord. Een veel belangrijker argument van mij, richting mevrouw Halsema, is: bedenk nu goed of de technische consequenties daarvan te overzien zijn en ook gewenst zijn.

De heer Dittrich (D66):

Ik begrijp dat u dit zegt, maar met het oog op mijn afweging of ik een eventueel amendement steun, wil ik ook in mijn overwegingen betrekken dat de ingangsdatum van 1 april niet in gevaar komt door zo'n amendement van GroenLinks.

Staatssecretaris Kalsbeek:

Ja, dat lijkt mij haast onvermijdelijk.

Ik heb mevrouw Halsema beloofd nog op een andere door haar gestelde vraag terug te komen. Die vraag ging over het verkrijgen van het Nederlanderschap na pas drie jaar. Waarom is er bij de erkenning geen wachttijd? Ik meen in eerste termijn al gezegd te hebben, dat onder de nieuwe Rijkswet in het kader van het verkrijgen van het Nederlanderschap ook bij erkenning de eis van drie jaar verzorging en opvoeding zal worden gesteld. Er is dus geen sprake van ongelijke behandeling.

De heer Schutte stelde een vraag over de gevoeligheid van het gegeven van homoseksualiteit. Hierover heb ik in het debatje van zo-even gesproken. Als hij een andere opvatting heeft dan daarbij is aangegeven, dan hoor ik dat graag. Het ging dus om de hybride situatie waarin je aan beide elementen recht moet doen.

Hij kwam verder terug op de kwestie van het huwelijk. Hij vroeg of het toch niet gewenst zou zijn dat de partner instemming geeft als de andere partner besluit tot geslachtswijziging. Ik volg zijn redenering, maar deel die niet. Ik meen dat zo'n formeel instemmingsvereiste geen recht doet aan de relatie die tussen mensen bestaat en die in die situatie ongetwijfeld onder druk zal komen te staan. Die druk zal zich op tal van momenten manifesteren en kan een formeel punt bereiken: het beëindigen van de relatie. Het zou ook dubbelop zijn als je bepaalt dat men moet inwilligen en tegelijk het huwelijk laat voortbestaan, maar daarop een scheiding laat volgen. Ik meen daarom dat het formele vereiste weinig zou bijdragen.

Op het punt van de inwerkingtreding en de rechten van de wetgever ben ik zojuist ook ingegaan. Ik heb dat gedaan toen de heer Dittrich aan mevrouw Halsema vroeg: denkt u dat de invoeringstermijn wordt opgeschort? Inwerkingtreding op 1 april is naar alle waarschijnlijkheid haalbaar, maar de heer Dittrich vroeg mij op dit punt om een toezegging. Die zou ik best willen geven, maar dat is natuurlijk onmogelijk en dat weet de heer Dittrich ook. Wij zijn hierbij echt afhankelijk van de Eerste Kamer. Zij kan besluiten aan dit wetsvoorstel een grondige schriftelijke behandeling te wijden. Dat zou tijd kosten. Het is niet anders. Echter, de inzet van het kabinet is natuurlijk deze wet op 1 april in werking te laten treden.

Mevrouw Ross vroeg welke publiekrechtelijke voorschriften ten grondslag moeten liggen aan het toegankelijk zijn van de geslachtsgegevens. Het CBS heeft een publiekrechtelijke taak en aan die taak ligt dan ook een publiekrechtelijke regelgeving ten grondslag.

De heer Van der Staaij is nog teruggekomen op het punt van de ambtenaren met gewetensbezwaren. Ik zal laten checken of er voor zijn zorg reden is. Indien dat het geval is, moet natuurlijk actie worden ondernomen. Zoals gezegd, heb ik tot nu toe niet de signalen ontvangen dat er reden voor zorg is, maar dat kan natuurlijk veranderen. Het kan ook aan mij liggen dat ik dergelijke signalen niet heb ontvangen. In ieder geval zal ik laten checken of ook voor de ambtenaren voldoende duidelijk is waarom het gaat.

Voorzitter! Hiermee ben ik gekomen aan het eind van mijn tweede termijn.

De algemene beraadslaging wordt gesloten.

De voorzitter:

We zullen op een later tijdstip over dit wetsvoorstel stemmen.

Naar boven