Handeling
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Vergadernummer | Datum vergadering |
---|---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2000-2001 | nr. 17, pagina 1232-1254 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Vergadernummer | Datum vergadering |
---|---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2000-2001 | nr. 17, pagina 1232-1254 |
Aan de orde is de voortzetting van de behandeling van:
het wetsvoorstel Vaststelling van de begroting van de uitgaven en de ontvangsten van het Ministerie van Buitenlandse Zaken (V) voor het jaar 2001 (27400 V).
De algemene beraadslaging wordt hervat.
De heer Van den Berg (SGP):
Voorzitter! Wij leven in een cruciale periode van onze wereldgeschiedenis. Tal van gebeurtenissen, in het bijzonder oorlogen en natuurrampen, wijzen ons op tekenen van de eindtijd. Wij belijden dat God alles, zij het op door ons niet begrepen wijze, mee doet werken aan de komst van het heerlijk Koninkrijk van Zijn zoon Jezus Christus. Tegen die achtergrond zal ik een bijdrage leveren aan het debat over de begroting van Buitenlandse Zaken en Ontwikkelingssamenwerking voor 2001.
Voorzitter! De geweldsescalatie in het Midden-Oosten bepaalt ons bij de cruciale rol van Israël en Jeruzalem in Gods handelen met de volkeren. In het Oude Testament wordt door de profeet Zacharia al gezegd dat Jeruzalem een lastige steen is voor alle volken. Naar onze overtuiging zal de eindstrijd in de wereldgeschiedenis zich dan ook rond Jeruzalem concentreren. Vanuit de Bijbel kunnen we echter ook stellen dat het volk Israël toekomst heeft en een centrale plaats inneemt in het komen van het heil over alle volken. Op dat punt ligt de diepe verbondenheid die wij gevoelen met het beproefde volk van Israël. Op dit ook voor Israël cruciale moment is het van belang om onze solidariteit met dat volk uit te spreken. Uit dien hoofde maken wij ons natuurlijk ook grote zorgen over het voortgaande geweld, zeker nu voorspeld wordt dat het geweld nog lange tijd kan aanhouden. Hieruit vloeit voert dat wij met droefheid wederom kennis hebben genomen van de opstelling van Nederland, ditmaal ten aanzien van de resolutie die Israël veroordeelde in de Algemene Vergadering van de VN. Waar de Verenigde Staten tegen stemden, heeft Nederland zich van stemming onthouden. Waarom heeft Nederland ook niet tegen deze eenzijdige resolutie gestemd? Wij vinden dat zeer te betreuren.
Voorzitter! Wij spraken eerder al over de opstelling van Nederland en de Europese Unie, die wij vaak eenzijdig pro-Palestijns vinden. De verklaring van de Europese informele raad in Biarritz was in dit kader redelijk evenwichtig. Het beleid van de Europese Unie vinden wij desalniettemin vaak te eenzijdig pro-Palestijns. Is er overigens in Europees verband aandacht voor de golf van antisemitisme die de Europese landen, waaronder Nederland, de afgelopen tijd niet onberoerd liet? Wordt daar op Europees niveau over gesproken?
De heer Koenders (PvdA):
Afgezien van de eindtijd spreekt de heer Van den Berg ook over solidariteitsgevoelens met het volk van Israël. Gaat dat voor hem zover dat hij op geen enkele manier kritiek wil leveren op de manier waarop de Israëlische regering omgaat met dit conflict?
De heer Van den Berg (SGP):
Nee, zover wil ik niet gaan, mijnheer Koenders. Bij een begrotingsbehandeling kan ik niet alles zeggen, maar ik heb al vaker gezegd dat de staat Israël natuurlijk ook is onderworpen aan de regels van het volkenrecht en de rechtsstaat. Uit dien hoofde is het mogelijk, en soms noodzakelijk, om op het handelen van de staat Israël kritiek te hebben. Ik heb echter al eerder tegen de minister van Buitenlandse Zaken gezegd, dat ik het te eenzijdig vind dat wij nu allemaal tekeer gaan tegen het zogenaamde "excessieve geweld" van Israël, terwijl die staat in zijn bestaan wordt bedreigd. In dit geval kunnen wij maar een uitspraak doen: solidariteit met het volk van Israël.
De heer Koenders (PvdA):
De meeste fracties in de Kamer lijken een tweezijdige benadering te kiezen. Ik vraag de heer Van den Berg dan ook of hij van mening is dat de activiteit van de Israëlische regering in de Palestijnse gebieden een schending is van het oorlogsrecht.
De heer Van den Berg (SGP):
Nee, dat vind ik niet. Het is zelfbescherming.
Voorzitter! In Europa tekent zich een conflict af tussen grote en kleine naties. In Biarritz hebben wij daarvan een voorproefje gehad, want daar is heftig gediscussieerd over de Commissieomvang en over het wegen van stemmen in de raad. Er wordt momenteel gewerkt aan een compromis: grote lidstaten willen eventueel een commissaris inleveren ten behoeve van kleinere lidstaten en toetreders, in ruil voor meer stemmengewicht in de Raad. Wij roepen de regering op om op weg naar Nice een zeer prudente koers te varen. Zeker met het oog op mogelijke, hoewel door ons betreurde, invoering van besluitvorming bij gekwalificeerde meerderheid als regel, is het stemmengewicht in de Raad van cruciaal belang. Wij moeten voorkomen dat de grote lidstaten te gemakkelijk een meerderheid in de Raad kunnen krijgen.
Wat de versterkte samenwerking betreft zijn wij niet blij met de uitkomst van Biarritz. Weliswaar heeft de minister-president gesteld dat versterkte samenwerking een instrument is "dat in de gereedschapskist hoort, maar daar nooit uit zou moeten komen". Toch is met name Nederland één van de gangmakers geweest van dit concept. Het schrappen van het vetorecht inzake versterkte samenwerking zal er zeker toe leiden dat dit instrument niet in de gereedschapskist zal blijven en dan komt er – waar wij bang voor zijn – een Europa van twee snelheden, met name ten koste van de nieuwe toetreders.
Ten slotte de uitbreiding: de EU eist van de Oost-Europese landen hervormingen, maar biedt geen uitzicht voor toetreding. Nu is er een spanningsveld tussen het vasthouden aan criteria en het aan de andere kant bieden van een reëel perspectief op toetreding. Kan de regering haar visie geven of, gelet op dit spanningsveld, tentatief bepaalde termijnen en jaartallen zouden moeten worden genoemd?
Voorzitter! Onze fractie is erg bezorgd over de situatie in Indonesië. De positie van president Wahid lijkt niet meer erg sterk. Ik denk ook aan het geweld dat oplaait tegen Amerikanen. Het zijn verontrustende tekenen. Het geweld op de Molukken gaat nog steeds door. Vanmorgen las ik in een persbericht dat het Nederland niet gelukt zou zijn om de Molukken op de agenda van de Veiligheidsraad te krijgen. Is dat bericht juist?
De EU-missie heeft zich op de hoogte mogen stellen van de situatie op Ambon en Ternate. De missie schrok van de onderlinge haat en verbittering tussen christenen en moslims. Opnieuw werd vastgesteld dat het vertrek van Jihadstrijders van Ambon absolute voorwaarde is om tot rustgeving ter plaatse te komen. Wat is de follow-up van de missie? Overigens zijn wij ingenomen met de wijze waarop de regering nu vormgeeft aan de contacten met de Molukse gemeenschap in Nederland en wij hopen op bestendige voortzetting daarvan. Hoe is overigens momenteel de situatie in West-Irian? Wij hoorden van uitgestelde invoering van de toezegging over autonomie. Is dat juist? Wat betekent dat? Deelt de regering onze grote zorg over de situatie in dit gebied?
Voorzitter! Ik wil aandacht vragen voor de nog steeds benarde positie van christenen in verschillende landen waar sprake is van geloofsvervolgingen. Wij waarderen het dat de minister daar aandacht aan heeft besteed in zijn beleid. Zou hij speciaal aan dit aspect in de komende notities over mensenrechtenbeleid aandacht willen geven?
In het bijzonder vraag ik aandacht voor de situatie in Nigeria. De invoering van de sharia in de noordelijke staten heeft recent tot bloedige conflicten tussen moslims en de christelijke minderheid geleid. Verdere escalatie is zeer te vrezen. Wil de regering dit geweld in internationaal verband veroordelen? Kunnen wij via geëigende kanalen druk uitoefenen op de Nigeriaanse overheid om geloofsvervolging van christenen te voorkomen?
Voorzitter! Ik wil in de rest van mijn bijdrage bijzondere aandacht besteden aan ontwikkelingssamenwerking, een buitengewoon belangrijk thema. Minister Herfkens heeft onlangs via de media aangegeven dat zij verdere reductie van het aantal landen op de 17+4-lijst niet uitsluit. Wij vinden dat wat merkwaardig. Deze lijst is onlangs in gemeen overleg met de Kamer tot stand gekomen. De minister is net begonnen met het afbouwen van bilaterale hulp aan de geschrapte landen en het herstructureren van de hulp aan de overgebleven landen. Vindt zij achteraf de keuze voor bepaalde landen – bijvoorbeeld Latijns-Amerika – toch niet zo gelukkig? Wil zij de Kamer nu laten delen in eventuele verdere voornemens? Ik merk daarbij op dat verdere reductie voor ons niet onbespreekbaar is, mits deze ten goede komt van concentratie van de hulp op Afrika en mits dat geen consequenties heeft voor het werk van de NGO's.
In het overleg van 4 oktober heeft de SGP-fractie zich kritisch uitgelaten over het nieuwe beleidskader voor technische assistentie, met name over de consequenties voor uitzending van deskundigen. Het naar aanleiding van dit overleg bijgestelde beleidskader stelt ons nog niet geheel gerust. De minister blijft langdurige uitzending van deskundigen een anachronisme noemen. Wij vinden dat de onderbouwing daarvan nog steeds ontbreekt. Kan de minister concreet projecten of organisaties noemen waarbij deskundigen worden uitgezonden, zonder dat daarvan enig effect op de langere termijn zichtbaar wordt. Ligt er een grondige evaluatie aan haar uitspraken ten grondslag? Het beleidskader gaat uit van het moeilijk houdbare onderscheid tussen situaties waarin terugtrekking van deskundigen humanitair onaanvaardbare gevolgen zou hebben en situaties waarin dit niet het geval is. Is dit onderscheid niet tevens gebaseerd op de even moeilijk te verdedigen stelling dat de effectiviteit en efficiency van uitzending van deskundigen altijd goed te meten is. Er zijn ook programma's die dicht in de buurt komen van wat de minister wil, bijvoorbeeld PUON. Is de minister bereid een startsubsidie aan PUON te verstrekken?
De SGP-fractie wil graag van de minister voor Ontwikkelingssamenwerking vernemen hoe zij nu precies de rol ziet van particuliere organisaties in ontwikkelingssamenwerking. Wie de passages daarover op pagina 77 van de begroting leest, kan zich niet aan de indruk onttrekken dat die rol slechts aanvullend is ten opzichte van bilaterale hulp en dat de regering daarbij een sturende functie wil vervullen. In hoeverre geeft de minister aan particuliere organisaties de ruimte om een eigenstandige, kritische rol te vervullen en, mede in het kader van de komende herziening van het MFP, zelf eerst het oordeel te hebben over de doeltreffendheid en de doelmatigheid van de door hen te verlenen hulp?
De SGP-fractie is blij met de 700 mln. extra inzet van onze regering voor schuldverlichting in 2001 in het kader van het HIPC-initiatief. Toch zijn de resultaten vooralsnog teleurstellend. Ik wijs op de brieven van Jubilee 2000. De minister-president heeft terecht de rijke landen op de EU-Afrikatop in Cairo op hun verantwoordelijkheid aangesproken, maar zonder veel concrete resultaten. Wij verwachten dat de Nederlandse regering zich op zo'n manier inzet dat toezeggingen van andere landen uitmonden in daadwerkelijke stortingen in het HIPC trust fund. Wij zijn positief over het voornemen om additioneel en op bilaterale basis nog uitstaande ODA-leningen van HIPC kwijt te schelden. In hoeverre maken andere landen hier werk van? Serieus werken aan schuldverlichting impliceert ook het ingrijpend beperken van de mogelijkheden voor exportkredietgaranties en -verzekeringen. Juist door die kredietverlening zijn immers schuldencrises ontstaan. Is de minister het daarmee eens?
Dan wil ik nog iets zeggen over het waterbeheer. Ik had het genoegen tussen de middag een lunch van de commissie voor Verkeer en Waterstaat met onze Kroonprins te mogen meemaken, waarin het waterbeheer centraal stond en ook de internationale aspecten van het waterbeleid naar voren kwamen. Wij zijn heel blij met de rol die onze Kroonprins op dit, voor ons land nationaal en internationaal zeer aangelegen terrein mag vervullen. Inmiddels heeft ook het Wereldwaterforum plaatsgevonden. Over de evaluatie daarvan zullen wij nog afzonderlijk spreken. Vorig jaar heb ik een motie ingediend waarin ik verzoek om waterbeheer een integraal onderdeel van het bilaterale hulpbeleid en het milieuprogramma te maken. Op grond van het programma buitenlandse waterinzet was reeds 100 mln. beschikbaar. Mede naar aanleiding van deze motie en het Wereldwaterforum is nog 100 mln. extra gereserveerd. Wij zijn daarvoor erkentelijk, maar wij zijn ook heel benieuwd naar de uitwerking van dit thema in de door de minister toegezegde notitie over het waterbeheer. Wanneer verschijnt deze notitie? Kan de minister een overzicht geven van de bestaande activiteiten op het gebied van waterbeheer en de nu reeds op de begroting gereserveerde bedragen terzake, zowel in de bilaterale hulp als in het milieuprogramma? Dat is immers nu nog niet goed zichtbaar. Klopt het dat de 100 mln. extra alleen ten goede zal komen aan de landen die in hun ontwikkelingsrelatie met Nederland al voor de sector water hebben gekozen?
Het valt de SGP-fractie op dat relatief weinig landen van de 17+4-lijst kozen voor de sector milieu. Kan de minister daarvoor een verklaring geven en acht zij die situatie gewenst? Is juist niet een nadeel van de nadruk op ownership dat landen soms niet kiezen voor de sectoren die wij belangrijk vinden? De minister zal zeggen dat dit nu juist de consequentie is van ons beleid, maar bij milieu hebben wij allemaal belang. Uit de HGIS-nota blijkt dat de regering de milieudoelstelling van 0,1% BNP in 2001 ineens lijkt los te laten. Nu wordt gesproken over 0,095%. Nu meldt de nota wel dat het percentage in de loop van het jaar weer zal stijgen, maar welke garanties zijn daarvoor en hoe denkt zij de vrije ruimte die er mede als gevolg van de BNP-stijging is, te gaan invullen? Milieuhulp moet niet te zeer langs het multilaterale kanaal verstrekt worden. Juist civil society en NGO's moeten hierbij volop worden betrokken. Is de minister het daarover met ons eens?
De VNG heeft ons een interessante brief gezonden waarin zij vraagt om een structurele verhoging van het budget voor het programma gemeentelijke samenwerking in ontwikkelingslanden. Wij waarderen dit programma als een goed instrument voor de versterking van het lokaal bestuur in ontwikkelingslanden, maar ook voor de bewustwording van de problematiek hier. Is de minister bereid terzake extra middelen in te zetten, zoals de VNG vraagt?
Mevrouw Van Ardenne-van der Hoeven (CDA):
Voorzitter! "Op de drempel van het derde millennium versnelt het proces van globalisering". Dat signaleert de Rotterdamse bisschop Ad van Luyn in het voorwoord van The quest of humanity in a globalising world. "Juist daarom is nieuwe en fundamentele reflectie hierover dringend noodzakelijk". In dit boek, dat op initiatief van de voorzitter van de KUB, Yvonne van Rooy, tot stand kwam, leveren twintig hoogleraren, waaronder Ruud Lubbers, Ernst Hirsch Ballin, Egbert Schroten en andere deskundigen moraaltheologie en filosofie bijdragen aan discussies over globalisering en het gemeenschappelijk denken over menselijkheid. Zoeken naar menselijkheid. Het is een aanklacht geworden, een aanklacht tegen het vrijemarktdenken en het onverminderde liberaliseren. Gewezen wordt op het belang van spiritualiteit en religie, van persoonlijk welbevinden en van het ontwikkelen van een gemeenschappelijke ethiek en moraal. De zorg om de mens als relationeel wezen, de zorg om zijn of haar waardigheid, daar draait het om in The quest of humanity.
Ook het Human development report 2000 staat bol van de voortschrijdende globalisering en de consequenties ervan voor het ontwikkelingsbeleid. Het roer moet om, er moet meer samenhang komen, samenhang tussen het respecteren van de klassieke mensenrechten en het bestrijden van armoede. Het zijn twee zijden van dezelfde medaille. De rol van de civil society en de internationale gemeenschap dient versterkt te worden, evenals de verantwoordelijkheden van regeringen en bedrijfsleven. Dat is de boodschap van het Human development report 2000.
Eenzelfde gedachtelijn wordt uitgewerkt in de debatten over globalisering en ontwikkelingssamenwerking in de 21ste eeuw die dit jaar door het CDA zijn georganiseerd. Voor christen-democraten staat daarbij de allesomvattende notie van publieke gerechtigheid centraal. Anders gezegd, doe recht aan mensen, opdat mensen tot hun recht kunnen komen. Dat vraagt juist in tijden van versnelde economische mondialisering een gerichte en rechtvaardige aanpak van een samenhangend ontwikkelingsbeleid, niet top-down, maar bottom-up.
Daarom pleit de CDA-fractie voor samenhang, samenhang tussen armoedebestrijding en economische ontwikkeling, samenhang tussen werkgelegenheid en bedrijvigheid en het behoud van natuur- en milieuwaarden, samenhang tussen het recht op vrije meningsuiting en media en het vormen van organisaties en politieke partijen.
Daarom verwerpt de CDA-fractie een top-downbenadering en wijst zij op het belang van de rol van de civil society en van de lokale capaciteiten, van het inschakelen van organisaties, zoals vakbonden, boerenorganisaties, mensenrechten- en milieucomités en vrouwenorganisaties, dus de mensen zelf aan de basis, voor menselijke ontwikkeling.
Daarom vindt de CDA-fractie dat door het nieuwe landenbeleid de armste landen niet buiten de boot mogen vallen, maar dat daarvoor een afzonderlijk hulpbeleid moet komen.
Daarom staat de CDA-fractie nog steeds voor een vast percentage van onze groeiende welvaart (0,8) en keert zij zich tegen de voortgaande vervuiling van de begroting met nu alweer 380 mln. voor eerstejaarsopvang van asielzoekers.
Daarom vindt de CDA-fractie dat overheden daar en hier transparant moeten werken en in de samenleving draagvlak moeten zoeken voor die armoedebestrijding. Dat draagvlak is nog steeds nodig. Want armoede, ongelijkheid en onveiligheid in de wereld zijn sinds de globaliseringstrend toegenomen. In vijf jaar tijd is het aantal mensen dat in diepe armoede leeft gegroeid van 1 tot 1,2 miljard.
Ook in de memorie van toelichting wordt de versnelde globalisering in de overgang naar de 21ste eeuw genoemd. Daardoor, zo staat er, komt een aantal politieke en sociaal-economische problemen scherper naar voren. Je zou verwachten dat na zo'n constatering het bestaande beleid wordt bijgesteld, zoals bijvoorbeeld in het UNDP-rapport wordt voorgesteld. Maar dat is niet het geval. De minister gaat gewoon door op de ingeslagen weg, zoekend naar efficiency en effectiviteit, het bilaterale en multilaterale spoor onverkort volgend. Op die manier maakt de minister zichzelf nu al overbodig. Als het alleen nog maar om het overmaken van geld gaat, dan kunnen we minister Zalm wel vragen dit te doen met een eenvoudig softwareprogrammaatje.
De rol van nationale overheden is in een globaliserende wereld aan het veranderen. Wat je ziet, is regionalisering en decentralisatie. Door versnelde privatisering boeten regimes aan macht en autoriteit in. Deze worden verder verzwakt, tenzij democratische instituties, de rechtsstaat en de burgersamenleving versterkt worden en corruptie bestreden wordt. Door globalisering verstedelijkt de armoede. In het landenbeleid, dat op basis van sectorkeuzes is bepaald, ontbreekt echter tot nu toe een samenhangende benadering. Er wordt afgewacht wat uit de Poverty reduction strategy papers van de landen zelf zal komen. Verwacht de minister hiervan wel enige samenhang? En wat is dan eigenlijk nog de inhoud van haar eigen beleid? Mijn fractiegenoot De Haan stelde al eerder tijdens een algemeen overleg dat met macro-economische beleid en monetaire hervormingen niet automatisch de armoede bestreden wordt. Ligt het niet voor de hand mensen en maatschappelijke organisaties – dus diegenen voor wie het beleid bedoeld is – te betrekken bij de opstelling ervan en voordat tot uitvoering wordt overgegaan, na te gaan wat de impact van het aanpassingsbeleid is op duurzame armoedebestrijding?
Het landenbeleid staat nog in de steigers. Toch riep de minister vorige week al voor de EO-radio dat het aantal wel verder terug kan naar vijftien en dat de Latijns-Amerikaanse landen wel van de lijst af mogen. Waar is de continuïteit, waar is de betrouwbaarheid? Sinds het aantreden van deze minister is niets meer zeker, riep Ton Dietz tijdens het Novib-debat in Amsterdam. Partnerlanden in het Zuiden zouden ervan op aan moeten kunnen dat afspraken niet plotseling doorkruist worden door nieuwe ideeën en gedachten die zomaar uit de losse pols genoemd worden.
Veel van de bilaterale hulp zal via begrotingssteun worden verleend. Welke garanties zijn er dat die middelen goed besteed worden? Hebben alle landen zich gecommitteerd aan de 20% doelstelling voor onderwijs en gezondheidszorg? De CDA-fractie verwacht, dat dit een harde voorwaarde blijft.
Hoe zijn bijvoorbeeld de honderden miljoenen macrosteun in het kader van het stabiliteitspact besteed? Vanmorgen is dit al aan de orde gesteld door collega Van Baalen. De vaste commissie voor Defensie heeft vorige week een bezoek gebracht aan Bosnië. Wij hebben toen weinig geruststellends gehoord. De minister kan wel zeggen dat er in die regio geen sprake is van corruptie, maar van burgers tot bestuurders, van burgemeesters tot gouverneurs hebben wij gehoord dat corruptie daar wijdverbreid is. In verband daarmee is de Nederlandse steun aan het mijnenruimprogramma kortgeleden stopgezet, zo werd ons verteld. In de brief van 22 september jl. over het stabiliteitspact schrijft de minister hierover geen enkel woord. De CDA-fractie vraagt haar daarom om een verduidelijking. De minister zei vanmorgen dat zij de constatering van de heer Van Walsum over corruptie op de Balkan deelt. Welke maatregelen zal zij dan nu nemen? In de pers heeft zij de uitspraak gedaan dat er geen sprake is van corruptie of dat de gelden niet goed worden besteed. Vanmorgen heeft zij erkend dat de zaak anders ligt. Welke maatregelen zal zij treffen om die corruptie te bestrijden en ervoor te zorgen dat de hulpgelden goed worden besteed? In dit verband vraagt de CDA-fractie de minister waarom de anticorruptierichtlijn ter ratificatie zo lang op zich laat wachten.
Het goede werk van onze CIMIC's in Bosnië blijft helaas beperkt. Voor deze civiel-militaire activiteiten is jaarlijks slechts een budget van 3 mln. beschikbaar. Met meer geld zouden meer huizen gerepareerd kunnen worden en daarmee de terugkeer van duizenden families bevorderd. De grote verhuizing is momenteel in volle gang en het lijkt ons wat snel om nu al te concluderen dat alle westerse hulpverleners maar weg moeten, omdat Bosnië hulpverslaafd zou zijn, zoals de minister vorige week in diezelfde EO-radio-uitzending meldde. De CDA-fractie wil het CIMIC-budget verhogen en wij zullen daartoe een amendement indienen.
Het lijkt ons vanzelfsprekend, dat nu ook Servië in aanmerking komt voor de Bakengelden Bovendien herhaalt de CDA-fractie haar eerdere verzoek om Albanië ook op de landenlijst te plaatsen.
De CDA-fractie heeft zich wel verbaasd over het toevoegen van Rwanda aan de landenlijst. Welke toets van goed bestuur en goed beleid heeft Rwanda doorstaan? Of wil de minister ontwikkelingssamenwerking weer terug als instrument van buitenlands beleid? Dat zou de CDA-fractie toejuichen, maar dan dient de minister te erkennen dat zij haar koers heeft gewijzigd. Is de minister bereid om in het kader van deze gewijzigde koers ook Burundi in het landenbeleid te betrekken?
Mevrouw Dijksma (PvdA):
Het is van tweeën één. Of mevrouw Van Ardenne vindt dit een goede koerswijziging en dan zal zij ook positief denken over het voorstel om Rwanda op de landenlijst te plaats, of zij vindt dit een negatieve beslissing en is dan ook tegen de koerswijziging om ontwikkelingssamenwerking weer wat politieker te maken.
Mevrouw Van Ardenne-van der Hoeven (CDA):
Dat klopt, maar de fractie van het CDA stelt dat, als je een toets hebt voor toelating tot een landenlijst, die dan wél geldt voor alle landen. Als je op een andere manier wenst om te gaan met het landenbeleid, hetgeen wat ons betreft kan, dan zou je inderdaad OS kunnen gebruiken om in het kader van de beleidsdialoog, het versterken van bestuur enz. tot een andere lijn te komen. Als de minister die lijn wenst te volgen, rijst voor ons de vraag waarom Burundi niet is toegevoegd aan de landen die nog op de landenlijst kunnen komen omdat de minister blijkbaar vindt dat er meer kan worden gedaan in dat type landen. Dat vindt de fractie van het CDA ook, maar het moet duidelijk zijn dat er nu een andere koers wordt gevaren.
Mevrouw Dijksma (PvdA):
Ik vind dit een wat schizofrene benadering. Ofwel u bent van mening dat wij inderdaad dergelijke landen op de lijst moeten plaatsen ofwel u heeft die mening niet. In het eerste geval had u geen verbazing moeten uitspreken over het voorstel inzake Rwanda maar andere woorden kunnen kiezen, bijvoorbeeld woorden van welkom voor een dergelijk idee.
Mevrouw Van Ardenne-van der Hoeven (CDA):
Neen, want het gaat mij om de consistentie in het beleid. Het bestaande beleid van de minister is kamerbreed aanvaard en dat beleid is gebaseerd op de toetsing van goed bestuur en goed beleid, de mate van armoede enz. Op grond daarvan worden landen toegelaten. Wij hebben ook landen van de lijst afgegooid die niet aan die toetsen voldoen. Als wij nu ineens op een andere manier met het landenbeleid willen omgaan, valt daarover wel te spreken maar dan heb ik toch graag dat de minister aangeeft dat zij haar koers wijzigt
Mevrouw Dijksma (PvdA):
Ik had het vooral over de consistentie in de benadering van het CDA. Wat ik hier moet vaststellen dat u best bereid bent om voorstellen van de minister te steunen, maar dan moet zij kennelijk eerst een gang naar Canossa maken voordat dat mogelijk is. Dat vind ik echt onzin.
Mevrouw Van Ardenne-van der Hoeven (CDA):
Het gaat om de transparantie van het beleid. Het kan niet zo zijn dat je ineens met een nieuw besluit de eerder ingezette koers tenietdoet, tenzij je daaraan een duiding geeft. Het laatste is niet gebeurd. Ik heb gesproken over het belang van transparantie van overheden en ik vind het niet meer dan normaal dat duidelijk wordt aangegeven dat er sprake is van een wijziging. Als wij het hierover eens zijn met de fractie van de PvdA, zijn wij al een stap verder.
Overigens, voorzitter, wijst de fractie van het CDA het onverkort verlenen van begrotingssteun aan Rwanda en Burundi af. Steun voor projecten ten behoeve van de straatarme bevolking ligt wél in de rede.
Het amendement-Verhagen voor een apart begrotingsartikel voor ontmijnen was en is structureel bedoeld. Helaas is deze post weer geschrapt. Wij dienen daarom eenzelfde amendement in en vertrouwen erop, dat dit nu wel structureel wordt verwerkt. Er is namelijk meer geld en meer lokale capaciteit voor ontmijnen nodig. Het initiatief van de Dutch relief association zou wat ons betreft gehonoreerd moeten worden. Nederlandse instructeurs, waarvan er 80 zijn, die thans in het geheel niet ingezet worden, zouden de lokale bevolking kunnen instrueren hoe mijnen te ruimen. Graag verkrijgen wij wat dit betreft een reactie van de minister. Ik heb begrepen dat zij dit voorstel onder ogen heeft gehad.
Conflictpreventie zou prioriteit zijn, zo staat in de Afrikanotitie. De uitwerking daarvan blijft echter vooralsnog steken. Al draagt armoedebestrijding bij aan conflictpreventie, er is méér nodig. Ook hier breekt het plaatsen van schotten tussen de verschillende beleidsterreinen en de weigering van de minister om met academische organisaties en NGO's samen te werken, op. Het Europese platform voor conflictpreventie en transformatie, Pax Christi en wellicht ook andere organisaties hebben onlangs een aantal aanbevelingen gedaan om bijvoorbeeld een structuur en een pool van deskundigen voor conflictmonitoring en training van hulpverleners voor bemiddeling op te zetten en lokale vredesinitiatieven te steunen. Wat is de reactie van de minister hierop?
Wat de conflicten in Indonesië betreft, met name op de Molukken, in Atjeh en op Irian Jaya, verzoeken wij de minister om kleinschalige hulpinitiatieven te steunen, zeker als ze uit de Nederlandse bevolking of de Molukse gemeenschap naar voren komen. Die kleinschalige initiatieven kunnen ertoe leiden dat de baaierd van conflicten wat meer beheersbaar wordt. Wij hebben begrepen dat er in bepaalde delen van de Molukken Jihadcellen zijn achtergebleven. De situatie is uiterst conflictief. Het is zaak om te bekijken hoe via kleinere initiatieven kan worden voorkomen dat het geweld weer losbarst. Ik noem de stichting Horizon en de stichting Help Ambon in nood. Die kunnen via projectvoorstellen worden bijgestaan.
Veel van de conflicten zijn gebaseerd op toegang tot bronnen, zoals land, water en bossen. Voortgaande ontbossing heeft een desastreuze uitwerking op de toegang tot die bronnen en op het leefmilieu van mens, dier en plant. Het belang van het behoud van de biodiversiteit kan niet genoeg benadrukt worden. De CDA-fractie is het niet eens met de bewering van de minister dat milieubeleid waterbeleid is. Dat is een te beperkte kijk op wat met 0,1% een van de speerpunten van het ontwikkelingsbeleid zou moeten zijn. Voor Indonesië koos de minister voor water. Hoe ligt dat bij de milieuprogramma's in andere landen? Hoe worden organisaties als de stichting Tropenbos en Conservation international ingeschakeld om de zogenoemde "hot spots approach" van biodiversiteit onder andere in Indonesië en Suriname te beschermen?
Nieuw is het streven van de minister om eenderde van haar budget aan multilaterale organisaties af te staan, een groeiend bedrag, waarvan het zeer de vraag is waar het terechtkomt, bij de enorme overhead of juist bij projecten of programma's. De CDA-fractie steunt de minister in haar streven om de ontwikkelingsarchitectuur van de internationale instellingen, zoals zij dit zelf aanduidt, te versterken. Die is In een lokaliserende wereld belangrijk, maar dan dient wel de voorwaarde gesteld te worden dat de instellingen beter gaan functioneren, coördineren, efficiënter gaan werken en In staat zijn om financiële verantwoording af te leggen. Wanneer je deze organisaties echter in het veld ziet, constateer je nogal eens de overlap, het naast en langs elkaar heen werken en de "mission creep". Dat moet anders. De CDA-fractie vindt dat verhoging van de bijdragen aan de multilaterale organisaties niet eerder aan de orde kan zijn, dan nadat voldaan is aan de voorwaarden kwaliteit, coördinatie, geen overlap, efficiency, effectiviteit, samenwerking en fors terugdringen van overhead. Ik wijs op het rapport van de Algemene Rekenkamer, die daarover aanbevelingen heeft gedaan. Daarnaast moeten deze instellingen transparant en democratisch te werk gaan.
Joseph Stiglitz, de onlangs vertrokken topman bij de Wereldbank, heeft hierop bij zijn vertrek kritiek geuit. Afspraken tussen internationale financiers, zoals Wereldbank en IMF en de ministers van financiën worden niet zelden achter gesloten deuren gemaakt, zonder enige betrokkenheid of commitment van diegenen die het het meeste aangaat. Die afspraken betreffen veelal aanpassingsprogramma's, die de positie van de burgerbevolking in sociaal en economisch opzicht direct raken. Waarom wordt de bevolking daar over de voorstellen van Wereldbank en IMF niet geraadpleegd? Waarom wordt door deze instellingen in de ontwikkelingslanden geen verantwoording afgelegd over het gevoerde beleid? De CDA-fractie pleit in dit verband voor een gedragscode ethisch ondernemen voor internationale instellingen. Wil de minister dit bevorderen?
Ook internationale instellingen zoals de Wereldbank en het IMF zullen zich als maatschappelijk verantwoordelijke ondernemers moeten gaan gedragen. Dat geldt met name op dit moment voor de rol die zij vervullen na de kwijtschelding van schulden in het kader van het HIPC initiatief. Volgens een rapport van Christian Aid zou de Wereldbank Tanzania nu opnieuw een leningenpakket hebben aangeboden, waardoor het land binnen een aantal jaren wederom in een schuldencrisis zal verkeren. Hoezo duurzame armoedevermindering? Over het HIPC-initiatief gesproken, zou de minister landen met een zware schuldenlast zoals de Filippijnen, Zimbabwe, Peru, Nigeria en Jamaica, die buiten dit initiatief vallen, willen helpen, niet door lastenverlichting via de overheid, maar via de samenleving, door inschakeling van niet-gouvernementele organisaties voor armoedebestrijding en maatschappijopbouw. Wij overwegen om op dit punt in tweede termijn een motie in te dienen.
De discussie over de vijfde medefinancieringsorganisatie is wat de CDA-fractie betreft nog niet afgerond. De motie-Verhagen/Dijksma om Foster parents plan niet op te nemen in het medefinancieringsprogramma is niet uitgevoerd. Nu is Terre des hommes wel afgewezen. Het belangrijkste bezwaar van de CDA-fractie tegen opname van FPP in het medefinancieringsprogramma is eerder met de minister gewisseld. FPP is nationaal succesvol als fondsenwerver en internationaal om het lot van kinderen te verbeteren. Maar dat wil nog niet zeggen dat FPP de kwaliteitstoets van het medefinancieringsprogramma kan doorstaan. De minister heeft die toets ook niet toegepast en FPP op basis van de niche toegelaten. De CDA-fractie vindt dit meten met verschillende maten; dit is onwenselijk. Wij verzoeken de minister, haar besluit terug te draaien en wij verwachten dat de PvdA-fractie dit met ons eens is. Zo niet, dan dreigt er bij die fractie iets structureels te ontstaan. Zij dient samen met andere fracties moties in, maar zij vindt dat die vervolgens niet behoeven te worden uitgevoerd. Zie de discussie van vanmorgen met de heer Koenders over de motie over het sanctiebeleid jegens Irak. Op die manier wordt de Kamer lam en geen leeuw.
Over de nieuwe koers voor de medefinancieringsorganisaties na het IBO-rapport en in het kader van de nieuwe subsidiewet komen wij nog te spreken. Onze fractie is er niet gerust op dat de minister de afstand tot deze organisaties blijft bewaren en deze de eigen verantwoordelijkheid voor het beleid laat. Maar de staatssecretaris van cultuur bepaalt toch ook niet het programma van het Concertgebouw?
De rol van het bedrijfsleven is in het Nederlandse ontwikkelingsbeleid te lang een ondergeschoven kindje geweest. Ten onrechte, zo vinden wij, en daarom hebben wij er ook weinig begrip voor, dat de beloofde notitie over economie en ontwikkeling pas na twee jaar is verschenen. Wel is de fractie blij verrast door de positieve toonzetting van de notitie. Eerdere uitspraken van de minister wezen in de richting dat zij van het ORET-Miliev-programma af zou willen, maar nu wordt dan toch het belang van de private sector voor duurzame ontwikkeling ten volle erkend, evenals de rol van technische assistentie voor capaciteitsopbouw. Klopt het nu dat na het Kamerdebat hierover het beleid is dat uitzending van deskundigen mogelijk blijft, mits vraaggericht en bijdragend aan duurzame ontwikkeling? En zal er dus niet volstaan worden met gebruikmaking van het internet en het overhandigen van een zak geld om op de een of andere manier de capaciteit in de betrokken landen te versterken? Tropenartsen, landbouwkundig ingenieurs, weg- en waterbouwkundigen, noem maar op, zij blijven nodig zolang zij nodig blijven. De verpleegsters die nu uit Zuid-Afrika, Indonesië en de Filippijnen naar Nederland worden gehaald, vormen voor die landen al een aderlating. Bij de begroting van Sociale Zaken zal mijn fractiegenote Gerda Verburg hierover een voorstel doen in het kader van de Wet arbeid vreemdelingen. Ik wil nu de suggestie van Wemos noemen om per werknemer uit een ontwikkelingsland die hierheen wordt gehaald, geld te doneren om in dat land iemand voor die zelfde functie op te leiden, opdat de capaciteit daar aangevuld wordt. Graag een reactie van de minister hierop.
Er zijn twijfels of met het nieuwe loket voor het bedrijfsleven de bureaucratie vermindert, de toegankelijkheid vergroot wordt en de onderuitputting van het programma definitief verleden tijd is. De CDA-fractie spoort de minister aan, versneld voort te gaan met clustering van dit type economische stimuleringsinstrumenten, vereenvoudiging en een verhoging van het financiële budget. Het belang van economische versterking van Afrikaanse landen is evident. Toch missen wij voorstellen daartoe, evenals de rol van de vakbonden en wat de minister gaat doen voor die noodzakelijke enabling environment voor het bedrijfsleven, wat in het SER-advies in 1997 al bepleit is. Wij missen ook nadere voorstellen ter versterking van het lokale ondernemerschap van midden- en kleinbedrijf. Zou het CBI hierin eventueel een rol kunnen spelen? Zou de minister het bedrijfsleven nog eens over deze onderwerpen willen raadplegen, om een gericht beleid te kunnen ontwikkelen?
Voorzitter: Weisglas
Mevrouw Van Ardenne-van der Hoeven (CDA):
Voorzitter! Wat is er gebeurd sinds de toezegging van de minister twee jaar geleden om met de Stichting van de Arbeid een gedragscode internationaal ethisch ondernemen te zullen opstellen, nadat de SER verleden jaar december om een advies was gevraagd? Is er helemaal niets bereikt of gebeurt er in de praktijk al veel meer? Het was geruststellend om staatssecretaris Ybema verleden week op een symposium met werkgevers over ethisch ondernemerschap te vernemen dat internationale ondernemers geen kannibalen met vorken zijn, maar ik denk dat het kabinet ten aanzien van dit onderwerp te veel soep met een vork zit te eten, want er wordt helemaal geen voortgang geboekt.
"Jongeren zien rijke wereld" kopte Spits afgelopen vrijdag. Uit een opinieonderzoek van de NCDO blijkt dat jongeren de rijkdom in veel landen overschatten en een beperkt zicht hebben op de grote welvaartverschillen wereldwijd. Toch blijken jongeren internationaal gericht te zijn. Meer dan de helft wil voor kortere of langere tijd in het buitenland werken en vindt dat het zin heeft iets voor ontwikkelingslanden te doen. Via een Europees fonds en sommige universiteiten zijn er voor slechts enkele jongeren momenteel internationale stageplaatsen. Deze kunnen een geweldige sociale en culturele verrijking voor de jongeren zijn. Zou de minister willen nagaan eventueel met NCDO of anderen hoe het idee van een internationale stage veel breder uitgewerkt kan worden, opdat meerdere jongeren hiervoor in aanmerking kunnen komen.
Samenvattend, de gedachte dat vrijhandel en liberalisering het armoedeprobleem zouden kunnen oplossen is inmiddels door de werkelijkheid afgestraft. Het is veel meer dan alleen maar een kwestie van verdeling. Het gaat erom hoe armoedebestrijding beklijft, hoe het particulier initiatief en de private sector daarbij betrokken worden, hoe de democratisering van onderop bevorderd wordt en de continuïteit van het Nederlands ontwikkelingsbeleid gegarandeerd blijft. Het gaat er ook om hoe de minister straks haar belofte waarmaakt en aantoont hoe haar hulp geholpen heeft, waar die Nederlandse gulden gebleven is en wat ermee bereikt is. Over al deze zaken moet het debat met de minister vandaag en morgen gaan.
Mevrouw Dijksma (PvdA):
Mijnheer de voorzitter! De begroting van het jaar 2001 is een belangrijk ijkpunt voor de daden van de minister voor Ontwikkelingssamenwerking, Eveline Herfkens. Meteen na haar aantreden heeft zij op de haar karakteristieke wijze laten horen dat zij twee doelstellingen voor ogen had als nieuwe minister. Allereerst moest het beleid voor ontwikkelingssamenwerking effectiever worden. Als gevolg daarvan zou het beleid meer worden toegespitst op meetbare verbetering en resultaten. Hulp helpt, nietwaar? Daarnaast moest het draagvlak voor ontwikkelingssamenwerking onder de Nederlandse bevolking en in ons parlement worden verstevigd. Wij zijn nu twee jaar verder en er is een hoop op de rails gezet. Het landenbeleid is geconcentreerd. Er wordt niet meer via de veelal kleine projecten gewerkt, maar sectorgewijs. De zeggenschap van ontwikkelingslanden zelf in het vaststellen van de prioriteiten in hun ontwikkelingsbeleid is daarmee danig vergroot. In haar poging al het bestaande beleid tegen het licht te houden, heeft de minister zich beziggehouden in een trits van beleidsdocumenten, met de effectiviteit en toekomst van het multilaterale hulpkanaal en binnenkort zijn de particuliere organisaties aan de beurt.
De fractie van de PvdA steunt de minister nadrukkelijk in haar dadendrang om de kwaliteit van de ontwikkelingshulp te verbeteren en ook in de gedachte dat de landen in het Zuiden zelf meer verantwoordelijkheid moeten nemen en krijgen binnen bestaande ontwikkelingsrelaties. Dat ervaren wij als verfrissend en het past ook in deze tijd, waarin na 50 jaar ervaring te hebben opgedaan in het opbouwen van relaties met ontwikkelingslanden, de volwassenheid van deze relaties en het wederzijds respect centraal horen te staan.
Ondanks al deze loftuitingen heeft de PvdA niet kritiekloos aan de zijlijn gestaan in de afgelopen twee jaren. Er zijn momenten geweest waarop wij van mening waren dat de minister misschien iets te hard van stapel liep, bijvoorbeeld toen zij al te boud stelde dat het langdurig uitzenden van ontwikkelingswerkers niet meer van deze tijd is. Het was en is mijn fractie er bij deze gelegenheden niet om te doen geweest, rücksichtslos de belangen van de gevestigde orde te bedienen, maar de voorstellen of de wijze van presentatie noopten ons soms wel tot het leveren van constructieve kritiek. Daarbij is het fair om op te merken dat bijvoorbeeld het felle debat over de technische assistentie heeft geleid tot een goed resultaat. De minister heeft opmerkingen van de Kamer en ook suggesties van mijn fractie serieus verwerkt in een nieuw voorstel voor een beleidskader, waarvoor dank. Wij zijn daar tevreden mee. De discussie over het ontwikkelingsbeleid zal de komende jaren ongetwijfeld verder worden aangezwengeld, maar dit debat moet als het even kan nog diepgaander en breder worden gevoerd. Daar zou ik vast een voorschot op willen nemen.
Wat mijn fractie intrigeert, is de focus die de minister lijkt te hebben op de rol van de staat. Minister Herfkens heeft snel de neiging de dialoog met het maatschappelijk middenveld naar de achtergrond te plaatsen door haar enigszins exclusieve benadering van de nationale overheden in het internationaal en Nederlands beleid. Maar wie weet kan deze begrotings behandeling op mijn veronderstelling een heel ander licht werpen.
Voorzitter! Vorige maand was de president van de Wereldbank, de heer Wolfensohn, in Nederland om zijn nieuwste World development report te presenteren. Het zal niemand zijn ontgaan dat ook dit bezoek weer de nodige onrust teweegbracht in navolging van Seattle en Praag. Demonstranten probeerden soms op radicale wijze de Wereldbankpresident ervan te overtuigen dat zijn beleid armoede in het Zuiden niet vermindert. Sterker nog, sommige groeperingen, maar ook ex-werknemers van de Wereldbank als de heer Stiglitz zijn van mening dat dit beleid armoede juist versterkt. Nu vind ik de pogingen van de heer Wolfensohn om armoedebestrijding een permanente plek te geven in het Wereldbankcircuit bemoedigend. Bovendien deel ik vurig zijn mening dat de absolute afname van de totale ontwikkelingshulp in de afgelopen tien jaar een misdaad is. De hamvraag is dan ook verpakt in de titel van het World development report, "Attacking poverty". Hoe zetten wij de aanval op de armoede in? De president van de Wereldbank verwijst steeds naar de starre houding van de nationale parlementen. Die verwijzen weer naar de Wereldbank en zo komen wij er dus niet uit. De minister heeft haar voorkeur voor het benutten van de multilaterale instellingen niet onder stoelen of banken gestoken. Maar wij moeten daarbij opmerken dat wij hier wel praten over een instrument voor ontwikkelingsbeleid dat enkel en alleen via nationale overheden opereert en dus weinig ruimte laat voor een kritische blik van het maatschappelijk middenveld. Mijn fractie wil benadrukken dat er een gebrek aan transparantie is bij het werk van die multilaterale instellingen en wij vinden ook dat dit moet worden verbeterd. Met betrekking tot onze eigen instrumenten van hulp moeten wij bijvoorbeeld niet met twee maten meten. De overhead van medefinancieringsorganisaties is al jarenlang een onderwerp van discussie, maar als die naast de veel grotere overhead wordt gezet van multilaterale instellingen, moet toch worden geconstateerd dat het erop lijkt dat daar wat meer door de vingers wordt gezien. Met zo'n situatie is mijn fractie ongelukkig. Wij vinden dat de minister zich moet inzetten voor een beter en onafhankelijk evaluatiesysteem van het werk van de multilaterale instellingen. Daarbij merk ik op dat de IOB misschien wel iets "te BZ" is. Wat ziet de minister als mogelijkheid om de evaluatie te verbeteren? Zou de Algemene Rekenkamer misschien niet eens vaker ingezet kunnen worden? En hoe wordt het personeel op de ambassade bijvoorbeeld ingezet bij de beoordeling van het werk van de multilaterale instellingen? Heeft de minister ook een NGO-netwerk opgebouwd om eens vaker te bekijken hoe het daar leeft?
De minister zegt nu dat zij eenderde van haar begroting voortaan wil spenderen via multilaterale organisaties. Bij het begrotingsonderzoek heeft zij al eerder gezegd dat zij het argument dat dit het gemiddelde is van de landen om ons heen, niet vaker zal gebruiken. Dat is maar goed ook, want dat is op zichzelf natuurlijk geen argument. Ik denk dat het belangrijk is dat wij wel erkennen dat het voor ontwikkelingslanden goed is als zij niet overspoeld worden door donoren. Het delen van de lasten middels het gebruik van zo'n internationaal hulpkanaal moet ook als een voordeel kunnen worden gezien. Maar wij moeten dat niet ongeconditioneerd gaan doen. Ik vind het dan ook van belang om te vermelden dat het initiatief van mijn collega Bert Koenders om de rol van de nationale parlementen bij het controleren van bijvoorbeeld de Wereldbank te vergroten, toch echt navolging verdient. Die controle moet aan kracht gaan winnen. Wat is de inzet van de minister? Hoe voorkomt zij nu dat wij geld weggeven en niet meer kunnen controleren wat ermee gebeurt?
Wij runnen geen ziekenhuisjes meer, maar het steunen van de minister...
Mevrouw Karimi (GroenLinks):
Ik ben natuurlijk heel erg blij met de inbreng van mevrouw Dijksma, want zij doet een aantal aanbevelingen die wij geformuleerd hadden in de nota Wereldbank, die wij eerder hebben gepresenteerd. Dat stemt mij dus heel erg tevreden. Maar welke conclusie trekt de Partij van de Arbeid nu? Moeten eerst inderdaad die verbeteringen, transparantie en democratisering bijvoorbeeld, plaatsvinden, voordat je overgaat tot het overmaken van meer geld naar de instellingen, ja of nee?
Mevrouw Dijksma (PvdA):
Wat mijn fractie wil, is dat de minister haar voorstel niet zonder condities aan ons voorlegt. Wij zouden een agenda van de minister willen zien, waarin zij puntsgewijs aangeeft hoe de transparantie verbeterd kan worden en waarin ze ook aangeeft op welke wijze de Nederlandse zeggenschap over de besteding van die middelen versterkt kan worden. Wij vinden dat dit van belang is, voordat we nu zomaar van tevoren zeggen: doet u maar eenderde van die begroting naar de multilateralen. Ik wil er overigens – dat is ook eerlijk om te zeggen – geen tienjarenproject van maken. Het gaat mij erom dat de Nederlandse inzet duidelijk is en dat we ook een verbetering gaan bewerkstelligen, want dat is wel het minste wat we kunnen doen.
Mevrouw Van Ardenne-van der Hoeven (CDA):
Voorzitter! Ik steun de inzet van mevrouw Dijksma op dit punt, maar ik heb nog wel een vraag over het onderdeel internationale instellingen van haar betoog. Verdient het geen aanbeveling om voordat je overgaat tot de uitwerking van beleid in het kader van die Poverty reduction strategy papers, in de landen zelf een armoedetoets te doen? Daar heb ik een voorstel voor gedaan en ik vraag mevrouw Dijksma daarop te reageren.
Mevrouw Dijksma (PvdA):
Ja, voorzitter, daar wil ik graag op reageren. Ik hoor hier, ergens in vak K – dat mag ik natuurlijk niet horen – dat zoiets al bestaat. Maar ik ben het wel met mevrouw Van Ardenne eens dat die Poverty reduction strategy papers veel te wensen overlaten en dat daar, zeker als je kijkt naar het werk van het IMF, veel meer nog dan bij de Wereldbank, kritiek op te leveren is. Ik vind dus dat die internationale instellingen die zich over het algemeen heel graag als bank gedragen, maar wat minder als organisatie die zich met ontwikkelingssamenwerking bezighoudt, daar wel op gewezen moeten worden. Juist bij dit soort instrumenten zullen we dus met spitsvondige ideeën en goede voorstellen de boel wat meer in de klem moeten zetten.
Mevrouw Van Ardenne-van der Hoeven (CDA):
Dan zijn we het dáár ook over eens.
De heer Van Middelkoop (RPF/GPV):
Voorzitter! Ik zou mevrouw Dijksma een vraag willen stellen over de kanaalkeuze, bilateraal of multilateraal. Ik heb met veel instemming naar haar verhaal geluisterd, maar zij zei op een gegeven moment dat zij beoogde meer Nederlandse zeggenschap te krijgen over de besteding van de gelden van Wereldbank, enz. Is dat niet bijna logisch tegenstrijdig? Immers, het is van tweeën één: je geeft je geld bilateraal uit en dan heb je inderdaad behoorlijk wat zeggenschap, maar als je het multilateraal wilt uitgeven, dan hevel je het over naar een instelling die naar haar aard internationaal zeggenschap heeft en kun je niet meer nationaal zeggenschap claimen.
Mijn vraag betreft derhalve uitsluitend de logica van uw verhaal, mevrouw Dijksma.
Mevrouw Dijksma (PvdA):
Daar heeft u op zichzelf gelijk in, maar mijn stelling is dat we ook in dat internationale metier wel een sterkere rol zouden kunnen spelen. Wat wij bijvoorbeeld keer op keer hebben gezegd, is dat we het ook belangrijk vinden om vanuit de Kamer met onze Nederlandse vertegenwoordiger bij de Wereldbank de discussie meer aan te gaan, zodat wij ook vanuit het parlement de sturing op datgene wat er namens Nederland ingebracht wordt, kunnen versterken. Ik heb daarbij overigens, net als u waarschijnlijk, niet de illusie dat als Nederland piept, iedereen daarvan meteen ondersteboven is. Maar ik vind wel dat nationale parlementen als zodanig – daar moeten wij onze eigen verantwoordelijkheid ook in nemen – hun rol en hun grip op datgene wat daar internationaal gebeurt, moeten versterken. Immers, we moeten ook niet doen alsof wij, als we iets overdragen aan wat dan dé internationale gemeenschap heet, daar als het ware niets meer mee te maken zouden hebben.
De heer Van Middelkoop (RPF/GPV):
De strekking van uw verhaal is uitstekend en daar sta ik helemaal achter. Nog één vraag. Ook al zouden wij spreken met de Nederlandse vertegenwoordiger bij de Wereldbank – daar ben ik vóór – dan nog heeft die functionaris mijns inziens niet de bevoegdheid om het Nederlandse standpunt daar uit te dragen. Want zijn verantwoordelijkheid is er toch ook een die zich afspeelt binnen het bestuur van de Wereldbank? Hij zit er toch niet namens Nederland en is toch niet verantwoordelijk in die zin?
Ik zie de minister op dit punt al een deel van het antwoord geven. Het kan zijn dat ik de dingen verkeerd zie en dat er een rechtstreeks ministeriële verantwoordelijkheid is – die suggestie wordt gewekt; ik kijk nu naar de minister – voor deze functionaris. Als dat zo is, dan wint het verhaal van mevrouw Dijksma alleen maar aan waarde. Dat is zo, mevrouw de minister?
De voorzitter:
Nee, geen vragen aan de minister.
Mevrouw Dijksma (PvdA):
Maar het is zo, zo blijkt mij. Daarmee wint mijn verhaal – dank u wel voor het compliment – aan waarde.
Voorzitter! "Wij runnen geen ziekenhuisjes meer maar wij steunen de begroting van de minister voor gezondheidszorg", is een veel gehoord credo van minister Herfkens. Ik vind dat ten principale een heel juiste benadering, maar ik ben ook van mening dat wij daarbij de rol van het maatschappelijk middenveld niet mogen veronachtzamen. Wij hebben gezien dat de minister bij het landenbeleid heeft toegezegd, dat ook haar ambtenaren zullen letten op die rol van dat maatschappelijk middenveld in de landen zelf en ook zullen kijken naar de prioriteiten die die organisaties in arme landen aangeven. Wij begrijpen dat dat onvoldoende gebeurt. Kan de minister de Kamer daarover informeren? Wij hebben het veel over het begrip "ownership", dat inhoudt dat landen zelf zeggenschap krijgen over hun hulp. Wat ons betreft, is dat echter niet een "ownership" van de overheid alleen, maar ook van de maatschappelijke organisaties in de landen waarover wij praten. Legt de minister dat begrip net zo uit?
De nota Ondernemen tegen armoede, die de Kamer recent heeft ontvangen, beschrijft in vrij algemene termen de relatie tussen economische tendensen en de ontwikkeling van met name het Afrikaans continent. Ik ben blij dat de nota er nu eindelijk is. De particuliere sector is van groot belang voor de duurzame ontwikkeling van Afrika. Het blijkt niet voor niets dat in heel veel Afrikaanse landen de informele dienstensector een zeer vitaal onderdeel is van de lokale economie. Ik vind het belangrijk dat wij moeten bezien of er mogelijkheden zijn om op een nieuwe basis verder te gaan met de versterking van de lokale economie in die landen; dat heb ik een beetje in de nota gemist. Kunnen wij daar nieuwe onderwerpen bij agenderen? Wij hebben meegemaakt dat het debat in Nederland over de rol van het bedrijfsleven hier en de ontwikkelingslanden in het zuiden nogal in de kramp is geschoten, omdat wij het eigenlijk bijna altijd alleen maar over exportkredietverzekering hadden. Dat was een agenda waar mijn fractie in ieder geval niet zoveel mee heeft. Wat ik belangrijk vind, is om bijvoorbeeld de digitale kloof tussen noord en zuid te gaan dichten en de mediasector te gaan versterken. En dan zwijg ik nog maar over ICT, want dat staat in arme landen natuurlijk nog helemaal in de kinderschoenen. Daar moeten wij toch echt veel meer aan gaan doen. Welke mogelijkheden ziet de minister om mediasectoren in landen waarmee wij geen bilaterale relatie onderhouden, te versterken? Het ruimte geven aan journalisten en een onafhankelijke pers is namelijk vaak het begin van democratie. Dat is belangrijk. Zou bijvoorbeeld binnen het bestaande bedrijfslevenprogramma aandacht kunnen worden besteed aan het inzetten op media en andere aspecten van wat ik nu maar de nieuwe economie noem, zoals ICT? Dat geldt ook voor gentechnologie. In Nederland hebben wij een hoog oplopend debat over de voors en tegens daarvan. Ik ben het met een aantal publicisten eens, dat wij de discussie over de gentechnologie moeten kantelen en meer moeten bezien vanuit de belangen van landen in het zuiden. Wij merken dat de onderzoeken op het terrein van bijvoorbeeld voedselzekerheid doorgaan, maar dat landen in ontwikkeling daar weinig van profiteren. Zij worden daarbuiten gehouden. Als de trein dan toch aan het doordenderen is, dan is het in ieder geval belangrijk om de rol van het Zuiden hierin beter te garanderen. Welke mogelijkheden ziet de minister om die onderzoeken meer in het Zuiden een rol te laten spelen, zodat de betrokken landen en de arme boeren daar ook nog wat aan hebben?
Ten slotte kom ik op het landenbeleid. In de begroting wordt voorgesteld om Rwanda een plaats op de landenlijst te geven. Dit land is natuurlijk betrokken bij een oorlog en daar moeten wij niet te gemakkelijk over doen. Tegelijkertijd wil ik bepleiten om Rwanda een kans te geven, de kans die de minister voorstelt. Zo'n voorstel maakt namelijk in één klap een einde aan het idee dat Nederland alleen nog maar geïnteresseerd is in de "donordarlings" van deze wereld. Ik vind het dan wel van belang dat de minister aangeeft, hoe zij onze bezorgdheid over de betrokkenheid van dit land bij de situatie in Congo zal overbrengen aan de regering in Kigali, en welk debat zij daarover met de regering wil aangaan.
Mevrouw Van Ardenne-van der Hoeven (CDA):
Zouden we, naast de acceptatie van Rwanda als land waarmee we extra relaties zouden willen onderhouden, een land dat daar vlakbij ligt, in een bijna even benarde positie verkerend, zeker als het gaat om de bevolking, niet moeten betrekken bij ons landenbeleid? Ik doel op Burundi.
Mevrouw Dijksma (PvdA):
Op zichzelf was ik vanochtend gecharmeerd van de opmerkingen van de heer Hoekema, die sprak over een regionale benadering. Als je kijkt naar het Grote Merengebied is dat een belangrijk voorstel. Ik zal nu niet zondermeer allerlei landen uit de hoge hoed willen toveren om die meteen vandaag op de lijst te plaatsen. Maar met dit antwoord hoop ik aan te geven dat ik oog heb voor het feit dat problemen, zeker in dat gebied, niet stoppen bij de grens. Als je kijkt naar de ervaringen die Nederland al heeft in Rwanda – we zitten daar al en we hebben daar al mensen op een ambassade – zijn dat aspecten die moeten worden meegenomen, voordat je gaat nadenken over het starten van een relatie met andere landen, waar je dat misschien niet hebt.
Mevrouw Van Ardenne-van der Hoeven (CDA):
Is het niet heel erg zuur dat we Burundi om onduidelijke redenen als het ware hebben geïsoleerd, en met Rwanda wel een relatie hebben onderhouden in de afgelopen jaren, en dat Burundi nu almaar verder achterop raakt? Zou u dat in uw overweging willen meenemen?
Mevrouw Dijksma (PvdA):
Maar ik weet niet helemaal of dat zo is. Dat zouden de debatten hier moeten opleveren, voordat we dat soort zaken allemaal maar gaan suggereren of aannemen. Ik weet niet of er een isolatiepolitiek ten aanzien van Burundi is gevoerd; ik heb daar een wat andere indruk aan overgehouden.
Mevrouw Van Ardenne-van der Hoeven (CDA):
Heeft u een verklaring voor het feit dat Nederland als donerend land volstrekt afwezig is in Burundi?
Mevrouw Dijksma (PvdA):
Wij hebben natuurlijk altijd al vanuit de historie keuzes gemaakt. De vraag is, of wij helemaal niets doen in Burundi. Laten we die vraag dan maar door de minister laten beantwoorden. Ik denk alleen dat wij, omdat wij al een ambassade hebben in Kigali, daar mensen met langjarige ervaring met belangrijke projecten hebben. Dat betekent natuurlijk ook dat je daar sneller iets kunt doen. Dat moet u in uw overwegingen dan niet veronachtzamen.
Mevrouw Van Ardenne-van der Hoeven (CDA):
Ik sluit Rwanda niet uit, ik wil Burundi insluiten.
Mevrouw Dijksma (PvdA):
Wij voeren hier geen debat waarbij de één een land wil insluiten, en de ander een land wil uitsluiten. Op die manier komen we geen steek verder. Het gaat om een inhoudelijke benadering die je moet kiezen. Verwijzend naar wat vanmorgen over de regionale benadering is gezegd, zeg ik dat dat bij uitstek op het Grote Merengebied van toepassing zou kunnen zijn.
Mevrouw Karimi (GroenLinks):
Pleiten voor een regionale benadering van het Grote Merengebied is nu juist geen reden om in dit debat tegen de minister te zeggen: wacht maar even met het op de lijst zetten van Rwanda, en komt u maar terug met een uitgewerkte regionale benadering, dan kijken we wat de beste benadering is ten opzichte van Rwanda, Burundi en noem maar op. Dat zou een meer logische benadering zijn.
Mevrouw Dijksma (PvdA):
Wat ik belangrijk vind, is om niet te wachten met Rwanda en om die beslissing nu wel te steunen. Maar dat staat een vervolgbenadering natuurlijk niet in de weg. Ik denk dat het belangrijk is dat in en buiten de Kamer – ik verwijs naar de heer De Hoop Scheffer, die daarover ook de nodige opmerkingen heeft gemaakt – duidelijk moet zijn dat de Kamer haar nek durft uit te steken voor die landen, die niet op de lijst van de donordarlings van deze wereld staan. Dat hebben wij in de afgelopen jaren ook steeds tegen de minister gezegd. Als er nu een goed voorstel ligt, moeten we ook gewoon durven doorbijten.
Mevrouw Karimi (GroenLinks):
U heeft het over donordarlings, alsof Rwanda dat niet zou zijn. Ik betwijfel dat. Als je uit het oogpunt van het conflict kijkt, denk ik dat het de vraag is of je geen verkeerd signaal afgeeft als je Oeganda en Rwanda op dergelijke lijsten plaatst, en andere landen uitsluit. Dan is het evenwichtiger om de ministers te verzoeken om een regionale benadering te geven met een geïntegreerde benadering ten opzichte van de regio. In dat geval kunnen wij bekijken welke instrumenten beschikbaar zijn en welke instrumenten waar ingezet kunnen worden.
Mevrouw Dijksma (PvdA):
Nogmaals, ik ben van mening dat mijn benadering niet in de weg staat het bekijken van de uitvoering van verstandige handelingen in die regio, nadat wij hebben besloten dat Rwanda op de lijst van bilaterale landen komt. Wij moeten hiervan ook niet een soort spel maken en met een atlas alle mogelijkheden bekijken. Wij moeten gewoon beginnen en vervolgens naar de ministers uitstralen – dat is ook politiek belangrijk – dat wij meer verwachten dan alleen het plaatsen van Rwanda op de landenlijst. Als wij het daar nu over eens zijn, laten wij dan vervolgens debatteren over de wijze waarop wij verder kunnen komen op dat punt. Ik ben overigens bang dat als wij die beslissing nu niet nemen, wij de andere voorstellen over de regionale benadering vertragen.
Het bezoek van de minister aan Suriname was succesvol. De minister heeft zich echter na afloop van haar bezoek negatief uitgelaten over de wijze waarop Ballast Nedam het ondernemerschap in Suriname heeft ingevuld. Ik ben het daarmee eens, maar welke betekenis heeft de opmerking van minister nu precies? Is zij voornemens de Surinaamse regering te helpen om de bedrijfsafspraken met Ballast Nedam open te breken?
De heer Verhagen (CDA):
Wat vindt mevrouw Dijksma van de opmerkingen van staatssecretaris Ybema? Hij heeft heel duidelijk gezegd dat Ballast Nedam niets te verwijten valt en dat er geen sprake van kan zijn dat een dergelijk bedrijf zaken weigert omdat de regering niet bevalt, zeker als dat niet het regeringsbeleid is. Vindt mevrouw Dijksma het niet opmerkelijk dat twee bewindslieden totaal verschillende geluiden op dit terrein laten horen?
Mevrouw Dijksma (PvdA):
Dat is af en toe gebruikelijk, geloof ik.
De heer Verhagen (CDA):
Dat zou het echter niet moeten zijn, zoals wij gisteravond geconstateerd hebben.
Mevrouw Dijksma (PvdA):
De heer Verhagen heeft daarin natuurlijk gelijk. Ik deel echter de visie van de minister voor Ontwikkelingssamenwerking op de rol van Ballast Nedam in Suriname. Ik vraag haar daarnaast: als u A zegt, wat betekent dan B? Dat de heer Ybema geheel andere uitspraken over dit onderwerp gedaan heeft, is een zaak die in het kabinet moet worden besproken. De Kamer heeft, als het goed is, te maken met eenheid van beleid en daar hecht ik ook aan. Laat de minister mede namens de staatssecretaris maar aangeven op welke manier zij Ballast Nedam zal aanpakken.
De heer Verhagen (CDA):
Het is moeilijk om te spreken over eenheid van beleid als twee bewindslieden namens het kabinet totaal verschillende opvattingen verkondigen. Het begint inderdaad een structureel probleem te worden en om die reden heb ik de minister van Buitenlandse Zaken als coördinerend bewindsman gevraagd naar de opvatting van de regering. Ik hoop dat mevrouw Herfkens naar deze coördinerend bewindspersoon zal luisteren.
Mevrouw Dijksma (PvdA):
Uiteindelijk maakt het mij niet uit wie hier iets over zegt. Belangrijk is dat de opvatting van de regering helder is en hopelijk is die opvatting gelijk aan de woorden van de minister voor Ontwikkelingssamenwerking. Als dat niet het geval is, hebben wij een probleem.
De minister heeft vorige week op de radio opmerkingen gemaakt over de landenlijst. Zij heeft daarbij geopperd, voorzichtig gesteld, dat de landenlijst teruggebracht moet worden naar minder dan 20 landen. Zij heeft gesuggereerd dat Latijns-Amerikaanse landen kunnen afvallen. Ik vind dat de discussie over de landenlijst niet gedomineerd mag worden door de macht van het getal. Dat heb ik steeds gezegd en daar blijf ik ook bij. Als de minister al redenen heeft – die wij op dit moment niet zien – om een aantal landen op de "uitvoegstrook" te plaatsen, dan moet zij dat ook als een officieel voorstel aan de Kamer doen, omkleed met inhoudelijke argumenten. Vooralsnog is mijn fractie niet ondersteboven van dit jongste voorstel van de minister.
De heer Apostolou (PvdA):
Graag wil ik een viertal onderwerpen aan de orde stellen die het ontwikkelingsproces en de armoedebestrijding in arme landen ernstig kunnen belemmeren. Ten eerste vraag ik de aandacht van de minister voor de aids-problematiek. In Afrika lijden meer dan 34 miljoen mensen aan HIV-aids. Meer dan 10 miljoen mensen zijn inmiddels aan aids overleden. Dat vraagt om meer actie. Het probleem is internationaal erkend. Wij vernemen graag de visie van de minister voor Ontwikkelingssamenwerking op het punt van aids. Zij heeft een prijzenswaardig initiatief ontwikkeld om de prijzen van medicijnen tegen aids te drukken en zo de toegang van de armen tot deze medicijnen te vergemakkelijken. Dat is echter niet voldoende. Zijn de werkzaamheden van Unaids volgens de minister een adequaat antwoord op de ernstige gevolgen van deze ziekte. Is het Utsteinsamenwerkingsverband geen uitgelezen kans om een aids-programma te ontwikkelen, waarbij naast de aandacht voor preventie bij vrouwen tevens de verantwoordelijkheid van mannen centraal staat. Geweld tegen vrouwen blijkt een oorzaak te zijn van de besmetting met het HIV-virus. Er bestaan voorbeelden van bedrijven in Zuid-Afrika die aids-projecten medefinancieren en hiervoor subsidie krijgen. Zou de minister meer van dit soort initiatieven kunnen ontplooien?
Voorzitter! Geld is niet het enige wat nodig is. Het is noodzakelijk dat een politiek debat met de leiders van Afrikaanse landen wordt gevoerd. Zolang Mbeki in Zuid-Afrika de kans krijgt zijn verantwoordelijkheid te ontlopen en het probleem van de oorzaak van aids te ontkennen schieten wij heel weinig op. Er is politiek commitment van de Afrikaanse leiders nodig om door preventie en controle aids uit te roeien. Zou Nederland als belangrijke donor opnieuw een poging kunnen doen om aids in een volgende bijeenkomst van de Global coalition for Africa te agenderen, maar dan deze keer als hoofdthema? Of ziet de minister nog andere mogelijkheden?
Voorzitter! Het tweede onderwerp betreft het milieubeleid. Tijdens een hoorzitting in de Kamer en naar aanleiding van schriftelijke reacties van enkele organisaties constateerden wij dat er veel onrust bestaat bij experts op dit terrein, omdat Nederland de streefnorm van 0,1% BNP niet haalt. Het budget voor het zogenoemde clean development mechanism wordt niet als ODA-uitgave aangemerkt. De minister heeft op dit punt een ware overwinning behaald door dit CDM buiten haar begroting te houden. De vraag blijft echter of de minister de ecologische en milieucomponent als beleidsprioriteit waarmaakt. De minister heeft blijkbaar tot nu toe niet genoeg laten blijken dat zij veel heeft met het milieubeleid. Over het algemeen zitten de milieuministers in de Derde Wereld in een moeilijke positie. Zonder enig westers initiatief en steun komen zijn nergens. Ondertussen is bewezen dat aandacht voor milieubeleid heel belangrijk is voor effectieve bestrijding van duurzame armoede.
De fractie van de PvdA wil de minister aansporen meer aandacht te besteden aan het milieubeleid. Van de 21 landen waarmee een structureel samenwerkingsprogramma bestaat, zijn er alleen vier die milieu als sector op hun activiteitenlijst hebben geplaatst. Welke mogelijkheden ziet de minister om meer landen dit beleidsaspect als prioriteit in hun programma op te laten nemen?
Milieuorganisaties in Nederland en elders stellen dat door een te strakke afbouw van goed lopende activiteiten veel projecten abrupt moeten worden stopgezet zonder een redelijke overname door andere instanties. Dat is te betreuren. In hoeverre is de minister bereid ruimte te laten voor continuering van goedlopende milieuprogramma's die niet onder de landenlijst vallen? De concentratiegebieden van bijvoorbeeld de tropische regenwouden, een van de internationale milieudoelstellingen van Nederland, liggen niet in de gekozen landen. De organisatie Tropenbos zegt dat zij haar werkzaamheden in Colombia in opdracht van DGIS moet verleggen van het Amazonegebied naar het gebied Chocó. Kan de minister uiteenzetten waarom deze keuze wordt gemaakt?
De PvdA-fractie vindt dat de minister alles in het werk moet stellen om de aandacht voor de milieucomponent waar te maken. Onderuitputting van het daarvoor uitgetrokken budget zou niet moeten voorkomen.
Het derde onderwerp dat ik onder de aandacht van de minister wil brengen, is dat van de rol van wapens en met name kleine wapens en landmijnen in landen waar gewapende conflicten plaatsvinden of plaats hebben gevonden. De actuele situatie in Ethiopië en Eritrea laat zien hoe gevaarlijk de aanwezigheid van mijnen in landen na een gewapend conflict is. Jaarlijks sterven duizenden kinderen aan de gevolgen van een ontploffing van mijnen of ze raken voor hun leven gehandicapt. Verder is het onacceptabel dat Europese landen zich nog altijd schuldig maken aan de handel in wapens met landen in conflict. Op dit punt moeten initiatieven worden genomen om de transparantie van de export van wapens, met name kleine wapens, te bevorderen. Ook de Oost-Europese landen die in de toekomst lid zullen worden van de Europese Unie, moeten daarop geattendeerd worden. In 2001 wordt een VN-conferentie over kleine wapens georganiseerd. Nederland zou een pleidooi moeten houden voor de totstandkoming van een bindend verdrag met betrekking tot de handel in kleine wapens. Mevrouw Vos heeft vanochtend al over de clusterbommen gesproken. Ter wille van de tijd sluit ik mij aan bij de door haar gestelde vragen. Ik hoor daarop graag een antwoord van de regering.
Juist vanuit de coherentie van het OS-beleid geredeneerd, is het van belang te weten welke rol de minister voor Ontwikkelingssamenwerking op het gebied van wapens en landmijnen voor zichzelf ziet weggelegd. Kan de minister voor Ontwikkelingssamenwerking nader ingaan op haar flankerend beleid inzake Eritrea en Ethiopië? Duurzame vrede en stabiliteit in deze regio van Afrika kan niet alleen door militaire aanwezigheid worden gerealiseerd, maar moet ook bewerkstelligd worden door sociale en economische ontwikkeling.
Ten slotte vinden we dat burgervredesinitiatieven in conflictlanden forse ondersteuning verdienen.
Het vierde onderwerp betreft de kwijtschelding van schulden. Tijdens de algemene politieke beschouwingen heeft de fractievoorzitter van de PvdA aangedrongen op een verbreding en verdieping van het HIPC-initiatief. Ik herhaal hier zijn oproep. Het HIPC-initiatief is gestart in 1996 en aangepast in 1999, maar het heeft minder succes gehad dan werd gehoopt. Welke druk gaat de regering uitoefenen op multilaterale instellingen zoals het IMF, de Wereldbank en commerciële banken om de schulden van de HIPC kwijt te schelden? De beoordeling van landen in het HIPC-initiatief dient met voortvarendheid plaats te vinden zodat zij in aanmerking komen voor kwijtschelding. Zijn de criteria niet te streng om zich te kunnen kwalificeren? Het was de bedoeling dat zich aan het eind van dit jaar ongeveer twintig landen konden kwalificeren. Wat is nu de stand van zaken?
De minister kondigt een ambitieus programma aan met het doel om, naast het HIPC-initiatief, de nog uitstaande ODA-leningen van HIPC additioneel en op bilaterale basis kwijt te schelden. Deze kwijtschelding dient volgens de regering plaats te vinden na het HIPC-beslispunt. Dat kan inhouden dat lang moet worden gewacht. Daarom is het nodig kritisch naar de criteria voor kwalificering te kijken. Waarom heeft de minister ervoor gekozen, bij de bilaterale kwijtschelding van schulden door Nederland te wachten op het HIPC-beslispunt?
Het laatste onderwerp waarvoor ik de aandacht wil vragen, betreft het stabiliteitspact voor de Balkan. Collega Koenders heeft hier ook over gesproken. Tijdens het begrotingsonderzoek kondigde de minister aan dat zij het aparte artikel dat voor het stabiliteitspact staat, zal afbouwen zodat "een en ander gewoon indaalt in de normale ontwikkelingssamenwerking". Het is niet duidelijk wat de reikwijdte van deze uitspraak is. De PvdA-fractie vraagt om opheldering op dit punt. Nu de situatie in de Federale Republiek Joegoslavië veranderd is, zou het merkwaardig zijn om over afbouw te spreken. Ik hoop dat het hier om een misverstand gaat. De PvdA-fractie pleit ervoor, dat op dit punt goed doordachte beslissingen worden genomen. Veranderingen in het bestaande beleid en de bestaande afspraken moeten na diepgaand en grondig overleg met de Kamer plaatsvinden. Het bedrag van 200 mln. dollar per jaar dat voor het stabiliteitspact is uitgetrokken, is toch bedoeld als hulp voor de DAC-landen in de regio plus Montenegro en Kosovo? Zal nu de Europese Unie openingen heeft gemaakt naar de Federale Republiek Joegoslavië, een deel van dat geld ook bestemd zijn voor Servië? Er dient op dit punt tijdens deze behandeling van de begroting duidelijkheid te worden verschaft. Wat zal de inbreng van Nederland op de Balkanconferentie op 24 november a.s. zijn?
Mevrouw Karimi (GroenLinks):
Voorzitter! Minister Herfkens verdedigt haar derde begroting in de Kamer, een begroting waarop ze geheel een eigen stempel heeft kunnen drukken. Dit debat is ook de beoordeling van tweeënhalf jaar Herfkens op Ontwikkelingssamenwerking. En om maar meteen met de deur in huis te vallen, de balans die ik opmaak, zal niet zo positief zijn. Van GroenLinks krijgt de minister geen 6,5 gemiddeld, het rapportcijfer dat zij kreeg van diverse OS-deskundigen. Overigens is dit cijfer geflatteerd door de zeer hoge uitschieter naar boven in de vorm van een 9 van Sweder van Wijnbergen, een oud-Wereldbankeconoom. Voor onze beoordeling zijn van belang de concrete resultaten en die vallen bitter tegen. Om deze stelling met feiten te onderbouwen, zal ik achtereenvolgens ingaan op de kaalslag in het OS-beleid, onder andere het landenbeleid en de rol van maatschappelijke organisaties, op de blinde vlek van de minister voor milieu, op het coherentiestreven van de minister – de minister heeft zelf uitgenodigd om haar op dat vlak af te rekenen, dus dat zal ik zeker niet laten – en op de doorgeslagen voorliefde voor de macro-economische benadering met als pendanten liberalisering en privatisering naar recept van de Wereldbank en het IMF.
Nadat de minister direct na haar aantreden steeds uitriep dat zij geld te weinig had, is haar klacht nu geworden dat ze geld te veel heeft. Los van het feit dat dit een schandalige uitspraak is van een minister voor Ontwikkelingssamenwerking, maakt die klacht de armoede van het beleid akelig duidelijk. Voor het jaar 2001 komt er door groei van het BNP een groot bedrag bij. Gelukkig. Dat is een goede gelegenheid om beleid te ontwikkelen op de verschillende terreinen van armoedebestrijding, als basisgezondheidszorg, aids-bestrijding, basisonderwijs, stedelijke armoedeproblematiek, conflictpreventie en -beheersing en milieu, om een paar terreinen te noemen. In plaats hiervan wil de minister het geld dat er door de groei van het BNP is bijgekomen, uitgeven via de gemakkelijke weg van multilaterale instellingen, met name de Wereldbank. Hiervoor is de minister zelfs zo creatief geweest om een dubieuze norm te introduceren in haar beleid. Volgens de minister ligt de bijdrage van Nederland aan multilaterale instellingen lager dan het DAC-gemiddelde. Het DAC-gemiddelde is een geheel willekeurige, uit de mouw geschudde norm. Buitengewoon gevaarlijk om het als norm te introduceren. Waarom hier wel het DAC-gemiddelde als norm nemen, maar niet bij het OS-budget, zo zouden sommige mensen zich kunnen afvragen. Inhoudelijk is het DAC-gemiddelde ook een non-argument. Landen die een lager aandeel van het BNP als het budget van hun OS hebben, zitten gauw op meer dan eenderde van hun budget aan multilaterale instellingen als zij alleen voldoen aan hun verplichte bijdrage aan de internationale instellingen vanwege hun lidmaatschap. Het DAC-gemiddelde als norm voor welk beleidsdoelstelling dan ook moet onmiddellijk van tafel. De beleidsdoelstelling om eenderde van het budget voor ontwikkelingssamenwerking via de multilaterale instellingen uit te besteden, kan niet rekenen op de steun van GroenLinks. Het is ook niet te begrijpen waarom de minister niet wil sturen op internationaal afgesproken kwantitatieve doelstellingen – ik noem de 20-20-doelstelling – en waarom er dan wel mag gestuurd worden op kanalen. Wil zij uitleggen waarom het instrument belangrijker is dan inhoudelijke doelstellingen?
Voorzitter! Ik kom nu op het landenbeleid. Hoe serieus moeten wij de begroting van de minister nemen als zij een week voor de begrotingsbehandeling al weer roept dat zij het aantal van landen waarmee Nederland een ontwikkelingsrelatie onderhoudt, wil verminderen? Over dit onderwerp en de problematiek van de themalijsten wordt niet gerept in de begroting. Wanneer is de minister tot dit inzicht gekomen? Op deze manier schoffeert de minister de Kamer.
Nu onze inhoudelijke reactie. Nu de minister anderhalf jaar na het invoeren van haar beleid nog roept dat de themalijsten korter moeten en dat de structurele bilaterale relatie minder kan, bevestigt zij ons idee dat haar landenbeleid is mislukt. Zij loopt in haar eigen "lijstjesfetisjisme" vast. De zogenaamde goede landen blijken helemaal geen goede landen. Dit geldt bijvoorbeeld voor Burkina Faso, Nicaragua en Sri Lanka. Ik kan zo nog even doorgaan als wij de criteria van de minister zelf serieus nemen.
Voor een goed beleid op het terrein van goed bestuur, mensenrechten, vredesopbouw en milieu is een andere visie nodig dan een geheel willekeurig samengestelde landenlijst met een zeer beperkte budget. Tijdens het debat over de landenkeuze in juni 1999 zei de minister: "De lijst kan niet, hoewel ik dol op flipperen ben, als een flipperkast worden beschouwd. Wij moeten lange termijn programma's en een kwaliteitsslag maken door de inzet van thema- en sectordeskundigen." De minister maakt nu zelf van haar eigen lijst een flipperkast. Waar is de kwaliteitsslag gebleven? Was anderhalf jaar haar lange termijn? Welke gedegen analyse en evaluatie heeft zij gemaakt om tot die conclusie te komen? Wat moeten wij met een minister die anderhalf jaar geleden zei: twintig is een mooi getal voor het aantal landen waarmee wij een bilaterale relatie zouden kunnen hebben en nu spreekt over vijftien? Langzamerhand vragen wij ons af of iemand in dit land weet waar de minister met haar beleid naartoe wil. Kaalslag wordt langzaamaan de term die van toepassing is op het handelen van de minister.
Mevrouw Dijksma (PvdA):
Voorzit ter! Er mag natuurlijk altijd kritiek worden geleverd, maar mevrouw Karimi moet oppassen dat zij niet doorslaat. Waarop baseert zij de veronderstelling dat het landenbeleid – dat volgens mij nog in de kinderschoenen staat – is mislukt?
Mevrouw Karimi (GroenLinks):
De minister heeft een aantal criteria geformuleerd en gezegd dat alleen een bilaterale relatie wordt aangegaan met de landen die aan die criteria voldoen. Als ik de lijsten naloop van de landen die daaraan volgens de minister voldoen zoals Sri Lanka, Nicaragua, Burkina Faso en de Palestijnse gebieden en uitga van het beleid van de minister dat een ontwikkelingsrelatie is bedoeld als beloning voor goede landen, dan denk ik – met het rapport van Amnesty International in de hand – dat alle landen van die lijst moeten worden afgevoerd als de criteria strikt worden toegepast.
Mevrouw Dijksma (PvdA):
En stelt mevrouw Karimi voor om dit te doen?
Mevrouw Karimi (GroenLinks):
Nee, absoluut niet. Wij kiezen voor een heel andere benadering van een bilaterale relatie. Wij willen ons ook niet in het keurslijf van de lijstjesbenadering van mevrouw Herfkens laten persen. Dit is de kern van mijn verhaal waarop ik verder zal ingaan in mijn betoog.
Mevrouw Dijksma (PvdA):
Voorzitter! Ik vind dat mevrouw Karimi de inhoudelijke discussie die over de criteria is gevoerd, tekortdoet als zij niet erkent dat het niet gaat om een foto van een land, maar om een film. Zij doet de minister onrecht als zij suggereert dat de criteria die wij hebben opgesteld, eigenlijk niets voorstellen.
Mevrouw Karimi (GroenLinks):
Dat zeg ik ook niet. Ik zeg alleen dat wij een groot probleem hebben met de landen die op die lijst staan, als de benadering van een ontwikkelingsrelatie met een land alleen wordt toegespitst op het feit dat de ontwikkelingen zodanig moeten zijn dat wij altijd kunnen zeggen dat er sprake is van een goed beleid of een goed bestuur of ten minste dat de ontwikkelingen in die richting gaan. Het probleem zit 'm in de benadering van mevrouw Herfkens en niet in moeilijkheden in die landen zelf. Wanneer men de ontwikkelingsrelatie beperkt tot relaties van overheid tot overheid en tot begrotingssteun, dan beperkt men zijn eigen handelingsmogelijkheden. Daardoor ben je gedwongen, je alleen op de regeringen te richten die je goed acht. Dat wordt steeds moeilijker, wat ook uit de landenlijst blijkt.
Mevrouw Dijksma (PvdA):
U haalt er nu een heleboel bij en daar zouden wij lang over kunnen spreken. Misschien zouden wij het daarover ook wel eens kunnen worden, maar mijn stelling was dat u nu niet duidelijk kunt maken waarom op dit moment, amper anderhalf jaar nadat wij zijn begonnen met het landenbeleid, dat beleid al mislukt zou zijn. Ik vind dat u daarmee onrecht doet aan het werk dat wij ook hier in deze Kamer verzetten, mede op grond van de medeverantwoordelijkheid die wij hebben genomen, om van het landenbeleid een succes te maken.
Mevrouw Karimi (GroenLinks):
Ik kan nu al zeggen dat dit beleid is mislukt omdat ik zie dat de minister met de handen in het haar zit als gevolg van haar eigen landenbeleid. Ik verwijs naar haar uitspraak dat het aantal landen waarmee Nederland een bilaterale relatie heeft, kan worden verminderd. Ik verwijs naar de themalijsten die tijdens het begrotingsonderzoek aan de orde zijn geweest en naar de discussie over de invulling van het begrip "goed bestuur" enz. De minister heeft aangegeven dat zij belangrijke knelpunten aantreft bij de uitvoering van die zaken. Ik voeg daaraan nog toe de signalen die wij uit het veld krijgen. Al met al kan men zich echt serieus afvragen of men de goede weg wel is ingeslagen.
Voorzitter! Ik kom terug op de inzet die wij vanaf het begin hebben gekozen. Wij hebben reeds bij het debat over de landenselectie de minister gewaarschuwd voor haar lijstjesbeleid. Inmiddels is meer dan bekend dat de minister niet goed luistert en blijkbaar dus ook niet hoort wat de Kamer inbrengt. Tot mijn stomme verbazing zei de minister afgelopen maandag bij het in ontvangst nemen van de GroenLinks-nota over conflictpreventie waarin we forse kritiek hebben geuit op haar beleid, dat volgens haar GroenLinks geheel instemde met haar landenbeleid. Voorzitter! Ik citeer een deel van mijn inbreng uit het stenografisch verslag van het notaoverleg: "Mijn fractie is voor een benadering die meer recht doet aan de complexere wereld en uitgaat van de dynamiek in de ontwikkelingslanden en het belang van ontwikkelingssamenwerking als een politiek instrument. Wij zijn niet voor het opstellen van gekunstelde lijsten. Gezien de realiteit van ontwikkelingssamenwerking als politiek instrument en het belang van de samenhang tussen beleidsterreinen zijn themalijsten een te eendimensionaal instrumentarium. Het voorstel van GroenLinks luidt dan ook: schaf de themalijsten af. Dit zal leiden tot een betere integratie van diverse beleidsthema's." Hoe kan de minister deze duidelijke taal niet gehoord hebben?
De minister zit vast omdat ze de wereld vanuit Den Haag veel te simpel voorstelt. Ontwikkelingsprocessen zijn buitengewoon ingewikkelde processen; iedere samenleving kent eigen problemen en dynamiek. Het is natuurlijk absurd te denken dat met een simplistisch schema uit Den Haag de ontwikkelingsrelatie met alle landen ingevuld kan worden. Ons bereiken berichten uit verschillende landen dat ook de sectorale aanpak grote problemen oplevert. Programma's zijn stopgezet zonder een duidelijke vervolgstrategie. In landen waar toezeggingen waren gedaan om in bepaalde regio's voor langere tijd via bepaalde programma's aanwezig te zijn, worden projecten nu zonder pardon stopgezegd. Ik heb in ieder geval klachten gehoord uit Vietnam en Tanzania. Het is afbouwen en wegwezen.
In dit debat moet de minister helder aangeven hoe de exitstrategieën in verschillende landen hebben gewerkt en waar projecten en programma's zijn gestopt zonder duidelijke vervolgstrategie. De begroting geeft geen zicht op dergelijke belangrijke vragen. Het controleren van het beleid is juist vanwege de radicale beleidswijziging broodnodig. De informatie die hierover naar de Kamer gaat, moet duidelijk zijn.
Voorzitter! De ambassades moeten dit beleid allemaal gaan uitvoeren, en nog meer. Zij moeten nu ook toezicht houden op multilaterale instellingen en netwerken onderhouden. Gender, milieu, contacten onderhouden met NGO's, het kritisch volgen van multilaterale instellingen kun je er als diplomaat niet zomaar bij doen. Daar is specifieke expertise en training voor nodig. Kortom, waar blijft de kwaliteitsomslag? Het systeem van roulatie leidt in veel gevallen tot gebrek aan continuïteit in kennis; opgebouwde netwerken gaan steeds weer verloren. Wanneer kunnen wij de beloofde nota van de minister voor Ontwikkelingssamenwerking over een geschikt apparaat voor ontwikkelingssamenwerking verwachten?
Voorzitter! Ik zei het al: GroenLinks heeft afgelopen maandag haar nota "Met alle geweld voorkomen", een nota over conflictpreventie, gepresenteerd. Collega Marijke Vos is al er op ingegaan. Ik zal hier specifiek ingaan op het gedeelte dat het beleid van deze minister betreft. In Nederland wordt breed de constatering gedeeld dat het Nederlandse beleid voor conflictpreventie en -beheersing aan herprofilering toe is. Het verstarde landenbeleid van de minister werkt niet in het voordeel van een gericht conflictpreventiebeleid. GroenLinks doet een aantal voorstellen om het beleid in Nederland een nieuwe impuls te geven en met betere structuren en instrumenten conflictpreventie tot de core business van het buitenlands beleid en het ontwikkelingssamenwerkingbeleid te maken. Wie de nota goed leest, ziet ook dat GroenLinks de nadruk legt op een sterker beleid gericht op conflictpreventie. Dit heeft niets te maken heeft met een behoefte aan een rood, wit en blauw vlaggetje. De minister maakt er ook een karikatuur van als zij zegt dat blijkbaar iedereen – en dat zijn er velen – die voor een sterker conflictpreventie- en beheersingbeleid pleiten alleen uit zijn op een Nederlandse profilering. Het gaat om het fundamentele besef dat ontwikkelingssamenwerking dweilen met de kraan open is als zij niet gericht bijdraagt aan conflictpreventie. Het is een te luie en te laffe stelling dat alles wat we met ontwikkelingssamenwerking doen al conflictpreventie is. Er kan en er moet op dit terrein meer gebeuren.
Wij hebben onder andere een voorstel gedaan voor de oprichting van een nationale raad van conflictpreventie, een platform waarin de overheid en NGO's samen informatiestromen vergelijken en tot analyses van de landen en regio's kunnen komen. De inzet van verschillende instrumenten kan dan beter op elkaar worden afgestemd. Dat er een grote behoefte is in Nederland om met het ministerie een dialoog daaromtrent aan te gaan wordt door alle NGO's gedeeld, een overleg over meer dan noodhulp of de budgetten, maar juist ook over inhoudelijke aspecten. We zouden de minister willen vragen om zo spoedig mogelijk in gesprek te treden met ontwikkelingsorganisaties en vredesorganisatie, om te kijken op welke manier dit platform vorm kan krijgen. Is de minister daartoe bereid? Kan de Kamer over de uitkomsten worden geïnformeerd?
Verder gaf de minister tijdens het begrotingsonderzoek aan dat het GMV-programma moeilijk in te vullen is. Op mijn verzoek heeft zij een brief gestuurd, waarvoor mijn dank, waarin zij over de knelpunten en invulling per land spreekt. Een voorbeeld maakt duidelijk dat de minister en wij blijkbaar op verschillende golflengtes zitten. Over Colombia schrijft zij: "vanwege ontwikkelingen in het vredesproces" (...) "is het niet mogelijk een goed GMV-beleid te starten". Dat moet zij mij uitleggen. In Colombia hebben we inderdaad met een conflict te maken en met vallen en opstaan wordt er gewerkt aan een vredesproces. In onze optiek van conflictpreventie- en beheersing gaat het nu juist om activiteiten in dit soort landen. Het gaat erom dat er in dergelijke landen een gericht beleid komt. Als zij met deze zin bedoelt dat zij omdat er geen vrede is ook niets kan bijdragen aan vredesopbouw dan hebben wij een fundamenteel meningsverschil over de invulling van conflictpreventie en vredesopbouw.
Voorzitter! Wij vinden dat het inhoudelijk mogelijk moet zijn om voor een conflictpreventiebeleid noodhulp, wederopbouw, vredesopbouw en ontwikkelingssamenwerking in te zetten. De budgetten voor het GMV-programma, zowel gedelegeerd als centraal, moeten verhoogd worden. Wij zullen amendementen indienen voor het verhogen van het budget voor het GMV-programma.
Een geïntegreerde regionale aanpak ten opzicht van brandhaarden is broodnodig. Een voorbeeld is het Grote Merengebied. Actueel, ook omdat de minister voorstelt met Rwanda een structurele bilaterale ontwikkelingsrelatie aan te gaan. Wij hadden al eerder gezegd dat die samenwerking tot de mogelijkheden zou moeten behoren. Maar Rwanda als een land met een goed bestuur en goed beleid te beschouwen aan wie we begrotingssteun gaan gegeven, gaat ons veel te ver. We willen wel dat Nederland met een substantieel budget aanwezig blijft, maar bijvoorbeeld met geoormerkte budgetten in het onderwijs en de gezondheidszorg. Belangrijker is dat eindelijk de regering, beide ministers, met een geïntegreerde beleidsnota voor het Grote Merengebied komt, waarin de kwesties van ontwikkeling en vrede integraal aandacht krijgen. Is de regering bereid om met een dergelijke nota te komen? Anders overweeg ik op dit terrein een motie in te dienen.
De manier waarop flexibel omgegaan kan worden met de verschillende vormen van ontwikkelingssamenwerking is ook van groot belang voor Eritrea en Ethiopië. Kan de minister bevestigen dat er naast noodhulp in die twee landen ook een gericht wederopbouwprogramma wordt ingezet, ook als er bijvoorbeeld nog geen sprake is van een vredesakkoord? Het is een van de ijkpunten die de regering heeft genoemd voor het hervatten van de ontwikkelingsrelatie met die landen. Tussen noodhulp en begrotingssteun liggen vele mogelijkheden. Graag ook een reactie van de minister op de rol van Burkina Faso, dat fungeert als wapentussenhandelaar en diamantenafnemer en dat op deze wijze indirect betrokken is bij de conflicten in Sierra Leone en Liberia.
Vluchtelingen en ontheemden en de positie van de UNHCR moeten ook een belangrijk punt van aandacht zijn. In Pakistan heb ik zelf gezien dat UNHCR beschikt over ƒ 10 per jaar per vluchteling. Dat kan natuurlijk niet. Kan de regering nog aangeven wat zij bilateraal en in andere verbanden kan doen om de positie van UNHCR te versterken?
Het ingevoerde bilaterale beleid heeft ook desastreuze gevolgen voor het milieubeleid. Bij het begrotingsdebat van verleden jaar besteedde ik hier ook al aandacht aan. De Kamer organiseerde dit jaar ter voorbereiding van de begrotingsbehandeling een rondetafelgesprek over milieu en ontwikkeling, waar de heer Apostolou ook al naar verwees. De kritiek die werd geuit op het beleid van de minister, was niet gering. Ik beperk me echter tot de volgende voorstel len. Aan een vraaggestuurde ontwikkelingsrelatie wordt door de minister veel lippendienst bewezen. Voor een goed milieubeleid in relatie tot armoedebestrijding in ontwikkelingslanden kan zij een analyse laten uitvoeren van problemen en vragen die er zijn bij een aantal ecoregio's. Milieuvraagstukken zijn niet binnen de landsgrenzen op te lossen; overstromingen in Bangladesh, Vietnam of Mozambique, drie landen waarmee wij bilaterale relaties hebben, maken dit duidelijk. Hier is een regionale aanpak voor nodig. Ik zou de minister willen vragen om op korte termijn met een analyse te komen van een aantal ecoregio's en aan te geven wat de mogelijkheden voor Nederland zijn om voor deze regio's een langetermijnbeleid in te zetten. Misschien helpt het om steun van de minister te krijgen als ik vertel dat ook de Wereldbank nut en noodzaak van de gerichte benadering van de eco-regio's inziet. Graag een reactie.
De minister zegde bij de begrotingsbehandeling 2000 toe dat zij nog eens zou kijken of er voldoende milieudeskundigheid op ambassades is en of er voldoende capaciteit is. Kan de minister de Kamer inlichten over haar bevindingen?
Over één punt van vorig jaar hoeven we ons gelukkig niet druk meer te maken: het clean development mechanism zal niet meer uit de ODA-gelden betaald behoeven te worden. Wij zijn natuurlijk heel erg verheugd dat na al het tegenstribbelen van de coalitiepartijen ons inzicht eindelijk gemeengoed is geworden. Het was natuurlijk prachtig, de heer Apostolou een compliment aan de minister te horen geven omdat zij de verworpen motie van mijn collega Van Middelkoop en mij uitvoert.
Kortom, voorzitter, de minister moet zich ernstige zorgen gaan maken over haar nalatenschap bij het OS-beleid als zij geen fundamentele wijziging in haar koers brengt. Oorspronkelijk was ik van plan ook iets te zeggen over de stijl van de minister en de gevolgen daarvan voor het draagvlak voor ontwikkelingssamenwerking. Tijdens het debat over technische assistentie is daar naar mijn mening echter voldoende over gezegd. Ik hoop dat de minister er alles aan zal doen om een herhaling van de situatie zoals die rondom de technische assistentie te voorkomen. Wij zijn ook om een geheel andere reden verheugd dat de felle aanval op de technische assistentie vooral retoriek was en dat erkend wordt dat er ook een hoop goeds gebeurt op dit terrein. GroenLinks is hier verheugd over, want wij maakten ons al zorgen over de vraag hoe we in de toekomst nog een oud-minister voor Ontwikkelingssamenwerking moeten uitzenden die, uiteraard op verzoek van het desbetreffende land, een paar jaartjes premier in een ontwikkelingsland wil zijn.
De heer Hessing (VVD):
Voorzitter! Ik volg met belangstelling de wijze waarop minister Herfkens bezig is om het beleid op gebied van ontwikkelingssamenwerking te actualiseren. Haar intenties spreken mij zeer aan. Het beleid moet effectiever worden, meer vraaggericht, met een sectorale benadering, met samenwerking in partnerships, enz. Ik heb het gevoel dat de minister bezig is met een cultuuromslag; een omslag in denken en doen, van input naar output, van aanbod naar vraag, van goede intenties naar concrete resultaten. Als dat de marsroute is, mag de minister rekenen op de steun van de VVD.
De hoofddoelstelling van ontwikkelingssamenwerking, namelijk armoedevermindering, spreekt ons zeer aan. Ook de onderverdeling in vier samenhangende componenten, te weten economische ontwikkeling, sociale ontwikkeling, natuur en milieu, en de cluster goed bestuur, mensenrechten en vredesopbouw, vinden wij een zinvolle. Het zal dan ook niet verbazen dat wij zeer verbaasd zijn dat die fraaie doelen geen vervolg krijgen in de vier daarmee overeenkomende beleidsartikelen. Integendeel, de minister legt ons drie kanaalgerichte artikelen voor. Maar, mevrouw de minister, kanalen zijn toch geen doelen? De antwoorden op de feitelijke vragen 100 en 102, naar het waarom daarvan, zijn ontwijkend. De uitgangspunten van VBTB schijnt de minister nog niet echt geïnternaliseerd te hebben. Maar wat erger is, is dat vraag 107 ernstig is gemaltraiteerd. De essentie van die vraag wordt gewoon weggelaten. De vraag luidde: Wat zijn de doelen, de beoogde resultaten, de geplande activiteiten en de daarbij behorende middelen? Dit conform VBTB. Kan de minister verklaren waarom dit deel van de vraag is zoekgeraakt en niet is beantwoord? Maar wat nóg erger is, is dat de vraag vervolgens beantwoord wordt met alleen maar inputgegevens: hoeveel geld gaat naar welke landen. En niets over doelen, resultaten en activiteiten. Ik denk dat dit illustratief is voor het achterhaalde inputdenken. Kan de minister toelichten waarom zij nog niet meedoet met VBTB?
Effectiviteit is het belangrijkste criterium voor de VVD. Daarom willen wij beter inzicht in wat de minister voor Ontwikkelingssamenwerking gaat doen. Welke doelen stelt zij zich? In welke landen? Met welke beoogde resultaten? En met welke activiteiten en middelen? Die informatie ontbreekt nog steeds en dat maakt de beoordeling van de effectiviteit van het beleid zo goed als onmogelijk. Voor het bepalen van de effectiviteit is ook de vraag naar de uitvoering van groot belang. De minister zegt daarover zelf op pagina 13 van de memorie van toelichting dat in een verantwoorde kanaalkeuze de hulp geleid wordt via het kanaal dat in de betreffende situatie het effectiefst is. Prima, mevrouw de minister, zo hoort dat! Maar doet de minister dit dan ook? Kan zij inzichtelijk maken dat zij dit goede uitgangspunt zelf ook in praktijk brengt? Wil zij dit eens illustreren, bijvoorbeeld voor een thema als onderwijs, lokale economie of water? Wat gebeurt er op die terreinen in bilateraal, multilateraal en particulier opzicht? Wat gebeurt er in totaal of bijvoorbeeld voor Burkina Faso, Indonesië of Zambia?
Het beoordelen van de effectiviteit is met name moeilijk bij de VN-organisaties, mede door de wijze waarop onze financiële steun aan die organisaties is georganiseerd. Wij moeten ons op dat punt veel zakelijker opstellen; wij moeten veel duidelijker verantwoording vragen in termen van resultaten. Nog beter is result based budgeting. Ik kom hier nog op terug.
Economische verzelfstandiging is van groot belang. Vorig jaar hebben wij over dit onderwerp een Kamerbreed gesteunde motie aangenomen. Helaas is die motie niet uitgevoerd. In die motie werd in de eerste plaats nadere aandacht gevraagd voor deze onderwerpen, zowel in diverse landenprogramma's als in de centraal aangestuurde instrumenten. In de motie werd verder gevraagd om de Kamer nader te informeren over de voortgang hiervan en eventuele budgettaire consequenties mee te nemen in de Voorjaarsnota. Alledrie de punten zijn niet uitgevoerd. Als antwoord op een schriftelijke vraag daarover lees ik dat wij een notitie krijgen. Dank voor die notitie, mevrouw de minister, maar dat was niet de vraag. Laat ik het van de positieve kant benaderen. De intenties van de minister zijn goed, maar het is haar nog niet gelukt om de motie uit te voeren. Misschien wil zij haar leven beteren en ons vandaag alsnog vertellen hoe de notitie Ondernemen tegen armoede doorwerkt in de begroting voor 2001 of hoe zij de komende maanden zal laten zien dat zij de motie van vorig jaar alsnog gaat uitvoeren.
De notitie Ondernemen tegen armoede is door ons vorige week ontvangen. Collega's hebben er ook al op geduid en ik herhaal het: we hebben er wel lang op moeten wachten. Maar laten we ook dit weer van de positieve kant bekijken: de eerste indruk is dat de notitie beslist een stap in de goede richting is. Op bladzijde 44 en verder van de notitie komen enkele interessante suggesties naar voren: de duiding van mogelijkheden, zowel bilateraal, als multilateraal, alsmede de clustering rond begrippen zoals kennis, rendement en risico. Ik denk dat we moeten afspreken dat we deze notitie zo spoedig mogelijk met elkaar bespreken, zowel wat betreft de aanpak, als wat betreft de verdere uitwerking daarvan.
Maar afgezien van de notitie is er de vraag wat de minister concreet gaat doen in 2001 om de lokale economie in ontwikkelingslanden te bevorderen. Als ik kijk naar de tabel op bladzijde 66, zijn er eigenlijk maar twee landen waar dit als sector is opgevoerd. En als u mij vraagt heel ruim te denken, zou ik natuurlijk ook de thema's rurale ontwikkeling daaronder kunnen tellen. Maar ik denk dat dit een beetje onzuiver is en zelfs dan komen we hooguit op acht landen. Ik vind dat toch erg mager. Waarom bevorderen we niet dat in alle 22 landen gewoon keihard aan de lokale economie gewerkt gaat worden? Duurzame economische ontwikkeling is van essentieel belang voor mensen in alle ontwikkelingslanden.
Het budget is overigens, mevrouw de minister, gedaald van 496 mln. in 2000 naar 446 mln. voor 2001; dat wil zeggen 50 mln. minder. Daarbinnen zit er nog een plus van 25 mln. voor Indonesië. Effectief is er dus eigenlijk 75 mln. minder beschikbaar voor andere landen. Ik vind dat niet echt een stimuleren van de duurzame economische ontwikkeling.
Mevrouw Dijksma (PvdA):
Voorzitter! Ik wilde even weten of ik het goed begrepen heb, dat de heer Hessing de notitie Ondernemen tegen armoede nóg een keer wil bespreken. Ik had een beetje de indruk dat we dat nu zouden doen.
De heer Hessing (VVD):
Nee ik wil hem niet nóg een keer bespreken. Ik wil hem één keer bespreken. Dat doen we binnenkort, zodat we ruim aandacht aan die nota kunnen geven, met alle plussen en minnen. Ik vind het niet verstandig om die nota nu en detail, in het kader van deze begrotingsbehandeling, aan de orde te stellen. Daar is hij te interessant voor en daar heeft hij ook een te grote impact voor, denk ik.
Mevrouw Dijksma (PvdA):
Maar u citeert zelfs uit bladzijden van de nota; vandaar dat ik de veronderstelling had dat we hem nu ook meenemen. Dat heb ik in ieder geval wel gedaan.
De heer Hessing (VVD):
Nee, het lijkt me dat we nota dan geen recht doen. Ik vind hem dermate substantieel en interessant dat we hem gewoon in een passend algemeen overleg aan de orde zouden moeten stellen.
Voorzitter! Onderwijs is van eminent belang voor ontwikkeling; daarom moet basisonderwijs een zeer hoge prioriteit hebben in het kader van duurzame sociale ontwikkeling. Vorig jaar heeft de Kamer hierover een motie aangenomen – ook die was Kamerbreed –, met als opdracht aan de minister om méér te doen aan basisonderwijs. Noch uit de begroting, noch uit het antwoord op de feitelijke vraag 162 blijkt echter dat er méér aan gedaan wordt. In de memorie van toelichting staat weliswaar dat er 27 mln. méér naartoe zou gaan, maar dan wel verspreid over dertien landen. Als we kijken naar artikel 14.08 en Indonesië apart houden, dan loopt het budget terug met 16 mln. Op de bladzijden 62 en 63 van de memorie van toelichting probeert de minister nog eens uit alle hoeken en gaten geld toe te rekenen aan onderwijs, en komt dan al majorerend uit op ongeveer 500 mln. Ik heb heel grote twijfels over die rekensom. Maar ook dan gaat nog slechts 6% van het Nederlandse ODA-budget naar onderwijs. Dat is weinig, dat is veel te weinig, zeker als we de doelstel ling "basisonderwijs voor iedereen in 2015" waar willen maken. Laten we ons dáár sterk voor maken. Immers, onderwijs is de meest rendabele investering in duurzame sociale ontwikkeling. Van mij zou er 100% van het budget naartoe mogen. Nog steeds zijn er meer dan 100 miljoen kinderen zonder basisonderwijs en bij ongewijzigd beleid is dat in 2015 nog steeds het geval. Daarom doe ik nogmaals een beroep op de minister voor Ontwikkelingssamenwerking: doe meer, doe veel meer, aan basisonderwijs. Deze zaak is voor ons zo belangrijk, dat ik overweeg hierover een motie in te dienen.
In het verlengde hiervan heb ik nog een tweede verzoek aan de minister: wilt u ons eens informeren over de voortgang van de afspraken die gemaakt zijn in Dakar, in april van dit jaar? Wat is daar afgesproken over de voortgangsbewaking? Hoe is de stand van zaken in diverse ontwikkelingslanden: welke plannen van aanpak zijn daar en zijn er partnershipprogramma's in die landen? Hoe wordt daaraan bijgedragen en door wie? Waar zitten de zwakke plekken en wat gaan we eraan doen? Ik zou de minister willen vragen ons daarover te informeren, bijvoorbeeld in of vóór april volgend jaar.
Ook de watersector is van groot belang voor ontwikkeling, zowel als basisvoorziening voor mensen in ontwikkelingslanden als in verband met de politieke en sociale stabiliteit in diverse regio's. Vanmorgen kwam aan de orde de rol van water in het Midden-Oosten. Maar ook elders, eigenlijk in ieder land, speelt water een cruciale rol. Daarom moet Nederland ook in deze sector meer doen, mede omdat er in Nederland veel expertise op dit terrein aanwezig is die bijvoorbeeld prima in een "partnership" met de Wereldbank kan worden ingebracht. Wanneer kan de Kamer de toegezegde notitie op dit punt tegemoetzien? Is dat nog dit jaar? Kan de minister ons informeren over de voortgang bij de in maart dit jaar op het Wereldwaterforum gemaakte afspraken? In dit verband wil ik graag een woord van waardering uitspreken voor collega Van den Berg, die zich erg inzet op dit gebied. Ik steun hem van harte. Water is een essentiële levensvoorwaarde voor iedereen, dus ook voor mensen in ontwikkelingslanden.
In het kader van het bilaterale ontwikkelingssamenwerkingsbeleid bestaan er uiteraard landenprogramma's voor de 18+4 landen waarmee Nederland een structurele ontwikkelingssamenwerkingsrelatie onderhoudt. Ik wil die programma's graag zien. Het enige dat wij als Kamer weten, is de tabel op bladzijde 66 van de begroting. Ik vraag mij af of dat voldoende is om de begroting goed te keuren. Dat lijkt mij niet. Daarom wil ik de minister met klem verzoeken de Kamer jaarlijks een of twee A4'tjes per land te doen toekomen waarop de kerninformatie van de Nederlandse betrokkenheid staat vermeld: in welke sectoren zijn wij actief, welke doelen willen wij bereiken, welke zijn de beoogde resultaten; welke activiteiten, welke middelen en welke prestaties. Dat is toch niet te veel gevraagd om een allocatie van 3,3 mld. per jaar goed te keuren?
Recent hebben wij op uitdrukkelijk verzoek van de Kamer een document ontvangen over Bangladesh, Sri Lanka en Vietnam. Dat is een stap in de goede richting. Wij moeten dat zo spoedig mogelijk bespreken. De eerste indruk is dat het een erg analytisch stuk is, sterk inputgericht en zonder de zojuist bedoelde verantwoordingsinformatie. Wat ook opvallend was, is dat de minister in de aanbiedingsbrief spreekt van een "briefing document". Met alle respect, ik hoef niet door de minister voor Ontwikkelingssamenwerking te worden gebrieft. De minister moet gewoon verantwoording afleggen conform de eisen die de Kamer daaraan stelt. De VVD wil überhaupt een veel betere verantwoording van de zijde van de minister voor Ontwikkelingssamenwerking in den brede over het OS-beleid.
De heer Van Middelkoop (RPF/GPV):
Hoe verhoudt het verstrekken van inlichtingen over alle landen op een aantal parameters zich tot de afspraak die de vaste commissie heeft gemaakt, namelijk dat wij er om de zoveel tijd een paar landen uitlichten waarover wij informatie vragen die wij vervolgens gaan bespreken? Dat vind ik een heel goede procedure. Ik voorspel de heer Hessing dat, als zijn verzoek wordt gehonoreerd, wij erg veel informatie krijgen die wij nauwelijks kunnen behappen. Ik kies liever een paar keer een paar landen uit, zoals wij nu doen, dan te vragen wat nu extra wordt gevraagd. Of heb ik het niet goed begrepen?
De heer Hessing (VVD):
Jawel. Ik zie ook uw probleem wel. Daar moeten wij met elkaar over praten. Als je strikt in de leer bent, moet je zeggen dat wij de begroting niet kunnen goedkeuren als wij niet min of meer weten wat er met de allocaties in de landen gaat gebeuren. Naar mijn gevoel kun je dat, als je dat wilt, heel makkelijk op één A4'tje per land samenvatten en kun je de Kamer die informatie voor de behandeling van de begroting verstrekken. Het is weinig extra werk, want de informatie is er. Ik heb er echter ook volstrekt begrip voor, zoals de minister vorig jaar opmerkte, dat wij misschien nog niet zover zijn. In dat geval is het, lopende dat proces, misschien niet zo onverstandig om door te gaan op de nu gekozen koers en een keer per drie maanden te kijken naar de ontwikkeling in enkele landen. Dat heeft overigens voornamelijk ten doel om meer in de diepte naar de landen te kijken. Met de A4'tjes doelde ik op begrotingsverantwoordingsinformatie in enge zin.
Wat het landenbeleid betreft, stemt de VVD-fractie niet in met het toevoegen van Rwanda aan de lijst. Er is geen sprake van goed bestuur en het land voert nog steeds oorlog in Congo. Ik hoorde net mevrouw Dijksma zeggen dat wij die lijst misschien wat politieker moeten maken en dat Rwanda er toch wel bij mag, ook al is het geen "donordarling". Als wij echter dat als criterium nemen, dan wordt het een volstrekte willekeur met die lijst. Ik was juist zo blij dat de minister een paar duidelijke criteria had ontwikkeld. Als de minister nu aanleiding ziet om van koers te veranderen, die criteria te flexibiliseren of wat dan ook, dan is dat op zichzelf bespreekbaar. Maar wij hebben een afspraak gemaakt over het toepassen van vrij harde criteria, wat overigens wat mij betreft eerder moet leiden tot landen op de "uitvoegstrook" dan tot landen op de "invoegstrook". Ik ben er geen voorstander van om los daarvan de zaak politieker te maken, zoals mevrouw Dijksma voorstelde, en allerlei landen toe te voegen die misschien in het proces kunnen worden meegenomen.
Mevrouw Dijksma (PvdA):
De heer Hessing heeft natuurlijk volledig recht op zijn eigen opvattingen in dezen. De beslissing om Rwanda op de landenlijst te zetten, is niet plotseling genomen: het land stond al een jaar op de "invoegstrook". Op de lijst staan meer landen die op de een of andere wijze betrokken zijn bij conflicten. Sterker nog: wij zien een tendens dat in ontwikkelingssamenwerking de rol van conflicten sowieso groter wordt, of we dat nu leuk vinden of niet. Als we de stelling van de heer Hessing blijven aanhouden, betekent dat dat we straks nergens meer zitten.
De heer Hessing (VVD):
Met respect: het is niet míjn stelling, het is onze stelling. Wij hebben met z'n allen een aantal criteria geaccordeerd. Het is van tweeën één: óf we flexibiliseren de criteria – daarover valt met mij te praten – óf we zeggen: conform de criteria gaat een land wel of niet op de invoegstrook. Als u op basis van de huidige criteria vraagt of Rwanda toe is aan invoegen, zeg ik wat mijn fractie betreft: "nog lang niet".
Mevrouw Dijksma (PvdA):
Ik denk dat die criteria allang flexibel waren. Immers, bij de landenlijst hebben we steeds gezegd dat het niet alleen maar om de macht van het getal gaat, bijvoorbeeld om de mate van armoede, maar dat we daarin steeds flexibel zijn geweest. We hebben daarbij gekeken naar ontwikkelingen in landen en naar opportuniteit om ergens aanwezig te zijn. Ik zou het wel jammer vinden als de VVD-fractie die rol van ontwikkelingsbeleid afwijst. U zegt dat u dat niet doet, maar waarom dan toch dat negatieve oordeel?
De heer Hessing (VVD):
Ik wijs dat niet af, maar dan moeten we er met elkaar over praten. Als we gezamenlijk tot het oordeel komen dat aan de criteria die nu ten grondslag liggen aan de lijst iets moet worden veranderd, is dat – ik zeg dat nogmaals – bespreekbaar, misschien zelfs inclusief uw idee om een land een duwtje in de goede richting te geven. Maar laten we dat dan open met elkaar afspreken. U bent nu een beetje hypocriet: we hebben een strenge lijst, maar we leven er niet meer helemaal naar. Daarmee heb ik het een beetje moeilijk: het is van tweeën één.
Mevrouw Dijksma (PvdA):
Maar we praten er nu toch over? Wanneer moeten we er dan op een andere manier over praten? Dit is toch het moment, ook voor uw fractie, om te laten zien waar u staat en waar u naar toe wilt? Ik ben blij dat u zegt, een flexibel landenbeleid te willen voeren, maar wanneer komt u daarmee over de brug?
De heer Hessing (VVD):
Ik ben niet aan zet om het initiatief te nemen om de criteria aan te passen. Er liggen criteria. Als ik tegenover die criteria het invoegen van Rwanda toets – dat wordt mij gevraagd – zeg ik dat dat nog niet klopt met de criteria. Rwanda hoort nog niet te worden ingevoegd. Een andere vraag is of we langzamerhand niet moeten gaan nadenken over een flexibilisering van de criteria. Dat lijkt mij bespreekbaar, zij het dat de regering daarbij aan zet is. Die moet daarvoor het initiatief nemen.
De heer Van Middelkoop (RPF/GPV):
Ik heb ook de stelling betrokken dat Rwanda nog niet op de landenlijst hoort. Langzamerhand begin ik te begrijpen dat het iets ingewikkelder ligt. Als ik dat zeg, heb ik er geen bezwaar tegen dat wordt doorgegaan met wat nu gebeurt in het kader van rechtspraak, democratisering enzovoorts. Naar mijn overtuiging praat je dan echter over de themabenadering, wat op zichzelf de plaatsing op de landenlijst niet rechtvaardigt. De minister moet daar morgen maar op reageren. Maar anders zijn wij bezig met versoepeling van de criteria, en dat is iets te gemakkelijk. Maar de heer Hessing is het met mij eens dat de projecten in Rwanda die nu in de door mij genoemde zin lopen, kunnen doorgaan?
De heer Hessing (VVD):
Zeker. Een verdere stimulering van Rwanda om vooral nog even door te gaan en wellicht te gelegener tijd in te voegen, is op haar plaats.
Voorzitter! Er ligt tevens een lijst van 18 GMV-landen. Wanneer komt het GMV-beleidskader naar de Tweede Kamer? Kunnen we afspreken dat dat begin volgend jaar gebeurt? De notitie van GroenLinks illustreert de belangstelling van de zijde van de Tweede Kamer om over GMV te spreken.
Wat doen we in Afrika? Afrika behoeft speciale aandacht: humanitair, economisch en geostrategisch. Elf van de tweeëntwintig programmalanden liggen in Afrika. Er zijn grote problemen, maar er zijn ook grote kansen. Nederland kan een voortrekkersrol spelen in het Special program of assistence for Africa. In Global coalition for Africa kan meer aandacht geschonken worden aan de ontwikkeling van de private sector. Wat zal Nederland daar concreet aan doen? Ik roep in dit kader mijn collega's op om het voorziene algemeen overleg over Afrika niet te blijven uitstellen.
Voorzitter! Een relatief nieuw thema binnen ontwikkelingssamenwerking is de cohesie. De minister voor Ontwikkelingssamenwerking verdient lof voor haar inzet op dit punt, zowel voor de onderkenning van het fenomeen, als voor de moed om er iets over te zeggen. Ik kan niet anders dan de minister aanmoedigen om daarmee door te gaan.
Het EU-landbouwbeleid is een groot kwaad. Het frustreert de ontwikkelingen in Afrika en andere minst ontwikkelde landen. Ghana ziet geen andere uitweg meer dan ook zelf maar landbouwsubsidies te verstrekken om de EU-subsidies te matchen. De brief van minister Brinkhorst van 2 oktober jl. geeft interessante aanzetten, maar illustreert tegelijkertijd dat de EU-landbouwsubsidies een grote negatieve impact hebben in de Europese Unie, maar vooral op de ontwikkeling in Afrika. Wat gaat de minister voor Ontwikkelingssamenwerking daar verder aan doen?
Voorzitter! Ik kom op het punt van de Europese Unie. Ook dit vereist onze aandacht want het OS-beleid is zeer zorgwekkend en wij zijn niet bij machte om er iets aan te doen.
Mevrouw Dijksma (PvdA):
Het onderwerp van de landbouwsubsidies intrigeert mij in hoge mate. Ik ben het geheel met de heer Hessing eens, ook wat betreft de vraag aan de minister voor Ontwikkelingssamenwerking. Zal deze vraag namens de VVD-fractie ook bij de behandeling van de landbouwbegroting worden gesteld?
De heer Hessing (VVD):
Ik zal mijn best doen om dat te bevorderen.
Mevrouw Dijksma (PvdA):
Dat lijkt mij uitstekend.
De heer Hessing (VVD):
Voorzitter! De beantwoording van de feitelijke vragen 96 en 132 is eigenlijk illustratief voor de problematiek in de Europese Unie met betrekking tot het ontwikkelingssamenwerkingsbeleid. In antwoord op vraag 96 stelt de minister: "Er wordt thans hard gewerkt aan de kwaliteit en de effectiviteit van de hulp (zie tevens het antwoord op vraag 132)". De vraagstelling van vraag 132 is hoopgevend en luidt als volgt: "Wat gaat de Europese Unie doen om de effectiviteit van haar OS-beleid te vergroten?". En wat staat er als antwoord? "Zie het antwoord op vraag 96." Dat is nu van het kastje naar de muur gestuurd worden. Dus blijft de vraag wat de Europese Unie gaat doen om de effectiviteit van haar OS-beleid te vergroten, met natuurlijk daaraan gekoppeld de vraag mijnerzijds of de minister die vraag alsnog kan beantwoorden.
Toch is het al met al wel triest. Wij vinden allemaal dat het OS-beleid van de Europese Unie faalt. De minister vindt dat, de Kamer vindt dat, de Europese Commissie vindt dat, en toch gaat het gewoon door. Dat is toch onvoorstelbaar? Willens en wetens gaat daar goed geld "down the drain". Waarom? Niet in het belang van de mensen in ontwikkelingslanden. Daar zijn wij het over eens, Alleen ter meerdere eer en glorie van de bureaucratie te Brussel, mijnheer de staatssecretaris. En dat accepteert de minister ten laste van het budget van OS? Ik vind het diep triest. Het beste lijkt mij dat wij gewoon stoppen met ontwikkelingssamenwerking via de Europese Unie. Het is namelijk weggegooid geld.
Voorzitter! Het beleid van de multilaterale organisaties moet worden aangepast en de financiering ervan moet transparanter. De VVD pleit in dit verband voor een zakelijke benadering. Ik denk daarbij met name aan meer nadruk op effectiviteit, samenwerking en financiering op basis van specifieke en inhoudelijk georiënteerde trust funds en partnerships, het oormerken van bijdragen en op resultaat gebaseerde financiering, result based budgeting. En dus, mevrouw de minister, veel minder of gewoon geen algemene bijdragen zonder meetbare resultaatsverplichting. Eerder vanmiddag heeft mevrouw Dijksma haar verontwaardiging over de hoge overhead aldaar uitgesproken. Ik heb overigens de indruk dat de notitie met de weidse titel "Samenwerken voor effect op weg naar een internationale ontwikkelingsarchitectuur" ook enigszins die kant opgaat, maar toch nog sterk hangt op de institutionele infrastructuur. De VVD ziet liever een zo functioneel mogelijke benadering. In ieder geval biedt de notitie een interessante analyse en dito gedachten met betrekking tot het beter functioneren van en de samenwerking met de multilaterale organisaties. Het lijkt mij verstandig dat wij ook die notitie op korte termijn bespreken. In lijn met deze gedachte ligt het voor de hand ook de systematiek van de financiering van multilaterale organisaties te overwegen. Thans zijn er veel te veel algemene bijdragen zonder resultaatsverplichting. Wij moeten de financiering meer koppelen aan concrete programma's, trust funds en partnerships. Dat geeft ook de mogelijkheid om beleidsmatige interventies op boardniveau met gerichte bijdragen te ondersteunen. Dat kan de effectiviteit van de multilaterale organisaties zeer ten goede komen. Is de minister het met deze benadering eens? Overigens is het wel jammer dat ik pas na herhaald vragen, eerst via feitelijke vragen en later nog eens via het begrotingsonderzoek, een overzicht heb gekregen van de bijdragen aan de multilaterale organisaties in 2001. Dat had toch gewoon in de begroting moeten staan?
Voorzitter! Aansluitend op deze laatste opmerking moet mij van het hart dat de voorliggende begroting niet uitblinkt door inzichtelijkheid. Integendeel, op dat punt schiet de begroting echt tekort. In de eerste plaats is het lastig dat de memorie van toelichting is gebaseerd op de beoogde nieuwe indeling en niet aansluit op de begrotingsstaat. Verder is de tekst sterk inputgericht en tamelijk wollig. Concrete informatie over allocaties per sector, per land en per thema ontbreekt. Een eenvoudige vraag: hoeveel geld gaat er naar de sector onderwijs in Zambia en hoeveel daarvan bilateraal, multilateraal of via particuliere kanalen? Die vraag is niet te beantwoorden op basis van de begroting. Die informatie is ook niet aanvullend beschikbaar. Dat moet echt beter. Er staat ook nauwelijks informatie in over doelen en beoogde resultaten. De begroting voldoet nog niet aan de eisen van VBTB. De vraag is opportuun of de beschikbare informatie voldoende is om de begroting goed te keuren.
De tabel op de bladzijden 56 en 57 met internationale indicatoren is zinledig in het kader van de Nederlandse begroting voor ontwikkelingssamenwerking. Erger nog, de tabel is misleidend. De minister zegt zelf: er is geen causale relatie tussen onze bijdrage en deze internationale indicatoren. Dat klopt, maar dan moet de minister dat ook niet suggereren. Deze tabel hoort niet thuis in deze begroting.
Voorzitter! Bij de nieuwe indeling van de begroting zoals beoogd voor 2002 heeft de Kamer een aantal serieuze vraagtekens geplaatst. De minister heeft gekozen voor drie kanaalgerichte artikelen. Ik had liever vier inhoudelijke beleidsartikelen gezien. De begroting moet in ieder geval meer conform VBTB worden opgesteld, dus meer informatie over doelen, beoogde resultaten, activiteiten, middelen en prestaties. In het jargon: dramp. Dat moet, ook als de minister vasthoudt aan de indeling in de kanaalgerichte verzamelartikelen. De bedoelde dramp-informatie moet dan per land, per programma, per trust fund of per partnership worden verstrekt, eventueel aanvullend op de begroting. Het nieuwe beleidsartikel 8 is volstrekt appels en peren. Het is misschien beter om een aantal subartikelen te verdelen over bijvoorbeeld vier enigszins zinvolle clusterartikelen.
Ten slotte nog niets over prestatiemeting. Ik verwijs daarvoor naar de brief van 9 mei en dan vooral naar de bladzijden 17 en 18. De daarin genoemde instrumenten lijken mij prima. Maar, mevrouw de minister, alstublieft niet weer allerlei proefprojecten. Ga dit nu eens gewoon doen en dan vooral kort en zakelijk.
De heer Ter Veer (D66):
Mijnheer de voorzitter! Dit kabinet is halverwege de rit. Bij haar aantreden heeft minister Herfkens er geen twijfel over laten bestaan dat zij niet onopgemerkt de scepter op deze portefeuille zou zwaaien. Met instemming van de Kamer werd in de achterliggende tijd een drastische reductie van het aantal landen waarmee wij een bilaterale relatie onderhouden teruggebracht tot 21. Vraag is: hoe verloopt de exitstrategie in de landen waar deze intensieve relatie wordt afgebouwd? Terecht is dit keuzeproces en uiteindelijke vaststelling van de lijst met grote betrokkenheid van de Kamer gebeurd. Ziet minister Herfkens reden om in de lijst van 18+4 nog wijzigingen aan te brengen nu Rwanda is toegevoegd? Ik spits dit nog wat toe. Hoe staat het met de doelstelling om 50% van deze bestedingen in Afrika te doen?
Ik heb een aantal opmerkingen over Ethiopië en Eritrea. Met instemming van de Kamer is besloten dat Nederland deelneemt aan UNMEE. In de laatste officiële brief van minister Herfkens over het onderwerp bilaterale relaties met de landen Ethiopië en Eritrea over dit onderwerp heet het dat afhankelijk van de ontwikkelingen in het vredesproces in de loop van 2001 er gedacht wordt aan het voorzichtig weer ontdooien van de bevroren bilaterale hulprelatie. De fractie van D66 is het daar niet mee eens. Wij menen dat het in de rede ligt vanaf nu te beginnen met het intensiveren van de diplomatieke contacten met deze beide landen. Het doel moet uiteraard in de eerste plaats de voortgang in het vredesproces zijn. Tegelijkertijd moet er worden gewerkt aan de wederopbouw en het herstel van de maatschappelijke verhoudingen. Wij menen dat de aanwezigheid van Nederlandse militairen in Ethiopië en Eritrea een ideale kans biedt om direct in de eerste zes maanden van de UNMEE-actie een grote stap voorwaarts te zetten met de normalisering van de wederzijdse betrekkingen. Ook de maatschappelijke stabiliteit kan door de bilaterale samenwerking een impuls krijgen. Eigen waarneming destijds in Cambodja heeft mij geleerd dat er een goede wisselwerking kan uitgaan van militaire aanwezigheid, net als van het geven van impulsen via projecten. Die maken een normalisering van het dagelijks leven mogelijk.
Grote betrokkenheid van de Kamer was er ook bij de aanwijzing van het Foster parents plan als medefinancieringsorganisatie. D66 was het met deze beslissing van de minister eens. Het bezorgt je overigens niet de applausprijs van de gevestigde vier medefinancieringsorganisaties. Dat dit toch een te verdedigen beslissing is, hangt in de eerste plaats samen met de vigerende subsidieregels. Dat wij er ook politiek mee instemmen, hangt samen met het nagestreefde doel van onderwijs, maar uitgevoerd in samenwerking met plaatselijke NGO's. Een derde belangrijke overweging pro komt voort uit het draagvlak voor ontwikkelingssamenwerking dat deze organisatie hier in ons land weet te mobiliseren. Verwacht de minister nog nieuwe aanvragen voor het mogen kwalificeren als medefinancieringsorganisatie?
Voor deze regeerperiode is afgesproken dat de werkverhouding, zoals die bestaat met de MFO's, ongewijzigd zal blijven. Zijn er overwegingen om dit in de komende periode te veranderen? Zo ja, welke zijn dat? Mijn fractie meent dat de niet-gouvernementele invalshoek een eigen waarde heeft. Wij menen voorts dat MFO's soms ook nog in landen actief en effectief kunnen zijn daar waar het klimaat van regering tot regering geen werkbare relatie meer mogelijk maakt. Dit is met name het geval als een regering, op weg naar goed bestuur, toch kampt met corruptie. Voor mijn fractie blijft ook zwaar wegen dat het al eerder ter sprake gekomen draagvlak door alle MFO's onmiskenbaar wordt gesteund. Wat de NCDO betreft vraag ik de aandacht van de minister voor het pleidooi voor een verhoging van het budget voor kleine plaatselijke activiteiten, zoals in de brief ook nadrukkelijk wordt gevraagd.
Mevrouw Dijksma (PvdA):
Voorzitter! Ik ben het geheel eens met de opmerking over de NCDO. Wat is het standpunt van D66 over het aanwezig zijn van MFO's in landen waarmee wij wel een relatie hebben van overheid tot overheid? Ziet de heer Ter Veer ook in dat geval een rol voor de medefinancieringsorganisaties weggelegd?
De heer Ter Veer (D66):
Ik vind dat het in de eerste plaats aan de medefinancieringsorganisaties zelf is om terzake keuzen te doen. Ik zou echter heel lang aarzelen als minister of Kamer om het tegendeel van hen te vragen. Meer dan dat kun je in feite niet doen.
Mevrouw Dijksma (PvdA):
Dus het idee dat wij via de minister veel meer gaan sturen in de richting van de medefinancieringsorganisaties vindt de heer Ter Veer, net als de PvdA, niet zo verstandig.
De heer Ter Veer (D66):
Ik vind het prima dat er een goed contact en een goed werkoverleg is tussen de minister en de MFO's. Uiteraard moet er uit zo'n gesprek iets goeds voortkomen, maar het lijkt mij dat mijn eerste antwoord voldoende duidelijk was.
De fractie van D66 is erkentelijk voor de extra inspanning ter bestrijding van aids. De motie van D66, vorig jaar aangenomen bij de begrotingsbehandeling, is uitgevoerd. Ik zou bijna zeggen: uiteraard. Ondanks het bedrag blijft het echter een druppel op een gloeiende plaat. Vorige week lazen wij in de krant dat nu ook president Mbeki van Zuid-Afrika ongerust is over aids. Hij schijnt te hebben gesproken van medische genocide. Ziet de regering mogelijkheden ook dit jaar een extra impuls te geven voor de aids-bestrijding. Daar waar Nederlandse medici een vooraanstaande rol spelen, is een extra gebaar van de regering in deze richting op zijn plaats.
Met spijt moet ik vaststellen dat de minister en ik als het gaat over landbouw en voedselproductie nog steeds niet op elkaars golflengte zitten. In vele landen, ook in onze 22 landen, zijn er nog te veel die niet voedselzelfvoorzienend zijn. Gewoon niets te eten hebben, ondervoed zijn of een dagelijks rantsoen hebben dat voedingsdeficiënties met zich brengt, is de ergste vorm van armoede. Dat is een probleem dat je niet mag overlaten aan de FAO, zeker niet als je daarnaast heel kritisch bent over deze FAO. Het is ook te simpel om de keuzevrijheid van de thema's op basis van goed bestuur en ownership over te laten aan de bilaterale partner. Er kan geen maatschappelijke stabiliteit zijn als de voedselzekerheid niet veilig is gesteld.
Een tweede reden waarom een landbouwkundige impuls is gerechtvaardigd, is dat veel landen een goede markt op kunnen bouwen op het punt van de export van tropische landbouwproducten. De discussie wordt door de minister te zeer gesimplificeerd, als zij volstaat met erop te wijzen dat het analfabetisme bij vrouwen wordt bestreden en dat er daardoor een veel betere uitgangspositie voor de voedselproductie is.
Minister Herfkens:
Maar het is wel zo.
De heer Ter Veer (D66):
Het is wel een factor die niet mag worden onderschat, maar er is meer en er moet meer gebeuren dan dat. Volgende week bij de behandeling van de landbouwbegroting zal ik opnieuw zeggen dat er coherentie moet zijn en dat wij dat ook al regelmatig, ook in de commissie voor Landbouw als wij met minister Brinkhorst spreken, aan de orde stellen. De minister werkt daar van zijn kant ook hard aan.
Op drie andere onderwerpen heeft de Kamer indringend met deze minister gesproken. Ik doel op het internationaal onderwijs, ORET en de technische assistentie. In alle drie de gevallen streed de Kamer tegen een beeld dat door de minister was neergezet, namelijk: het moet allemaal anders en wij doen het huidige beleid in de aanbieding. Waarom gaat het fout? Wat is er mis met de beeldvorming? Naar mijn mening is het samen te vatten met het volgende. De minister zet een beeld neer waardoor het lijkt alsof het in het verleden niet goed is gedaan, dat het allemaal over de hoofden van de ontvangende landen heen is neergezet en bedisseld en dat het vooral goed was voor het Nederlandse ego en de eigen portemonnee. Wie deze wind aanwakkert, moet niet verbaasd zijn een storm te oogsten. Zij moet er vooral voor waken dat de slinger niet doorslaat naar de andere kant. Niemand betwist dat in een volwassen bilaterale relatie ownership en goed bestuur de leidende trefwoorden zijn. Maar dat ontslaat niemand van de plicht om kritisch te blijven volgen hoe een en ander wordt aangepakt en hoe het uitwerkt. Een al te grote bescheidenheid mag er niet toe leiden dat beschikbare expertise chronisch onaangesproken blijft of dat daardoor expertise verschrompeld of verloren gaat.
Onderwijs blijft nodig. Heeft de minister kennisgenomen van de brief van PUON? Met een klein bedrag kunnen zij hun werk blijven voortzetten. Daar kan toch niemand op tegen zijn? Is met de internationale onderwijsinstellingen een goede route naar de toekomst uitgezet? Ontwikkelingsrelevante exporttransacties blijven nodig. Hoe staat het in dit verband met de ICT-branche? Hivos heeft erop gewezen dat de investeringen en bestedingen in die richting chronisch onderbezet zijn. Zelfs in onze westerse hightech economie is dit een tak van economische bedrijvigheid waar de kost voor de baat gaat. Is, als je alles optelt, hier niet een geweldige achterstand in te halen en zouden aparte inspanningen niet op hun plaats zijn? Goed bestuur hoeft niet direct te leiden tot veel begrotingsgelden die voor onderwijs en gezondheidszorg worden vrijgemaakt en om die reden heeft mijn fractie bij het algemeen overleg over technische assistentie de aandacht gevestigd op deze terreinen.
Dit brengt mij logischerwijs bij het onderwerp economie en ontwikkeling. Ik dank de minister voor de nota over dit onderwerp. De nota komt op een goed moment. De ondertoon, ook in de opmerkingen die ik tot op heden heb gemaakt, is de vraag die ik mij stel, namelijk hoe het verder moet als wij het stadium van de ontwikkelingssamenwerking voorbij zijn. Iedereen zal het erover eens zijn dat het uiteindelijke doel is: een zelfstandig land dat volwaardig deelneemt aan de wereldgemeenschap en dat in de wereldeconomie een eigen plek heeft verworven. De nota beschrijft dit goed en geeft ook de goede actiepunten weer. Wat mij opvalt is echter de discrepantie in onze houding tegenover de nieuwe economie in Midden- en Oost-Europa enerzijds en die in de Derde Wereld anderzijds. De hulpprogramma's van het eerste uur in Midden- en Oost-Europa zijn ondertussen opgevolgd door programma's waarbij de gelijkwaardigheid al veel meer vanzelfsprekend is. Het grote verschil is dat met betrekking tot Midden- en Oost-Europa iedereen het erover eens schijnt te zijn dat niet minder, maar meer hulpprogramma's geboden zijn. Richting de Derde Wereld lijkt echter het ultieme streven erop te zijn gericht hulp overbodig te maken. "Hulp helpt", zo is de slogan. Omdat dat zo is, wordt het mogelijk om hulpprogramma's af te bouwen. Of het een is waar of het ander is waar. Mijn fractie meent dat samenwerkingsprogramma's nodig zullen blijven. Het karakter ervan zal echter veranderen. Voor een deel zullen deze misschien niet meer zijn te vatten onder de vier thema's, maar dat zij dan zo. Het landen deelgenoot maken van de nieuwe economie, ICT en biotechnologie vergt een zeer omvangrijke uitwisseling van kennis en vaardigheden. Ik vraag de regering om aanvullend op de nota Economie en ontwikkeling aan te geven welke verschillen zij bij nader inzien zelf constateert tussen de twee genoemde ontwikkelingen.
Voorzitter! Over de OS-inspanning via de EU is vaak in overleggen van gedachten gewisseld. De vaste commissie is van mening dat dit niet goed gaat. Er is nu een nieuwe topambtenaar met een Nederlands paspoort. Misschien kan hij voor enige verbetering op dit punt zorgen.
De algemene beraadslaging wordt geschorst.
De voorzitter:
Mede op verzoek van de minister voor Ontwikkelingssamenwerking heb ik een procedurele opmerking over de nota Ondernemen tegen armoede. Deze nota is in de commissie nog niet in procedure geweest, maar er zijn wel enkele vragen over gesteld. De commissie mag ervan uitgaan dat de procedure voor deze nota een aparte behandeling is. Mede omdat de nota mede is ondertekend door staatssecretaris Ybema, stel ik voor dat de Kamer niet van de minister verlangt dat alle vragen over die nota uitputtend worden beantwoord.
De heer Verhagen (CDA):
Voorzitter! In de vaste commissie hebben wij afgesproken dat een aantal nota's bij de begrotingsbehandeling betrokken kan worden. Er wordt alleen een nader overleg hieraan gewijd als er punten blijven liggen. Ik zou het betreuren als de minister van beantwoording afziet omdat er nog een nader debat volgt. Het lijkt mij het beste zoveel mogelijk in het kader van de begrotingsbehandeling af te werken. In de commissie kunnen wij dan nagaan welke elementen nadere behandeling behoeven.
Mevrouw Dijksma (PvdA):
Ik ben het eens met de heer Verhagen. Op grond van de procedureafspraken verkeerde ik in de veronderstelling dat de desbetreffende nota vandaag behandeld kon worden. Als ik geweten had dat er nog een apart overleg voor werd uitgetrokken, had ik mijn tijd aan een aantal andere onderwerpen kunnen besteden. Ik pleit ervoor de nota zoveel mogelijk in het kader van de begrotingsbehandeling af te handelen.
De heer Ter Veer (D66):
Ik stel prijs op beantwoording, maar dat hoeft een vervolgoverleg met de minister en de staatssecretaris niet in de weg te staan,
De voorzitter:
De minister zal de vragen over de nota op hoofdlijnen beantwoorden. De mogelijkheid van een nadere behandeling staat altijd nog open.
De ministers en de staatssecretaris zullen morgenochtend om 10.15 uur antwoorden.
De vergadering wordt van 17.10 uur tot 17.20 uur geschorst.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/h-tk-20002001-1232-1254.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.