Noot 1 (zie blz. 1287)

BIJVOEGSEL

Schriftelijke antwoorden van de minister van Buitenlandse Zaken, de minister voor Ontwikkelingssamenwerking en de staatssecretaris van Buitenlandse Zaken, op vragen gesteld in de eerste termijn van de behandeling van de begroting van Buitenlandse Zaken voor 2001 (27 400-V)

CDA

1

Het European Platform for Conflict Prevention and Transformation en Pax Christi hebben onlangs een aantal aanbevelingen gedaan om bijvoorbeeld een structuur en een pool van deskundigen voor conflict-monitoring en training van hulpverleners voor bemiddeling op te zetten, lokale vredesinitiatieven te steunen. Wat is de reactie van de Minister hierop?

De zeer recente brief, geadresseerd aan de Vaste Commissie voor Buitenlandse Zaken van uw Kamer, heeft de minister voor ontwikkelingssamenwerking inmiddels gezien en zal door haar nog nader worden bestudeerd. Een eerste reactie op een paar punten. Meer communicatie tussen overheid, academia en ngo's over conflictpreventie lijkt mij dringend nodig. Wat het opzetten van een expertpool op het gebied van conflictpreventie en vredsopbouw betreft, wil zij opmerken dat deskundigheid op het terrein van het monitoren van conflicten vooral dient te worden gezocht bij lokale informanten die goed zijn ingevoerd in de situatie ter plaatse. Ook wat training van hulpverleners op het terrein van bemiddeling betreft dient enige voorzichtigheid in acht te worden genomen. De hulp kan in gevaar worden gebracht als een perceptie ontstaat dat de hulpverleners zich partijdig opstellen. Het steunen van lokale vredesinitiatieven is complementair aan vredesbesprekingen op hoog politiek niveau. Zo wordt een draagvlak gecreëerd voor duurzame vrede.

2

De CDA-fractie is het niet eens met de bewering van de Minister dat milieubeleid waterbeleid is. Dat is een te beperkte kijk op wat – met 0,1% – een van de speerpunten van het ontwikkelingsbeleid zou moeten zijn.

Voor Indonesië koos de Minister voor water, hoe ligt dat bij de milieuprogramma's in andere landen?

Vanzelfsprekend is milieubeleid niet per definitie waterbeleid. De minister voor OS heeft dat ook nooit zo gezegd. Het is niet de minister die de sectoren en thema's kiest; de landen stellen sectoren voor.

«Ownership» staat hoog in het vaandel van het beleid. Milieubeleid is inderdaad breder dan waterbeleid, maar water is wel van groot belang voor ecosystemen, zoals bijvoorbeeld wetlands en bossen op hun beurt van groot belang zijn voor kwaliteit en kwantiteit van water. De milieuthema's die andere landen gekozen hebben zijn divers. Door Bangladesh, Egypte, India, Indonesië, Jemen, Mozambique, Palestijnse Gebieden en Vietnam is de watersector gekozen. Tevens wordt in Tanzania en Zuid Afrika ondersteuning gegeven aan de drinkwatersector in het kader van Gezondheid (Tanzania) en Lokaal Bestuur (Zuid Afrika). Palestijnse Gebieden is waterbeheer als sector gekozen. Daarnaast is door Mozambique gekozen voor milieu als sector in zijn geheel; in Ghana gaat het om milieu/natuurlijke hulpbronnen (waaronder bossen); in Vietnam om bossen (naast waterbeheer); in Sri Lanka is ook gekozen voor natuurlijke hulpbronnen/milieu, in Mali wordt milieu als thema gevoerd. Daarnaast zijn er vele mogelijkheden en ook noodzaak om milieu te mainstreamen in bijvoorbeeld plattelandsontwikkeling, landbouw etc. In de 11 milieulanden is het beeld diverser, hoewel de discussies met de landen nog niet zijn afgerond en dus een finaal beeld nog niet gegeven kan worden.

3

Wat gaat de EU of Nederland doen om kandidaat-lidstaten te houden aan het respecteren van mensenrechten en wordt gedacht aan assistentie bijvoorbeeld op het gebied van daadwerkelijke toepassing wetgeving of training van politie?

De Kopenhagen-criteria vormen op dit gebied de belangrijkste leidraad. Specifiek zijn stabiele instellingen van belang die de democratie, rechtsorde, mensenrechten en het respect voor en bescherming van minderheden garanderen. Alle kandidaat lidstaten waarmee wordt onderhandeld voldoen aan deze criteria. Met Turkije wordt daarom ook nog niet onderhandeld.

Er zijn nog resterende problemen, die worden genoemd in de Partnerschappen voor Toetreding met de kandidaat lidstaten. Deze betreffen onder meer de behandeling van minderheden (in bijvoorbeeld Estland, Letland en Slowakije) en de positie van de Roma-weeskinderen in Roemenië.

In het kader van het PHARE-programma richt de EU zich op:

– Access (steun voor NGO's, mensenrechten)

– speciale programma's voor landen waar Roma-problematiek speelt

– speciale programma's voor probleem minderheden in met name Baltische staten (talen).

In het kader van het Matra-programma richt Nederland zich op de ondersteuning van de maatschappelijke transformatie, d.w.z. de overgang naar een pluriforme en democratische rechtsstaat in vijftien landen, waaronder elf kandidaat-lidstaten. «Wetgeving en recht» en «mensenrechten en minderheden» zijn belangrijke Matra-thema's. In elk van de kandidaat-lidstaten zijn daarom in de achterliggende periode Matra-projecten op deze terreinen uitgevoerd. Ook Turkije zal in het Matra programma worden opgenomen. In alle bilaterale contacten worden mensenrechten-kwesties aan de orde gesteld.

De resterende problemen zullen worden getoetst in voortgangsrapportage die de Commissie op 8 november a.s. zal uitbrengen. Blijvende voortgang bij het oplossen van de resterende problemen is conditioneel voor toetreding

4

In verband daarmee is de Nederlandse steun aan het mijnenruimprogramma kortgeleden stopgezet, zo wed ons verteld. In de brief over het Stabiliteitspact van 22 september jl. schrijft de minister hierover met geen woord. Graag verduidelijking.

Binnen het Wereldbankprogramma voor ontmijning in Bosnië is in 1999 corruptie geconstateerd. Het was een meerjarig programma van ongeveer $ 22 miljoen, waar Nederland in 1997 en 1998 aanvankelijk $ 4,5 miljoen aan zou bijdragen. Tot 1998 was van de Nederlandse bijdrage $ 2,7 uitgegeven. Het restant is in 1999 bevroren en vervolgens voor andere projecten gebruikt. De Wereldbank heeft NL begin 1999 geïnformeerd dat men vermoedde dat er prijsafspraken gemaakt waren tussen de Bosnische Demining Commission en de uitvoerende aannemers. De Wereldbank heeft het project medio 1999 stopgezet en is een onderzoek gestart, dat inmiddels geleid heeft tot het ontslag van de Commissieleden door de Hoge Vertegenwoordiger.

Bij de uitvoering van de ontmijning waren diverse buitenlandse aannemers betrokken, waarvan een aantal thans onder verdenking staan; er waren geen Nederlandse bedrijven bij betrokken.

Lopende het onderzoek is nog niet vastgesteld welk deel van de Nederlandse bijdrage van $ 2.7 miljoen als «verloren» beschouwd moet worden. Voorlopig gaat de Wereldbank er van uit dat de contractprijzen zeker 10 tot 15% te hoog waren. De schade voor Nederland zou derhalve tussen de $ 300.000 en de $ 400.000 kunnen liggen.

5

Mevrouw Van Ardenne noemde een suggestie van Wemos: doneer geld voor elke werknemer uit een ontwikkelingsland die hierheen wordt gehaald om daar iemand voor diezelfde functie op te leiden. Zo blijft de capaciteit daar op peil.

De regering is het niet eens met de stelling dat de tijdelijke werkvergunning een aderlating is. De mensen die hier komen werken zijn veelal in hun eigen land werkloos en laten dus geen onvervulde vacature na, maar maken eerder ruimte voor een andere werkzoekende. Dat er in de gezondheidszorg in ontwikkelingslanden onvoldoende banen zijn heeft alles te maken met het tekort aan investeringen in de gezondheidszorg, een hoofdzorg in de ontwikkelingssamenwerking. Hetzelfde geldt voor te lage salarissen, een reden waarom veel artsen liever in een ander land werken.

Het voorstel van Wemos komt voort uit een terechte zorg over de situatie van de gezondheidszorg in ontwikkelingslanden maar gaat voorbij aan belangrijke punten, waarvan er nog twee genoemd kunnen worden.

De opleidingen voor deze verpleegsters zijn niet verspild, omdat ze tijdens hun tijdelijke verblijf in Nederland ervaring opdoen en verdere scholing ontvangen die hun land ten goede kunnen komen.

Bovendien staan tegenover de opleidingskosten de overmakingen die tijdelijke arbeidskrachten naar huis doen. Dit punt wordt bij discussies over migratie vaak vergeten. Ter illustratie noem ik hier het bedrag aan overmakingen ad US $ 7.6 miljard dat India in 1996 ontving, bijna drie keer zoveel als de netto directe investeringen in India dat jaar en bijna evenveel als de hele textiel- en kledingindustrie van India aan deviezen opleverde: US $ 8.6 miljard.

6

Waar blijft gastland Nederland als het gaat om de ratificatie van het Statuut van het Internationaal Strafhof?

Zoals de regering de Vaste Commissie op 31 oktober heeft laten weten, heeft de Raad van State zijn advies omtrent het wetsvoorstel tot goedkeuring van het Statuut van het Internationaal Strafhof op 15 juni jl. uitgebracht. De Raad heeft in zijn advies fundamentele vragen opgeroepen naar de verhouding tussen het Statuut en de Grondwet. De beantwoording van deze vragen heeft enige tijd gekost. Naar aanleiding van het advies is een nader rapport opgesteld, is het wetsvoorstel gewijzigd en is de ontwerp-memorie van toelichting aangepast.

Inmiddels is het gewijzigd wetsvoorstel met Memorie van Toelichting op 20 oktober jl. door de Ministerraad goedgekeurd.

7

In 2001 wordt een VN conferentie over kleine wapens georganiseerd. Nederland zou een pleidooi moeten houden voor de totstandkoming van een bindend verdrag met betrekking tot de handel in kleine wapens. Juist vanuit de coherentie van het OS-beleid geredeneerd is het van belang om te weten welke rol de minister van OS op dit punt voor zich zelf weggelegd ziet.

De kleine wapens problematiek doet zich inderdaad vooral voor in ontwikkelingslanden en is een ernstige hinderpaal voor duurzame ontwikkeling. De aanmerkelijke inspanningen die Nederland zich getroost om iets aan deze problematiek te doen – zoals bekend, inmiddels een speerpunt van het Nederlandse buitenlands beleid – richten zich dan ook vooral op die landen. Te denken valt aan de ondersteuning van een groot bewustmakingsproject in Afrika, uitgevoerd door de Organisatie van Afrikaanse Eenheid in samenwerking met de zeer gerenommeerde ngo ISS uit Z-Afrika, en geheel gefinancierd door Zweden, Zwitserland en ons land.

Een bijzonder aspect vormt de positie van de kandidaat-lidstaten van de EU. Berichten over wapenleveranties aan conflictgebieden in Afrika en elders worden ook nogal eens in verband worden gebracht met de Geassocieerden. De EU landen dringen er thans reeds steevast bij de kandidaat-lidstaten op aan om de EU-gedragscode voor de wapenexport – die uiteraard haaks staat op wapenleveranties aan conflictgebieden – strikt na te leven. Meer specifiek wat de kleine wapens betreft, wordt bij de kandidaat-lidstaten ook aangedrongen op toepassing van het Gemeenschappelijk Optreden (Joint Action) dat de Unie eind 1998 is overeengekomen en waarin behalve bepalingen ter restrictie van de uitvoer ook tal van bepalingen zijn opgenomen die zien op assistentie aan die landen die onder de kleine wapens plaag gebukt gaan. In dat kader wijs ik ook gaarne op de Nederlandse financiele ondersteuning aan diverse projecten die niet alleen de uitvoer van kleine wapens vanuit de Geassocieerde landen aan banden proberen te leggen, maar ook gericht zijn op vernietiging van de aldaar aanwezige overtollige kleine wapens. De EU verleent inmiddels financiele steun aan een aantal kleine wapens inzamelings- en vernietigingsprojecten in ontwikkelingslanden, zoals Mozambique en Cambodja.

Wat tenslotte de VN conferentie inzake kleine wapens van zomer 2001 betreft zet Nederland, overigens in EU verband, in op een ambitieus actieplan en met name ook op mechanismes ter implementatie daarvan. Alhoewel de EU daarbij met enige andere landen, streeft naar juridisch bindende afspraken, moet de kans dat het daar komende zomer al van kan komen helaas niet hoog worden ingeschat.

8

Waarom laat de (OESO) anti-corruptie richtlijn ter ratificatie zo lang op zich wachten?

De Rijksministerraad besloot op 12/12-97 partij te worden bij dit verdrag. Vervolgens heeft het Ministerie van Justitie gewerkt aan de (omvangrijke) uitvoeringswetgeving en is in een gecombineerd pakket met een drietal EU-verdragen inzake de bestrijding van fraude en corruptie met toelichting op 18/11-98 voor advies naar de Raad van State gezonden. Op 19/2-99 kwam het advies van de Raad van State, waarop het nader rapport op 7/4-99 naar de Koningin werd gezonden. Het gehele pakket is daarop op 10/4-99 aangeboden aan de Tweede Kamer. Op het verslag van de Tweede Kamer, dat op 6/7-99 binnenkwam, is met de Nota naar aanleiding van het verslag op 3/10-99 gereageerd. Daarna heeft het plenair debat tot 29/6-2000 op zich laten wachten. Inmiddels is het verslag van de Vaste Commissie voor Justitie van de Eerste Kamer ontvangen (d.d. 3/10-2000), waarvan de beantwoording binnenkort zal worden afgerond.

GroenLinks

1

De Soeharto-gelden: Nederlandse banken hebben de Indonesische oud-president Soeharto toegestaan zich enorm te verrijken. Hij gebruikte verschillende Nederlandse banken hiervoor als een financieringsmaatschappij voor projecten waar hij zelf of zijn naaste medewerkers grote belangen in hadden. Ook fungeerden deze Nederlandse banken als tussenstation voor Soehartogeld naar het Caribische gebied, waar het kon worden witgewassen. Tot deze stelling komt de Indonesische onderzoeker en journalist Aditjondro, die een jarenlange studie heeft gedaan naar het financiële imperium van Soeharto. Bent u op de hoogte van dit onderzoek, en zo ja, wat is uw mening hierover? Vindt u niet dat de werkwijze van deze banken aantoont dat er een sterkere nationale en internationale controle moet komen?

Het onderzoek van George Aditjondro is mij bekend. Vooralsnog ontbreken er voor zover bekend concrete bewijzen voor de stelling dat Nederlandse banken illegaal verkregen fondsen van de familie Soeharto zouden hebben witgewassen.

2

De verwevenheid van economische belangen van krijgsheren en de handel en economie in het westen zijn ingewikkelde processen. Ze behoeven dan ook stelselmatige monitoring. Kennisontwikkeling daaromtrent helpt om vroegtijdig sancties te kunnen voorstellen. Een expertunit «wapenhandel en oorlogseconomieën» van het Ministerie van Buitenlandse Zaken zal op dit terrein kennis en initiatieven ontwikkelen. Graag Uw reactie hierop.

Het Ministerie van Buitenlandse Zaken kent sinds enkele jaren een matrix organisatiestructuur. Deze is ook van toepassing op de problematiek van de financiering van de wapenhandel. Het beleid op dit terrein komt tot stand in nauwe samenwerking tussen de betrokken themadirecties (Veiligheidsbeleid, resp. Mensenrechten en Vredesopbouw) en regio-directies. Waar nodig wordt het postennetwerk hierbij betrokken. Daarnaast worden ook andere departementen met specifieke eigen expertise bij de beleidsontwikkeling betrokken. Een aparte unit voor dit onderwerp achten wij minder gewenst, ook vanwege het gevaar van verkokering.

3

Hoe denkt de minister dat het met paragraaf 32 zal aflopen? Gaat Nederland zich sterk maken voor verdergaande stappen dan beschreven in het AO van 6 september?

Binnen de NAVO vinden deze week intensieve besprekingen plaats in het kader van de zg. Paragraaf 32-discussie over opties voor wapenbeheersing, ontwapening en non-proliferatie. Zoals in september in het daaraan gewijde AO besproken, zet Nederland zich in voor een substantiële en concrete uitkomst van die discussie, waarbij aangetekend zij dat de ambities van een deel van de bondgenoten bepaald minder ver gaan.

4

EU-associatieverdragen/mensen- rechten paragrafen. Wie controleert de mensenrechtensituatie tussen verdragspartijen?

De suggestie dat niemand toeziet op respectering van mensenrechten in de landen waarmee de EU associatieverdragen heeft gesloten of dat niemand de mensenrechtensituatie in die landen controleert, is onjuist. Het is wel juist dat in alle associatieverdragen mensenrechtenparagrafen worden opgenomen. Nederland hecht daaraan ook veel waarde.

Telkens wanneer de Unie in het kader van de associaties met haar partners overlegt, wordt in het EU-standpunt – als daartoe aanleiding bestaat – aandacht besteed aan de mensenrechten situatie. Nederland behoort tot de lidstaten die daar systematisch en alert op toezien.

Daar is aanleiding toe wanneer er informatie op wijst dat de naleving van de mensenrechten kwestieus is. Dat wordt dan ingebracht in het overleg in Brussel dat leidt tot de EU-positie, die wordt uiteengezet tegenover de associatiepartner.

Zowel de Commissie als de lidstaten kunnen dit initiatief nemen. Dat kan op grond van informatie van de Commissievertegenwoordiging ter plaatse, van de ambassades van de lidstaten, informatie van andere bronnen zoals Amnesty en andere NGO's.

Ik wijs op Turkije als voorbeeld. In die associatierelatie speelt de naleving van de mensenrechten al jaren een belangrijke rol. Turkije weet dat en de druk die daarvan uitgaat, helpt de Turkse regering maatregelen te nemen om de mensenrechten beter te beschermen. Als in een associatiepartner de mensenrechtennaleving naar inzicht van de EU ernstig en systematisch te kort schiet, is het dus geen «business as usual». De dialoog, in het kader van de associatie, zal dan ook sterk in het teken staan van niet-naleving.

5

«In de MvT schrijft de regering, ik citeer: «in het bijzonder de aandacht te willen richten op versterking van het internationaal recht en van internationale en/of regionale organisaties met de nadruk op het toezicht op de naleving van mensenrechten.» Dat is een bijzonder goed streven. Maar hoe moeten we «het toezicht houden op» eigenlijk interpreteren? U rept met geen woord over bijvoorbeeld de klachtenprocedure, en dan wijs ik op het statenklachtrecht binnen de verschillende comités. Aan dat middel wordt geen aandacht geschonken als er sprake is van schendingen van rechten door verdragsstaten. Ratificeren van een verdrag moet samengaan met toezichthoudende activiteiten. Het is jammer dat daar zo weinig aandacht voor is.

Groen Links is teleurgesteld over de inzet van Nederland als het gaat om het toezicht houden op de naleving van mensenrechten. Ik verwijs naar uw houding tijdens de oorlog in Tsjetsjenië. U weigerde een motie van de Kamer uit te voeren. Toch vreemd als men zich bedenkt dat er geen verschil van mening was over de mensenrechtenschendingen aldaar, maar blijkbaar wel over het gebruik van een legitiem – niet militair – instrument om Rusland tot de orde te roepen. En dan vraag ik me af, hoe ik dat moet rijmen, met de zojuist geciteerde passage uit de MvT. Dit is niet het enige voorbeeld wat ik aan kan halen. Tijdens de schriftelijke ronde heb ik expliciet gevraagd of Nederland ooit eens het statenklachtrecht heeft toegepaste binnen het verdragscomité van het BUPO verdrag. Ik heb hier geen antwoord op gekregen. Vandaar dat ik deze vraag nogmaals stel. Volgens onze informatie is daar echter nog nooit gebruik van gemaakt. Waarom eigenlijk niet? Waarom heeft Nederland niet via het verdragscomité van het BUPO verdrag een statenklacht ingediend? Dit is nu juist een mogelijkheid het toezicht op de naleving van het verdrag te vergroten. Staten die lak hebben aan de mensenrechten, maar wel het verdrag geratificeerd hebben kunnen nu juist via het statenklachtrecht terechtgewezen worden. Graag uw reactie.»

(mede naar aanleiding van vraag PvdA (Koenders))

De bestaande interstatelijke klachtprocedures op basis van de VN-mensenrechtenverdragen zijn tot dusverre inderdaad niet door enige staat ingeroepen. Wel is op basis van het Europees Verdrag tot Bescherming van de Rechten van de Mens tot op heden een twintigtal statenklachten ingediend. Maar de ervaring heeft geleerd dat ook in het kader van het EVRM staten doorgaans nogal terughoudend met het indienen van een klacht tegen een staat zijn.

Nederland spreekt landen in bilateraal en multilateraal verband erop aan als mensenrechten worden geschonden. Daarbij verwijst Nederland ook naar de verplichtingen van statenpartijen van het Internationaal Verdrag inzake Burger en Politieke Rechten (BUPO-verdrag) die zij met de ondertekening van dat verdrag zijn aangegaan. Deze middelen worden effectiever beschouwd dan het middel van de statenklacht onder het BUPO verdrag.

Nederland maakt regelmatig gebruik van het recht om als statenpartij bij het BUPO verdrag bezwaar te maken tegen voorbehouden van andere staten, ingeval deze in strijd zijn met doel en strekking van het verdrag.

In het geval van Tsjetjsenië heeft de druk die de afgelopen maanden door de internationale gemeenschap op Rusland is uitgeoefend, wel degelijk heeft geleid tot een groeiende politieke aandacht binnen Rusland voor de mensenrechtensituatie in Tsjetsjenië.

Desalniettemin vinden nog steeds nieuwe mensenrechtenschendingen plaats en voldoet Rusland ook op andere punten nog niet aan zijn algemene internationale verplichtingen noch aan specifieke toezeggingen.

Voor het uitoefenen van druk op Rusland blijf ik de voorkeur geven aan een substantiële en concrete dialoog. De Nederlandse regering is niet bereid als enige over te gaan tot het indienen van een statenklacht. Naar gevoel van de regering bestaat voor een statenklacht geen steun bij de Europese partners.

6

Over Colombia schrijft zij (de Minister voor OS): «vanwege ontwikkelingen in het vredesproces ... is het niet mogelijk een GMV beleid te starten.» Dat moet u mij uitleggen.In Colombia hebben we inderdaad met een conflict te maken en met vallen en opstaan wordt er gewerkt aan een vredesproces. In onze optiek van conflictpreventie – en beheersing gaat het nu juist om activiteiten in deze landen. Het gaat erop dat in dergelijke landen een gericht beleid van conflictbeheersing komt. Als u met deze zin bedoelt dat «omdat er geen vrede is kan ik ook niets bijdragen aan vredesopbouw» dan hebben wij een fundamenteel verschil van mening over de invulling van conflictpreventie en vredesopbouw. Voorzitter we vinden dat het inhoudelijk mogelijk moet zijn om voor een conflictpreventiebeleid noodhulp, wederopbouw, vredesopbouw en ontwikkelingssamenwerking in te zetten. De budgetten – zowel gedelegeerd naar GMV landen als centraal – moeten voor de rest van brandhaarden verhoogd worden. Wij zullen amendementen indienen voor het verhogen van het budget voor het GMV programma.

In de door U aangehaalde brief doelde de regering op een meerjarig beleidskader dat thans in voorbereiding is. Niettemin worden al jaren, ook lang voordat we de term «GMV-beleid» gebruikten, activiteiten in Colombia gefinancierd op het gebied van GMV. Daarvoor is dit jaar NLG 2,5 miljoen gebudgetteerd en volgend jaar NLG 3 miljoen. De activiteiten richten zich m.n. op conflictpreventie, burgerschapszin, bevordering van goed bestuur, verbetering van toegang tot het justitieel apparaat, alsmede verbetering van de mensenrechten- en humanitaire situatie. Hiervoor worden de diverse kanalen gebruikt (overheid, multilateraal en m.n. maatschappelijk middenveld).

Een verhoging van het budget voor het GMV programma stuit op het probleem van het absorptievermogen.Vaak zijn vredesopbouwactiviteiten die worden uitgevoerd door lokale NGO's kleinschalig van karakter. Dit hebben zij gemeen met mensenrechtenactiviteiten.

7

Het working paper dat door de subcommissie van de Mensen- rechtencommissie van de VN is uitgebracht op 21 juni 2000 geeft concrete aanbevelingen voor ver- betering van sanctieregimes. (...) Dit zijn concrete aanbevelingen die tot een veel zorgvuldiger beleid ten aanzien van sancties kunnen leiden. Ik vraag de regering een reactie op deze aanbevelingen en concrete initiatieven.

In de notitie die de Kamer vorige week toeging, wordt het sanctiebeleid van de regering uiteengezet aan de hand van de drie criteria legitimiteit, proportionaliteit en effectiviteit. Het gaat er om de optimale balans te vinden tussen deze criteria. Uitgangspunten hierbij zijn een breed internationaal draagvlak, duidelijk verifieerbare en haalbare doelstellingen, tijdige tussentijdse evaluatie en eventuele aanpassing van het sanctieregime, snelheid van handelen bij de afkondiging en geduld bij de uitwerking. Mijns inziens sluit het regeringsbeleid in belangrijke mate aan bij de aanbevelingen uit het working paper van de subcommissie van de Mensenrechtencommissie van de VN. Ik wil graag daarover de bredere discussie voeren met de Kamer.

8

In hoeverre bestaan er binnen de ministeries van Buitenlandse Zaken en Financiën expertise op het gebied van financiële sancties?

Het gaat niet zozeer om expertise op het gebied van financiële sancties als wel om voldoende capaciteit bij de tenuitvoerlegging. Tenuitvoerlegging van «smart» financiële sancties veronderstelt nauwe samenwerking tussen de Ministeries van Financiën, centrale banken en handelsbanken. In Nederland verloopt deze samenwerking doorgaans goed.

9

Is er een tegenstrijdige opvatting tussen Nederland en België inzake de beschikking over kernwapens door niet-kernwapenstaten zoals Nederland en België. Gaarne een reactie.

In het schriftelijke antwoord op vragen van het lid Varma van 14 juni jl. is de opvatting van de Neder-landse regering op dit punt reeds uitgebreid verwoord.

10

Waarom wijst de regering het gebruik van clusterbommen niet ten principale af?

is het juist dat ongeëxplodeerde clusterbommen alleen door Kfor worden geruimd als daar militaire redenen voor bestaan?

waarom geeft de NAVO niet de vereiste informatie (over de locatie van de munitie) aan de VN en NGO's?

Wilt u in uw notitie betrekken dat 6 EU landen en een aantal kandidaat landen behoren tot de grotere producenten van deze wapens. Welke initiatieven wilt u in EU verband nemen om deze bespreekbaar te maken?

Bent u bereid in EU verband te pleiten voor een moratorium op het gebruik van clusterbommen? en ziet u enige kans van slagen?

De Nederlandse regering is, evenals het Rode Kruis, voorstander van internationale regelgeving, in het kader van het Conventionele Wapensverdrag, om aan de humanitaire problemen in verband met niet-onplofte explosieven in conflictgebieden zoveel mogelijk het hoofd te bieden. Uitgangspunt voor verdere regelgeving is het verbod om burgers en civiele objecten nodeloos in gevaar te brengen.

Nederland zal deze problematiek ook met de EU partners bespreken, inclusief de lidstaten waar dergelijke munitie wordt geproduceerd. Voorts zal de regering er naar streven dat zoveel mogelijk landen, inclusief EU-lidstaten en kandidaat EU-lidstaten, zich bij nieuwe internationale regelgeving op dit terrein zullen aansluiten.

Voor wat betreft het ruimen van mijnen en clusterbommen in Kosovo geldt dat de verantwoordelijkheid voor de ruiming in de handen is gelegd van het VN-coördinatie- centrum UNMACC, dat de activiteiten van de verschillende organisaties die op dit terrein actief zijn coördineert. Daarbij wordt soms ook een beroep gedaan op Kfor, dat UNMACC overigens van informatie over clusterbommen heeft voorzien.

Op zeer korte termijn kunt u een notitie van Buitenlandse Zaken en Defensie tegemoet zien, waarin de Nederlandse inzet om dit probleem te benaderen nader wordt uitgewerkt.

11

Net als vorig jaar is een resolutie van de new Agenda Coalition op tafel gelegd. Gezien de progressieve opstelling van nederland in de NPV onderhandelingen waar zij samen met vier andere NAVO-landen een brugfunctie vervulde tussen de NAC en de kernwapenstaten, lijkt het voor de hand te liggen dat Nederland niet alleen stemt met de NAC resolutie maar deze ook actief ondersteunt. Graag uw reactie.

Op nucleair terrein is een belangrijk winstpunt de positieve uitkomst van de Toetsingsconferentie van het Non-Proliferatie Verdrag eerder dit jaar. De Resolutie van de new Agenda Coalition in de Eerste Commissie van de AVVN, waarover later deze week zal worden gestemd, is gebaseerd op deze uitkomst.

Aannemende dat de voorliggende tekst niet meer zal worden gewijzigd, zal Nederland dan ook voor de resolutie stemmen, zoals reeds aangekondigd in antwoord op eerdere schriftelijke vragen van GroenLinks.

12

Welke activiteiten onderneemt de regering voor vredesopbouw in Afrika?

De regering steunt vele activiteiten op het gebied van vredesopbouw in Afrika, via ngo's of multilaterale kanalen. Onder meer de volgende: Steun voor het Carter Center dat bemiddelt tussen Sudan en Uganda. Dit in de eerste plaats om de invloed van het Leger van de Heer in Noord-Uganda tegen te gaan. Als direct uitvloeisel daarvan is er een accoord tussen Uganda en Soedan getekend, terwijl nu verder wordt gewerkt aan herstel van diplomatieke relaties tussen beide landen. In Congo betaalt de regering mee aan de diplomatieke bemiddelingspogingen door de Botswaanse ex-president Masire. En in Burundi aan de pogingen van Mandela. Tegelijkertijd financiert de regering daar versterking vangrassroots -organisaties en hun bijdrage aan vrede via UNDP. De regering verleent steun aan programma's om kindsoldaten na afloop van een conflict in staat te stellen weer een zo normaal mogelijk leven te leiden.

PvdA

1

Nederland moet eigen prioriteiten stellen voor conflictpreventie –initiatieven?

Voorkeur van de PvdA: Israël/Palestina, Indonesie, Grote Meren (follow-up stabiliteitspact) en Ethiopië/Eritrea (i.v.m. paralleliteit UNMEE).

Bij het stellen van prioriteiten komt de vraag aan de orde welke criteria worden gehanteerd om een selectie te maken. Historische relaties spelen zeker een rol, evenals betrokkenheid bij een conflict uit andere hoofde, zoals bv. het geval is met Ethiopie/Eritrea (UNMEE). Eigen prioriteiten zijn nodig maar niet voldoende. Conflict-preventieinitiatieven hebben pas kans van slagen, indien deze breed worden gedragen door de internationale gemeenschap.

2

Ook zou ik de Nederlandse regering willen vragen hoe nu actief wordt bijgedragen aan het onderzoek naar de Suharto-miljoenen nu blijkt dat velen de weg naar de Nederlandse financieringsmaatschappijen hebben gevonden. Anticorruptiebeleid aldaar mag nooit leiden tot het aanleiding geven om geld te vermeerderen in Nederland.

Nederland ondersteunt met aanzienlijke bedragen het hervormingsbeleid van de regering Wahid. Maatregelen ter bestrijding van corruptie vormen een zeer wezenlijk bestanddeel van deze «reformasi».

Het in de vraag bedoelde onderzoek van journalist George Aditjondro naar de financiële handel en wandel van de familie Soeharto is mij bekend. Vooralsnog ontbreken echter voor zover bekend concrete bewijzen voor een laakbare betrokkenheid van Nederlandse banken.

3

Duidelijkheid is nog vereist over hoe het geld van het Vredesfonds nu precies zal worden besteed. Wat zijn de criteria voor de besteding van het Vredesfonds voor vredesmachten?

Een belangrijk criterium is de vaststelling dat de financiering niet gebruikt wordt voor wapens maar voor zogenaamde «niet-dodende» uitrusting zoals transportfaciliteiten, trainingen e.d.

Het is evenzeer niet de bedoeling van het Vredesfonds dat daaruit VN-operaties zullen worden gefinancierd. Het Vredesfonds is niet ingesteld om VN-operaties budgettair dekkend te krijgen. Daarnaast kunnen deze middelen ook gedeeltelijk worden ingezet buiten de geselecteerde OS-landen, bijvoorbeeld voor informele dialogen.

4

Zou de regering dit jaar dan ook samen met het bedrijfsleven en de vakbeweging – want die hoort er wat ons betreft dan ook bij – willen werken aan een aantal ronde tafelbijeenkomsten met andere maatschappelijke groeperingen over bijvoorbeeld de EU-uitbreiding en maatschappelijk verantwoord ondernemen in conflictgebieden en anti-corruptie?

De regering heeft nauw contact met het bedrijfsleven waaronder vakbewegingen over deze zaken. Vorige week nog is er een bijeenkomst geweest met VNO/NCW over de betreffende richtlijnen van de OESO. Bovendien wordt gewerkt aan een interdepartementaal afgestemd actieplan over maatschappelijk verantwoord ondernemen.

Volgend jaar mei is de minister van Justitie gastheer van een internationale conferentie over corruptiebestrijding, het Global Forum on Fighting Corruption and Safeguarding Integrity II, waar corruptiebestrijding en de rol van het bedrijfsleven daarbij één van de thema's zal zijn. Ook in Utstein-verband wordt corruptiebestrijding een onmisbaar instrument van een effectieve ontwikkelingsstrategie geacht.

5

In dit debat zou ik aandacht willen vragen voor de noodzaak in het kader van het Europese buitenlandse beleid te komen tot mensenrechtenrapportages met de suggestie te beginnen met een onderzoek naar de voortdurende en weinig opgemerkte mensenrechtenschendingen in de

Congo.

Binnen de EU (GBVB-kader) worden regelmatig uitgebreide rapportages opgesteld met betrekking tot de mensenrechtensituatie in de diverse landen. Deze rapportages bepalen het EU mensenrechtenbeleid en vormen ook de basis voor input voor de mensenrechtenresoluties in de AVVN/CIEIII en de Mensenrechtencommissie. Dit gebeurt eveneens voor de Democratische Republiek Congo.

6

Wat is de visie van de minister op het terrein van AIDS, en met name UNAIDS?

De activiteiten van UNAIDS leveren een hele zinvolle bijdrage leveren aan het bestrijden van aids. Daarvan ben ik overtuigd. Om die reden is de vrijwillige bijdrage aan UNAIDS ook verhoogd. UNAIDS heeft er aan bijgedragen dat HIV/AIDS nu erkend wordt als een algemeen ontwikke- lingsprobleem met een multisectoreel en grensoverschrijdend karakter. Overigens is een evaluatie van UNAIDS in voorbereiding, die tevens aanbevelingen zal doen voor de toekomstige richting.

Het Nederlands beleid is gericht op preventie, zorg en opvang, onderzoek, antidiscriminatie en op de sociaal maatschappelijke gevolgen van AIDS. Verantwoordelijkheid van mannen voor hun eigen sexueel gedrag, en dus ook bestrijding van geweld tegen vrouwen, komt hierbij nadrukkelijk aan de orde.

Alle mogelijkheden worden aange- grepen om de strijd aan te gaan tegen AIDS: via steun aan UNAIDS en andere VN organisaties zoals UNFPA, UNICEF en WHO, via steun aan internationale NGO's die actief zijn op dit terrein en via bilaterale samenwerking. Waar mogelijk wordt samengewerkt met andere bilaterale donoren. En inderdaad, met name de Utstein partners. Tijdens het bezoek van de Utsteinpartners aan Tanzania is bijvoorbeeld uitgebreid gesproken over AIDS.

Tenslotte wil de regering nog melden dat onlangs NLG 250 mln ter beschiking is gesteld voor de financiering van een nieuw wereldwijd vaccinatie-initiatief, GAVI, waarin overheden, de farmaceutische industrie en VN-organisaties nauw samenwerken. Ik ben echter niet voornemens om subsidies voor Aidsprojecten te kanaliseren via het bedrijfsleven.

Het is inderdaad van eminent belang dat het leiderschap uit «the closet» komt. De «conspiracy of denial» moet gebroken. Daarom ben ik ook zo enthousiast over Uganda en de rol van president Museveni.

De Global Coalition for Africa kan een geschikt platform zijn om het politieke commitment te verbreden. Maar de conferentie van de Economic Commission for Africa is een nog beter podium: breder en formeler dan de GCA. In de bijlage bij deze antwoorden zijn enkele feiten en cijfers opgesomd.

7

In antwoord op vragen van mevrouw Dijksma, mevrouw Van Ardenne en mevrouw Karimi over het draagvlak wil de Minister voor Ontwikkelingssamenwerking u graag de volgende informatie schriftelijk doen toekomen over de voortgang van onze besprekingen met de NCDO

Met de NCDO is vanuit mijn departement het afgelopen jaar een stevige discussie gevoerd. Aanvankelijk reageerde de NCDO terughoudend op mijn wens om het VMDO-programma (Voorlichting en Meningsvorming Duurzame Ontwikkeling) bij te stellen. Inmiddels is forse vooruitgang geboekt. Met de NCDO is overeenstemming bereikt over een aanpassing van het beleidskader 2001-2004.

Die aanpassing betreft ten eerste de thematiek. Naar oordeel van de regering steunde en organiseerde de NCDO te weinig activiteiten op actuele thema's die echt van belang zijn voor armoedebestrijding in ontwikkelingslanden. Het ging over van alles en nog wat. Over houtwallen, de korenwolf en de bladluis. Maar het ging te weinig over de zaken die internationaal de armoede-agenda bepalen, zoals de 7 pledges, coherentie, de rol van het bedrijfsleven bij armoedebestrijding en globalisering.

Een tweede punt van zorg rond het draagvlak is de versnippering en de geringe zichtbaarheid. In het nieuwe beleidskader krijgt de NCDO de opdracht om maatschappelijke initiatieven met groot potentieel forser te steunen. De NCDO blijft de volle breedte van draagvlak-initiatieven uit de samenleving steunen. Maar tegelijk zal ze haar middelen soms meer geconcentreerd inzetten om de zichtbaarheid te vergroten. Het beleidskader geeft verder een hoge prioriteit aan jongeren. Minimaal een kwart van de VMDO-middelen moet op deze doelgroep gericht zijn.

Ik verwacht dat de NCDO-activiteiten aldus aan relevantie winnen. Relevantie voor de betrokkenheid van de burger bij Ontwikkelingssamenwerking, maar ook relevantie voor het politieke debat in dit huis.

8

Er zijn door de PvdA en andere fracties zorgen geuit over de gevolgen van het TA-beleid. Minder mensen uitzenden zou het draagvlak ondergraven.

Er is sprake van enige moeite met de redenering van de Kamerfracties. De stelling van de regering blijft: Niets is beter voor het draagvlak dan effectieve hulp. Uit onderzoek blijkt immers regelmatig dat daar precies de schoen wringt. Een grote meerderheid van de bevolking is voor ruimhartige ontwikkelingssamenwerking, maar een slinkend deel gelooft ook dat hulp daadwerkelijk helpt om het aantal armen terug te dringen. Het OS-beleid staat in het teken van de vergroting van die effectiviteit. Daarin past ook de beleidswijziging ten aanzien van de technische assistentie.

Het draagvlak wordt een slechte dienst bewezen als we de inzet van Nederlandse deskundigen moeten rechtvaardigen met een beroep op het draagvlak in Nederland. Dat hoeft ook niet. De inzet van Nederlandse deskundigen kan op zijn eigen merites beoordeeld worden.

Als het gaat om persoonlijke betrokkenheid van grote groepen mensen bij praktische vormen van ontwikkelingssamenwerking zijn we echt niet afhankelijk van Nederlanders die langjarig zijn uitgezonden. Daarvoor hebben we andere instrumenten. Twee voorbeelden: De activiteiten van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten die bedoeld zijn bij te dragen aan versterking van het draagvlak. De heer Van den Berg sprak zijn waardering uit over het Programma Gemeentelijke Samenwerking Ontwikkelingslanden (GSO). Het budget voor dit programma is van NLG 3,5 miljoen in 1996 gegroeid naar NLG 5,5 miljoen in 2000. Deze groei acht ik alleszins rechtvaardig, gezien de groeiende belangstelling van gemeenten voor deelname aan het GSO en het openstellen van het programma voor nieuwe doelgroepen.

Het KPA-programma (Kleine Plaatselijke Activiteiten). Duizenden mensen in Nederland zijn met KPA-steun actief bezig met kleinschalige ontwikkelingsprojecten. Door de uitstraling in de directe omgeving raakt een veelvoud hiervan persoonlijk betrokken. Onlangs heb ik in Zeewolde het 2000-ste KPA-project mogen openen. Het budget is dit jaar opgehoogd tot 8 miljoen gulden.

In principe wordt ook ruimte geschapen voor activiteiten van de MFO's gericht op het draagvlak. Dan gaat het om activiteiten gerelateerd aan hun programma's in ontwikkelingslanden en gericht op lobbyen.

9

Wat is de relatie tussen ICT en het realiseren van ontwikkelingsdoelstellingen?

In de brief die de Minister voor Ontwikkelingssamenwerking op 17 oktober aan de Kamer stuurde is al aangegeven hoe belangrijk ICT voor ontwikkelingslanden kan zijn. Niet alleen voor de economische ontwikkeling maar ook in sectoren als onderwijs en gezondheidszorg. Nederland kan op dat terrein niet alleen opereren. We willen samenwerken met andere donoren en organisaties en ook hier ownership voorop stellen. In de brief is aangekondigd dat de Minister in 2001 met een uitgewerkt actieplan zal komen.

Het Nederlandse beleid is in ontwikkeling. Voor de uitvoering vervult het International Institute for Communication and Development in Den Haag een belangrijke rol. Via een vraaggericht proces identificeert dat instituut activiteiten die nauw aansluiten bij de behoeften van ontwikkelingslanden op basis van ownership. Daarnaast worden activiteiten gefinancierd via ambassades en het Wereldbank Infodev programma.

De Minister heeft overigens ook haar belangstelling uitgesproken voor het nieuwe persoonlijke initiatief van de heer Wolfensohn voor een Global Development Gateway. Belangrijk is wel dat daarin direct geparticipeerd wordt door ontwikkelingslanden.

Daarbuiten ontvangen organisaties als One World Online, Panos en Fair Trade steun voor de inzet van ICT-toepassingen. Bij de uitvoering vindt afstemming plaats met andere donoren, met name DfID en de overige leden van de Utstein-groep.

10

Is de regering bereid arme landen meer te betrekken bij onderzoeken naar gentechnologie?

Mijn opvatting over de ontwikkeling van biotechnologie en gentechnologie is dat deze zeker kan bijdragen aan de oplossing van voor ontwikkelingslanden belangrijke problemen zoals de stagnerende landbouwproductiviteit. De ontwikkeling van een rijstvariëteit met een hoger gehalte aan eiwitten en vitamines is een voorbeeld dat biotechnologie kan bijdragen aan het verhelpen van wijdere problemen zoals onevenwichtige voeding.

Ik heb oog voor de uitdagingen waarvoor biotechnologie en gentechnologie ons stellen. Denk bijvoorbeeld aan de handhaving van biodiversiteit of voldoende mededinging in de internationale agri-business. Ik steun onderzoek terzake. Daarbij vind ik het van belang dat ontwikkelingslanden zelf keuzes kunnen maken op basis van goed inzicht in de kansen en bedreigingen die biotechnologie met zich meebrengt. In dit kader steunen wij een aantal biotechnologieprogramma's, waarbij besluitvorming en uitvoering in Zuidelijke handen is.

De totale uitgaven aan biotechnologie uit mijn budget zullen dit jaar 8,5 miljoen gulden bedragen. Programma's draaien met name in Kenya, Colombia, Zimbabwe en India (Andhra Pradesh). Maar ook steunen wij bijvoorbeeld het internationale cassavenetwerk en de ontwikkeling van participatoire strategieën.

Doelstelling is biotechnologie in de meest brede zin te gebruiken ten behoeve van armoedebestrijding bij kleinschalige boeren in semi-aride gebieden. Lokale stuurgroepen bestaande uit vertegenwoordigers van boeren, NGO's, beleidsmakers en onderzoekers zijn verantwoordelijk voor de formulering en uitvoering van onderzoeksprojecten die bijdra- gen aan de realisering van de doel- stelling. Ook in andere onderzoekprogramma's wordt ruimte geboden aan Zuidelijke partners om relatief high-tech onderzoek dienstbaar te maken aan de behoeften van armen.

Gentechnologie is daarbij slechts één van de vele «tools» die ingezet kan worden voor armoedebestrijding. De praktijk over de afgelopen acht jaar toont echter aan dat in verreweg de meeste gevallen met meer conventionele middelen sneller en efficiënter het beoogde resultaat wordt bereikt. Ik vind wel dat, waar conventionele middelen ontoereikend blijken, gentechnologie een optie moet blijven. Op voorwaarde dat de risico's zorgvuldig in kaart worden gebracht en afgewogen worden bij besluitvorming.

11

Wij zouden van de minister willen weten hoe zij coherentie wil bevorderen tussen enerzijds handelsbelangen (landbouwsubsidies en handelsprotectie) en anderzijds OS op nationaal en Europees niveau. Waar staan we in de landbouwonderhandelingen in relatie tot de WTO?

Mijn opvattingen en die van mevrouw Jorritsma over het belang van coherentie in het handelsbeleid zijn duidelijk verwoord in de nota «Ondernemen tegen armoede».

De regering is steeds bezig die coherentie te bevorderen. Of het nu gaat om mijn wekelijkse inzet in de coordinatie commissie of in de Treveszaal bij vrijwel alle Europese handelsdossiers, of in een direct gesprek zoals ik dat onlangs had met commissaris Lamy. Ook de inzet van mijn collega Brinkhorst dient hier te worden genoemd waar het gaat om de relatie tussen landbouwbeleid en ontwikkelingsbeleid. Hij treedt stelselmatig op in de Landbouwraad en verdedigt die stellingname ten gunste van de ontwikkelingslanden ook nadrukkelijk tegenover de boerenachterban in Nederland.

De hervorming van het Europees landbouwbeleid is een doorlopend proces. Voor de regering zijn Agenda 2000 en Berlijn richtinggevend, maar niet zaligmakend. De lopende landbouwonderhandelingen binnen de WTO geven nog geen aanleiding tot groot optimisme. De regering spant zich in om bij alle relevante onderwerpen die in Europa op dit gebied spelen concreet rekening te houden met de effecten op ontwikkelingslanden. Op 3 oktober jl. zonden de Ministers voor Ontwikkelingssamenwerking en Landbouw een brief aan de vaste commissie voor Buitenlandse Zaken over de laatste stand van zaken van dit onderwerp. Daarin staat dat de regering voorstander is van aanvullende hervormingen van het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid.

De regering is van mening dat de evaluatie in 2002 van Agenda 2000 en de herziening van de suikermarktordening moeten worden aangegrepen om enkele sectoren toch sneller te hervormen dan door de Europese Raad van Berlijn in 1999 is overeengekomen. Het gaat dan vooral maar niet alleen om sectoren waar nog steeds grote prijsverschillen zijn met de wereldmarkt.

Verdergaande hervormingen zijn van belang voor de ontwikkelingslanden en voor de lopende WTO-onder- handelingen over Landbouw. Bij de Nederlandse inzet voor versnelde hervormingen nemen de belangen van ontwikkelingslanden een belangrijke plaats in. Die inzet is: een ruimere markttoegang, uitfasering van het gebruik van exportsubsidies en volledig van de productie ont- koppelde inkomenssteun. In dit verband wijst recent onderzoek van de Wereldbank uit dat alleen al één specifieke hoge voedselveiligheid-standaard van de EU de Afrikaanse landen jaarlijks 700 mln dollar in verloren exporten kost.

Een nieuwe ontwikkeling is het voorstel van de Commissie voor tarief- en quotavrije toegang voor alle producten van de MOLs, waarbij ook suiker, rijst en bananen in drie jaar vrije toegang moeten hebben. Nederland heeft hier vanaf 1996 steeds weer met klem voor gepleit. Het voorstel is beslist een vooruitgang, omdat de laatste loodjes liberalisering juist landbouwproducten betreft.

Coherentie is in feite de bestaansreden de OS-Raad. De Minister voor Ontwikkelingsamenwerking neemt zich voor haar Europese collega's een dezer dagen een brief te sturen om te trachten coherentie tot standaard-agendapunt bij OS-Raden te maken. Bij de aanstaande OS-Raad zal zij onder dit punt onder meer de dossiers suiker, rijst en afgedankte electrische apparaten aan de orde stellen.

12

Wat is de mening van de regering over de Conventie Migrerende Werknemers die belangrijke bescherming biedt aan migranten? Nu migratie zo'n belangrijk element van de nieuwe wereld is, zou de regering hier nu serieus naar moeten kijken en de Raad van State ook om advies moeten vragen met betrekking tot eventuele problemen met de Nederlandse wetgeving.

De regering heeft begin 1998 geoordeeld dat het VN-verdrag voor de bescherming van de rechten van migrerende werknemers en hun gezinnen onder de categorie valt van «verdragen t.a.v. waarvan besloten is dat partij worden onder de huidige omstandigheden niet wenselijk is, maar te zijner tijd onder gewijzigde omstandigheden misschien wel». Dit regeringsstandpunt is middels de jaarlijkse rapportage over verdragen aan de Kamers medegedeeld in een brief van 17 februari 1998. Zoals daarin wordt vermeld, staan enkele bepalingen van dit Verdrag op gespannen voet met de huidige Nederlandse regelgeving, met name de Koppelingswet.

Voor bevestiging van dit regeringsstandpunt kan ik tevens verwijzen naar de beantwoording van soortgelijke vragen van het lid Apostolou, van 10 april 1998. Het standpunt van de regering, met name het eerstverantwoordelijk ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, is sindsdien niet gewijzigd. Er bestaat nog altijd strijdigheid tussen het Verdrag en de Nederlandse Koppelingswet.

Gezien deze strijdigheid met Nederlandse wetgeving, bestaat er geen aanleiding om deze kwestie voor te leggen aan de Raad van State. Aan de Raad van State worden bovendien gewoonlijk slechts verdragen ter advisering voorgelegd, indien de Regering meent dat partij worden gewenst is.

VVD

1

Ondersteuning van de democratie in Suriname. De VVD steunt de regering bij het herstel van de banden met Suriname. De VVD wil een Suriname-faciliteit voor de samenwerking tussen politieke partijen in Suriname en Nederland, indien daar in Suriname behoefte aan is (à la Matra).

De beleidsprioriteiten ten aanzien van de samenwerking met Suriname zullen worden gebaseerd op een door Suriname geformuleerd beleidskader. Het is thans nog niet mogelijk om aan te geven of een programma gericht op politieke partijen in het toekomstige beleid t.a.v. Suriname zou passen. Het ministerie in Den Haag en de ambassade in Paramaribo hebben geen verzoeken voor een dergelijke faciliteit ontvangen van politieke partijen in Suriname.

Opmerkingen Hessing t.a.v. de beantwoording van vraag 107 in de schriftelijke vragenronde bij de begroting

Zie bijlage.

D66

1

«Met spijt moet ik vaststellen dat de dialoog tussen de minister en mij als het gaat over landbouw en voedselproductie er nog steeds een is tussen twee zenders die niet op elkaars golflengte zitten. In vele landen ook in onze 21 landen zijn er nog teveel die niet zelfvoorzienend zijn. Gewoon iets te eten hebben, ondervoed zijn, of een dagelijks rantsoen hebben dat voedingsdeficiënties met zich meebrengt is de ergste vorm van armoede. Dat is een probleem dat je niet mag overlaten aan de FAO, zeker niet als je daarnaast heel kritisch bent over deze FAO. Het is ook te simpel om de keuzevrijheid van de thema's op basis van goed bestuur en ownership over te laten aan de bilaterale partner. Er kan geen maatschappelijke stabiliteit zijn als niet de voedselzekerheid is veiliggesteld. (...)»

De regering is het geheel met de vragensteller eens dat ondervoeding de ergste vorm van armoede is. Het probleem is echter niet gelegen in de mate van zelfvoorziening van op landenniveau. Het gaat om voldoende voedselconsumptie op het niveau van huishoudens en zelfs van individuen. Meer dan de helft van de 800 mln ondervoede mensen wereldwijd, wonen immers in landen die zelfvoorzienend zijn of zelfs netto voedselexporterend.

Inderdaad kan je de oplossing van het probleem niet aan de FAO alleen kan overlaten. Dat doe de regering dan ook niet. Wel moet deze organisatie een belangrijke bijdrage kan leveren inzake coördinatie van VN-hulp, analyse en monitoring van de voedselsituatie en van de vooruitgang met het behalen van de doelstelling van de wereldvoedseltop. Die top heeft deze taken ook aan de FAO toevertrouwd. De regering ondersteunt de FAO in het vervullen van die taken.

Het voert te ver om hier nu een opsomming te geven van alle hulp die bedoeld is bij te dragen aan de oplossing van het voedselvraagstuk. Een vraagstuk dat inderdaad nauw verbonden is met het armoedevraagstuk. Specifieke vermelding van door Nederland gefinancierde noodvoedselhulp en ondersteuning van voedselzekerheid op micro-niveau via de Nederlandse mfo's verdient vermelding in dit verband.

Dat de keuze van de door ons te steunen thema's in de 22 samenwerkingslanden door die landen zelf wordt gemaakt, past in het met de kamer overeengekomen beleid. In dit verband is het uiteindelijk niet zo belangrijk welke donoren nu bijvoorbeeld landbouw, gezondheidszorg of onderwijs steunen. Het belangrijkste is dat arme landen op een gecoördineerde manier voldoende steun krijgen van de internationale gemeenschap. In landen met een goed beleid moeten wie die coördinatie vooral ook aan die overheden zelf toevertrouwen.

Dat stabiliteit vaak gediend is met veiliggestelde voedselzekerheid is de regering met D66 eens, hoewel hier oorzaak en gevolg niet altijd zo eenduidig zijn. Veel door Nederland gefinancierde voedselhulp gaat daarom ook naar de groepen in nood in conflictlanden. Ook steunt Nederland de opbouw van democratie en goed bestuur in landen waar daarvoor aanknopingspunten zijn.

Hoewel de ontwikkeling van de landbouwsector alleen zeker niet voldoende is om de honger de wereld uit te helpen kan een «impuls voor de landbouw» zeker een belangrijke bijdrage leveren aan de economische verzelfstandiging van ontwikkelingslanden en aan ruimere bestaansmiddelen voor daar levende arme bevolkingsgroepen. De Nederlandse regering ijvert ook voor een billijker wereldhandelsregime dat ontwikkelingslanden niet belemmert in het benutten van hun comparatieve voordelen in de landbouw en in daarop gebaseeerde verwerkende bedrijvigheid. Ook ondersteunt Nederland de ontwikkeling van nieuwe landbouwtechnologie door onderzoeksinstituten aangesloten bij de Consultative Group on International Agricultural Research (CGIAR).

2

Zijn er al nieuwe spelregels tussen de minister van BZ en de staatssecretaris van EZ bijvoorbeeld ten aanzien van kwesties waarin zowel mensenrechten als handel spelen?

Nauwe samenwerking tussen beide ministeries op dit gebied is noodzakelijk en vindt plaats. In de afgelopen jaren is op ambtelijk niveau regelmatig overleg gevoerd tussen beide ministeries om de bescherming van de mensenrechten en het bevorderen van de internationale handel zoveel mogelijk hand in hand te laten gaan. Zo hebben zowel de regiodirecties, als de directie mensenrechten, als de mensenrech- tenambassadeur van het ministerie contacten met het Directoraat Gene- raal Buitenlandse Economische Betrekkingen van EZ. Voorafgaand aan reizen (bijvoorbeeld naar Cuba en China) wordt Staatssecretaris Ybema door het ministerie geïnformeerd over de mensenrechtensituatie. Deze samenwerking verloopt goed.

3

Wat is de samenhang tussen de uitbreiding van de EU en van de NAVO?

Het zou verkeerd zijn te veronderstellen dat NAVO-uitbreiding van de agenda is verdwenen. Het NAVO-standpunt is verwoord in de Washington Declaration van april 1999. Hierin staat vermeld dat verdere uitbreiding mogelijk zal zijn. De drie tot de NAVO toegetreden landen zullen niet de laatste zijn. In Washington is het zgn. «Membership action plan» opgesteld, dat de negen kandidaten kan helpen zich voor te bereiden op lidmaatschap. De negen MAP-landen zijn hiermee thans hard bezig. Tijdens de volgende NAVO-Top, die niet later dan 2002 gehou- den zal worden, zal het uitbreidingsproces opnieuw bekeken worden. Daarbij gelden drie criteria: is het desbetreffende kandidaatlid eraan toe, zou toetreding de NAVO versterken en zal de veiligheid en stabiliteit in Europa worden vergroot.

Belangrijk is dus dat de aspirantlanden zich zullen voorbereiden op lidmaatschap en daarbij ook alle steun krijgen, maar dat het besluit wordt genomen door de 19 NAVO- landen, en wel op basis van een afweging van de drie bovengenoemde criteria. Het is thans nog te vroeg om een positie te bepalen over welke landen lid mogen worden.

Uitbreiding van de EU en de NAVO overlappen elkaar in die zin dat beide gericht zijn op bevordering van vrede en stabiliteit in Midden- en Oost-Europa en grotendeels dezelfde landen betreft. Een formele koppe- ling tussen EU- en NAVO-uitbreiding is echter noch voor de EU noch voor de NAVO aanvaardbaar. Wel zullen sommige onderwerpen zoals mensenrechten en de positie van minderheden in de betreffende lan- den in beide organisaties aan bod komen.

4

Graag een reactie van de minister van Buitenlandse Zaken op het interview met Van Walsum in het AD.

Zoals eerder door de betreffende minister tijdens het AO over Sierra Leone is gezegd, is hij van mening dat ambtenaren een zekere vrijheid moeten hebben om zich publiekelijk te uiten. Daarover moeten politici niet te benauwd zijn. Overigens is het interview eind augustus gehouden en dus enigszins gedateerd. De diepgevoelde zorgen die Van Walsum ten aanzien van Afrika heeft, worden door de Minister van Buitenlandse Zaken wel gedeeld. De persoonlijke oordelen van van Walsum zoals die in het artikel naar voren komen, zijn voor eigen rekening.

5

Ik heb vorig jaar een motie ingediend waarin werd gevraagd om een Nederlands Mensenrechteninstituut. De minister heeft bij brief van 10 mei gezegd: laat het maatschappelijk middenveld en de juridische wereld in Nederland dat zelf uitwerken. Zijn daar inmiddels inspanningen toe verricht? Heeft de minister of de mensenrechtenambassadeur contact met dat veld?

Zoals in de brief van 10 mei aangegeven is de regering bereid met mensenrechtenorganisaties van gedachten te wisselen over de mogelijkheid van bundeling van deskundigheid in de vorm van een Nationaal Mensenrechteninstituut. Vanuit het veld hebben het ministerie van Buitenlandse Zaken geen verzoeken voor een dergelijke gedachtenwisseling bereikt. Wij wachten dat af.

6

Is met de internationale onderwijsinstellingen een goede route naar de toekomst uitgezet?

Inderdaad is in mei jongstleden een schriftelijk subsidieverzoek ontvangen van PUON. In juni heeft daarover een gesprek plaatsgevonden. Ik heb aangegeven dat ik geen aanleiding zie om een nieuw aanbodgericht programma te ondersteunen. Wel heb ik onze ambassades in de landen waarmee wij een ontwikkelingsrelatie hebben op de hoogte gebracht van het bestaan en de activiteiten van PUON.

Een interdepartementale stuurgroep is belast met de opstelling van een nieuw beleidskader voor het Internationaal Onderwijs. In de werkgroepen van deze stuurgroep hebben vertegenwoordigers van de koepelorganisaties van het Internationaal Onderwijs, de Universiteiten en het Hoger Beroeps Onderwijs zitting zodat zij hun inbreng in de beleidsvoorbereiding kunnen geven. Ik heb de volle overtuiging dat proces voor alle betrokkenen tot een positieve uitkomst zal brengen.

7

Wordt Nederland gastland van de OPBW?

Nederland heeft zich in april 1999 formeel kandidaat gesteld voor de zetel van de toekomstige Organisatie voor het Verbod op Biologische Wapens. Enige andere kandidaat is Zwitserland met Genève. In de aanloop naar de formele beslissing over de vestiging van de zetel heeft Nederland op 13 oktober 2000 zijn formele bod neergelegd in de vorm van antwoorden op een Questionnaire die door de leden van de Ad Hoc Groep bij het Biologische Wapens Verdrag was opgesteld. Naar verwachting zal dit bod op 7 december openbaar worden. In de tussenliggende periode gaat de lobby voor Den Haag onverminderd door.

Het is nog niet bekend wanneer de keuze van de vestigingszetel gemaakt zal worden. Dit is mede afhankelijk van de voortgang van de onderhandelingen over een verificatieprotocol bij het Biologisch Wapens Verdrag. Vooralsnog wordt er vanuit gegaan dat de zetelkeuze in de loop van volgend jaar gemaakt zal worden.

8

Is de minister van plan gehoor te geven aan de aanbeveling van de VN-Mensenrechtencommissie en de AVVN ('Paris principles') over de instelling van nationale mensenrechtencommissies. Dus ook een commissie in/voor Nederland, die toeziet op de mensenrechten in Nederland. Wat gaan we op dit terrein doen?

In het algemeen worden dergelijke commissies gezien als een goede strategie voor regeringen om waakzaam te blijven ten aanzien van de toepassing en handhaving van mensenrechten in eigen land. Over het opzetten van een Nationale Mensenrechtencommissie is een discussie in Nederland gaande. Dezerzijds wordt het van belang geacht een goede afweging te maken ten aanzien van de toegevoegde waarde van een dergelijke commissie in het licht van reeds bestaande instituten als de Ombudsman, de Commissie Gelijke behandeling e.d. Desalniettemin zou een Nationale Mensenrechtencommissie wellicht nuttige taken kunnen verrichten op het terrein van interne coördinatie, voorlichting en educatie. Het moge evenwel duidelijk zijn dat dit een kwestie is die meerdere departementen raakt, en die derhalve met die andere departementen zal worden besproken.

GPV

1

Een vraag die ook reeds enige tijd bij de minister ligt betreft zijn beleid in en met de Raad van Europa. Tot mijn schrik lees ik in de begrotingstoelichting dat wellicht nog dit jaar een land als Azerbaijan tot de Raad van Europa zal toetreden. Evenals een viertal jaren geleden met Rusland begrijp ik daar niets van. Dat land hoort niet in deze rechtsgemeenschap. De rechtspraak is er willekeurig, de politieke leiding autoritair en er zijn politieke gevangenen. De eerste vrije verkiezingen moeten nog gehouden worden, als ik wel heb op 6 november as. Wil de minister de Kamer in staat stellen over deze kandidatuur nog tijdig te spreken?

Met betrekking tot de vraag naar het Nederlands beleid in de Raad van Europa ten aanzien van eventuele toetreding Azerbaijan, kan ik u meedelen dat de door Van Middelkoop gevraagde informatie op zeer korte termijn aan de Kamer zal worden gestuurd.

Zoals bekend heeft de Parlementaire Assemblee van de Raad van Europa zich al geruime tijd geleden uitgesproken voor toetreding van Azerbaijan tot de Raad van Europa.

Ik deel de zorgen van de heer van Middelkoop over de capaciteit van Azerbaijan om de Raad van Europa-normen inzake rechtsstaat, mensenrechten en democratie na te leven. Azerbaijan voldoet nog niet volledig aan de toetredingscriteria van de RvE. Nederland heeft zich in Straatsburg de afgelopen tijd ingespannen voor een strikte toepassing van deze criteria. Een meerderheid van lidstaten is zonder meer vóór toelating. De Nederlandse opstelling heeft ertoe geleid dat besluitvorming over toelating van dit land in ieder geval is uitgesteld tot na de aanstaande parlementsverkiezingen op 5 november a.s., zodat de wijze waarop die verkiezingen verlopen betrokken kan worden in de afweging over toetreding. Besluitvorming over toetreding wordt nu verwacht in het Comité van Ministers van de Raad van Europa op 9 november a.s.

Ik wil niet al vóór de verkiezingen in Azerbaijan een definitief standpunt in te nemen. Wij hebben straks de keus tussen toelating van Azerbaijan tot de RvE om vervolgens binnen RvE-verband de druk op te kunnen voeren of uitstel van deze toetreding tot het moment dat Azerbaijan volledig voldoet aan de toelatingscriteria. Als op 9 november tot toetreding besloten mocht worden en dit besluit wordt genomen bij meerderheid van stemmen, zal Nederland zich sterk maken voor een vorm van monitoring om er op toe te zien dat na toetreding volledige implementatie van Raad van Europa-standaarden alsnog plaatsvindt.

2

Vervolgens hoor ik graag wat ter zake de gedragslijn van Nederland is tegenover het zich licht ontdooiende Noord-Korea.

De regering en met haar de andere EU-lidstaten delen nog steeds fundamentele zorgen ten aanzien van de nucleaire proliferatie en andere massavernietigingswapens, raketproliferatie, de mensenrechten- en humanitaire situatie. Echter, de regering verkiest waar mogelijk een beleid van dialoog in plaats van isolatie. En doordat Noord-Korea de deur op een kier heeft gezet is het mogelijk de bovengenoemde kwesties constructief aan de orde te stellen, hetgeen uiteindelijk in ieders belang is.

Tot slot zij opgemerkt dat Nederland, evenals de meeste EU-partners, niet overweegt na het aangaan van betrekkingen een post te openen in Noord-Korea. Mede-accreditatie vanuit Peking is voorlopig de meest praktische methode.

3

Een verdere uitzuivering van het budget kan bestaan uit het daaruit niet meer betalen van de opvang van asielzoekers uit DAC-landen. Daarover wordt nu in OESO-verband gediscussieerd. Wat is de inzet van Nederland in deze discussie?

In de OESO wordt niet gediscussieerd over het niet meer uit ODA betalen van de opvang van asielzoekers uit de DAC-landen . Eind 1999, naar aanleiding van een verzoek van Zwitserland, spraken diverse OESO-landen zich uit tegen heropening van de discussie over de kosten van opvang van asielzoekers. Zwitserland stelde eind 1999 voor een studie te laten uitvoeren naar de wijze waarop de DAC-landen de kosten van opvang van asielzoekers in donor landen aan de DAC rapporteren. Onlangs (16 oktober) presenteerde een Zwitsers onderzoekinstituut een studie, waarin een aantal suggesties is gedaan met betrekking tot de ODA-definitie. Deze studie moet nog in de OESO worden besproken. Wij kunnen op dit moment nog niet vooruitlopen op het te formuleren kabinetsstandpunt terzake.

4

Nederland onthield zich van stemming over een resolutie in de Algemene Vergadering van de VN. Daar waren goede argumenten voor, maar ik hoor ze graag uit de mond van de minister. Ik vraag het mede hierom omdat m.i. de resolutie van de Veiligheidsraad van 28 september veel eenzijdiger alle schuld legde bij Israël. Daar onthield Nederland, anders dan de VS, zich niet van stemming, maar stemde voor. Kan één en ander uitgelegd worden?

De regering is van mening dat acties in VN-kader de tenuitvoerlegging van de afspraken van Sharm-El-Sheikh dienen te ondersteunen en deze niet moeten compliceren. Nederland heeft ook kenbaar willen maken de SGVN Kofi Annan te steunen, die heeft opgeroepen tot terughoudendheid in VN-kader en «kwade retoriek» achterwege te laten. Nederland meende derhalve dat de betreffende resolutie in de AVVN op dat moment niet zou bijdragen aan de de-escalatie die noodzakelijk is om partijen weer aan de onderhandelingstafel te krijgen. Het is een feit dat hierover binnen de EU verschillend werd gedacht en dat daarom geen gemeenschappelijke positie werd bereikt. Nederland heeft zich samen met het Verenigd Koninkrijk, Duitsland, Denemarken, Italië en Zweden onthouden van stemming; de overige EU-landen hebben een voorstem uitgebracht.

Voor wat betreft de Nederlands steun voor Veiligheidsraadsresolutie 1322 verwijs ik gaarne naar mijn antwoorden op vragen van kamerlid Verhagen over deze kwestie die u op 23 oktober jl. zijn toegegaan.

5

Het departement werkt op enkele onderdelen te traag . Als een van de voorbeelden wordt genoemd de vraag van de Kamer of zij wel een begin moest maken met de bijzondere wetgeving voor de Haagse vestiging van de OVSE-instelling van de Hoge Commissaris inzake de Nationale Minderheden. Het gaat ook hier om een evident Nederlands belang. Waarom duurt het dan zolang voor we iets horen?

De heer Van Middelkoop doelt waarschijnlijk op wetsontwerp 27 194 dat op 19 juni 2000 aan de Tweede Kamer is aangeboden. Het wetsontwerp betreft de toekenning van rechtspersoonlijkheid naar Nederlands recht aan de Hoge Commissaris inzake Nationale Minderheden (HCNM), zodat er privileges en immuniteiten aan de HCNM en zijn medewerkers kunnen worden verleend. Omdat de OVSE geen internationale rechtspersoonlijkheid heeft, kan dit niet – zoals gebruikelijk – per «zetelverdrag».

Op 20 oktober is van de griffier van de vaste Commissie voor Buitenlandse Zaken vernomen dat besloten was de behandeling van het wetsontwerp op te schorten, omdat in de OVSE wordt onderhandeld over een multilateraal verdrag waarin mogelijk internationale rechtspersoonlijkheid aan de OVSE zal kunnen worden toegekend, zodat een (bilateraal) «zetelverdrag» ten behoeve van de HCNM mogelijk wordt. Het probleem is echter dat overeenstemming op korte termijn over een aan de OVSE te verlenen rechtspersoonlijkheid niet te verwachten is. Daarom is gekozen voor de ongebruikelijke formule van verlening van rechtspersoonlijkheid aan HCNM naar Nederlands recht.

6

Ik begrijp dat Indonesië zelf en dus ook de minister vooralsnog de voorkeur geven aan multilaterale hulp. Toch hoop ik dat Indonesië snel op de landenlijst kan komen. Welke voorbereidingen worden daarvoor thans getroffen? Ik herinner nog maar eens aan een oude wens van onze fracties, namelijk een concentratie van sectorhulp tot bepaalde provincies, bij voorkeur de Molukken en Irian Jaya of Papoea. Volgt de minister deze voorkeur?

Indonesië beseft dat hulp via de al lopende programma's van multilaterale organisaties de beste mogelijkheid biedt op snel en zichtbaar resultaat. Wat de landenlijst betreft: daarop komt het land reeds voor. Binnen de 18 + 4 landenlijst behoort Indonesië tot het rijtje van vier. De duur van de intensieve samenwerkingsrelatie met Indonesië is in principe vastgesteld op 5 jaar. Daarbij is de achterliggende gedachte dat – onverlet de grote nood van dit moment – Indonesië vóór de financiële crisis de status van klassiek ontwikkelingsland was ontgroeid. Binnen afzienbare tijd moet het land de recente armoedeval weer te boven kunnen komen. Aangezien het huidige Indonesië-programma bij uitstek vraaggestuurd is, zal een eventueel verzoek tot concentratie van de hulp op bepaalde provincies dienen te komen van Indonesische kant.

7

In het aangepaste beleidskader lees ik dat een door de overheid gefinancierd programma, uitgevoerd door een aparte organisatie/afdeling met een eigen begroting in drie jaar wordt afgebouwd. Wat staat hier nu precies? Dat er alleen op het departement iets verandert, maar dat de PSO-organisaties daar buiten staan?

Personele uitzendingen door het ministerie zelf worden in drie jaar afgebouwd. Dit betekent dat de Hoofdafdeling Personele Zaken Internationale Samenwerking (HPI), die thans nog enkele honderden uitzendingen per jaar verzorgt, halverwege 2002 wordt opgeheven.

Dat betekent niet dat er geen middelen meer beschikbaar zijn voor de andere verstrekkers van Technische Assistentie (TA), maar ook niet dat er voor hen niets verandert.

TA behelst veel meer dan het uitzenden van personeel.

Aan particuliere uitzendende organisaties zal worden gevraagd hun beleid aan te passen in de geest van het uitgebrachte beleidskader. Voor PSO betekent dat bijvoorbeeld dat de thans voor uitzending beschikbare middelen kunnen worden gebruikt voor een veel breder scala aan activiteiten. Activiteiten die tot capaciteitsopbouw en institutionele versterking in ontwikkelingslanden moeten leiden.

Verdere subsidieverlening aan die organisaties zal afhangen van de mate waarin het in goed onderling overleg op te stellen beleidsplan aansluit bij het beleidskader. Ik heb onlangs met PSO overleg over de wijze waarop PSO dit proces vorm denkt te geven. PSO zegde toe voor november 2001 met een voorstel te komen.

8

De Minister van Buitenlandse Zaken heeft onlangs een bezoek gebracht aan de Nederlandse Antillen en aan Aruba. Hoe is dat bezoek verlopen; wat heeft u besproken?

Van 25 tot en met 27 oktober jl. bracht ik inderdaad een bezoek aan de Nederlandse Antillen en aan Aruba. Het was mijn tweede bezoek aan de landen van het Koninkrijk in het Caribische gebied. (juni 1999 was het eerste). Met deze bezoeken wil ik tot uitdrukking brengen dat ik als minister van Buitenlandse Zaken van het Koninkrijk ook de belangen van deze beide landen dien.

Over mijn recente bezoek ontvangt de Kamer nog een verslag. Ik volsta derhalve met enkele hoofdpunten. Ik sprak met de gouverneurs van beide landen, de heren Saleh en Koolman en met beide ministers-presidenten, de heren Pourier en Eman. Aan de orde kwamen onder meer de drugsproblematiek, in het bijzonder de functie van doorvoerland die beide landen de facto hebben. Op de eilanden zelf leidt dat tot aanzienlijke problemen maar ook het imago van de landen lijdt eronder. Zeker voor de ontwikkeling van de toeristensector is beeldvorming van het grootste belang. Beide MP's maakten mij duidelijk hoezeer zij hechten aan internationale samenwerking om dit probleem tot een oplossing te helpen brengen.

Voorts kwam ook het visumbeleid aan de orde. (overigens: op basis van de geldende regelgeving hebben beide landen een eigen visum- en toelatingsbeleid). Ik heb met de MP's besproken hoe de visumafgifte door de ambassades voor de drie Rijksdelen beter gestroomlijnd kan worden.

In Willemstad kwam voorts nog het recente privé-bezoek van de Venezolaanse president Hugo Chavez ter sprake. Minister President Pourier deed mij kort verslag van dit bezoek, dat in alle opzichten voortreffelijk was verlopen. Zoals aangegeven betrof het een privé-bezoek. Officiële gesprekken waren er dus niet. Wel is er gesproken over het belang van de olieraffinaderij op Curacao voor de lokale economie. De raffinaderij is in handen van het Venezolaanse staatsoliebedrijf, PDVSA.

Tenslotte heb ik mijn gesprekspartners verslag gedaan van mijn op 25 oktober afgesloten bezoek aan Suriname.

9

Voordat er een keurmerk voor humanitaire hulporganisaties wordt vastgesteld wil ik dat én de Kamer én de organisaties inzicht krijgen in de criteria die zullen gaan gelden.

Zoals reeds in de beantwoording van de schriftelijke vragen naar aanleiding van de begroting door de minister voor Ontwikkelingssamenwerking werd gesteld bestaat er een toenemende behoefte bij donoren en gevestigde NGO's aan kwaliteitsgaranties voor noodhulporganisaties. Om voortgang te maken in deze internationale discussie heeft Nederland voorgesteld om over dit onderwerp in 2001 een donorbijeenkomst te organiseren, waarbij ook NGO's zullen worden uitgenodigd. Het doel is te komen tot internationaal geaccepteerde kwaliteitskenmerken waaraan noodhulp organisaties moeten voldoen en tot afspraken over de wijze waarop toetsing kan plaatsvinden. Het streven is dus niet een eigen nationaal keurmerk, maar het bereiken van internationale consensus over de gewenste kwaliteit van de uitvoerende particuliere kanalen. NGO's zullen bij die, nagestreefde internationale consensus over kwaliteitskenmerken, betrokken zijn en de Kamer zal tijdig worden geïnformeerd.

SGP

1

Wil de regering in haar termijn ingaan op de consequenties van de meest recente ontwikkelingen in het Midden-Oosten voor de opstelling van de Nederlandse regering , zowel in de Veiligheidsraad, als in de EU? De wijze waarop het GBVB verankerd is in de tweede pijler van de EU sluit toch niet uit dat Nederland een eigen standpunt inneemt? Is er in Europees verband ook aandacht voor de golf van antisemitisme die de Europese landen de afgelopen tijd niet onberoerd liet?

Voor de regering staat voorop dat er een spoedig einde moet komen aan het geweld. Nederland zal zich in alle passende fora blijven inzetten voor de de-escalatie en een spoedige terugkeer van de partijen naar de onderhandelingstafel. Het is uiteraard zorgelijk dat er zich incidenten met een antisemitisch karakter voordoen. Hiertegen moet vanzelfsprekend worden opgetreden.

2

De VNG heeft gevraagd om structurele verhoging van het budget voor het programma Gemeentelijke Samenwerking in Ontwikkelingslanden. De SGP-fractie waardeert dit programma als een goed instrument voor versterking van lokaal bestuur in ontwikkelingslanden. Is de minister bereid extra middelen in te zetten?

De afgelopen jaren heeft de VNG herhaalde malen verzocht het budget t.b.v. het Programma Gemeentelijke Samenwerking Ontwikkelingslanden (GSO) te verhogen; het GSO budget is van Nlg 3.5 miljoen in 1996 gegroeid naar Nlg. 5.5 miljoen in 2000.

Deze groei van het budget acht de minister voor Ontwikkelingssamenwerking alleszins rechtvaardig, gezien de groeiende belangstelling van gemeenten voor deelname aan het GSO en het openstellen van het programma voor nieuwe doelgroepen.

3

Inzake de vervolging van christenen vraag ik bijzondere aandacht voor de situatie in Nigeria. De invoering van de Sharia in de noordelijke staten heeft recent tot bloedige conflicten tussen moslims en de christelijke minderheid geleid. Wil de Regering dit geweld in internationaal verband veroordelen en via de geëigende kanalen druk uitoefenen op de Nigeriaanse regering om de rechten van de christenen te waarborgen?

De positieve ontwikkelingen in Nigeria in de richting van een volwaardige democratie laten onverlet dat er ook zorgwekkende gebeurtenissen plaatshebben, zoals het recente geweld na de invoering van de Sharia in de noordelijke deelstaten. De regering heeft in EU verband in de AVVN haar ongerustheid uitgesproken over mogelijke verschillen in behandeling tussen Nigerianen van verschillende religies.

Van mijn aanstaande bezoek aan Nigeria zal ik gebruik maken om mij terdege te laten informeren over de invoering van de Sharia en de gevolgen daarvan voor niet-Moslim gemeenschappen in Nigeria.

4

a. De minister blijft langdurige uitzendingen van deskundigen een anachronisme noemen. Nog steeds ontbreekt de feitelijke onderbouwing. Kan de minister concreet projecten of organisaties noemen waarbij deskundigen worden uitgezonden zonder dat enig effect op de lange termijn zichtbaar wordt? Ligt er een grondige evaluatie aan haar uitspraken ten grondslag?

b. Het beleidskader gaat uit van het moeilijk houdbare onderscheid tussen situaties waarin terugtrekking van deskundigen humanitair onaanvaardbare gevolgen zou hebben en situaties waarin dat niet het geval is. Is dit onderscheid niet tevens gebaseerd op de even moeilijk te verdedigen stelling dat de effectiviteit en efficiency van uitzending van deskundigen goed te meten is?

Voor het antwoord op vraag 1 verwijs ik onder meer naar het op 10 oktober naar uw Kamer gestuurde UNDP-rapport «Rethinking Technical Cooperation» uit 1993. Sinds het verschijnen van dit rapport is de situatie niet wezenlijk gewijzigd. In 1998 hebben het Ministerie, SNV en PSO nogmaals een studie laten uitvoeren naar TA. Deze ook aan u toegestuurde studie «Lessen uit geleerd» trok vergelijkbare conclusies aan de hand van 18 beleidsevaluaties van personele samenwerking. Die conclusies werden door een ambtelijke taakgroep in het veld gecontroleerd en onverminderd geldig bevonden.

Als antwoord op vraag 2 moge het volgende dienen: De impact van langdurige personele inzet is inderdaad moeilijk te meten. Toch bestaat er internationaal consensus dat het counter part model niet effectief is waar het om capaciteitsopbouw gaat. Deze conclusie wordt ook door IOB onderschreven.

Voor beantwoording van de vraag of er al of niet onaanvaardbare humanitaire gevolgen optreden bij terugtrekking van deskundigen geldt als richtlijn dat er bij de uitfasering geen sprake mag zijn van levensbedreigende gevolgen voor de bevolking in het gebied van waaruit de deskundigen zouden moeten worden terug getrokken. Als dat wel het geval, gaat de terugtrekking simpelweg niet door.

SP

1

Wil de regering zich uitspreken tegen het excessief geweld? Wil de Nederlandse regering het geweld in het Midden-Oosten nog op de agenda van de veiligheidsraad zetten? Wordt overwogen de Nederlandse ambassadeur voor consultaties terug te roepen? Hoe zijn de contacten van de Nederlandse regering met de Palestijnse autoriteit? Wat houdt de Nederlands-Israëlische militaire samenwerking nog in? Wordt het door Nederland gehanteerde wapenembargo tegen Israël ook in VN- en EU-kader bepleit?

Als lid van de Veiligheidsraad heeft Nederland een voorstem uitgebracht op resolutie 1322 waarin het excessief geweld werd veroordeeld. Als lid van deze Raad, en in de maand november zelfs als voorzitter, zal Nederland de ontwikkelingen nauwgezet blijven volgen. In deze crisis acht de regering de aanwezigheid van haar diplomatieke tegenwoordigers in Israël als in de Palestijnse Gebieden juist van uitermate groot belang, zodat zij in frequent contact kunnen blijven met beide partijen in het conflict. Voor de regering is ook hun rapportage over de situatie onontbeerlijk. Op basis van de goede betrekkingen met beide partijen tracht Nederland bij te dragen aan de beëindiging van het geweld.

Er is geen sprake van een Nederlands wapenembargo tegen Israël en een dergelijke maatregel wordt internationaal ook niet door Nederland bepleit. Wel voert Nederland een terughoudend wapenexportbeleid jegens de landen in de regio, hetgeen is gekoppeld aan het Vredesproces in het Midden-Oosten.

Nederland betracht terughoudendheid in de militaire samenwerking met landen in de regio en zal dit gelet op de huidige situatie ook zeker handhaven. Militaire samenwerking met Israël is onderwerp van nauw overleg tussen Buitenlandse Zaken en Defensie. Per activiteit wordt daarom bezien of zij past in de vigerende politieke situatie.

2

Kan de minister aangeven hoe ver de VS en anderen achterlopen bij het betalen van hun contributie aan deze organisatie en hoe groot de financiële problemen van de UNHCR zijn? Is de regering met ons van mening dat zeker ook de Europese Commissie ver achterblijft in de bijdrage die aan de vluchtelingenorganisatie zou kunnen worden gedaan?

UNHCR kent alleen vrijwillige bijdragen. In strikte zin kan men dus niet spreken van achterstallige contributies.

De VS is al ruim tien jaar verreweg de grootste donor van UNHCR en betaalt punctueel en regelmatig. Daarnaast hebben Japan en de noordelijke Europese landen een prominente plaats op de lijst van donoren. Anderen, met name Frankrijk, blijven daar bij achter. Nederland, tot voor kort derde donor, is gezakt op de ranglijst als gevolg van de voorbereiding van de notitie «Samenwerken voor effect», waarbij er pas op de plaats gemaakt is.

De bijdrage van de Europese Commissie is de laatste jaren teruggelopen van 22 procent tot circa 6 procent van het UNHCR-budget. Desalniettemin blijft de Commissiebijdrage van belang (derde plaats op de donorranglijst). Een en ander is het gevolg van de keuze van de Commissie voor rechtstreekse bijdragen aan Europese NGO's op het gebied van vluchtelingenondersteuning ten koste van UNHCR. Nederland heeft, o.a. in de OS-Raad, bij de Commissie gepleit voor verhoging van zowel de bijdragen op zich, als de voorspelbaarheid van deze bijdragen. Het wereldwijde mandaat van UNHCR voor coördinatie van hulpverlening mag immers niet worden ondermijnd. Als gevolg van de druk van Nederland (en de Noordse landen) heeft Commissaris Nielson aangegeven bereid te zijn een verhoging van de bijdragen van de Commissie aan UNHCR te zullen overwegen.

3

Wat zal Nederland doen in de Veiligheidsraad om de sancties tegenover Cuba opgeheven te krijgen? Wat zal Nederland doen om de VS er toe te brengen de onrechtmatige sanctiepraktijk te staken? Wat doet de minister van Buitenlandse Zaken ten opzichte van Cuba?

Nederland is tegenstander van de Helms-Burton Act en het Amerikaanse handelsembargo tegen Cuba. De Nederlandse positie is in lijn met het EU-beleid inzake de VS-sancties tegen Cuba. Het embargo treft niet alleen Amerikaanse bedrijven die handelen met Cuba maar ook bedrijven uit andere landen. Het is daarmee een kwestie van handelspolitieke aard. Daarom kiest de regering ervoor om deze kwestie vooral in het kader van de EU-VS handelsbesprekingen aan de orde te stellen. Daarnaast steunt Nederland in VN-kader de jaarlijkse resolutie gericht op het beëindigen van het economische, commerciële en financiële embargo van de VS tegen Cuba.

In 1998 zijn de EU en de VS een pakket maatregelen overeengekomen, dat dient te leiden tot een oplossing van het probleem van dergelijke extraterritoriale sanctiewetgeving, w.o. de Helms-Burton Act

Een voortzetting van de kritische dialoog draagt naar de mening van de Nederlandse regering meer bij aan de gewenste politieke en maatschappelijke veranderingen dan een beleid gebaseerd op isolement en unilaterale sancties. Nederland steunt daarom de veroordeling door de VN-Mensenrechtencommissie te Genève maar ook de EU-dialoog die gericht is op de verbetering van de mensenrechtensituatie.

De Amerikaanse handelsboycot speelt het regime juist in de kaart. Het is het voornaamste excuus om noodzakelijke hervormingen niet door te voeren. Ook om deze reden houdt Nederland vast aan zowel de kritische dialoog met Cuba als aan het overleg met de VS inzake de extraterritoriale sancties.

4

Wat is het uiteindelijke resultaat geweest van de interventie in Kosovo? Meer algemeen: welke les heeft de regering van de militaire interventies geleerd?

Wat betreft de situatie in Kosovo kan niet gesproken worden van een statisch eindresultaat Niet alle problemen zijn nu in één keer zijn opgelost, maar er zijn wel meer en betere mogelijkheden voor een structurele aanpak van de instabiliteit in de regio. En dit is verreweg te preferen boven ad hoc branden blussen.

Dat is één van de belangrijke lessen van de Kosovo-crisis: geïntegreerde regionale aanpak van achterliggende problemen, i.c. de basis van het huidige beleid, zowel multi- als bilateraal.

5

Hoe is nu de situatie in Kosovo? Wat is de mening van de regering over de verkiezingen in Kosovo?

De regering is van mening dat van het verloop en de uitslag van de verkiezingen een positief signaal is uitgegaan. De meerderheid van het electoraat heeft gekozen voor gematigde kandidaten. LDK-leider Rugova heeft na de verkiezingen wederom de wens van een onafhankelijk Kosovo uitgesproken. Dat was geen verrassing. De Regering blijft echter van mening dat de toekomst van Kosovo binnen het FRJ- staatsverband ligt, zij het met een substantiele mate van autonomie. Nederland staat daar niet alleen in. De algemene verkiezingen zullen in 2001 georganiseerd worden en het zou te vroeg zijn om nu vooruit te lopen op de kwestie van de finale status van Kosovo.

6

Hoe denkt de regering over standpunt van Solana inzake het Euro-leger?

De term Euroleger is niet aan de orde. Het is een misleidende term die lijkt te impliceren dat we het hebben over een nieuw, separaat, staand leger, exclusief voor Europese militaire operaties. Het zal gaan om de inzet van bestaande, nationale strijdkrachten ten behoeve van door de EU-geleide vredesoperaties.

In principe heeft Europa zijn ambitie niet geografisch ingeperkt. Maar waar de grenzen liggen voor bemoeienis van Europa op het gebied van crisisbeheersing, zal de eerstkomende jaren vooral worden bepaald door de capaciteiten van Europa op dit gebied. Het doel is zoals bekend tegen 2003 binnen 60 dagen in staat te zijn 60 000 man beschikbaar te hebben, met voortzettingscapaciteit. Op het gebied van capaciteiten bestaan zoals bekend thans aanzienlijke tekortkomingen, bijv. op het gebied van strategisch transport. Grote, risicovolle operaties ver van Europa zullen voorlopig niet waarschijnlijk zijn. Maar een kleinere operatie bijvoorbeeld ter humanitaire hulpverlening moet niet uitgesloten worden.

7

Hoe staat het met de door Nederland bevorderde samenwerking op watergebied tussen Israël, Palestina en Jordanië? Water is in de regio, immers, naast land, de belangrijkste potentiële conflictbron. Heeft ministers Herfkens al overwogen binnenkort een bezoek aan Gaza te brengen?

Nederland is van mening dat de ondersteuning van regionale samenwerkingsactiviteiten, mede op het terrin van water een bijdrage kunnen leveren aan de bevordering van duurzame vrede in de regio. De Nederlandse inzet op dit terrein hangt echter af van de bereidheid van de betrokken regionale partijen – de Palestijnse Autoriteit, Israël en Jordanië – tot onderlinge samenwerking. Die bereidheid is ten gevolge van de crisis in het vredesproces in de afgelopen periode sterk afgenomen. Vanzelfsprekend zal de regering wanneer de randvoorwaarden daarvoor aanwezig zijn voortgaan steun te verlenen aan regionale wateractiviteiten.

8

Hoe zit het met de militaire samenwerking met Indonesië, gezien de problematiek op de Zuid-Molukken? Levert Nederland nog steeds reserveonderdelen aan de Indonesische marine, terwijl de marine Jihad-strijders overbrengt?

De militaire samenwerking tussen Nederland en Indonesië is gericht op de bevordering van de professionalisering en democratisering van de Indonesische strijdkrachten. Het uiteindelijke doel is een krijgsmacht die is toegesneden op het functioneren in een democratische rechtsstaat. In dit verband wordt gewezen op de door Nederland gefinancierde workshop over «Conflict Resolution» in Jakarta op 25 en 26 juli jl., waarbij onder meer aandacht werd besteed aan de Indonesische noodwet, die nog door de president moet worden ondertekend. Aan deze workshop werd deelgenomen door vertegenwoordigers uit parlement en leger. Het ligt in de bedoeling de workshop te laten volgen door een cursus in Nederland, over de plaats en rol van een krijgsmacht in een democratie en over conflictoplossing. Deze cursus wordt ontwikkeld door Clingendael en gefaciliteerd door het Instituut Defensie Leergangen.

Voor zover de regering bekend brengt de Indonesische marine geen Laskar Jihad strijders over. Zoals al eerder is aangegeven blijven leveranties aan de Indonesische marine in beginsel mogelijk, juist ook omdat de Indonesische regering grote behoefte heeft aan mogelijkheden om de wateren in de archipel, in het bijzonder rondom de Molukken, effectief te controleren.

Antwoorden op vragen van CDA, GPV en D66 inzake Suriname

De betrekkingen tussen Nederland en Suriname voortaan worden bepaald door zakelijkheid, een eigen Surinaamse verantwoordelijkheid en wederzijds respect. De doelstellingen van de Verdragen blijven vanzelfsprekend recht overeind. Wel zullen we trachten die doelstellingen te bereiken met de middelen en mogelijkheden uit de 21e eeuw. V.w.b. de ontwikkelingssamenwerkingsrelatie betekent dat onder meer een grote nadruk op ownership aan Surinaamse zijde en een toepassing van de sectorale benadering. Tijdens het bezoek van de Minister voor Ontwikkelingssamenwerking aan Suriname zijn daarover afspraken gemaakt. We wachten nu op de Surinaamse sectorkeuze en de gedetailleerde begroting.

Wij beschouwen het als bijzonder positief dat de regering-Venetiaan het Surinaamse bedrijfsleven en het maatschappelijk middenveld zeer nadrukkelijk bij de beleidsformulering betrekt. Daarvoor is dus van onze kant – i.t.t. in sommige andere landen – geen extra inspanning noodzakelijk.

Het is aan Suriname zelf om te bepalen of zij assistentie van het IMF of de Wereldbank wil inroepen. Pogingen in het verleden om «een brug te slaan naar Washington» faalden omdat de volgende twee pijlers aan de brug ontbraken:

– de IFI's reageren slechts op een verzoek van het land zelf, niet van derden;

– de kiesgroepleider, in dit geval Brazilië, dient te bemiddelen. De Minister voor Ontwikkelingssamenwerking heeft overigens al geruime tijd geleden contact hierover opgenomen met de Braziliaanse Minister van Financiën, en en marge van het recente Staatsbezoek van President Cardoso sprak zij ook de President en Minister Lampreia van Buitenlandse Zaken hierover aan.

Wanneer die twee ontbrekende pijlers er staan, kan en zal Nederland het proces verder faciliteren.

Humanitaire hulp aan Suriname is niet aan de orde; er is in Suriname geen sprake van een humanitaire noodsituatie. Wel is aangegeven dat we garantiemiddelen willen inzetten teneinde het noodzakelijke aanpassingsproces sneller en minder pijnlijk te doen verlopen.

Zowel de Minister van Buitenlandse Zaken als de Minister voor Ontwikkelingssamenwerking hebben tijdens hun recente bezoeken aan Suriname het belang van uitbreiding van het netwerk van internationale financieringspartners en verdere regionale samenwerking en integratie geaccentueerd. In dit verband heeft de regering Venetiaan aangegeven te streven naar verdere internationalisering van de relaties en intensivering van de regionale samenwerking in CARICOM- en MERCOSUR-verband. De minister van Planning en Ontwikkelingssamenwerking (PLOS) voert een actief beleid om de donorrelaties, waaronder die met de Europese Commissie, te intensiveren.

Vragen m.b.t. Ballast Nedam

Met betrekking tot de door Ballast Nedam in Suriname gebouwde bruggen over de Suriname- en de Coppename-rivier heeft de Minister voor Ontwikkelingssamenwerking gesproken over «maatschappelijk onverantwoord ondernemen», in de context van het huidige nationale en internationale debat over dit onderwerp. Zij sprak daarbij, vanzelfsprekend, namens het Kabinet. Het contract tussen de Surinaamse Regering en Ballast Nedam is overigens een zaak van beide contractpartners, waarbij de Nederlandse overheid géén partij is. Het gerezen probleem zal derhalve door de Surinaamse regering en Ballast Nedam moeten worden opgelost. De Surinaamse regering toonde zich overigens wel verheugd over de morele steun die uitging van het Nederlandse kabinetsstandpunt ter zake.

Antwoorden op vragen van GroenLinks en PvdA inzake kleine wapens

Gezien het feit dat over de kleine wapens problematiek zowel vragen aan de Minister voor OS als aan de Minister van BZ zijn gesteld, beantwoord ik ze gaarne mede namens de minister voor OS.

De kleine-wapens problematiek doet zich inderdaad vooral voor in ontwikkelingslanden en is een ernstige hinderpaal voor duurzame ontwikkeling. De aanmerkelijke inspanningen die Nederland zich getroost om iets aan deze problematiek te doen – zoals bekend, inmiddels een speerpunt van het Nederlandse buitenlands beleid – richten zich dan ook vooral op die landen. Te denken valt aan de ondersteuning van een groot bewustmakingsproject in Afrika, uitgevoerd door de Organisatie van Afrikaanse Eenheid in samenwerking met de zeer gerenommeerde ngo ISS uit Z-Afrika, en geheel gefinancierd door Zweden, Zwitserland en ons land.

Een apart aspect is de positie van de kandidaat-lidstaten van de EU. Berichten over wapenleveranties aan conflictgebieden in Afrika en elders worden ook nogal eens in verband worden gebracht met de Geassocieerden. Wat de kleine wapens betreft, wordt bij de kandidaat-lidstaten ook aangedrongen op toepassing van het Gemeenschappelijk Optreden (Joint Action) dat de Unie eind 1998 is overeengekomen en waarin behalve bepalingen ter restrictie van de uitvoer ook tal van bepalingen zijn opgenomen die zien op assistentie aan die landen die onder de kleine wapens plaag gebukt gaan. In dat kader wijs ik ook gaarne op de Nederlandse financiële ondersteuning aan diverse projecten die niet alleen de uitvoer van kleine wapens vanuit de Geassocieerde landen aan banden proberen te leggen, maar ook gericht zijn op vernietiging van de aldaar aanwezige overtollige kleine wapens. De EU verleent inmiddels financiele steun aan een aantal kleine wapens inzamelings- en vernietigingsprojecten in ontwikkelingslanden, zoals Mozambique en Cambodja.

Wat tenslotte de VN conferentie inzake kleine wapens van zomer 2001 betreft, zet Nederland, overigens in EU verband, in op een ambitieus actieplan en met name ook op mechanismes ter implementatie daarvan. Alhoewel de EU daarbij, met enige andere landen, ook streeft naar juridisch bindende afspraken, moet de kans dat het daar komende zomer al van kan komen helaas niet hoog worden ingeschat.

Nadere toelichting op opmerkingen inzake Asiel en Migratie

Door verschillende Kamerleden zijn opmerkingen geplaats inzake asielbeleid, en met name inzake de uitgangspunten van de regering in deze.

Zowel vanuit het oogpunt van de groeiende migratiedruk, maar ook in het belang van de vluchtelingen zelf, houdt de Regering vast aan het principe van opvang van vluchtelingen in eigen regio.

Het doel is in Europees verband te komen tot harmonisering van regelgeving en zo een evenwichtige lastenverdeling te bereiken met behoud van een adequaat beschermingsniveau. Ook wordt er binnen EU-kader gewerkt aan de uitvoering van een zestal actieplannen, waaronder een actieplan voor Irak. Dat gebeurt binnen de Werkgroep op Hoog Niveau voor Asiel en Migratie, waarin op geïntegreerde wijze aandacht wordt geschonken aan asielbeleid, migratiebeleid, OS en buitenlands beleid ten aanzien van 6 landen. Het doel is ook de illegale toestroom van vreemdelingen te ontmoedigen en effectief tegen te gaan door intensieve asiel- en migratiesamenwerking. Zo blijven Nederland en Europa nu – en ook in de toekomst – een veilige haven voor mensen die echt geholpen moeten worden.

In 2001 is het 50 jaar geleden dat de Conventie van Genève inzake de status van vluchtelingen werd getekend. Deze mijlpaal is voor de regering des te belangrijker daar de SGVN voor het leiderschap van de UNHCR heeft gekozen voor een Nederlander met een lange en imposante staat van dienst.

Samengevoegde vraag HIPC-initiatief

HIPC-initiatief

Welke druk gaat de regering uitoefenen op de multilaterale instellingen om de schulden van de HIPC-landen kwijt te schelden? Wat is nu de stand van zaken (PvdA)?

In hoeverre maken ook andere landen die deelnemen aan het HIPC-initiatief hier werk van (SGP)?

Welke criteria zijn er voor HIPC(SP)?

Volgens een rapport van Christian Aid zou de Wereldbank Tanzania nu opnieuw een leningenpakket hebben aangeboden, waardoor het land binnen een aantal jaren wederom in een schuldencrisis zal verkeren. Hoezo duurzame armoedevermin- dering?

Zou de minister landen met een zware schuldenlast zoals de Filippijnen, Zimbabwe, Peru, Nigeria en Jamaica die buiten dit initiatief vallen willen helpen, niet door lastenverlichting via de overheid, maar via de samenleving (CDA).

Nu het Congres het restant van de IMF-goudherwaardering heeft vrijgegeven voor het HIPC-schulden initiatief voor de armste landen en voor de V.S bijdrage aan bilaterale schuldkwijtschelding, is de financiering van het HIPC initiatief voor dit moment zeker gesteld.

Ik geloof niet dat nog een extra Nederlandse bijdrage dat proces op dit moment kan bespoedigen. We leveren al een maximale inspanning, we zijn in cash nog steeds de grootste. We zijn afgelopen jaar tot het uiterste gegaan. Ook de commerciële schulden kunnen nu volledig worden kwijtgescholden. Een groot deel van de extra hulp die volgend jaar beschikbaar komt door de groei van ons BNP gaat naar schuldverlichting.

Je houdt een dilemma. Aan de ene kant wil je snel daadwerkelijke verlichting van de schuldenlast bieden. Aan de andere kant wil je wel zeker stellen dat dat ook echt de armsten ten goede komt. Dat vraagt het hanteren van criteria, ook voor onze eigen bilaterale schuldverlichting, zeg ik in antwoord op vragen van de heer Apostolou. Dat moet blijken uit een armoedestrategie. De criteria die gelden voor HIPC zijn dus niet strijdig met armoedebestrijding, integendeel. De opstelling van zo'n strategie neemt nu eenmaal tijd. Ook de door ons gewenste participatie vergt tijd. De PRSP-benadering versterkt juist de inbreng van het maatschappelijk middenveld. Het HIPC biedt ruimte voor toekenning van interimsteun om lopend ontwikkelingsbeleid veilig te stellen. Dat gebeurt ook.

Mevrouw Van Aardenne citeerde een rapport van Christian Aid over Tanzania waarin wordt gezegd dat de Wereldbank dat land opnieuw in een schuldencrisis brengt. Ik begrijp die kritiek niet helemaal, Tanzania krijgt alleen IDA gelden met een zeer hoog schenkingspercentage.

De landen die volgens mevr. van Aardenne ten onrechte buiten het HIPC-initiatief vallen en waarvoor ze een motie aankondigde vormen een nogal vreemde groep appels en peren.

De genoemde landen zijn niet echt arm, of niet echt ondraaglijk zwaar verschuldigd, of hebben geen goed bestuur/beleid. Ook zijn zij door de Wereldbank niet gekwalificeerd als IDA-only landen, wat inhoudt dat zij op langere termijn als kredietwaardig worden beschouwd. Daarom is besloten in deze vijf landen geen schaarse schuldverlichtingsmiddelen in te zetten, maar wel hulp te overwegen in de vorm van meer per land toegespitste instrumenten.

Jamaica, de Filippijnen en Peru zijn «lower middle income» landen. Desondanks wordt programmahulp aan Jamaica overwogen, omdat dit land een negatieve ODA flow tegenover Nederland heeft. Voor Peru geldt dit ook, maar de politieke situatie in dat land is niet goed. In de Filippijnen voert Nederland een milieuprogramma uit met ngo's.

Zimbabwe en Nigeria behoren tot de «low income» landen en Zimbabwe staat dan ook op de GMV-lijst; Nederland ondersteunt er volop ngo's. Verdergaande samenwerking met Nigeria hangt samen met een correcte afwikkeling van de internationale schuldenproblematiek. Het is daarom te hopen dat de schuldenonderhandelingen tussen de Club van Parijs en Nigeria op korte termijn met succes kunnen worden afgerond.

Zie inzake HIPC ook de brieven van 31-5-2000 (26 234, nr. 14), 26-5-2000 (26 234, nr. 13), 27-4-2000 (26 234, nr. 11) en het verslag van de recente jaarvergaderingen van IMF en Wereldbank in Praag dat u zeer binnenkort zal toekomen.

Vragen over flankerend OS-beleid in Eritrea en Ethiopië (GroenLinks en SP)

In mei 1999 laaide het grensconflict tussen Ethiopië en Eritrea, dat begon in 1998, in alle hevigheid op. De gevechten waren van korte duur maar kostten aan beide kanten velen het leven. Op 18 juni werd een staakt-het-vuren bereikt.

Als gevolg van de oorlog was de OS-relatie met beide landen bevroren. Wel werden in 1999 en 2000 humanitaire hulpprogramma's uitgevoerd. Deze namen in de loop van 2000 in omvang sterk toe. Dit kwam door de grote toename van het aantal ontheemden, nog eens versterkt door de droogte in de Hoorn van Afrika. Nederland paste steeds een even-handed benadering toe om ongewenste politieke signalen te vermijden en onze neutraliteit in het conflict te benadrukken. Eritrea heeft relatief meer humanitaire hulp ontvangen omdat er meer slachtoffers waren. Anderzijds heeft Eritrea meer last van de bevriezing gehad omdat de reguliere bilaterale relatie daar op het moment van uitbreken van het conflict pas in de startblokken stond, terwijl vooral in Ethiopië vanwege juridisch afdwingbare verplichtingen de bestaande committeringen dienden te worden gehonoreerd. In totaal heeft Nederland ca NLG 40 miljoen besteed aan humanitaire hulp in beide landen.

Van de 1,1 miljoen Eritrese ontheemden die medio dit jaar hun oorspronkelijke woongebieden hadden verlaten, resteren er nu nog ruim 200 000. Zij bevinden zich in kampen in het centrale gedeelte van Eritrea en in de grensstrook met Ethiopië. Naar schatting bevindt 20 procent van deze mensen (ca. 40 000 personen) zich in de Temporary Security Zone (TSZ). De terugkeer van mensen en hervatting van het normale leven worden belemmerd doordat er onzekerheid heerst over de toekomst. Dit komt onder andere doordat gedeelten van Eritrea nog bezet zijn door het Ethiopische leger. Ook de aanwezigheid van landmijnen verhindert de bevolking terug te keren.

De zorg voor de 40 000 mensen in de door Ethiopië bezette gebieden verloopt moeizaam. Het Ethiopische leger ontzegt de VN-familie de toegang tot het gebied. Alleen het ICRC heeft, zij het beperkt, toegang. De informatie over de situatie in het gebied is uiterst summier. ICRC stelt dat er mensenrechtenschendingen en verkrachtingen plaatsvinden en terreur wordt uitgeoefend. ICRC distribueert er, op beperkte schaal, voedsel en medicamenten.

Met de komst van UNMEE mag verwacht worden dat de situatie zich stabiliseert. Dit biedt mogelijkheden voor VN-organisaties en NGO's om toegang te verkrijgen. Het is niet ondenkbaar dat dit de stroom van terugkerende ontheemden uit andere gebieden buiten de TSZ zal stimuleren.

UNHCR heeft formeel niet het mandaat om hulp te verlenen aan ontheemden doch slechts aan vluchtelingen. Desondanks ontplooit UNHCR samen met andere VN-organisaties wel beperkt activiteiten voor ontheemden buiten de bezette gebieden. Zo wordt in beide landen onder meer water en voedsel verzorgd voor de getroffen bevolking. Het UNHCR-budget voor Eritrea is in de loop van dit jaar opgehoogd tot USD 17,5 miljoen en voor Ethiopië tot USD 24,3 miljoen.

Nederland zal bijdragen aan verbetering van de situatie door flankerend aan de aanwezigheid van UNMEE financiële bijdragen te leveren aan de opzet van een nieuw IDP-netwerk op basis van voorstellen van McNamara, aan ontmijning door de HALO-Trust en aan appeals van VN-organisaties gericht op verlichting van humanitaire noden van ontheemden en aan resettlement en rehabilitatie. Nederland zal ruimhartig aan deze activiteiten bijdragen; er zullen geen problemen mogen ontstaan door gebrek aan geld.

In de brief van de Minister voor Ontwikkelingssamenwerking aan de Kamer van 11 september is aangegeven dat bij positieve ontwikkelingen in het vredesproces de hulp aan beide landen geleidelijk zal worden hervat aan de hand van een pad van benchmarks en daarbij behorende beleidsmaatregelen. Ook hierbij zal echter sprake moeten zijn van een strikte even-handedness. Gezien de grote gevoeligheden aan beide kanten moet zeer zorgvuldig, mede in overleg met beide partijen, elke indruk – terecht of onterecht – vermeden worden dat de ene partij bevoordeeld wordt boven de andere. Het zal duidelijk zijn dat dit, zeker ook met het oog op de UNMEE-inzet, uiterst complex is. Wel is het van belang dat verdere positieve stappen in het vredesproces geflankeerd en in zekere zin bestendigd kunnen worden door positieve stappen in de hulprelatie. In eerste instantie zal het daarbij vooral gaan om Nederlandse steun aan wederopbouwprogram- ma's en steun aan demobilisatieprogramma's waaraan de Wereldbank en UNDP op dit moment hard werken. Nederland zet zich bij Wereldbank en IMF in voor verlaging en monitoring van de Defensieuitgaven. Wanneer Wereldbank en IMF het groene licht geven voor herstart van hun reguliere program- ma's zal door Nederland bezien kunnen worden of aansluiting bij die programma's gezocht kan worden en de dialoog over steun aan sectorprogramma's kan worden hervat.

Additionele vraag n.a.v. opmerking Hessing

Additionele informatie n.a.v de opmerkingen van de heer Hessing (VVD) betreffende de beantwoording vraag 107 schriftelijke vragenronde begroting Buitenlandse Zaken

Tijdens het begrotingsonderzoek is de wijze waarop de indicatieve landenallocaties tot stand zijn gekomen en de verdeling van de landenallocaties over de gekozen sectoren aan de orde gekomen. Ik heb daarbij toegezegd u nader te informeren.

De verdeling van middelen over de achttien landen waarmee een veelomvattende structurele bilaterale hulprelatie bestaat is sterk historisch bepaald. Uit oogpunt van effectiviteit wil in de toekomst een sterker verband leggen tussen de hoogte van de allocatie en de behoefte aan hulp van een land en de prestaties van dat land. Hiervoor is een bepaald systeem van behoefte- en prestatiecriteria ontwikkeld. Invoering ervan geschiedt geleidelijk, waarbij met name de verdeling van de groei van het budget voor de 18+4 landen is gebaseerd op de behoefte- en prestatiecriteria.

Om een indruk te krijgen van de hulpbehoefte is gekeken naar het BNP per capita, de schuld per capita, de totale buitenlandse hulpstroom die het land al per capita ontvangt, de bevolkingsomvang en of een land behoort tot de Minst Ontwikkelde Landen of ligt in Subsahara Afrika. Voor het bepalen van de prestaties van een land is ten eerste gekeken naar het sociaal en economisch beleid. Elk land krijgt een puntenscore gebaseerd op gegevens over het macro-economisch beleid, beleid ten aanzien van de economische structuur, het sociaal beleid en de kwaliteit van het openbaar bestuur en de instituties.

Ten tweede heb ik de kwaliteit van het bestuur in de landen in ogenschouw genomen. Ten derde is het oordeel over het succes van ontwikkelingsactiviteiten van invloed. Momenteel wordt gewerkt aan een waarderingsstelsel voor de door Nederland gefinancierde activiteiten. Hierop vooruitlopend is gebruik gemaakt van gegevens van de Wereldbank, die daarmee al vele jaren ervaring heeft.

Om al deze gegevens te kunnen verwerken en vergelijken is een model voor multicriteria analyse gehanteerd.

Bij het bepalen van de landenallocaties heb ik naast hogerbeschreven model een aantal randvoorwaarden geformuleerd. Eén daarvan is dat geen enkele landenallocaties hoefde te dalen. Dit zou zijn ingegaan tegen verwachtingen die in de ontvangende landen (terecht) bestaan en zou het net in gang gezette proces van sectorale benadering in deze landen kunnen verstoren. Een tweede randvoorwaarde is dat de hulpniveau's de absorptiecapaciteit van de ontvangende landen niet te boven mogen gaan. Om die reden heb ik de groei in de allocatie voor een aantal landen gematigd. Tenslotte zij opgemerkt dat ik de systematiek beschouw als een hulpmiddel, geen keurslijf. Zo moet bijvoorbeeld ruimte blijven voor de normale schommelingen die tussen jaren optreden omdat de voortgang in activiteiten soms mee- of tegenvalt en omdat het betalingsritme van met name macro-georiënteerde programmahulp vaak grote schokken vertoont.

Onderstaand treft u voor 2001 per 18+4 land aan een voorlopige, indicatieve verdeling van de landenallocaties over de gekozen sectoren. Hier is aan toegevoegd dat deel van de landenallocatie dat in 2001 naar verwachting geen betrekking op de gekozen sectoren. Hierbij moet gedacht worden aan (non-sectorale) macrosteun, sectoroverstijgende programma's en steun aan programma's in sectoren die worden afgebouwd. Aan de hand van dit verdelingsvoorstel zullen de ambassades in overleg met de ontvangende landen tot een nadere uitwerking komen. Ik wil in dit verband benadrukken dat op grond van dat overleg en andere ontwikkelingen in de komende maanden nog verschuivingen kunnen optreden in de hoogte van de landenallocaties en in de verdeling over sectoren.

Hieronder treft u een overzicht aan van de verdeling van de landenallocaties over de gekozen sectoren

18+ landen

Bangladesh

77 mln: Waterbeheer (40%), Gezondheidszorg (21%), Onderwijs (9%), exitprogramma's (30%).

Bolivia

74 mln: Non-sectorale Macro-hulp (34%), Participatie & Decentralisatie (13%), Onderwijs (17%), Rurale Ontwikkeling (18%), exitprogramma's (18%).

Burkina Faso

55 mln: Non-sectorale Macro-hulp (30%), Rurale Ontwikkeling (30%), Primaire Gezondheidszorg (11%), Basisonderwijs (23%), Sectorover- stijgende/Sectordoorsnijdende activiteiten (6%).

Eritrea

8 mln: sectorbeleid

nog niet gespecificeerd.

Ethiopië

53 mln: sectorbeleid

nog niet gespecificeerd.

Ghana

36 mln: Non-sectorale Macro-hulp (40%), Gezondheidszorg (34%), milieu (23%), exitprogramma's (3%).

India

71 mln: Non-sectorale Macro-hulp (10%), Gezondheidszorg (1%), Onderwijs (23), Urbane Ontwikkeling (10%), Rurale Ontwikkeling (20%), exitprogramma's (36%).

Jemen

72 mln: Non-sectorale Macro-hulp (30%), Onderwijs (19%), Water (6%), Gezondheidszorg (32%), Landbouw (9%), Sectoroverstijgende/Sector- doorsnijdende (4%).

Macedonië

50 mln: Non-sectorale Macro-hulp (20%), Onderwijs (25%), Landbouw (25%), Openbaar bestuur (30%).

Mali

53 mln: Non-sectorale Macro-hulp (38%), Onderwijs (16%), Gezondheidszorg (14%), Rurale ontwikkeling (25%), Sectoroverstijgende/Sector- doorsnijdende activiteiten (7%) .

Mozambique

74 mln: Non-sectorale Macro-hulp (30%), Onderwijs (13%), Basisgezondheidszorg (11%), Water & Sanitatie (10%), Milieu (20%), Sectoroverstijgende/Sectordoor- snijdende activiteiten (9%), exitprogramma's (7%).

Nicaragua

47 mln: Non-sectorale Macro-hulp (34%), Rurale Ontwikkeling (23%), Kleine Bedrijven (10%), Gezondheidszorg (16%), exitprogramma's (17%).

Rwanda

50 mln: sectorbeleid nog niet gespecificeerd.

Sri Lanka

24 mln: Rurale Ontwikkeling (26%), Milieu (40%), Rehabilitatie & Verzoening (34%).

Tanzania

95 mln: Non-sectorale Macro-hulp (32%), Onderwijs (10%), Lokaal bestuur (24%), Gezondheidszorg & Drinkwater (17%), Private sector (10%), exitprogramma's (7%).

Uganda

64 mln: Non-sectorale Macro-hulp (35%), Onderwijs (26%), Rurale Ontwikkeling/Lokaal bestuur (26%), Juridische Sector (2%), exitprogramma's (11%).

Vietnam

42 mln: Non-sectorale Macro-hulp (30%), Bossen & Biodiversiteit (16%), Waterbeheer (7%), Watertransport (3%), Gezondheidszorg (13%), Sectoroverstijgende/Sectordoor- snijdende activiteiten (22%), exitprogramma's (9%).

Zambia

44 mln: Non-sectorale Macro-hulp (10%), Gezondheidszorg (42%), Onderwijs (23%), Economische Ontwikkeling (23%), exitprogramma's (2%).

+ 4 landen

Egypte

42 mln: Non-sectorale Macro-hulp (21%), Waterbeheer (24%), Drinkwater (10%), Sanitatie (8%), Sector- overstijgende/Sectordoorsnijdende activiteiten (14%), exitprogramma's (23%).

Indonesië

157 mln: Goed Bestuur (20%), Milieu (8%), Armoedebestrijding (72%).

Palestijnse Gebieden

38 mln: Landbouw (25%), Water (24%), Basisonderwijs (21%), exitprogramma's (30%).

Zuid-Afrika

50 mln: Onderwijs (24%), Justitie (23%), Lokaal Bestuur (23%), Jeugd- beleid (24%), exitprogramma's (6%).

Bijlage cijfers AIDS

Uitgaven AIDS

Uitgaven op het terrein van HIV/AIDS in 1999 en te verwachte uitgaven in 2000.

In 1999 werd een bedrag van NLG 43 miljoen uitgegeven die voor 100 % ten goede kwamen aan HIV/AIDS bestrijding. Een niet nader te vast te stellen bedrag werd besteed via organisaties die een core-bijdrage kregen zoals multilaterale organisaties zoals UNFPA, UNICEF en WHO, internationale NGO's en NGO's in Nederland.

Tevens komt een deel van de bedragen die besteed werden aan reproductieve gezondheid ten goede aan HIV/AIDS bestrijding.

Aan onderzoek werd ruim NLG 10 miljoen uitgegeven.

UNAIDS kreeg in 1999 in totaal NLG 15 miljoen, waarvan NLG 3 miljoen bestemd was voor het Internationale Partnership against AIDS in Africa.

Het IAVI ontving een bijdrage van NLG 5 miljoen.

Volgens de toezeggingen die inmiddels zijn gedaan zal dit jaar het totale 100% AIDS bedrag uitkomen op NLG 75 miljoen.

Ook dit jaar weer zal een deel van de Nederlandse bijdragen aan multilateralen, internationale NGO's en Nederlandse NGO's aan HIV/AIDS ten goede komen.

UNAIDS krijgt dit jaar een totaal bedrag van NLG 37 miljoen.

IAVI ontvangt dit jaar NLG 5 miljoen. In totaal is NLG 45 miljoen gereserveerd voor een periode van 4 jaar.

Aan Social Marketing of Condoms programma's wordt een totaal van NLG 10 miljoen uitgegeven.

In Sub-Sahara Afrika zal dit jaar ruim NLG 13,5 miljoen worden besteed via gedelegeerde fondsen.

Toekomst

De bijdrage aan UNAIDS zal gehandhaafd worden op hetzelfde niveau.

In de Regio Zuidelijk Afrika wordt gewerkt aan een regionaal programma voor HIV/AIDS bestrijding.

Het lopende UNICEF Mekong project zal worden opgenomen in het toekomstige Partnership Programma met UNICEF.

Naar boven